Paashomilie XVIII
x
Informatie over dit document
Paashomilie XVIII
Cyrillus van Alexandrië
429
Kerkelijke schrijvers - Homilieën
1946, Cyrillus van Alexandrië, Preeken, ingeleid en vertaald door Dr. M. Costanza C.R.S.S. uitg. Paul Brand, Hilversum
Bron: PG 77, 768-789
Oorspronkelijke spelling van de vertaling is gehandhaafd
Alineaverdeling en nummering: vertaler
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Oorspronkelijke spelling van de vertaling is gehandhaafd
Alineaverdeling en nummering: vertaler
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1946
Dr. M. Costanza C.R.S.S.
15 februari 2024
9171
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Inhoudsduiding door de vertaler:
- Inleiding. Wie zich op een heilig leven toeleggen, hebben, evenals de jongelingen die zich in het worstelperk oefenen, herhaaldelijk aansporing noodig. De H. Cyrillus zal daarom aansporen tot het goede, zonder zich te laten afschrikken door het feit dat anderen welsprekender zijn dan hij, vertrouwend dat de Heer hem den mond zal openen.
- Corpus.
- a) Aansporing tot een heilige viering van het Paaschfeest. Wij moeten ons zuiveren en ons daarna toeleggen op de deugd. Deugd en ondeugd kunnen niet naast elkaar in één ziel wonen. Wie zich zuivert, mag met Christus in de feestzaal vertoeven, rijk doordat Hij voor ons arm werd. Arm werd Hij, want Hij nam vleesch aan, maar beroofde Zich daardoor toch niet van Zijn Godheid. In Hem is de menschelijke natuur verheven tot de heerlijkheid der goddelijke majesteit. De éénheid van Zijn Godheid en Menschheid verduidelijkt Cyrillus door het beeld van een edelsteen waarin het licht speelt.
- b) Verdere beschouwing over de menschwording. De H. Maagd heeft het menschgeworden Woord, voortkomend uit God den Vader, gebaard en moet dus Moeder Gods genoemd worden. Dit mysterie verklaart de H. Cyrillus steunend op Isaias 8, 1-4 [b:Jes. 8, 1-4]. Vervolgens wijst hij op de brandende braamstruik om te verklaren hoe Christus' Menschheid niet door Zijn Godheid verteerd werd. Men mag Hem niet als enkel God of als enkel Mensch beschouwen. Emmanuel, God én Mensch, is onze Koning.
- c) Oudtijds regeerde God door profeten. Toen het volk van Hem afviel, gaf Hij het in Zijn toorn een mensch tot koning. Christus is ons echter niet in Gods toorn door God geschonken, en we dienen in Hem niet uitsluitend den mensch, maar den Schepper, die als God Mensch werd en God bleef. Zooals het ijzer in het vuur de eigenschappen van het vuur aanneemt, zoo heeft Christus' Menschheid de eigenschappen van Zijn Godheid aangenomen en is sterker gebleken dan alle verderf. Als Licht der wereld verlicht Hij door Zijn leer en Zijn wonderen. De Joden hebben Hem echter niet begrepen, wierpen Hem buiten, en doodden Hem. Hij heeft vrijwillig Zijn leven afgelegd, om de Heer te zijn van dooden en levenden.
- Besluit. Aansporing om den goeden strijd te strijden daar wij duur gekocht zijn. Aankondiging van de datums van de Vasten, de Goede Week en Paschen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
1
Wie zich toeleggen op een onberispelijk, heilig leven, dat in overeenstemming is met Gods wetten, en nog bovendien het verheven verlangen koesteren, daarin dieper door te dringen, en volgens mij moeten zij zich vér verwijderd houden van de hinderlagen die de traagheid hun legt, hebben ingezien, dat zij er de grootste waarde aan moeten hechten, de voornemens van hun edel streven tot een goed einde te brengen. Ik ben er echter van overtuigd, dat ook zij er behoefte aan hebben, zooveel mogelijk te worden vermaand, en dan nog wel door iemand die geschikt is hen tot grooteren ijver aan te wakkeren, juist zooals de jongelingen, die zich oefenen in het worstelen, door de stem van den trainer voortdurend tot volharding worden aangezet, en als het ware gedwongen om te verlangen naar de glorie van een overwinning.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDaarom treed ik u zelf in uw midden en roep hun, die den roem van deugden zoeken, met de lier van den Psalmist toe: "Houdt moed, weest onverschrokken van hart, gij allen, die op den Heer hoopt" (Ps. 31, 25) [b:Ps. 31, 25], en, zooals, de gelukzalige David het ook nog op een andere plaats zegt: "Het is tijd om te handelen voor den Heer". {b:Ps. 119, 126]
