Iuvenescit Ecclesia
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Iuvenescit Ecclesia
"De Kerk verjongt" - Aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk - over de verhouding tussen de hiërarchische en charismatische gaven in het leven en de zending van de Kerk
Gerhard Ludwig Kard. Müller
Congregatie voor de Geloofsleer
15 mei 2016
Curie - Brieven
2016, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk
Vert. uit het Italiaans
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
september 2016
Drs. H.M.G. Kretzers
25 februari 2024
6418
nl
Referenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inleiding
1
De gaven van de Heilige Geest in de Kerk op zending
De Kerk verjongt krachtens het Evangelie en de Geest vernieuwt haar voortdurend door haar op te bouwen en te geleiden “door de verscheidenheid van de hiërarchische en charismatische gaven”. Lumen Gentium, 4[[617|4]] Het Tweede Vaticaans Concilie heeft herhaaldelijk het wonderbaarlijke werk van de Heilige Geest benadrukt, die het Volk van God heiligt, leidt, tooit met deugden en verrijkt met bijzondere genadegaven voor de opbouw ervan. De werkzaamheid van de goddelijke Parakleet in de Kerk is veelvormig, zoals de vaders graag naar voren brengen. De heilige Johannes Chrysostomus schrijft: “Welke genadegaven die ons heil bewerken, zijn ons niet in rijke mate geschonken door de Heilige Geest? Door middel van Hem worden wij bevrijd van de slavernij en tot vrijheid geroepen, worden wij gebracht tot de aanname tot kinderen en, om zo te zeggen, opnieuw gevormd na de drukkende en gehate last van de zonden te hebben afgelegd. Door de Heilige Geest zien wij vergaderingen van priesters en hebben wij scharen kerkleraren; uit deze bron komen geschenken van openbaringen, genadegaven van genezingen en al de andere charisma’s voort die de Kerk van God sieren”. II, 1: PG 50, 464[[1368]] Dankzij het leven zelf van de Kerk, de talrijke bijdragen van het leergezag en het theologisch onderzoek is op gelukkige wijze het bewustzijn gegroeid van een veelvormige werkzaamheid van de Heilige Geest in de Kerk door zo een bijzondere belangstelling te wekken voor de charismatische gaven waarmee het Volk van God wordt verrijkt voor het vervullen van haar zending.
De taak om doeltreffend het Evangelie mee te delen blijft bijzonder dringend in onze tijd. De Heilige Vader Franciscus herinnert er in zijn apostolische exhortatie Evangelii Gaudium[4984] aan dat “als iets ons heilig moet verontrusten en ons geweten zorgen moet baren, het dan een feit is dat zovelen van onze broeders en zusters zonder de kracht, het licht en de troost van de vriendschap met Jezus Christus leven, zonder een geloofsgemeenschap die hen ontvangt, zonder een horizon van zin en leven”. Evangelii Gaudium, 49[[4984|49]] De uitnodiging een Kerk te zijn “die erop uitgaat” leidt ertoe heel het christelijk leven te herlezen in het licht van de zending. vgl: Evangelii Gaudium, 20-24[[[4984|20-24]]] De taak van evangeliseren betreft alle terreinen van de Kerk: de gewone pastoraal, de verkondiging aan hen die het christelijk geloof hebben verlaten, en in het bijzonder aan hen die het Evangelie van Jezus nooit heeft bereikt of het altijd hebben afgewezen. vgl: Evangelii Gaudium, 14[[[4984|14]]] Bij deze onontbeerlijke taak van nieuwe evangelisatie is het meer dan ooit noodzakelijk de talrijke charisma’s te erkennen en op hun juiste waarde te schatten die het geloofsleven van het Volk van God opwekken en voeden.
De Kerk verjongt krachtens het Evangelie en de Geest vernieuwt haar voortdurend door haar op te bouwen en te geleiden “door de verscheidenheid van de hiërarchische en charismatische gaven”. Lumen Gentium, 4[[617|4]] Het Tweede Vaticaans Concilie heeft herhaaldelijk het wonderbaarlijke werk van de Heilige Geest benadrukt, die het Volk van God heiligt, leidt, tooit met deugden en verrijkt met bijzondere genadegaven voor de opbouw ervan. De werkzaamheid van de goddelijke Parakleet in de Kerk is veelvormig, zoals de vaders graag naar voren brengen. De heilige Johannes Chrysostomus schrijft: “Welke genadegaven die ons heil bewerken, zijn ons niet in rijke mate geschonken door de Heilige Geest? Door middel van Hem worden wij bevrijd van de slavernij en tot vrijheid geroepen, worden wij gebracht tot de aanname tot kinderen en, om zo te zeggen, opnieuw gevormd na de drukkende en gehate last van de zonden te hebben afgelegd. Door de Heilige Geest zien wij vergaderingen van priesters en hebben wij scharen kerkleraren; uit deze bron komen geschenken van openbaringen, genadegaven van genezingen en al de andere charisma’s voort die de Kerk van God sieren”. II, 1: PG 50, 464[[1368]] Dankzij het leven zelf van de Kerk, de talrijke bijdragen van het leergezag en het theologisch onderzoek is op gelukkige wijze het bewustzijn gegroeid van een veelvormige werkzaamheid van de Heilige Geest in de Kerk door zo een bijzondere belangstelling te wekken voor de charismatische gaven waarmee het Volk van God wordt verrijkt voor het vervullen van haar zending.
De taak om doeltreffend het Evangelie mee te delen blijft bijzonder dringend in onze tijd. De Heilige Vader Franciscus herinnert er in zijn apostolische exhortatie Evangelii Gaudium[4984] aan dat “als iets ons heilig moet verontrusten en ons geweten zorgen moet baren, het dan een feit is dat zovelen van onze broeders en zusters zonder de kracht, het licht en de troost van de vriendschap met Jezus Christus leven, zonder een geloofsgemeenschap die hen ontvangt, zonder een horizon van zin en leven”. Evangelii Gaudium, 49[[4984|49]] De uitnodiging een Kerk te zijn “die erop uitgaat” leidt ertoe heel het christelijk leven te herlezen in het licht van de zending. vgl: Evangelii Gaudium, 20-24[[[4984|20-24]]] De taak van evangeliseren betreft alle terreinen van de Kerk: de gewone pastoraal, de verkondiging aan hen die het christelijk geloof hebben verlaten, en in het bijzonder aan hen die het Evangelie van Jezus nooit heeft bereikt of het altijd hebben afgewezen. vgl: Evangelii Gaudium, 14[[[4984|14]]] Bij deze onontbeerlijke taak van nieuwe evangelisatie is het meer dan ooit noodzakelijk de talrijke charisma’s te erkennen en op hun juiste waarde te schatten die het geloofsleven van het Volk van God opwekken en voeden.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
De veelvormige kerkelijke verenigingen
Zowel vóór als na het Tweede Vaticaans Concilie zijn er talrijke kerkelijke verenigingen ontstaan die een grote bron vormen voor de vernieuwing van de Kerk en de noodzakelijke “pastorale en missionaire bekering” Evangelii Gaudium, 25[[4984|25]] van heel het kerkelijke leven. Bij de waarde en de rijkdom van alle traditionele, door bijzondere doeleinden gekenmerkte vormen van organisatie, voegen zich evenals die van de Instituten van Gewijd Leven en de Sociëteiten van Apostolisch Leven, ook recentere vormen die kunnen worden omschreven als verenigingen van gelovigen, kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, waarbij onderhavig document blijft stilstaan. Zij kunnen niet eenvoudigweg worden begrepen als een zich vrijwillig zich verenigen van personen om een bijzonder doel van religieuze of maatschappelijke aard na te streven. Het karakter van “beweging” onderscheidt hen in het kerkelijke panorama als sterk dynamische groeperingen die in staat zijn een bijzondere aantrekkingskracht voor het Evangelie op te wekken en een voorstel van christelijk leven aan de hand te doen dat ernaar streeft globaal te zijn door ieder aspect van het menselijk bestaan te omvatten. Het zich verenigen van gelovigen als een intens delen van het bestaan om het geloofsleven, de hoop en de liefde te doen groeien brengt goed de kerkelijke dynamiek tot uitdrukking als mysterie van gemeenschap voor de zending en manifesteert zich als een teken van eenheid van de Kerk in Christus. In die zin streven deze kerkelijke verenigingen, voortgekomen uit een gedeeld charisma, ernaar als doel “het algemeen apostolaat van de Kerk” Apostolicam Actuositatem, 19[[653|19]] te hebben. In dit perspectief stellen verenigingen van gelovigen, kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen vernieuwde vormen voor van het volgen van Christus: hierin kunnen de communio cum Deo en de communio fidelium worden verdiept door in de nieuwe maatschappelijke contexten de aantrekkingskracht van de ontmoeting met de Heer Jezus en de schoonheid van het christelijk bestaan, dat in zijn totaliteit wordt beleefd, in te brengen. In deze werkelijkheden komt ook een bijzondere vorm van zending en getuigenis tot uitdrukking, die erop is gericht zowel een levend bewustzijn van de eigen christelijke roeping als vaste wegen van christelijke vorming en trajecten van evangelische vervolmaking te begunstigen en te ontwikkelen. Aan deze vormen van vereniging kunnen al naar gelang de verschillende charisma’s gelovigen met een verschillende levensstatus deelnemen (leken, gewijde bedienaren en Godgewijde personen) en zo laten zij de veelvoudige rijkdom van de kerkelijke gemeenschap zien. Het sterke verenigende vermogen van die groeperingen is een veel betekenend getuigenis van hoe de Kerk niet groeit “door prosilitisme”, maar “door aantrekkingskracht”. Evangelii Gaudium, 14[[4984|14]] vgl: Opening van de 5e Algemene Vergadering van Bisschoppen van Latijns-Amerika en het Caraïbisch Gebied, 2[[[1857|2]]]
Toen Johannes Paulus II zich richtte tot de vertegenwoordigers van de bewegingen en de nieuwe gemeenschappen, herkende hij in hen een “providentieel antwoord” Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, 7[[82|7]], opgewekt door de Heilige Geest met het oog op de noodzaak het Evangelie op overtuigende wijze in heel de wereld te verkondigen, gelet op de grote processen van verandering die op wereldniveau aan de gang zijn en vaak worden gekenmerkt door een sterk geseculariseerde cultuur. Dit zuurdeeg van de Geest heeft in de Kerk een onverwachte en soms zelfs explosieve nieuwheid gebracht”. Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, 6[[82|6]] Dezelfde Paus heeft eraan herinnerd dat voor al deze kerkelijke verenigingen de tijd van “kerkelijke rijping” opengaat, die hun volle waardering en invoeging “in de lokale Kerken en de parochies” met zich meebrengt, “steeds in verbondenheid met de herders en aandachtig lettend op hun aanwijzingen”. Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, 8[[82|8]] Deze nieuwe verenigingen, voor het bestaan waarvan het hart van de Kerk vol vreugde en dankbaarheid is, zijn geroepen op positieve wijze om te gaan met al de andere, in het kerkelijk leven aanwezige gaven.
Zowel vóór als na het Tweede Vaticaans Concilie zijn er talrijke kerkelijke verenigingen ontstaan die een grote bron vormen voor de vernieuwing van de Kerk en de noodzakelijke “pastorale en missionaire bekering” Evangelii Gaudium, 25[[4984|25]] van heel het kerkelijke leven. Bij de waarde en de rijkdom van alle traditionele, door bijzondere doeleinden gekenmerkte vormen van organisatie, voegen zich evenals die van de Instituten van Gewijd Leven en de Sociëteiten van Apostolisch Leven, ook recentere vormen die kunnen worden omschreven als verenigingen van gelovigen, kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, waarbij onderhavig document blijft stilstaan. Zij kunnen niet eenvoudigweg worden begrepen als een zich vrijwillig zich verenigen van personen om een bijzonder doel van religieuze of maatschappelijke aard na te streven. Het karakter van “beweging” onderscheidt hen in het kerkelijke panorama als sterk dynamische groeperingen die in staat zijn een bijzondere aantrekkingskracht voor het Evangelie op te wekken en een voorstel van christelijk leven aan de hand te doen dat ernaar streeft globaal te zijn door ieder aspect van het menselijk bestaan te omvatten. Het zich verenigen van gelovigen als een intens delen van het bestaan om het geloofsleven, de hoop en de liefde te doen groeien brengt goed de kerkelijke dynamiek tot uitdrukking als mysterie van gemeenschap voor de zending en manifesteert zich als een teken van eenheid van de Kerk in Christus. In die zin streven deze kerkelijke verenigingen, voortgekomen uit een gedeeld charisma, ernaar als doel “het algemeen apostolaat van de Kerk” Apostolicam Actuositatem, 19[[653|19]] te hebben. In dit perspectief stellen verenigingen van gelovigen, kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen vernieuwde vormen voor van het volgen van Christus: hierin kunnen de communio cum Deo en de communio fidelium worden verdiept door in de nieuwe maatschappelijke contexten de aantrekkingskracht van de ontmoeting met de Heer Jezus en de schoonheid van het christelijk bestaan, dat in zijn totaliteit wordt beleefd, in te brengen. In deze werkelijkheden komt ook een bijzondere vorm van zending en getuigenis tot uitdrukking, die erop is gericht zowel een levend bewustzijn van de eigen christelijke roeping als vaste wegen van christelijke vorming en trajecten van evangelische vervolmaking te begunstigen en te ontwikkelen. Aan deze vormen van vereniging kunnen al naar gelang de verschillende charisma’s gelovigen met een verschillende levensstatus deelnemen (leken, gewijde bedienaren en Godgewijde personen) en zo laten zij de veelvoudige rijkdom van de kerkelijke gemeenschap zien. Het sterke verenigende vermogen van die groeperingen is een veel betekenend getuigenis van hoe de Kerk niet groeit “door prosilitisme”, maar “door aantrekkingskracht”. Evangelii Gaudium, 14[[4984|14]] vgl: Opening van de 5e Algemene Vergadering van Bisschoppen van Latijns-Amerika en het Caraïbisch Gebied, 2[[[1857|2]]]
Toen Johannes Paulus II zich richtte tot de vertegenwoordigers van de bewegingen en de nieuwe gemeenschappen, herkende hij in hen een “providentieel antwoord” Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, 7[[82|7]], opgewekt door de Heilige Geest met het oog op de noodzaak het Evangelie op overtuigende wijze in heel de wereld te verkondigen, gelet op de grote processen van verandering die op wereldniveau aan de gang zijn en vaak worden gekenmerkt door een sterk geseculariseerde cultuur. Dit zuurdeeg van de Geest heeft in de Kerk een onverwachte en soms zelfs explosieve nieuwheid gebracht”. Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, 6[[82|6]] Dezelfde Paus heeft eraan herinnerd dat voor al deze kerkelijke verenigingen de tijd van “kerkelijke rijping” opengaat, die hun volle waardering en invoeging “in de lokale Kerken en de parochies” met zich meebrengt, “steeds in verbondenheid met de herders en aandachtig lettend op hun aanwijzingen”. Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, 8[[82|8]] Deze nieuwe verenigingen, voor het bestaan waarvan het hart van de Kerk vol vreugde en dankbaarheid is, zijn geroepen op positieve wijze om te gaan met al de andere, in het kerkelijk leven aanwezige gaven.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Doel van onderhavig document
De Congregatie voor de Geloofsleer[d:106] wil met onderhavig document in het licht van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven herinneren aan de theologische en ecclesiologische elementen waarvan het begrip een vruchtbare en geordende deelname van de nieuwe verenigingen aan de gemeenschap en de zending van de Kerk kan bevorderen. Daarom worden vóór alles enkele fundamentele elementen naar voren gebracht van zowel de leer over de charisma’s, zoals die wordt uiteengezet in het Nieuwe Testament, als van de reflectie van het leergezag betreffende deze nieuwe verenigingen. Vervolgens worden, uitgaande van enkele principes van systematische theologische orde, samen met enkele criteria voor de onderscheiding van de nieuwe kerkelijke verenigingen elementen aangereikt betreffende de eigenschappen van hiërarchische en charismatische gaven.
