Is het priesterschap van de man een inbreuk tegen de rechten van de vrouw?
x
Informatie over dit document
Is het priesterschap van de man een inbreuk tegen de rechten van de vrouw?
Joseph Ratzinger
1 april 1977
Kerkelijke schrijvers - Commentaren
1977, L'Osservatore Romano (Duitse editie 1.4.1977 en Franse editie 19.4.1977) / 1977, Tijdschrift Emmaüs, Gentbrugge, p. 162-170
Vert. uit het Duits en Frans
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1977
Emmaüs
3 maart 2023
8840
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
De Verklaring Inter Insigniores [223], over de vraag naar de toelating van de vrouw tot het priesterambt, die op 15 oktober 1976 door de Congregatie voor de Geloofsleer [d:106] werd uitgevaardigd heeft heel wat reacties uitgelokt. De feministen voelen zich bedrogen: Blijft de Kerk dan hopeloos vastzitten in verstarde tradities en taboes? We leven toch niet meer in de Middeleeuwen of in Paulus' tijd? Ook minder strijdvaardige verdedigers van de vrouwenemancipatie zijn ontgoocheld: Waarom toch de ongelijkheid tussen man en vrouw in stand houden, terwijl men in heel de maatschappij die onrechtvaardige toestand probeert weg te werken? En wat met het nijpend priestertekort in zoveel landen? ...
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaIn het onderhavige commentaar van Kard. J. Ratzinger wordt de vraag naar de rechten van de vrouw inzake het priesterschap op een grondige en heldere manier behandeld. Wij meenden het nuttig deze tekst als basisartikel van dit nummer aan onze lezers aan te bieden. (Redactie Emmaüs)
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
De beperking van het priester- en bisschopsambt tot de man, zoals de Verklaring Inter Insigniores [223] die formuleert, in aansluiting met de hele kerkelijke Traditie, roept een ernstige vraag op : druist deze beslissing niet in tegen de fundamentele gelijkheid van man en vrouw wat hun rechten en waardigheid betreft? Deze gelijkheid der fundamentele mensenrechten, die op de christelijke scheppingsgedachte gegrond is en voor het eerst haar uitdrukking vond in de basisdocumenten van de Noord-Amerikaanse natie in wording Zie W. Wertenbruch,.. Zie W. Wertenbruch, “Menschenrechte", in: RGG 113, p. 869., werd door het Tweede Vaticaans Concilie uitdrukkelijk bevestigd: "Iedere vorm van discriminatie betreffende de fundamentele rechten van de persoon, hetzij sociaal of cultureel, op grond van sekse, ras, kleur, stand, taal of godsdienst, moet worden overwonnen en uitgebannen als in strijd met Gods plan" Gaudium et Spes [[575|29]] De Verklaring over het priesterambt beroept zich natuurlijk op deze concilietekst, maar spreekt ze hem niet op een stilzwijgende manier tegen?
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten de begrippen die erin vervat liggen, klaar zijn. Wij moeten dus verduidelijken wat een fundamenteel recht én wat het priesterschap is. Eerst dan kunnen we nagaan of het priesterschap tot de fundamentele rechten kan worden gerekend, waarvoor een differentiatie volgens de geslachten inderdaad tegen Gods plan indruist. Zonder ons te verliezen in de moeilijke kwestie van de fundamentele rechten, kunnen wij vaststellen, dat er uit historisch oogpunt twee hoofdvormen zijn, waarin het begrip "fundamenteel recht" naar voren treedt. We alludeerden reeds op het Angelsaksische type en zijn christelijke grondslag. Zijn kerngedachte kan als volgt weergegeven worden : het begrip "fundamenteel recht" is niet te scheiden van de scheppingsgedachte. Alleen de schepping kan inderdaad rechten funderen die aan iedere historische instelling voorafgaan en haar vooraf binden. De fundamentele rechten zijn derhalve in de eerste plaats die rechten van de menselijke persoon, welke hij van zijn geboorte af bezit als gevolg van zijn schepsellijke conditie. Het zijn dus geboorterechten, en juist daarom zijn ze zo absoluut gelijk en strikt noodzakelijk voor alle mensen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