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaIk meen dus de volgende aansporende woorden tot u te moeten richten. Bekommert er u echter niet om, indien ik datgene wat ik mij voornam, niet sierlijk genoeg behandel, daar ik de welsprekendheid van sommige redenaars niet kan evenaren. Weest dan maar zoo redelijk te bedenken dat het immers veel beter is, zijn vrienden te onthalen op hetgeen men bezit en geven kan, en zijn kennissen in zijn huis te ontvangen, dan zijn leven liefdeloos te slijten en bovendien nog een slechten naam te hebben, alleen maar uit vrees, dat men voor anderen in vrijgevigheid schijnt onder te doen. Doch ook nog om een tweede reden aanvaard ik moedig den wedstrijd wanneer ik het volgende overweeg: Ik denk nl. aan hetgeen God, ons aller almachtige Heer, tot den voortreffelijken Moses sprak: "Wie heeft den mensch een mond gegeven, wie maakt hem stom of doof, ziende of blind? Ik, de Heer, nietwaar? Ga dus; Ik zal u den mond openen" (Ex. 4, 11) [b:Ex. 4, 11]. Dit oude woord is maar schaduw en voorafbeelding, al is het ook gesproken door Engelen en door Moses vernomen. Maar het zal wel niemand, die dit woord scherpzinnig overweegt en de gewoonte heeft dwars door de sluiers der H. Schrift heen te zien, ontbreken aan begrippen die verder reiken dan het zintuigelijk waarneembare.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZoo heeft de Wet voorgeschreven ons aller God op vele wijzen te eeren, en zij voegt er aan toe, dat men Hem tortels moet offeren. Nu vliegen er wel duizenden zwermen van vogels over de aarde, waarvan sommigen door de natuur zijn uitverkoren om heel hoog te vliegen, terwijl anderen weer watervogels zijn; en allen verschillen zij van elkaar in grootte, uiterlijk praal en pracht. De natuur schildert immers telkens weer anders, en door de kunst van den Schepper breidt hun soort zich uit tot een beeld van weelderige kleuren, Maar waarom, zoo vraagt wellicht iemand, gaat de Wet al die vogels voorbij en laat zelfs de besten terzijde, doch kent alleen aan de tortels de hooge eer toe, op haar bevel aan God als een heilig offer te worden opgedragen? Wat beteekent dit duister woord, en wat voor wijsheid schuilt er in die wet? Zoo aanvaardt Hij, die alle verstand te boven gaat, God, als Vader van het Woord, ook mijn woord. Hem is immers het gewoon getjilp van musschen welkom, en aan die musschen geeft Hij den voorkeur boven de anderen, al hebben ze niets moois of bevalligs. Door dit raadsel leert Hij ons, dat ook onder ons diegenen heiliger en beter zijn, aan wie de taak van het spreken is toevertrouwd en die in staat zijn hén te vermanen, die goeden raad dankbaar aanvaarden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWelaan dan, betooveren wij 's Heeren wijngaard met de woorden der heilige Schrift, niet door onduidelijke, nietsbeteekenende klanken uit te stooten, maar door u met gepaste woorden aan te zetten tot de viering van ons feest, opdat alles goed moge verloopen. Gedraagt u dus in alles heilig en onberispelijk, overeenkomstig de voorschriften van den Wetgever.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
De heilige Lucas verhaalt ons in zijn Evangelie: "Toen nu de dag der ongedeesemde brooden was gekomen, waarop het paaschlam moest worden geofferd, stuurde Hij Petrus en Joannes heen, en zeide: Gaat voor ons het paaschmaal bereiden, opdat wij het eten. Ze zeiden Hem: Waar wilt Gij, dat we het bereiden? Hij zei hun: Zie, als ge de stad binnengaat, zult ge een man tegenkomen, die een kruik water draagt; volgt hem in het huis, waar hij ingaat, en zegt tot den heer der huizes: De Meester zegt u: waar is de zaal, waar ik met mijn leerlingen het paaschmaal kan houden? En hij zal u een groote opperzaal aanwijzen, van alles voorzien; maakt daar alles gereed" (Lc. 22, 7-12) [b:Lc. 22, 7-12].
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaHoort ge, hoe Hij met de oogen van Zijn Godheid zeer goed gezien had waar er een plaats was, waardig genoeg om er Zijn intrek te nemen, en hoe Hij Zijn heilige Apostelen zeide, dat er hun een groote opperzaal zou worden aangewezen, die van alles voorzien was. en Hij hun bovendien nog beval, den man met zijn kruik te volgen waarin hij het water droeg voor den maaltijd van zijn meester?
