Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken
Achilles kard. Silvestrini
Congregatie voor de Oosterse Kerken
6 januari 1996
Curie - Instructies
2017, Beleidssector liturgie van de Nederlandse Bisschoppenconferentie / Nationale Raad voor Liturgie
Liturgische Documentatie, dl. 14, p. 9-108
Liturgische Documentatie, dl. 14, p. 9-108
2017
NRL, Den Bosch
24 februari 2023
6600
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- === Inleiding
1
Het heilsmysterie in de geschiedenis en in de liturgie
De Vader, die niet te vatten is en onveranderlijk, heeft aan de mensen zijn mysterie geopenbaard, zijn liefdesplan, dat door de Zoon in de Heilige Geest is verwezenlijkt voor het heil van de mensen. Bij de schepping riep Hij de kosmos in het aanzijn en maakte haar mooi ten behoeve van de mens, die naar Gods beeld en gelijkenis (Gen. 1, 26) [[b:Gen. 1, 26]] geschapen is. En toen de mens de bittere ervaring van de zonde had opgedaan, heeft de Vader hem niet verlaten, maar in zijn barmhartigheid de wonden ervan verbonden door zijn heil aan te bieden; daarbij heeft Hij onze eerste ouders, de aartsvaders, de rechtvaardigen en de hele keten van uitverkorenen met zich verzoend, en een verbond gesloten met zijn volk.
In de volheid van de tijd heeft door de werking van de Heilige Geest het Woord het vlees aangenomen uit de Maagd Maria door in haar maagdelijke schoot de menselijke natuur aan te nemen en zich hiermee te verenigen. Nadat Hij te midden van de mensen had gewoond en door woorden en tekenen het evangelie van het Koninkrijk verkondigd had, heeft Hij de Kerk, zijn bruid, zozeer liefgehad, dat Hij zichzelf als hoogste offer heeft aangeboden op het kruis, om haar vrij te maken van elke vlek en haar met schoonheid en luister te bekleden. In het paasmysterie van zijn dood en verrijzenis heeft Hij, die zelf het nieuwe Pasen is, offer en priester tegelijk, over de Kerk het Bloed en water uitgegoten - teken van de sacramenten - en heeft Hij de Kerk vervuld met de gave van de Heilige Geest. Binnengetreden in het hemels heiligdom, is Hij een voorspreker voor de mensen. (Hebr. 7, 25) [[b:Hebr. 7, 25]] Sindsdien gaat de Kerk, als zijn bruid en zijn lichaam, haar weg door tijd en ruimte, en is zij steeds in gemeenschap met de hemel, gericht op het eeuwig bruiloftsfeest te midden van de gemeenschap van de heiligen, en zonder ophouden zingt zij Hem toe en roept zij Hem aan, tot Hij wederkomt.
Vanuit de doopvont brengt Christus, de Heer, kinderen voort voor de Kerk; zij dragen het beeld van de Verrezene in zich mee. In de Heilige Geest met Christus verenigd, zijn zij in staat om met Christus de heilige liturgie, de geestelijke eredienst, te vieren.
De liturgie van de Kerk is door tussenkomst van de Heilige Geest vóór alles viering van het mysterie van ons heil, dat tot stand kwam in het Pasen van onze Heer Jezus Christus, in gehoorzaamheid aan de eeuwige wil van de hemelse Vader. In het sacramentele mysterie biedt de verrezen Christus zichzelf aan en maakt Hij ons, door de gave van zijn Geest, volledig gelijkvormig met zijn beeld, zodat voor ons "leven Christus is" (Fil. 1, 21) [b:Fil. 1, 21].
De Heer komt tegenwoordig, wanneer het Woord van God in de bijeenkomst wordt verkondigd en met een zuiver hart wordt ontvangen. In de christelijke initiatie ontvangen de kinderen van de Kerk de gave om met Christus, de Heer, te sterven, met Hem te worden begraven en met Hem te verrijzen. (Rom. 6, 1-11; Kol. 2, 20; Kol. 3, 1-4) [[b:Rom. 6, 1-11; Kol. 2, 20; Kol. 3, 1-4]] Aan sommigen van zijn zonen, die tot het ambtelijk priesterschap zijn uitgekozen, valt de gave ten deel om, door gelijkvormig te worden met de priester Christus, zijn priesterlijk, profetisch en koninklijk volk te dienen en om de epiclese uit te spreken, opdat de Geest het volk binnenleidt in de aanwezigheid van de goddelijke Majesteit om Hem lof en eer te brengen en dank te betuigen. In het bruiloftsmaal van de eucharistie biedt de Bruidegom de Kerk zijn Lichaam en Bloed aan: het is het begin van het Koninkrijk, dat is beloofd en afgesmeekt, en dat ontvlamt door het vuur van de Geest. In het huwelijk verenigt de Kerk zich met de Bruidegom in een vruchtbaarheid die nieuwe kinderen voortbrengt, en in een engagement tot getuigenis en missie. In het sacrament van de vergeving laat zij het kind dat ze verloren had maar dat is teruggevonden (Lc. 15, 11-32) [[b:Lc. 15, 11-32]], opnieuw toe in de tegenwoordigheid van de Vader. Bij de zalving van zieken met de heilige Olie smeekt de Kerk haar Heer om genezing en vergeving van zonden. Verenigd met de biddende Christus, bij wie vooral de monnik bezieling vindt voor heel zijn bestaan, laat zij in de Heilige Geest haar lofprijzing voortdurend tot de Vader opstijgen, alsook haar dankzegging en de smeekbede van de epiclese. Haar liturgie strekt zich uit in de 'heilstijd', waarvan de uren vervuld zijn van genade.
In het complexe geheel van deze mysteries verbindt de aardse liturgie reeds de aarde met de hemel en derhalve met de goddelijke en volmaakte liturgie die daar wordt gevierd, totdat bij de wederkomst van de Heer de mensheid zal worden toegelaten tot de aanschouwing van God zoals Hij is, en tot de onophoudelijke aanbidding van de allerheiligste Drie-eenheid.
De Vader, die niet te vatten is en onveranderlijk, heeft aan de mensen zijn mysterie geopenbaard, zijn liefdesplan, dat door de Zoon in de Heilige Geest is verwezenlijkt voor het heil van de mensen. Bij de schepping riep Hij de kosmos in het aanzijn en maakte haar mooi ten behoeve van de mens, die naar Gods beeld en gelijkenis (Gen. 1, 26) [[b:Gen. 1, 26]] geschapen is. En toen de mens de bittere ervaring van de zonde had opgedaan, heeft de Vader hem niet verlaten, maar in zijn barmhartigheid de wonden ervan verbonden door zijn heil aan te bieden; daarbij heeft Hij onze eerste ouders, de aartsvaders, de rechtvaardigen en de hele keten van uitverkorenen met zich verzoend, en een verbond gesloten met zijn volk.
In de volheid van de tijd heeft door de werking van de Heilige Geest het Woord het vlees aangenomen uit de Maagd Maria door in haar maagdelijke schoot de menselijke natuur aan te nemen en zich hiermee te verenigen. Nadat Hij te midden van de mensen had gewoond en door woorden en tekenen het evangelie van het Koninkrijk verkondigd had, heeft Hij de Kerk, zijn bruid, zozeer liefgehad, dat Hij zichzelf als hoogste offer heeft aangeboden op het kruis, om haar vrij te maken van elke vlek en haar met schoonheid en luister te bekleden. In het paasmysterie van zijn dood en verrijzenis heeft Hij, die zelf het nieuwe Pasen is, offer en priester tegelijk, over de Kerk het Bloed en water uitgegoten - teken van de sacramenten - en heeft Hij de Kerk vervuld met de gave van de Heilige Geest. Binnengetreden in het hemels heiligdom, is Hij een voorspreker voor de mensen. (Hebr. 7, 25) [[b:Hebr. 7, 25]] Sindsdien gaat de Kerk, als zijn bruid en zijn lichaam, haar weg door tijd en ruimte, en is zij steeds in gemeenschap met de hemel, gericht op het eeuwig bruiloftsfeest te midden van de gemeenschap van de heiligen, en zonder ophouden zingt zij Hem toe en roept zij Hem aan, tot Hij wederkomt.
Vanuit de doopvont brengt Christus, de Heer, kinderen voort voor de Kerk; zij dragen het beeld van de Verrezene in zich mee. In de Heilige Geest met Christus verenigd, zijn zij in staat om met Christus de heilige liturgie, de geestelijke eredienst, te vieren.
De liturgie van de Kerk is door tussenkomst van de Heilige Geest vóór alles viering van het mysterie van ons heil, dat tot stand kwam in het Pasen van onze Heer Jezus Christus, in gehoorzaamheid aan de eeuwige wil van de hemelse Vader. In het sacramentele mysterie biedt de verrezen Christus zichzelf aan en maakt Hij ons, door de gave van zijn Geest, volledig gelijkvormig met zijn beeld, zodat voor ons "leven Christus is" (Fil. 1, 21) [b:Fil. 1, 21].
De Heer komt tegenwoordig, wanneer het Woord van God in de bijeenkomst wordt verkondigd en met een zuiver hart wordt ontvangen. In de christelijke initiatie ontvangen de kinderen van de Kerk de gave om met Christus, de Heer, te sterven, met Hem te worden begraven en met Hem te verrijzen. (Rom. 6, 1-11; Kol. 2, 20; Kol. 3, 1-4) [[b:Rom. 6, 1-11; Kol. 2, 20; Kol. 3, 1-4]] Aan sommigen van zijn zonen, die tot het ambtelijk priesterschap zijn uitgekozen, valt de gave ten deel om, door gelijkvormig te worden met de priester Christus, zijn priesterlijk, profetisch en koninklijk volk te dienen en om de epiclese uit te spreken, opdat de Geest het volk binnenleidt in de aanwezigheid van de goddelijke Majesteit om Hem lof en eer te brengen en dank te betuigen. In het bruiloftsmaal van de eucharistie biedt de Bruidegom de Kerk zijn Lichaam en Bloed aan: het is het begin van het Koninkrijk, dat is beloofd en afgesmeekt, en dat ontvlamt door het vuur van de Geest. In het huwelijk verenigt de Kerk zich met de Bruidegom in een vruchtbaarheid die nieuwe kinderen voortbrengt, en in een engagement tot getuigenis en missie. In het sacrament van de vergeving laat zij het kind dat ze verloren had maar dat is teruggevonden (Lc. 15, 11-32) [[b:Lc. 15, 11-32]], opnieuw toe in de tegenwoordigheid van de Vader. Bij de zalving van zieken met de heilige Olie smeekt de Kerk haar Heer om genezing en vergeving van zonden. Verenigd met de biddende Christus, bij wie vooral de monnik bezieling vindt voor heel zijn bestaan, laat zij in de Heilige Geest haar lofprijzing voortdurend tot de Vader opstijgen, alsook haar dankzegging en de smeekbede van de epiclese. Haar liturgie strekt zich uit in de 'heilstijd', waarvan de uren vervuld zijn van genade.
