Priesters en Godgewijden: herinner u het uur van uw roeping
x
Informatie over dit document
Priesters en Godgewijden: herinner u het uur van uw roeping
Ontmoeting met priesters, seminaristen en overige Godgewijden van regio Peru-Noord - Sint Carlos en Marcelinus Seminarie (Trujillo, Peru)
Paus Franciscus
20 januari 2018
Pauselijke geschriften - Toespraken
2018, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk / Nederlandse Bisschoppenconferentie
Vert. uit het Frans (zenit.org): maranatha-gemeenschap; alineaverdeling en -nummering: redactie
Vert. uit het Frans (zenit.org): maranatha-gemeenschap; alineaverdeling en -nummering: redactie
20 januari 2018
25 januari 2018
6789
nl
Referenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Dierbare broeders en zusters, goeie avond!(Sterk applaus) Gewoonlijk applaudisseert men op het einde, dat wil zeggen dat ik gedaan heb, dus ga ik maar. (Zij roepen: nee!)
Ik dank Mgr. José Eguren Anselmi, aartsbisschop van Piura, voor de woorden die hij in naam van alle aanwezigen tot mij sprak. U ontmoeten, u kennen, naar u luisteren en de liefde verwoorden voor de Heer en de zending die Hij ons gegeven heeft, is belangrijk. Ik weet dat u een grote inspanning geleverd heeft om hier te zijn. Dank u!
We worden hier ontvangen door één van de eerste colleges en seminaries in Latijns Amerika dat de generaties heeft opgeleid van vele evangelisators. Hier te zijn, met u, is ons in één van die “wiegen” van vele missionarissen voelen. En ik vergeet niet dat deze grond de heilige Toribio van Mogrovejo gezien heeft, patroon van de Latijns Amerikaanse bisschoppen, op missie, niet aan zijn bureau. En dat brengt ons bij onze wortels, die ons heel de tijd dragen, die ons doorheen heel de geschiedenis dragen, om vrucht voort te brengen en te groeien. Wortels! Zonder wortels, geen bloemen, geen vruchten. Een dichter zei dat “al wat aan een boom bloeit, van onder de aarde komt”, de wortels. Onze roeping zal steeds die dubbele dimensie hebben: wortels in de grond en het hart in de hemel. Vergeet dat niet! Wanneer het ene ontbreekt, begint het verkeerd te gaan en stilaan verkwijnt het leven. (Lc. 13, 6-9) [[b:Lc. 13, 6-9]], het verkommert zoals een boom zoals wortels. Ik zeg u dat het pijn doet, een bisschop, priester, religieus of religieuze te zien, die “verdord” is. En het doet mij veel leed, verdorde seminaristen te zien. Dat is heel ernstig! De Kerk is goed, de Kerk is moeder en als u ziet dat u niet verder kan, spreek dan op tijd, voor het te laat is, voor men zich rekenschap geeft dat u geen wortels meer heeft en dat u aan het verkommeren bent; in dat geval is het nog tijd om te redden, daarvoor is Jezus gekomen, om te redden, en als Hij ons geroepen heeft, is het om te redden.
Ik benadruk graag dat ons geloof, onze roeping, de herinnering bewaart; het is een deuteronomische dimensie van het leven. Zij bewaren de herinnering, want zij weten te erkennen dat noch het leven, noch het geloof, noch de Kerk begonnen bij de geboorte van ik weet niet wie onder ons: de herinnering kijkt naar het verleden om het sap te vinden dat het hart van de leerlingen doorheen de eeuwen bevloeid heeft. Zo herkent de herinnering het voorbijgaan van God in het leven van Zijn volk. Herinnering aan de belofte die Hij aan onze vaderen deed en die, wanneer zij onder ons blijft leven, oorzaak is van onze vreugde en ons doet zingen: “geweldig was het wat de Heer ons deed, daarom zijn wij zo blij” (Ps. 125, 3) [b:Ps. 125, 3].
