Tweede Catechese: doop is bad van wedergeboorte
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Tweede Catechese: doop is bad van wedergeboorte
Johannes Chrysostomos
407
Kerkelijke schrijvers - Catecheses
Preken van de heilige Ioannes Chrysostomus vertaald door mgr. J van Susante - getypte versie: Benedictusberg, Lemiers, z.j.
Vert. uit het Grieks in de periode rond 1974 verzameld door/in samenwerking met br. Willibrordus
Bron: getypte versie voorzien van handmatige correcties
Alineaverdeling: redactie
Datering tekst: onzeker
Titel: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Bron: getypte versie voorzien van handmatige correcties
Alineaverdeling: redactie
Datering tekst: onzeker
Titel: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1974
Mgr. J.J.M. van Susante
14 maart 2024
9206
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Van hetgeen vroeger tot uwe liefde gezegd is, kom ik nu bij u de vruchten opvragen. Wij spreken immers niet, opdat gij slechts hoort, maar opdat gij u blijft herinneren wat gezegd is, en opdat gij ons toont dat gij het door daden beoefent; of liever, niet aan ons, maar aan God, die zelfs de geheimen van het hart kent. Dat is dan ook de betekenis van het woord catechese, dat ook als wij weg zijn, het woord in uw harten weerklinkt. Verwondert u dan ook niet, indien wij na verloop van slechts tien dagen reeds vruchten van de zaadkorrels komen vragen. Het is toch immers mogelijk op één dag Zowel het zaad uit te weren en te oogsten. Want niet alleen met onze eigen krachten, maar ook gesterkt door de hulp van God, worden wij tot de kampstrijden uitgenodigd. Aldegenen dan, die de woorden in zich hebben opgenomen en door werken in vervulling hebben doen gaan, moeten vooruit blijven streven. Die echter nog niet aan het doen van dit goed zijn begonnen moeten er zich van nu af aan mee bezig houden, opdat zij het vonnis, dat hen vanwege hun, lichtzinnigheid wachtte, door hun latere bereidvaardigheid van zich afwenden. Want het is mogelijk, voor hen die zeer lichtzinnig zijn geweest, om wanneer zij in het vervolg bereidvaardig zijn, de straf te ontgaan voor de tijd die reeds voorbij is. Daarom waarschuwt ons de profeet: "Indien gij heden zijn stem verneemt, verstokt dan toch uw harten niet, zoals ten tijde der verbittering" (Ps. 94, 8-9) [b:Ps. 94, 8-9]. Dit zegt hij, om ons te vermanen nooit te wanhopen, maar zolang wij hier zijn, goede hoop te blijven koesteren, om zowel wat voor ons ligt te bereiken, alsook om de kampprijs van de hemelse roeping Gods te verwerven.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaLaten wij nu dan beginnen en de namen van deze grote gave nagaan.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWanneer de grootheid der waardigheid niet gekend wordt, worden hen die in ere staan daardoor traag gemaakt, als zij daarentegen gekend wordt, maakt dat hen dankbaar en ijveriger. Het zou overigens een schande zijn en belachelijk dat mensen die een grote eer genieten van de kant van God, zelfs de namen ervan niet kennen noch wat zij willen aanduiden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWat al ik dan over deze gave zeggen? Als gij de algemene naam van ons geslacht overweegt, zult gij er een grote les en aanmoediging in vinden tot de deugd. De naam "mens" bepalen wij niet naar hen die buiten staan, maar gelijk het de goddelijke Schrift beval. Niet al wie handen en voeten heeft is mens zonder meer, noch hij die alleen verstandelijk is, maar alwie vertrouwvol, vroomheid en deugd beoefent. Hoort eerst eens wat de Schrift over Job zegt. Als zij vaststelt dat er in het land Oes een “mens” was, voert zij hem niet met deze kenmerken ten voorbeeld, wat de heidenen wel doen; ook zegt zij niet, dat hij twee voeten had en platte nagels, maar zij vat de kentekenen van de godsdienst samen en zegt: "Hij was rechtvaardig, waarheidslievend, godvrezend en zich onthoudend van ieder kwaad" (Job 1, 1) [b:Job 1, 1] Ergens anders zegt zij: "Vreest God en onderhoudt de geboden, want dit is geheel de mens" (Eccl. 12, 13) [b:Eccl. 12, 13]. Als dan de naam “mens” zo grote aansporing biedt tot deugd, veel meer nog die van “gelovige”.