In de Verklaring van de rechten van de mens van de Franse Revolutie treedt daarentegen een nieuw type van "mensenrechten" op de voorgrond, dat na verloop van tijd zijn volle betekenis heeft verkregen en thans langs om meer de christelijke formule verdringt. Volgens deze opvatting verschijnt het recht als een louter menselijke instelling. Vanuit zijn inzicht in de meest doelmatige vormgeving van het menselijk samenleven, bepaalt de mens zelf wat als recht moet gelden. Als vooropstelling geldt hier dat de mens, zonder verwijzing naar de wil van een Schepper, de volledige beschikking heeft over de werkelijkheid en, naarmate zijn verstand zich verder ontplooit, zich tot taak stelt, te zoeken naar de meest rationele en dus optimale vormgeving van de werkelijkheid. De instelling van het recht is dus niets anders clan een middel om de wereld rationeel te beheersen ; de menselijke rede is de bron van het recht, dat door de wil van de meerderheid gestructureerd wordt en geleidelijk aan vervolmaakt. De rede wijst hier het gezag van de hand ; omdat de meerderheid hier voortdurend over alles beslist, is het billijk en noodzakelijk, dat allen gelijkelijk deelhebben aan het vormgevingsproces waaruit het denken van de meerderheid wordt geboren. Samenvattend kunnen wij zeggen dat de idee van de fundamentele rechten afgeleid is, ofwel van het scheppingsgeloof, ofwel van de voorstelling van de maakbaarheid van de wereld en haar functionaliteit ten opzichte van de menselijke rede. Dat het Concilie slechts de eerste opvatting van fundamenteel recht aanvaardde en als leer van de Kerk bevestigde, hoeft geen nader betoog. De vraag naar de gevolgen die uit deze beide beginselen voortvloeien, laten we hier eveneens terzijde.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Wat zien we als we het probleem van het priesterschap aan deze beide modellen toetsen? In de eerste plaats moet het toch wel duidelijk zijn, dat het christelijk priesterschap niet kan beschouwd worden als iets dat als zodanig onmiddellijk uit de scheppingsorde voortvloeit en de mens als mens toekomt. Indien men in ruime zin wil spreken van een priesterschap dat uit de schepping voortvloeit, dan komt zulk een priesterschap beslist zowel de man als de vrouw toe; in hun twee-eenheid zijn zij geroepen om voor elkaar een brug naar de Schepper te zijn. Als mens zijn zij geroepen om het getuigenis van de schepping verder te dragen en in te stemmen met de boodschap die de hele geschapen wereld doortrekt: "De hemelen verkondigen Gods heerlijkheid" (Ps. 19, 2) [b:Ps. 19, 2]. Het is m.a.w. de roeping van de mens man én vrouw de stilzwijgende aanbidding van de schepping te voltooien en deze aldus naar haar oorsprong terug te brengen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Maar om dit alles gaat het hier niet, ofschoon het ongetwijfeld passend is de oorspronkelijke roeping van de mens in herinnering te brengen, die door het geloof niet wordt opgeheven, maar uitgediept en geconcretiseerd. Laten wij in verband met ons probleem weerhouden dat het christelijk priesterschap niet onmiddellijk uit de schepping volgt. Het heeft overigens evenmin iets te maken met een soort bovennatuurlijke gelijkheid van kansen die de mens zou bezitten ten aanzien van zijn eeuwig heil. Zoals bekend, meende de H. Augustinus dat het priesterschap met zijn zware verantwoordelijkheden veeleer een gevaar voor het heil betekende dan een gemakkelijke weg er naartoe. Zie het in Lumen Gentium (nr. 32) aangehaalde citaat uit Sermo 340: "Dat ik voor u moet zijn, vervult mij met vrees; wat ik met u mag zijn, is mij een troost. Want voor u ben ik bisschop, maar met u ben ik christen. Het eerste wijst mij op mijn plicht, het andere op de genade; het eerste duidt op gevaar, het ander op redding". [[880]] Dit eerste onderzoek naar de samenhang doet derhalve reeds het vermoeden rijzen, dat het werken met vermeende mensenrechten op het stuk van het priesterschap een vervlakking verraadt van de zin voor het "bovennatuurlijke", voor het nieuwe, onherleidbare en eigene van het christelijke.