Ik zou met u willen spreken over enkele deugden of ideeën, als u wilt, over het bewaren van de herinnering. Wanneer ik zeg “ik zou willen dat een bisschop, priester, religieus of religieuze, een seminarist de herinnering bewaart”, wat wil ik daarmee zeggen? Daarover wil ik het met u hebben.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
1
De dimensie van de vreugde, een blij zelfbewustzijn
Men mag niet zonder bewustzijn van zichzelf zijn, nee! Men moet weten wat er gebeurt, maar een blij zelfbesef. Het Evangelie dat wij hoorden (Joh. 1, 35-42) [b:Joh. 1, 35-42] lezen wij gewoonlijk vanuit het denkschema van de roeping en zo concentreren wij ons op de ontmoeting van de leerlingen met Jezus. Maar ik zou eerst naar Johannes de Doper willen kijken. Hij was vergezeld door twee leerlingen en wanneer hij Jezus zag voorbijgaan, zegt hij hun: “zie het Lam Gods” (Joh. 1, 36) [b:Joh. 1, 36]; als zij dat hoorden, wat gebeurde er dan? Zij lieten Johannes achter en zijn mee gegaan met de andere. (Joh. 1, 37) [[b:Joh. 1, 37]] Dat is verrassend. Zij hadden contact met Johannes, zij wisten dat hij een goed mens is, of beter, de grootste onder degenen die uit een vrouw geboren zijn, zoals Jezus van hem zei. (Mt. 11, 11) [[b:Mt. 11, 11]], maar hij was niet degene die komen moest. Ook Johannes verwachtte een ander, groter dan hemzelf. Johannes wist duidelijk dat hij de Messias niet is, maar gewoon iemand die Hem aankondigt. Johannes was de mens die zich de belofte en zijn eigen persoon herinnerde. Een bekend iemand, hij had faam, iedereen kwam zich door hem laten dopen, er werd met respect naar hem geluisterd. De mensen dachten dat hij de Messias was, maar hij herinnerde zich zijn eigen geschiedenis en liet zich niet bedriegen door de wierook van de verwaandheid. Johannes drukt het bewustzijn uit van een leerling die weet dat hij de Messias niet is en nooit zal zijn, maar dat hij uitsluitend geroepen is de Heer aan te wijzen die door het leven van Zijn volk gaat. Wat mij betreft, ik ben onder de indruk van de manier waarop God dit laat gebeuren tot in de laatste consequenties: hij sterft onthoofd in een gevangenis. Zo simpel is dat! Wij, godgewijden, wij zijn niet geroepen om de Heer te vervangen, noch door onze werken, noch door onze missies, noch door onze talloze activiteiten. Wanneer ik zeg: godgewijden, betrek ik u daar allen bij: bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke godgewijden en religieuzen, en seminaristen. Aan ons wordt gewoon gevraagd mee te werken met de Heer, schouder aan schouder, maar zonder ooit te vergeten dat wij zijn plaats niet innemen. Zo zullen wij in de evangelisatie niet verslappen; in tegendeel, het prikkelt ons en vereist dat we ons inzetten vanuit het besef dat we een leerling zijn van de ene Meester. Een leerling weet dat hij na de Meester gaat en zal gaan. Dat is de bron van onze vreugde, een blij zelfbewustzijn. We moeten goed weten dat wij de Messias niet zijn! Om niet te denken dat we belangrijk zijn, dat we het te druk hebben (in sommige streken hoort men dat gemakkelijk: nee, in die parochie gaat dat niet, de pastoor heeft het te druk). Johannes de Doper wist dat zijn missie erin bestond de weg te wijzen, het proces op gang te brengen, ruimte te scheppen, te verkondigen dat een Ander de drager is van Gods Geest. Zich herinneren, bevrijdt ons van de bekoring van messianismen, mijzelf als Messias aanzien. Deze bekoring kan op meerdere manieren bestreden worden, maar ook door humor. Van een religieus die ik graag had – hij was jezuïet en Hollander, en is vorig jaar gestorven – werd gezegd dat hij zo een zin voor humor had dat hij met alles kon lachen, wat er ook gebeurde, ook met zichzelf, zelfs met zijn schaduwzijde. Een blij zelfbewustzijn. Met zichzelf leren lachen, geeft de spirituele capaciteit ons voor de Heer te plaatsen met onze begrensdheid, fouten en zonden, maar ook met ons succes, en de vreugde te kennen dat Hij naast ons staat. Het zou mooi zijn ons spiritueel te testen met de vraag, of wij met onszelf kunnen lachen. Met anderen lachen, is gemakkelijk nietwaar? Zichzelf bekritiseren, lachen met zichzelf, is dat niet. Een lach redt ons van het “op zichzelf betrokken en prometheïsche neopelagianisme van hen die uiteindelijk alleen vertrouwen op hun eigen krachten en zich superieur wanen tegenover anderen”. Evangelii Gaudium [[4984|94]] Lach! Lach in gemeenschap, en niet met de gemeenschap of met de anderen. Hoeden we ons voor mensen die, hoe belangrijk ze ook zijn, in het leven vergeten te glimlachen! “Ja, vader, maar hebt ge er geen remedie voor ...” Kijk, ik heb twee twee pillen die heel doeltreffend zijn: de eerste is, met Jezus spreken, met de Maagd Maria, het gebed, bid en vraag de genade van vreugde, vreugde in de situatie zoals ze is; de tweede – en die kunt ge, indien nodig, meerdere keren per dag nemen als één niet volstaat - bekijk uzelf in de spiegel: “ben ik dat? ha ha ha!”. Dat doet u lachen. Dat is geen narcisme, integendeel; de spiegel dient hier als remedie. In de eerste plaats is er dus de vreugde, een blij zelfbewustzijn.