In het complexe geheel van deze mysteries verbindt de aardse liturgie reeds de aarde met de hemel en derhalve met de goddelijke en volmaakte liturgie die daar wordt gevierd, totdat bij de wederkomst van de Heer de mensheid zal worden toegelaten tot de aanschouwing van God zoals Hij is, en tot de onophoudelijke aanbidding van de allerheiligste Drie-eenheid.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
De liturgie in de Kerken van het Oosten
In zijn apostolische brief Orientale Lumen [1180] nodigt Johannes Paulus II uit om te luisteren naar de Kerken van het Oosten, "levende vertolkers van de schat der overlevering die zij bewaren", want, zo voegt de paus eraan toe: "Wanneer ik dit erfgoed beschouw, verschijnen voor mijn ogen elementen die van grote betekenis zijn om de christelijke ervaring vollediger en meer integraal te begrijpen en bijgevolg om een meer compleet antwoord te geven op de verwachtingen van de mannen en vrouwen in deze tijd. In vergelijking immers met iedere andere cultuur heeft het christelijke Oosten een unieke en bevoorrechte rol als het oorspronkelijke kader waarin de Kerk werd geboren", Orientale Lumen [[1180|5]] Terwijl er in dit verband aan wordt herinnerd "met hoeveel liefde de Oosterse Christenen de liturgische plechtigheden vieren" Unitatis Redintegratio [[618|15]], wordt onderstreept dat de zin voor het mysterie in de liturgische viering "zo sterk wordt ervaren door alle gelovigen uit het christelijk Oosten" Orientale Lumen [[1180|6]] en dat "het liturgisch gebed in het Oosten zeer geschikt blijkt om de mens in zijn totaliteit erbij te betrekken: het mysterie wordt bezongen in heel de verhevenheid van zijn inhoud, maar ook met de warmte aan gevoelens die het oproept in het hart van de verloste mensheid. In de heilige handeling wordt ook op de lichamelijkheid een beroep gedaan om een lofprijzing aan te heffen, en de schoonheid, die een van de meest geliefde termen in het Oosten is om de goddelijke harmonie en het model van de verheerlijkte mensheid vgl: III, 1, 1: Sources Chretien 158, 12 [[[1194]]] te verwoorden, openbaart zich overal: in de vorm van de kerk, en in de klanken, kleuren, lichten, en geuren. De lange duur van de vieringen, de herhaalde aanroepingen, alles is uitdrukking van een toenemende identificatie van heel de persoon met het gevierde mysterie. Het gebed van de Kerk wordt zo al een deelname aan de hemelse liturgie, een anticiperen op de uiteindelijke zaligheid". Orientale Lumen [[1180|11]]
Dit laat nog meer zien hoe kostbaar de uitspraak van het Conciliedecreet over de oecumene is: "Het leren kennen, respecteren en liefdevol in stand houden van het bijzonder rijke liturgische en geestelijke erfgoed van het Oosten is, zoals allen moeten weten, van het grootste belang voor het trouw bewaren van de volheid van de christelijke traditie en voor het tot stand brengen van een verzoening tussen de Christenen van Oost en West". Unitatis Redintegratio [[618|15]]
In zijn apostolische brief Orientale Lumen [1180] nodigt Johannes Paulus II uit om te luisteren naar de Kerken van het Oosten, "levende vertolkers van de schat der overlevering die zij bewaren", want, zo voegt de paus eraan toe: "Wanneer ik dit erfgoed beschouw, verschijnen voor mijn ogen elementen die van grote betekenis zijn om de christelijke ervaring vollediger en meer integraal te begrijpen en bijgevolg om een meer compleet antwoord te geven op de verwachtingen van de mannen en vrouwen in deze tijd. In vergelijking immers met iedere andere cultuur heeft het christelijke Oosten een unieke en bevoorrechte rol als het oorspronkelijke kader waarin de Kerk werd geboren", Orientale Lumen [[1180|5]] Terwijl er in dit verband aan wordt herinnerd "met hoeveel liefde de Oosterse Christenen de liturgische plechtigheden vieren" Unitatis Redintegratio [[618|15]], wordt onderstreept dat de zin voor het mysterie in de liturgische viering "zo sterk wordt ervaren door alle gelovigen uit het christelijk Oosten" Orientale Lumen [[1180|6]] en dat "het liturgisch gebed in het Oosten zeer geschikt blijkt om de mens in zijn totaliteit erbij te betrekken: het mysterie wordt bezongen in heel de verhevenheid van zijn inhoud, maar ook met de warmte aan gevoelens die het oproept in het hart van de verloste mensheid. In de heilige handeling wordt ook op de lichamelijkheid een beroep gedaan om een lofprijzing aan te heffen, en de schoonheid, die een van de meest geliefde termen in het Oosten is om de goddelijke harmonie en het model van de verheerlijkte mensheid vgl: III, 1, 1: Sources Chretien 158, 12 [[[1194]]] te verwoorden, openbaart zich overal: in de vorm van de kerk, en in de klanken, kleuren, lichten, en geuren. De lange duur van de vieringen, de herhaalde aanroepingen, alles is uitdrukking van een toenemende identificatie van heel de persoon met het gevierde mysterie. Het gebed van de Kerk wordt zo al een deelname aan de hemelse liturgie, een anticiperen op de uiteindelijke zaligheid". Orientale Lumen [[1180|11]]
Dit laat nog meer zien hoe kostbaar de uitspraak van het Conciliedecreet over de oecumene is: "Het leren kennen, respecteren en liefdevol in stand houden van het bijzonder rijke liturgische en geestelijke erfgoed van het Oosten is, zoals allen moeten weten, van het grootste belang voor het trouw bewaren van de volheid van de christelijke traditie en voor het tot stand brengen van een verzoening tussen de Christenen van Oost en West". Unitatis Redintegratio [[618|15]]
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk i Aard en betekenis van de Instructie
3
Het Tweede Vaticaans Concilie en de liturgie
"Iedere schriftgeleerde die onderwezen is in het Rijk der hemelen, is gelijk aan een huisvader die uit zijn schat nieuw en oud te voorschijn haalt" (Mt. 13, 52) [b:Mt. 13, 52]. Met deze uitspraak zou men de houding kunnen samenvatten van de Vaders die bijeen waren op het Tweede Vaticaans Concilie. Hierdoor zijn de constituties en decreten bezield die het concilie zelf heeft goedgekeurd, alsook de documenten ter interpretatie en toepassing bij de implementatie van de besluiten die tijdens het concilie werden genomen.
Het is geen toeval dat het eerste document dat door het Tweede Vaticaans Concilie werd gepubliceerd, de heilige Liturgie betrof. Hetzelfde concilie onderstreepte het belang van deze keuze, waarbij werd opgemerkt dat de heropleving en herziening van de liturgie beschouwd moet worden als "een teken van Gods providentiële beschikkingen voor onze tijd, als een doortocht van de Heilige Geest in zijn Kerk' Sacrosanctum Concilium [[570|43]]; want dagelijks maakt de liturgie hen die tot de Kerk behoren, tot een heilige tempel voor de Heer, een woonstede van God in de Geest (Ef. 2, 2-12) [[b:Ef. 2, 2-12]], totdat wij de gehele omvang van de volheid van de Christus bereiken (Ef. 4, 13) [[b:Ef. 4, 13]], en sterkt zij tegelijkertijd en op wondere wijze hun kracht om Christus te verkondigen. vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|3]]]
Op de Constitutie over de heilige Liturgie [570], die gedurende tientallen jaren van reflectie werd voorbereid vooral door het werk van wat men toen de Liturgische Beweging noemde, volgde een intense collegiale samenwerking die ernaar streefde de constitutie te preciseren en stap voor stap in te voeren in het leven van de Kerk in het westen door de verspreiding van diens geest, door vastlegging van bepaalde regels en de verwerking ervan in de liturgische boeken.
"Iedere schriftgeleerde die onderwezen is in het Rijk der hemelen, is gelijk aan een huisvader die uit zijn schat nieuw en oud te voorschijn haalt" (Mt. 13, 52) [b:Mt. 13, 52]. Met deze uitspraak zou men de houding kunnen samenvatten van de Vaders die bijeen waren op het Tweede Vaticaans Concilie. Hierdoor zijn de constituties en decreten bezield die het concilie zelf heeft goedgekeurd, alsook de documenten ter interpretatie en toepassing bij de implementatie van de besluiten die tijdens het concilie werden genomen.
Het is geen toeval dat het eerste document dat door het Tweede Vaticaans Concilie werd gepubliceerd, de heilige Liturgie betrof. Hetzelfde concilie onderstreepte het belang van deze keuze, waarbij werd opgemerkt dat de heropleving en herziening van de liturgie beschouwd moet worden als "een teken van Gods providentiële beschikkingen voor onze tijd, als een doortocht van de Heilige Geest in zijn Kerk' Sacrosanctum Concilium [[570|43]]; want dagelijks maakt de liturgie hen die tot de Kerk behoren, tot een heilige tempel voor de Heer, een woonstede van God in de Geest (Ef. 2, 2-12) [[b:Ef. 2, 2-12]], totdat wij de gehele omvang van de volheid van de Christus bereiken (Ef. 4, 13) [[b:Ef. 4, 13]], en sterkt zij tegelijkertijd en op wondere wijze hun kracht om Christus te verkondigen. vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|3]]]
Op de Constitutie over de heilige Liturgie [570], die gedurende tientallen jaren van reflectie werd voorbereid vooral door het werk van wat men toen de Liturgische Beweging noemde, volgde een intense collegiale samenwerking die ernaar streefde de constitutie te preciseren en stap voor stap in te voeren in het leven van de Kerk in het westen door de verspreiding van diens geest, door vastlegging van bepaalde regels en de verwerking ervan in de liturgische boeken.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Conciliaire en post-conciliaire beginselen en normen voor de Oosterse Kerken
Alle christelijke Kerken vinden hun fundament in de ene boodschap van Christus en delen noodzakelijkerwijs een gemeenschappelijk erfgoed. Daarom verschaft een groot aantal beginselen van de Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570] elementen die universeel geldend zijn voor de liturgieën van alle Kerken, en die ook moeten worden toegepast in de vieringen van Kerken die niet de Romeinse ritus volgen. vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|3]]] De praktische normen van deze constitutie alsmede die van het Wetboek van Canoniek Recht [30] dat in 1983 werd gepromulgeerd, dient men te beschouwen als alleen van toepassing op de Latijnse Kerk. vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|3]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|1]]] Beginselen en normen van liturgische aard die direct betrekking hebben op de Oosterse Kerken, zijn evenwel te vinden in verschillende conciliedocumenten, bijvoorbeeld in Lumen Gentium [617|23], Unitatis Redintegratio [618|14-17] en nog meer in Orientalium Ecclesiarum [701]. Daarin wordt de onvervreemdbare waarde geprezen van de eigen en daarom ook onderscheiden tradities van de Oosterse Kerken. Na het Tweede Vaticaans Concilie wordt de belangrijkste verzameling normen voor de Oosterse Kerken gevormd door het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574].
De hier genoemde documenten zetten de algemene beginselen en de praktische normen uiteen met betrekking tot verschillende aspecten van het kerkelijk leven. Sommige zijn op liturgisch vlak wetgevend, waarbij ze verplichtende normen aangeven waaraan alle Oosterse Katholieke Kerken gehouden zijn. Ze pretenderen natuurlijk niet exhaustief het geheel van aanwijzingen weer te geven die de liturgische vieringen van elke afzonderlijke Kerk sui iuris, de rechtens zelfstandige Kerken, regelen. Dergelijke voorschriften vallen immers onder het particuliere recht van elke Kerk.
