Inhoudsopgave
- Inhoud
I.
Zoals de waardigheid der vaders, zeer geliefden, de eer der kinderen is, zo is de vreugde van den bisschop de blijdschap van zijn volk. Daar deze nu haar oorzaak vindt in een goddelijke gave - want iedere goede gave en ieder volmaakt geschenk komt, zoals geschreven staat, van boven en daalt neder van den Vader der lichten - daarom moeten wij dank brengen aan den Bewerker van alle goed, want zowel in de orde van den natuurlijken groei, als in die van ons zedelijk leven heeft Hij ons gemaakt en niet wijzelven. Wanneer wij dit op vrome en gelovige wijze belijden en ons niet op ons zelf maar op den Heer beroemen, wordt met het wederkeren van den tijd deze plechtigheid met vrucht door ons opnieuw gevierd en zijn godsdienstige feesten een passende vreugde, als wij daarbij maar niet ondankbaar zijn door over de gaven te zwijgen en niet hoogmoedig door op eigen verdiensten te vertrouwen. Laten wij derhalve, zeer geliefden, de diepste beweegreden van de plechtigheid van heden geheel terugbrengen tot haar Oorsprong en Bron, en door verschuldigde dankbetuigingen Hem loven, in Wiens hand zich zowel de graden der ambten als de momenten der tijden bevinden. Want als wij naar onszelf en het onze zien, vinden wij nauwelijks iets, waarover wij terecht verheugd kunnen zijn. Omhuld als wij immers zijn met een sterfelijk vlees en onderworpen aan de broosheid van het bederf, zijn wij nooit zó vrij, dat wij met geen enkelen aanval meer te kampen hebben en wordt in dezen strijd nooit zo'n gelukkige overwinning behaald, dat ook na de triomf de gevechten niet opnieuw ontbranden. Vandaar dat niemand zo'n volmaakt hogepriester, zo'n onbevlekt bisschop is, dat hij slechts voor de zonden van het volk niet tevens voor zijn eigen fouten zoenoffers moet opdragen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
II.
Als deze wet voor alle bisschoppen in het algemeen geldt, hoeveel temeer zal zij óns dan niet bezwaren en binden, voor wie juist de grootheid van het ontvangen ambt zeer vaak een oorzaak wordt van misstappen. Want ofschoon alle herders afzonderlijk met een bijzondere zorg hun kudden leiden, en weten, dat zij over de hun toevertrouwde schapen rekenschap te geven hebben, delen wij toch al hun zorgen, en is er niemand onder hen, wiens bestuur geen deel uitmaakt van onzen arbeid. Terwijl men dan ook naar den zetel van den zaligen Apostel Petrus uit de gehele wereld samenstroomt en ook van ons bestuur die liefde tot de gehele Kerk hoopt te ondervinden, die hem door den Heer werd aanbevolen, voelen wij een des te groter last op ons drukken, naarmate wij aan allen meer verschuldigd zijn. Als er dus zoveel reden is om beangst te zijn, welke hoop zou er voor ons dan nog overblijven ons van onze dienstbaarheid te kwijten, indien (wij niet wisten), dat Hij niet sluimert en niet inslaapt, Die waakt over Israël en Die tot zijn leerlingen gezegd heeft: ”Zie, Ik zal met u zijn alle dagen tot het einde der wereld,” en indien Hij Zich niet gewaardigde niet enkel de Bewaker van Zijn schapen, maar ook de Herder van de herders zelf te zijn. Door lichamelijke ogen wordt Hij weliswaar niet gezien, maar door het geestelijk hart wordt Hij waargenomen. Hij is afwezig naar het vlees, waardoor Hij zichtbaar was, aanwezig in Zijn Godheid, waardoor Hij altijd en overal geheel tegenwoordig is. Daar nu de rechtvaardige leeft uit het geloof en de rechtvaardigheid van hem, die gelooft juist hierin bestaat, dat hij met den geest aanneemt, wat hij met zijn blik niet ziet, heeft de Heer, toen Hij ten hemel is opgestegen, de gevangenschap gevankelijk meegevoerd en gaven aan de mensen geschonken, te weten: het geloof, de hoop en de liefde, die daarom zo groot, daarom zo sterk, daarom zo kostbaar zijn, wijl hetgeen door de ogen van het lichaam niet bereikt wordt, door een wonderlijke neiging van den geest geloofd, gehoopt en bemind wordt.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
III.