Men mag niet zonder bewustzijn van zichzelf zijn, nee! Men moet weten wat er gebeurt, maar een blij zelfbesef. Het Evangelie dat wij hoorden (Joh. 1, 35-42) [b:Joh. 1, 35-42] lezen wij gewoonlijk vanuit het denkschema van de roeping en zo concentreren wij ons op de ontmoeting van de leerlingen met Jezus. Maar ik zou eerst naar Johannes de Doper willen kijken. Hij was vergezeld door twee leerlingen en wanneer hij Jezus zag voorbijgaan, zegt hij hun: “zie het Lam Gods” (Joh. 1, 36) [b:Joh. 1, 36]; als zij dat hoorden, wat gebeurde er dan? Zij lieten Johannes achter en zijn mee gegaan met de andere. (Joh. 1, 37) [[b:Joh. 1, 37]] Dat is verrassend. Zij hadden contact met Johannes, zij wisten dat hij een goed mens is, of beter, de grootste onder degenen die uit een vrouw geboren zijn, zoals Jezus van hem zei. (Mt. 11, 11) [[b:Mt. 11, 11]], maar hij was niet degene die komen moest. Ook Johannes verwachtte een ander, groter dan hemzelf. Johannes wist duidelijk dat hij de Messias niet is, maar gewoon iemand die Hem aankondigt. Johannes was de mens die zich de belofte en zijn eigen persoon herinnerde. Een bekend iemand, hij had faam, iedereen kwam zich door hem laten dopen, er werd met respect naar hem geluisterd. De mensen dachten dat hij de Messias was, maar hij herinnerde zich zijn eigen geschiedenis en liet zich niet bedriegen door de wierook van de verwaandheid. Johannes drukt het bewustzijn uit van een leerling die weet dat hij de Messias niet is en nooit zal zijn, maar dat hij uitsluitend geroepen is de Heer aan te wijzen die door het leven van Zijn volk gaat. Wat mij betreft, ik ben onder de indruk van de manier waarop God dit laat gebeuren tot in de laatste consequenties: hij sterft onthoofd in een gevangenis. Zo simpel is dat! Wij, godgewijden, wij zijn niet geroepen om de Heer te vervangen, noch door onze werken, noch door onze missies, noch door onze talloze activiteiten. Wanneer ik zeg: godgewijden, betrek ik u daar allen bij: bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke godgewijden en religieuzen, en seminaristen. Aan ons wordt gewoon gevraagd mee te werken met de Heer, schouder aan schouder, maar zonder ooit te vergeten dat wij zijn plaats niet innemen. Zo zullen wij in de evangelisatie niet verslappen; in tegendeel, het prikkelt ons en vereist dat we ons inzetten vanuit het besef dat we een leerling zijn van de ene Meester. Een leerling weet dat hij na de Meester gaat en zal gaan. Dat is de bron van onze vreugde, een blij zelfbewustzijn. We moeten goed weten dat wij de Messias niet zijn! Om niet te denken dat we belangrijk zijn, dat we het te druk hebben (in sommige streken hoort men dat gemakkelijk: nee, in die parochie gaat dat niet, de pastoor heeft het te druk). Johannes de Doper wist dat zijn missie erin bestond de weg te wijzen, het proces op gang te brengen, ruimte te scheppen, te verkondigen dat een Ander de drager is van Gods Geest. Zich herinneren, bevrijdt ons van de bekoring van messianismen, mijzelf als Messias aanzien. Deze bekoring kan op meerdere manieren bestreden worden, maar ook door humor. Van een religieus die ik graag had – hij was jezuïet en Hollander, en is vorig jaar gestorven – werd gezegd dat hij zo een zin voor humor had dat hij met alles kon lachen, wat er ook gebeurde, ook met zichzelf, zelfs met zijn schaduwzijde. Een blij zelfbewustzijn. Met zichzelf leren lachen, geeft de spirituele capaciteit ons voor de Heer te plaatsen met onze begrensdheid, fouten en zonden, maar ook met ons succes, en de vreugde te kennen dat Hij naast ons staat. Het zou mooi zijn ons spiritueel te testen met de vraag, of wij met onszelf kunnen lachen. Met anderen lachen, is gemakkelijk nietwaar? Zichzelf bekritiseren, lachen met zichzelf, is dat niet. Een lach redt ons van het “op zichzelf betrokken en prometheïsche neopelagianisme van hen die uiteindelijk alleen vertrouwen op hun eigen krachten en zich superieur wanen tegenover anderen”. Evangelii Gaudium [[4984|94]] Lach! Lach in gemeenschap, en niet met de gemeenschap of met de anderen. Hoeden we ons voor mensen die, hoe belangrijk ze ook zijn, in het leven vergeten te glimlachen! “Ja, vader, maar hebt ge er geen remedie voor ...” Kijk, ik heb twee twee pillen die heel doeltreffend zijn: de eerste is, met Jezus spreken, met de Maagd Maria, het gebed, bid en vraag de genade van vreugde, vreugde in de situatie zoals ze is; de tweede – en die kunt ge, indien nodig, meerdere keren per dag nemen als één niet volstaat - bekijk uzelf in de spiegel: “ben ik dat? ha ha ha!”. Dat doet u lachen. Dat is geen narcisme, integendeel; de spiegel dient hier als remedie. In de eerste plaats is er dus de vreugde, een blij zelfbewustzijn.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
De tweede dimensie, is het uur van de roeping, dat in ons gegrift staat
Johannes de Evangelist vermeldt in het Evangelie zelfs het uur waarop zijn leven veranderd is. Ja, wanneer de Heer bij iemand het besef doet groeien van een roeping …, herinnert men zich wanneer het allemaal begon: het was vier uur in de namiddag (“het was ongeveer het tiende uur”, (Joh. 1, 39) [b:Joh. 1, 39]). Een ontmoeting met Jezus verandert het leven, markeert een voordien en nadien. Men dient zich dit uur te herinneren, die dag die als een sleutel is voor ieder van ons, waarop wij ons rekenschap gaven dat “wat ik voelde”, geen behoefte of aantrekking was, maar dat de Heer iets meer verlangde. En dat kan men zich herinneren: op die dag gaf ik mij er rekenschap van. Ons het uur herinneren waarop wij geraakt werden. Telkens wij dit uur vergeten, vergeten wij onze oorsprong, onze wortels; en als wij deze fundamentele bakens vergeten, leggen wij het meest kostbare ter zijde dat een godgewijde kan bezitten: de blik van de Heer: “nee, vader, ik kijk naar de Heer in het tabernakel”. Dat