De Congregatie voor de Geloofsleer[d:106] wil met onderhavig document in het licht van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven herinneren aan de theologische en ecclesiologische elementen waarvan het begrip een vruchtbare en geordende deelname van de nieuwe verenigingen aan de gemeenschap en de zending van de Kerk kan bevorderen. Daarom worden vóór alles enkele fundamentele elementen naar voren gebracht van zowel de leer over de charisma’s, zoals die wordt uiteengezet in het Nieuwe Testament, als van de reflectie van het leergezag betreffende deze nieuwe verenigingen. Vervolgens worden, uitgaande van enkele principes van systematische theologische orde, samen met enkele criteria voor de onderscheiding van de nieuwe kerkelijke verenigingen elementen aangereikt betreffende de eigenschappen van hiërarchische en charismatische gaven.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De charisma’s volgens het Nieuwe Testament
4
Genade en charisma
“Charisma” is de transcriptie van het Griekse woord chárisma, dat vaak wordt gebruikt in de Brieven van Paulus en ook verschijnt in de eerste Brief van Petrus. Het heeft de algemene betekenis van “edelmoedige gave” en in het Nieuwe Testament wordt het alleen gebruikt als verwijzing naar gaven die van God komen. In enkele passages geeft de context een preciezere betekenis eraan (Rom. 12, 6; 1 Kor. 12, 4.31; 1 Pt. 4, 10)[[b:Rom. 12, 6; 1 Kor. 12, 4.31; 1 Pt. 4, 10]], waarvan de fundamentele betekenis de onderscheiden verdeling van gaven is. “Er zijn verschillende...“Er zijn verschillende gaven” (1 Kor. 12, 4); “De geestelijke gaven die wij bezitten, verschillen” (Rom. 12, 6); “ieder heeft nu eenmaal van God zijn eigen gaven ontvangen, de een deze, de ander die” (1 Kor. 7, 7). Het is ook de in de moderne talen overheersende betekenis van de woorden die van dit Griekse woord afstammen. Ieder afzonderlijk charisma is niet een aan allen toegekende gave (1 Kor. 12, 30)[[b:1 Kor. 12, 30]], en verschilt dus van de fundamentele genaden, zoals de heiligmakende genade, of van de gaven van geloof, hoop en liefde, die daarentegen voor iedere Christen onontbeerlijk zijn. De charisma’s zijn bijzondere gaven die de Geest uitdeelt “zoals Hij het wil” (1 Kor. 12, 11)[b:1 Kor. 12, 11]. Om rekenschap af te leggen van de noodzakelijke aanwezigheid van de verschillende charisma’s in de Kerk gebruiken de twee meest expliciete teksten (Rom. 12, 4-8; 1 Kor. 12, 12-30)[b:Rom. 12, 4-8; 1 Kor. 12, 12-30] een vergelijking met het menselijk lichaam: “Want zoals het menselijk lichaam vele organen heeft met allerlei verschillende functies, zo vormen wij alleen tezamen in Christus één lichaam, en ieder afzonderlijk, zijn wij, evenals de ledematen van het lichaam, aangewezen op elkaar. De geestelijke gaven die wij bezitten verschillen naar de bijzondere genade die ieder van ons is geschonken” (Rom. 12, 4-6)[b:Rom. 12, 4-6]. Tussen de ledematen van een lichaam is verscheidenheid niet een ziekte die men moet vermijden, maar het is integendeel een weldadige noodzaak, die het vervullen van de verschillende levensfuncties mogelijk maakt. “Als zij alle samen één lid vormden, waar bleef dan het lichaam? In feite echter zijn er vele ledematen, maar slechts één lichaam” (1 Kor. 12, 19-20)[b:1 Kor. 12, 19-20]. Een nauwe relatie tussen de bijzondere charisma’s (charísmata) en de genade (cháris) van God wordt door Paulus in Rom. 12, 6 en door Petrus in 1 Petr. 4, 10 bevestigd. In het Grieks hebben de beide...In het Grieks hebben de beide woorden (chárisma en cháris) dezelfde wortel. De charisma’s worden erkend als een openbaring van “Gods veelsoortige genade” (1 Pt. 4, 10)[b:1 Pt. 4, 10]. Het betreft dus geen eenvoudige menselijke vermogens. De goddelijke oorsprong ervan wordt op verschillende wijzen uitgedrukt: volgens sommige teksten komen ze van God (Rom. 12, 3; 1 Kor. 12, 28; 2 Tim. 1, 6; 1 Pt. 4, 10)[[b:Rom. 12, 3; 1 Kor. 12, 28; 2 Tim. 1, 6; 1 Pt. 4, 10]]; volgens Ef. 4, 7 komen ze van Christus (Ef. 4, 7)[[b:Ef. 4, 7]]; volgens 1 Kor. 12, 4-11 van de Geest. (1 Kor. 12, 4-11)[[b:1 Kor. 12, 4-11]] Daar deze laatste passage de meest nadrukkelijke is (hij noemt de Geest zeven maal), worden de charisma’s gewoonlijk gepresenteerd als “openbaring van de Geest” (1 Kor. 12, 7)[b:1 Kor. 12, 7]. Het is echter duidelijk dat deze toekenning niet exclusief is en de twee voorafgaande niet tegenspreekt. De gaven van God houden altijd de gehele trinitaire horizon in, zoals door de theologie vanaf het begin altijd is gesteld, zowel in het Westen als in het Oosten. vgl: I, 3, 7: PG 11, 153: “wat gave van de Geest wordt genoemd, wordt overgedragen door het werk van de Zoon en voortgebracht door het werk van de Vader”.[[[1363]]]
“Charisma” is de transcriptie van het Griekse woord chárisma, dat vaak wordt gebruikt in de Brieven van Paulus en ook verschijnt in de eerste Brief van Petrus. Het heeft de algemene betekenis van “edelmoedige gave” en in het Nieuwe Testament wordt het alleen gebruikt als verwijzing naar gaven die van God komen. In enkele passages geeft de context een preciezere betekenis eraan (Rom. 12, 6; 1 Kor. 12, 4.31; 1 Pt. 4, 10)[[b:Rom. 12, 6; 1 Kor. 12, 4.31; 1 Pt. 4, 10]], waarvan de fundamentele betekenis de onderscheiden verdeling van gaven is. “Er zijn verschillende...“Er zijn verschillende gaven” (1 Kor. 12, 4); “De geestelijke gaven die wij bezitten, verschillen” (Rom. 12, 6); “ieder heeft nu eenmaal van God zijn eigen gaven ontvangen, de een deze, de ander die” (1 Kor. 7, 7). Het is ook de in de moderne talen overheersende betekenis van de woorden die van dit Griekse woord afstammen. Ieder afzonderlijk charisma is niet een aan allen toegekende gave (1 Kor. 12, 30)[[b:1 Kor. 12, 30]], en verschilt dus van de fundamentele genaden, zoals de heiligmakende genade, of van de gaven van geloof, hoop en liefde, die daarentegen voor iedere Christen onontbeerlijk zijn. De charisma’s zijn bijzondere gaven die de Geest uitdeelt “zoals Hij het wil” (1 Kor. 12, 11)[b:1 Kor. 12, 11]. Om rekenschap af te leggen van de noodzakelijke aanwezigheid van de verschillende charisma’s in de Kerk gebruiken de twee meest expliciete teksten (Rom. 12, 4-8; 1 Kor. 12, 12-30)[b:Rom. 12, 4-8; 1 Kor. 12, 12-30] een vergelijking met het menselijk lichaam: “Want zoals het menselijk lichaam vele organen heeft met allerlei verschillende functies, zo vormen wij alleen tezamen in Christus één lichaam, en ieder afzonderlijk, zijn wij, evenals de ledematen van het lichaam, aangewezen op elkaar. De geestelijke gaven die wij bezitten verschillen naar de bijzondere genade die ieder van ons is geschonken” (Rom. 12, 4-6)[b:Rom. 12, 4-6]. Tussen de ledematen van een lichaam is verscheidenheid niet een ziekte die men moet vermijden, maar het is integendeel een weldadige noodzaak, die het vervullen van de verschillende levensfuncties mogelijk maakt. “Als zij alle samen één lid vormden, waar bleef dan het lichaam? In feite echter zijn er vele ledematen, maar slechts één lichaam” (1 Kor. 12, 19-20)[b:1 Kor. 12, 19-20]. Een nauwe relatie tussen de bijzondere charisma’s (charísmata) en de genade (cháris) van God wordt door Paulus in Rom. 12, 6 en door Petrus in 1 Petr. 4, 10 bevestigd. In het Grieks hebben de beide...In het Grieks hebben de beide woorden (chárisma en cháris) dezelfde wortel. De charisma’s worden erkend als een openbaring van “Gods veelsoortige genade” (1 Pt. 4, 10)[b:1 Pt. 4, 10]. Het betreft dus geen eenvoudige menselijke vermogens. De goddelijke oorsprong ervan wordt op verschillende wijzen uitgedrukt: volgens sommige teksten komen ze van God (Rom. 12, 3; 1 Kor. 12, 28; 2 Tim. 1, 6; 1 Pt. 4, 10)[[b:Rom. 12, 3; 1 Kor. 12, 28; 2 Tim. 1, 6; 1 Pt. 4, 10]]; volgens Ef. 4, 7 komen ze van Christus (Ef. 4, 7)[[b:Ef. 4, 7]]; volgens 1 Kor. 12, 4-11 van de Geest. (1 Kor. 12, 4-11)[[b:1 Kor. 12, 4-11]] Daar deze laatste passage de meest nadrukkelijke is (hij noemt de Geest zeven maal), worden de charisma’s gewoonlijk gepresenteerd als “openbaring van de Geest” (1 Kor. 12, 7)[b:1 Kor. 12, 7]. Het is echter duidelijk dat deze toekenning niet exclusief is en de twee voorafgaande niet tegenspreekt. De gaven van God houden altijd de gehele trinitaire horizon in, zoals door de theologie vanaf het begin altijd is gesteld, zowel in het Westen als in het Oosten. vgl: I, 3, 7: PG 11, 153: “wat gave van de Geest wordt genoemd, wordt overgedragen door het werk van de Zoon en voortgebracht door het werk van de Vader”.[[[1363]]]
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Gaven, geschonken “ad utilitatem”, en het primaat van de liefde
In 1 Kor. 12, 7 verklaart Paulus dat “aan ieder van ons de openbaring van de Geest wordt meegedeeld tot welzijn van allen”, (1 Kor. 12, 7)[b:1 Kor. 12, 7] omdat het merendeel van de charisma’s die de apostel vermeldt, ook al zijn dat niet alle, direct gemeenschappelijk nut hebben. Dit bestemd zijn voor de stichting van allen is bijvoorbeeld goed begrepen door Basilius de Grote, wanneer hij zegt: “En deze gaven ontvangt ieder meer voor anderen dan voor zichzelf (...). In het gemeenschappelijke leven is het noodzakelijk dat de kracht van de Heilige Geest die aan één wordt gegeven, wordt overgedragen op allen. Wie voor zich leeft, kan misschien een charisma hebben, maar hij maakt het nutteloos door het te bewaren zonder het werkzaam te laten worden, omdat hij het in zich heeft begraven”. 7, 2: PG 31, 933-934.[[1192]] Paulus sluit hoe dan ook niet uit dat een charisma alleen voor de persoon die het heeft ontvangen, nuttig kan zijn. Dat is het geval met het spreken in geestverrukking, dat in dit opzicht verschilt van de gave van de profetie. “Wie in extase spreekt,...“Wie in extase spreekt, sticht zichzelf; wie profeteert, sticht de hele gemeente” (1 Kor. 14, 4). De apostel veracht de gave van de glossolalie, een charisma van gebed dat nuttig is voor de persoonlijke relatie met God, niet en erkent het als een authentiek charisma, hoewel het geen direct nut heeft voor de gemeente: ”Ik spreek, God zij dank, de taal van de Geest niet minder dan wie ook van u, maar ik wil in de bijeenkomst van de gemeente liever vijf woorden spreken in verstaanbare taal om anderen te onderrichten dan duizend in de taal van de Geest” (1 Kor. 14, 18-19). De charisma’s die een gemeenschappelijk nut hebben, of het nu charisma’s zijn van het woord (wijsheid, kennis, profetie, aansporing) of van handelen (macht, dienst, bestuur), hebben ook een persoonlijk nut, omdat hun dienst aan het algemeen welzijn in hen die de dragers ervan zijn, een voortgang in de liefde bevorderen. Paulus merkt in dezen op dat, als de liefde ontbreekt, ook de meest verheven charisma’s de persoon die ze ontvangt, niets baten. (1 Kor. 13, 1-3)[[b:1 Kor. 13, 1-3]] Een strenge passage uit het Evangelie van Matteüs (Mt. 7, 22-23)[[b:Mt. 7, 22-23]] drukt dezelfde werkelijkheid uit: het beoefenen van opzichtige charisma’s (profetieën, duiveluitdrijvingen, wonderen) kan helaas samengaan met de afwezigheid van een authentieke relatie met de Heiland. Dientengevolge benadrukken zowel Petrus als Paulus de noodzaak alle charisma’s te richten op de liefde. Petrus reikt een algemene regel aan: “Dient elkaar, als goede beheerders van Gods genade veelsoortige genade, met de gaven, zoals ieder die heeft ontvangen” (1 Pt. 4, 10)[b:1 Pt. 4, 10]. Paulus maakt zich vooral bezorgd over het gebruik van de charisma’s in de bijeenkomsten van de christelijke gemeente en zegt: “Zorgt dat alles dient tot opbouw van uw gemeente” (1 Kor. 14, 26)[b:1 Kor. 14, 26].
In 1 Kor. 12, 7 verklaart Paulus dat “aan ieder van ons de openbaring van de Geest wordt meegedeeld tot welzijn van allen”, (1 Kor. 12, 7)[b:1 Kor. 12, 7] omdat het merendeel van de charisma’s die de apostel vermeldt, ook al zijn dat niet alle, direct gemeenschappelijk nut hebben. Dit bestemd zijn voor de stichting van allen is bijvoorbeeld goed begrepen door Basilius de Grote, wanneer hij zegt: “En deze gaven ontvangt ieder meer voor anderen dan voor zichzelf (...). In het gemeenschappelijke leven is het noodzakelijk dat de kracht van de Heilige Geest die aan één wordt gegeven, wordt overgedragen op allen. Wie voor zich leeft, kan misschien een charisma hebben, maar hij maakt het nutteloos door het te bewaren zonder het werkzaam te laten worden, omdat hij het in zich heeft begraven”. 7, 2: PG 31, 933-934.[[1192]] Paulus sluit hoe dan ook niet uit dat een charisma alleen voor de persoon die het heeft ontvangen, nuttig kan zijn. Dat is het geval met het spreken in geestverrukking, dat in dit opzicht verschilt van de gave van de profetie. “Wie in extase spreekt,...“Wie in extase spreekt, sticht zichzelf; wie profeteert, sticht de hele gemeente” (1 Kor. 14, 4). De apostel veracht de gave van de glossolalie, een charisma van gebed dat nuttig is voor de persoonlijke relatie met God, niet en erkent het als een authentiek charisma, hoewel het geen direct nut heeft voor de gemeente: ”Ik spreek, God zij dank, de taal van de Geest niet minder dan wie ook van u, maar ik wil in de bijeenkomst van de gemeente liever vijf woorden spreken in verstaanbare taal om anderen te onderrichten dan duizend in de taal van de Geest” (1 Kor. 14, 18-19). De charisma’s die een gemeenschappelijk nut hebben, of het nu charisma’s zijn van het woord (wijsheid, kennis, profetie, aansporing) of van handelen (macht, dienst, bestuur), hebben ook een persoonlijk nut, omdat hun dienst aan het algemeen welzijn in hen die de dragers ervan zijn, een voortgang in de liefde bevorderen. Paulus merkt in dezen op dat, als de liefde ontbreekt, ook de meest verheven charisma’s de persoon die ze ontvangt, niets baten. (1 Kor. 13, 1-3)[[b:1 Kor. 13, 1-3]] Een strenge passage uit het Evangelie van Matteüs (Mt. 7, 22-23)[[b:Mt. 7, 22-23]] drukt dezelfde werkelijkheid uit: het beoefenen van opzichtige charisma’s (profetieën, duiveluitdrijvingen, wonderen) kan helaas samengaan met de afwezigheid van een authentieke relatie met de Heiland. Dientengevolge benadrukken zowel Petrus als Paulus de noodzaak alle charisma’s te richten op de liefde. Petrus reikt een algemene regel aan: “Dient elkaar, als goede beheerders van Gods genade veelsoortige genade, met de gaven, zoals ieder die heeft ontvangen” (1 Pt. 4, 10)[b:1 Pt. 4, 10]. Paulus maakt zich vooral bezorgd over het gebruik van de charisma’s in de bijeenkomsten van de christelijke gemeente en zegt: “Zorgt dat alles dient tot opbouw van uw gemeente” (1 Kor. 14, 26)[b:1 Kor. 14, 26].
Referenties naar alinea 5: 1
Nota Explivicata bij het decreet over de bestuursregeling in verenigingen van gelovigen ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
De verscheidenheid aan charisma’s
In sommige teksten vinden wij een lijst met charisma’s, die soms summier (1 Pt. 4, 10)[[b:1 Pt. 4, 10]], soms meer gedetailleerd is. (1 Kor. 12, 8-10.28-30; Rom. 12, 6-8)[[b:1 Kor. 12, 8-10.28-30; Rom. 12, 6-8]] Onder de opgesomde zijn bijzondere gaven (om zieken te genezen, om wonderen te doen, velerlei taal) en gewone gaven (onderricht, bediening, weldoen), ambten voor het leiden van de gemeenschap (Ef. 4, 11)[[b:Ef. 4, 11]] en gaven, verleend door handoplegging. (1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6)[[b:1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6]] Het is niet altijd duidelijk of al deze gaven al dan niet worden beschouwd als eigenlijke “charisma’s”. De bijzondere gaven die herhaaldelijk in 1 Kor. 12-14 (1 Kor. 12-14)[[b:1 Kor. 12-14]] worden vermeld, verdwijnen immers uit de latere teksten; de lijst in Rom. 12, 6-8 (Rom. 12, 6-8)[[b:Rom. 12, 6-8]] laat alleen minder opvallende charisma’s zien, die voortdurend van nut zijn voor het leven van de christelijke gemeenschap. Geen enkele lijst hiervan maakt aanspraak op volledigheid. Elders suggereert Paulus bijvoorbeeld dat de keuze voor het celibaat uit liefde voor Christus, evenals die voor het huwelijk ((Vgl. 1 Kor. 7, 7; in de context van het hele hoofdstuk))[[b:1 Kor. 7, 7]] moet worden verstaan als de vrucht van een charisma. Het zijn voorbeelden die afhangen van de ontwikkelingsgraad die de Kerk in die tijd heeft bereikt, en die dus onderhevig zijn aan verdere toevoegingen. De Kerk groeit immers steeds in de tijd dankzij de levend makende werkzaamheid van de Geest.
In sommige teksten vinden wij een lijst met charisma’s, die soms summier (1 Pt. 4, 10)[[b:1 Pt. 4, 10]], soms meer gedetailleerd is. (1 Kor. 12, 8-10.28-30; Rom. 12, 6-8)[[b:1 Kor. 12, 8-10.28-30; Rom. 12, 6-8]] Onder de opgesomde zijn bijzondere gaven (om zieken te genezen, om wonderen te doen, velerlei taal) en gewone gaven (onderricht, bediening, weldoen), ambten voor het leiden van de gemeenschap (Ef. 4, 11)[[b:Ef. 4, 11]] en gaven, verleend door handoplegging. (1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6)[[b:1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6]] Het is niet altijd duidelijk of al deze gaven al dan niet worden beschouwd als eigenlijke “charisma’s”. De bijzondere gaven die herhaaldelijk in 1 Kor. 12-14 (1 Kor. 12-14)[[b:1 Kor. 12-14]] worden vermeld, verdwijnen immers uit de latere teksten; de lijst in Rom. 12, 6-8 (Rom. 12, 6-8)[[b:Rom. 12, 6-8]] laat alleen minder opvallende charisma’s zien, die voortdurend van nut zijn voor het leven van de christelijke gemeenschap. Geen enkele lijst hiervan maakt aanspraak op volledigheid. Elders suggereert Paulus bijvoorbeeld dat de keuze voor het celibaat uit liefde voor Christus, evenals die voor het huwelijk ((Vgl. 1 Kor. 7, 7; in de context van het hele hoofdstuk))[[b:1 Kor. 7, 7]] moet worden verstaan als de vrucht van een charisma. Het zijn voorbeelden die afhangen van de ontwikkelingsgraad die de Kerk in die tijd heeft bereikt, en die dus onderhevig zijn aan verdere toevoegingen. De Kerk groeit immers steeds in de tijd dankzij de levend makende werkzaamheid van de Geest.