Alle christelijke Kerken vinden hun fundament in de ene boodschap van Christus en delen noodzakelijkerwijs een gemeenschappelijk erfgoed. Daarom verschaft een groot aantal beginselen van de Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570] elementen die universeel geldend zijn voor de liturgieën van alle Kerken, en die ook moeten worden toegepast in de vieringen van Kerken die niet de Romeinse ritus volgen. vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|3]]] De praktische normen van deze constitutie alsmede die van het Wetboek van Canoniek Recht [30] dat in 1983 werd gepromulgeerd, dient men te beschouwen als alleen van toepassing op de Latijnse Kerk. vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|3]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|1]]] Beginselen en normen van liturgische aard die direct betrekking hebben op de Oosterse Kerken, zijn evenwel te vinden in verschillende conciliedocumenten, bijvoorbeeld in Lumen Gentium [617|23], Unitatis Redintegratio [618|14-17] en nog meer in Orientalium Ecclesiarum [701]. Daarin wordt de onvervreemdbare waarde geprezen van de eigen en daarom ook onderscheiden tradities van de Oosterse Kerken. Na het Tweede Vaticaans Concilie wordt de belangrijkste verzameling normen voor de Oosterse Kerken gevormd door het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574].
De hier genoemde documenten zetten de algemene beginselen en de praktische normen uiteen met betrekking tot verschillende aspecten van het kerkelijk leven. Sommige zijn op liturgisch vlak wetgevend, waarbij ze verplichtende normen aangeven waaraan alle Oosterse Katholieke Kerken gehouden zijn. Ze pretenderen natuurlijk niet exhaustief het geheel van aanwijzingen weer te geven die de liturgische vieringen van elke afzonderlijke Kerk sui iuris, de rechtens zelfstandige Kerken, regelen. Dergelijke voorschriften vallen immers onder het particuliere recht van elke Kerk.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Het doel van deze Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften van het Canoniek Wetboek voor de Oosterse Kerken
De liturgische wetten die voor alle Oosterse Kerken gelden, zijn belangrijk, omdat ze algemene richtlijnen aangeven. Maar omdat ze over verschillende teksten zijn verspreid, bestaat het gevaar dat ze onbekend blijven, slecht worden gecoördineerd en geïnterpreteerd. Daarom leek het goed ze bijeen te brengen in één systematisch geheel en aan te vullen met eerdere preciseringen: dat is het doel van deze instructie welke wordt aangeboden aan de Oosterse Kerken die in volledige gemeenschap zijn met de Heilige Stoel, om hen te helpen hun eigen identiteit ten volle te realiseren. De algemene, gezaghebbende richtlijnen, die deze instructie formuleert met het oog op het verloop van de vieringen en het leven van de Oosterse liturgie, vertrekken steeds vanuit een theologisch perspectief en vertalen zich in voorstellen van juridisch-pastorale aard.
De instructie stelt zich het volgende tot doel:
De liturgische wetten die voor alle Oosterse Kerken gelden, zijn belangrijk, omdat ze algemene richtlijnen aangeven. Maar omdat ze over verschillende teksten zijn verspreid, bestaat het gevaar dat ze onbekend blijven, slecht worden gecoördineerd en geïnterpreteerd. Daarom leek het goed ze bijeen te brengen in één systematisch geheel en aan te vullen met eerdere preciseringen: dat is het doel van deze instructie welke wordt aangeboden aan de Oosterse Kerken die in volledige gemeenschap zijn met de Heilige Stoel, om hen te helpen hun eigen identiteit ten volle te realiseren. De algemene, gezaghebbende richtlijnen, die deze instructie formuleert met het oog op het verloop van de vieringen en het leven van de Oosterse liturgie, vertrekken steeds vanuit een theologisch perspectief en vertalen zich in voorstellen van juridisch-pastorale aard.
De instructie stelt zich het volgende tot doel:
- Het faciliteren van een grotere verdieping van de geweldige rijkdommen die eigen zijn aan de authentieke Oosterse tradities, die nauwgezet bewaard en aan alle gelovigen doorgegeven moeten worden.
- Het in een organisch kader samenbrengen van de liturgische normen die gelden voor alle Oosterse Katholieke Kerken, en, waar dat nodig mocht blijken, het aansporen tot het hernemen van de oosters-liturgische authenticiteit overeenkomstig de traditie die iedere Oosterse Kerk heeft geërfd van de apostelen door middel van de Vaders.
- Het aansporen om op solide basis te komen tot het organiseren van de permanente liturgische vorming, zowel van de clerus (vanuit de seminaries en opleidingsinstituten), als van het volk van God (door middel van mystagogisch-catechetische scholing).
- Het opstellen van een lijst met gemeenschappelijke beginselen voor het maken van liturgische directoria voor elke Kerk sui iuris.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Het opstellen van eigen liturgische directoria
Deze instructie die werd opgesteld vanuit de aanwijzingen van de Heilige Stoel en de tradities van de Oosterse liturgieën, beperkt zich tot het formuleren van de beginselen en regels die gelden voor alle oosters-katholieke Kerken. Het gezag van elke Kerk sui iuris wordt overeenkomstig de aanwijzingen van de Apostolische Constitutie Sacri Canones [3696] uitgenodigd deze in alle openheid te ontvangen en in te voegen in de voorschriften van hun particulier liturgisch recht.
Voor groepen van Kerken sui iuris die tot eenzelfde liturgische familie behoren, zoals Kerken van de Byzantijnse of van de Assyrisch-Chaldeeuwse traditie, zal de Heilige Stoel erop toezien in samenwerking met de betreffende Kerken meer gedetailleerde aanwijzingen op te stellen. Iedere Kerk sui iuris die tot dergelijke families behoort, zal overeenkomstig nader te bepalen modaliteiten ervoor zorgen dat een geheel aan normen wordt opgesteld met als doel zowel onderhavig document, als het voor de gehele liturgische familie op te stellen document aan te passen aan hun eigen specifieke situatie.
De Kerken sui iuris die echter niet tot een bredere liturgische familie behoren, zullen zo snel mogelijk hun eigen particuliere normen uitwerken, op basis van onderhavige instructie. De Heilige Stoel is bereid baar eigen experts ter beschikking te stellen om met de Kerken sui iuris samen te werken bij het opstellen van dergelijke particuliere normen, als deze Kerken dat nodig achten en erom vragen. Aan het einde van dit traject zal dan het Liturgisch Directorium van elke Kerk sui iuris aan de Heilige Stoel worden voorgelegd.
Deze instructie die werd opgesteld vanuit de aanwijzingen van de Heilige Stoel en de tradities van de Oosterse liturgieën, beperkt zich tot het formuleren van de beginselen en regels die gelden voor alle oosters-katholieke Kerken. Het gezag van elke Kerk sui iuris wordt overeenkomstig de aanwijzingen van de Apostolische Constitutie Sacri Canones [3696] uitgenodigd deze in alle openheid te ontvangen en in te voegen in de voorschriften van hun particulier liturgisch recht.
Voor groepen van Kerken sui iuris die tot eenzelfde liturgische familie behoren, zoals Kerken van de Byzantijnse of van de Assyrisch-Chaldeeuwse traditie, zal de Heilige Stoel erop toezien in samenwerking met de betreffende Kerken meer gedetailleerde aanwijzingen op te stellen. Iedere Kerk sui iuris die tot dergelijke families behoort, zal overeenkomstig nader te bepalen modaliteiten ervoor zorgen dat een geheel aan normen wordt opgesteld met als doel zowel onderhavig document, als het voor de gehele liturgische familie op te stellen document aan te passen aan hun eigen specifieke situatie.
De Kerken sui iuris die echter niet tot een bredere liturgische familie behoren, zullen zo snel mogelijk hun eigen particuliere normen uitwerken, op basis van onderhavige instructie. De Heilige Stoel is bereid baar eigen experts ter beschikking te stellen om met de Kerken sui iuris samen te werken bij het opstellen van dergelijke particuliere normen, als deze Kerken dat nodig achten en erom vragen. Aan het einde van dit traject zal dan het Liturgisch Directorium van elke Kerk sui iuris aan de Heilige Stoel worden voorgelegd.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk ii De onvervreemdbare waarde van het eigen erfgoed van de Oosterse Kerken en de dringende noodzaak dit te verspreiden
7
Het erfgoed van de Oosterse Kerken
De conciliedocumenten, het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] en herhaaldelijke gezagvolle verklaringen van het leergezag bevestigen de onvervreemdbare waarde van het eigen erfgoed van de Oosterse Kerken. Nr. 23 van Lumen Gentium [617|23] verklaart dat deze Kerken door beschikking van de goddelijke voorzienigheid - met behoud van de eenheid in het geloof en het ene goddelijke leven van de universele Kerk - beschikken over een eigen theologisch en spiritueel erfgoed, een eigen kerktucht en eigen liturgische gebruiken. Nr. 1 van Orientalium Ecclesiarum [701|1] preciseert dat in deze Kerken de overlevering schittert die via de Vaders teruggaat op de apostelen, en die deel uitmaakt van het door God geopenbaarde en overgeleverde erfgoed van de universele Kerk.
Binnen de eenheid van het katholieke geloof drukt ieder erfgoed de verscheidenheid uit van de wijzen waarop zij zich manifesteert vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(39)]]] De volheid van Gods mysterie openbaart zich stapsgewijs overeenkomstig de historische omstandigheden en de cultuur van volken, en vindt zijn uitdrukking in de wijzen van geloofsbeleving die eigen zijn aan elk van de Oosterse Kerken. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(28)]]]
De conciliedocumenten, het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] en herhaaldelijke gezagvolle verklaringen van het leergezag bevestigen de onvervreemdbare waarde van het eigen erfgoed van de Oosterse Kerken. Nr. 23 van Lumen Gentium [617|23] verklaart dat deze Kerken door beschikking van de goddelijke voorzienigheid - met behoud van de eenheid in het geloof en het ene goddelijke leven van de universele Kerk - beschikken over een eigen theologisch en spiritueel erfgoed, een eigen kerktucht en eigen liturgische gebruiken. Nr. 1 van Orientalium Ecclesiarum [701|1] preciseert dat in deze Kerken de overlevering schittert die via de Vaders teruggaat op de apostelen, en die deel uitmaakt van het door God geopenbaarde en overgeleverde erfgoed van de universele Kerk.