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media“Gelovige” of “getrouwe” wordt gij genoemd, niet alleen omdat gij in God gelooft, maar ook omdat gij van God toevertrouwd krijgt: rechtvaardigheid, heiligheid, reinheid van ziel, aanneming tot zoon, het rijk der hemelen. Dat alles vertrouwde Hij aan u toe en gaf Hij u in bewaring. Gij op uw beurt hebt Hem weer andere dingen toevertrouwd er in bewaring gegeven: aalmoezen, gebeden, zelfbeheersing en iedere andere deugd. En waarom noem ik de aalmoes? "Wie aan een van deze kleinen, al was het maar een beker koud water geeft, omdat hij mijn leerling is, voorwaar Ik zeg u: zijn loon zal hen niet ontgaan" (Mt. 10, 24) [b:Mt. 10, 24]. Zelfs dat bewaart Hij veilig tot die dag, en met grote overmaat zal Hij het teruggeven. Dit toch is bewonderenswaardig, dat Hij niet alleen bewaart, wat hem in bewaring is gegeven, maar het zelfs met beloningen vermeerdert. Zo beval Hij ook u, naar vermogen te handelen, met hetgeen aan u werd toevertrouwd. Dus de heiligheid die gij ontving uit te breiden, de rechtvaardigheid van het doopbad schitterender te maken, en de genade glanzender. Insgelijks ook deed het St. Paulus: zijn werken, zijn ijver, zijn bereidvaardigheid, alle goederen die hij ontvangen had, alles deed hij toenemen. Zie ook op de voorzienigheid Gods: niet alles heeft Hij u gegeven, noch van alles beloofd, maar sommige dingen gaf Hij en anderen beloofde Hij. Maar waarom gaf Hij nu bij het Doopsel niet reeds alles? Opdat gij jegens Hem uw trouw zoudt betonen, door alleen te geloven in zijn belofte en in hetgeen nog niet geschonken werd. En hoe komt het, dat Hij alles nog niet heeft toebedeeld? Hij heeft u de Geestesgaven van rechtvaardiging en heiliging gegeven om u in uw werk te verlichten, en u met hetgeen u reeds gegeven werd, en u nog gegeven zal worden, hoopvol te maken. Vandaar dat gij ook "pasverlichten" heet, omdat voor altijd een nieuw licht voor u zal schijnen, indien gij tenminste wilt dat het nooit wordt gedoofd. Op het aardse licht, of wij het willen of niet, volgt de nacht. De duisternis wil iets van dien lichtglans weten. "Het licht schijnt in de duisternis én de duisternis na het niet aan" (Joh. 1, 5) [b:Joh. 1, 5] Een ziel die verlicht wordt is helderder dan de wereld als het zonlicht opgaat, en zij wordt steeds stralender bij het ontvangen van de genade van de H. Geest.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaLeer daarom ook meer nauwkeurig kennis te nemen van, de aard der dingen. Wanneer het nacht is en duister, gebeurt het dikwijls, dat iemand die een touw ziet meent dat het een slang is, en voor een naderende vriend vlucht hij als voor een vijand, en bij het vernemen van het minste gedruis is hij zeer bevreesd. Wanneer echter de dag aangebroken is, zal niets van dien aard gebeuren omdat dan alles duidelijk te zien is. Zo gebeurt het ook met onze ziel. Want als de genade gekomen is, wordt de duisternis uit ons hart verdreven en leren wij de aard der dingen kennen. Dan wordt van geringe betekenis wat ons vroeger vreselijk voorkwam. Want zelfs zijn wij niet meer bang voor de dood, nadat wij van deze heilige inwijding in de geheimen geleerd hebben, dat de dood geen dood is, maar een slaap en tijdelijke sluimering. Evenmin zijn wij dan nog bang voor armoede of ziekte of iets van dien aard, omdat wij weten op weg te zijn naar een beter leven dat onsterfelijk en onvergankelijk is en vrij van al dergelijke wisselvalligheden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaLaten wij dus de aardse dingen niet blijven aangapen, een weelderige tafel of kostbare kleden. Gij hebt immers een zeer groot kleed, een geestelijke tafel, gij hebt de hemelse glorie en Christus wordt alles voor u: tafel, kleding, woning, hoofd en wortel. "Gij allen immers die met de gemeenschap met Christus werd gedoopt, hebt Christus aangedaan" (Gal. 3, 27) [b:Gal. 3, 27]. Zie hoe Hij voor u een kleed is geworden. Gij wilt weten hoe Hij voor u ook een tafel