Exemptie van de religieuzen
x
Informatie over dit document
Exemptie van de religieuzen
Voordracht voor generale oversten van religieuze orden en congregaties
Dr. P. Huizing, SJ
10 maart 1963
Overige auteurs
1963, Katholiek Archief, 18e jrg. nr 17, p. 418-429
Deze bijdrage is de voordracht welke prof. dr. P. Huizing S.J. te Rome in het Italiaans gehouden heeft voor de generale oversten van de religieuze orden en congregaties.
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
26 april 1963
Katholiek Archief
4 juni 2022
8610
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Schema van de geschiedenis van de exemptie der religieuzen
1
EERSTE EXEMPTIE: BOBBIO 628
Op 11 juni 628 ontving Bertulfus, abt van het beroemde klooster van Bobbio, van Paus Honorius een bul van de volgende inhoud: '... petis nos igitur, ut monasterio ... in Ebobio constituto... privilegia Sedis apostolicae largiamur, quatinus sub iurisdictione sanctae nostrae ... Ecclesiae constitutum, nullius ecclesiae iurisdictionibus submitatur, pro qua re piis votis faventes, hac nostra auctoritate, id quod a tua dilectione exposcimur, effectui mancipamus, et ideo omnem cuiuslibet sacerdotem (bisschop!) in prefatum monasterium ditionem quamlibet auctoritatemve extendere atque sua auctoritate, nisi a preposito monasterii fuerit invitatus, missarum sollemnitate celebrare omnimodo inhibemus ... ' Aan Bertulfus, abt van het klooster Bobbio [[8609]]
Indien exemptie betekent onttrekking van een klooster aan iedere rechtsmacht buiten die van de Paus, dan is 11 juni 628 de geboortedag van dit begrip. Hiermede had bisschop Probo van Tortona in de strijd die hij voerde om het klooster aan zich te onderwerpen niet alleen de inkomsten verloren waaruit hij aan zijn collega's en hovelingen beloningen uitdeelde, maar ook de macht over de monniken voor zover hij die bezat.
Op 11 juni 628 ontving Bertulfus, abt van het beroemde klooster van Bobbio, van Paus Honorius een bul van de volgende inhoud: '... petis nos igitur, ut monasterio ... in Ebobio constituto... privilegia Sedis apostolicae largiamur, quatinus sub iurisdictione sanctae nostrae ... Ecclesiae constitutum, nullius ecclesiae iurisdictionibus submitatur, pro qua re piis votis faventes, hac nostra auctoritate, id quod a tua dilectione exposcimur, effectui mancipamus, et ideo omnem cuiuslibet sacerdotem (bisschop!) in prefatum monasterium ditionem quamlibet auctoritatemve extendere atque sua auctoritate, nisi a preposito monasterii fuerit invitatus, missarum sollemnitate celebrare omnimodo inhibemus ... ' Aan Bertulfus, abt van het klooster Bobbio [[8609]]
Indien exemptie betekent onttrekking van een klooster aan iedere rechtsmacht buiten die van de Paus, dan is 11 juni 628 de geboortedag van dit begrip. Hiermede had bisschop Probo van Tortona in de strijd die hij voerde om het klooster aan zich te onderwerpen niet alleen de inkomsten verloren waaruit hij aan zijn collega's en hovelingen beloningen uitdeelde, maar ook de macht over de monniken voor zover hij die bezat.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
VOOR 628
Misschien was in het begin het geldend recht niet helemaal duidelijk. Het is waar dat het beginsel van de subordinatie van de kloosterlingen aan de diocesane bisschop reeds geformuleerd was op het concilie van Chalcedon in 451. Vóór dit concilie waren kluizenaars monniken onderworpen aan het gezag van de bisschop evenals de andere leken maar zij waren onafhankelijk wat betreft de organisatie van hun eigen levenswijze. Slechts degenen die de eerste wijdingen hadden ontvangen, stonden onmiddellijk onder toezicht van de bisschop. Wanneer in het oosten de monniken een machtig element worden in de kerkelijke gemeenschap en zij zich bezig gaan houden met de doctrine en de discipline, soms ook tegen de hiërarchie in, bepalen de bisschoppen van Chalcedon dat de toestemming van de diocesane bisschop vereist is voor het stichten van kloosters, welke vervolgens onder hun toezicht blijven. Aldus werd het religieuze leven gecanoniseerd, of wel ingeraamd in de bestuursinrichting van de Kerk.
Terwijl nu, na 451, enerzijds het principe van Chalcedon in het oosten, op de concilies van Frankrijk opnieuw bekrachtigd werd, handhaafde zich anderzijds, b.v. op de Afrikaanse Concilies, de oude toestand; de kloosters bleven vrij 'a condicione clericorum omnibus modis', dit wil zeggen, zij staan niet, zoals zij die wijdingen ontvangen hebben, onder de directe jurisdictie van de bisschoppen.
Het ging er nu om de beide tendenzen met elkander in overeenstemming te brengen, ofwel, de grenslijn te vinden tussen de bevoegdheden van de bisschop en die van de abt. Het punt waarvan men uitging en dat reeds als vanzelfsprekend ingenomen werd op het concilie van Arles in 455, om tenslotte duidelijk naar voren te komen in de brief van de Heilige Gregorius de Grote, dus omstreeks 600, is min of meer het volgende: uitwendig bestuur in handen van de bisschop, inwendig bestuur in die van de abt. Volgens Gregorius berusten bij de diocesane bisschop: de rechten die hem door de bisschopswijding toekomen, nl. consacreren en het toedienen van de wijdingen; het recht om de bedieningen van de monniken buiten het klooster te regelen; het recht om de tucht en het beheer over de bezittingen te controleren; een zekere mate van bevoegdheid om dwangmaatregelen te nemen. De monniken zelf daarentegen hadden het recht om in vrijheid hun abt te kiezen; de abt, tenslotte, heeft het alleengezag over de interne zaken van het klooster met inbegrip van het recht om zijn onderdanen voor te stellen voor de heilige wijdingen en bovendien berust bij hem de administratie van de goederen die eigendom blijven van het klooster.
Tot zover de geschiedenis van de verhouding tussen kloosters en bisschoppen. Zij kan samengevat worden in twee punten:
1. onderwerping van het religieuze leven en de religieuze instellingen aan de hiërarchie van de Kerk, dus aan de diocesane bisschoppen;
2. scheiding tussen uitwendig en inwendig bestuur, en speciaal tussen 'kerkelijke rechtsmacht' van de bisschop en 'dominatieve macht' van de abt.