Binnen de eenheid van het katholieke geloof drukt ieder erfgoed de verscheidenheid uit van de wijzen waarop zij zich manifesteert vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(39)]]] De volheid van Gods mysterie openbaart zich stapsgewijs overeenkomstig de historische omstandigheden en de cultuur van volken, en vindt zijn uitdrukking in de wijzen van geloofsbeleving die eigen zijn aan elk van de Oosterse Kerken. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(28)]]]
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Geleding van de Oosterse Kerken
Nr. 23 van Lumen Gentium [617|23] spreekt over de verschillende organisch verbonden groepen van Kerken en bevestigt dat er "onder hen enkele zijn, met name de oude patriarchale Kerken, die als de moederschoot van het geloof andere Kerken als dochters hebben voortgebracht, waarmee zij tot in onze dagen verbonden zijn gebleven door een sterkere band ( ... )." Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] herneemt dezelfde uitspraak, wanneer het spreekt over de Kerken sui iuris als groepen van Christengelovigen die door een hiërarchie zijn verenigd ( canon 27 [574|(27)]); het wijst op de riten die hun eigen erfgoed vormen ( canon 28 § 1 [574|(28)]) en preciseert dat deze riten hun oorsprong vinden in de Alexandrijnse, Antiocheense, Armeense, Chaldeeuwse en Byzantijnse tradities ( canon 28 §2 [574|(28)]).
Nr. 23 van Lumen Gentium [617|23] spreekt over de verschillende organisch verbonden groepen van Kerken en bevestigt dat er "onder hen enkele zijn, met name de oude patriarchale Kerken, die als de moederschoot van het geloof andere Kerken als dochters hebben voortgebracht, waarmee zij tot in onze dagen verbonden zijn gebleven door een sterkere band ( ... )." Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] herneemt dezelfde uitspraak, wanneer het spreekt over de Kerken sui iuris als groepen van Christengelovigen die door een hiërarchie zijn verenigd ( canon 27 [574|(27)]); het wijst op de riten die hun eigen erfgoed vormen ( canon 28 § 1 [574|(28)]) en preciseert dat deze riten hun oorsprong vinden in de Alexandrijnse, Antiocheense, Armeense, Chaldeeuwse en Byzantijnse tradities ( canon 28 §2 [574|(28)]).
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Eigen karakter van het erfgoed van de Oosterse Kerken
Deze Kerken bewaren met behoedzame zorg de Bijbels-symbolische theologie, die door de Vaders langdurig is uiteengezet. Zij bewaren de zin voor het buitengewoon en onuitsprekelijk mysterie, dat de liturgische handelingen omgeeft en kenmerkt. In de teksten en in geestelijk opzicht handhaven zij de betekenis van de liturgie als een onophoudelijke doxologie, als een bede om vergeving en als een ononderbroken epiclese, met formuleringen die tegelijkertijd rijk zijn en tot de verbeelding spreken. Ze zijn rijk aan een spiritualiteit die rechtstreeks put uit de Heilige Schrift, en daarom ook rijk is aan theologie die minder onderhevig is aan eerder rationele categorieën. Om historische en culturele redenen hebben zij een meer directe continuïteit behouden met de geestelijke leefwereld uit de beginperiode van het Christendom, - een bijzonderheid die ook door het westen steeds vaker wordt opgemerkt, niet als teken van stagnering en achterstand, maar van kostbare trouw aan de bronnen van het heil.
Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] laat onder verwijzing naar Lumen Gentium nr. 23 [617|23] en Orientalium Ecclesiarum nr. 3 [701|3] de belangrijkste terreinen zien, waarop het eigen erfgoed van de particuliere Kerken sui iuris aan de dag treedt: liturgie, theologie, spiritualiteit en kerktucht. Daarbij moet worden opgemerkt, dat deze afzonderlijke terreinen elkaar wederzijds beïnvloeden en conditioneren binnen een algehele visie op de goddelijke openbaring, die heel het leven doordringt en haar hoogtepunt vindt in de lofprijzing op de allerheiligste Drie-eenheid.
Zulke interacties veronderstellen de gedachte van een geschiedenis, cultuur, gedachtegoed en van gebruiken die eigen zijn aan iedere Kerk, en die even zovele stralen vormen, afkomstig van de ene Heer, de zon der gerechtigheid die iedere mens verlicht (Joh. 1, 9) [[b:Joh. 1, 9]] en de mens brengt tot een leven in gemeenschap met Hem. Elk van deze stralen, afzonderlijk opgevangen door iedere particuliere Kerk, bezit een oneindige waarde en dynamiek, en maakt deel uit van het universele erfgoed van de Kerk.
Deze Kerken bewaren met behoedzame zorg de Bijbels-symbolische theologie, die door de Vaders langdurig is uiteengezet. Zij bewaren de zin voor het buitengewoon en onuitsprekelijk mysterie, dat de liturgische handelingen omgeeft en kenmerkt. In de teksten en in geestelijk opzicht handhaven zij de betekenis van de liturgie als een onophoudelijke doxologie, als een bede om vergeving en als een ononderbroken epiclese, met formuleringen die tegelijkertijd rijk zijn en tot de verbeelding spreken. Ze zijn rijk aan een spiritualiteit die rechtstreeks put uit de Heilige Schrift, en daarom ook rijk is aan theologie die minder onderhevig is aan eerder rationele categorieën. Om historische en culturele redenen hebben zij een meer directe continuïteit behouden met de geestelijke leefwereld uit de beginperiode van het Christendom, - een bijzonderheid die ook door het westen steeds vaker wordt opgemerkt, niet als teken van stagnering en achterstand, maar van kostbare trouw aan de bronnen van het heil.
Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] laat onder verwijzing naar Lumen Gentium nr. 23 [617|23] en Orientalium Ecclesiarum nr. 3 [701|3] de belangrijkste terreinen zien, waarop het eigen erfgoed van de particuliere Kerken sui iuris aan de dag treedt: liturgie, theologie, spiritualiteit en kerktucht. Daarbij moet worden opgemerkt, dat deze afzonderlijke terreinen elkaar wederzijds beïnvloeden en conditioneren binnen een algehele visie op de goddelijke openbaring, die heel het leven doordringt en haar hoogtepunt vindt in de lofprijzing op de allerheiligste Drie-eenheid.
Zulke interacties veronderstellen de gedachte van een geschiedenis, cultuur, gedachtegoed en van gebruiken die eigen zijn aan iedere Kerk, en die even zovele stralen vormen, afkomstig van de ene Heer, de zon der gerechtigheid die iedere mens verlicht (Joh. 1, 9) [[b:Joh. 1, 9]] en de mens brengt tot een leven in gemeenschap met Hem. Elk van deze stralen, afzonderlijk opgevangen door iedere particuliere Kerk, bezit een oneindige waarde en dynamiek, en maakt deel uit van het universele erfgoed van de Kerk.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Plicht tot bescherming van het Oosterse erfgoed
Vanuit de wens dat deze schatten zich ontvouwen en steeds daadkrachtiger bijdragen aan de evangelisatie van de wereld, bevestigt Orientalium Ecclesiarum [701], evenals de daarop volgende documenten, dat de leden van de Oosterse kerken het recht en de plicht hebben deze schatten te behouden, te kennen en ervan te leven vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|6]]] Een dergelijke verklaring betekent een duidelijke veroordeling van iedere poging om de Oosterse gelovigen van hun Kerken te verwijderen, hetzij op expliciete en onomkeerbare wijze met de juridische consequenties die leiden tot de overgang van een Kerk sui iuris naar een andere vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(31.1465)]]], hetzij op minder expliciete wijze door de aanmoediging om denkwijzen, spiritualiteit en vroomheidsvorrnen over te nemen die niet overeenkomen met het eigen kerkelijk erfgoed. Dit laatste gaat in tegen de zo vaak herhaalde aanwijzingen van de kant van de pausen van Rome, zoals reeds bijzonder krachtig werd uitgedrukt in de Apostolische Brief Orientalium Dignitas [1179] van Leo XIII.
Het gevaar de Oosterse identiteit te verliezen doet zich vooral voor in een periode als de huidige, die wordt gekenmerkt door sterke migratie vanuit het Oosten naar landen die als 'gastvrijer' worden beschouwd, met een overheersende Latijnse traditie. Deze ontvangende landen worden verrijkt met het eigen erfgoed van de oosterlingen die zich er vestigen, zodat het behoud van een dergelijk erfgoed moet worden ondersteund en aangemoedigd, niet alleen door de Oosterse herders, maar ook door de Latijnse herders in de immigratiegebieden, want zo'n erfgoed is uitdrukking van de veelvormige rijkdom van Christus' Kerk.
Vanuit de wens dat deze schatten zich ontvouwen en steeds daadkrachtiger bijdragen aan de evangelisatie van de wereld, bevestigt Orientalium Ecclesiarum [701], evenals de daarop volgende documenten, dat de leden van de Oosterse kerken het recht en de plicht hebben deze schatten te behouden, te kennen en ervan te leven vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|6]]] Een dergelijke verklaring betekent een duidelijke veroordeling van iedere poging om de Oosterse gelovigen van hun Kerken te verwijderen, hetzij op expliciete en onomkeerbare wijze met de juridische consequenties die leiden tot de overgang van een Kerk sui iuris naar een andere vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(31.1465)]]], hetzij op minder expliciete wijze door de aanmoediging om denkwijzen, spiritualiteit en vroomheidsvorrnen over te nemen die niet overeenkomen met het eigen kerkelijk erfgoed. Dit laatste gaat in tegen de zo vaak herhaalde aanwijzingen van de kant van de pausen van Rome, zoals reeds bijzonder krachtig werd uitgedrukt in de Apostolische Brief Orientalium Dignitas [1179] van Leo XIII.
Het gevaar de Oosterse identiteit te verliezen doet zich vooral voor in een periode als de huidige, die wordt gekenmerkt door sterke migratie vanuit het Oosten naar landen die als 'gastvrijer' worden beschouwd, met een overheersende Latijnse traditie. Deze ontvangende landen worden verrijkt met het eigen erfgoed van de oosterlingen die zich er vestigen, zodat het behoud van een dergelijk erfgoed moet worden ondersteund en aangemoedigd, niet alleen door de Oosterse herders, maar ook door de Latijnse herders in de immigratiegebieden, want zo'n erfgoed is uitdrukking van de veelvormige rijkdom van Christus' Kerk.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
De voortgang van de traditie
In de Apostolische Brief Orientale Lumen [1180] wordt in het bijzonder de onvervangbare rol onderstreept van de Oosters-Katholieke gelovigen, die "samen met hun orthodoxe broeders levende dragers" zijn van de "eerbiedwaardige en oude traditie van de Oosterse Kerken". Orientale Lumen [[1180|1]] Dit is een uitdrukking die aansluit bij de formulering uit het Decreet Orientalium Ecclesiarum [701], waarin bovendien de wens werd uitgedrukt, dat de Oosterse Katholieke Kerken met hernieuwde kracht hun zending vervullen. Dit sluit het 'nieuwe' niet uit; immers, om te overleven heeft iedere Kerk, zowel in het Oosten als in het westen, zich voortdurend moeten aanpassen aan de veranderende leefomstandigheden. Maar de Brief [1180] waarschuwt voor iedere ongerechtvaardigde en ongunstige overhaasting, en eist dat elke eventuele verandering niet alleen goed doordacht dient te zijn, maar ook wordt ingegeven door de oorspronkelijke tradities en daarmee overeenstemt.