wordt? "Hij die Mij eet, zal ook leven om Mij". Dat Hij een woning voor u wordt: "Wie Mijn vlees eet blijft in Mij en Ik in hem” (Joh. 6, 56) [b:Joh. 6, 56]. Dat Hij een worteltronk is zegt Hij elders: “Ik ben de wijnstok, gij de ranken" (Joh. 15, 1) [b:Joh. 15, 1]. Dat Hij onze broeder, vriend en bruidegom is: “Niet meer noem Ik u dienaren, want gij zijt mijn vrienden" (Joh. 15, 15) [b:Joh. 15, 15] En St. Paulus zegt weer: "Want aan één man heb ik u verloofd om u als reine maagd aan Christus' zijde te stellen" (2 Kor. 11, 2) [b:2 Kor. 11, 2]. En wederom: "Opdat Hij, de eerstgeborene onder vele broeders zou zijn" (Rom. 8, 29) [b:Rom. 8, 29].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaNiet slechts zijn broeders, maar zelfs zijn kinderen worden wij: “Zie immers”, zegt de Schrift, “Ik en de kinderen die Jahweh Mij gaf" (Jes. 8, 18) [b:Jes. 8, 18]. Het is nog niet alles, want we zijn zelfs zijn ledematen, zijn lichaam. Want alsof al wat gezegd is niet voldoende zijn om zijn liefde te tonen en zijn welgezindheid, welke Hij voor ons aan de dag legt, voegde Hij er nog iets anders aan toe, door zich ons hoofd te noemen. Weest u van dit alles bewust, geliefden, en beantwoordt uw weldoener met een uitmuntende levenswandel; heilig uw ledematen bedenkend de grootheid van het offer. Bedenk, wat gij met uw hand in ontvangst neemt, en nooit zult gij het wagen iemand te slaan, bedenk wat gij met uw hand in ontvangst neemt, en bewaar haar rein van alle hebzucht en roof. Bedenk dat gij het niet slechts in uw hand ontvangt, maar het ook aan uw mond brengt, bewaar daarom rein uw tong van smadelijke woorden, lastertaal, meineed en al het andere van dien aard. Het zou immers ten verderve strekken wanneer men haar, - die zo groot en huiveringwekkend Geheim dient, met zulk Bloed werd roodgeverfd en verguld, - als een zwaard aan te wenden voor beschimpingen, overmoedige taal en vuile praat. Eerbiedig de waardigheid waarmee God haar heeft geëerd en verlaag haar niet, door haar aan te wenden tot het bedrijven van zonden. Wederom moet gij bedenken, dat na uw hand en uw tong uw hart dat huiveringwekkend geheim ontvangt; wil daarom nooit bedrog smeden tegen uw naaste, doch bewaar uw geest rein van iedere boosheid. Zo zult gij bij machte zijn ook uw ogen en uw oren te beveiligen. Zou het niet van dwaasheid getuigen, dat gij nadat het Geheimvolle Woord door de Cherubijnen van de hemel naar de aarde is gebracht, met ontuchtige liederen en ziekelijke melodieën het gehoor bezoedelde? Verdient men niet een zo groot mogelijke straf, wanneer men met de ogen, waarmee men de onuitsprekelijke en huiveringwekkende geheimen aanschouwt, echtbreuk doet in uw geest? Besef toch, dat gij tot een bruiloft zijt genodigd, geliefden, ga er dan niet heen gekleed in besmette klederen, maar neem het gewaad dat bij de bruiloft past.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZie naar de mensen die tot wereldse bruiloften genodigd worden. Ook al zijn zij de armsten van allen, eerst gaan zij een rein kleed lenen of kopen, om dan pas te gaan naar degene die hen uitgenodigd heeft. Bedenkt gij echter, die tot een geestelijke bruiloft en tot een koninklijk gastmaal geroepen zijt, hoe billijk het zou zijn, dat gij u een kleed kocht. Of liever, het is niet nodig dat gij het koopt, maar zelf geeft Hij, die u riep, het ten geschenke, opdat gij zelfs geen armoede zou kunnen voorwenden. Bewaart dus het kleed dat gij hebt ontvangen. Als gij het verloren hebt, kunt gij er verder geen lenen of kopen. Nergens wordt zo'n kleed verkocht. Gij hebt gehoord, hoe vroeger degenen die in de geheimen waren ingewijd gezucht hebben en op hun borst hebben geklopt, omdat zij het kleed hadden verloren. Zie dus toe, geliefden, dat u dit nooit overkome. Hoe echter zult gij aan dit lijden ontkomen als gij de gewoonte van het kwaad niet uitbant? Ik zeide daarom reeds eerder, en herhaal het nogmaals en zal niet ophouden het u te zeggen: als iemand de ondeugden van zijn leven niet verbeterd heeft en voor zichzelf de beoefening van de deugd niet gemakkelijk heeft gemaakt, dan moet hij zich niet laten dopen. Het doopbad kan weliswaar de vroegere zonden vergeven, maar de vrees is niet gering en het gevaar niet onbeduidend, dat wij wederom daarin vervallen en dat het geneesmiddel voor ons een wond wordt. Hoe groter de genade, des te groter de straf later voor de zonde.