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaSchrijdt nu met de voeten van uw verstand voort naar nog grootere en geestelijkere dingen. Heeft iemand zich tot levensdoel gesteld, dat Christus zijn ziel binnentreedt, er blijft wonen en er met hem feestmaal houdt, dan moet hij zijn rijkdom zoeken in de reiniging in dat water; daarin moet hij de zonden van zijn ziel afwasschen en de bezoedeling van de vroegere duisternis verwijderen. Want zie, zoo spreekt God ergens door den mond van Isaias: "Wascht u eerst. en wordt rein! Weg uw boosheid uit Mijn oogen. Houdt op met kwaad, leert het goede doen, behartigt het recht, en helpt den verdrukte, geeft den wees wat hem toekomt, neemt het voor de weduwe op! Komt, dan maken wij er met elkander een eind aan, spreekt de Heer. Al zijn uw zonden als scharlaken, ze zullen wit zijn als sneeuw, of rood als purper, ze zullen blank zijn als wo1" (Jes. 1, 16-18) [b:Jes. 1, 16-18]. En ook ik zeg het u: we moeten noodzakelijk zóólang wasschen en wrijven tot het vuil onzer minderwaardigheid uit onze ziel verdwenen is. Vervolgens moet de deugd, die heerlijke, begeerenswaardige deugd, waarvoor wij ons alle moeite moeten getroosten, haar intrek nemen in onze ziel. Voor verstandige menschen, die weten te onderscheiden wat van nature recht, en wat onrecht is, valt, bij die deugd vergeleken, al het andere weg. Volgens mij kunnen dan ook in één en hetzelfde wezen, en onder hetzelfde opzicht, elkaar vijandige eigenschappen onmogelijk bestaan. "Wat heeft het licht met duisternis te maken"? (2 Kor. 6, 14) [b:2 Kor. 6, 14], zooals er geschreven staat. Maar zoodra de eene eigenschap wordt weggenomen, wordt onmiddellijk de deur opengezet voor de andere.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZoo vraag ik mij dan ook af, hoe boosheid en deugd, die elkaar in hun werking bestrijden en onderling zoo hemelsbreed verschillen, hun intrek kunnen nemen in één en dezelfde ziel. Bewijzen de menschen, die beide in zich dragen, niet boos en wispelturig te zijn en te hinken op twee voeten? Wie zóó leven, laakt de profeet Elias als volgt: "Hoe lang blijft ge nog op twee voeten hinken?" N.v.d.v.: Evenals de Septuagint-tekst heeft Cyrillus hier .... (knieën); de Vulgaat-tekst heeft: "in duas partes" (naar twee kanten; Canisius-bijbel vertaalt: "Hoe lang blijft ge nog op twee gedachten hinken?"). [b:1 Kon. 18, 21] Van die gewoonte en handelwijze nu houdt de Wet ons terug door ons onder den vorm van een beeld te bevelen, al wat van tegenovergestelde natuur, en dus onvereenigbaar is, af te wijzen. Zóó immers luidt deze wet: "Gij moogt niet met een os en een ezel in één span ploegen" (Deut. 22, 10) [b:Deut. 22, 10] En ook: "Gij moogt u niet kleeden met iets, wat uit twee soorten draad is geweven, uit wol en linnen dooreen" (Deut. 22, 11) [b:Deut. 22, 11]. Zoo verlangt de Wet als het ware, dat we steeds datgene wat niet te vereenigen is en wat het heelal niet bijeengebracht heeft, als lelijk en slecht te verafschuwen, terwijl zij ook de vereeniging van ongelijke dingen afkeurt.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDus, zooals ik zei, wie naar een zoo volmaakt mogelijk leven streeft, moet eerst de vlekken van zijn boosheid afwisschen, en daarna elke verontreiniging vluchten. Wie aldus leeft en zich zoo gezuiverd heeft, heeft het geschenk uit den hemel verdiend, en mag als het ware "arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat wij rijk in de opperzaal, dat is in de schittering van deugden, samen met Christus feest vieren en met Hém wonen, die "arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat wij rijk zouden worden door Zijn armoede" (2 Kor. 8, 9) [b:2 Kor. 8, 9] "Want Hij is de afstraling van de glorie van God den Vader en de afdruk van Zijn Wezen" (Hebr. 1, 3) [b:Hebr. 1, 3], uit Hem naar Zijn natuur voortgebracht. En omdat Hij is alle opzichten aan Hem gelijk is, de samen-met-Hem-zijnde, gelijk-eeuwig, gelijk in kracht, in glorie en in majesteit schitterend, "heeft Hij het geen roof geacht, aan God gelijk te zijn", zooals er geschreven staat. (Fil. 2, 6) [b:Fil. 2, 6] Maar Hij heeft bij ons Zijn intrek genomen, Hij heeft Zich vrijwillig van Zijn glorie ontdaan, en volgens het woord van den wijzen Joannes, "is Hij vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond" (Joh. 1, 14) [b:Joh. 1, 14]. Hij, die vóór alle eeuwen en tijden uit God den Vader Zijn generatie had, welke alle verstand en woord te boven gaat, werd later vleesch en duldde overeenkomstig Zijn heilsplan een menschelijke generatie; toen de Maker en Schepper van den tijd geboren werd als ons evenbeeld, liet Hij Zich als het ware naar den aanvang van het bestaan dragen en vernam het woord Zijns Vaders: "Ik heb heden U verwekt" (Ps. 2, 7) [b:Ps. 2, 7]. Oordeelen wij nu, dat Hij de glorie, eerder te hebben bestaan dan al het geschapene, heeft verloochend? Geenszins. Zijn we veeleer zoo verstandig, te bedenken, dat de Vader Zijn eigen in het vleesch geboren Zoon niet berooft van de voorrechten die Hem van nature eigen zijn, maar dat Hij Hem erkent, ook al vertoont Hij Zich in een gedaante aan de onze gelijk. Het ééngeboren Woord Gods is immers niet mensch geworden om daardoor Zijn God-zijn te verliezen, veel meer echter om in de aanneming van Zijn lichaam, de glorie Zijner eigen heerlijkheid te bewaren. Zóó immers zijn wij "rijk geworden door Zijn armoede", daar in Hem de menschelijke natuur tot de heerlijkheid der goddelijke majesteit verheven werd en op een troon geplaatst die hooger staat dan al het geschapene. Want daar Hij als Woord altijd zetelt naast Zijn eigen Vader, en Hij van nature uit Hem en in Hem bestaat, heeft Hij ook in het lichaam opnieuw dit woord vernomen: "Zet U aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden leg als een voetbank voor Uw voeten" (Ps. 110, 1) [b:Ps. 110, 1]