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Maar, zal men tegenwerpen, zodoende wordt de zin van de bewijsvoering toch volledig miskend? Wij denken er helemaal niet aan het priesterschap op te eisen alsof het tot de geschapen orde zou behoren; het gelijkheidsbeginsel heeft niet enkel betrekking op realiteiten die voor elke mens gelden, maar zonder meer ook op het uitsluiten van elke discriminatie op grond van het geslacht. De verdediging van het priesterschap voor man en vrouw zonder onderscheid stamt in feite uit gereformeerde kringen, waar men er beslist niet aan denkt het priesterambt van de schepping af te leiden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Zulke redenering gaat uit van de veronderstelling, dat het priesterschap een beroepskans is, door de institutionele Kerk aangeboden, en als zodanig deel uitmaakt van de rechten die de Kerk volgens de maatstaf van het gelijkheidsbeginsel moet waarborgen. Het priesterschap verschijnt m.a.w. als een instelling van de Kerk, die zij zo doelmatig mogelijk en met inachtneming van de gelijkheid van kansen moet beheren. Meteen wordt de Kerk zelf als een functionerend apparaat opgevat en haar verhouding tot het recht gezien in het perspectief van het rechtsbegrip der Verlichting. Indien het waar is dat het priesterschap een door de Kerk geboden en vrij te regelen kans is, dan zou aan die kans inderdaad een recht beantwoorden, en zou het ontzeggen van het priesterschap aan de vrouw een geval zijn van discriminatie "op grond van het geslacht", iets wat Vaticanum II uitdrukkelijk heeft willen bestrijden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Maar is dit inderdaad waar? Meteen zijn we beland bij de vraag naar het wezen van het priesterschap. Op deze vraag kan men eenvoudig dit antwoorden: volgens de katholieke geloofstraditie (die op dit punt gedeeltelijk in tegenspraak is met de opvatting van de protestanten) is het een sacrament. Dit betekent dat het niet zomaar een beroep is dat ter beschikking staat van het kerkelijk instituut, maar iets dat, in zijn typisch onttrokken-zijn en voorafgaan aan het instituut, tegenover de Kerk staat. Het sacrament bekleedt in de Kerk een analoge positie als het geboorterecht ten aanzien van de burgerlijke wetgever; maar meteen drukt het ook onmiddellijk het eigene en anders-zijn uit van het instituut Kerk ten opzichte van de wereldlijke instellingen, van welke aard en niveau dan ook. Enerzijds bouwt het sacrament het instituut Kerk op, zodat deze slechts vanuit het sacrament "institutio", ingestelde werkelijkheid sui generis is; anderzijds behoort het niet tot het institutioneel apparaat waarover de Kerk vrijelijk kan beschikken, maar stelt het een grens aan haar zelfbeschikking, waarbinnen haar fundamentele opdracht erin bestaat trouw te zijn aan wat zij zelf ontving. De controverse rond de vraag naar een nieuwe formulering van de toelatingsvoorwaarden tot het priesterlijk ambt blijkt tenslotte een strijd te zijn tussen de functionalistische rechtsopvatting en het sacramenteel begrip van de Kerk. In dit verband rijst de vraag of een totale overwinning van het functionalisme, die alle rechten aan het instituut toekent en de plannenmakende rede tot enige maatstaf verheft, op de lange duur wel een overwinning voor de vrouw en haar rechten zou betekenen. Wij komen verder nog terug op deze vraag. Voorlopig willen we enkel onthouden dat de Kerk niet willekeurig over zichzelf kan beschikken, en dat het priesterschap geen mogelijkheid is die zij kan voorstellen krachtens de volmacht die haar verleend is. Meer bepaald kan het priesterschap niet beschouwd worden als een levensontwerp of een recht, maar moet men het zien als een roeping waarop niemand aanspraak kan maken en die evenmin zomaar door de Kerk kan aangeboden worden, ook al kan deze roeping niet ten volle verwezenlijkt worden zonder de instemming van de Kerk. Bij het roepingsproces behoort ongetwijfeld de roep van de Kerk, maar deze roep kan slechts voortbouwen op die van God. En een van de maatstaven voor Gods roep is juist de vooraf gegeven grondstructuur van de sacramentele traditie.