In de Apostolische Brief Orientale Lumen [1180] wordt in het bijzonder de onvervangbare rol onderstreept van de Oosters-Katholieke gelovigen, die "samen met hun orthodoxe broeders levende dragers" zijn van de "eerbiedwaardige en oude traditie van de Oosterse Kerken". Orientale Lumen [[1180|1]] Dit is een uitdrukking die aansluit bij de formulering uit het Decreet Orientalium Ecclesiarum [701], waarin bovendien de wens werd uitgedrukt, dat de Oosterse Katholieke Kerken met hernieuwde kracht hun zending vervullen. Dit sluit het 'nieuwe' niet uit; immers, om te overleven heeft iedere Kerk, zowel in het Oosten als in het westen, zich voortdurend moeten aanpassen aan de veranderende leefomstandigheden. Maar de Brief [1180] waarschuwt voor iedere ongerechtvaardigde en ongunstige overhaasting, en eist dat elke eventuele verandering niet alleen goed doordacht dient te zijn, maar ook wordt ingegeven door de oorspronkelijke tradities en daarmee overeenstemt.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
Criteria voor de interpretatie van organische ontwikkeling
Het concilie preciseert dat men in de riten en kerktucht van deze Kerken geen verandering mag invoeren zonder hun eigen organische ontwikkeling te respecteren. vgl: canon 40 § 1. [[[574|(40)]]] Mochten er, zo voegt het concilie toe, vanwege omstandigheden van tijd of personen zich dergelijke veranderingen hebben voorgedaan, dan dient men ervoor te zorgen dat wordt teruggekeerd naar de oude tradities vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|6]]] De heilige vader Johannes Paulus II ziet hierin een "teken van de vastbesloten houding van de Apostolische Stoel, een houding die het Concilie zo doeltreffend heeft benadrukt door aan de Oosterse Kerken die in volledige gemeenschap met deze Zetel zijn, de moed te vragen om de authentieke tradities van haar eigen identiteit te herontdekken, en om, waar nodig, de oorspronkelijke zuiverheid te herstellen" "Juich en verheug u, dochter Sion, want zie, Ik kom en Ik zal bij u wonen" (Zach. 2, 14) [[6988]]
In iedere Kerk sui iuris betekent de organische ontwikkeling dat men vóór alles rekening houdt met de wortels van waaruit het erfgoed van deze Kerken zich in het begin heeft ontwikkeld, in het bijzonder in Jeruzalem, Alexandrië, Antiochië, Constantinopel, Armenië en het oude Perzische rijk. Op de tweede plaats houdt deze ontwikkeling in, dat men rekening houdt met de verschillende manieren waarop dergelijke tradities worden overgebracht, en daarbij bewaard blijven in een samenhangende, organische continuïteit.
Om dit beginsel uit te leggen, is het dienstig om een exhortatie van paus Paulus VI aan de leden van de commissies die het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken moesten voorbereiden, in herinnering te roepen. Sprekend over het tweevoudig doel van het toekomstig wetboek (nl. trouw aan de tradities en openheid voor de vereisten van onze tijd), merkte Paulus VI op, hoezeer men bij het voorstellen van nieuwe zaken aandacht moet hebben voor en voldoende rekening moet houden met het systeem van het overgedragen erfgoed. Iedere vernieuwing moet dan ook coherent zijn en overeenstemmen met de gezonde traditie, zodat de nieuwe normen niet overkomen als een 'Fremdkörper ' dat in de kerkelijke organisatie wordt ingevoegd, maar zich bijna als vanzelf ontwikkelen vanuit de reeds bestaande normen. vgl: Tot de Pauselijke Commissie ter herziening van het Kerkelijke Wetboek voor de Oosterse Kerken [[[6989]]]
Het concilie preciseert dat men in de riten en kerktucht van deze Kerken geen verandering mag invoeren zonder hun eigen organische ontwikkeling te respecteren. vgl: canon 40 § 1. [[[574|(40)]]] Mochten er, zo voegt het concilie toe, vanwege omstandigheden van tijd of personen zich dergelijke veranderingen hebben voorgedaan, dan dient men ervoor te zorgen dat wordt teruggekeerd naar de oude tradities vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|6]]] De heilige vader Johannes Paulus II ziet hierin een "teken van de vastbesloten houding van de Apostolische Stoel, een houding die het Concilie zo doeltreffend heeft benadrukt door aan de Oosterse Kerken die in volledige gemeenschap met deze Zetel zijn, de moed te vragen om de authentieke tradities van haar eigen identiteit te herontdekken, en om, waar nodig, de oorspronkelijke zuiverheid te herstellen" "Juich en verheug u, dochter Sion, want zie, Ik kom en Ik zal bij u wonen" (Zach. 2, 14) [[6988]]
In iedere Kerk sui iuris betekent de organische ontwikkeling dat men vóór alles rekening houdt met de wortels van waaruit het erfgoed van deze Kerken zich in het begin heeft ontwikkeld, in het bijzonder in Jeruzalem, Alexandrië, Antiochië, Constantinopel, Armenië en het oude Perzische rijk. Op de tweede plaats houdt deze ontwikkeling in, dat men rekening houdt met de verschillende manieren waarop dergelijke tradities worden overgebracht, en daarbij bewaard blijven in een samenhangende, organische continuïteit.
Om dit beginsel uit te leggen, is het dienstig om een exhortatie van paus Paulus VI aan de leden van de commissies die het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken moesten voorbereiden, in herinnering te roepen. Sprekend over het tweevoudig doel van het toekomstig wetboek (nl. trouw aan de tradities en openheid voor de vereisten van onze tijd), merkte Paulus VI op, hoezeer men bij het voorstellen van nieuwe zaken aandacht moet hebben voor en voldoende rekening moet houden met het systeem van het overgedragen erfgoed. Iedere vernieuwing moet dan ook coherent zijn en overeenstemmen met de gezonde traditie, zodat de nieuwe normen niet overkomen als een 'Fremdkörper ' dat in de kerkelijke organisatie wordt ingevoegd, maar zich bijna als vanzelf ontwikkelen vanuit de reeds bestaande normen. vgl: Tot de Pauselijke Commissie ter herziening van het Kerkelijke Wetboek voor de Oosterse Kerken [[[6989]]]
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk iii De rijkdom van het liturgische erfgoed
13
Het Oosterse erfgoed is breder dan alleen de liturgie
Men moet zeker niet de bestaande neiging bevorderen om het specifieke erfgoed van de Oosterse Kerken te beperken tot enkel de liturgische dimensie. De aantrekkingskracht die uitgaat van het sacrale karakter van de riten, en de intense emotie die uitgaat van de teksten, kunnen geleid hebben tot een toekennen van een overdreven waarde aan het uiterlijke en emotionele aspect, als een gemakkelijk toevluchtsoord voor wie de noodzakelijke band van de liturgie met het leven ontkennen. Dit heeft er soms toe geleid dat deze Oosterse katholieken enkel hun liturgische erfgoed als specifiek eigen zijn gaan zien, waarbij ze zich daarentegen voor de andere aspecten van de spiritualiteit hebben aangepast aan de westerse sensibiliteit, die ze beschouwden als gemeenschappelijk van de universele Kerk. Het waarderen van de verschillende vormen van Oosterse theologie en spiritualiteit als onderdeel van het onverdeelde erfgoed van de universele Kerk is echter een vrij recente ontdekking, evenals het aan de dag getreden belang van particuliere vormen van kerktucht.
De praktijk van Oosterse liturgie zou het gevaar lopen zich te beperken tot pure uiterlijkheid, wanneer daarin niet het gehele erfgoed van de eigen Kerk stroomt als haar meest verheven uitdrukkingsvorm.
Men moet zeker niet de bestaande neiging bevorderen om het specifieke erfgoed van de Oosterse Kerken te beperken tot enkel de liturgische dimensie. De aantrekkingskracht die uitgaat van het sacrale karakter van de riten, en de intense emotie die uitgaat van de teksten, kunnen geleid hebben tot een toekennen van een overdreven waarde aan het uiterlijke en emotionele aspect, als een gemakkelijk toevluchtsoord voor wie de noodzakelijke band van de liturgie met het leven ontkennen. Dit heeft er soms toe geleid dat deze Oosterse katholieken enkel hun liturgische erfgoed als specifiek eigen zijn gaan zien, waarbij ze zich daarentegen voor de andere aspecten van de spiritualiteit hebben aangepast aan de westerse sensibiliteit, die ze beschouwden als gemeenschappelijk van de universele Kerk. Het waarderen van de verschillende vormen van Oosterse theologie en spiritualiteit als onderdeel van het onverdeelde erfgoed van de universele Kerk is echter een vrij recente ontdekking, evenals het aan de dag getreden belang van particuliere vormen van kerktucht.
De praktijk van Oosterse liturgie zou het gevaar lopen zich te beperken tot pure uiterlijkheid, wanneer daarin niet het gehele erfgoed van de eigen Kerk stroomt als haar meest verheven uitdrukkingsvorm.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Uitnemendheid van de liturgie
Het gehele terrein van de liturgie heeft in de Kerk sinds haar oorsprong een volstrekt centrale rol: het levendig aanvoelen dat heel het nieuwe leven van het geloof zijn hoogtepunt bereikt in de grote cultushandeling van Christus en de met Hem verenigde Kerk, is immers al vanaf de apostolische tijd een fundamenteel element.
"De heilige liturgie als plaats waar men verkondigt en aanbidt en waar de gemeenschap en broederschap onder de gelovigen aan de dag treden, is de ware opvoedster tot het christelijk leven en de meest complete synthese in de verschillende aspecten ervan". vgl: Tot de deelnemers aan de vergadering over de pastorale problemen in de katholieke Kerk van de Byzantijnse ritus in Roemenië [[[6990]]] De liturgie is immers "hoogtepunt en bron" vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|10]]] van het christelijke leven, en zij brengt het tot uitdrukking als in een synthese. Zij evoceert en actualiseert het mysterie van Christus en de Kerk, zij biedt het de gelovigen aan ter beschouwing, en zij bezingt het, terwijl ze dank brengt aan de Heer, "want eeuwig is zijn genade".
Het gehele terrein van de liturgie heeft in de Kerk sinds haar oorsprong een volstrekt centrale rol: het levendig aanvoelen dat heel het nieuwe leven van het geloof zijn hoogtepunt bereikt in de grote cultushandeling van Christus en de met Hem verenigde Kerk, is immers al vanaf de apostolische tijd een fundamenteel element.
"De heilige liturgie als plaats waar men verkondigt en aanbidt en waar de gemeenschap en broederschap onder de gelovigen aan de dag treden, is de ware opvoedster tot het christelijk leven en de meest complete synthese in de verschillende aspecten ervan". vgl: Tot de deelnemers aan de vergadering over de pastorale problemen in de katholieke Kerk van de Byzantijnse ritus in Roemenië [[[6990]]] De liturgie is immers "hoogtepunt en bron" vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|10]]] van het christelijke leven, en zij brengt het tot uitdrukking als in een synthese. Zij evoceert en actualiseert het mysterie van Christus en de Kerk, zij biedt het de gelovigen aan ter beschouwing, en zij bezingt het, terwijl ze dank brengt aan de Heer, "want eeuwig is zijn genade".