Referenties naar alinea 6: 1
Nota Explivicata bij het decreet over de bestuursregeling in verenigingen van gelovigen ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
De juiste uitoefening van de charisma’s in de kerkelijke gemeenschap
Uit wat naar voren is gebracht, blijkt duidelijk dat er in de teksten van de Schrift geen tegenstelling is tussen de verschillende charisma’s, maar veeleer een harmonische band en complementariteit. De antithese tussen een institutionele Kerk van het joods-christelijke type en een charismatische Kerk van het paulijnse type, die wordt gesteld door bepaalde ecclesiologische beperkende interpretaties, vindt in werkelijkheid geen adequate basis in de fragmenten uit het Nieuwe Testament. Verre van de charisma’s aan de ene kant te plaatsen en institutionele vormen aan de andere, of een Kerk “van de liefde” tegenover een Kerk “van de instelling” te stellen, brengt Paulus hen die dragers zijn van een charisma van gezag en onderricht, van een charisma dat van nut is voor het gewone leven van de gemeenschap, en een charisma dat meer opzien baart, bij elkaar in één lijst. ( “Nu heeft God in de Kerk allerlei mensen aangesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars; voorts zijn er wonderkrachten, dan gaven van genezing, hulpbetoon, bestuur en velerlei taal”.)[[b:1 Kor. 12, 28]] Dezelfde Paulus beschrijft zijn ambt van apostel als “dienst van de Geest” (2 Kor. 3, 8)[b:2 Kor. 3, 8]. Hij voelt zich bekleed met autoriteit (exousía), hem gegeven door de Heer (2 Kor. 10, 8; 2 Kor. 13, 10)[[b:2 Kor. 10, 8; 2 Kor. 13, 10]], een autoriteit die zich ook uitstrekt ten opzichte van de charisma’s. Zowel hij als Petrus geven aan de charismatici instructies over de wijze waarop ze de charisma’s moeten uitoefenen. Hun houding is vóór alles die van welwillende aanvaarding; zij tonen zich overtuigd van de goddelijke oorsprong van de charisma’s; zij beschouwen ze echter niet als gaven die de bevoegdheid geven zich te onttrekken aan de gehoorzaamheid jegens de kerkelijke hiërarchie of het recht geven op een autonoom ambt. Paulus laat zien dat hij zich bewust is van de ongemakken die een wanordelijke uitoefening van de charisma’s in de christelijke gemeenschap kan veroorzaken. In de bijeenkomsten van een...In de bijeenkomsten van een gemeenschap kan een overvloed aan charismatische openbaringen onbehaaglijkheid oproepen door een atmosfeer van rivaliteit, wanorde en verwarring te scheppen. Er bestaat het gevaar dat minder begiftigde Christenen een minderwaardigheidsgevoel krijgen (vgl. 1 Kor. 12, 15-16), terwijl de grote charismatici ertoe verleid zouden kunnen worden een houding van overmoed en verachting aan te nemen (vgl. 1 Kor. 12, 21). De apostel grijpt dus op gezagvolle wijze in om precieze regels vast te stellen voor de uitoefening van de charisma’s “in de Kerk” (1 Kor. 14, 19.28)[b:1 Kor. 14, 19.28], dat wil zeggen in de bijeenkomsten van de gemeenschap. (1 Kor. 14, 23.26)[[b:1 Kor. 14, 23.26]] Hij beperkt bijvoorbeeld de beoefening van de glossolalie.Als er zich in de bijeenkomst...Als er zich in de bijeenkomst niemand bevindt die in staat is om uitleg te geven van de mysterieuze woorden van degene die in geestverrukking spreekt, dan draagt Paulus deze laatste op te zwijgen. Als er iemand is die wel uitleg kan geven, staat Paulus het toe dat twee, hoogstens drie, in geestverrukking spreken (vgl. 1 Kor. 14, 27-28). Dergelijke regels worden ook gegeven voor de gave van de profetie. (1 Kor. 14, 29-31)[[b:1 Kor. 14, 29-31]] Paulus accepteert het idee...Paulus accepteert het idee van een onbedwingbare profetische ingeving; hij stelt daarentegen dat, “als iemand profetische of andere gaven meent te bezitten, hij ook moet inzien dat wat ik u schrijf, een gebod des Heren is. Wie dit verwerpt, wordt zelf verworpen” (1 Kor. 14, 37-38). Hij sluit echter op positieve wijze af door uit te nodigen tot het streven naar de profetie en het spreken in geestverrukking niet te beletten (vgl. 1 Kor. 14, 39).
Uit wat naar voren is gebracht, blijkt duidelijk dat er in de teksten van de Schrift geen tegenstelling is tussen de verschillende charisma’s, maar veeleer een harmonische band en complementariteit. De antithese tussen een institutionele Kerk van het joods-christelijke type en een charismatische Kerk van het paulijnse type, die wordt gesteld door bepaalde ecclesiologische beperkende interpretaties, vindt in werkelijkheid geen adequate basis in de fragmenten uit het Nieuwe Testament. Verre van de charisma’s aan de ene kant te plaatsen en institutionele vormen aan de andere, of een Kerk “van de liefde” tegenover een Kerk “van de instelling” te stellen, brengt Paulus hen die dragers zijn van een charisma van gezag en onderricht, van een charisma dat van nut is voor het gewone leven van de gemeenschap, en een charisma dat meer opzien baart, bij elkaar in één lijst. ( “Nu heeft God in de Kerk allerlei mensen aangesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars; voorts zijn er wonderkrachten, dan gaven van genezing, hulpbetoon, bestuur en velerlei taal”.)[[b:1 Kor. 12, 28]] Dezelfde Paulus beschrijft zijn ambt van apostel als “dienst van de Geest” (2 Kor. 3, 8)[b:2 Kor. 3, 8]. Hij voelt zich bekleed met autoriteit (exousía), hem gegeven door de Heer (2 Kor. 10, 8; 2 Kor. 13, 10)[[b:2 Kor. 10, 8; 2 Kor. 13, 10]], een autoriteit die zich ook uitstrekt ten opzichte van de charisma’s. Zowel hij als Petrus geven aan de charismatici instructies over de wijze waarop ze de charisma’s moeten uitoefenen. Hun houding is vóór alles die van welwillende aanvaarding; zij tonen zich overtuigd van de goddelijke oorsprong van de charisma’s; zij beschouwen ze echter niet als gaven die de bevoegdheid geven zich te onttrekken aan de gehoorzaamheid jegens de kerkelijke hiërarchie of het recht geven op een autonoom ambt. Paulus laat zien dat hij zich bewust is van de ongemakken die een wanordelijke uitoefening van de charisma’s in de christelijke gemeenschap kan veroorzaken. In de bijeenkomsten van een...In de bijeenkomsten van een gemeenschap kan een overvloed aan charismatische openbaringen onbehaaglijkheid oproepen door een atmosfeer van rivaliteit, wanorde en verwarring te scheppen. Er bestaat het gevaar dat minder begiftigde Christenen een minderwaardigheidsgevoel krijgen (vgl. 1 Kor. 12, 15-16), terwijl de grote charismatici ertoe verleid zouden kunnen worden een houding van overmoed en verachting aan te nemen (vgl. 1 Kor. 12, 21). De apostel grijpt dus op gezagvolle wijze in om precieze regels vast te stellen voor de uitoefening van de charisma’s “in de Kerk” (1 Kor. 14, 19.28)[b:1 Kor. 14, 19.28], dat wil zeggen in de bijeenkomsten van de gemeenschap. (1 Kor. 14, 23.26)[[b:1 Kor. 14, 23.26]] Hij beperkt bijvoorbeeld de beoefening van de glossolalie.Als er zich in de bijeenkomst...Als er zich in de bijeenkomst niemand bevindt die in staat is om uitleg te geven van de mysterieuze woorden van degene die in geestverrukking spreekt, dan draagt Paulus deze laatste op te zwijgen. Als er iemand is die wel uitleg kan geven, staat Paulus het toe dat twee, hoogstens drie, in geestverrukking spreken (vgl. 1 Kor. 14, 27-28). Dergelijke regels worden ook gegeven voor de gave van de profetie. (1 Kor. 14, 29-31)[[b:1 Kor. 14, 29-31]] Paulus accepteert het idee...Paulus accepteert het idee van een onbedwingbare profetische ingeving; hij stelt daarentegen dat, “als iemand profetische of andere gaven meent te bezitten, hij ook moet inzien dat wat ik u schrijf, een gebod des Heren is. Wie dit verwerpt, wordt zelf verworpen” (1 Kor. 14, 37-38). Hij sluit echter op positieve wijze af door uit te nodigen tot het streven naar de profetie en het spreken in geestverrukking niet te beletten (vgl. 1 Kor. 14, 39).
Referenties naar alinea 7: 1
Nota Explivicata bij het decreet over de bestuursregeling in verenigingen van gelovigen ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Hiërarchische en charismatische gaven
Samengevat blijkt uit een onderzoek van de Bijbelteksten betreffende de charisma’s dat het Nieuwe Testament, ook al biedt dit niet een volledig systematisch onderricht in dezen, opmerkingen van groot belang maakt, die de reflectie en de praktijk van de Kerk richting geven. Men moet ook erkennen dat wij daar geen eensluidend gebruik van de term “charisma” vinden; het is veeleer noodzakelijk een verscheidenheid aan betekenissen vast te stellen, die de theologische reflectie en het leergezag helpen begrijpen op het gebied van een alomvattend beeld van het mysterie van de Kerk. In onderhavig document wordt de aandacht gericht op de tweeterm die naar voren wordt gebracht in nr. 4[617|4] van de dogmatische constitutie Lumen Gentium[617], waar wordt gesproken van “hiërarchische en charismatische gaven”, waartussen nauwe en duidelijke verbanden bestaan. Zij hebben dezelfde oorsprong en hetzelfde doel. Het zijn gaven van God, van de Heilige Geest, van Christus, gegeven om op verschillende wijzen bij te dragen aan de opbouw van de Kerk. Wie de gave van leiding geven in de Kerk heeft ontvangen, heeft ook de taak te waken over een goede beoefening van de andere charisma’s, zodat alles bijdraagt aan het welzijn van de Kerk en haar evangeliserende zending, heel goed wetend dat het de Heilige Geest is die de charismatische gaven aan ieder uitdeelt, zoals Hij het wil. (1 Kor. 12, 11)[[b:1 Kor. 12, 11]] Dezelfde Geest schenkt aan de hiërarchie van de Kerk het vermogen de authentieke charisma’s te onderscheiden, ze met vreugde en dankbaarheid te ontvangen, ze met edelmoedigheid te bevorderen en met waakzame vaderlijkheid te begeleiden. De geschiedenis zelf legt ons getuigenis af van de veelvormigheid van het werken van de Geest, waardoor de Kerk, “gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl de sluitsteen Christus Jezus zelf is” (Ef. 2, 20)[b:Ef. 2, 20] haar zending in de wereld beleeft.
Samengevat blijkt uit een onderzoek van de Bijbelteksten betreffende de charisma’s dat het Nieuwe Testament, ook al biedt dit niet een volledig systematisch onderricht in dezen, opmerkingen van groot belang maakt, die de reflectie en de praktijk van de Kerk richting geven. Men moet ook erkennen dat wij daar geen eensluidend gebruik van de term “charisma” vinden; het is veeleer noodzakelijk een verscheidenheid aan betekenissen vast te stellen, die de theologische reflectie en het leergezag helpen begrijpen op het gebied van een alomvattend beeld van het mysterie van de Kerk. In onderhavig document wordt de aandacht gericht op de tweeterm die naar voren wordt gebracht in nr. 4[617|4] van de dogmatische constitutie Lumen Gentium[617], waar wordt gesproken van “hiërarchische en charismatische gaven”, waartussen nauwe en duidelijke verbanden bestaan. Zij hebben dezelfde oorsprong en hetzelfde doel. Het zijn gaven van God, van de Heilige Geest, van Christus, gegeven om op verschillende wijzen bij te dragen aan de opbouw van de Kerk. Wie de gave van leiding geven in de Kerk heeft ontvangen, heeft ook de taak te waken over een goede beoefening van de andere charisma’s, zodat alles bijdraagt aan het welzijn van de Kerk en haar evangeliserende zending, heel goed wetend dat het de Heilige Geest is die de charismatische gaven aan ieder uitdeelt, zoals Hij het wil. (1 Kor. 12, 11)[[b:1 Kor. 12, 11]] Dezelfde Geest schenkt aan de hiërarchie van de Kerk het vermogen de authentieke charisma’s te onderscheiden, ze met vreugde en dankbaarheid te ontvangen, ze met edelmoedigheid te bevorderen en met waakzame vaderlijkheid te begeleiden. De geschiedenis zelf legt ons getuigenis af van de veelvormigheid van het werken van de Geest, waardoor de Kerk, “gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl de sluitsteen Christus Jezus zelf is” (Ef. 2, 20)[b:Ef. 2, 20] haar zending in de wereld beleeft.
Referenties naar alinea 8: 1
Nota Explivicata bij het decreet over de bestuursregeling in verenigingen van gelovigen ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven in het recente leergezag
9
Het Tweede Vaticaans Concilie
Het ontstaan van de verschillende charisma’s is nooit minder geworden in de loop van de eeuwenoude geschiedenis van de Kerk en toch heeft zich recent een systematische reflectie hierover ontwikkeld. Wat dit betreft, is er een veelbetekenende ruimte voor de leer over de charisma’s te vinden in de leer, zoals dat door Pius XII tot uitdrukking wordt gebracht in de encycliek Mystici Corporis Christi[433] terwijl een definitieve stap in het juiste begrip van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven wordt gezet met het onderricht van het Tweede Vaticaans Concilie. De in dezen relevante passages vgl: Lumen Gentium, 4,7,11,12,25,30,50[[[617|4.7.11.12.25.30.50]]] vgl: Dei Verbum, 8[[[576|8]]] vgl: Apostolicam Actuositatem, 3,4,30[[[653|3.4.30]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 4,9[[[704|4.9]]] wijzen behalve op het geschreven en overgeleverde Woord van God, de sacramenten en het gewijde hiërarchische ambt in het leven van de Kerk op de aanwezigheid van gaven, bijzondere genaden of charisma’s, die door de Geest worden uitgedeeld onder de gelovigen van elke rang. De passage die symbolisch is voor dit onderwerp, wordt aangereikt door Lumen Gentium, nr. 4[617|4]: “De Geest (...) voert de Kerk naar de volle waarheid (Joh. 16, 13)[[b:Joh. 16, 13]] en maakt haar in de gemeenschap en de bediening één, richt haar in en geleidt haar door de verscheidenheid van de hiërarchische en charismatische gaven en siert haar met zijn vruchten. (Ef. 4, 11-12; 1 Kor. 12, 4; Gal. 5, 22)[[b:Ef. 4, 11-12; 1 Kor. 12, 4; Gal. 5, 22]]” Lumen Gentium, 4[[617|4]] Zo onderstreept de dogmatische constitutie Lumen Gentium[617], wanneer zij de gaven van dezelfde Geest presenteert door middel van een onderscheid in hiërarchische en charismatische gaven, hun verschil in eenheid. Ook de opmerkingen in nr. 12 van Lumen Gentium[617|12] betreffende de charismatische werkelijkheid in de context van de deelname van het Volk van God aan het profetische ambt van Christus blijken veelbetekenend: men erkent hierin hoe de Heilige Geest zich niet ertoe beperkt “het Volk van God te heiligen en te geleiden door de sacramenten en bedieningen” en het met deugden te versieren”, maar “Hij verspreidt onder de gelovigen van elke rang ook bijzondere genaden, die hen geschikt en bereid maken om allerlei werken en taken die voor de hernieuwing en de verdere uitbouw van de Kerk dienstig zijn op zich te nemen”.
Ten slotte wordt de veelvormigheid en het providentiële karakter ervan beschreven: “Deze charismatische gaven kunnen wonderbaar zijn of ook eenvoudiger en breder verspreid. Aangezien zij voor de noden van de Kerk bijzonder doelmatig en nuttig zijn, moet wij ze met dankbaarheid en vertroosting aanvaarden”. Lumen Gentium, 12[[617|12]] Vergelijkbare overwegingen vindt men ook in het conciliaire decreet over het lekenapostolaat. vgl: “De Heilige Geest, die het volk van God heiligt door het ambt en door de sacramenten, verleent aan de gelovigen bovendien bijzondere gaven (vgl. 1 Kor. 12, 7) om dit apostolaat te kunnen verrichten; ‘Hij deelt ze aan ieder uit, zoals Hij het wil’ (1 Kor. 12, 11), opdat ‘ieder die met de gaven zoals hij die heeft ontvangen, de anderen dient’, ook zelf ‘als goede beheerders van Gods veelsoortige genade’ (1 Petr. 4, 10) bijdraagt in de opbouw van het gehele lichaam in de liefde (vgl. Ef. 4, 16)."[[[653|3]]] Hetzelfde document zegt hoe deze gaven niet beschouwd moeten worden als facultatief in het leven van de Kerk; “aan elke gelovige die deze charismatische gaven, ook al zijn het zeer eenvoudige, ontvangt, wordt” veeleer “daarmee het recht en de opdracht verleend deze in de Kerk en de wereld te gebruiken tot welzijn van de mensen en tot opbouw van de Kerk in de vrijheid van de Heilige Geest”. Apostolicam Actuositatem, 3[[653|3]] Daarom moeten authentieke charisma’s worden beschouwd als gaven van een voor het leven en de zending van de Kerk onontbeerlijk belang. Ten slotte is in het onderricht van het Concilie voortdurend de erkenning aanwezig van de wezenlijke rol van de herders bij de onderscheiding van de charisma’s en voor een ordelijke uitoefening ervan binnen de kerkelijke gemeenschap. vgl: “Het oordeel over hun echtheid en hun ordelijke beoefening komt toe aan degenen die in de Kerk leiding te geven hebben en wier bijzondere taak het is om niet de Geest uit te doven, maar alles te onderzoeken en het goede te behouden (vgl. 1 Tess. 5, 12 en 19-21)”. Hoewel rechtstreeks verwijzend naar de onderscheiding van de buitengewone gaven, geldt hetgeen is gezegd, op dezelfde wijze voor ieder charisma in het algemeen.[[[617|12]]]
Het ontstaan van de verschillende charisma’s is nooit minder geworden in de loop van de eeuwenoude geschiedenis van de Kerk en toch heeft zich recent een systematische reflectie hierover ontwikkeld. Wat dit betreft, is er een veelbetekenende ruimte voor de leer over de charisma’s te vinden in de leer, zoals dat door Pius XII tot uitdrukking wordt gebracht in de encycliek Mystici Corporis Christi[433] terwijl een definitieve stap in het juiste begrip van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven wordt gezet met het onderricht van het Tweede Vaticaans Concilie. De in dezen relevante passages vgl: Lumen Gentium, 4,7,11,12,25,30,50[[[617|4.7.11.12.25.30.50]]] vgl: Dei Verbum, 8[[[576|8]]] vgl: Apostolicam Actuositatem, 3,4,30[[[653|3.4.30]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 4,9[[[704|4.9]]] wijzen behalve op het geschreven en overgeleverde Woord van God, de sacramenten en het gewijde hiërarchische ambt in het leven van de Kerk op de aanwezigheid van gaven, bijzondere genaden of charisma’s, die door de Geest worden uitgedeeld onder de gelovigen van elke rang. De passage die symbolisch is voor dit onderwerp, wordt aangereikt door Lumen Gentium, nr. 4[617|4]: “De Geest (...) voert de Kerk naar de volle waarheid (Joh. 16, 13)[[b:Joh. 16, 13]] en maakt haar in de gemeenschap en de bediening één, richt haar in en geleidt haar door de verscheidenheid van de hiërarchische en charismatische gaven en siert haar met zijn vruchten. (Ef. 4, 11-12; 1 Kor. 12, 4; Gal. 5, 22)[[b:Ef. 4, 11-12; 1 Kor. 12, 4; Gal. 5, 22]]” Lumen Gentium, 4[[617|4]] Zo onderstreept de dogmatische constitutie Lumen Gentium[617], wanneer zij de gaven van dezelfde Geest presenteert door middel van een onderscheid in hiërarchische en charismatische gaven, hun verschil in eenheid. Ook de opmerkingen in nr. 12 van Lumen Gentium[617|12] betreffende de charismatische werkelijkheid in de context van de deelname van het Volk van God aan het profetische ambt van Christus blijken veelbetekenend: men erkent hierin hoe de Heilige Geest zich niet ertoe beperkt “het Volk van God te heiligen en te geleiden door de sacramenten en bedieningen” en het met deugden te versieren”, maar “Hij verspreidt onder de gelovigen van elke rang ook bijzondere genaden, die hen geschikt en bereid maken om allerlei werken en taken die voor de hernieuwing en de verdere uitbouw van de Kerk dienstig zijn op zich te nemen”.