is goed, maar ga even zitten en laat u door Hem bekijken en herinner u de keren waarop Hij naar u keek en kijkt. Laat Hem naar u kijken. Dat is het kostbaarste dat een godgewijde bezit: de blik van de Heer. Misschien zijt ge niet tevreden over de plaats waar de Heer u ontmoet heeft; misschien beantwoordt dat niet aan een ideale situatie waar ge liever had geweest. Maar daar heeft Hij u ontmoet en uw kwetsuren verzorgd, daar. Ieder van ons weet waar en wanneer: misschien binnen complexe situaties, ja; in pijnlijke situaties, ja; maar het is daar dat de God van het Leven u ontmoet heeft om u tot getuige te maken van Zijn leven, tot een integrerend deel van zijn Leven, om u te laten deelhebben aan Zijn zending en opdat ge met Hem zoudt zijn, opdat ge een liefkozeing van God zoudt zijn voor vele mensen. Wij moeten ons eraan herinneren dat onze roeping een oproep tot liefde zijn om lief te hebben, om dienstbaar te zijn. Niet om een stuk voor onszelf te nemen. Als de Heer een blik van liefde op u gelegd heeft en u gekozen heeft, is het niet om u talrijker bent dan de anderen, want u bent het kleinste onder de volken, maar omdat het uit liefde is. (Deut. 7, 7-8) [[b:Deut. 7, 7-8]] Dat zegt het boek Deuteronomium tot het volk van Israël. Roem niet op uzelf, ge bent niet het grootste volk, ge bent één van de zondigste volken, maar toch werd Hij op u verliefd, goed, wat wilt ge nu? De Heer heeft absoluut geen smaak, maar daarop werd Hij verliefd … Een liefde die uit Zijn binnenste komt, een barmhartige liefde die ons binnenste beroert opdat wij de anderen zouden gaan dienen zoals Jezus het deed. Niet zoals de farizeeën, sadduceeën, wetgeleerden, zeloten, nee, nee, die zoeken hun eigen eer. Ik zou willen halt houden bij een aspect dat volgens mij belangrijk is. Velen van ons werden bij onze intrede in het seminarie, vormingshuis of noviciaat, aangemoedigd door het geloof van onze familie en buren. Daar hebben wij leren bidden, bij mama, grootmoeder, tante ... daarna was het de catechiste die ons voorbereidde ... Zo deden wij onze eerste stappen, dikwijls gesteund door de vroomheid en spiritualiteit van het volk, die in Peru uitgelezen vormen hebben aangenomen die wortel schoten in het gelovige en eenvoudige volk. Uw volk heeft blijk gegeven van grote aanhankelijkheid aan Jezus Christus, de Maagd Maria, de heiligen en zaligen, doorheen vele devoties die ik niet durf opnoemen, uit vrees er te vergeten. In die heiligdommen, “nemen vele pelgrims beslissingen die hun leven tekenen. Op de muren staan vele bekeringen gegraveerd, vergevingen en ontvangen genaden, die duizenden mensen zouden kunnen vertellen” Slotdocument Vijfde Conferentie van het Latijns-Amerikaanse Episcopaat en de Caraïbische Eilanden [[4405|(260)]] Misschien staan zelfs vele van uw roepingen op die muren gegraveerd. Ik roep u op, om het trouwe en eenvoudige geloof van uw volk alstublieft niet te vergeten en nog minder te minachten. Weet de ontmoeting met de Heer op te vangen, te begeleiden en aan te moedigen. Wordt geen professionelen van het sacrale, dat u uw volk doet vergeten, waaruit de Heer u genomen heeft, van achter de kudde – zoals de Heer het in de Bijbel tegen Zijn uitverkorene (David) zei. Verlies de herinnering en het respect niet voor degenen die u leerden bidden. Het is mij overkomen – tijdens bijeenkomsten met novicenmeesters en meesteressen of met rectors en spiritualen van seminaries – de vraag te horen: “hoe gaan we degenen die intreden, leren bidden?”. Dus geeft men hen enkele handboeken om te leren mediteren – ook aan mij, toen ik intrad: “of doe dit hier”, of “nee, dat niet”, of “in de eerste plaats moet ge dit doen”, “daarna kunt ge dat doen” … Maar in het algemeen maken de meest wijze mannen en vrouwen die de verantwoordelijkheid hebben van novicenmeester of spirituaal of rector van het seminarie, deze keuze: “blijf bidden zoals ge het thuis geleerd hebt”. En nadien, beetje bij beetje, leren ze hen een andere vorm van gebed aan. Maar “blijf bidden zoals uw moeder het u geleerd heeft, zoals uw grootmoeder het u leerde; wat trouwens de raad is die de heilige Paulus aan Timotheüs gaf: “het geloof van uw moeder en grootmoeder, dat geloof hebt ge, bewaar het”. Minacht het geloof niet dat thuis gerijpt is, want dat is het sterkste. Zich het uur van de roeping herinneren, zich herinneren, met vreugde, wanneer Jezus in ons leven voorbij kwam, zal ons helpen dit mooie gebed te doen van de heilige Franciscus Solano, een groot prediker en vriend van de armen: “Goede Jezus, mijn Verlosser en vriend. Wat heb ik dat Gij mij niet gegeven hebt? Wat weet ik dat Gij mij niet geleerd hebt?”. Aldus zijn een religieus, priester, godgewijde, seminarist, mensen met een herinnering, een blije en dankbare herinnering: deze drie moeten gevormd en bewaard worden als wapens tegen iedere camouflage van de roeping. Dankbaar besef verruimt het hart en spoort ons aan tot dienstbaarheid. Zonder dankbaarheid kunnen wij goede uitvoerders zijn van het sacrale, maar het zal ons ontbreken aan de zalving van de Geest om dienaars te worden van onze broeders, vooral van de armsten. Het volk Gods heeft flair en kan een functionaris van het sacrale onderscheiden van een dankbare dienaar. Hij kan het verschil maken tussen wie zich herinnert en wie vergeet. Het volk van God is taai, maar erkent wie het dient en verzorgt met de olie van de vreugde en de dankbaarheid. Laat u daarin raad geven door het Godsvolk. Soms gebeurt het in een parochie dat wanneer een priester een beetje afwijkt en zijn volk vergeet – dat gebeurt echt, nietwaar? – dat het oud vrouwtje van de sacristie, zoals men haar noemt – zegt: “vader, hoe lang is het geleden dat ge uw moeder bezocht hebt? Ga naar uw mama. Wat ons betreft, moogt ge een week wegblijven, wij trekken onze plan met de rozenkrans”.