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Hier zou men kunnen opwerpen: goed, de Kerk vindt de sacramenten niet uit, ze worden haar geschonken. Maar zij beschikt dan toch over een aanzienlijke speelruimte inzake de vormgeving ervan, en juist die zou moeten benut worden. Niets wijst er immers op dat het mannelijk karakter van het priesterschap tot onvervreemdbare substantie van het sacrament zou behoren, terwijl integendeel alles ervoor pleit dat het hier slechts om een concessie uit het verleden gaat, die thans als vervallen mag worden beschouwd. Het is inderdaad juist dat niemand met dwingende metafysische noodzakelijkheid kan aantonen, dat het sacrament zó moet zijn en niet anders. Wie zoiets meent te kunnen bewijzen, gaat te ver. De Verklaring Inter Insigniores [223] wijst daar terecht op Inter Insigniores [[223|5]]: zij zoekt niet te bewijzen dat het zo behoort te zijn, maar probeert integendeel het contingente feit vanuit de innerlijke geloofsstructuur te begrijpen. Deze contingentie is inherent aan het christelijk geloof, dat gegrond is op een heilsgeschiedenis en daarmee op het toevallige, dat ook volstrekt anders denkbaar is. Niemand kan bewijzen dat Gods Woord alleen maar in Palestina ten tijde van keizer Augustus mens kon worden: in principe had dit ook anders gekund. Niemand kan bewijzen dat het christendom zich eerst in Europa moest verspreiden, enz. De gereformeerde theoloog J.J. von Allmen heeft deze gedachte zeer goed uitgewerkt in verband met de Eucharistie: Waarom juist, vraagt hij, moet de Kerk de Maaltijd des Heren vieren met de typische spijzen van de mediterane wereld? "Omdat het initiatief van het Avondmaal niet van de Kerk komt maar van Christus zelf. Hij is het die de tafel dekt en, als Hij aan tafel uitnodigt, ook zelf de spijzen kiest... De eeuwige Zoon van God is als Jezus van Nazaret gekomen om het heil aan alle mensen te brengen. Toen Hij zich tot deze nieuwe wijze van joodzijn "bekeerde" ... nodigde Hij de mensen uit... te aanvaarden dat zij Hem niet kunnen herkennen, zij het dan in deze ver verwijderde tijd ... Omdat men er in zekere zin niet buiten kan jood te worden wanneer men christen wordt, moeten die elementen ... , nl. het brood en de wijn, gerespecteerd worden" J.J. von Allmen, Oekumene im.. J.J. von Allmen, Oekumene im Herrenmahl, Kassel 1968, p. 45. Aan het einde verknoeit von Allmen het resultaat van zijn reflectie door toch weer te proberen de willekeur op een of andere manier te motiveren.. De directe binding aan deze geschiedenis, de band met de concrete heilswil van God behoort fundamenteel tot het wezen van het sacrament. Als men de "toevallige" elementen trouw bewaart, is de noodzakelijke band tussen Gods handelen en het onze ten volle verzekerd. Daar ligt ook duidelijk de grens van de kerkelijke vormgeving op het gebied van de sacramenten, waarover nr. 4 van de Verklaring Inter Insigniores [223|4] heel uitdrukkelijk handelt. De Kerk geeft vorm, maar zij doet het op grond van voorafbestaande elementen. Uiteindelijk kan zij alleen onderscheiden wat wezenlijk is en wat veranderlijk, maar juist in deze onderscheiding ervaart zij haar gebonden-zijn. Overigens heeft de Verklaring [223] de onhoudbaarheid aangetoond van het argument, als zouden Israël, Christus en de apostelen zich in deze kwestie aan de tijdsomstandigheden hebben aangepast. vgl: Inter Insigniores [[[223|2.3]]] L. Bouyer heeft de samenhang nog grondiger belicht en op de kordate wijze die hem eigen is de bewering weerlegd, als zou de beslissing door de toenmalige levensomstandigheden zijn gedicteerd: "Men meent te dromen, schrijft hij, wanneer men mensen die zichzelf als verlicht en onbevooroordeeld beschouwen, bepaalde onmogelijkheden hoort staande houden" L. Bouyer, Mystère et.. L. Bouyer, Mystère et ministère de la femme, Paris 1976, p. 12.. "Een argumentatie van dat genre is klinkklare onzin" L. Bouyer, Mystère et.. L. Bouyer, Mystère et ministère de la femme, Paris 1976, p. 21. Zie ook p. 25: "Maar ook in het onderhavige geval steunt de massieve consensus fidelium (van meer dan twintig eeuwen) in werkelijkheid op een overvloed van Bijbelse aanwijzingen en christelijke geestelijke ervaring, waaraan alleen degene voorbij kan gaan die met een bijziende blik de teksten en feiten bekijkt".