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
Bijzondere voorrang van de liturgie in de Oosterse Kerken
De uitnemende plaats van het liturgische erfgoed is in de Oosterse Kerken zelfs nog groter, want zij hebben op bijzondere wijze het primaat van de liturgie als hoogtepunt van het christelijk leven behouden. Hierin bleven zij volledig trouw aan de geest van de Kerkvaders in de tijd dat de liturgie de plaats was waarbinnen catechese en religieus onderricht zich concentreerden. De Schrift werd verkondigd en becommentarieerd. De voorbereiding van de catechumenen op het doopsel en van de boetelingen op hun verzoening gedurende de voorbereidingstijd op Pasen voltrok zich in een perfecte synthese van onderricht en symbolen; ook de diaconie vond daarin haar plaats. Heel het leven van de Kerk was dus als het ware samengevat in de liturgie. Op dit model zijn ook vandaag nog de Oosterse Kerken geïnspireerd en daarin ligt hun kracht. Uit ditzelfde model moet vooral ook de inspiratie worden geput voor de noodzakelijke herwaardering van de "mystagogische" methode voor de vorming van de gelovigen: vanuit de liturgie die men begrijpt en zich eigen maakt, ontstaat en ontwikkelt zich het leven in Christus.
De contemplatie en de deelname aan de goddelijke mysteries komen tot stand door middel van bepaalde uitdrukkingsvormen die tegelijkertijd geestelijke houdingen zijn: de doxologie, die gratuite lofprijzing en aanbidding is, en die de Heer verheerlijkt die "wonderbaar is zijn heiligen" (Ps. 68, 36; volgens de Septuagint) [b:Ps. 68, 36]; de anamnese of gedachtenis van de wonderen uit de heilseconomie en de dankzegging die er spontaan uit voortvloeit; de epiclese, de aanroeping van de Geest die heel de concrete werkelijkheid van de Kerk en het Koninkrijk tot voltooiing voert; en ten slotte de apofase, die meer specifiek oosters is, en die uitdrukking geeft aan het besef van onwaardigheid en eindigheid tegenover het onuitsprekelijke van de goddelijke werkelijkheid die zich aan de mens voordoet als het "mysterium tremendum", en die omgeven is door de sluier van de vrees, van het gevoel van ontoereikendheid en daarom ook van nederige aanbidding. Dit alles vindt zijn uitdrukking in talrijke formuleringen met apofatisch taalgebruik, alsook in het feit dat het afgescheiden en gesluierde heiligdom wordt omgeven met eerbied.
In de liturgie van de Oosterse Kerken vindt de volledige ervaring van de incarnatie van het geloof plaats in de cultuur van de volken, zodat zo'n cultuur tegelijkertijd de inspiratie is en de vrucht van dat geloof en in het bijzonder van de liturgie. Deze veelvormigheid van de Oosterse liturgieën is geenszins schadelijk voor de eenheid van de Kerk, maar werkt juist versterkend, omdat zij haar in staat stelt te wortelen in de concrete werkelijkheid van een bepaalde tijd en plaats.
Het gebed van de Oosterse Kerken is sterk gemeenschappelijk: hun liturgie zorgt ervoor dat de gelovigen niet alleen toevlucht en bescherming zoeken bij de Heer, maar zich ook verenigen in zijn kudde Vgl. Gebed om iemand tot.. Vgl. Gebed om iemand tot catechumeen te maken in de Byzantijnse traditie., en zich daarmee integreren in de samenkomst van de gemeenschap, er actief aan deelnemen volgens ieders eigen rang, en er de aanwezigheid bemerken van heel de gemeenschap van de heiligen, die eveneens zijn samengeroepen om in gezang God te prijzen en aan te roepen.
Bovendien behoudt het liturgische leven meer wezenlijk zijn centrale plaats in de kerkelijke activiteiten, is zij uitdrukking van het geloof en de geloofsinhoud, en vormt ze tegelijkertijd de leidraad voor het geestelijk leven van de gelovigen. Dit is bijzonder duidelijk gebleken, toen vele Oosterse Kerken die door regimes werden onderdrukt en vervolgd, in staat waren om te overleven en zelfs sterker werden, ofschoon hun eigen geestelijke en pastorale actieradius beperkt was tot enkel de viering van de liturgie, waaruit het volk in zekere zin zijn levenwekkende geloofsvoeding heeft geput.
De uitnemende plaats van het liturgische erfgoed is in de Oosterse Kerken zelfs nog groter, want zij hebben op bijzondere wijze het primaat van de liturgie als hoogtepunt van het christelijk leven behouden. Hierin bleven zij volledig trouw aan de geest van de Kerkvaders in de tijd dat de liturgie de plaats was waarbinnen catechese en religieus onderricht zich concentreerden. De Schrift werd verkondigd en becommentarieerd. De voorbereiding van de catechumenen op het doopsel en van de boetelingen op hun verzoening gedurende de voorbereidingstijd op Pasen voltrok zich in een perfecte synthese van onderricht en symbolen; ook de diaconie vond daarin haar plaats. Heel het leven van de Kerk was dus als het ware samengevat in de liturgie. Op dit model zijn ook vandaag nog de Oosterse Kerken geïnspireerd en daarin ligt hun kracht. Uit ditzelfde model moet vooral ook de inspiratie worden geput voor de noodzakelijke herwaardering van de "mystagogische" methode voor de vorming van de gelovigen: vanuit de liturgie die men begrijpt en zich eigen maakt, ontstaat en ontwikkelt zich het leven in Christus.
De contemplatie en de deelname aan de goddelijke mysteries komen tot stand door middel van bepaalde uitdrukkingsvormen die tegelijkertijd geestelijke houdingen zijn: de doxologie, die gratuite lofprijzing en aanbidding is, en die de Heer verheerlijkt die "wonderbaar is zijn heiligen" (Ps. 68, 36; volgens de Septuagint) [b:Ps. 68, 36]; de anamnese of gedachtenis van de wonderen uit de heilseconomie en de dankzegging die er spontaan uit voortvloeit; de epiclese, de aanroeping van de Geest die heel de concrete werkelijkheid van de Kerk en het Koninkrijk tot voltooiing voert; en ten slotte de apofase, die meer specifiek oosters is, en die uitdrukking geeft aan het besef van onwaardigheid en eindigheid tegenover het onuitsprekelijke van de goddelijke werkelijkheid die zich aan de mens voordoet als het "mysterium tremendum", en die omgeven is door de sluier van de vrees, van het gevoel van ontoereikendheid en daarom ook van nederige aanbidding. Dit alles vindt zijn uitdrukking in talrijke formuleringen met apofatisch taalgebruik, alsook in het feit dat het afgescheiden en gesluierde heiligdom wordt omgeven met eerbied.
In de liturgie van de Oosterse Kerken vindt de volledige ervaring van de incarnatie van het geloof plaats in de cultuur van de volken, zodat zo'n cultuur tegelijkertijd de inspiratie is en de vrucht van dat geloof en in het bijzonder van de liturgie. Deze veelvormigheid van de Oosterse liturgieën is geenszins schadelijk voor de eenheid van de Kerk, maar werkt juist versterkend, omdat zij haar in staat stelt te wortelen in de concrete werkelijkheid van een bepaalde tijd en plaats.
Het gebed van de Oosterse Kerken is sterk gemeenschappelijk: hun liturgie zorgt ervoor dat de gelovigen niet alleen toevlucht en bescherming zoeken bij de Heer, maar zich ook verenigen in zijn kudde Vgl. Gebed om iemand tot.. Vgl. Gebed om iemand tot catechumeen te maken in de Byzantijnse traditie., en zich daarmee integreren in de samenkomst van de gemeenschap, er actief aan deelnemen volgens ieders eigen rang, en er de aanwezigheid bemerken van heel de gemeenschap van de heiligen, die eveneens zijn samengeroepen om in gezang God te prijzen en aan te roepen.
Bovendien behoudt het liturgische leven meer wezenlijk zijn centrale plaats in de kerkelijke activiteiten, is zij uitdrukking van het geloof en de geloofsinhoud, en vormt ze tegelijkertijd de leidraad voor het geestelijk leven van de gelovigen. Dit is bijzonder duidelijk gebleken, toen vele Oosterse Kerken die door regimes werden onderdrukt en vervolgd, in staat waren om te overleven en zelfs sterker werden, ofschoon hun eigen geestelijke en pastorale actieradius beperkt was tot enkel de viering van de liturgie, waaruit het volk in zekere zin zijn levenwekkende geloofsvoeding heeft geput.
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
Het liturgische erfgoed in de Oosters-Katholieke Kerken als bron van identiteit
Ook al zijn de Oosters-Katholieke Kerken beïnvloed door het gewicht van de westerse traditie, toch hebben ze in de liturgie een trouwere conformiteit bewaard met hun oorspronkelijke tradities. Wanneer hun liturgieën door verwijdering van wat deze heeft aangetast, hersteld worden in een grotere authenticiteit en vitaliteit, zullen zij het beste vertrekpunt kunnen zijn voor de groei van hun eigenheid, waaruit de woorden en gebaren worden geput die tegenwoordig het hart van hun gelovigen kunnen raken en hun geest verlichten.
Het behoud van de liturgische rijkdom zal des te meer vrucht dragen, wanneer deze niet alleen wordt bepaald door normatieve tussenkomst van de hiërarchie, maar ook door de spontane en gelovige instemming van het Christenvolk, dat hierin is gevormd door hun herders. Het is van belang om erop te wijzen dat in onze dagen de herders ook op dit vlak ware voorbeelden moeten zijn voor de kudde, zodat deze haar overgeleverde trouw bewaart. Ook is van groot belang de wenselijke aanwezigheid van levendige monastieke gemeenschappen, die erop bedacht zijn om de onpeilbare rijkdom van het overgeleverde erfgoed van de respectieve Kerken op waarde te schatten en aan te bieden: "Het liturgisch gebed, de geestelijke traditie en het monniksleven in het Oosten zijn inderdaad intrinsiek met elkaar vervlochten. Juist daarom zou een goed opgezette en gemotiveerde vernieuwing van het monastieke leven ook voor hen een werkelijke kerkelijke bloei kunnen betekenen. Men moet niet denken dat dit de effectiviteit van de pastorale bediening zou verminderen; deze zal door zo'n sterke spiritualiteit juist worden versterkt, en op die wijze zijn ideale plaats kunnen hervinden" Orientale Lumen [[1180|27]]
Ook al zijn de Oosters-Katholieke Kerken beïnvloed door het gewicht van de westerse traditie, toch hebben ze in de liturgie een trouwere conformiteit bewaard met hun oorspronkelijke tradities. Wanneer hun liturgieën door verwijdering van wat deze heeft aangetast, hersteld worden in een grotere authenticiteit en vitaliteit, zullen zij het beste vertrekpunt kunnen zijn voor de groei van hun eigenheid, waaruit de woorden en gebaren worden geput die tegenwoordig het hart van hun gelovigen kunnen raken en hun geest verlichten.