Johannes de Evangelist vermeldt in het Evangelie zelfs het uur waarop zijn leven veranderd is. Ja, wanneer de Heer bij iemand het besef doet groeien van een roeping …, herinnert men zich wanneer het allemaal begon: het was vier uur in de namiddag (“het was ongeveer het tiende uur”, (Joh. 1, 39) [b:Joh. 1, 39]). Een ontmoeting met Jezus verandert het leven, markeert een voordien en nadien. Men dient zich dit uur te herinneren, die dag die als een sleutel is voor ieder van ons, waarop wij ons rekenschap gaven dat “wat ik voelde”, geen behoefte of aantrekking was, maar dat de Heer iets meer verlangde. En dat kan men zich herinneren: op die dag gaf ik mij er rekenschap van. Ons het uur herinneren waarop wij geraakt werden. Telkens wij dit uur vergeten, vergeten wij onze oorsprong, onze wortels; en als wij deze fundamentele bakens vergeten, leggen wij het meest kostbare ter zijde dat een godgewijde kan bezitten: de blik van de Heer: “nee, vader, ik kijk naar de Heer in het tabernakel”. Dat is goed, maar ga even zitten en laat u door Hem bekijken en herinner u de keren waarop Hij naar u keek en kijkt. Laat Hem naar u kijken. Dat is het kostbaarste dat een godgewijde bezit: de blik van de Heer. Misschien zijt ge niet tevreden over de plaats waar de Heer u ontmoet heeft; misschien beantwoordt dat niet aan een ideale situatie waar ge liever had geweest. Maar daar heeft Hij u ontmoet en uw kwetsuren verzorgd, daar. Ieder van ons weet waar en wanneer: misschien binnen complexe situaties, ja; in pijnlijke situaties, ja; maar het is daar dat de God van het Leven u ontmoet heeft om u tot getuige te maken van Zijn leven, tot een integrerend deel van zijn Leven, om u te laten deelhebben aan Zijn zending en opdat ge met Hem zoudt zijn, opdat ge een liefkozeing van God zoudt zijn voor vele mensen. Wij moeten ons eraan herinneren dat onze roeping een oproep tot liefde zijn om lief te hebben, om dienstbaar te zijn. Niet om een stuk voor onszelf te nemen. Als de Heer een blik van liefde op u gelegd heeft en u gekozen heeft, is het niet om u talrijker bent dan de anderen, want u bent het kleinste onder de volken, maar omdat het uit liefde is. (Deut. 7, 7-8) [[b:Deut. 7, 7-8]] Dat zegt het boek Deuteronomium tot het volk van Israël. Roem niet op uzelf, ge bent niet het grootste volk, ge bent één van de zondigste volken, maar toch werd Hij op u verliefd, goed, wat wilt ge nu? De Heer heeft absoluut geen smaak, maar daarop werd Hij verliefd … Een liefde die uit Zijn binnenste komt, een barmhartige liefde die ons binnenste beroert opdat wij de anderen zouden gaan dienen zoals Jezus het deed. Niet zoals de farizeeën, sadduceeën, wetgeleerden, zeloten, nee, nee, die zoeken hun eigen eer. Ik zou willen halt houden bij een aspect dat volgens mij belangrijk is. Velen van ons werden bij onze intrede in het seminarie, vormingshuis of noviciaat, aangemoedigd door het geloof van onze familie en buren. Daar hebben wij leren bidden, bij mama, grootmoeder, tante ... daarna was het de catechiste die ons voorbereidde ... Zo deden wij onze eerste stappen, dikwijls gesteund door de vroomheid en spiritualiteit van het volk, die in Peru uitgelezen vormen hebben aangenomen die wortel schoten in het gelovige en eenvoudige volk. Uw volk heeft blijk gegeven van grote aanhankelijkheid aan Jezus Christus, de Maagd Maria, de heiligen en zaligen, doorheen vele devoties die ik niet durf opnoemen, uit vrees er te vergeten. In die heiligdommen, “nemen vele pelgrims beslissingen die hun leven tekenen. Op de muren staan vele bekeringen gegraveerd, vergevingen en ontvangen genaden, die duizenden mensen zouden kunnen vertellen” Slotdocument Vijfde Conferentie van het Latijns-Amerikaanse Episcopaat en de Caraïbische Eilanden [[4405|(260)]] Misschien staan zelfs vele van uw roepingen op die muren gegraveerd. Ik roep u op, om het trouwe en eenvoudige geloof van uw volk alstublieft niet te vergeten en nog minder te minachten. Weet de ontmoeting met de Heer op te vangen, te begeleiden en aan te moedigen. Wordt geen professionelen van het sacrale, dat u uw volk doet vergeten, waaruit de Heer u genomen heeft, van achter de kudde – zoals de Heer het in de Bijbel tegen Zijn uitverkorene (David) zei. Verlies de herinnering en het respect niet voor degenen die u leerden bidden. Het is mij overkomen – tijdens bijeenkomsten met novicenmeesters en meesteressen of met rectors en spiritualen van seminaries – de vraag te horen: “hoe gaan we degenen die intreden, leren bidden?”