Misschien was in het begin het geldend recht niet helemaal duidelijk. Het is waar dat het beginsel van de subordinatie van de kloosterlingen aan de diocesane bisschop reeds geformuleerd was op het concilie van Chalcedon in 451. Vóór dit concilie waren kluizenaars monniken onderworpen aan het gezag van de bisschop evenals de andere leken maar zij waren onafhankelijk wat betreft de organisatie van hun eigen levenswijze. Slechts degenen die de eerste wijdingen hadden ontvangen, stonden onmiddellijk onder toezicht van de bisschop. Wanneer in het oosten de monniken een machtig element worden in de kerkelijke gemeenschap en zij zich bezig gaan houden met de doctrine en de discipline, soms ook tegen de hiërarchie in, bepalen de bisschoppen van Chalcedon dat de toestemming van de diocesane bisschop vereist is voor het stichten van kloosters, welke vervolgens onder hun toezicht blijven. Aldus werd het religieuze leven gecanoniseerd, of wel ingeraamd in de bestuursinrichting van de Kerk.
Terwijl nu, na 451, enerzijds het principe van Chalcedon in het oosten, op de concilies van Frankrijk opnieuw bekrachtigd werd, handhaafde zich anderzijds, b.v. op de Afrikaanse Concilies, de oude toestand; de kloosters bleven vrij 'a condicione clericorum omnibus modis', dit wil zeggen, zij staan niet, zoals zij die wijdingen ontvangen hebben, onder de directe jurisdictie van de bisschoppen.
Het ging er nu om de beide tendenzen met elkander in overeenstemming te brengen, ofwel, de grenslijn te vinden tussen de bevoegdheden van de bisschop en die van de abt. Het punt waarvan men uitging en dat reeds als vanzelfsprekend ingenomen werd op het concilie van Arles in 455, om tenslotte duidelijk naar voren te komen in de brief van de Heilige Gregorius de Grote, dus omstreeks 600, is min of meer het volgende: uitwendig bestuur in handen van de bisschop, inwendig bestuur in die van de abt. Volgens Gregorius berusten bij de diocesane bisschop: de rechten die hem door de bisschopswijding toekomen, nl. consacreren en het toedienen van de wijdingen; het recht om de bedieningen van de monniken buiten het klooster te regelen; het recht om de tucht en het beheer over de bezittingen te controleren; een zekere mate van bevoegdheid om dwangmaatregelen te nemen. De monniken zelf daarentegen hadden het recht om in vrijheid hun abt te kiezen; de abt, tenslotte, heeft het alleengezag over de interne zaken van het klooster met inbegrip van het recht om zijn onderdanen voor te stellen voor de heilige wijdingen en bovendien berust bij hem de administratie van de goederen die eigendom blijven van het klooster.
Tot zover de geschiedenis van de verhouding tussen kloosters en bisschoppen. Zij kan samengevat worden in twee punten:
1. onderwerping van het religieuze leven en de religieuze instellingen aan de hiërarchie van de Kerk, dus aan de diocesane bisschoppen;
2. scheiding tussen uitwendig en inwendig bestuur, en speciaal tussen 'kerkelijke rechtsmacht' van de bisschop en 'dominatieve macht' van de abt.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
NA 628. PERIODE VAN ONTWIKKELING.
Wanneer Probo, bisschop van Tortona een heilig man geweest was, zou die eerste exemptie niet bestaan hebben. Paus Honorius wilde niet anders dan Bobbio vrede en een rustig religieus leven garanderen, plus een veilig beheer van zijn bezittingen en voortzetting van zijn weldadige invloed op de Arianen. In de komende eeuwen zou diezelfde juridische figuur, die in het begin zo bescheiden en onschuldig was, heel wat wijdere vorm aannemen. Hoe meer in de Kerk het gezag van de Pausen en daarmede hun werkelijke invloed op het bestuur van de Kerk toeneemt, hoe meer het instituut van de exemptie uitgroeit tot een der machtigste middelen van de Heilige Stoel bij het leiden van de grote godsdienstige bewegingen. En het zijn juist de verschillende doeleinden waarvoor de exemptie heeft gediend, die ons het criterium verschaffen om de grote lijnen van haar historische ontwikkeling vast te stellen, nl.
Wanneer Probo, bisschop van Tortona een heilig man geweest was, zou die eerste exemptie niet bestaan hebben. Paus Honorius wilde niet anders dan Bobbio vrede en een rustig religieus leven garanderen, plus een veilig beheer van zijn bezittingen en voortzetting van zijn weldadige invloed op de Arianen. In de komende eeuwen zou diezelfde juridische figuur, die in het begin zo bescheiden en onschuldig was, heel wat wijdere vorm aannemen. Hoe meer in de Kerk het gezag van de Pausen en daarmede hun werkelijke invloed op het bestuur van de Kerk toeneemt, hoe meer het instituut van de exemptie uitgroeit tot een der machtigste middelen van de Heilige Stoel bij het leiden van de grote godsdienstige bewegingen. En het zijn juist de verschillende doeleinden waarvoor de exemptie heeft gediend, die ons het criterium verschaffen om de grote lijnen van haar historische ontwikkeling vast te stellen, nl.
- 1e periode: van Bobbio tot Cluny: exemptie als waarborg voor een vreedzaam religieus leven,
- 2e periode: Cluny tot Assisi: exemptie als aanleiding tot de cluniaanse en gregoriaanse hervorming,
- 3e periode: van Assisi tot Trente: exemptie als voorwaarde voor het gecentraliseerde apostolaat van de bedelorden,
- 4e periode: van Trente tot het Vatikaans Concilie: na het verval van de exemptie - het is veel betekenend dat dit samenvalt met het verval van het gezag van het pausdom wordt het begrip exemptie, in zijn wezenlijke kenmerken, nauwkeurig vastgesteld en zal zich als zodanig handhaven tot in onze dagen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Van Bobbio tot Cluny. 628-1027
4
EXEMPTIE
Van 628 tot 700 blijft het privilege van exemptie het monopolie van Bobbio. Tussen 700 en 800 wordt dit voorrecht tevens verleend aan 5 tot 6 andere kloosters, en tussen 800 en 900 komt hier nog een zelfde aantal bij. Tegen het jaar 1000 bedraagt het aantal kloosters dat het privilege van exemptie verworven heeft nog geen 20.
Dit betekent dat de overgrote meerderheid van de kloosters onder de rechtsmacht van de diocesane bisschop blijft. De pausen verlenen het privilege slechts om bijzondere redenen van religieuze aard, ofwel om belangrijke politieke redenen. De inhoud van de verschillende privileges is ook niet in alle gevallen hetzelfde. De oorkonden stonden de volgende rechten, of gedeelten daarvan, toe: vrije keuze van bisschop om de wijdingen toe te dienen en om te consacreren, noodzaak van toestemming van de abt opdat de bisschop de mis kan opdragen in het klooster, verbod om de diocesane synode te houden in het klooster, tenslotte de meest belangrijke exemptie: verbod aan de bisschop om monniken en klooster te excommuniceren, dit wil dus zeggen: onttrekking aan de dwangmaatregelen van de bisschop, hetgeen dus neerkomt op onttrekking aan de diocesane rechtsmacht, zodat de Paus tenslotte de enige rechter wordt.
Van 628 tot 700 blijft het privilege van exemptie het monopolie van Bobbio. Tussen 700 en 800 wordt dit voorrecht tevens verleend aan 5 tot 6 andere kloosters, en tussen 800 en 900 komt hier nog een zelfde aantal bij. Tegen het jaar 1000 bedraagt het aantal kloosters dat het privilege van exemptie verworven heeft nog geen 20.