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWij zeggen dus, dat Hij door ons en door de heilige Engelen aanbeden wordt, en wij zijn niet zoo onverstandig bij Zijn menschheid alléén te blijven staan, maar wij houden ons aan de heilige Schrift en vereenigen dus het uit God geboren Woord met onze natuur tot een eenheid, welke uit Godheid en menschheid samengevlochten is tot één geheel, opdat Hij niet slechts beleden worde als een mensch die de Godheid draagt, maar veeleer als de menschgeworden God, die door de vereeniging overeenkomstig Gods raadsplan een eigen lichaam heeft aangenomen en uit de heilige Maagd geboren is.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaAlleen zóó, en niet anders moet de ééne Christus en de ééne Heer opgevat worden, die na deze onuitsprekelijke versmelting niet meer, als in stukken gesneden, kan verdeeld worden in mensch en God, maar aanvaard en gedacht moet worden als de ééne Zoon, ook al verschillen beide naturen die zich tot een eenheid vereenigden, de menschelijke nl. en de goddelijke, onderling van elkaar. In kostbare edelsteenen flonkeren er lichtstralen, die ze tot op den diepsten grond doorlichten. Zou men die vermenging van edelsteen en licht van elkaar willen scheiden, dan beziet men eenerzijds den steen als zoodanig, en anderzijds het licht dat daarin baadt, maar intusschen begrijpt men toch wel dat die uit twee bestanddeelen samengestelde substantie één geheel vormt, en men bederft door die scheiding heel het begrip "edelsteen", daar men hetgeen tot een eenheid samengevoegd was, door die scheiding van schoonheid berooft.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDit passen wij nu toe op Christus. In Hem zijn immers Godheid en menschheid op onuitsprekelijke wijze, zooals niemand het zou kunnen uitdenken of uitdrukken, bijeengekomen, om in het vervolg slechts één wezenheid uit te maken, opdat wij Hem in één en dezelfde Persoon zouden erkennen als mensch, die aan ons gelijk is, en als God die boven ons verheven is. Zóó is Hij de Eéngeborene en de Eerstgeborene. Hij werd immers geboren uit den maagdelijken schoot, en was nog een Kindje en overwoog wat van God was. En lsaias zal van Hem getuigen: "Maar voordat de knaap het kwade weet te verwerpen en het goede te kiezen, wijst hij het kwade af en kiest hij het goede" (Jes. 7, 16) [b:Jes. 7, 16]. Immers, voor zoover Hij de menschelijke natuur aannam, was het Hem al Kindje nog niet gegeven, den aard der dingen te onderscheiden. Doch, - ik zei het reeds, - in Zijn menschheid was Hij God, en al stond Hij de menschelijke natuur wel toe, zich volgens haar eigen wetten te ontwikkelen, toch behield Hij de glorie Zijner Godheid.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZóó, en niet anders moet men Hem, die geboren is, beschouwen als dengene, die naar Zijn Wezen God is; en van de Maagd, die Hem baarde, zegge men voortaan dat Zij de Moeder geworden is niet slechts van Zijn Lichaam en Bloed, zooals men dat van onze moeders zegt, maar ook, en veel méér nog, de Moeder van den Heer en God, die Zich bekleed heeft met onze gelijkenis. Want, zoo schrijft de gelukzalige Paulus: “God heeft Zijn eigen Zoon gezonden, die uit een vrouw werd geboren en geboren werd onder de Wet” (Gal. 4, 4) [b:Gal. 4, 4] We zeggen immers niet dat het Woord Gods in een mensch gekomen is, die werd geboren uit een vrouw, zooals dit het geval was bij de Profeten; veeleer zullen we de zegekrans toekennen aan het woord van Joannes, die het zoo verstandig en duidelijk uitdrukte: “En het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond" (Joh. 1, 14) [b:Joh. 1, 14]; wat dàt betreft, werd Hij gelijk aan allen die deel hebben aan vleesch en bloed, dus aan ons. Maar werd Hij aan ons gelijk, hoe kan daarvan dan het gevolg zijn, dat men Zijn geboorte als mensch geringschatte? Het is immers op een goddelijke, onuitsprekelijke wijze, dat Hij onder ons woonde in het vleesch en bloed, waarmee Hij Zijn eigen natuur als het ware vermengde.