. Dus geeft men hen enkele handboeken om te leren mediteren – ook aan mij, toen ik intrad: “of doe dit hier”, of “nee, dat niet”, of “in de eerste plaats moet ge dit doen”, “daarna kunt ge dat doen” … Maar in het algemeen maken de meest wijze mannen en vrouwen die de verantwoordelijkheid hebben van novicenmeester of spirituaal of rector van het seminarie, deze keuze: “blijf bidden zoals ge het thuis geleerd hebt”. En nadien, beetje bij beetje, leren ze hen een andere vorm van gebed aan. Maar “blijf bidden zoals uw moeder het u geleerd heeft, zoals uw grootmoeder het u leerde; wat trouwens de raad is die de heilige Paulus aan Timotheüs gaf: “het geloof van uw moeder en grootmoeder, dat geloof hebt ge, bewaar het”. Minacht het geloof niet dat thuis gerijpt is, want dat is het sterkste. Zich het uur van de roeping herinneren, zich herinneren, met vreugde, wanneer Jezus in ons leven voorbij kwam, zal ons helpen dit mooie gebed te doen van de heilige Franciscus Solano, een groot prediker en vriend van de armen: “Goede Jezus, mijn Verlosser en vriend. Wat heb ik dat Gij mij niet gegeven hebt? Wat weet ik dat Gij mij niet geleerd hebt?”. Aldus zijn een religieus, priester, godgewijde, seminarist, mensen met een herinnering, een blije en dankbare herinnering: deze drie moeten gevormd en bewaard worden als wapens tegen iedere camouflage van de roeping. Dankbaar besef verruimt het hart en spoort ons aan tot dienstbaarheid. Zonder dankbaarheid kunnen wij goede uitvoerders zijn van het sacrale, maar het zal ons ontbreken aan de zalving van de Geest om dienaars te worden van onze broeders, vooral van de armsten. Het volk Gods heeft flair en kan een functionaris van het sacrale onderscheiden van een dankbare dienaar. Hij kan het verschil maken tussen wie zich herinnert en wie vergeet. Het volk van God is taai, maar erkent wie het dient en verzorgt met de olie van de vreugde en de dankbaarheid. Laat u daarin raad geven door het Godsvolk. Soms gebeurt het in een parochie dat wanneer een priester een beetje afwijkt en zijn volk vergeet – dat gebeurt echt, nietwaar? – dat het oud vrouwtje van de sacristie, zoals men haar noemt – zegt: “vader, hoe lang is het geleden dat ge uw moeder bezocht hebt? Ga naar uw mama. Wat ons betreft, moogt ge een week wegblijven, wij trekken onze plan met de rozenkrans”.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Aanstekelijke vreugde. Vreugde geeft zich door wanneer ze authentiek is
Andreas was één van de eerste leerlingen van Johannes de Doper die Jezus die dag volgden. Nadat hij bij Hem gebleven was en gezien had waar Hij zich ophield, is hij naar het huis van zijn broer Simon gegaan en zei: “wij hebben de Messias gevonden” (Joh. 1, 41) [b:Joh. 1, 41]. Hij was ter plaatse getroffen. Het is het grootste nieuws dat hij hem had kunnen melden, en hij heeft hem bij Jezus gebracht. Geloof in Jezus deelt zich mee. Als een priester, bisschop, religieus, seminarist, godgewijde niet aanstekelijk werkt, steriel is, proper zoals in een labo, dan is het best dat hij of zij naar buiten gaat en de handen vuil maakt en dan zal hij of zij de liefde van Jezus beginnen door te geven. Geloof in Jezus geeft zich door, geloof kan niet begrensd of opgesloten zijn; hier ziet men de vruchtbaarheid van het getuigenis: de pas geroepen leerlingen trekken aan, trekken op hun beurt anderen aan door het getuigenis van hun geloof, zoals in het Evangelie, Jezus roept ons door andere mensen. De missie welt spontaan op uit de ontmoeting met Jezus. Andreas begint zijn apostolaat bij zijn verwanten, bij zijn broer Simon, bijna als iets natuurlijk, door vreugde uit te stralen. Dat is het beste teken dat wij de Messias “ontdekt” hebben. Aanstekelijke vreugde is een constante in het hart van de apostelen en wij stellen het vast in de kracht waarmee Andreas tegen zijn broer zegt: “Wij hebben Hem gevonden!”. Want “de vreugde van het Evangelie vult het hart en het hele leven van allen die Jezus ontmoeten. Allen die zich door hem laten redden, worden bevrijd van zonde, droefheid, innerlijke leegte en eenzaamheid. Met Jezus Christus wordt vreugde geboren en steeds opnieuw geboren”. Evangelii Gaudium [[4984|1]] En zij geeft zich door.