Ten slotte wordt de veelvormigheid en het providentiële karakter ervan beschreven: “Deze charismatische gaven kunnen wonderbaar zijn of ook eenvoudiger en breder verspreid. Aangezien zij voor de noden van de Kerk bijzonder doelmatig en nuttig zijn, moet wij ze met dankbaarheid en vertroosting aanvaarden”. Lumen Gentium, 12[[617|12]] Vergelijkbare overwegingen vindt men ook in het conciliaire decreet over het lekenapostolaat. vgl: “De Heilige Geest, die het volk van God heiligt door het ambt en door de sacramenten, verleent aan de gelovigen bovendien bijzondere gaven (vgl. 1 Kor. 12, 7) om dit apostolaat te kunnen verrichten; ‘Hij deelt ze aan ieder uit, zoals Hij het wil’ (1 Kor. 12, 11), opdat ‘ieder die met de gaven zoals hij die heeft ontvangen, de anderen dient’, ook zelf ‘als goede beheerders van Gods veelsoortige genade’ (1 Petr. 4, 10) bijdraagt in de opbouw van het gehele lichaam in de liefde (vgl. Ef. 4, 16)."[[[653|3]]] Hetzelfde document zegt hoe deze gaven niet beschouwd moeten worden als facultatief in het leven van de Kerk; “aan elke gelovige die deze charismatische gaven, ook al zijn het zeer eenvoudige, ontvangt, wordt” veeleer “daarmee het recht en de opdracht verleend deze in de Kerk en de wereld te gebruiken tot welzijn van de mensen en tot opbouw van de Kerk in de vrijheid van de Heilige Geest”. Apostolicam Actuositatem, 3[[653|3]] Daarom moeten authentieke charisma’s worden beschouwd als gaven van een voor het leven en de zending van de Kerk onontbeerlijk belang. Ten slotte is in het onderricht van het Concilie voortdurend de erkenning aanwezig van de wezenlijke rol van de herders bij de onderscheiding van de charisma’s en voor een ordelijke uitoefening ervan binnen de kerkelijke gemeenschap. vgl: “Het oordeel over hun echtheid en hun ordelijke beoefening komt toe aan degenen die in de Kerk leiding te geven hebben en wier bijzondere taak het is om niet de Geest uit te doven, maar alles te onderzoeken en het goede te behouden (vgl. 1 Tess. 5, 12 en 19-21)”. Hoewel rechtstreeks verwijzend naar de onderscheiding van de buitengewone gaven, geldt hetgeen is gezegd, op dezelfde wijze voor ieder charisma in het algemeen.[[[617|12]]]
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
De verenigingen van gelovigen ->=geentekst=
Het postconciliaire leergezag
In de periode volgend op het Tweede Vaticaans Concilie zijn de bijdragen in dezen van het leergezag toegenomen. vgl: Evangelii Nuntiandi, 58[[[519|58]]] vgl: Mutuae relationes[[[1230]]] vgl: Christifideles laici[[[692]]] vgl: Vita Consecrata[[[758]]] Hieraan heeft de groeiende vitaliteit bijgedragen van de nieuwe bewegingen, de verenigingen van gelovigen en kerkelijke gemeenschappen, samen met de eis om de plaats van het Godgewijde leven binnen de Kerk nader te bepalen. Symbolisch is de opmerking van het bovengenoemde interdicasteriële document Mutuae relationes, waarin eraan wordt herinnerd dat “het een ernstige vergissing zou zijn het leven van religieuzen en de kerkelijke structuren onafhankelijk van elkaar te maken - nog erger zou het zijn ze tegenover elkaar te stellen -, als konden deze als twee verschillende werkelijkheden, de ene als charismatische, de andere als institutionele, bestaan, terwijl beide elementen, dat wil zeggen de geestelijke gaven en de kerkelijke structuren één, zij het complexe, eenheid vormen”.[[1230|(34)]] Johannes Paulus II heeft in zijn onderricht in het bijzonder de nadruk gelegd op het beginsel dat beide gaven wezenlijk zijn: “Ik heb meermalen kunnen onderstrepen hoe er in de Kerk geen contrast of tegenstelling is tussen de institutionele dimensie en de charismatische dimensie, waarvan de bewegingen een veelbetekenende uitdrukking zijn. Beide zijn samen wezenlijk voor de goddelijke structuur van de door Jezus gestichte Kerk, omdat zij samen ertoe bijdragen het mysterie van Christus en zijn heilswerk in de wereld tegenwoordig te stellen”. De kerkelijke bewegingen vormen betekenisvolle vruchten van de lente van de Kerk zoals deze door het Concilie was voorzegd, 5[[81|5]] vgl: Insegnamenti di Giovanni Paolo II, X, 1 (1987), 476-479[[[6451]]] Paus Benedictus XVI heeft, behalve dat hij het wezenlijk belang van beide opnieuw heeft benadrukt, de woorden van zijn voorganger verdiept, eraan herinnerend dat “ook in de Kerk de wezenlijke instellingen charismatisch zijn en anderzijds de charisma’s op de een of andere wijze institutioneel moeten worden om coherentie en continuïteit te hebben. Zo dragen beide dimensies, die voortkomen uit dezelfde Heilige Geest voor hetzelfde lichaam van Christus, samen ertoe bij om het mysterie en het heilswerk van Christus in de wereld tegenwoordig te stellen”.Insegnamenti di Benedetto XVI, III, 1 (2007), 558[[6452]] De hiërarchische en charismatische gaven blijken zo vanaf het begin met elkaar in verband te staan. Ten slotte heeft de Heilige Vader Franciscus herinnerd aan de “harmonie” die de Geest schept tussen de verschillende gaven en heeft de charismatische verenigingen opnieuw opgeroepen tot missionaire openheid, de noodzakelijke gehoorzaamheid aan de herders en verbonden met de Kerk, “Samen op weg zijn in de Kerk, geleid door de herders, die een bijzonder charisma en ambt hebben, is een teken van de werkzaamheid van de Heilige Geest; het Kerk zijn is een fundamentele eigenschap voor iedere christen, voor iedere gemeenschap”[[4961|2]] daar “binnen de gemeenschap de gaven waarmee de Vader ons overlaadt, ontluiken en bloeien; het binnen de gemeenschap is dat men leert ze te herkennen als een teken van zijn liefde voor zijn kinderen”. De Kerk: 8. Charisma's: verscheidenheid en eenheid, 3[[5641|3]] Kortom, het is dus mogelijk een overeenstemming in het recente leergezag te herkennen betreffende het wezenlijk karakter van hiërarchische en charismatische gaven. Een tegenover elkaar stellen zou, evenals een naast elkaar plaatsen ervan, een symptoom zijn van een verkeerd en onvoldoende begrip van de werkzaamheid van de Heilige Geest in het leven en de zending van de Kerk.
In de periode volgend op het Tweede Vaticaans Concilie zijn de bijdragen in dezen van het leergezag toegenomen. vgl: Evangelii Nuntiandi, 58[[[519|58]]] vgl: Mutuae relationes[[[1230]]] vgl: Christifideles laici[[[692]]] vgl: Vita Consecrata[[[758]]] Hieraan heeft de groeiende vitaliteit bijgedragen van de nieuwe bewegingen, de verenigingen van gelovigen en kerkelijke gemeenschappen, samen met de eis om de plaats van het Godgewijde leven binnen de Kerk nader te bepalen. Symbolisch is de opmerking van het bovengenoemde interdicasteriële document Mutuae relationes, waarin eraan wordt herinnerd dat “het een ernstige vergissing zou zijn het leven van religieuzen en de kerkelijke structuren onafhankelijk van elkaar te maken - nog erger zou het zijn ze tegenover elkaar te stellen -, als konden deze als twee verschillende werkelijkheden, de ene als charismatische, de andere als institutionele, bestaan, terwijl beide elementen, dat wil zeggen de geestelijke gaven en de kerkelijke structuren één, zij het complexe, eenheid vormen”.[[1230|(34)]] Johannes Paulus II heeft in zijn onderricht in het bijzonder de nadruk gelegd op het beginsel dat beide gaven wezenlijk zijn: “Ik heb meermalen kunnen onderstrepen hoe er in de Kerk geen contrast of tegenstelling is tussen de institutionele dimensie en de charismatische dimensie, waarvan de bewegingen een veelbetekenende uitdrukking zijn. Beide zijn samen wezenlijk voor de goddelijke structuur van de door Jezus gestichte Kerk, omdat zij samen ertoe bijdragen het mysterie van Christus en zijn heilswerk in de wereld tegenwoordig te stellen”. De kerkelijke bewegingen vormen betekenisvolle vruchten van de lente van de Kerk zoals deze door het Concilie was voorzegd, 5[[81|5]] vgl: Insegnamenti di Giovanni Paolo II, X, 1 (1987), 476-479[[[6451]]] Paus Benedictus XVI heeft, behalve dat hij het wezenlijk belang van beide opnieuw heeft benadrukt, de woorden van zijn voorganger verdiept, eraan herinnerend dat “ook in de Kerk de wezenlijke instellingen charismatisch zijn en anderzijds de charisma’s op de een of andere wijze institutioneel moeten worden om coherentie en continuïteit te hebben. Zo dragen beide dimensies, die voortkomen uit dezelfde Heilige Geest voor hetzelfde lichaam van Christus, samen ertoe bij om het mysterie en het heilswerk van Christus in de wereld tegenwoordig te stellen”.Insegnamenti di Benedetto XVI, III, 1 (2007), 558[[6452]] De hiërarchische en charismatische gaven blijken zo vanaf het begin met elkaar in verband te staan. Ten slotte heeft de Heilige Vader Franciscus herinnerd aan de “harmonie” die de Geest schept tussen de verschillende gaven en heeft de charismatische verenigingen opnieuw opgeroepen tot missionaire openheid, de noodzakelijke gehoorzaamheid aan de herders en verbonden met de Kerk, “Samen op weg zijn in de Kerk, geleid door de herders, die een bijzonder charisma en ambt hebben, is een teken van de werkzaamheid van de Heilige Geest; het Kerk zijn is een fundamentele eigenschap voor iedere christen, voor iedere gemeenschap”[[4961|2]] daar “binnen de gemeenschap de gaven waarmee de Vader ons overlaadt, ontluiken en bloeien; het binnen de gemeenschap is dat men leert ze te herkennen als een teken van zijn liefde voor zijn kinderen”. De Kerk: 8. Charisma's: verscheidenheid en eenheid, 3[[5641|3]] Kortom, het is dus mogelijk een overeenstemming in het recente leergezag te herkennen betreffende het wezenlijk karakter van hiërarchische en charismatische gaven. Een tegenover elkaar stellen zou, evenals een naast elkaar plaatsen ervan, een symptoom zijn van een verkeerd en onvoldoende begrip van de werkzaamheid van de Heilige Geest in het leven en de zending van de Kerk.
Referenties naar alinea 10: 2
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=De verenigingen van gelovigen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het theologische fundament van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven
11
Trinitaire en christologische horizon van de gaven van de Heilige Geest
Om de diepe redenen van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven te begrijpen is het opportuun te herinneren aan het theologische fundament hiervan. De noodzaak om ieder onvruchtbaar tegenover elkaar stellen of extrinsiek naast elkaar stellen van hiërarchische en charismatische gaven te overwinnen wordt immers vereist door de heilseconomie zelf, die de intrinsieke relatie tussen de zending van het mens geworden Woord en van de Heilige Geest bevat. In wezen houdt iedere gave van de Vader een verwijzing in naar de gezamenlijke en onderscheiden werkzaamheid van de goddelijke zendingen: iedere gave komt van de Vader door middel van de Zoon in de Heilige Geest. De gaven van de Geest in de Kerk is verbonden met de zending van de Zoon, die op onovertroffen wijze vervuld is in zijn Paasmysterie. Jezus zelf brengt een relatie tot stand tussen de vervulling van zijn zending en het zenden van de Geest in de gemeenschap van de gelovigen. (Joh. 7, 39; Joh. 14, 26; Joh. 15, 26; Joh. 20, 22)[[b:Joh. 7, 39; Joh. 14, 26; Joh. 15, 26; Joh. 20, 22]] Daarom kan de Heilige Geest op geen enkele wijze een economie beginnen die verschilt ten opzichte van de mens geworden, gekruisigde en verrezen Logos. vgl: Dominus Iesus, 9-12[[[78|9-12]]] Heel de sacramentele economie is immers een pneumatologische verwezenlijking van de menswording: daarom wordt de Heilige Geest door de overlevering beschouwd als de ziel van de Kerk, het lichaam van Christus. De werkzaamheid van God in de geschiedenis houdt altijd de relatie in tussen de Zoon en de Heilige Geest, die Irenaeus van Lyon suggestief “de twee handen van de Vader” IV, 7, 4: PG 7, 992-993; V, 1, 3: PG 7, 1123; V, 6, 1: PG, 7, 1137; V, 28, 4: PG 7, 1200[[848]] noemt. In die zin kan iedere gaven van de Geest alleen maar in relatie staan tot het mens geworden Woord. vgl: Dominus Iesus, 12[[[78|12]]]
Het oorspronkelijke verband tussen de hiërarchische gaven, die worden verleend met de sacramentele genade van de wijding, en de charismatische gaven, die vrij worden uitgedeeld door de Heilige Geest, heeft daarom in laatste instantie zijn wortel in de relatie tussen de goddelijke mens geworden Logos en de Heilige Geest, die altijd de Geest is van de Vader en de Zoon. Om nu juist dubbelzinnige theologische ideeën te vermijden die een andere en, een van de hiërarchisch institutionele Kerk onderscheiden, “Kerk van de Geest” zouden kunnen postuleren, is het noodzakelijk te benadrukken hoe de beide goddelijke zendingen elkaar impliceren in iedere gave die door de Kerk wordt geschonken. In wezen houdt de zending van Jezus Christus in zich reeds de werkzaamheid van de Geest in. Johannes Paulus II had in zijn encycliek over de Heilige Geest Dominum et vivificantem[7] het beslissende belang laten zien van werkzaamheid van de Geest in de zending van de Zoon. vgl: Dominum et vivificantem, 50[[[7|50]]] Benedictus XVI heeft dit uitgediept in de apostolische exhortatie Sacramentum Caritatis[1784], waarbij hij eraan herinnert dat de Parakleet, “al werkzaam bij de schepping (Gen. 1, 2)[[b:Gen. 1, 2]], ten volle aanwezig is in heel het bestaan van het mens geworden Woord”. Jezus Christus “is door het werk van de Heilige Geest ontvangen door de Maagd Maria (Mt. 1, 18; Lc. 1, 35)[[b:Mt. 1, 18; Lc. 1, 35]]; bij het begin van zijn openbare zending ziet Hij Hem aan de oevers van de Jordaan op zich neerdalen in de vorm van een duif ((Vgl. Mt. 3, 16; en parallellen))[[b:Mt. 3, 16]]; in deze zelfde Geest handelt Hij, spreekt Hij en jubelt Hij het uit (Lc. 10, 21)[[b:Lc. 10, 21]]; en het is in Hem dat Hij zichzelf ten offer kan geven. (Heb. 9, 14)[[b:Heb. 9, 14]] In zijn zogenaamde “afscheidsreden”, waar Johannes verslag van doet, brengt Jezus de gave van zijn leven in het Paasmysterie duidelijk in verband met de gave van de Geest aan de zijnen. (Joh. 16, 7)[[b:Joh. 16, 7]] Wanneer Hij eenmaal is verrezen, kan Hij, terwijl Hij de tekenen van het lijden draagt, de Geest uitstorten (Joh. 20, 22)[[b:Joh. 20, 22]] en hierdoor maakt Hij zijn leerlingen deelgenoot aan zijn eigen zending. (Joh. 20, 21)[[b:Joh. 20, 21]] Vervolgens zal het de Geest zijn die hun alles zal leren en alles in herinnering zal brengen wat Christus heeft gezegd (Joh. 14, 26)[[b:Joh. 14, 26]], want aan Hem als Geest van waarheid (Joh. 15, 26)[[b:Joh. 15, 26]] komt het toe de leerlingen in te leiden in de gehele waarheid. (Joh. 16, 13)[[b:Joh. 16, 13]] In het verhaal van de Handelingen daalt de Geest neer over de apostelen die op de dag van Pinksteren met Maria in gebed verenigd zijn (Joh. 2, 1-4)[[b:Joh. 2, 1-4]], en Hij bezielt hen voor de zending om aan alle volken de Blijde Boodschap te verkondigen”. Sacramentum Caritatis, 12[[1784|12]]
