Inhoudsopgave
- Inhoud
1
I.
Laten wij jubelen in den Heer, zeer geliefden, en ons met een geestelijke vreugde verblijden, omdat de Eniggeboren Zoon van God den Vader, onze Heer Jesus Christus, Zich gewaardigd heeft den Heiligen Petrus, den eerste in rang onder de Apostelen, voor deze stad te bestemmen om ons de mysteries van Zijn heilsbestel en Zijn Godheid bekend te maken. Zijn feestdag, dien wij heden vieren, nu wij den triomf van zijn martelaarschap weer herdenken, is een voorbeeld en een sieraad geworden voor het gehele aardrijk. Dit immers, zeer geliefden, verkreeg die belijdenis, welke, in het hart van den Apostel door de ingeving van God den Vader opgewekt, uitsteeg boven al de onzekerheid der menselijke denkbeelden en de hechtheid ontving van een rots, die door geen bestorming tot wankelen kan worden gebracht. Zoals het Evangelie ons verhaalt, ondervraagt de Heer al Zijn Apostelen, wat de mensen van Hem denken, en zij antwoorden hem zolang gezamenlijk, als zij de weifeling der menselijke onwetendheid uiteenzetten. Maar zodra er naar de mening der leerlingen zelf gevraagd wordt, dan is hij de eerste in de belijdenis des Heren, die de eerste is in apostolische waardigheid. Toen hij dan zeide: "Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God", antwoordde Jesus hem: "Zalig zijt gij, Simon Bar Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in den hemel is." Dat wil zeggen: Dit is de reden, waarom gij zalig zijt, omdat Mijn Vader u onderricht heeft, een aardse mening u niet misleid heeft, maar een hemelse ingeving u heeft onderwezen; omdat niet vlees en bloed, maar Hij, Wiens eniggeboren Zoon Ik ben, Mij aan u geopenbaard heeft. "En Ik zeg u", sprak Hij; dat wil zeggen: zoals Mijn Vader u Mijn Godheid geopenbaard heeft, zo zal Ik u op Mijn beurt uw eigen voortreffelijkheid bekend maken. "Gij zijt Petrus": dat wil zeggen: ofschoon Ik de onschendbare rots ben, Ik de hoeksteen, die de beide volken-groepen één maak, Ik het fundament, buiten hetwelk niemand een ander leggen kan, zijt toch ook gij een rots, wijl gij door Mijn kracht bevestigd wordt, omdat hetgeen Mij eigen is door Mijn macht, ook gij door een deelgenootschap daaraan met Mij gemeen hebt.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
II.
"En op deze steenrots zal Ik Mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen." Op deze sterkte, zegt Hij, zal Ik een eeuwigen tempel bouwen en de ten hemel strevende hoogte van Mijn Kerk zal op de hechtheid van dit geloof oprijzen. Over deze belijdenis zullen de poorten der hel geen macht hebben, de kluisters van den dood zullen haar niet binden, want dit woord is een woord van leven. En zoals het zijn belijders naar den hemel omhoog voert, zo doet het zijn loochenaars in de hel verzinken. Daarom wordt tot den allerzaligsten Petrus gezegd: "U zal Ik de sleutels geven van het rijk der hemelen. En al wat gij gebonden zult hebben op aarde, zal ook gebonden zijn in den hemel; en al wat gij ontbonden zult hebben op aarde, zal ook ontbonden zijn in den hemel". Zeker, ook op de andere Apostelen ging deze rechtsmacht over, en tot alle herders der Kerk richtte zich de verordening van dit raadsbesluit, maar niet zonder reden wordt aan één enkel toevertrouwd, wat allen wordt ingestort. Aan Petrus immers wordt dit hierom afzonderlijk toevertrouwd, wijl Petrus tot oerbeeld gesteld wordt voor alle herders der Kerk. Het voorrecht van Petrus duurt dus voort, waar ook ter wereld door zijn onpartijdigheid een oordeel geveld wordt. En noch de gestrengheid, noch de vergiffenis is overmatig waar niets gebonden, niets ontbonden zal zijn, tenzij wat de zalige Petrus ontbonden of gebonden heeft.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
III.
Toen de Heer dan Zijn lijden beginnen ging, dat de standvastigheid van Zijn leerlingen zou doen wankelen, sprak Hij: "Simon, Simon, Satan heeft u allen opgeëist om u te ziften als tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zal bezwijken. En gij, wanneer gij u eens bekeerd hebt, bevestig dan uw broeders, opdat gij niet in bekoring komt." Een gemeenschappelijk gevaar bedreigde alle Apostelen zonder uitzondering in de bekoring tot vreesachtigheid, en in gelijke mate hadden zij behoefte aan de hulp van Gods bescherming, aangezien de duivel allen in verwarring wilde brengen en allen wilde verpletteren. En toch draagt de Heer bijzonder zorg voor Petrus en bidt Hij speciaal voor het geloof van Petrus, alsof de toestand der anderen veiliger zal zijn, als men op den geest van het opperhoofd geen overwinning behaald zal hebben. In Petrus wordt dus de kracht van allen versterkt en wordt de bijstand der goddelijke genade zó geordend, dat de standvastigheid, die door Christus aan Petrus verleend wordt, door Petrus aan de Apostelen wordt medegedeeld. Want ook na Zijn verrijzenis, als Hij hem de sleutels van het rijk reeds heeft toevertrouwd zegt de Heer tot den zaligen Apostel Petrus, als antwoord op zijn drievoudige verklaring van eeuwige liefde, driemaal met een geheimvolle zinspeling: "Weid Mijn schapen !" Dit laatste doet hij ook nu ongetwijfeld en hij volgt het bevel van zijn Heer op als een goede herder, door ons te bevestigen met zijn vermaningen en door zonder ophouden voor ons te bidden, opdat wij door geen bekoring overwonnen mogen worden. Als hij echter deze liefdevolle zorg overal, zoals men wel moet aannemen, voor het gehele volk Gods aanwendt, hoeveel te meer zal hij zich dan gewaardigen zijn bijstand voor ons, zijn leerlingen, te doen gelden, bij wie hij in hetzelfde vlees, waarin hij eens de Kerk bestuurd heeft, nu rust in de heilige legerstede van den zaligen slaap? Daar wij derhalve zien, zeer geliefden, dat God zo'n machtigen beschermer over ons gesteld heeft, is het redelijk en passend ons in de verdiensten en de waardigheid van onzen herder te verheugen en dank te brengen aan den eeuwigen Koning en Verlosser, onzen Heer Jesus Christus, dat Hij zo'n grote macht gegeven heeft aan hem, dien Hij tot vorst heeft aangesteld over geheel Zijn Kerk tot glorie en lof van Zijn naam, Wen eer en glorie toekomt in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/8934-voor-het-feest-van-den-heiligen-apostel-petrus-nl