Dit betekent dat de overgrote meerderheid van de kloosters onder de rechtsmacht van de diocesane bisschop blijft. De pausen verlenen het privilege slechts om bijzondere redenen van religieuze aard, ofwel om belangrijke politieke redenen. De inhoud van de verschillende privileges is ook niet in alle gevallen hetzelfde. De oorkonden stonden de volgende rechten, of gedeelten daarvan, toe: vrije keuze van bisschop om de wijdingen toe te dienen en om te consacreren, noodzaak van toestemming van de abt opdat de bisschop de mis kan opdragen in het klooster, verbod om de diocesane synode te houden in het klooster, tenslotte de meest belangrijke exemptie: verbod aan de bisschop om monniken en klooster te excommuniceren, dit wil dus zeggen: onttrekking aan de dwangmaatregelen van de bisschop, hetgeen dus neerkomt op onttrekking aan de diocesane rechtsmacht, zodat de Paus tenslotte de enige rechter wordt.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
BESCHERMING
Werkelijke en eigenlijke exemptie is zeldzaam. Hierbij dient opgemerkt te worden dat vanaf ±- 900 en daarna, de pausen veel meer gebruik maken van een ander instituut dat tot hun beschikking staat om de bijzondere protectie van hun gezag aan kloosters te verlenen, en dat in de juridische structuur van die tijd een betere waarborg verschafte voor veiligheid en rust. De kloosters waren meer afhankelijk van de min of meer persoonlijke rechten van hun stichters en hun nakomelingen, dan van de openbare rechtsmacht van de bisschoppen. De koningen en de groten uit den lande die een klooster gesticht hadden, behielden zich een soort van opperste macht voor welke in de praktijk vaak werd opgevat als het recht om eigenmachtig de interne zaken van het klooster te regelen en zelfs naar goeddunken te beschikken over de bezittingen. Zelfs de bisschoppen verwarden hun kerkelijke rechtsmacht vaak met deze, niet altijd even hoogstaande, heerschappij. Om dit machtsgebruik weer enigszins goed te maken, verleenden deze koningen en bisschoppen speciale gunsten, die eigenlijk exempties waren van hun eigen gezag, zo stonden zij b.v. vrije abtskeuze toe, vrij beheer van de goederen, enz.
Vanaf 900 komt het steeds meer voor dat lekenstichters hun klooster aanbieden aan de Heilige Stoel. Het meest bekende geval is dat van Cluny in 910. Zij worden nu het eigendom van de Heilige Stoel, ofwel van de Paus, zij staan dus voortaan onder pauselijke bescherming. Deze laat het beheer van de goederen en de keuze van de abt aan het klooster, niemand zal voortaan meer kunnen raken aan de bezittingen, zij kunnen niet vervreemd worden, zijn vrijgesteld van tienden, enz.
Op zich genomen betreffen deze gunsten alleen de bezittingen van het klooster, zij betekenen geen ontheffing van de rechtsmacht van de bisschop. Dikwijls evenwel worden er nog speciale voorrechten aan toegevoegd die in de richting van exemptie gaan. Deze gunsten zijn dus een belangrijke factor in de ontwikkeling van de exemptie als zodanig.
Werkelijke en eigenlijke exemptie is zeldzaam. Hierbij dient opgemerkt te worden dat vanaf ±- 900 en daarna, de pausen veel meer gebruik maken van een ander instituut dat tot hun beschikking staat om de bijzondere protectie van hun gezag aan kloosters te verlenen, en dat in de juridische structuur van die tijd een betere waarborg verschafte voor veiligheid en rust. De kloosters waren meer afhankelijk van de min of meer persoonlijke rechten van hun stichters en hun nakomelingen, dan van de openbare rechtsmacht van de bisschoppen. De koningen en de groten uit den lande die een klooster gesticht hadden, behielden zich een soort van opperste macht voor welke in de praktijk vaak werd opgevat als het recht om eigenmachtig de interne zaken van het klooster te regelen en zelfs naar goeddunken te beschikken over de bezittingen. Zelfs de bisschoppen verwarden hun kerkelijke rechtsmacht vaak met deze, niet altijd even hoogstaande, heerschappij. Om dit machtsgebruik weer enigszins goed te maken, verleenden deze koningen en bisschoppen speciale gunsten, die eigenlijk exempties waren van hun eigen gezag, zo stonden zij b.v. vrije abtskeuze toe, vrij beheer van de goederen, enz.
Vanaf 900 komt het steeds meer voor dat lekenstichters hun klooster aanbieden aan de Heilige Stoel. Het meest bekende geval is dat van Cluny in 910. Zij worden nu het eigendom van de Heilige Stoel, ofwel van de Paus, zij staan dus voortaan onder pauselijke bescherming. Deze laat het beheer van de goederen en de keuze van de abt aan het klooster, niemand zal voortaan meer kunnen raken aan de bezittingen, zij kunnen niet vervreemd worden, zijn vrijgesteld van tienden, enz.
Op zich genomen betreffen deze gunsten alleen de bezittingen van het klooster, zij betekenen geen ontheffing van de rechtsmacht van de bisschop. Dikwijls evenwel worden er nog speciale voorrechten aan toegevoegd die in de richting van exemptie gaan. Deze gunsten zijn dus een belangrijke factor in de ontwikkeling van de exemptie als zodanig.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Van Cluny tot Assisi. 1027-1200
6
Het systeem van de heerschappij van koningen en grote heren over de kloosters leidde tot ernstige misbruiken, die alle voortsproten uit het streven om het, vaak aanzienlijke, geheel van bezittingen en rechten uit te buiten voor economische en politieke doeleinden. De grote beweging van de gregoriaanse hervorming had als wezenlijk doel de libertas Ecclesiae, dat wil zeggen: de zwarte ketenen te verbreken die kloosters, bisdommen, parochies en kerken bonden aan wereldse belangen. De beweging had zijn oorsprong in de kloosters en ondervond vanaf ± 1050 sterke steun en medewerking van de pausen der hervorming.
Dit is de oorsprong van de grote betekenis die het begrip exemptie van de kloosters van nu af gaat krijgen.
Vooreerst neemt het aantal kloosters die het eigendom van de Paus worden aanzienlijk in aantal toe, in tegenstelling met de kloosters in het bezit van leken. Vervolgens verlenen de hervormingspausen de gunsten niet alleen aan hun eigen kloosters, maar ook aan andere. Om een idée te geven van het grote aantal oorkonden, waarbij gunsten verleend werden, dat werd uitgegeven: Paus Alexander III alleen al verleende er 635 gedurende de twintig jaren van zijn pontificaat.