Om de diepe redenen van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven te begrijpen is het opportuun te herinneren aan het theologische fundament hiervan. De noodzaak om ieder onvruchtbaar tegenover elkaar stellen of extrinsiek naast elkaar stellen van hiërarchische en charismatische gaven te overwinnen wordt immers vereist door de heilseconomie zelf, die de intrinsieke relatie tussen de zending van het mens geworden Woord en van de Heilige Geest bevat. In wezen houdt iedere gave van de Vader een verwijzing in naar de gezamenlijke en onderscheiden werkzaamheid van de goddelijke zendingen: iedere gave komt van de Vader door middel van de Zoon in de Heilige Geest. De gaven van de Geest in de Kerk is verbonden met de zending van de Zoon, die op onovertroffen wijze vervuld is in zijn Paasmysterie. Jezus zelf brengt een relatie tot stand tussen de vervulling van zijn zending en het zenden van de Geest in de gemeenschap van de gelovigen. (Joh. 7, 39; Joh. 14, 26; Joh. 15, 26; Joh. 20, 22)[[b:Joh. 7, 39; Joh. 14, 26; Joh. 15, 26; Joh. 20, 22]] Daarom kan de Heilige Geest op geen enkele wijze een economie beginnen die verschilt ten opzichte van de mens geworden, gekruisigde en verrezen Logos. vgl: Dominus Iesus, 9-12[[[78|9-12]]] Heel de sacramentele economie is immers een pneumatologische verwezenlijking van de menswording: daarom wordt de Heilige Geest door de overlevering beschouwd als de ziel van de Kerk, het lichaam van Christus. De werkzaamheid van God in de geschiedenis houdt altijd de relatie in tussen de Zoon en de Heilige Geest, die Irenaeus van Lyon suggestief “de twee handen van de Vader” IV, 7, 4: PG 7, 992-993; V, 1, 3: PG 7, 1123; V, 6, 1: PG, 7, 1137; V, 28, 4: PG 7, 1200[[848]] noemt. In die zin kan iedere gaven van de Geest alleen maar in relatie staan tot het mens geworden Woord. vgl: Dominus Iesus, 12[[[78|12]]]
Het oorspronkelijke verband tussen de hiërarchische gaven, die worden verleend met de sacramentele genade van de wijding, en de charismatische gaven, die vrij worden uitgedeeld door de Heilige Geest, heeft daarom in laatste instantie zijn wortel in de relatie tussen de goddelijke mens geworden Logos en de Heilige Geest, die altijd de Geest is van de Vader en de Zoon. Om nu juist dubbelzinnige theologische ideeën te vermijden die een andere en, een van de hiërarchisch institutionele Kerk onderscheiden, “Kerk van de Geest” zouden kunnen postuleren, is het noodzakelijk te benadrukken hoe de beide goddelijke zendingen elkaar impliceren in iedere gave die door de Kerk wordt geschonken. In wezen houdt de zending van Jezus Christus in zich reeds de werkzaamheid van de Geest in. Johannes Paulus II had in zijn encycliek over de Heilige Geest Dominum et vivificantem[7] het beslissende belang laten zien van werkzaamheid van de Geest in de zending van de Zoon. vgl: Dominum et vivificantem, 50[[[7|50]]] Benedictus XVI heeft dit uitgediept in de apostolische exhortatie Sacramentum Caritatis[1784], waarbij hij eraan herinnert dat de Parakleet, “al werkzaam bij de schepping (Gen. 1, 2)[[b:Gen. 1, 2]], ten volle aanwezig is in heel het bestaan van het mens geworden Woord”. Jezus Christus “is door het werk van de Heilige Geest ontvangen door de Maagd Maria (Mt. 1, 18; Lc. 1, 35)[[b:Mt. 1, 18; Lc. 1, 35]]; bij het begin van zijn openbare zending ziet Hij Hem aan de oevers van de Jordaan op zich neerdalen in de vorm van een duif ((Vgl. Mt. 3, 16; en parallellen))[[b:Mt. 3, 16]]; in deze zelfde Geest handelt Hij, spreekt Hij en jubelt Hij het uit (Lc. 10, 21)[[b:Lc. 10, 21]]; en het is in Hem dat Hij zichzelf ten offer kan geven. (Heb. 9, 14)[[b:Heb. 9, 14]] In zijn zogenaamde “afscheidsreden”, waar Johannes verslag van doet, brengt Jezus de gave van zijn leven in het Paasmysterie duidelijk in verband met de gave van de Geest aan de zijnen. (Joh. 16, 7)[[b:Joh. 16, 7]] Wanneer Hij eenmaal is verrezen, kan Hij, terwijl Hij de tekenen van het lijden draagt, de Geest uitstorten (Joh. 20, 22)[[b:Joh. 20, 22]] en hierdoor maakt Hij zijn leerlingen deelgenoot aan zijn eigen zending. (Joh. 20, 21)[[b:Joh. 20, 21]] Vervolgens zal het de Geest zijn die hun alles zal leren en alles in herinnering zal brengen wat Christus heeft gezegd (Joh. 14, 26)[[b:Joh. 14, 26]], want aan Hem als Geest van waarheid (Joh. 15, 26)[[b:Joh. 15, 26]] komt het toe de leerlingen in te leiden in de gehele waarheid. (Joh. 16, 13)[[b:Joh. 16, 13]] In het verhaal van de Handelingen daalt de Geest neer over de apostelen die op de dag van Pinksteren met Maria in gebed verenigd zijn (Joh. 2, 1-4)[[b:Joh. 2, 1-4]], en Hij bezielt hen voor de zending om aan alle volken de Blijde Boodschap te verkondigen”. Sacramentum Caritatis, 12[[1784|12]]
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
De werkzaamheid van de Heilige Geest in de hiërarchische en charismatische gaven
Het wijzen op de trinitaire en christologische horizon van de goddelijke gaven belicht ook de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven. Bij hiërarchische gaven komt, daar zij verbonden zijn met het sacrament van de wijding, op de eerste plaats de relatie naar voren met het heilzaam handelen van Christus, zoals bijvoorbeeld de instelling van de Eucharistie (Lc. 22, 19 v.)[[b:Lc. 22, 19 v.]] (1 Kor. 11, 25)[[b:1 Kor. 11, 25]], de macht om zonden te vergeven (Joh. 20, 22 v.)[[b:Joh. 20, 22 v.]], de apostolische opdracht met de taak te evangeliseren en te dopen (Mc. 16, 15 v.)[[b:Mc. 16, 15 v.]] (Mt. 28, 18-20)[[b:Mt. 28, 18-20]]; het is even duidelijk dat geen enkel sacrament kan worden toegediend zonder de werkzaamheid van de Heilige Geest. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1104-1107[[[1|1104-1107]]] Anderzijds houden de charismatische gaven, geschonken door de Geest, “die blaast waarheen Hij wil” (Joh. 3, 8)[b:Joh. 3, 8], en zijn gaven uitdeelt, “zoals Hij het wil” (1 Kor. 12, 11)[b:1 Kor. 12, 11], objectief verband met het nieuwe leven in Christus, daar “ieder op zich” (1 Kor. 12, 27)[b:1 Kor. 12, 27] lid is van zijn lichaam. Daarom komt een juist begrip van de charismatische gaven alleen maar tot stand met verwijzing naar de tegenwoordigheid van Christus en zijn dienstbetoon; zoals Johannes Paulus II heeft gezegd, “kunnen de ware charisma’s alleen maar gericht zijn op de ontmoeting met Christus in de sacramenten”. Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, 7[[82|7]] De hiërarchische en charismatische gaven blijken dus samen te gaan in de verwijzing naar de intrinsieke relatie tussen Jezus Christus en de Heilige Geest. De Parakleet is tegelijkertijd degene die doeltreffend door de sacramenten de door de gestorven en verrezen Christus aangereikte verlossende genade verspreidt, en degene die de charisma’s schenkt. In de liturgische traditie van de Christenen van het Oosten, en vooral de Syrische, helpt de rol van de Heilige Geest, voorgesteld met het beeld van vuur, dit alles heel duidelijk te maken. De grote theoloog en dichter Efraïm de Syriër zegt immers “het vuur van mededogen is neergedaald en heeft zijn intrek genomen in het Brood”, Over het geloof, 10, 12: CSCO 154, 50.[[2112]] daarbij wijzend op transformerende werkzaamheid ervan niet alleen met betrekking tot de gaven, maar ook met betrekking tot de gelovigen die zullen eten van het eucharistische Brood. Het oosterse perspectief helpt ons met de doeltreffendheid van zijn beelden te begrijpen hoe Christus ons, wanneer wij naderen tot de Eucharistie, de Geest schenkt. Dezelfde Geest voedt vervolgens door middel van zijn werkzaamheid in de gelovigen het leven in Christus door hen opnieuw tot een dieper sacramenteel leven te brengen, vooral in de Eucharistie. Zo bereikt de vrije werkzaamheid van de Allerheiligste Drie-eenheid in de geschiedenis de gelovigen met de heilsgave en bezielt hen tegelijkertijd om vrij en ten volle daaraan te beantwoorden met de inzet van het eigen leven.
Het wijzen op de trinitaire en christologische horizon van de goddelijke gaven belicht ook de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven. Bij hiërarchische gaven komt, daar zij verbonden zijn met het sacrament van de wijding, op de eerste plaats de relatie naar voren met het heilzaam handelen van Christus, zoals bijvoorbeeld de instelling van de Eucharistie (Lc. 22, 19 v.)[[b:Lc. 22, 19 v.]] (1 Kor. 11, 25)[[b:1 Kor. 11, 25]], de macht om zonden te vergeven (Joh. 20, 22 v.)[[b:Joh. 20, 22 v.]], de apostolische opdracht met de taak te evangeliseren en te dopen (Mc. 16, 15 v.)[[b:Mc. 16, 15 v.]] (Mt. 28, 18-20)[[b:Mt. 28, 18-20]]; het is even duidelijk dat geen enkel sacrament kan worden toegediend zonder de werkzaamheid van de Heilige Geest. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1104-1107[[[1|1104-1107]]] Anderzijds houden de charismatische gaven, geschonken door de Geest, “die blaast waarheen Hij wil” (Joh. 3, 8)[b:Joh. 3, 8], en zijn gaven uitdeelt, “zoals Hij het wil” (1 Kor. 12, 11)[b:1 Kor. 12, 11], objectief verband met het nieuwe leven in Christus, daar “ieder op zich” (1 Kor. 12, 27)[b:1 Kor. 12, 27] lid is van zijn lichaam. Daarom komt een juist begrip van de charismatische gaven alleen maar tot stand met verwijzing naar de tegenwoordigheid van Christus en zijn dienstbetoon; zoals Johannes Paulus II heeft gezegd, “kunnen de ware charisma’s alleen maar gericht zijn op de ontmoeting met Christus in de sacramenten”. Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, 7[[82|7]] De hiërarchische en charismatische gaven blijken dus samen te gaan in de verwijzing naar de intrinsieke relatie tussen Jezus Christus en de Heilige Geest. De Parakleet is tegelijkertijd degene die doeltreffend door de sacramenten de door de gestorven en verrezen Christus aangereikte verlossende genade verspreidt, en degene die de charisma’s schenkt. In de liturgische traditie van de Christenen van het Oosten, en vooral de Syrische, helpt de rol van de Heilige Geest, voorgesteld met het beeld van vuur, dit alles heel duidelijk te maken. De grote theoloog en dichter Efraïm de Syriër zegt immers “het vuur van mededogen is neergedaald en heeft zijn intrek genomen in het Brood”, Over het geloof, 10, 12: CSCO 154, 50.[[2112]] daarbij wijzend op transformerende werkzaamheid ervan niet alleen met betrekking tot de gaven, maar ook met betrekking tot de gelovigen die zullen eten van het eucharistische Brood. Het oosterse perspectief helpt ons met de doeltreffendheid van zijn beelden te begrijpen hoe Christus ons, wanneer wij naderen tot de Eucharistie, de Geest schenkt. Dezelfde Geest voedt vervolgens door middel van zijn werkzaamheid in de gelovigen het leven in Christus door hen opnieuw tot een dieper sacramenteel leven te brengen, vooral in de Eucharistie. Zo bereikt de vrije werkzaamheid van de Allerheiligste Drie-eenheid in de geschiedenis de gelovigen met de heilsgave en bezielt hen tegelijkertijd om vrij en ten volle daaraan te beantwoorden met de inzet van het eigen leven.
Referenties naar alinea 12: 1
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven in het leven en de zending van de Kerk
13
In de Kerk als mysterie van gemeenschap
De Kerk presenteert zich als “een volk, verenigd door de eenheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest” 23: PG, 4, 553[[1778|+54]] vgl: Lumen Gentium, 4[[[617|4]]], waarin de relatie tussen de hiërarchische en charismatische gaven gericht blijkt te zijn op de deelname van de gelovigen aan de gemeenschap en de evangeliserende zending. Tot dit nieuwe leven zijn wij om niet voorbestemd in Christus. (Rom. 8, 29-31; Ef. 1, 4-5)[[b:Rom. 8, 29-31; Ef. 1, 4-5]] De Heilige Geest “brengt die wonderlijke gemeenschap van de gelovigen tot stand en Hij verbindt hen allen zo innig met Christus dat Hij het beginsel van de kerkelijke eenheid is”. Unitatis Redintegratio, 2[[618|2]] In de Kerk worden de mensen immers bijeengeroepen om ledematen van Christus te worden vgl: “De volheid van het heilsmysterie van Christus behoort ook tot de Kerk, die onafscheidelijk met haar Heer is verenigd”.[[[78|16]]] en in de kerkelijke gemeenschap verenigen zij zich in Christus met elkaar als elkaars ledematen. Gemeenschap is altijd “een dubbele vitale deelname: de inlijving van de Christenen in het leven van Christus en het stromen van dezelfde liefde binnen het gehele bestel van de gelovigen in deze en de andere wereld. Vereniging met en in Christus, en vereniging onder de Christenen in de Kerk”. Insegnamenti di Pauolo VI, IV (1966), 794.[[1496]] In die zin straalt het mysterie van de Kerk “in Christus als het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. Lumen Gentium, 1[[617|1]] Hier komt de sacramentele wortel van Kerk naar voren als mysterie van gemeenschap: “Het betreft in wezen de gemeenschap met God door Jezus Christus in de Heilige Geest. Deze gemeenschap heeft men in het Woord van God en in de sacramenten. Het Doopsel “is” in nauwe eenheid met het Vormsel “poort en fundament van de gemeenschap in de Kerk. De Eucharistie is bron en hoogtepunt van heel het christelijk leven”. Ecclesia sub Verbo Dei mysteria Christi celebrans pro salute mundi, 1[[1485|1]] vgl: Communionis notio, 4-5[[[306|4-5]]] Deze initiatiesacramenten vormen het christelijk leven en hierop zijn de hiërarchische en charismatische gaven gebaseerd. Het leven van de kerkelijke gemeenschap, dat zo innerlijk is geordend, leeft in een voortdurend godsdienstig luisteren naar het Woord van God en wordt gevoed door de sacramenten. Hetzelfde Woord van God presenteert zich aan ons als diep verbonden met de sacramenten, in het bijzonder de Eucharistie,vgl: Verbum Domini, 54[[[3488|54]]] vgl: Evangelii Gaudium, 174[[[4984|174]]] binnen de ene sacramentele horizon van de openbaring. De oosterse traditie ziet de Kerk, het door de Heilige Geest bezielde lichaam van Christus, als een geordende eenheid en dit komt ook tot uiting op het niveau van haar gaven. De doeltreffende tegenwoordigheid van de Geest in het hart van de gelovigen (Rom. 5, 5)[[b:Rom. 5, 5]] is ook voor de charismatische openbaringen de wortel van deze eenheid. vgl: 26: PG, 32, 181.[[[881]]] De charisma’s die aan de enkeling worden gegeven, maken immers deel uit van dezelfde Kerk en zijn bestemd voor een intenser kerkelijk leven. Dit perspectief komt ook naar voren in de geschriften van John Henry Newman: “Zo zou het hart van iedere Christen in miniatuur de katholieke Kerk moeten uitbeelden, om dat één Geest de gehele Kerk maakt en van ieder lid zijn tempel maakt”. London 1869, 132.[[6368]] Dit maakt de reden waarom het tegenover elkaar of naast elkaar stellen van hiërarchische en charismatische gaven niet gewettigd zijn, nog duidelijker.
Samengevat bevestigt de relatie tussen charismatische gaven en de kerkelijke sacramentele structuur dat hiërarchische gaven - die op zich vast, permanent en onherroepelijk zijn - en charismatische gaven beide wezenlijk zijn. Hoewel de laatste in hun historische vormen nooit voor altijd gewaarborgd zijn, vgl: hetgeen als voorbeeld voor het Godgewijde leven door Johannes Paulus II wordt gezegd[[[3943|(5)]]] mag de charismatische dimensie nooit ontbreken aan het leven en de zending van de Kerk.