Het behoud van de liturgische rijkdom zal des te meer vrucht dragen, wanneer deze niet alleen wordt bepaald door normatieve tussenkomst van de hiërarchie, maar ook door de spontane en gelovige instemming van het Christenvolk, dat hierin is gevormd door hun herders. Het is van belang om erop te wijzen dat in onze dagen de herders ook op dit vlak ware voorbeelden moeten zijn voor de kudde, zodat deze haar overgeleverde trouw bewaart. Ook is van groot belang de wenselijke aanwezigheid van levendige monastieke gemeenschappen, die erop bedacht zijn om de onpeilbare rijkdom van het overgeleverde erfgoed van de respectieve Kerken op waarde te schatten en aan te bieden: "Het liturgisch gebed, de geestelijke traditie en het monniksleven in het Oosten zijn inderdaad intrinsiek met elkaar vervlochten. Juist daarom zou een goed opgezette en gemotiveerde vernieuwing van het monastieke leven ook voor hen een werkelijke kerkelijke bloei kunnen betekenen. Men moet niet denken dat dit de effectiviteit van de pastorale bediening zou verminderen; deze zal door zo'n sterke spiritualiteit juist worden versterkt, en op die wijze zijn ideale plaats kunnen hervinden" Orientale Lumen [[1180|27]]
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Het belang van de traditie in de liturgie
Een dergelijk geloofserfgoed ontvangt men door middel van de traditie die door de tijden heen sinds de oudheid en vaak al sinds het getuigenis van de apostelen, garant staat voor de continuïteit en authenticiteit ervan. Dit wordt met een open hart ontvangen, bewaard, doorgegeven, onderricht, bevestigd en verhelderd door de Heilige Geest. Het gaat om een goddelijk depositum dat onaantastbaar is; de verduidelijking ervan is dynamisch en gebeurt met andere Kerken in een broederlijke uitwisseling, die de basis legt voor haar universaliteit in verscheidenheid en aanpassing. Toegepast op de liturgie, heeft de traditie in de Oosterse Kerken blijk gegeven van een buitengewone vitaliteit: het gebed van de Kerk heeft een eigen, constante weg afgelegd, daarbij op onwaarneembare wijze meer steunend op de grondslag van deze levende traditie dan op die van hervormingen van hogerhand.
Een dergelijk geloofserfgoed ontvangt men door middel van de traditie die door de tijden heen sinds de oudheid en vaak al sinds het getuigenis van de apostelen, garant staat voor de continuïteit en authenticiteit ervan. Dit wordt met een open hart ontvangen, bewaard, doorgegeven, onderricht, bevestigd en verhelderd door de Heilige Geest. Het gaat om een goddelijk depositum dat onaantastbaar is; de verduidelijking ervan is dynamisch en gebeurt met andere Kerken in een broederlijke uitwisseling, die de basis legt voor haar universaliteit in verscheidenheid en aanpassing. Toegepast op de liturgie, heeft de traditie in de Oosterse Kerken blijk gegeven van een buitengewone vitaliteit: het gebed van de Kerk heeft een eigen, constante weg afgelegd, daarbij op onwaarneembare wijze meer steunend op de grondslag van deze levende traditie dan op die van hervormingen van hogerhand.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
Hervorming en liturgievernieuwing
De eerste plicht van iedere Oosterse liturgievernieuwing - zoals dit ook het geval was voor de liturgievernieuwing in het westen - bestaat in de herontdekking van de volledige trouw aan de eigen liturgische tradities, waarbij men hun rijkdom aanwendt en wat hun authenticiteit zou hebben aangetast, verwijdert. Een dergelijke zorg staat niet op het tweede plan, maar gaat vooraf aan wat men wel het 'aggiornamento' noemt. Het is een delicate plicht die met voorzichtigheid moet worden uitgeoefend om de geesten niet in verwarring te brengen, maar die coherent en constant moet worden opgevolgd, indien de Oosterse-katholieke Kerken trouw willen blijven aan de opdracht die zij hebben ontvangen. Opnieuw preciseert Johannes Paulus II: "Als u echter moet snoeien in bijkomstige vormen en ontwikkelingen, ontstaan vanuit verschillende invloeden die hun oorsprong vinden in liturgische en para-liturgische tradities welke vreemd zijn aan de uwe, dan kan het gebeuren dat, door zo te handelen, u ook sommige volksgewoonten zult moeten corrigeren" Tot de deelnemers aan de Synode van het Armeens-katholieke Patriarchaat [[7004|(3)]]
Tegenwoordig zijn we getuigen van een wijd verspreide mentaliteit die neigt naar een overwaardering van efficiëntie, overdreven activisme en naar rendement met zo min mogelijk inspanning en zonder diepgaand persoonlijk engagement. Dit kan ook de benadering van de liturgie negatief beïnvloeden, zelfs in het Oosten. De liturgie is daarentegen een veeleisende leerschool, die vraagt dat men haar zich eigen maakt op een voortschrijdende, inspannende en nooit geheel voltooide wijze. Vooral monastieke gemeenschappen hebben gevoel voor dit aspect en kunnen daarom een belangrijke bijdrage leveren aan het volledig begrijpen en verder ontwikkelen van het liturgische erfgoed. Dit biedt de kans om, waar dit mogelijk is, mannelijke en vrouwelijke monastieke gemeenschappen die tot eenzelfde traditie behoren, te betrekken in een gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid.
Deze overwegingen vormen geenszins een inperking van de terechte noodzaak om het evangelie zo eenvoudig en helder mogelijk tot uitdrukking te brengen voor de hedendaagse mens. Daarom moet er bij iedere formulering steeds voor gewaakt worden dat men, geleid door de adem van de Geest, het evangelie levend houdt. Maar voor de Traditie, alsook voor de letter ervan, geldt - evenals voor de Schrift - dat zij schatten bezit die niet mogen worden opgegeven: de geestkracht ervan moet men ontvangen, zich eigen maken en aanwenden om het Godsmysterie in zijn volheid door te geven aan de mensen. Het gaat immers om woorden van vuur, juist zoals het Woord van God dat scherper is dan een tweesnijdend zwaard en dat doordringt tot het raakpunt van ziel en geest. (Hebr. 4, 12) [[b:Hebr. 4, 12]] De voortdurende herhaling van deze woorden in de liturgie dient niets af te doen aan hun kracht, noch aan hun eeuwige actualiteit.
De eerste plicht van iedere Oosterse liturgievernieuwing - zoals dit ook het geval was voor de liturgievernieuwing in het westen - bestaat in de herontdekking van de volledige trouw aan de eigen liturgische tradities, waarbij men hun rijkdom aanwendt en wat hun authenticiteit zou hebben aangetast, verwijdert. Een dergelijke zorg staat niet op het tweede plan, maar gaat vooraf aan wat men wel het 'aggiornamento' noemt. Het is een delicate plicht die met voorzichtigheid moet worden uitgeoefend om de geesten niet in verwarring te brengen, maar die coherent en constant moet worden opgevolgd, indien de Oosterse-katholieke Kerken trouw willen blijven aan de opdracht die zij hebben ontvangen. Opnieuw preciseert Johannes Paulus II: "Als u echter moet snoeien in bijkomstige vormen en ontwikkelingen, ontstaan vanuit verschillende invloeden die hun oorsprong vinden in liturgische en para-liturgische tradities welke vreemd zijn aan de uwe, dan kan het gebeuren dat, door zo te handelen, u ook sommige volksgewoonten zult moeten corrigeren" Tot de deelnemers aan de Synode van het Armeens-katholieke Patriarchaat [[7004|(3)]]
Tegenwoordig zijn we getuigen van een wijd verspreide mentaliteit die neigt naar een overwaardering van efficiëntie, overdreven activisme en naar rendement met zo min mogelijk inspanning en zonder diepgaand persoonlijk engagement. Dit kan ook de benadering van de liturgie negatief beïnvloeden, zelfs in het Oosten. De liturgie is daarentegen een veeleisende leerschool, die vraagt dat men haar zich eigen maakt op een voortschrijdende, inspannende en nooit geheel voltooide wijze. Vooral monastieke gemeenschappen hebben gevoel voor dit aspect en kunnen daarom een belangrijke bijdrage leveren aan het volledig begrijpen en verder ontwikkelen van het liturgische erfgoed. Dit biedt de kans om, waar dit mogelijk is, mannelijke en vrouwelijke monastieke gemeenschappen die tot eenzelfde traditie behoren, te betrekken in een gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid.
Deze overwegingen vormen geenszins een inperking van de terechte noodzaak om het evangelie zo eenvoudig en helder mogelijk tot uitdrukking te brengen voor de hedendaagse mens. Daarom moet er bij iedere formulering steeds voor gewaakt worden dat men, geleid door de adem van de Geest, het evangelie levend houdt. Maar voor de Traditie, alsook voor de letter ervan, geldt - evenals voor de Schrift - dat zij schatten bezit die niet mogen worden opgegeven: de geestkracht ervan moet men ontvangen, zich eigen maken en aanwenden om het Godsmysterie in zijn volheid door te geven aan de mensen. Het gaat immers om woorden van vuur, juist zoals het Woord van God dat scherper is dan een tweesnijdend zwaard en dat doordringt tot het raakpunt van ziel en geest. (Hebr. 4, 12) [[b:Hebr. 4, 12]] De voortdurende herhaling van deze woorden in de liturgie dient niets af te doen aan hun kracht, noch aan hun eeuwige actualiteit.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Studie en verdieping voorafgaand aan elke verandering
Het is essentieel om de aanbeveling uit nr. 23 van de Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570|23] in herinnering te roepen:
Het is essentieel om de aanbeveling uit nr. 23 van de Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570|23] in herinnering te roepen:
"Om de gezonde traditie te bewaren en toch de weg te openen voor een wettige ontwikkeling, moet aan de herziening van alle afzonderlijke gedeelten van de liturgie steeds een zorgvuldig theologisch, historisch en pastoraal onderzoek voorafgaan".De liturgievernieuwing zelf, die door het Tweede Vaticaans Concilie werd gewenst, kon overigens tot stand komen, omdat zij werd voorafgegaan en vervolgens daadwerkelijk werd begeleid door langdurig experimenteren, diepgaande studies op het vlak van geschiedenis, tekstkritiek, theologie, bijbel en pastoraal, die uitmondden in het werk van afzonderlijke onderzoekers en van commissies op lokaal en internationaal niveau. Zonder dit alles had men niet kunnen beschikken over de coördinaten, de referenties en de precieze inhoud die noodzakelijk zijn voor een gedegen werk.
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
Criteria voor de liturgievernieuwing
Wanneer men verandering aanbrengt in de oude liturgische praxis, dient de vraag te worden gesteld, of het onderdeel dat men wil invoeren coherent is met de betekenis van de context waarin het geplaatst wordt. Zo'n context moet worden verstaan vanuit mogelijke verwijzingen naar de Heilige Schrift, de duiding van de heilige Vaders, eerder aanvaarde liturgievemieuwingen en de mystagogische catechese. Ook moet de vraag worden gesteld of zo'n vernieuwing homogeen is ten opzichte van het symbolisch taalgebruik, de beelden en de stijl, eigen aan de liturgie van een bepaalde Kerk. Het nieuwe onderdeel kan worden opgenomen, wanneer dit vereist is vanuit serieuze pastorale redenen en het een plaats krijgt in de viering zonder ertegen af te steken, maar ermee in samenhang is, alsof het er van nature uit voortkomt. Bovendien moet men nagaan, of het niet reeds aanwezig is - mogelijk in een andere vorm - op een ander moment van de viering of in een ander deel van het liturgische "corpus" van de die Kerk.