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaBeschouwt men echter de Godheid van het Woord op Zich zelf en alléén, dan is de geboorte uit God den Vader Haar voldoende. Volgens Zijn heilsplan kwam Hij echter om één te worden met ons; en samengeweven met het vleesch (Hebr. 2, 14) [b:Hebr. 2, 14], d.i. met onze natuur, die naar haar eigen wezen volmaakt was, heeft Zijn Godheid dan zonder het minste te lijden, of zonder iets van haar eigen heerlijkheid in te boeten, onze menschelijke geboorte aanvaard. Niet alsof Zij ergens vandaan werd opgeroepen tot een begin van Haar bestaan, Zij heeft immers altijd bestaan, bestaat en zal altijd bestaan, - maar vol wijsheid heeft Zij aan de wetten der menschelijke natuur toegestaan zich volgens haar eigen wezen te ontwikkelen. Want zooals Het Woord, dat voortkomt uit God den Vader, het heilig en kostbaar lichaam als het Zijne aanvaardde, aanvaardde Het ook alles wat tot dat vleesch behoort, de zonde alleen uitgezonderd. En het eerste en het meest aan het vleesch eigene is toch wel de geboorte uit een moeder.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaBeschouwt men de Godheid echter op Zichzelf, met abstractie van het lichaam, dan zegt men, en terecht, dat Zij zonder moeder is.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Nu wij spreken over het Christusmysterie, is het goed er verder op in te gaan, al is het dan ook een moeilijk onderwerp. Want wij, die het ware geloof gekozen hebben en den rechten weg bewandelen, zijn er van overtuigd, dat de Maagd, die uitverkoren werd, Hem lichamelijk voort te brengen, die Zich met het vleesch had vereenigd, niet de bloote Godheid gebaard heeft, maar wel het menschgeworden Woord, voortkomend uit God den Vader.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaGod is dus waarlijk Emmanuel. En Zij, die den voor ons in het vleesch verschenen God baarde, moet zeker Moeder Gods genoemd worden. Haar Kind nu was niet zooals wij, d.w.z. niet zonder meer aan ons gelijk, wel echter door Zijn vleesch, dus wat Zijn menschheid betreft. Doch Het was ook goddelijk, en als zoodanig boven ons verheven, uit den hemel. Juist zooals de heilige Paulus zegt: “De eerste mensch was uit de aarde, aardsch; de tweede Mensch uit den hemel" (1 kor. 15, 47) [b:1 kor. 15, 47]. En de gelukzalige Profeet lsaias werd als in een profetisch visioen onderwezen in de kracht van dit mysterie. Hij toch verhaalt hoe hij in de heilige Maagd den Heer en den God van het heelal gezien heeft, die als een goddelijk Kindje begon te leven. En den aard van dit visioen schetste hij wel met menschelijke woorden, maar men moet dit anders, en wel goddelijk opvatten. We kunnen het goddelijke nu eenmaal niet onder woorden brengen. Hij zei dus: ,De Heer heeft mij gezegd: Neem een groot schrijftablet, en schrijf daarop met duidelijk schrift: “Spoedig-buit-roof-nabij." Ik nam er twee vertrouwde getuigen bij: Oeri-ja, den priester, en Zekarjàhoe, den zoon van Jebérekjàhoe. Daarop ging ik tot de profetes; ze werd zwanger en baarde een zoon. En de Heer zei tot mij: noem hem “Spoedig-buit-roof-nabij". Want voordat de knaap “vader en moeder" kan zeggen, zal men de schatten van Damascus en de buit van Samaria voor den koning van Assjoer brengen" (Jes. 8, 1-4) [b:Jes. 8, 1-4].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDat moet wel een nieuw en groot schrijftablet geweest zijn, omdat ook het mysterie van Christus, naar het woord van den gelukzaligen Paulus, nieuw en ontegenzeggelijk verheven is. (Rom. 11, 33) [[b:Rom. 11, 33]] Beschouwt men het wezen der Godheid alleen op zich zelf, en schakelt men het lichaam even uit, dan heeft de Godheid allerminst onze menschen taal noodig, die toch niet vermag uit te drukken wat ons verstand te boven gaat, noch verklaren wat buiten het bereik van ons verstand ligt.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media“Het is de glorie van God, iets verborgen te houden" (Spr. 25, 2) [b:Spr. 25, 2]. Doch toen het eengeboren Woord Gods mensch werd en “onder ons woonde” (Joh. 1, 14) [b:Joh. 1, 14], werd er in menschenschrift over Hem geschreven.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWelaan dan, onderzoeken we dus wat er geschreven werd. Nadat God dus aan den Profeet bevolen had, het schrijftablet te nemen en met menschenschrift daarop te schrijven, ging hij tot de profetes. Inplaats van een verklaring van dezen gang geeft hij een naam. En het is aan de heilige Maagd, dat hij dezen naam van profetes geeft. Zij profeteerde immers ook, toen Zij Christus droeg.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaVervolgens zegt hij: “Zij werd zwanger en baarde een zoon". En hij gaf Hem een naam, die niet overeenstemt met Zijn menschheid, maar met Zijn eigenschappen als God. “Noem hem" zegt hij, “Spoedig-buit-roof-nabij". Want zoodra het goddelijk en bovenaardsch Kind geboren was, lag Het wel in windselen op den schoot van Zijn Moeder, omdat Het mensch was; daar Het echter bovendien van nature God was, roofde Zijn onbeschrijfelijke macht onmiddellijk “het huisraad van Satan”. (Mt. 12, 29) [[b:Mt. 12, 29]] De Wijzen kwamen immers uit het Oosten en zochten Hem en zeiden: “Waar is de nieuwgeboren koning der Joden? Want we hebben Zijn ster in het Oosten gezien, en zijn gekomen, om Hem te aanbidden. (Mt. 2, 2) [b:Mt. 2, 2].