De Kerk presenteert zich als “een volk, verenigd door de eenheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest” 23: PG, 4, 553[[1778|+54]] vgl: Lumen Gentium, 4[[[617|4]]], waarin de relatie tussen de hiërarchische en charismatische gaven gericht blijkt te zijn op de deelname van de gelovigen aan de gemeenschap en de evangeliserende zending. Tot dit nieuwe leven zijn wij om niet voorbestemd in Christus. (Rom. 8, 29-31; Ef. 1, 4-5)[[b:Rom. 8, 29-31; Ef. 1, 4-5]] De Heilige Geest “brengt die wonderlijke gemeenschap van de gelovigen tot stand en Hij verbindt hen allen zo innig met Christus dat Hij het beginsel van de kerkelijke eenheid is”. Unitatis Redintegratio, 2[[618|2]] In de Kerk worden de mensen immers bijeengeroepen om ledematen van Christus te worden vgl: “De volheid van het heilsmysterie van Christus behoort ook tot de Kerk, die onafscheidelijk met haar Heer is verenigd”.[[[78|16]]] en in de kerkelijke gemeenschap verenigen zij zich in Christus met elkaar als elkaars ledematen. Gemeenschap is altijd “een dubbele vitale deelname: de inlijving van de Christenen in het leven van Christus en het stromen van dezelfde liefde binnen het gehele bestel van de gelovigen in deze en de andere wereld. Vereniging met en in Christus, en vereniging onder de Christenen in de Kerk”. Insegnamenti di Pauolo VI, IV (1966), 794.[[1496]] In die zin straalt het mysterie van de Kerk “in Christus als het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. Lumen Gentium, 1[[617|1]] Hier komt de sacramentele wortel van Kerk naar voren als mysterie van gemeenschap: “Het betreft in wezen de gemeenschap met God door Jezus Christus in de Heilige Geest. Deze gemeenschap heeft men in het Woord van God en in de sacramenten. Het Doopsel “is” in nauwe eenheid met het Vormsel “poort en fundament van de gemeenschap in de Kerk. De Eucharistie is bron en hoogtepunt van heel het christelijk leven”. Ecclesia sub Verbo Dei mysteria Christi celebrans pro salute mundi, 1[[1485|1]] vgl: Communionis notio, 4-5[[[306|4-5]]] Deze initiatiesacramenten vormen het christelijk leven en hierop zijn de hiërarchische en charismatische gaven gebaseerd. Het leven van de kerkelijke gemeenschap, dat zo innerlijk is geordend, leeft in een voortdurend godsdienstig luisteren naar het Woord van God en wordt gevoed door de sacramenten. Hetzelfde Woord van God presenteert zich aan ons als diep verbonden met de sacramenten, in het bijzonder de Eucharistie,vgl: Verbum Domini, 54[[[3488|54]]] vgl: Evangelii Gaudium, 174[[[4984|174]]] binnen de ene sacramentele horizon van de openbaring. De oosterse traditie ziet de Kerk, het door de Heilige Geest bezielde lichaam van Christus, als een geordende eenheid en dit komt ook tot uiting op het niveau van haar gaven. De doeltreffende tegenwoordigheid van de Geest in het hart van de gelovigen (Rom. 5, 5)[[b:Rom. 5, 5]] is ook voor de charismatische openbaringen de wortel van deze eenheid. vgl: 26: PG, 32, 181.[[[881]]] De charisma’s die aan de enkeling worden gegeven, maken immers deel uit van dezelfde Kerk en zijn bestemd voor een intenser kerkelijk leven. Dit perspectief komt ook naar voren in de geschriften van John Henry Newman: “Zo zou het hart van iedere Christen in miniatuur de katholieke Kerk moeten uitbeelden, om dat één Geest de gehele Kerk maakt en van ieder lid zijn tempel maakt”. London 1869, 132.[[6368]] Dit maakt de reden waarom het tegenover elkaar of naast elkaar stellen van hiërarchische en charismatische gaven niet gewettigd zijn, nog duidelijker.
Samengevat bevestigt de relatie tussen charismatische gaven en de kerkelijke sacramentele structuur dat hiërarchische gaven - die op zich vast, permanent en onherroepelijk zijn - en charismatische gaven beide wezenlijk zijn. Hoewel de laatste in hun historische vormen nooit voor altijd gewaarborgd zijn, vgl: hetgeen als voorbeeld voor het Godgewijde leven door Johannes Paulus II wordt gezegd[[[3943|(5)]]] mag de charismatische dimensie nooit ontbreken aan het leven en de zending van de Kerk.
Referenties naar alinea 13: 1
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
De identiteit van de hiërarchische gaven
Op grond van de heiliging van ieder lid van het Volk van God en de zending van de Kerk in de wereld “is“ onder de verschillende gaven “de genade van de apostelen de voornaamste: aan hun gezag onderwerpt de Geest zelf ook de charismatisch begaafden”. Lumen Gentium, 7[[617|7]] Jezus Christus zelf heeft gewild dat er hiërarchische gaven waren om te allen tijde zijn ene heilzame bemiddeling te verzekeren: “De apostelen zijn door Christus met een bijzondere uitstorting van de Heilige Geest, die over hen kwam, bedeeld (Hand. 1, 8; Hand. 2, 4; Joh. 20, 22-23)[[b:Hand. 1, 8; Hand. 2, 4; Joh. 20, 22-23]], en op hun beurt hebben zij aan hun medehelpers door de handoplegging de geestelijke gave meegedeeld (1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6-7)[[b:1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6-7]]”. Lumen Gentium, 21[[617|21]] Daarom moet het toedienen van de hiërarchische gaven vóór alles worden teruggevoerd op de volheid van het Wijdingssacrament, die wordt verleend met de bisschopswijding, die “samen met de heiligingsmacht, ook het leergezag en de bestuursmacht geeft, die nochtans uiteraard alleen in de hiërarchische gemeenschap met het hoofd en de leden van het college kunnen worden uitgeoefend”. Lumen Gentium, 21[[617|21]] Daarom “is in de bisschoppen dus, die door priesters en diakens worden bijgestaan, de Heer Jezus Christus (...) te midden van de gelovigen aanwezig (...); door hun verheven dienst preekt Hij het woord van God en deelt Hij voortdurend aan de gelovigen de sacramenten van het geloof mee; door hun vaderlijke taakvervulling (1 Kor. 4, 15)[[b:1 Kor. 4, 15]] lijft Hij, dankzij de bovenaardse wedergeboorte, nieuwe leden bij zijn lichaam in en door hun wijsheid en verstandigheid tenslotte bestuurt en richt Hij het volk van het Nieuwe Testament bij diens pelgrimstocht naar de eeuwige zaligheid”. Lumen Gentium, 21[[617|21]] De oosterse christelijke traditie, die zo levend is verbonden met de Vaders, leest dit alles in haar bijzondere idee van de taxis. Volgens Basilius de Grote is het duidelijk dat de ordening van de Kerk het werk is van de Heilige Geest en de orde zelf (taxis) waarin Paulus de charisma’s opsomt (1 Kor. 12, 28)[[b:1 Kor. 12, 28]], “is volgens de verdeling van de gaven van de Geest” 16, 38: PG 32, 137.[[881]], waarbij hij als eerste wijst op die van de apostelen. Uitgaande van de verwijzing naar de bisschopswijzing begrijpt men ook de hiërarchische gaven met verwijzing naar de andere graden van de wijding; vooral die van de priesters, die zijn “geheiligd om het evangelie te prediken, de herders van hun gelovigen te zijn en de goddelijke eredienst te vieren” en “onder het gezag van de bisschop het deel van de kudde van de Heer heiligen en besturen dat hun toegewezen is, en door op hun beurt “een voorbeeld voor de kudde” te worden “dienen zij hun plaatselijke gemeenschap voor te zitten en te dienen”. 16, 38: PG 32, 137.[[881]] Voor bisschoppen en priesters “maakt” de priesterlijke zalving in het sacrament van de Wijding “hen zo aan Christus-Priester gelijkvormig dat zij in de persoon van Christus, het Hoofd, kunnen optreden”. Presbyterorum Ordinis, 2[[704|2]] Hieraan moeten worden toegevoegd de gaven die aan de diakens zijn geschonken; aan hen “worden de handen opgelegd niet voor het priesterschap, maar voor het dienstbetoon”, en, “gesterkt door de sacramentele genade, staan zij in dienst van het volk van God ... in gemeenschap met de bisschop en zijn priesterschaar”. Lumen Gentium, 29[[617|29]] Samengevat: de hiërarchische gaven, die eigen zijn aan het Wijdingssacrament in zijn verschillende graden, worden gegeven, opdat het in de Kerk als gemeenschap iedere gelovige nooit ontbreekt aan het objectieve aanbod van de genade van de sacramenten, de normatieve verkondiging van het Woord van God en de pastorale zorg.
Op grond van de heiliging van ieder lid van het Volk van God en de zending van de Kerk in de wereld “is“ onder de verschillende gaven “de genade van de apostelen de voornaamste: aan hun gezag onderwerpt de Geest zelf ook de charismatisch begaafden”. Lumen Gentium, 7[[617|7]] Jezus Christus zelf heeft gewild dat er hiërarchische gaven waren om te allen tijde zijn ene heilzame bemiddeling te verzekeren: “De apostelen zijn door Christus met een bijzondere uitstorting van de Heilige Geest, die over hen kwam, bedeeld (Hand. 1, 8; Hand. 2, 4; Joh. 20, 22-23)[[b:Hand. 1, 8; Hand. 2, 4; Joh. 20, 22-23]], en op hun beurt hebben zij aan hun medehelpers door de handoplegging de geestelijke gave meegedeeld (1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6-7)[[b:1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6-7]]”. Lumen Gentium, 21[[617|21]] Daarom moet het toedienen van de hiërarchische gaven vóór alles worden teruggevoerd op de volheid van het Wijdingssacrament, die wordt verleend met de bisschopswijding, die “samen met de heiligingsmacht, ook het leergezag en de bestuursmacht geeft, die nochtans uiteraard alleen in de hiërarchische gemeenschap met het hoofd en de leden van het college kunnen worden uitgeoefend”. Lumen Gentium, 21[[617|21]] Daarom “is in de bisschoppen dus, die door priesters en diakens worden bijgestaan, de Heer Jezus Christus (...) te midden van de gelovigen aanwezig (...); door hun verheven dienst preekt Hij het woord van God en deelt Hij voortdurend aan de gelovigen de sacramenten van het geloof mee; door hun vaderlijke taakvervulling (1 Kor. 4, 15)[[b:1 Kor. 4, 15]] lijft Hij, dankzij de bovenaardse wedergeboorte, nieuwe leden bij zijn lichaam in en door hun wijsheid en verstandigheid tenslotte bestuurt en richt Hij het volk van het Nieuwe Testament bij diens pelgrimstocht naar de eeuwige zaligheid”. Lumen Gentium, 21[[617|21]] De oosterse christelijke traditie, die zo levend is verbonden met de Vaders, leest dit alles in haar bijzondere idee van de taxis. Volgens Basilius de Grote is het duidelijk dat de ordening van de Kerk het werk is van de Heilige Geest en de orde zelf (taxis) waarin Paulus de charisma’s opsomt (1 Kor. 12, 28)[[b:1 Kor. 12, 28]], “is volgens de verdeling van de gaven van de Geest” 16, 38: PG 32, 137.[[881]], waarbij hij als eerste wijst op die van de apostelen. Uitgaande van de verwijzing naar de bisschopswijzing begrijpt men ook de hiërarchische gaven met verwijzing naar de andere graden van de wijding; vooral die van de priesters, die zijn “geheiligd om het evangelie te prediken, de herders van hun gelovigen te zijn en de goddelijke eredienst te vieren” en “onder het gezag van de bisschop het deel van de kudde van de Heer heiligen en besturen dat hun toegewezen is, en door op hun beurt “een voorbeeld voor de kudde” te worden “dienen zij hun plaatselijke gemeenschap voor te zitten en te dienen”. 16, 38: PG 32, 137.[[881]] Voor bisschoppen en priesters “maakt” de priesterlijke zalving in het sacrament van de Wijding “hen zo aan Christus-Priester gelijkvormig dat zij in de persoon van Christus, het Hoofd, kunnen optreden”. Presbyterorum Ordinis, 2[[704|2]] Hieraan moeten worden toegevoegd de gaven die aan de diakens zijn geschonken; aan hen “worden de handen opgelegd niet voor het priesterschap, maar voor het dienstbetoon”, en, “gesterkt door de sacramentele genade, staan zij in dienst van het volk van God ... in gemeenschap met de bisschop en zijn priesterschaar”. Lumen Gentium, 29[[617|29]] Samengevat: de hiërarchische gaven, die eigen zijn aan het Wijdingssacrament in zijn verschillende graden, worden gegeven, opdat het in de Kerk als gemeenschap iedere gelovige nooit ontbreekt aan het objectieve aanbod van de genade van de sacramenten, de normatieve verkondiging van het Woord van God en de pastorale zorg.
Referenties naar alinea 14: 1
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
De identiteit van de charismatische gaven
Als door de uitoefening van de hiërarchische gaven in de geschiedenis het aanbod van de genade van Christus ten gunste van heel het Volk van God wordt gewaarborgd, zijn alle gelovigen geroepen dit te aanvaarden en hieraan persoonlijk te beantwoorden in de concrete omstandigheden van het eigen leven. Daarom worden de charismatische gaven vrij door de Heilige Geest uitgedeeld, opdat de sacramentele genade op verschillende wijze vrucht draagt in het christelijk leven en op alle niveaus daarvan. Aangezien deze charisma’s “voor de noden van de Kerk bijzonder doelmatig en nuttig zijn”, Lumen Gentium, 12[[617|12]] kan het Volk van God door de veelvormige rijkdom ervan in volheid de evangeliserende zending beleven, daarbij de tekenen van de tijden doorzoekend en deze interpreterend in het licht van het Evangelie. vgl: Gaudium et Spes, 4,11[[[575|4.11]]] De charismatische gaven zetten de gelovigen er immers toe aan in volle vrijheid en op een aan de tijd aangepaste wijze antwoord te geven op de heilsgave door van zichzelf een gave van liefde te maken voor de ander en een authentiek getuigenis van het Evangelie ten overstaan van alle mensen.
Als door de uitoefening van de hiërarchische gaven in de geschiedenis het aanbod van de genade van Christus ten gunste van heel het Volk van God wordt gewaarborgd, zijn alle gelovigen geroepen dit te aanvaarden en hieraan persoonlijk te beantwoorden in de concrete omstandigheden van het eigen leven. Daarom worden de charismatische gaven vrij door de Heilige Geest uitgedeeld, opdat de sacramentele genade op verschillende wijze vrucht draagt in het christelijk leven en op alle niveaus daarvan. Aangezien deze charisma’s “voor de noden van de Kerk bijzonder doelmatig en nuttig zijn”, Lumen Gentium, 12[[617|12]] kan het Volk van God door de veelvormige rijkdom ervan in volheid de evangeliserende zending beleven, daarbij de tekenen van de tijden doorzoekend en deze interpreterend in het licht van het Evangelie. vgl: Gaudium et Spes, 4,11[[[575|4.11]]] De charismatische gaven zetten de gelovigen er immers toe aan in volle vrijheid en op een aan de tijd aangepaste wijze antwoord te geven op de heilsgave door van zichzelf een gave van liefde te maken voor de ander en een authentiek getuigenis van het Evangelie ten overstaan van alle mensen.
Referenties naar alinea 15: 1
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
De gedeelde charismatische gaven
In deze context is het nuttig eraan te herinneren hoe verschillend de charismatische gaven onder elkaar kunnen zijn, niet alleen op grond van hun specifieke eigenschappen, maar ook vanwege hun verbreiding in de kerkelijke gemeenschap. De charismatische gaven “worden aan de afzonderlijke personen gegeven, maar kunnen door anderen gedeeld worden; op deze wijze blijven zij in de tijd bestaan als een kostbare en levende erfenis die een bijzondere geestelijke verwantschap tussen de mensen schept”. Christifideles laici, 24[[692|24]] De relatie tussen het persoonlijke karakter van een charisma en de mogelijkheid eraan deel te hebben brengt een beslissend element van de dynamiek ervan tot uitdrukking, daar het de verhouding betreft die in de kerkgemeenschap persoon en gemeenschap altijd met elkaar verbindt. vgl: Christifideles laici, 29[[[692|29]]] De charismatische gaven kunnen in de praktijk affiniteit, nabijheid en geestelijke verwantschap voortbrengen, waardoor de charismatische erfenis, te beginnen bij de persoon van de stichter, wordt meegedeeld en verdiept en zo ware geestelijke families doen ontstaan. Kerkelijke verenigingen presenteren zich in hun verschillende vormen als gedeelde charismatische gaven. Kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen laten zien hoe een bepaald oorspronkelijk charisma gelovigen bijeen kan brengen en hen kan helpen de eigen christelijke roeping en de eigen levensstaat ten dienste van de kerkelijke zending ten volle te beleven. De concrete en historische vormen van dit delen kunnen op zich verschillend zijn; en dit is een reden waarom er uit een oorspronkelijk stichtingscharisma verschillende stichtingen kunnen voortkomen, zoals de geschiedenis van de spiritualiteit laat zien.
In deze context is het nuttig eraan te herinneren hoe verschillend de charismatische gaven onder elkaar kunnen zijn, niet alleen op grond van hun specifieke eigenschappen, maar ook vanwege hun verbreiding in de kerkelijke gemeenschap. De charismatische gaven “worden aan de afzonderlijke personen gegeven, maar kunnen door anderen gedeeld worden; op deze wijze blijven zij in de tijd bestaan als een kostbare en levende erfenis die een bijzondere geestelijke verwantschap tussen de mensen schept”. Christifideles laici, 24[[692|24]] De relatie tussen het persoonlijke karakter van een charisma en de mogelijkheid eraan deel te hebben brengt een beslissend element van de dynamiek ervan tot uitdrukking, daar het de verhouding betreft die in de kerkgemeenschap persoon en gemeenschap altijd met elkaar verbindt. vgl: Christifideles laici, 29[[[692|29]]] De charismatische gaven kunnen in de praktijk affiniteit, nabijheid en geestelijke verwantschap voortbrengen, waardoor de charismatische erfenis, te beginnen bij de persoon van de stichter, wordt meegedeeld en verdiept en zo ware geestelijke families doen ontstaan. Kerkelijke verenigingen presenteren zich in hun verschillende vormen als gedeelde charismatische gaven. Kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen laten zien hoe een bepaald oorspronkelijk charisma gelovigen bijeen kan brengen en hen kan helpen de eigen christelijke roeping en de eigen levensstaat ten dienste van de kerkelijke zending ten volle te beleven. De concrete en historische vormen van dit delen kunnen op zich verschillend zijn; en dit is een reden waarom er uit een oorspronkelijk stichtingscharisma verschillende stichtingen kunnen voortkomen, zoals de geschiedenis van de spiritualiteit laat zien.