Deze vreugde opent ons voor de anderen, het is een vreugde om door te geven. In de verdeelde wereld waarin wij leven, die ons aanzet ons te isoleren, hebben wij de uitdaging gemeenschap te bewerken en er profeten van te zijn. U weet het, niemand redt zich alleen. Hierover zou ik duidelijk willen zijn. Verdeeldheid of isolement is niets iets dat zich voordoet “aan de buitenkant”, alsof het alleen een probleem van de “wereld” is. Dierbare broeders, verdeeldheid, oorlog, isolement, dat maken wij ook in onze gemeenschappen mee, in onze pastorijen, bisschoppenconferenties. En hoeveel kwaad doen ze! Jezus zendt ons om gemeenschap, om eenheid te brengen, doch het lijkt dikwijls dat wij dat in verdeeldheid doen, of erger nog, dikwijls door mekaar een voetje te lichten, of vergis ik mij? (Zij antwoorden: nee!)
Buigen wij het hoofd en dat ieder in zijn zak steekt wat hem toekomt. Men vraagt ons gemeenschap en eenheid te bewerken; dat komt er niet op neer dat we allemaal op dezelfde manier denken of handelen. Dat betekent ieders bijdrage tot zijn recht laten komen, de verschillen, de charisma’s in de Kerk, wetend dat ieder bijdraagt door zijn kwaliteiten, maar volgens de behoefte van de anderen. Alleen de Heer heeft de volheid van gaven, alleen Hij is de Messias. En Hij heeft Zijn gaven zo willen delen dat wij onze bijdrage doen en ons door de bijdrage van de anderen verrijken. Men moet zich hoeden voor de bekoring van de “enige zoon” die alles voor hem wil, want hij heeft niemand om mee te delen. Slecht opgevoed, zo’n jongen! Aan wie de zending heeft om gezag uit te oefenen, vraag ik alstublieft, neem uzelf niet als referentie; probeer voor uw broeders zorg te dragen, maak dat ze zich goed voelen; want het goede deelt zich mee. Laat ons niet in de val lopen van een gezag dat autoritair wordt omdat het vergeet dat het vooreerst een zending in dienstbaarheid is. Dat degenen die de zending van het gezag hebben, goed opletten: in het leger zijn er genoeg sergeanten, ze zijn niet nodig in onze gemeenschappen.
Andreas was één van de eerste leerlingen van Johannes de Doper die Jezus die dag volgden. Nadat hij bij Hem gebleven was en gezien had waar Hij zich ophield, is hij naar het huis van zijn broer Simon gegaan en zei: “wij hebben de Messias gevonden” (Joh. 1, 41) [b:Joh. 1, 41]. Hij was ter plaatse getroffen. Het is het grootste nieuws dat hij hem had kunnen melden, en hij heeft hem bij Jezus gebracht. Geloof in Jezus deelt zich mee. Als een priester, bisschop, religieus, seminarist, godgewijde niet aanstekelijk werkt, steriel is, proper zoals in een labo, dan is het best dat hij of zij naar buiten gaat en de handen vuil maakt en dan zal hij of zij de liefde van Jezus beginnen door te geven. Geloof in Jezus geeft zich door, geloof kan niet begrensd of opgesloten zijn; hier ziet men de vruchtbaarheid van het getuigenis: de pas geroepen leerlingen trekken aan, trekken op hun beurt anderen aan door het getuigenis van hun geloof, zoals in het Evangelie, Jezus roept ons door andere mensen. De missie welt spontaan op uit de ontmoeting met Jezus. Andreas begint zijn apostolaat bij zijn verwanten, bij zijn broer Simon, bijna als iets natuurlijk, door vreugde uit te stralen. Dat is het beste teken dat wij de Messias “ontdekt” hebben. Aanstekelijke vreugde is een constante in het hart van de apostelen en wij stellen het vast in de kracht waarmee Andreas tegen zijn broer zegt: “Wij hebben Hem gevonden!”. Want “de vreugde van het Evangelie vult het hart en het hele leven van allen die Jezus ontmoeten. Allen die zich door hem laten redden, worden bevrijd van zonde, droefheid, innerlijke leegte en eenzaamheid. Met Jezus Christus wordt vreugde geboren en steeds opnieuw geboren”. Evangelii Gaudium [[4984|1]] En zij geeft zich door.
Deze vreugde opent ons voor de anderen, het is een vreugde om door te geven. In de verdeelde wereld waarin wij leven, die ons aanzet ons te isoleren, hebben wij de uitdaging gemeenschap te bewerken en er profeten van te zijn. U weet het, niemand redt zich alleen. Hierover zou ik duidelijk willen zijn. Verdeeldheid of isolement is niets iets dat zich voordoet “aan de buitenkant”, alsof het alleen een probleem van de “wereld” is. Dierbare broeders, verdeeldheid, oorlog, isolement, dat maken wij ook in onze gemeenschappen mee, in onze pastorijen, bisschoppenconferenties. En hoeveel kwaad doen ze! Jezus zendt ons om gemeenschap, om eenheid te brengen, doch het lijkt dikwijls dat wij dat in verdeeldheid doen, of erger nog, dikwijls door mekaar een voetje te lichten, of vergis ik mij? (Zij antwoorden: nee!)