Twee factoren zijn aan te wijzen die de gunsten reeds dicht doen naderen tot exemptie: ten eerste, van een tweezijdige overeenkomst commendatio van het klooster aan de Paus en in ruil daarvoor de gunsten wordt het nu een éénzijdige overeenkomst: een gunst die verleend wordt door de Paus; ten tweede, de veiligstelling van het bezit wordt uitgebreid met nog verder reikende privileges, in het bijzonder de onaantastbaarheid voor door de bisschop opgelegde straffen. En tot slot wordt de exemptie niet alleen een voorrecht voor op zich zelf staande kloosters maar ook van hele groepen verenigde kloosters.
Het is interessant enkele verschillen aan te geven tussen de diverse groepen van kloosters.
Dit is de oorsprong van de grote betekenis die het begrip exemptie van de kloosters van nu af gaat krijgen.
Vooreerst neemt het aantal kloosters die het eigendom van de Paus worden aanzienlijk in aantal toe, in tegenstelling met de kloosters in het bezit van leken. Vervolgens verlenen de hervormingspausen de gunsten niet alleen aan hun eigen kloosters, maar ook aan andere. Om een idée te geven van het grote aantal oorkonden, waarbij gunsten verleend werden, dat werd uitgegeven: Paus Alexander III alleen al verleende er 635 gedurende de twintig jaren van zijn pontificaat.
Twee factoren zijn aan te wijzen die de gunsten reeds dicht doen naderen tot exemptie: ten eerste, van een tweezijdige overeenkomst commendatio van het klooster aan de Paus en in ruil daarvoor de gunsten wordt het nu een éénzijdige overeenkomst: een gunst die verleend wordt door de Paus; ten tweede, de veiligstelling van het bezit wordt uitgebreid met nog verder reikende privileges, in het bijzonder de onaantastbaarheid voor door de bisschop opgelegde straffen. En tot slot wordt de exemptie niet alleen een voorrecht voor op zich zelf staande kloosters maar ook van hele groepen verenigde kloosters.
Het is interessant enkele verschillen aan te geven tussen de diverse groepen van kloosters.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
CLUNY.
Cluny, dat vanaf de stichting in het bezit van de Heilige Stoel was, ontving achtereenvolgens verschillende privileges, in het bijzonder het privilege om zich met andere kloosters aaneen te sluiten; vervolgens verkreeg het in 1027 exemptie. In 1097 werden al zijn privileges uitgestrekt tot alle aangesloten kloosters. Cluny dankte zijn omvang evenwel vooral aan de aansluiting van reeds bestaande kloosters en slaagde er niet in overal de reeds bestaande rechtsmacht van de bisschop op te heffen.
Cluny, dat vanaf de stichting in het bezit van de Heilige Stoel was, ontving achtereenvolgens verschillende privileges, in het bijzonder het privilege om zich met andere kloosters aaneen te sluiten; vervolgens verkreeg het in 1027 exemptie. In 1097 werden al zijn privileges uitgestrekt tot alle aangesloten kloosters. Cluny dankte zijn omvang evenwel vooral aan de aansluiting van reeds bestaande kloosters en slaagde er niet in overal de reeds bestaande rechtsmacht van de bisschop op te heffen.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
CAMALDULENZEN.
De congregatie der Camaldulenzen, die exempt was vanaf 1114, overtrof Cluny in het aantal privileges, omdat de aangesloten kloosters allemaal eigen stichtingen waren. Tegen de helft van de XIIe eeuw werd de juridische eenheid van verschillende kloosters opgeheven en ook hier was de oorzaak de aaneensluiting van reeds bestaande instellingen.
De congregatie der Camaldulenzen, die exempt was vanaf 1114, overtrof Cluny in het aantal privileges, omdat de aangesloten kloosters allemaal eigen stichtingen waren. Tegen de helft van de XIIe eeuw werd de juridische eenheid van verschillende kloosters opgeheven en ook hier was de oorzaak de aaneensluiting van reeds bestaande instellingen.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
CISTERCIENSERS.
De Cisterciënsers zijn aan het eind van de XIIIe eeuw rijker aan privileges dan welke tak van de Benedictijner orde ook. Reden hiervan is de grotere centralisatie:
De Cisterciënsers zijn aan het eind van de XIIIe eeuw rijker aan privileges dan welke tak van de Benedictijner orde ook. Reden hiervan is de grotere centralisatie:
- uniformitas in moribus et cantu;
- auctoritas capituli generalis;
- visitatie per ordinem facienda;
- electio in ordine facienda;
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
REGULIERE KANUNNIKEN.
De reguliere kanunniken daarentegen, de Augustijnen en de Praemonstratensers waren, althans in de praktijk, nog niet aan exemptie toe. Hun activiteit in de zielzorg was dus noodzakelijkerwijs strikt gebonden aan de bisschop en zijn ambtenaren.
De reguliere kanunniken daarentegen, de Augustijnen en de Praemonstratensers waren, althans in de praktijk, nog niet aan exemptie toe. Hun activiteit in de zielzorg was dus noodzakelijkerwijs strikt gebonden aan de bisschop en zijn ambtenaren.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
RIDDERORDEN.
Het meest uitgesproken boven-diocesaan karakter droegen de ridderorden, het leger van de Paus in zijn strijd tegen de ongelovigen en in de kruistochten. Niet alleen werden hen vèrstrekkende exempties verleend die nodig waren voor een centrale organisatie, maar zij waren de eersten die actieve exemptie verkregen daar zij zich door de machtige middelen waarover zij beschikten, parochies wisten te verwerven waarvan de pastoor en de gelovigen onderworpen waren aan het Kapittel van de Orde. Dit was de eerste bres in het tot nu toe onbetwistbare recht van de bisschop. Aldus vormen de ridderorden reeds het eerste teken van overgang naar de volgende periode.
Het meest uitgesproken boven-diocesaan karakter droegen de ridderorden, het leger van de Paus in zijn strijd tegen de ongelovigen en in de kruistochten. Niet alleen werden hen vèrstrekkende exempties verleend die nodig waren voor een centrale organisatie, maar zij waren de eersten die actieve exemptie verkregen daar zij zich door de machtige middelen waarover zij beschikten, parochies wisten te verwerven waarvan de pastoor en de gelovigen onderworpen waren aan het Kapittel van de Orde. Dit was de eerste bres in het tot nu toe onbetwistbare recht van de bisschop. Aldus vormen de ridderorden reeds het eerste teken van overgang naar de volgende periode.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Assisi - Trente
12
Reeds voordat de Orde van Sint Franciscus kerkrechtelijk was erkend, hadden hij en zijn gezellen verlof om te prediken. Sint Franciscus evenwel wilde dat eerst toestemming aan de bisschop gevraagd werd.
Gregorius IX moest in 1230 bisschoppen en pastoors er toe vermanen deze toestemming bereidwillig te verlenen; later werd het geven van verlof voorbehouden aan de bisschop en aan de paus, respectievelijk aan hun gemachtigde en in 1300 gaf Bonifatius VIII vrij verlof om te preken in de eigen kerken en op de openbare pleinen, behalve wanneer de bisschop of de pastoor op hetzelfde uur op de zelfde plaats zouden willen preken. Het aanwijzen van de predikanten ressorteerde onder de eigen oversten.