Referenties naar alinea 16: 1
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
De erkenning door het kerkelijk gezag
Onder de door de Geest vrij uitgedeelde charismatische gaven zijn er zeer veel die door de persoon worden aanvaard en beleefd binnen de christelijke gemeenschap en geen bijzondere reglementering nodig hebben. Wanneer een charismatische gave zich integendeel als een “oorspronkelijk” of “stichtingscharisma” presenteert, dan is hiervoor een bijzondere erkenning nodig, opdat deze rijkdom op de juiste wijze vorm krijgt in de kerkgemeenschap en trouw wordt doorgegeven in de tijd. Hier komt de beslissende taak van onderscheiding naar voren die valt onder de bevoegdheid van het kerkelijk gezag. vgl: Lumen Gentium, 12[[[617|12]]] De authenticiteit erkennen van een charisma is niet altijd een gemakkelijke taak, maar het is een verplichte dienst die de herders gehouden zijn te verrichten. De gelovigen hebben immers het “recht door de herders te worden ingelicht over de authenticiteit van de charisma’s en over de betrouwbaarheid van hen die zich presenteren als dragers ervan”. Het charisma van de leken, (6)[[6453|(6)]] Daarvoor zal het gezag zich bewust moeten zijn van het werkelijk onvoorziene karakter van de door de Geest opgewekte charisma’s door ze op hun waarde te schatten overeenkomstig de geloofsregel met het oog op de opbouw van de Kerk. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 799-800[[[1|799-800]]] vgl: Mutuae relationes, (51)[[[1230|(51)]]] vgl: Vita Consecrata, 48[[[758|48]]] vgl: De Kerk, de gemeenschap van charisma's, (6)[[[6454|(6)]]] Het betreft een proces dat voortduurt in de tijd en adequate fases vereist voor de authenticiteit ervan en via een serieuze onderscheiding tot de kerkelijke erkenning van de echtheid ervan komt. Het is opportuun dat de vereniging die ontstaat uit een charisma, een tijd moet hebben van proef en bezinking naar een vaste vormgeving, die verder gaat dan het enthousiasme van het begin. In heel het verificatietraject moet het gezag van de Kerk welwillend de nieuwe vereniging begeleiden. Het betreft een begeleiding door de herders die nooit minder zal worden, aangezien het vaderschap van hen die in de Kerk geroepen zijn plaatsvervangers te zijn van Hem die de Goede Herder is, nooit minder wordt: zijn zorgzame liefde houdt nooit op zijn kudde te begeleiden.
Onder de door de Geest vrij uitgedeelde charismatische gaven zijn er zeer veel die door de persoon worden aanvaard en beleefd binnen de christelijke gemeenschap en geen bijzondere reglementering nodig hebben. Wanneer een charismatische gave zich integendeel als een “oorspronkelijk” of “stichtingscharisma” presenteert, dan is hiervoor een bijzondere erkenning nodig, opdat deze rijkdom op de juiste wijze vorm krijgt in de kerkgemeenschap en trouw wordt doorgegeven in de tijd. Hier komt de beslissende taak van onderscheiding naar voren die valt onder de bevoegdheid van het kerkelijk gezag. vgl: Lumen Gentium, 12[[[617|12]]] De authenticiteit erkennen van een charisma is niet altijd een gemakkelijke taak, maar het is een verplichte dienst die de herders gehouden zijn te verrichten. De gelovigen hebben immers het “recht door de herders te worden ingelicht over de authenticiteit van de charisma’s en over de betrouwbaarheid van hen die zich presenteren als dragers ervan”. Het charisma van de leken, (6)[[6453|(6)]] Daarvoor zal het gezag zich bewust moeten zijn van het werkelijk onvoorziene karakter van de door de Geest opgewekte charisma’s door ze op hun waarde te schatten overeenkomstig de geloofsregel met het oog op de opbouw van de Kerk. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 799-800[[[1|799-800]]] vgl: Mutuae relationes, (51)[[[1230|(51)]]] vgl: Vita Consecrata, 48[[[758|48]]] vgl: De Kerk, de gemeenschap van charisma's, (6)[[[6454|(6)]]] Het betreft een proces dat voortduurt in de tijd en adequate fases vereist voor de authenticiteit ervan en via een serieuze onderscheiding tot de kerkelijke erkenning van de echtheid ervan komt. Het is opportuun dat de vereniging die ontstaat uit een charisma, een tijd moet hebben van proef en bezinking naar een vaste vormgeving, die verder gaat dan het enthousiasme van het begin. In heel het verificatietraject moet het gezag van de Kerk welwillend de nieuwe vereniging begeleiden. Het betreft een begeleiding door de herders die nooit minder zal worden, aangezien het vaderschap van hen die in de Kerk geroepen zijn plaatsvervangers te zijn van Hem die de Goede Herder is, nooit minder wordt: zijn zorgzame liefde houdt nooit op zijn kudde te begeleiden.
Referenties naar alinea 17: 1
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
Criteria voor de onderscheiding van de charismatische gaven
In dit kader kan er worden herinnerd aan enkele criteria voor de onderscheiding van de charismatische gaven met verwijzing naar de kerkelijke vereniging die het leergezag van de Kerk de laatste jaren naar voren heeft gebracht. Deze criteria hebben het doel de erkenning van een authentiek kerkelijk karakter van de charisma’s te helpen.
In dit kader kan er worden herinnerd aan enkele criteria voor de onderscheiding van de charismatische gaven met verwijzing naar de kerkelijke vereniging die het leergezag van de Kerk de laatste jaren naar voren heeft gebracht. Deze criteria hebben het doel de erkenning van een authentiek kerkelijk karakter van de charisma’s te helpen.
- Het primaat van de roeping van iedere Christen tot heiligheid. Iedere vereniging die wordt geboren uit de deelname aan een authentiek charisma moet altijd een instrument zijn van heiligheid in de Kerk en dus een toename van de liefde en van het streven naar de vervolmaking van de liefde. vgl: Lumen Gentium, 39-42[[[617|39-42]]] vgl: Vita Consecrata, 30[[[758|30]]]
- Inzet voor de missionaire verbreiding van het Evangelie. Authentieke charismatische verenigingen zijn “geschenken van de Geest die in het kerkelijk lichaam zijn geïntegreerd, naar het middelpunt worden getrokken, dat Christus is vanwaaruit zij in de richting van een evangeliserende impuls worden geleid”. Evangelii Gaudium, 130[[4984|130]] Zo moeten zij “de overeenstemming met en de deelname aan het apostolisch doel van de Kerk” verwezenlijken door een duidelijk “missionair elan” te laten zien, “dat ze steeds meer tot subjecten van een nieuwe evangelisatie maakt”. Vita Consecrata, 30[[758|30]] vgl: Evangelii Nuntiandi, 58[[[519|58]]]
- Belijdenis van het katholieke geloof. Ieder charismatische vereniging moet een plaats zijn van opvoeding tot het geloof in zijn geheel “door het aanvaarden en verkondigen van de waarheid over Christus, over de Kerk en over de mens in gehoorzaamheid aan het leergezag van de Kerk, dat deze waarheid authentiek uitlegt”; Christifideles laici, 30[[692|30]] daarom zal men moeten vermijden zich “buiten (proagon)” de leer en de gemeenschap van de Kerk te wagen; immers “als men niet hierbinnen blijft, is men niet verenigd met de God van Jezus Christus. (2 Joh. 8)[[b:2 Joh. 8]]”. De Heilige Geest brengt zowel verscheidenheid als eenheid, 2[[4961|2]]
- Getuigenis van een daadwerkelijke gemeenschap met heel de Kerk. Dit brengt met zich mee een “kinderlijke verbondenheid met de Paus, die het blijvende en zichtbare middelpunt is van de eenheid van de universele Kerk, en met de bisschop, ‘die het zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid’ van de particuliere Kerk is”. Christifideles laici, 30[[692|30]] vgl: Evangelii Nuntiandi, 58[[[519|58]]] Dit houdt in een “loyale bereidheid om hun leerstellig onderricht en hun pastorale richtlijnen te aanvaarden”, Christifideles laici, 30[[692|30]] evenals “de bereidheid deel te nemen aan de programma’s en activiteiten van de Kerk op plaatselijk zowel als op nationaal of internationaal niveau; de catechetische inzet en het pedagogische vermogen om de Christenen te vormen”. Christifideles laici, 30[[692|30]]
- Erkenning van en achting voor de wederzijdse complementariteit van andere charismatische componenten in de Kerk. Hieruit vloeit ook een bereidheid voort tot wederzijdse samenwerking. Christifideles laici, 30[[692|30]] Immers, “een duidelijk teken van de authenticiteit van een charisma is zijn kerkelijk karakter, zijn vermogen op harmonieuze wijze te integreren in het leven van het heilig Volk van God voor het welzijn van allen. Iets authentiek nieuws dat door de Geest tot stand is gebracht, hoeft geen schaduw te werpen over andere spiritualiteiten en gaven om zichzelf te bevestigen”. Christifideles laici, 30[[692|30]]
- Aanvaarding van ogenblikken van beproeving bij de onderscheiding van de charisma’s. Aangezien een charismatische gave “voor heel de Kerk de last van iets nieuws in het spirituele leven kan bevatten die aanvankelijk ook ongemakkelijk kan lijken”, komt een criterium van authenticiteit naar voren in de “nederigheid tegenspoed te verdragen: de juiste verhouding tussen echt charisma, perspectief van iets nieuws en innerlijk lijden brengt een historische constante factor met zich mee van verbinding tussen charisma en kruis”. Mutuae relationes, (12)[[1230|(12)]] vgl: Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen, 6[[[82|6]]] Het ontstaan van eventuele spanningen vereist van allen het in praktijk brengen van de grootste liefde met het oog op een steeds diepere kerkelijke gemeenschap en eenheid.
- De aanwezigheid van geestelijke vruchten zoals liefde, vreugde, vrede en menselijkheid (Gal. 5, 22)[[b:Gal. 5, 22]]; een “nog intenser leven van het leven van de Kerk” Evangelii Nuntiandi, 58[[519|58]], een nog intensere ijver voor “het beluisteren en het mediteren van het Woord van God”; Evangelii Nuntiandi, 58[[519|58]] vgl: Evangelii Gaudium, 174-175[[[4984|174-175]]] “de hernieuwde smaak voor gebed, overweging, liturgisch en sacramenteel leven; de geestdrift voor de bloei van roepingen voor het christelijk huwelijk, het gewijde priesterschap en het Godgewijde leven”. Christifideles laici, 30[[692|30]]
- De sociale dimensie van de evangelisatie. Men moet erkennen dat dankzij de impuls van de liefde “het kerygma een onvermijdelijk sociale inhoud bevat: het gemeenschappelijk leven en het engagement met de anderen behoren tot de kern zelf van het Evangelie. De inhoud van de eerste verkondiging heeft een onmiddellijk moreel gevolg, waarvan de kern de liefde is”. Evangelii Gaudium, 177[[4984|177]] In dit criterium van onderscheiding, dat niet alleen op de werkelijkheden van de leken in de Kerk betrekking heeft, wordt de noodzaak onderstreept dat het “levende stromen van deelname en solidariteit” zijn “voor het scheppen van meer rechtvaardigheid en broederlijke verhoudingen in de maatschappij”. Christifideles laici, 30[[692|30]] Veelbetekenend zijn, wat dit betreft, ”de drang naar een christelijke aanwezigheid in de verschillende milieus van het maatschappelijke leven en het scheppen en bezielen van charitatieve, culturele en geestelijke werken; de geest van onthechting en evangelische armoede voor een meer edelmoedige liefde jegens allen”.Christifideles laici, 30[[692|30]] Beslissend is ook de verwijzing naar de sociale leer van de Kerk. vgl: Evangelii Gaudium, 184,221[[[4984|184.221]]] In het bijzonder “vloeit uit ons geloof in Christus die arm is geworden en altijd de armen en de buitengeslotenen nabij is, de zorg voort voor de integrale ontwikkeling van degenen die in de maatschappij het meest aan hun lot worden overgelaten”, Evangelii Gaudium, 186[[4984|186]] een zorg die niet mag ontbreken in een authentieke kerkelijke realiteit.
Referenties naar alinea 18: 1
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De kerkelijke praktijk van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven
19
Het is noodzakelijk ten slotte enkele elementen onder ogen te zien van de concrete kerkelijke praktijk omtrent de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven, die binnen de kerkelijke gemeenschap de vorm aannemen van charismatische verenigingen.
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
Wederzijdse verwijzing
Vóór alles vraagt de praktijk van een goede relatie tussen de verschillende gaven in de Kerk om een daadwerkelijke invoeging van de charismatische verenigingen in het pastorale leven van de particuliere Kerken. Dat brengt vóór alles met zich mee dat de verschillende verenigingen het gezag van de herders in de Kerk aanvaarden als een werkelijkheid binnen het eigen christelijke leven, daarbij oprecht ernaar verlangend hierdoor te worden erkend, aanvaard en eventueel gezuiverd, en zich ten dienste stellend van de kerkelijke zending.
Anderzijds moeten zij aan wie de hiërarchische gaven zijn verleend, bij de onderscheiding en de begeleiding van de charisma’s, deze gaven van harte ontvangen, die de Heilige Geest binnen de Kerkgemeenschap opwekt, en ermee rekening houden in het pastorale handelen en de bijdrage ervan waarderen als een authentieke bron voor het welzijn van allen.
Vóór alles vraagt de praktijk van een goede relatie tussen de verschillende gaven in de Kerk om een daadwerkelijke invoeging van de charismatische verenigingen in het pastorale leven van de particuliere Kerken. Dat brengt vóór alles met zich mee dat de verschillende verenigingen het gezag van de herders in de Kerk aanvaarden als een werkelijkheid binnen het eigen christelijke leven, daarbij oprecht ernaar verlangend hierdoor te worden erkend, aanvaard en eventueel gezuiverd, en zich ten dienste stellend van de kerkelijke zending.
Anderzijds moeten zij aan wie de hiërarchische gaven zijn verleend, bij de onderscheiding en de begeleiding van de charisma’s, deze gaven van harte ontvangen, die de Heilige Geest binnen de Kerkgemeenschap opwekt, en ermee rekening houden in het pastorale handelen en de bijdrage ervan waarderen als een authentieke bron voor het welzijn van allen.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
De charismatische gaven in de universele en de particuliere Kerk
Met betrekking tot de verspreiding en het bijzondere karakter van de charismatische verenigingen zal men rekening moeten houden met de onontbeerlijke en constitutieve relatie tussen universele en particuliere Kerken. Wat dit betreft, moet men benadrukken dat de Kerk van Christus, zoals wij belijden in de geloofsbelijdenis, “de universele Kerk is, dat wil zeggen, de universele gemeenschap van de leerlingen van de Heer, die zich tegenwoordig stelt en werkzaam is in de bijzonderheid en verscheidenheid van personen, groepen, tijden en plaatsen”. Communionis notio, 7[[306|7]] De bijzondere dimensie is daarom intrinsiek aan de universele en omgekeerd; er is immers tussen particuliere Kerken en universele Kerk een verhouding van “wederzijdse innerlijkheid”. Communionis notio, 9[[306|9]] De hiërarchische gaven, eigen aan de opvolger van Petrus, worden in deze context uitgeoefend, wanneer de aanwezigheid van de universele Kerk in de lokale Kerken wordt gewaarborgd en begunstigd, evenals overigens het apostolisch ambt van de afzonderlijke bisschoppen niet beperkt blijft tot het eigen bisdom, maar geroepen is terug te vloeien naar de Kerk in haar geheel, ook door de affectieve en effectieve collegialiteit en vooral door de gemeenschap met het centrum unitatis Ecclesiae dat de paus van Rome is. Hij “is immers, als opvolger van Petrus, het blijvend en zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid zowel van de bisschoppen als van de menigte van de gelovigen. Evenzo zijn de afzonderlijke bisschoppen het zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid in hun particuliere Kerken: deze zijn naar het beeld van de universele Kerk gevormd en in en door hen bestaat de éne en enige katholieke Kerk”. Lumen Gentium, 23[[617|23]] Dat houdt in dat in iedere particuliere Kerk “de ene, heilige en apostolische Kerk van Christus waarlijk aanwezig is en zich uitwerkt”. Christus Dominus, 11[[646|11]] Daarom is de verwijzing naar het gezag van de opvolger van Petrus - de gemeenschap cum Petro et sub Petro - constitutief van iedere lokale Kerk. vgl: Christus Dominus, 2[[[646|2]]] vgl: Communionis notio, 13-14,16[[[306|13-14.16]]]
Zo wordt een basis gelegd om een relatie te bepalen tussen hiërarchische en charismatische gaven binnen de verhouding tussen universele Kerk en particuliere Kerken. Enerzijds worden immers de charismatische gaven gegeven aan de hele Kerk; anderzijds kan de dynamiek van deze gaven zich alleen maar verwezenlijken in de dienst aan een concreet bisdom, “dat een deel is van het volk van God dat toevertrouwd is aan de herderlijke zorg van een bisschop en van diens priesterlijke medewerkers”. Christus Dominus, 11[[646|11]] Naar aanleiding hiervan kan het ook nuttig zijn te herinneren aan het geval van het Godgewijd leven; dit is immers niet een werkelijkheid die buiten het leven van de lokale Kerk staat of hiervan onafhankelijk is, maar hierbinnen een bijzondere, door evangelisch radicalisme gekenmerkte, wijze van aanwezigheid vormt met zijn specifieke gaven. Het traditionele instituut van “exemptie”, verbonden met niet weinig instituten van Godgewijd leven, vgl: Christus Dominus, 35[[[646|35]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 591[[[30|591]]] vgl: § 2[[[574|(412)]]] vgl: Mutuae relationes, (22)[[[1230|(22)]]] heeft niet de betekenis van een bloedeloos superlokaal iets of een verkeerd begrepen autonomie, maar een diepere interactie tussen de universele en de meer bijzondere dimensie van de Kerk. vgl: Communionis notio, 15[[[306|15]]] Overeenkomstig moeten de nieuwe charismatische verenigingen, wanneer zij een boven-diocesaan karakter hebben, niet als geheel autonoom ten opzichte van de particuliere Kerk worden begrepen; zij moeten veeleer deze verrijken en dienen krachtens de eigen bijzonderheden die worden gedeeld over de grenzen van een afzonderlijk bisdom heen.