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Laten we derhalve weerhouden dat het priesterschap geen persoonlijke kans vertegenwoordigt, zodat er ook geen recht aan beantwoordt. Theologisch gezien is het geen voorrecht waarop iemand aanspraak zou kunnen maken, maar een sacrament, d.w.z. de uitdrukking van de historische trouw van de Kerk aan haar oorsprong, die in haar historische verschijning juist de concrete uitdrukking is van Gods handelen met de mens. Maar wij moeten er iets aan toevoegen : opdat deze theologisch onaanvechtbare uitspraken in feite zouden overtuigen, dient het priesterschap in zijn concrete gestalte te beantwoorden aan de theologische idee die het vertegenwoordigt, en dus altijd opnieuw elke schijn van bevoorrechting afleggen ; de geschiedenis laat trouwens zien hoe het aspect privilegie resoluut terzijde werd geschoven telkens waar het priesterschap zuiver werd beleefd: bij de missionarissen b.v., bij al die boodschappers van de goddelijke liefde die zich totaal door de dienst van de verkondiging lieten verteren en verbruiken.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Wij zouden ons kunnen beperken tot wat tot nog toe is gezegd, maar het begrip sacrament is daarmee nog niet uitgeput. In wezen is het sacrament symbolische representatie, tegenwoordigstelling van een verborgen werkelijkheid in symbolen. Eerst daardoor wordt de tegenstelling tussen het sacrament en een ,verlicht', functionalistisch wereldbeeld volkomen duidelijk. De "verlichte" rede beschouwt al het bestaande als "materiaal" dat de mens tot functioneren brengt en al8 functie in zijn dienst staat. De gelijkheid van al het bestaande berust op zijn algehele functionaliteit, d.w.z. op het feit dat de functie de enige categorie van denken en handelen wordt. Het sacrament daarentegen erkent voorafgegeven structuursymbolen van de schepping, die in zich een onomkeerbaar getuigenis bevatten. In deze interpretatie van de werkelijkheid is er ook plaats voor de symbolische positie van man en vrouw, die beiden mensen zijn met gelijke rechten en waardigheid, maar ieder met een specifieke boodschap. Het functionalisme neemt dit natuurlijk niet aan, omdat zijn totaal activisme een totale gelijkheid veronderstelt, waarin alles zijn kwalificatie enkel en alleen van het menselijk handelen zelf verkrijgt.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
L. Bouyer heeft er terecht op gewezen dat deze gelijkschakeling in werkelijkheid op de alleenheerschappij van de mannelijke vorm neerkomt en de gelijkheid verwezenlijkt door het negeren van de vrouw L. Bouyer, Mystère et.. L. Bouyer, Mystère et ministère de la femme, Paris 1976, p. 23-27.. Het is opvallend hoe de twee eigenschappen die op onbetwistbare wijze de eigenheid en waardigheid van de vrouw uitdrukken de maagdelijkheid en het moederschap vandaag zoals nooit tevoren het voorwerp van laster en spot zijn geworden. M.a.w.: deze twee fundamentele vormen van het menselijk bestaan waardoor de vrouw op de haar eigen wijze de diepte van het mens-zijn uitdrukt, zijn verboden begrippen geworden; wie er zich op een positieve wijze mee inlaat, wordt a priori van obscurantisme verdacht. Dit betekent dat een dergelijk gelijkheidsbegrip uiteindelijk juist datgene uitsluit wat specifiek is voor het vrouw-zijn; en dat wij een vermannelijking van ongekende afmetingen meemaken, die een manicheïsche trek vertoont: de mens schaamt zich voor het geslachtelijke, voor zijn manen vrouw-zijn dat zich aan een volmaakte planning en een rationele voorstelling onttrekt