Behalve de prediking werd ook het opleggen van boeten toegestaan. Terwijl het volgens het algemeen geldend recht verplicht was bij de eigen parochiegeestelijke te biechten, ontvingen de Franciscanen in 1237 het recht om biecht te horen van allen die hun prediking aanhoorden. Het protest van de seculiere geestelijkheid was dermate dat Bonifatius VIII in 1300 de volgende definitieve beslissing nam: het verlenen van jurisdictie berust bij de bisschop, de voordracht van de personen bij de eigen overste.
Zij ontvingen bovendien het begrafenisrecht voor hun eigen kerken, exemptie van het plaatselijk interdict, verlof tot het gebruik van draagbare altaren, enz. Tenslotte • waren niet meer alleen de afzonderlijke kloosters exempt maar, en dit zeker nà 1258, de gehele orde, met de van oudsher bekende gevolgen: de bisschoppen hadden geen recht meer tot het opleggen van kanonieke straffen, tot het heffen van diocesane belastingen, tot consacreren, tot het toedienen van de wijdingen enz.
Voor de andere bedelorden: Dominicanen, Eremieten van Sint Augustinus, Carmelieten, verliep de ontwikkeling langs dezelfde banen. Sommige privileges golden voor Franciscanen en Dominicanen tegelijkertijd, zelfs voor alle bedelorden te zamen.
Deze vèrstrekkende exemptie was noodzakelijk geworden voor de nieuwe richting die zich ontwikkeld had in het religieuze leven, waarvan een der voornaamste doeleinden geworden was de zielzorg en vooral de prediking over de gehele wereld. Zo ontstond de behoefte aan een centraal bestuur en een algemeen overste die te Rome zetelde, zo dicht mogelijk bij de Paus, en aan provincies met provinciale oversten. De religieuzen konden niet meer gebonden blijven aan hun klooster, zij moesten zich kunnen verplaatsen, ad nutum superioris, van huis tot huis, van provincie naar provincie. Het geestelijk bestuur van de orde wordt uitgebreid tot de monniken van de tweede orde en zelfs tot de leken van de derde orde. Het is duidelijk dat een dergelijke geestelijke stroming die de grenzen van parochie en diocees verre overschrijdt, niet meer onderworpen kan blijven aan de rechtsmacht van de afzonderlijke bisschoppen en dat exemptie geen voorrecht meer kan zijn van kloosters alleen, ook al zijn zij onderling met elkaar verenigd, maar dat het een privilegium commune moet worden, geldend voor de gehele orde.
Gregorius IX moest in 1230 bisschoppen en pastoors er toe vermanen deze toestemming bereidwillig te verlenen; later werd het geven van verlof voorbehouden aan de bisschop en aan de paus, respectievelijk aan hun gemachtigde en in 1300 gaf Bonifatius VIII vrij verlof om te preken in de eigen kerken en op de openbare pleinen, behalve wanneer de bisschop of de pastoor op hetzelfde uur op de zelfde plaats zouden willen preken. Het aanwijzen van de predikanten ressorteerde onder de eigen oversten.
Behalve de prediking werd ook het opleggen van boeten toegestaan. Terwijl het volgens het algemeen geldend recht verplicht was bij de eigen parochiegeestelijke te biechten, ontvingen de Franciscanen in 1237 het recht om biecht te horen van allen die hun prediking aanhoorden. Het protest van de seculiere geestelijkheid was dermate dat Bonifatius VIII in 1300 de volgende definitieve beslissing nam: het verlenen van jurisdictie berust bij de bisschop, de voordracht van de personen bij de eigen overste.
Zij ontvingen bovendien het begrafenisrecht voor hun eigen kerken, exemptie van het plaatselijk interdict, verlof tot het gebruik van draagbare altaren, enz. Tenslotte • waren niet meer alleen de afzonderlijke kloosters exempt maar, en dit zeker nà 1258, de gehele orde, met de van oudsher bekende gevolgen: de bisschoppen hadden geen recht meer tot het opleggen van kanonieke straffen, tot het heffen van diocesane belastingen, tot consacreren, tot het toedienen van de wijdingen enz.
Voor de andere bedelorden: Dominicanen, Eremieten van Sint Augustinus, Carmelieten, verliep de ontwikkeling langs dezelfde banen. Sommige privileges golden voor Franciscanen en Dominicanen tegelijkertijd, zelfs voor alle bedelorden te zamen.
Deze vèrstrekkende exemptie was noodzakelijk geworden voor de nieuwe richting die zich ontwikkeld had in het religieuze leven, waarvan een der voornaamste doeleinden geworden was de zielzorg en vooral de prediking over de gehele wereld. Zo ontstond de behoefte aan een centraal bestuur en een algemeen overste die te Rome zetelde, zo dicht mogelijk bij de Paus, en aan provincies met provinciale oversten. De religieuzen konden niet meer gebonden blijven aan hun klooster, zij moesten zich kunnen verplaatsen, ad nutum superioris, van huis tot huis, van provincie naar provincie. Het geestelijk bestuur van de orde wordt uitgebreid tot de monniken van de tweede orde en zelfs tot de leken van de derde orde. Het is duidelijk dat een dergelijke geestelijke stroming die de grenzen van parochie en diocees verre overschrijdt, niet meer onderworpen kan blijven aan de rechtsmacht van de afzonderlijke bisschoppen en dat exemptie geen voorrecht meer kan zijn van kloosters alleen, ook al zijn zij onderling met elkaar verenigd, maar dat het een privilegium commune moet worden, geldend voor de gehele orde.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- === Exemptie op de Oecumenische Concilies
13
Toen de nieuwe orden eenmaal goed en wel gevestigd waren en overal in de steden hun kerken verrezen naast de parochiekerken, begonnen de discussies, die niet meer zouden eindigen. Bekend is de hardnekkige strijd aan de Universiteit van Parijs in 1252. In een kort overzicht zullen wij zien dat er van nu af geen oecumenisch concilie meer heeft plaats gehad waarop men zich niet hartstochtelijk met dit onderwerp heeft bezig gehouden.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
LYON 1274.
Van het concilie van Lyon in 1274 vertelt Martène ons dat in het generaal kapittel van de Cisterciënsers in dat zelfde jaar 'edicitur vectigal quoddam a monasteriis ejus ordinis solvendum Abbati Cistercii ad sarciendos sumptos erogatos propter defensionem libertatum ordinis, quas libertates major pars praelatorum ibidem (n.l. op het concilie) existentium totis viribus impugnabat.'
Dit had geen ander resultaat dan de can. 23. VI° 3, 17 de religiosis domibus c.1.
Van het concilie van Lyon in 1274 vertelt Martène ons dat in het generaal kapittel van de Cisterciënsers in dat zelfde jaar 'edicitur vectigal quoddam a monasteriis ejus ordinis solvendum Abbati Cistercii ad sarciendos sumptos erogatos propter defensionem libertatum ordinis, quas libertates major pars praelatorum ibidem (n.l. op het concilie) existentium totis viribus impugnabat.'