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWij moeten niet tot het braaksel terug keren, maar ons oefenen in het goede. Dat het noodzakelijk is, voordat ge de genade tegemoet gaat, zich eerst te bekeren en van zijn vroegere zonden afstand te hebben gedaan, leert ons Joannes de Doper en de Prins der Apostelen. De eerste zegt tot hen die gedoopt gaan worden: "Brengt dus waardige vruchten van boetvaardigheid voort en gaat niet zeggen bij uzelven: wij hebben Abraham tot vader" (Lc. 3, 8) [b:Lc. 3, 8] En Petrus op zijn beurt zeide tot hen die hem ondervroegen: "Bekeert u en ieder moet zich laten dopen in de naam van Jesus Christus" (Hand. 2, 38) [b:Hand. 2, 38].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWie echter boetvaardigheid doet, hecht zich niet meer vast aan de daden waarvoor hij boetvaardigheid deed. Daarom ook krijgen wij bevel te zeggen: "Ik verzaak u satan”, opdat wij niet meer tot hem terugkeren. Gelijk het dan bij de schilders gebeurt, zo moet het ook hier gaan. Zij zetten hun borden gereed, trekken er witte lijnen op en maken modellen van koninklijke figuren. Voordat zij er de echte kleuren op aan brengen, wissen zij met volkomen vrijheid sommige dingen weg, andere dingen schilderen zij opnieuw, terwijl zij hun feilen goed maken en wat slecht is veranderen. Maar nadat zij de verf erop hebben gebracht, kunnen zij niet meer opnieuw uitwissen en iets anders er voor in de plaats tekenen, omdat zij dan de schoonheid van het beeld bevlekken wat tegen alles in zou zijn.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZo moet nu ook gij doen; verbeeldt u dat uw ziel een ikoon, is, voordat dan de ware verf van de Heilige Geest erop komt, wis er de slechte gewoonten van af die er door u opgebracht werden. Dit kan zijn van zweren, liegen, smaad berokkenen, slechte praat ten beste geven of de gewoonte hebt iemand belachelijk te maken of iets anders dat niet goed is en bijgevolg niet toelaatbaar. Rukt die gewoonte uit, opdat gij er na uw doopsel weer niet tot terugkeert. De zonden worden door het doopbad verwijderd, de gewoonte met gij verbeteren, opdat wanneer de kleuren erop gebracht zijn en het koningsbeeld schittert, gij het niet meer moogt uitwissen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaOok moogt gij geen wonden en littekens meer toebrengen aan de schoonheid die God u geschonken heeft. Breng dus uw toorn ten onder, blust uw woede, en als iemand u onrecht doet, of u hoont, beween hen dan, maar wordt niet toornig, wordt niet verbitterd maar hebt medelijden met hem. Zegt niet: ik ben in mijn ziel onrechtvaardig behandeld. Niemand is er die in zijn ziel onrecht lijdt, als wij het ons zelven niet aandoen. Hoe dat? Laat ik het u zeggen. Heeft iemand iets van uw vermogen geroofd, dan heeft hij daarmee geen onrecht aan uw ziel gedaan maar aan uw goederen. Maar nu blijft gij u het kwaad herinneren, dan hebt gij zélf onrecht aan uw ziel toegebracht. De goederen die u werden afgenomen hebben u geen schade toegebracht, ja zelfs voordeel. Maar als gij uw toorn niet laat varen, zult gij in het hiernamaals gestraft worden, omdat gij het kwaad bent blijven gedenken. Heeft iemand u gehoond of geminacht, dan heeft hij u noch naar de ziel noch naar het lichaam onrecht aangedaan. Daarentegen zo gij op uw beurt gehoond of geminacht hebt, dan hebt gij uzelf naar de ziel onrecht aangedaan, terwijl gij voor de woorden die gij gesproken hebt, later nog straf zult ondergaan. Bovenal moet gij dit weten, dat niemand de Christen en de gelovige naar de ziel onrecht kan aandoen, zelfs niet de duivel. Staat u verwonderd dat god u niet vatbaar heeft gemaakt voor alle belagingen, weet dan toch met zekerheid, dat Hij ons geschikt heeft gemaakt voor iedere deugdbeoefening en dat er geen enkel