Met betrekking tot de verspreiding en het bijzondere karakter van de charismatische verenigingen zal men rekening moeten houden met de onontbeerlijke en constitutieve relatie tussen universele en particuliere Kerken. Wat dit betreft, moet men benadrukken dat de Kerk van Christus, zoals wij belijden in de geloofsbelijdenis, “de universele Kerk is, dat wil zeggen, de universele gemeenschap van de leerlingen van de Heer, die zich tegenwoordig stelt en werkzaam is in de bijzonderheid en verscheidenheid van personen, groepen, tijden en plaatsen”. Communionis notio, 7[[306|7]] De bijzondere dimensie is daarom intrinsiek aan de universele en omgekeerd; er is immers tussen particuliere Kerken en universele Kerk een verhouding van “wederzijdse innerlijkheid”. Communionis notio, 9[[306|9]] De hiërarchische gaven, eigen aan de opvolger van Petrus, worden in deze context uitgeoefend, wanneer de aanwezigheid van de universele Kerk in de lokale Kerken wordt gewaarborgd en begunstigd, evenals overigens het apostolisch ambt van de afzonderlijke bisschoppen niet beperkt blijft tot het eigen bisdom, maar geroepen is terug te vloeien naar de Kerk in haar geheel, ook door de affectieve en effectieve collegialiteit en vooral door de gemeenschap met het centrum unitatis Ecclesiae dat de paus van Rome is. Hij “is immers, als opvolger van Petrus, het blijvend en zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid zowel van de bisschoppen als van de menigte van de gelovigen. Evenzo zijn de afzonderlijke bisschoppen het zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid in hun particuliere Kerken: deze zijn naar het beeld van de universele Kerk gevormd en in en door hen bestaat de éne en enige katholieke Kerk”. Lumen Gentium, 23[[617|23]] Dat houdt in dat in iedere particuliere Kerk “de ene, heilige en apostolische Kerk van Christus waarlijk aanwezig is en zich uitwerkt”. Christus Dominus, 11[[646|11]] Daarom is de verwijzing naar het gezag van de opvolger van Petrus - de gemeenschap cum Petro et sub Petro - constitutief van iedere lokale Kerk. vgl: Christus Dominus, 2[[[646|2]]] vgl: Communionis notio, 13-14,16[[[306|13-14.16]]]
Zo wordt een basis gelegd om een relatie te bepalen tussen hiërarchische en charismatische gaven binnen de verhouding tussen universele Kerk en particuliere Kerken. Enerzijds worden immers de charismatische gaven gegeven aan de hele Kerk; anderzijds kan de dynamiek van deze gaven zich alleen maar verwezenlijken in de dienst aan een concreet bisdom, “dat een deel is van het volk van God dat toevertrouwd is aan de herderlijke zorg van een bisschop en van diens priesterlijke medewerkers”. Christus Dominus, 11[[646|11]] Naar aanleiding hiervan kan het ook nuttig zijn te herinneren aan het geval van het Godgewijd leven; dit is immers niet een werkelijkheid die buiten het leven van de lokale Kerk staat of hiervan onafhankelijk is, maar hierbinnen een bijzondere, door evangelisch radicalisme gekenmerkte, wijze van aanwezigheid vormt met zijn specifieke gaven. Het traditionele instituut van “exemptie”, verbonden met niet weinig instituten van Godgewijd leven, vgl: Christus Dominus, 35[[[646|35]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 591[[[30|591]]] vgl: § 2[[[574|(412)]]] vgl: Mutuae relationes, (22)[[[1230|(22)]]] heeft niet de betekenis van een bloedeloos superlokaal iets of een verkeerd begrepen autonomie, maar een diepere interactie tussen de universele en de meer bijzondere dimensie van de Kerk. vgl: Communionis notio, 15[[[306|15]]] Overeenkomstig moeten de nieuwe charismatische verenigingen, wanneer zij een boven-diocesaan karakter hebben, niet als geheel autonoom ten opzichte van de particuliere Kerk worden begrepen; zij moeten veeleer deze verrijken en dienen krachtens de eigen bijzonderheden die worden gedeeld over de grenzen van een afzonderlijk bisdom heen.
Referenties naar alinea 21: 1
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
De charismatische gaven en de levensstaat van de Christen
De door de Heilige Geest geschonken charismatische gaven kunnen in relatie worden gebracht met de gehele orde van de kerkgemeenschap, zowel met verwijzing naar de sacramenten als naar het Woord van God. Zij kunnen het al naar gelang hun verschillende bijzonderheden mogelijk veel vrucht dragen bij het vervullen van de plichten die voortvloeien uit het doopsel, het vormsel, het huwelijk en de wijding, evenals ook een groter geestelijk begrip van de apostolische traditie mogelijk maken; dit kan behalve door de studie en de prediking van hen die het charisma veritatis certum hebben ontvangen, vgl: Dei Verbum, 8[[[576|8]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 888-892[[[1|888-892]]] kan worden verdiept “door het innerlijk begrip van de geestelijke dingen dat zij ervaren”. Dei Verbum, 8[[576|8]] In dit perspectief is het nuttig de fundamentele kwesties op te sommen omtrent de relaties tussen de charismatische gaven en de verschillen in levensstatus, met een bijzondere verwijzing naar het algemeen priesterschap van het Volk van God en het hiërarchisch priesterschap, die “weliswaar uiteraard en niet alleen naar rangorde verschillend zijn, maar op elkaar aangewezen zijn en het ene zowel als het andere op zijn bijzondere wijze deel heeft aan Christus’ priesterschap”. Lumen Gentium, 10[[617|10]] Het betreft immers “twee wijzen van deelname aan het ene priesterschap van Christus, waarin twee dimensies aanwezig zijn die worden verenigd in de hoogste daad van het kruisoffer”. Pastores Gregis, (10)[[711|(10)]]
De door de Heilige Geest geschonken charismatische gaven kunnen in relatie worden gebracht met de gehele orde van de kerkgemeenschap, zowel met verwijzing naar de sacramenten als naar het Woord van God. Zij kunnen het al naar gelang hun verschillende bijzonderheden mogelijk veel vrucht dragen bij het vervullen van de plichten die voortvloeien uit het doopsel, het vormsel, het huwelijk en de wijding, evenals ook een groter geestelijk begrip van de apostolische traditie mogelijk maken; dit kan behalve door de studie en de prediking van hen die het charisma veritatis certum hebben ontvangen, vgl: Dei Verbum, 8[[[576|8]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 888-892[[[1|888-892]]] kan worden verdiept “door het innerlijk begrip van de geestelijke dingen dat zij ervaren”. Dei Verbum, 8[[576|8]] In dit perspectief is het nuttig de fundamentele kwesties op te sommen omtrent de relaties tussen de charismatische gaven en de verschillen in levensstatus, met een bijzondere verwijzing naar het algemeen priesterschap van het Volk van God en het hiërarchisch priesterschap, die “weliswaar uiteraard en niet alleen naar rangorde verschillend zijn, maar op elkaar aangewezen zijn en het ene zowel als het andere op zijn bijzondere wijze deel heeft aan Christus’ priesterschap”. Lumen Gentium, 10[[617|10]] Het betreft immers “twee wijzen van deelname aan het ene priesterschap van Christus, waarin twee dimensies aanwezig zijn die worden verenigd in de hoogste daad van het kruisoffer”. Pastores Gregis, (10)[[711|(10)]]
- Op de eerste plaats is het noodzakelijk het goede van de verschillende charisma’s te erkennen die kerkelijke organisaties onder alle gelovigen doen ontstaan, die geroepen zijn de sacramentele genade onder leiding van de wettige herders vrucht te laten dragen. Zij vertegenwoordigen een authentieke mogelijkheid om de eigen christelijke roeping te beleven en te ontwikkelen. vgl: Christifideles laici, 29[[[692|29]]] Deze charismatische gaven maken het de gelovigen mogelijk in het dagelijks bestaan het algemeen priesterschap van het Volk van God te beleven: als “alle leerlingen van Christus, volhardend in het gebed en samen God lof toezingend (Hand. 2, 42-47)[[b:Hand. 2, 42-47]], dienen zij zo zichzelf als een levende, heilige en aan God welgevallige offergave aan te bieden. (Rom. 12, 1)[[b:Rom. 12, 1]] Overal ter wereld moeten zij voor Christus getuigenis afleggen en tot verantwoording bereid zijn tegenover degenen die hun rekenschap vragen van hun hoop op eeuwig leven. (1 Pt. 3, 15)[[b:1 Pt. 3, 15]]” Lumen Gentium, 10[[617|10]] In deze lijn plaatsen zich ook de kerkelijke verenigingen die bijzonder veelbetekenend blijken te zijn voor het christelijk leven in het huwelijk, die op waardevolle wijze “de jongeren en de echtgenoten zelf, vooral de jonggehuwden” kunnen “bemoedigen en hen vormen tot gezinsleven, sociaal leven en apostolisch leven”. Gaudium et Spes, 52[[575|52]] vgl: Familiaris Consortio, 72[[[267|72]]]
- Ook gewijde bedienaren zullen in de deelname aan een charismatische vereniging zowel een herinnering aan de betekenis van het eigen doopsel, waarmee zij kinderen van God zijn geworden, als aan hun specifieke roeping en zending kunnen vinden. Een gelovige, die het sacrament van de wijding heeft ontvangen, zal in een bepaalde kerkelijke vereniging kracht en hulp kunnen vinden om hetgeen hem wordt gevraagd door zijn specifieke ambt, ten volle te beleven, hetzij ten opzichte van heel het Volk van God, en in het bijzonder het gedeelte dat hem wordt toevertrouwd, hetzij met betrekking tot een oprechte verschuldigde gehoorzaamheid aan zijn ordinaris. vgl: Pastores Dabo Vobis, 68[[[724|68]]] Een overeenkomstig betoog geldt ook in het geval van kandidaten voor het priesterschap die voortkomen uit een bepaalde kerkelijke vereniging, zoals wordt gezegd door de postsynodale apostolische exhortatie Pastores Dabo Vobis[724] vgl: Pastores Dabo Vobis, 31,68[[[724|31.68]]]; een dergelijke relatie zal tot uitdrukking moeten komen in haar daadwerkelijk volgen van de specifieke eigen vorming door daarbij de rijkdom die voortkomt uit het betreffende charisma, in te brengen. Ten slotte zal de pastorale hulp die de priester de kerkelijke vereniging zal kunnen bieden overeenkomstig de eigenschappen van de beweging zelf, kunnen geschieden steeds met inachtneming van het regimen, zoals dat voorzien is in de kerkgemeenschap voor de heilige wijding met betrekking tot de incardinatie vgl: Codex Iuris Canonici, 265[[[30|265]]] vgl: § 1[[[574|(357)]]] en de verschuldigde gehoorzaamheid aan de eigen ordinaris. vgl: Codex Iuris Canonici, 273[[[30|273]]] vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium, (370)[[[574|(370)]]]
- De bijdrage van een charismatische gave aan het priesterschap verleend door de doop, en het ambtelijke priesterschap wordt symbolisch tot uitdrukking gebracht door het Godgewijde leven; dit plaatst zich als zodanig in de charismatische dimensie van de Kerk. vgl: Mutuae relationes, (19,34)[[[1230|(19.34)]]] Dit charisma, dat “de bijzondere gelijkvormigheid met de zuivere, arme en gehoorzame Christus” Vita Consecrata, 31[[758|31]] als vaste levensvorm vgl: Lumen Gentium, 43[[[617|43]]] door het belijden van de evangelische raden verwezenlijkt, wordt geschonken “om uit de doopgenade meer vrucht te kunnen halen”. Vita Consecrata, 44[[758|44]] vgl: Perfectae Caritatis, 5[[[677|5]]] vgl: Vita Consecrata, 14,30[[[758|14.30]]] De spiritualiteit van de Instituten van Gewijd Leven kan zowel voor de lekengelovige als voor de priester een belangrijke bron worden om de eigen roeping te beleven. Bovendien kunnen leden van het Godgewijde leven met de noodzakelijke toestemming van de eigen superieur vgl: § 3[[[30|307]]] vgl: § 3[[[574|(578)]]] in de verhouding met de nieuwe verenigingen een belangrijke steun vinden om de eigen specifieke roeping te beleven en op hun beurt een “vreugdevol, trouw en charismatisch getuigenis afleggen van het Godgewijde leven” en zo een “wederzijdse verrijking” Ripartire da Cristo, (30)[[4135|(30)]] mogelijk maken.
- Ten slotte is het veelbetekenend dat de geest van de evangelische raden door het leergezag ook voor iedere gewijde bedienaar wordt aanbevolen. vgl: Pastores Dabo Vobis, 27-30[[[724|27-30]]] Ook het celibaat, dat in de eerbiedwaardige Latijnse traditie van de priesters wordt gevraagd, vgl: Sacerdotalis Caelibatus, [[[1219|]]] staat duidelijk in de lijn van de charismatische gave; het is niet primair functioneel, maar “vertegenwoordigt een bijzondere gelijkvormigheid met de levensstijl van Christus zelf” Sacramentum Caritatis, 24[[1784|24]], waarin de volledige zelfgave wordt verwezenlijkt met betrekking tot de zending die door het Wijdingssacrament is verleend. vgl: Pastores Dabo Vobis, 29[[[724|29]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 16[[[704|16]]]
Referenties naar alinea 22: 1
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
Vormen van kerkelijke erkenning
Onderhavig document wil de theologische en ecclesiologische plaats van de nieuwe kerkelijke verenigingen verhelderen, uitgaande van de relatie tussen de hiërarchische en charismatische gaven om zo te bevorderen dat er concreet de meest geschikte wijzen worden gevonden voor een kerkelijke erkenning van deze laatste. Het huidige Wetboek van Canoniek Recht[30] voorziet in verschillende juridische vormen van erkenning voor de nieuwe kerkelijke verenigingen die betrekking hebben op charismatische gaven. Deze vormen zullen aandachtig bekeken moeten worden, De eenvoudigste juridische...De eenvoudigste juridische vorm voor een erkenning van de kerkelijke verenigingen van charismatische aard blijkt tot op vandaag die van private vereniging van gelovigen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 321-326; Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, cann. 573, § 2 - 583.) Het is echter goed ook aandachtig te kijken naar andere juridische vormen met de eigen specifieke eigenschappen, zoals bijvoorbeeld de openbare publieke verenigingen van gelovigen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, can. 312-320; Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, cann. 573, § 1), de clericale verenigingen van gelovigen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, can. 302), de Instituten van Gewijd Leven (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 573-730); Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, cann. 410-571), de Sociëteiten van Apostolisch Leven (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 731-746; Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, can. 572) en de personele prelaturen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 294-297). daarbij gevallen vermijdend die geen gepaste rekening houden zowel met de fundamentele principes van het recht als met de natuur en de bijzonderheid van de verschillende charismatische werkelijkheden.
Vanuit het standpunt van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven bezien is het noodzakelijk twee fundamentele criteria in acht te nemen die onlosmakelijk van elkaar in overweging moeten worden genomen:
Onderhavig document wil de theologische en ecclesiologische plaats van de nieuwe kerkelijke verenigingen verhelderen, uitgaande van de relatie tussen de hiërarchische en charismatische gaven om zo te bevorderen dat er concreet de meest geschikte wijzen worden gevonden voor een kerkelijke erkenning van deze laatste. Het huidige Wetboek van Canoniek Recht[30] voorziet in verschillende juridische vormen van erkenning voor de nieuwe kerkelijke verenigingen die betrekking hebben op charismatische gaven. Deze vormen zullen aandachtig bekeken moeten worden, De eenvoudigste juridische...De eenvoudigste juridische vorm voor een erkenning van de kerkelijke verenigingen van charismatische aard blijkt tot op vandaag die van private vereniging van gelovigen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 321-326; Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, cann. 573, § 2 - 583.) Het is echter goed ook aandachtig te kijken naar andere juridische vormen met de eigen specifieke eigenschappen, zoals bijvoorbeeld de openbare publieke verenigingen van gelovigen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, can. 312-320; Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, cann. 573, § 1), de clericale verenigingen van gelovigen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, can. 302), de Instituten van Gewijd Leven (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 573-730); Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, cann. 410-571), de Sociëteiten van Apostolisch Leven (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 731-746; Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, can. 572) en de personele prelaturen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 294-297). daarbij gevallen vermijdend die geen gepaste rekening houden zowel met de fundamentele principes van het recht als met de natuur en de bijzonderheid van de verschillende charismatische werkelijkheden.
Vanuit het standpunt van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven bezien is het noodzakelijk twee fundamentele criteria in acht te nemen die onlosmakelijk van elkaar in overweging moeten worden genomen:
- het respect voor de charismatische bijzonderheid van de afzonderlijke kerkelijke verenigingen, daarbij juridische tours de force vermijdend die het nieuwe waarvan de specifieke ervaring de draagster is, de kracht ontnemen. Zo zal men vermijden dat de verschillende charisma’s beschouwd kunnen worden als een bron zoals alle andere binnen de Kerk.
- Het respect voor het fundamentele kerkelijke regimen door een daadwerkelijke invoeging van de charismatische gaven in het leven van de universele en particuliere Kerk te bevorderen en zo te vermijden dat de charismatische werkelijkheid wordt opgevat als iets dat parallel loopt aan het kerkelijk leven en niet als een geordende verwijzing naar de hiërarchische gaven.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Slot
24
In afwachting van de uitstorting van de Heilige Geest waren de eerste leerlingen volhardend en eensgezind in gebed samen met Maria, de moeder van Jezus. (Hand. 1, 14)[[b:Hand. 1, 14]] Zij was volmaakt geweest in het ontvangen en het vrucht laten dragen van de bijzondere genaden waarmee zij door de Allerheiligste Drie-eenheid in overvloedige mate was verrijkt; vóór alles de genade van het de Moeder van God zijn. Alle kinderen van de Kerk kunnen haar volledig volgen van de werkzaamheid van de Heilige Geest bewonderen; een volgen in geloof zonder barsten en in heldere nederigheid. Maria legt dus ten volle getuigenis af van een gehoorzaam en gelovig aanvaarden van iedere gave van de Geest. Bovendien “draagt zij zorg voor de broeders van haar Zoon die nog op pelgrimstocht zijn en in gevaren en angsten verkeren, totdat zij het gezegend vaderland bereiken”. Lumen Gentium, 62[[617|62]] Daar “zij zich door de Geest langs een weg van het geloof naar een bestemming van dienst en vruchtbaarheid heeft laten leiden”, “vestigen” ook wij “vandaag de blik op haar, opdat zij ons helpt allen de boodschap van het heil te verkondigen en opdat de nieuwe leerlingen ijverige verkondigers van het Evangelie worden”. Evangelii Gaudium, 287[[4984|287]] Daarom wordt Maria erkend als Moeder van de Kerk en nemen wij vol vertrouwen tot haar onze toevlucht, opdat met haar doeltreffende hulp en haar machtige voorspraak de in overvloed door de Heilige Geest onder de gelovigen overvloedig uitgedeelde charisma’s door hen worden ontvangen en zij deze vrucht laten dragen voor het leven en de zending van de Kerk en tot welzijn van de wereld.
Paus Franciscus heeft bij de audiëntie, toegestaan op 14 maart 2016 aan ondergetekende, kardinaal prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, onderhavige brief, waartoe besloten in plenaire zitting van dit dicasterie, goedgekeurd, en heeft opdracht gegeven tot publicatie ervan.
Gegeven te Rome, vanuit de vestiging van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline van de Sacramenten[d:108], 15 mei 2016, op het Hoogfeest van Pinksteren,
Gerhard Kard. Müller
Prefect
+ Luis F. Ladaria S.I.
Titulair aartsbisschop van Thibica
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/6418-iuvenescit-ecclesia-nl