Dit had geen ander resultaat dan de can. 23. VI° 3, 17 de religiosis domibus c.1.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
VIENNE 1311/12.
Op het concilie van Vienne trachtten de bisschoppen, en vooral de franse bisschoppen, de exemptie af te schaffen. De tegenstand was gebaseerd enerzijds op het feit dat exemptie niet meer alleen een gunst was die de Paus verleende aan kloosters, maar dat een en ander was uitgegroeid tot een uitoefening op grote schaal, door de kloosters, van hun opperste rechtsmacht, ook in de afzonderlijke bisdommen en anderzijds op de werkelijke misbruiken die bij de regulieren ontstaan waren. Het concilie handhaafde de exemptie maar trachtte de oplossing te vinden in een aantal decreten tegen de misbruiken zowel van de exempten als van de prelaten. De exempten mogen zich geen parochiële rechten aanmatigen, zij mogen geen absolutie verlenen in gevallen die voorbehouden zijn aan de bisschop, geen toespraken houden die beledigend zijn voor de prelaten, hun beneficiën niet ongebruikt laten, de gelovigen niet weerhouden van het betalen van tienden, geen gelovigen toelaten in hun kerken in tijden van interdict, zij moeten een vierde deel van de opbrengst van begrafenissen afstaan aan de parochie; de prelaten daartegenover mogen de exempten en hun onderhorigen niet naar eigen willekeur behandelen, zij moeten hun werkelijke rechten en privileges respecteren.
Prelaten noch exempten evenwel hielden zich aan de decreten. De meest trieste periode in de geschiedenis van de exemptie en tevens in die van de Pausen nam nu een aanvang. Gedurende de jaren van ballingschap in Avignon en het westerse schisma verkochten de pausen op grote schaal privileges aan alle, of bijna alle, orden om zich zodoende financiële middelen voor hun onderhoud te verschaffen. De gehele activiteit van de orden was praktisch onttrokken aan elk bisschoppelijk gezag. De bedelorden bezaten een ongelimiteerd verlof om te prediken en biecht te horen. Zij trokken velen tot zich door middel van bijzondere aflaten. De abten der kloosters vermeerderden hun aanspraken op pauselijke onderscheidingen. Vanaf de XIVe eeuw verkregen zij ze allemaal tegelijk, tevens geldig voor hun opvolgers.
Op het concilie van Vienne trachtten de bisschoppen, en vooral de franse bisschoppen, de exemptie af te schaffen. De tegenstand was gebaseerd enerzijds op het feit dat exemptie niet meer alleen een gunst was die de Paus verleende aan kloosters, maar dat een en ander was uitgegroeid tot een uitoefening op grote schaal, door de kloosters, van hun opperste rechtsmacht, ook in de afzonderlijke bisdommen en anderzijds op de werkelijke misbruiken die bij de regulieren ontstaan waren. Het concilie handhaafde de exemptie maar trachtte de oplossing te vinden in een aantal decreten tegen de misbruiken zowel van de exempten als van de prelaten. De exempten mogen zich geen parochiële rechten aanmatigen, zij mogen geen absolutie verlenen in gevallen die voorbehouden zijn aan de bisschop, geen toespraken houden die beledigend zijn voor de prelaten, hun beneficiën niet ongebruikt laten, de gelovigen niet weerhouden van het betalen van tienden, geen gelovigen toelaten in hun kerken in tijden van interdict, zij moeten een vierde deel van de opbrengst van begrafenissen afstaan aan de parochie; de prelaten daartegenover mogen de exempten en hun onderhorigen niet naar eigen willekeur behandelen, zij moeten hun werkelijke rechten en privileges respecteren.
Prelaten noch exempten evenwel hielden zich aan de decreten. De meest trieste periode in de geschiedenis van de exemptie en tevens in die van de Pausen nam nu een aanvang. Gedurende de jaren van ballingschap in Avignon en het westerse schisma verkochten de pausen op grote schaal privileges aan alle, of bijna alle, orden om zich zodoende financiële middelen voor hun onderhoud te verschaffen. De gehele activiteit van de orden was praktisch onttrokken aan elk bisschoppelijk gezag. De bedelorden bezaten een ongelimiteerd verlof om te prediken en biecht te horen. Zij trokken velen tot zich door middel van bijzondere aflaten. De abten der kloosters vermeerderden hun aanspraken op pauselijke onderscheidingen. Vanaf de XIVe eeuw verkregen zij ze allemaal tegelijk, tevens geldig voor hun opvolgers.
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
CONSTANZ 1414-1418.
Op het concilie van Constanz verklaarde Martinus V alle privileges die ten tijde van het schisma verleend waren, vervallen, maar daarnaast kwam er een nieuwe golf van privileges die zelfs alle redelijke perken te buiten gingen. Er waren biechtvaders die het recht hadden om te absolveren in gevallen die aan de bisschop waren voorbehouden, zelfs tegen het uitgesproken verbod van de bisschop in; er waren monniken die het recht hadden hun eigen visitator te kiezen; er waren religieuzen die exempt waren voor hun eigen oversten. Het ontzagwekkend en verward complex van privileges der religieuzen in de XVe en de eerste helft der XVIe eeuw werd een 'Mare Magnum' genoemd. Krachtens het beginsel 'communicatio privilegiorum' gold elk privilege dat een of andere orde verleend werd, voor allen.
Op het concilie van Constanz verklaarde Martinus V alle privileges die ten tijde van het schisma verleend waren, vervallen, maar daarnaast kwam er een nieuwe golf van privileges die zelfs alle redelijke perken te buiten gingen. Er waren biechtvaders die het recht hadden om te absolveren in gevallen die aan de bisschop waren voorbehouden, zelfs tegen het uitgesproken verbod van de bisschop in; er waren monniken die het recht hadden hun eigen visitator te kiezen; er waren religieuzen die exempt waren voor hun eigen oversten. Het ontzagwekkend en verward complex van privileges der religieuzen in de XVe en de eerste helft der XVIe eeuw werd een 'Mare Magnum' genoemd. Krachtens het beginsel 'communicatio privilegiorum' gold elk privilege dat een of andere orde verleend werd, voor allen.
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
5e CONCILIE VAN LATERANEN.
Het 5e Lateraans Concilie trachtte aan de bisschoppen de rechten die betrekking hadden op de zielzorg terug te geven zoals: het verlenen van verlof tot prediken en biechthoren en controle op de ambten van de exempten. Maar een eenvoudig decreet was hiervoor thans niet meer voldoende. Het probleem van de exemptie was uitgegroeid tot een fundamenteel probleem, dat alleen nog maar op te lossen was in het kader van een algehele hervorming.