en hem aan zijn schepsellijke oorsprong bindt. Bijgevolg wordt het geslachtelijke bewust verdrongen naar het domein van het zuiver biologische vlak, om dan behandeld te worden als iets dat niet specifiek tot het menselijke behoort (de "rationaliteit" zoals dat heet). De seksuele losbandigheid is in de grond een manicheïsche verachting voor de biologische wortels van de mens, waarvan men hem wil losmaken. De vrouw is het eerste slachtoffer van deze manicheïsche hybris van de geest : de in-carnatie van de geest, die specifiek is voor het schepsel Gods dat mens heet, schijnt radicaler te zijn en moeilijker te negeren bij de vrouw dan bij de man. Deze kan zijn vaderschap veel gemakkelijker naar een biologisch domein verwijzen, dan dit voor het moederschap mogelijk is; het kost hem minder moeite te vluchten in de fictieve emancipatie van de almachtige rationaliteit, met voorbijgaan van de geschapen levensstructuren. De manicheïche hybris die in dit alles aanwezig is, betekent een negatie van de schepping van de mens, een verwoesting van het menselijke en vooral een loochening van het vrouw-zijn van de vrouw. Achter het masker van de emancipatie, achter de doelstelling van de gelijkberechtiging schuilt het gevaar van de totale assimilatie en van de contestatie van het recht om vrouw, en zo in de meest absolute zin een menselijke persoon te zijn Zie de belangrijke bijdrage.. Zie de belangrijke bijdrage van de Weense kinderarts H. Asperger, Kind und Familie, Moderne Modelle, in : IKZ Communio 2 (1973) p. 178-185.. Dit doet natuurlijk niets af aan het feit dat er reële vooroordelen ten aanzien van de vrouw bestaan, en dat er een gerechtvaardigde strijd is voor gelijkberechtiging. Het bedenkelijke ligt daarin, dat men wat gerechtvaardigd is zo gemakkelijk kan misbruiken in dienst van een verderfelijke vervalsing.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Maar wat heeft dit alles met ons thema te maken? Het zou al te simplistisch zijn het probleem van het priesterschap van de vrouw direct met deze gevaren te gaan verbinden. Daar gaat het niet om. Daarentegen is de tegenstelling tussen functionaliteit en symbolische tegenwoordigstelling als 'beperking van deze functionaliteit hoogst belangrijk. Uit wat hierboven gezegd is, moet wel duidelijk zijn dat de verdediging van de symbolische representatie, die aan de basis ligt van de beslissing van de Congregatie voor de Geloofsleer [d:106], in feite de verdediging is van de vrouw, en meteen ook van de menselijke persoon als persoon, ten overstaan van de totalitaire pretentie van de technocratie en haar verachting voor de schepping. De eerste indruk ten spijt, gaat het hier om het recht van de vrouw om zichzelf. te zijn, en niet om een twijfelachtige gelijkschakeling die het sacrament als een carrière beschouwt, waardoor het tot een schotel linzensoep wordt gemaakt die de moeite van een ruil niet loont.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
Wij moeten er weliswaar nog aan toevoegen, dat de mooiste inzichten ongeloofwaardig blijven, ja onwaar worden, als het leven van de Kerk er niet aan beantwoordt; als het priesterschap inderdaad als een carrière wordt beleefd en de Kerk geen eigen ruimte schept waar de dienst van de vrouw zich tenvolle kan ontplooien. De belangrijkste opdracht die die Verklaring Inter Insigniores [223] aan de Kerk van vandaag toevertrouwt, bestaat er juist in dit in het licht te stellen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/8840-is-het-priesterschap-van-de-man-een-inbreuk-tegen-de-rechten-van-nl