beletsel is, als wij maar willen, zelfs al zijn wij zwak en arm naar het lichaam, zelfs al zijn wij verworpelinge, verachte lieden of slaven. Want noch armoede, noch zwakheid, noch verwonding van het lichaam, geen slavernij of iets anders kan een beletsel zijn voor de deugdbeoefening. Maar wat noem ik een arme, een slaaf, een die niet in tel is? Zelfs al zijt gij een gevangene, zelfs dat is nog geen beletsel tot de deugd. En hoe? Luister! Iemand uwer huisgenoten heeft u bedroefd en verbitterd, vergeef hem dan zijn toorn: vind gij hiervoor een beletsel in uw boeien, in uw armoede, in het niet in ere zijn? Maar wat praat ik van beletsel? Die dingen helpen en werken mee, om uw hoogmoedswaan te onderdrukken. Hebt gij gezien dat het een ander goed gaat, wees dan niet afgunstig, want ook hier is de armoede geen beletsel. Nu dan, wanneer gij moet bidden, bidt dan met een sobere en waakzame geest en hier mag ook niets zijn dat u hindert. Leg u toe op zachtzinnigheid, inschikkelijkheid, zelfbeheersing, vroomheid, want al deze dingen hebben geen hulp van buiten nodig. Dit is nl. vooral de grootheid van de deugd, dat zij geen rijkdom, geen macht, geen glorie of iets anders van dien aard nodig heeft, maar alleen een geheiligde ziel en niets meer. Ziet gij, hoe juist dit nu bij de genade gebeurt? Want al is iemand kreupel, scheel, gewond, of in uiterste zwakheid gevallen, niets daarvan houdt de komst van de genade tegen. Zij vraagt alleen een ziel die haar opneemt en al die omstandigheden van buiten gaat zij voorbij. Bij een soldatenkeuring gaat men de lichaamsmaat na en de lichamelijke conditie e.d. tevens moet hij kunnen bewijzen dat hij vrij is, want een slaaf is zo al uitgesloten. Maar de hemelse Koning vraagt niets van dit alles, want zelfs slaven neemt Hij in dienst. Ook voor de oude, of invaliden schaamt Hij zich niet. Wat een menslievendheid! Kan men zich iets indenken dat meer welwillend is? Hij vraagt slechts datgene wat in onze macht ligt, gene wat niet aan ons ligt. Slaaf of vrije te zijn ligt niet aan ons, evenmin ligt het in onze macht groot of klein te zijn, oud of jong.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWel inschikkelijk of handelbaar te zijn, dat hangt van onze wil af. God vraagt alleen van ons waarover wij zeggenschap hebben en dat ze:;r terecht. Want niet uit eigen behoefte, omdat Hij ons nodig heeft roept Hij ons tot Zijn genade, maar uit louter goedheid. Bij aardse vorsten gaat het alleen om hen te dienen en met hun verworven soldaten trekken zij uit tot een zichtbare oorlog, maar de hemelse koning tot een geestelijke krijg, geheel tegenovergesteld aan de aardse oorlogen. Hetzelfde kan men zien bij de kampstrijden. Zij die in het theater gebracht gaan worden, dalen pas voor de kampgevechten af, nadat zij onder het oog van allen zijn voorbijgetrokken met de heraut die roept en zegt: "Heeft iemand iets tegen deze in te brengen"? Toch geldt het daar geen geestelijk maar lichamelijke gevechten. Waarom stelt gij dan de eis van een hoge geboorte? Hier is immers niets van dien aard maar precies het tegenovergestelde, omdat ons vechten niet gelegen is in het handgemeen worden, maar in de ware wijsheid der ziel en de deugd van de geest. Het tegenovergestelde van de scheidsrechter doet de Goddelijke Rechter; Hij zegt niet tijdens de rondleiding: "Is er iemand die iets tegen deze heeft in te brengen?" Maar Hij roept: “Ook als alle mensen en alle boze geesten met de duivel samenspannen en hem aanklagen van de ergste en geheime misdaden; Ik stoot hem niet uit en heb geen walging voor hem. Maar na hem van zijn aanklagers bevrijd te hebben en van zijn zonden te hebben ontslagen, voer Ik hem pas ten strijde.” Dit is zeer terecht. In het eerste geval draagt de scheidsrechter voor de kampstrijders niets bij ter overwinning, maar blijft in het midden staan: hier echter, in de strijd der vroomheid, trekt de Rechter als Medestrijder en Helper met hen mede ten strijde tegen de duivel.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/9206-tweede-catechese-doop-is-bad-van-wedergeboorte-nl