Buigen wij het hoofd en dat ieder in zijn zak steekt wat hem toekomt. Men vraagt ons gemeenschap en eenheid te bewerken; dat komt er niet op neer dat we allemaal op dezelfde manier denken of handelen. Dat betekent ieders bijdrage tot zijn recht laten komen, de verschillen, de charisma’s in de Kerk, wetend dat ieder bijdraagt door zijn kwaliteiten, maar volgens de behoefte van de anderen. Alleen de Heer heeft de volheid van gaven, alleen Hij is de Messias. En Hij heeft Zijn gaven zo willen delen dat wij onze bijdrage doen en ons door de bijdrage van de anderen verrijken. Men moet zich hoeden voor de bekoring van de “enige zoon” die alles voor hem wil, want hij heeft niemand om mee te delen. Slecht opgevoed, zo’n jongen! Aan wie de zending heeft om gezag uit te oefenen, vraag ik alstublieft, neem uzelf niet als referentie; probeer voor uw broeders zorg te dragen, maak dat ze zich goed voelen; want het goede deelt zich mee. Laat ons niet in de val lopen van een gezag dat autoritair wordt omdat het vergeet dat het vooreerst een zending in dienstbaarheid is. Dat degenen die de zending van het gezag hebben, goed opletten: in het leger zijn er genoeg sergeanten, ze zijn niet nodig in onze gemeenschappen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Alvorens te eindigen: de herinnering bewaren en de wortels
Het is volgens mij belangrijk dat in onze gemeenschappen en pastorijen de herinnering levendig blijft en dat er gesprek plaatsheeft tussen jongeren en ouderen. De ouderen bewaren herinneringen en geven ons herinneringen. Wij moeten herinneringen ontvangen, en mogen de ouderen niet alleen laten. Soms willen ze niet spreken, anderen voelen zich een beetje in de steek gelaten … We moeten hen aan het spreken brengen, vooral u, jongeren, moet dat doen! Wie met de vorming van jongeren belast is, moet ze laten spreken met bejaarde priesters, monialen, bisschoppen – men zegt dat vrouwelijke religieuzen niet verouderen, omdat ze eeuwig zijn – stuur de jongeren naar hen om te praten. De ogen van de ouderen moeten opnieuw blinken en in de Kerk, de pastorij, de Bisschoppenconferentie, het klooster zien dat er jongeren zijn die het lichaam van de Kerk doen vooruitgaan. Jongeren moeten ouderen horen spreken en hen vragen stellen en de ogen van de ouderen zullen beginnen schitteren en zij zullen gaan dromen. Breng de ouderen aan het dromen! De profetie van Joël 3,1. (Joel 3, 1) [b:Joel 3, 1] Breng de ouderen aan het dromen! En als de jongeren de ouderen doen dromen, zullen de ouderen de jongeren doen profeteren, dat verzeker ik u! Naar de wortels gaan. Ik zou hierover – ik sta reeds op het punt te eindigen – een paus willen citeren, maar ik kom er niet toe, maar ik ga een apostolische nuntius citeren. Hij zei me hierover een Afrikaans spreekwoord, dat hij leerde toen hij daar was – want apostolische nuntiussen worden eerst in Afrika benoemd en daar leren ze veel – en het spreekwoord was: “Jongeren stappen vlug – dat moet zo – maar de ouderen kennen de weg”. Is dat juist?
Het is volgens mij belangrijk dat in onze gemeenschappen en pastorijen de herinnering levendig blijft en dat er gesprek plaatsheeft tussen jongeren en ouderen. De ouderen bewaren herinneringen en geven ons herinneringen. Wij moeten herinneringen ontvangen, en mogen de ouderen niet alleen laten. Soms willen ze niet spreken, anderen voelen zich een beetje in de steek gelaten … We moeten hen aan het spreken brengen, vooral u, jongeren, moet dat doen! Wie met de vorming van jongeren belast is, moet ze laten spreken met bejaarde priesters, monialen, bisschoppen – men zegt dat vrouwelijke religieuzen niet verouderen, omdat ze eeuwig zijn – stuur de jongeren naar hen om te praten. De ogen van de ouderen moeten opnieuw blinken en in de Kerk, de pastorij, de Bisschoppenconferentie, het klooster zien dat er jongeren zijn die het lichaam van de Kerk doen vooruitgaan. Jongeren moeten ouderen horen spreken en hen vragen stellen en de ogen van de ouderen zullen beginnen schitteren en zij zullen gaan dromen. Breng de ouderen aan het dromen! De profetie van Joël 3,1. (Joel 3, 1) [b:Joel 3, 1] Breng de ouderen aan het dromen! En als de jongeren de ouderen doen dromen, zullen de ouderen de jongeren doen profeteren, dat verzeker ik u! Naar de wortels gaan. Ik zou hierover – ik sta reeds op het punt te eindigen – een paus willen citeren, maar ik kom er niet toe, maar ik ga een apostolische nuntius citeren. Hij zei me hierover een Afrikaans spreekwoord, dat hij leerde toen hij daar was – want apostolische nuntiussen worden eerst in Afrika benoemd en daar leren ze veel – en het spreekwoord was: “Jongeren stappen vlug – dat moet zo – maar de ouderen kennen de weg”. Is dat juist?
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Dierbare broeders, opnieuw dank u, moge deze deuteronomische herinnering ons blijer en dankbaarder maken, opdat wij de eenheid zouden dienen van ons volk. Laat u door de Heer bekijken, zoek de Heer, daar, in de herinnering. Bekijk uzelf af en toe in de spiegel. De Heer zegene u en de Heilige Maagd bescherme u! En zoals men op het platteland zegt – doe af en toe een gebedje voor mij (échenme un rezo). Dank u !
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/6789-priesters-en-godgewijden-herinner-u-het-uur-van-uw-roeping-nl