Het 5e Lateraans Concilie trachtte aan de bisschoppen de rechten die betrekking hadden op de zielzorg terug te geven zoals: het verlenen van verlof tot prediken en biechthoren en controle op de ambten van de exempten. Maar een eenvoudig decreet was hiervoor thans niet meer voldoende. Het probleem van de exemptie was uitgegroeid tot een fundamenteel probleem, dat alleen nog maar op te lossen was in het kader van een algehele hervorming.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Trente - Vaticaans Concilie
18
Men heeft gezegd dat het hervormingswerk van Trente vooral bestaan heeft in het herstellen van de fundamentele structuur van de Kerk. Voor wat betreft de bisschoppen, deze werden opnieuw gezien als de eerste ordinarius in hun eigen bisdom met betrekking tot de zielzorg en de openbare kerkelijke orde. De nieuwe regeling van de exemptie der religieuzen maakt deel uit van dit herstel. Krachtens dit beginsel kent het concilie de bisschop een aantal rechten toe die hij bezit uit hoofde van zijn ambt en die dus niet voortspruiten uit speciale concessies van de Heilige Stoel. Deze rechten zijn:
Dit gezag bestaat in:
Op dit punt aangekomen zouden wij het schematisch overzicht over de geschiedenis van de exemptie der regulieren kunnen besluiten. De wetten van de Curie hebben, hetzij in de constituties van de Pausen hetzij in de decreten van de Concilie-congregaties, en, 'super negotiis Episcoporum et Regularium', de voorschriften van Trente nader gepreciseerd, maar niet wezenlijk veranderd. Het Vaticaans Concilie is niet toegekomen aan het behandelen van het 'Schema constitutionis de Regularibus patrum examini propositum', waarvan het voorwoord zegt:
- verlof geven tot preken, ook in de eigen kerken, nà voordracht van de overste, toezicht op het gebruik maken van dit verlof, waarbij disciplinaire macht kan worden uitgeoefend;
- verlof verlenen tot biechthoren, na het afleggen van een examen;
- het bezoeken van de huizen der religieuzen met het oog op hun ambten buiten het klooster en de toediening der sacramenten;
- de oversten oproepen voor een diocesane synode; verlof verlenen tot het in druk laten verschijnen van geschriften van exempten;
- toestemming geven tot het oprichten van religieuze huizen;
- eisen dat een algemene boete die door de bisschop wordt opgelegd, in de kerken der exempten wordt nagekomen, evenals de door hem voorgeschreven feestdagen en het eisen van deelname door exempten aan openbare processies;
- het oordeel in geschillen betrekking hebbende op de voorrang tussen exempten, met uitsluiting van elk appèl.
Dit gezag bestaat in:
- het bevelen aan de oversten, ook onder straf, zorg te dragen voor de juiste uitleg van de Heilige Schrift in de religieuze huizen;
- het controleren van de clausuur der slotzusters, hen te bezoeken, toestemming verlenen tot binnengaan en verlaten, overtreding van de clausuur te bestraffen;
- het jaarlijks bezoeken van de kloosters die in commendam gehouden worden waar geen regelmatig toezicht is, en de controle over alle beneficiën;
- het bezoeken van exempten die buiten het klooster wonen en het opleggen van straffen in geval van slecht gedrag.
Op dit punt aangekomen zouden wij het schematisch overzicht over de geschiedenis van de exemptie der regulieren kunnen besluiten. De wetten van de Curie hebben, hetzij in de constituties van de Pausen hetzij in de decreten van de Concilie-congregaties, en, 'super negotiis Episcoporum et Regularium', de voorschriften van Trente nader gepreciseerd, maar niet wezenlijk veranderd. Het Vaticaans Concilie is niet toegekomen aan het behandelen van het 'Schema constitutionis de Regularibus patrum examini propositum', waarvan het voorwoord zegt:
'Nec silentio praeterire expedit, nonnullos etiam aliunde spectatos viros specie boni deceptos in Regularium exemptiones insurgere, minime advertentes, eas antiquitate ipsa esse confirmatas, earum utilitatem et necessitatem ab Apostolica Sede proclamatam, et exemptionum abrogationem autonomiam Ordinum regularium, eorum vim et unitatem destruere, ita ut ad dioecesanas institutiones sine nexu, sine uniformitate reducerentur .'
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Doel van de exemptie van religieuzen
19
In dit schema wordt het wezenlijke doel van de exemptie der religieuze orden nader geformuleerd. Men kan dit trouwens ook vinden in de constitutie van Leo XIII Romani Pontifices [8642]: '......quo melius in religiosis ordinibus omnia essent inter se apta et connexa, ac sodales singuli pacato et aequabili vitae cursu uterentur; denique ut esset incremento et perfectioni religiosae conversationis consultum, haud immerito Romani Pontifices, quorum est dioeceses describere, ac suos cuique subditos sacra potestate regundos attribuere, Clerum Regularem Episcoporum iurisdictione exemptum esse statuerunt.'
Dit wezenlijke doel zou men in kerkrechtelijke termen als volgt kunnen uitdrukken: de interne ordening van religieuze instellingen, die duidelijk bewezen hebben in de kerkelijke gemeenschap hoogst verdienstelijke lichamen te zijn voor het algemeen welzijn, moet zowel kerkrechtelijk als juridisch naar waarde erkend worden. De normen die de betrekkingen tussen ondergeschikten en oversten regelen, direct zowel als indirect, het religieuze leven, de aan de instelling eigen activiteit, dit alles moet deel uitmaken van de kanonieke ordening van de Kerk, met kerkelijke of te wel kanonieke sancties. Deze erkenning kan verschillende graden hebben en het is van weinig belang of zij exemptie, autonomie of pauselijk recht, enz. genoemd wordt. Waar het op aan komt is dat deze ordening een vaste norm is in de Kerk, dus ook voor de diocesane bisschoppen. Het is dan ook niet juist meer om te zeggen dat de zelfstandige beschikking over het interne leven en de eigen activiteit van deze lichamen door middel van een privilege onttrokken zijn aan de rechtsmacht van de betreffende bisschoppen. Krachtens hun aard zijn zij 'causae maiores', van algemeen belang voor de gehele kerkelijke gemeenschap, zij vallen dus onder de centrale en opperste rechtsmacht van de Kerk.
Aan dit wezenlijke doel, dat betrekking heeft op de interne organisatie, en dat in zekere mate geldt voor alle instituten die niet beperkt zijn tot een enkel bisdom of tot slechts enkele bisdommen, zijn nog andere punten toe te voegen die min of meer bijkomstig zijn en soms afhankelijk van historische factoren. Wij hebben gezien dat exemptie kan dienen tegen onwettige inmenging in het eigen leven van de religieuzen van de zijde van de plaatselijke autoriteit, dat het kan dienen om meer kracht te zetten bij ondernemingen van algemeen belang, zoals de hervorming, de kruistochten, de godsdienstige beweging van de bedelorden. Wij hebben ook gezien, dat, wanneer de maatstaf voor exemptie niet meer gehanteerd wordt door het algemeen belang maar door machtswellust en naijver, de zaken mis gaan. De religieuzen maken slechts aanspraak op die mate van exemptie die hun de veiligheid van hun eigen levenswijze en de doeltreffendheid van hun eigen activiteit waarborgt. Al het andere kan men beter laten varen.