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaAl geschiedde die geboorte wegens Zijn menschelijke natuur dan ook naar de wijze der menschen, toch is zij goddelijk, omdat Emmanuel volgens Zijn natuur God is; en hoewel Zijn windselen Hem als mensch omvat houden, omvat Hij zelf, - met Zijn eigen Wezen als God, - hemel en aarde en al wat daaronder ligt, al wat door Hem geworden is vervullend om het in stand te houden en gelukkig te maken.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaHoort ge nu, dat Hij “toenam in wijsheid en jaren en in welgevallen", denkt dan niet, dat het Woord Gods kon toenemen in wijsheid. Denk hier liever aan hetgeen de heilige Paulus ergens schrijft: “Christus, Gods kracht en Gods wijsheid" (1 Kor. 1, 24) [b:1 Kor. 1, 24].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaMaar wees nu ook niet zoo dwaas, te durven zeggen, dat dit ,toenemen in wijsheid en jaren en welgevallen" op Hem als mensch slaat. Volgens mij is ook dàt niets anders dan den éénen Christus in tweeën verdeelen. Doch zooals ik juist zeide, wordt de Zoon, omdat Hij eeuwig is, pas in het laatste der tijden Zoon van God genoemd, nadat Hij volgens Zijn heilsplan de geboorte van Zijn eigen vleesch aanvaardde. Men zegt dus dat 's Vaders Wijsheid, - al is Zij als God volmaakt, in wijsheid toeneemt omdat Christus datgene wat Hem wegens Zijn menschheid eigen is, door de innigste vereeniging in Zichzelf opneemt.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaMisschien werpt iemand wel op: Hoe heeft de menschelijke natuur de kracht der onuitsprekelijke Godheid kunnen bevatten? Ik hoor God immers duidelijk tot den gelukzaligen Moses zeggen: “Geen mensch kan Mij zien en in leven blijven" (Ex. 33, 20) [b:Ex. 33, 20]. Is het aanschouwen van God doodelijk, en overleeft men de ontmoeting met de Godheid niet, van welke natuur is dan toch deze vereeniging? Daarop antwoord ik hem, dat dit wonder elke natuur te boven gaat, en dat de aard van deze heilseconomie door ons menschelijk verstand in het minst niet te begrijpen is. Zeker is het een blijk van Gods wijsheid, Zijn eigen natuur zóó te laten zien, dat zelfs zeer zwakke schepselen het gezicht ervan kunnen verdragen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDit heerlijk en wonderbaar mysterie verklaart ons aller God aan den wijzen Moses door een goede en duidelijke voorafbeelding. En hoe wij die voorafbeelding moeten opvatten, leert ons de heilige Schrift. Daar lezen wij: “Eens dat Moses de kudde weidde van zijn schoonvader Jitro, priester van Midjan, en hij zijn kudde diep de woestijn in had gedreven, en bij den Horeb, den berg van God, was gekomen, verscheen hem de Engel van den Heer in een vlammend vuur midden in een braambosch. Hij zag op, en ofschoon het braambosch in lichterlaaie stond, werd het niet verteerd. Moses dacht bij zich zelf: Ik moet dat wondere schouwspel toch eens wat nader gaan bezien en kijken, waarom het braambosch niet verbrandt. Toen de Heer zag, dat hij dichterbij kwam om scherper toe te zien, riep God hem midden uit het braambosch toe: Moses, Moses! Hij antwoordde: Hier ben ik! Hij ging voort: Kom hier niet dichterbij, maar doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waar gij staat, is heilige grond. En Hij vervolgde: Ik ben de God van uw vader; de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob" (Ex. 3, 1-6) [b:Ex. 3, 1-6].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaGod waarschuwt dus, de plaats niet te betreden, en verklaart aan den gelukzaligen Moses zelf, dat niemand Christus kan benaderen, die zich tevreden stelt met de leer der Wet en de schaduw der voorafbeeldingen . “De Wet heeft niets tot volmaking gebracht" (Hebr. 7, 19) [b:Hebr. 7, 19].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWonderbaar! Er werd vuur gezien in een braambosch, en dit vuur liet zijn stem hooren: “Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham". Dus was het de Heer Zelf, in de gedaante van vuur; Hij vervulde geheel de struik en boog haar takken uiteen, maar verbrandde haar niet.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaHoe gaat het feit, dat deze dunne, ontvlambare stof geen rekening hield met de aanraking van het vuur, niet alle verstand te boven? Of wie verbaast zich niet liever over de zachtmoedigheid van het vuur, wanneer hij ziet, dat het den braamstruik spaarde? Maar, zooals ik reeds zeide, dit was de voorafbeelding, die een duidelijk voorbeeld vormt voor het mysterie van Christus. Want zooals de struik het vuur kon verdragen, zoo verdroeg de menschelijke natuur Gods majesteit.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaVolgens ons verstand en onze rede kunnen Godheid en menscheid zeker op geen enkele wijze met elkaar vereenigd worden tot een natuurlijke eenheid. Maar ze hebben zich tóch vereenigd, en wel in Christus; die Eéne, ontstaan uit beide, is Emmanuel. Wie Hem echter verdeelt, en in Hem, die naar Zijn Wezen uit God geboren is, eenerzijds afzonderlijk den mensch ziet, en anderzijds den Zoon, die verstaat niet veel van de diepte van dit mysterie. Wij zijn immers niet in dienst getreden bij een mensch, of leerden uit de heilige overlevering een mensch te aanbidden, doch, zooals ik zeide, veeleer een menschgeworden God, het Woord uit God den Vader, als één beschouwd met Zijn eigen lichaam. Daarom zeggen wij dan ook, dat Emmanuel tot onzen Koning is aangesteld. Van Hem, en ook van Zijn Apostelen heeft God de Vader openlijk gezegd: “Zie, dan zal een Koning met gerechtigheid heerschen, en de vorsten zullen besturen met recht" (Jes. 32, 1) [b:Jes. 32, 1]. En werkelijk heeft Emmanuel dan ook zelf door Davids mond gesproken: “Ik Zelf ben door Hem aangesteld als Koning, op Sion, Mijn heiligen berg, om 's Heeren beslissing te verkondigen" (PS. 2, 6-7) [b:PS. 2, 6-7]. Hij spoorde bovendien nog aan, het juk van Zijn Koningsschap te aanvaarden door er duidelijk aan toe te voegen: “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u verkwikken. Neemt Mijn juk op" (Mt. 11, 28-29) [b:Mt. 11, 28-29].