Vanaf 17 december wordt in de Vespers bij de lofzang van Maria de zogenaamde O-antifoon gezongen, zo genoemd naar het eerste woord van deze antifonen.
De O-antifonen worden voor het eerst genoemd in de 6e eeuw na Christus, en in de 8e eeuw waren ze in Rome algemeen in gebruik in liturgische vieringen. Deze verzen, ook wel de “Grote Antifonen” genoemd, worden gereciteerd tijdens de Vespers, één per avond, tussen 17 en 23 december. Elke antifoon is gebaseerd op een andere titel voor Jezus uit het Oude Testament — titels zoals Emmanuel, Sleutel van David, Dageraad en Wijsheid. Bij elkaar genomen zoals in dit lied, verwoorden deze titels het verlangen van de Israëlieten naar de Messias, evenals ons eigen verlangen naar de komst van Jezus — zowel met Kerstmis als bij de wederkomst.
Een antifoon is een vers dat voorafgaand aan een psalm of een andere lofzang gezongen of gereciteerd wordt. De naam van de O-antifonen verwijst naar de Latijnse aanhef, waarmee ze alle beginnen.
De O-antifonen geven uitdrukking aan het verlangend uitzien naar de komst van de Messias. In het koorgebed worden ze in de Vespers vlak vóór en na het Magnificat gezongen, op steeds dezelfde gregoriaanse melodie.
Christus wordt in de O-antifonen niet met Zijn naam aangeroepen, maar met zeven verschillende Messiaanse titels, een voor elke dag:
17 december: O Sapientia (Wijsheid),
18 december: O Adonaï (Heer),
19 december: O Radix Jesse (Wortel van Jesse),
20 december: O Clavis David (Sleutel van David),
21 december: O Oriens (Dageraad),
22 december: O Rex Gentium (Koning der volkeren),
23 december: O Emmanuel (God met ons).
Wanneer nu deze Messias-aanroepingen in omgekeerde volgorde worden gelezen dan vormen de eerste letters de woorden ‘Ero cras’, Latijn voor ‘Morgen zal Ik er zijn’. Wie zijn verlangen naar de Messias in het zingen van de O-antifonen tot uitdrukking brengt, vindt in het ‘ero cras’ van de beginletters de zekerheid dat Hij werkelijk komende is.