Temidden der gelovigen, zeer geliefden, is derhalve, naar wij niet in den blinde maar door het geloof geleid belijden, de Heer Jesus Christus tegenwoordig. En ofschoon Hij aan de rechterhand van God den Vader zetelt, totdat Hij Zijn vijanden tot een voetbank zal maken voor Zijn voeten, is toch de Opperpriester niet afwezig in de vergadering van Zijn priesters en wordt Hem te recht door de stem van de gehele Kerk en van al de bisschoppen toegezongen: “De Heer heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid volgens de orde van Melchisedech." Hij immers is de ware en eeuwige Hogepriester, Wiens bestuur noch verandering kent, noch einde. Hij is het, Wiens gestalte door den hogepriester Melchisedech werd voorafgebeeld, toen deze geen Joodse offeranden aan God opdroeg, maar het offer van dat voorafbeeldend teken, dat onze Verlosser in Zijn Lichaam en Bloed geheiligd heeft. Hij is het, Wiens priesterschap de Vader met de bevestiging van een onverbreekbaren eed heeft ingesteld, niet om volgens de orde van Aäron met den tijd der Wet voorbij te gaan, maar om volgens de orde van Melchisedech voortdurend uitgeoefend te worden. Want daar een eed bij de mensen voor die bepalingen wordt aangewend, welke bekrachtigd worden door verdragen van blijvenden aard, wordt ook het getuigenis van een goddelijken eed slechts aangetroffen bij die beloften, welke door onveranderlijke raadsbesluiten zijn vastgesteld ; en daar het berouw op een verandering van den wil wijst, kan God geen berouw hebben over iets, waarin Hij, geheel in overeenstemming met Zijn eeuwig welbehagen, niets anders kan willen dan wat Hij gewild heeft.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
IV.
Het is dan ook niet overmoedig van ons, zeer geliefden, om dit feest te vieren, waardoor wij ter herdenking van de goddelijke gave, den dag eren, waarop wij het bisschopsambt ontvangen mochten, als wij maar vroom en waarachtig belijden, dat het werk van onze dienstbaarheid in alles, wat wij goed volbrengen, door Christus ten uitvoer wordt gebracht, en wij ons niet beroemen op ons zelf, die zonder Hem tot niets in staat zijn, maar op Hem, Die ons vermogen is. Bij de reden tot onze feestviering voegt zich daarenboven niet enkel de apostolische maar ook de bisschoppelijke waardigheid van den allerzaligsten Petrus, die niet ophoudt op zijn zetel te regeren en een onvergankelijke gemeenschap bezit met den eeuwigen Hogepriester. De onwrikbaarheid immers, die hij van de Rots, Christus, zelf ook rots geworden, ontvangen heeft, is overgegaan op zijn erfgenamen, en overal waar men iets bestendigs waar kan nemen, openbaart zich zonder twijfel de kracht van den Herder. Want als overal aan bijna alle martelaren tot loon voor het verdragen van het aangedane lijden deze gave als bewijs van hun verdiensten geschonken is: om hulp te kunnen bieden aan hen, die in gevaar verkeren, om ziekten te weren, onreine geesten uit te drijven, en ontelbare kwalen te genezen, wie zal er dan, als hij de glorie van den zaligen Petrus beoordeelt, zo onkundig of naijverig zijn om te menen dat er enig gebied in de Kerk is, hetwelk niet door zijn zorg bestuurd wordt, niet door zijn macht wordt uitgebreid. In den Prins der Apostelen bloeit en leeft in haar volheid die liefde tot God en de mensen, welke zich niet heeft laten afschrikken door de grendels van een kerker, noch door ketenen, noch door een woedende volksmenigte, noch door de dreigementen van een koning ; en zijn onoverwinnelijk geloof, dat door den strijd niet is ten onder gegaan, is door de overwinning niet verflauwd.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
V.
Wanneer derhalve in onze dagen droefheid veranderd wordt in vreugde, vermoeienissen in rust, en tweedracht in vrede, dan erkennen wij, dat wij door de verdiensten en gebeden van onzen Opperpriester geholpen worden en door veelvuldige feiten doen wij de ondervinding op, dat hijzelf door heilzame besluiten, hijzelf door rechtvaardige oordelen het bestuur waarneemt, zodat, door het beleid van den allerzaligsten Petrus, wiens recht om te binden en te ontbinden bij ons berust, de veroordeelde verwezen wordt naar zijn boete, en de verzoende geleid wordt naar de vergiffenis. En daarom: welk eerbetoon gij ons heden ook door broederlijke achting of kinderlijke liefde bewezen hebt, erkent met mij, dat gij het op godsdienstiger en werkelijker wijze aan hem betoond hebt, wiens zetel wij ons meer nog verheugen te dienen dan te bezetten, in de hoop, dat door zijn gebeden bewerkt zal worden, dat de God der barmhartigheid goedgunstig en genadig moge neerzien op den tijdsduur van onze dienstbaarheid en Zich moge gewaardigen den herder van Zijn schapen steeds te bewaren en te geleiden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/9241-4e-preek-op-de-verjaardag-van-zijn-bisschopswijding-nl