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaBeschouwen we Hem, zelfs al is Hij Koning, niet anders dan als een mensch-zonder-meer, aan ons gelijk, en niet eerder als het eengeboren Woord van God dat Zich met de menschelijke natuur vereenigde, dan heeft onze tijd niets vóór op die der ouderen, terwijl we toch zeggen, dat onze tijd onvergelijkelijk beter is, doordat Christus over ons heerscht.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
En zeker is dat waar.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaOver het volk Israël heeft ons aller God geregeerd door de heilige Profeten. Vóór alle anderen werd daartoe de heilige Moses aangesteld, en na hem zijn opvolgers. Toen echter de heilige Samuel aan het hoofd van den staat stond, en de Israëlieten tot den vreemden waanzin gekomen waren, Gods Koningschap gering te schatten, - hoe konden ze toch zóó dwaas zijn? ,begaven zij zich tot Samuel en zeiden: Gij zijt oud geworden, en uw zonen volgen uw voorbeeld niet. Geef ons liever een koning, om ons te regeeren, zooals ook alle andere volkeren hebben. En dit verdriette den Profeet zeer. En de Heer sprak tot hem: wees het volk terwille in alles wat ze u voorstellen. Want niet u hebben ze verworpen, maar Mij; Mij willen ze niet meer als Koning over zich hebben (1 Sam. 8, 4-7) [b:1 Sam. 8, 4-7]. Zoo werd Saul dan tot koning uitgeroepen, van wien ons aller God door den mond der profeten zegt: “In mijn toorn heb Ik u een koning gegeven, en in Mijn woede hebben ze een opeenhoping van ongerechtigheid" (Hos. 13, 11) [b:Hos. 13, 11] N.v.d.v.: De Canisiusbijbel.. N.v.d.v.: De Canisiusbijbel geeft voor de laatste helft van den zin: ,en in Mijn woede neem Ik hem terug''; hiermee eindigt vers 11, terwijl de opeenhoping van ongerechtigheid" behoort bij vers 12, door Cyrillus bij vers 11 getrokken.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaOngetwijfeld is dus koning Saul, een mensch, in toorn gegeven aan diegenen in Israël, die het koningschap van ons aller God verwierpen. Stellig is het dus veel heilzamer er naar te streven, zich aan God te onderwerpen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaMaar al is Christus nu als mensch aan ons gelijk; toch is Hij veeleer het Woord, dat Zich vertóónt in de gedaante van een mensch. Is Hij ons dus tot Koning gegeven en heerscht Hij over de aardbewoners, wie kan er dan nog zoo dwaas zijn te denken en te beweren dat Hij Koning werd in den toorn van God den Vader? En dat Hij ons onder het juk van een mensch deed gaan omdat wij in vijandschap met Hem, en in zonde leefden? Twijfelt er soms iemand nog aan, of wij door het geloof van alle zonden bevrijd worden? Maar hoe kan God dan nog toornen? Hoe straft Hij dan in een opwelling van Zijn toorn degenen die geheiligd zijn? Ik durf zeggen, dat wij van zonden bevrijd zijn en dat ons leven overstroomt van de goederen die ons uit Zijn goddelijke barmhartigheid toevloeien.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDus er heerscht geen mensch over ons, maar veeleer God die in de menschheid verschenen is, de Zoon, die zich door mensch te worden, niet van Zijn heerlijkheid ontdeed, en evenmin volgens Zijn heilsplan een gedaante als mensch versmaadde.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaBeschuldigt men nu sommige dwalenden (ik meen ook dàt onder oogen te moeten zien), en legt men hun ten laste dat ze “de glorie van den onsterfelijken God hebben verruild voor een beeld, dat lijkt op een sterfelijken mensch" (Rom. 1, 23) [b:Rom. 1, 23], dan moeten wij zelf des te meer op onze hoede zijn, Christus niet enkel en alleen te beschouwen in onze menschelijke natuur. Wij willen ons houden aan die onverbreekbare eenheid van het Woord uit God den Vader en de menschelijke natuur, opdat Hij voortaan door ons en de hemelsche geesten als God aanbeden worde. En is het zeer gevaarlijk een schepsel te dienen met voorbijgaan van den Schepper, toch is het ons bevolen Christus te dienen, dien wij als God-Schepper boven de schepping verheven moeten zien, al zien wij Hem dan ook als schepsel omdat Hij mensch is. Deze leer over Zichzelf bevestigend, sprak Hij degenen, die zich tot ongeloof lieten verleiden eens bijna verwijtend toe: “Wanneer Ik de werken van Mijn Vader niet doe, gelooft Mij dan niet, maar doe Ik ze wel, gelooft dan de werken, ook al zoudt ge Mij niet gelooven" (Joh. 10, 37-38) [b:Joh. 10, 