Dit wezenlijke doel zou men in kerkrechtelijke termen als volgt kunnen uitdrukken: de interne ordening van religieuze instellingen, die duidelijk bewezen hebben in de kerkelijke gemeenschap hoogst verdienstelijke lichamen te zijn voor het algemeen welzijn, moet zowel kerkrechtelijk als juridisch naar waarde erkend worden. De normen die de betrekkingen tussen ondergeschikten en oversten regelen, direct zowel als indirect, het religieuze leven, de aan de instelling eigen activiteit, dit alles moet deel uitmaken van de kanonieke ordening van de Kerk, met kerkelijke of te wel kanonieke sancties. Deze erkenning kan verschillende graden hebben en het is van weinig belang of zij exemptie, autonomie of pauselijk recht, enz. genoemd wordt. Waar het op aan komt is dat deze ordening een vaste norm is in de Kerk, dus ook voor de diocesane bisschoppen. Het is dan ook niet juist meer om te zeggen dat de zelfstandige beschikking over het interne leven en de eigen activiteit van deze lichamen door middel van een privilege onttrokken zijn aan de rechtsmacht van de betreffende bisschoppen. Krachtens hun aard zijn zij 'causae maiores', van algemeen belang voor de gehele kerkelijke gemeenschap, zij vallen dus onder de centrale en opperste rechtsmacht van de Kerk.
Aan dit wezenlijke doel, dat betrekking heeft op de interne organisatie, en dat in zekere mate geldt voor alle instituten die niet beperkt zijn tot een enkel bisdom of tot slechts enkele bisdommen, zijn nog andere punten toe te voegen die min of meer bijkomstig zijn en soms afhankelijk van historische factoren. Wij hebben gezien dat exemptie kan dienen tegen onwettige inmenging in het eigen leven van de religieuzen van de zijde van de plaatselijke autoriteit, dat het kan dienen om meer kracht te zetten bij ondernemingen van algemeen belang, zoals de hervorming, de kruistochten, de godsdienstige beweging van de bedelorden. Wij hebben ook gezien, dat, wanneer de maatstaf voor exemptie niet meer gehanteerd wordt door het algemeen belang maar door machtswellust en naijver, de zaken mis gaan. De religieuzen maken slechts aanspraak op die mate van exemptie die hun de veiligheid van hun eigen levenswijze en de doeltreffendheid van hun eigen activiteit waarborgt. Al het andere kan men beter laten varen.
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Theologische opvatting van de exemptie der relgiuezen
20
Dezelfde conclusie die geldt voor het criterium van de exemptie volgt ook uit de theologische opvatting van dit begrip. In de structuur van de Kerk liggen twee goddelijke regels ten grondslag aan het beginsel van de exemptie: de eerste is die van het onmiddellijk gezag dat de Paus bezit over alle gelovigen en over alle bisdommen can. 218 $ 2 [[2620|(218)]]; de andere is die van de apostolische opvolging der bisschoppen, die, per goddelijke instelling, de afzonderlijke kerken ambtshalve besturen, onder oppergezag van de Paus. can. 329 $ 1 ° [[2620|(329)]] Deze twee grondregels horen bij elkaar. Enerzijds kan het bisschoppelijk gezag niet losgemaakt worden van dat van de Paus, alsof alle kerkelijke aangelegenheden binnen het ambtsgebied van het bisdom tot de bevoegdheid van de bisschop zouden behoren en eerst op de tweede plaats tot die van de Paus; anderzijds is het eveneens onjuist om alleen te beweren dat de Paus een onmiddellijk en universeel gezag bezit en dat hij niet gehouden zou zijn om deze macht uit te oefenen door middel van de plaatselijke Ordinarius. Enerzijds is het juist dat de godsdienstige belangen die de grenzen van het bisdom, en dus de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke bisschoppen overschrijden, door het centrale gezag toevertrouwd worden aan andere instanties, anderzijds is het ook juist dat, in normale omstandigheden, de gewone jurisdictiemacht van de bisschoppen gehandhaafd blijft in het bestuur van hun eigen bisdommen. Zo zou het b.v. niet juist zijn wanneer het verlof dat nodig is om te mogen preken en biechthoren in de bisdommen verleend zou worden door de religieuze oversten, tenzij er speciale redenen van openbaar belang zouden zijn die een dergelijke inperking van de bisschoppelijke macht rechtvaardigen.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Uit hetgeen hier uiteengezet is kan men concluderen dat de benaming 'privilegio' voor wat betreft de exemptie, vooral historische betekenis heeft, maar niet meer beantwoordt aan de opvatting van de term De privilegiis in de Codex, vooral in geval dit betrekking heeft op iets dat 'ongewoon of uitzonderlijk' is. De uitdrukking 'exemptie' daarentegen is zeer passend waar iedere christen, iedere religieus en iedere priester onderworpen is aan de rechtsmacht van zijn bisschop behalve wanneer hij daarvan 'exempt' is door positieve tussenkomst van de Paus, hetzij door een gemeenschappelijk recht, hetzij door een speciaal indult. Deze exemptie zal altijd nauwkeurig omschreven moeten zijn in haar verschillende graden, volgens het kanonieke recht, omdat de noodzakelijke samenwerking tussen ordinarius en exempten vóór alles een stevige juridische basis vraagt. En deze basis is, in het kerkelijk recht, niets anders dan een objectieve omschrijving van die mate van wederzijdse achting en liefde waardoor beide partijen zich gebonden moeten voelen, volgens de wil van de Heilige Kerk.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Besluit
22
Om deze schematische uiteenzetting te besluiten: het lijkt mij alleszins normaal dat oecumenische concilies steeds een gelegenheid geweest zijn om de betrekkingen tussen bisschoppen en exempten aan een onderzoek te onderwerpen. De voortdurende ontwikkeling van het kerkelijk leven vraagt immers een voortdurende controle en eventuele herziening van een der meest knellende punten van het bestuur van de Kerk, n.l. de verhouding tussen reguliere en seculiere clerus. Het komt mij voor dat ook in onze tijd bepaalde nieuwe aspecten van het leven van de Kerk, zoals b.v. de veranderde verhoudingen in de parochie-gemeenschap, de vernieuwingen in het sacramentele en liturgische leven, een toenemend bewust worden van de universele plicht om het Evangelie te verkondigen, de schaarste aan priesterroepingen, grotere aanpassing aan de plaatselijke behoeften, het hogere niveau in vele streken van de seculiere geestelijkheid, een groeiend aantal vormen van apostolaat, interdiocesaan en ook internationaal, de behoefte aan geestelijken die zich gemakkelijk kunnen verplaatsen, etc., zeker ook op deze verhouding een zeer grote invloed zullen hebben.
Daar ik hiermede evenwel het bestek van mijn onderwerp te buiten ga, meen ik thans mijn betoog te moeten beëindigen.
Daar ik hiermede evenwel het bestek van mijn onderwerp te buiten ga, meen ik thans mijn betoog te moeten beëindigen.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/8610-exemptie-van-de-religieuzen-nl