37-38]. Immers waren sommigen werkelijk zoo dwaas, dat ze Hem wegens Zijn lichaam minachtten, Hem met ijdel gepraat aanvielen, als honden op Hem aanstormden, in hun zonden allerlei uitvluchten voorwendden, en Hem op Zijn vraag antwoordden: “niet om een goed werk steenigen we U, maar om godslastering, en omdat Gij, een mensch, Uzelf tot God maakt" (Joh. 10, 33) [b:Joh. 10, 33]. Door de dwaasheid van wie zóó denken, staan wijzelf echter sterk, eeren Hem met onophoudelijke, voortdurende lofprijzingen en, daar we leerden, verhevener over Hem te denken dan de boosheid der Farizeeën, zeggen wij tot Hem: Om Uw goed werk, nl. omdat Gij, God van nature, mensch geworden zijt, vereeren wij U. En waarom heeft Hij dat gedaan? Om, terwijl Hij als Woord Gods het leven is, en Zijn lichaam toch vergankelijk gemaakt heeft, juist in dit lichaam de macht der sterfelijkheid te breken en te veranderen in onvergankelijkheid. En de natuur van Zijn vleesch is, - evenals het ijzer, dat in aanraking komt met een geweldig vuur, en onmiddellijk de gedaante van dit vuur aanneemt en zich laat doordringen van de macht van zijn overwinnaar, - nadat zij het onverderfelijk en levenwekkend Woord Gods ontvangen had, wel blijven bestaan, maar toch niet meer zooals ze eerst was, en daarna bleek zij sterker dan het verderf.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaEn daar Hij Zelf het licht der wereld is, dat Zijn stralen van ware Godskennis in ieders verstand uitstort, roept Hij allen tot het licht. Daartoe gebruikt Hij eenerzijds Zijn allerzuiverste leer en vervult ieder, die door het geloof tot Hem komt, met Zijn wijsheid; anderzijds verricht Hij Zijn verschillende wonderen, opdat niemand, die Zijn elk verstand te boven gaande wonderen ziet, er aan twijfele, dat Hij, die mensch werd, van nature God is. Hij blijft immers wat Hij was, al daalde Hij dan ook volgens Zijn heilsplan als mensch tot ons neer. Maar de Joden, die niettegenstaande zij in de Wet en de heilige Profeten de volledigste en duidelijkste voorspellingen aangaande dit mysterie bezaten, er toch niets van begrepen, waagden het, Hem op velerlei wijze te doen lijden. Want zoodra ze begrepen, dat Hij zelf de erfgenaam was, hebben ze Hem buiten geworpen en gedood (Mt. 21, 38.39) [[b:Mt. 21, 38.39]], en den uitvinder van die misdaad, den duivel, namen ze tot helper en steun. Die dacht waarschijnlijk wel, dat hij nu gerust kon zijn, toen hij Hem zoo zag lijden. Maar evenmin als degenen die met Hem gekruisigd waren, wist hij dat Hij vrijwillig leed en Zelf Zijn leven aflegde, niet door iemand daartoe gedwongen, maar vrijwillig, om, zooals Hij zeide, "aan de geesten in den kerker te gaan preeken" (1 Pt. 3, 19) [b:1 Pt. 3, 19] en voor de bewoners van het voorgeborchte de poorten te openen. Want de wijze Paulus schrijft ons: “juist dààrom is Christus gestorven en ten leven opgestaan, om de Heer te zijn van dooden en van levenden" (Rom. 14, 9) [b:Rom. 14, 9], Want nadat Hij hen die in de duisternis leefden, bevrijd had, “maakte Hij de macht van den dood machteloos" (Hebr. 2, 14) [[b:Hebr. 2, 14]], en verrees na drie dagen. Daarop verscheen Hij aan Zijn heilige Apostelen, en beval hun “alle volken te onderwijzen, en ze te doopen in den naam van de Vader en van den Zoon en van den Heiligen Geest" (Mt. 28, 19) [b:Mt. 28, 19], vervolgens is Hij opgevaren ten hemel en zit ter rechterhand van God den Vader, en eenmaal zal Hij komen als rechter van het heelal, in goddelijke macht en majesteit, omstuwd door Zijn lijfwacht van Engelen. Dan zal Hij “zetelen op den troon van Zijn majesteit" (Mt. 19, 28) [b:Mt. 19, 28], de wereld oordeelen in gerechtigheid, en “iedereen volgens zijn werken vergelden" (Mt. 16, 27) [b:Mt. 16, 27].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Dienen we nu, omdat we “duur gekocht zijn en ons zelf niet toebehooren” (1 Kor. 6, 19-20) [b:1 Kor. 6, 19-20], uit alle macht Hém, die ons kocht, verfoeien we de schandelijke zonde, en tooien we ons met de grootst mogelijke ingetogenheid. Laat ons zóó “den goeden strijd strijden, den wedloop volbrengen, het geloof bewaren" (2 Tim. 4, 7) [b:2 Tim. 4, 7], doordat we de lijdenden opbeuren, de weezen bemoedigen, de weduwen beschermen, het lichamelijk lijden der zieken verzachten, de gevangenen bezoeken, en ons gedienstig betoonen en elkander hartelijk beminnen. Want dan, dàn alleen zullen we de Vasten goed onderhouden.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWe beginnen de heilige Vastentijd op den eersten dag van de maand Maart, de zalige Paaschweek op den zesden April, en eindigen den Vastentijd den elfden April, 's Zaterdags avonds laat, overeenkomstig het Evangelie, terwijl wij den daarop volgenden, aanlichtenden Zondag, den twaalfden dierzelfde maand, ons feest vieren, waarbij dan onmiddellijk de zeven weken van de heilige Pinksteren aansluiten. Want zóó zullen wij het koninkrijk der hemelen beërven, in Christus Jesus onzen Heer, met Wien en door Wien, aan den Vader met den Heiligen Geest, heerlijkheid zij en macht in alle eeuwen. Amen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/9171-paashomilie-xviii-nl