Ieder initiatief voor vernieuwing moet ervoor waken zich niet te laten bepalen door andere methodieken, die misschien efficiënter lijken. Daarop hebben de bewogen en herhaalde aansporingen van Johannes Paulus Il betrekking, telkens gericht tot de gelovigen van de verschillende Oosters-Katholieke Kerken:
Wanneer men verandering aanbrengt in de oude liturgische praxis, dient de vraag te worden gesteld, of het onderdeel dat men wil invoeren coherent is met de betekenis van de context waarin het geplaatst wordt. Zo'n context moet worden verstaan vanuit mogelijke verwijzingen naar de Heilige Schrift, de duiding van de heilige Vaders, eerder aanvaarde liturgievemieuwingen en de mystagogische catechese. Ook moet de vraag worden gesteld of zo'n vernieuwing homogeen is ten opzichte van het symbolisch taalgebruik, de beelden en de stijl, eigen aan de liturgie van een bepaalde Kerk. Het nieuwe onderdeel kan worden opgenomen, wanneer dit vereist is vanuit serieuze pastorale redenen en het een plaats krijgt in de viering zonder ertegen af te steken, maar ermee in samenhang is, alsof het er van nature uit voortkomt. Bovendien moet men nagaan, of het niet reeds aanwezig is - mogelijk in een andere vorm - op een ander moment van de viering of in een ander deel van het liturgische "corpus" van de die Kerk.
Ieder initiatief voor vernieuwing moet ervoor waken zich niet te laten bepalen door andere methodieken, die misschien efficiënter lijken. Daarop hebben de bewogen en herhaalde aansporingen van Johannes Paulus Il betrekking, telkens gericht tot de gelovigen van de verschillende Oosters-Katholieke Kerken:
"Klamp u niet met overdreven improvisatie vast aan de nabootsing van culturen en tradities, die niet de uwe zijn; dan zou u de eigen sensibiliteit van uw volk verraden. ( ... ) Dit betekent dat iedere nieuwe aanpassing van uw liturgie zich noodzakelijkerwijs moet baseren op een nauwgezette studie van de bronnen, op een objectieve kennis van de eigenheden van uw cultuur en op de handhaving van de traditie die heel de Koptische Christenheid gezamenlijk deelt" Bij het Wierookgebed in de Alexandrijns-Koptische Ritus [[7005|(4)]]
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
De oecumenische waarde van het gemeenschappelijke liturgische erfgoed
Bij de belangrijke opdrachten die speciaal zijn toevertrouwd aan de Oosters-Katholieke Kerken onderstrepen Orientalium Ecclesiarum [701|24], het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken (canon 903) [574|(903)], alsook het Oecumenisch Directorium (nr. 39) [1089|(39)], de noodzaak om de eenheid te bevorderen met de Oosterse Kerken die nog niet in volledige gemeenschap met de Stoel van Petrus zijn. En zij wijzen op de noodzakelijke voorwaarden ervoor: religieuze trouw ten opzichte van de oude tradities van de Oosterse Kerken, betere kennis van elkaar, samenwerking en broederlijke hoogachting voor personen en zaken. Dit zijn belangrijke uitgangspunten om richting te geven aan het kerkelijk leven van elke particuliere Oosters-Katholieke gemeenschap, en ze zijn van uitnemende waarde, wanneer het vieringen van de goddelijke eredienst betreft. Want het is juist op dit vlak dat de Oosters-Katholieke en orthodoxe Kerken hetzelfde erfgoed hebben bewaard op meer volledige wijze.
Bij iedere poging tot liturgievernieuwing zal men dus rekening moeten houden met de praxis van de orthodoxe broeders, welke men moet kennen en waarderen en waarvan men zich zo weinig mogelijk moet verwijderen om de bestaande scheidingen niet te doen toenemen, maar ook om de krachten te versterken met het oog op eventuele aanpassingen, zodat deze kunnen rijpen en gezamenlijk worden doorgevoerd. Zo zal de reeds bestaande eenheid tot uiting komen, waarbij dagelijks wordt geput uit dezelfde geestelijke stroom, die voortkomt uit de beleving van het gemeenschappelijk erfgoed. vgl: Tot de deelnemers aan de vergadering over de pastorale problemen in de katholieke Kerk van de Byzantijnse ritus in Roemenië [[[6990|(4)]]]
Bij de belangrijke opdrachten die speciaal zijn toevertrouwd aan de Oosters-Katholieke Kerken onderstrepen Orientalium Ecclesiarum [701|24], het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken (canon 903) [574|(903)], alsook het Oecumenisch Directorium (nr. 39) [1089|(39)], de noodzaak om de eenheid te bevorderen met de Oosterse Kerken die nog niet in volledige gemeenschap met de Stoel van Petrus zijn. En zij wijzen op de noodzakelijke voorwaarden ervoor: religieuze trouw ten opzichte van de oude tradities van de Oosterse Kerken, betere kennis van elkaar, samenwerking en broederlijke hoogachting voor personen en zaken. Dit zijn belangrijke uitgangspunten om richting te geven aan het kerkelijk leven van elke particuliere Oosters-Katholieke gemeenschap, en ze zijn van uitnemende waarde, wanneer het vieringen van de goddelijke eredienst betreft. Want het is juist op dit vlak dat de Oosters-Katholieke en orthodoxe Kerken hetzelfde erfgoed hebben bewaard op meer volledige wijze.
Bij iedere poging tot liturgievernieuwing zal men dus rekening moeten houden met de praxis van de orthodoxe broeders, welke men moet kennen en waarderen en waarvan men zich zo weinig mogelijk moet verwijderen om de bestaande scheidingen niet te doen toenemen, maar ook om de krachten te versterken met het oog op eventuele aanpassingen, zodat deze kunnen rijpen en gezamenlijk worden doorgevoerd. Zo zal de reeds bestaande eenheid tot uiting komen, waarbij dagelijks wordt geput uit dezelfde geestelijke stroom, die voortkomt uit de beleving van het gemeenschappelijk erfgoed. vgl: Tot de deelnemers aan de vergadering over de pastorale problemen in de katholieke Kerk van de Byzantijnse ritus in Roemenië [[[6990|(4)]]]
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk iv Bevoegdheden en onderdelen van de liturgische wetgeving
22
Bevoegdheden om de eredienst te regelen
Met verwijzing naar canon 657 [574|(657)], wijst canon 668 §2 van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574|(668)] het bevoegde gezag aan om de publieke goddelijke eredienst te regelen. In de patriarchale Kerken ligt het gezag bij de patriarch, met de instemming van de bisschoppensynode (die daarbij gebruik zal maken van de medewerking van de liturgische commissie van de patriarchale Kerk). vgl: 114 § 1 [[[574|(114)]]] vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(124)]]] Opgemerkt moet worden, dat hetgeen is vastgesteld voor de patriarchale Kerken, zich volgens canon 152 van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574|(152)] ook uitstrekt lot de opper-aartsbisschoppelijke Kerken. ln de metropolitane Kerken sui iuris is het bevoegde gezag de metropoliet, met instemming van de Raad van hiërarchen. In beide gevallen is l'en voorafgaande beoordeling van de kant van de Apostolische Stoel vereist; in alle andere Kerken is het enige bevoegde gezag de Apostolische Stoel en - binnen de grenzen die door diezelfde Stoel zijn bepaald - de bisschoppen en hun wettig gevormde coetus. § 1 [[574|(657)]] Andere canones uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] geven het kader van de gemeenschappelijke normen, die het geheel van het liturgische leven in de Oosterse Kerken bepalen.
Met verwijzing naar canon 657 [574|(657)], wijst canon 668 §2 van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574|(668)] het bevoegde gezag aan om de publieke goddelijke eredienst te regelen. In de patriarchale Kerken ligt het gezag bij de patriarch, met de instemming van de bisschoppensynode (die daarbij gebruik zal maken van de medewerking van de liturgische commissie van de patriarchale Kerk). vgl: 114 § 1 [[[574|(114)]]] vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(124)]]] Opgemerkt moet worden, dat hetgeen is vastgesteld voor de patriarchale Kerken, zich volgens canon 152 van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574|(152)] ook uitstrekt lot de opper-aartsbisschoppelijke Kerken. ln de metropolitane Kerken sui iuris is het bevoegde gezag de metropoliet, met instemming van de Raad van hiërarchen. In beide gevallen is l'en voorafgaande beoordeling van de kant van de Apostolische Stoel vereist; in alle andere Kerken is het enige bevoegde gezag de Apostolische Stoel en - binnen de grenzen die door diezelfde Stoel zijn bepaald - de bisschoppen en hun wettig gevormde coetus. § 1 [[574|(657)]] Andere canones uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] geven het kader van de gemeenschappelijke normen, die het geheel van het liturgische leven in de Oosterse Kerken bepalen.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
De functie van de bisschop
De inrichting van de liturgische functies, welke aan het kerkelijk gezag is toevertrouwd, wordt ingevuld door de huidige wetgeving in canon 199 § 1 van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574|(199)], waar wordt gesproken over de functie van "de eparchiale bisschop als de leider, bevorderaar en behoeder van het gehele liturgische leven van de eparchie". In andere canones rust een gelijkaardige taak op zijn medewerkers: de protopresbyters 278, §1 [[574|(278)]]), de pastoors canon 289, §2 [[574|(289)]] en de rectoren van kerken. Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(309)]]
Het is de taak van de bisschop erop toe te zien, dat het liturgisch leven "zoveel mogelijk bevorderd wordt en dat het geregeld wordt overeenkomstig de voorschriften, alsook de gebruiken van de eigen Kerk sui iuris". § 1 [[574|(199)]] De bisschop handelt dus niet alleen op basis van zijn eigen oordeel of van de plaatselijke gebruiken, maar verwijst naar het eigen erfgoed van de Kerk sui iuris. Op deze wijze wordt het gezag van iedere bisschop een deelname aan een groter gezag dat het liturgische leven van de eigen Kerk sui iuris regelt.
De bisschop dient bij de uitoefening van zijn taak als leider van het liturgische leven niet te handelen naar willekeur, noch borg te staan voor het gedrag van groepen of facties, maar dient samen met zijn geestelijkheid de zorgzame behoeder te zijn van het liturgische geweten dat werkzaam aanwezig is in het levend geheugen van het hem toevertrouwde Godsvolk. Zoals de sensus fidelium bepalend is voor het geloofsbegrip, zo is zij dat ook voor het behoud van de viering van dat geloof. Het volle op zijn beurt dient trouw te zijn aan de aanwijzingen van de herder, zich in te spannen om deze ten diepste te verstaan en in praktijk te brengen. Men dient eparchiale commissies te vormen met experts ter bevordering van een beter begrip en betere viering van de liturgie. In het rijpingsproces van het Godsvolk op liturgisch vlak zal de aanwezigheid van authentieke gemeenschappen van Oosterse monniken en monialen van groot belang zijn als plaatsen waar, dankzij de gave van de Heilige Geest, het dagelijks in geloof gevierde Mysterie ten volle wordt beleefd.
De inrichting van de liturgische functies, welke aan het kerkelijk gezag is toevertrouwd, wordt ingevuld door de huidige wetgeving in canon 199 § 1 van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574|(199)], waar wordt gesproken over de functie van "de eparchiale bisschop als de leider, bevorderaar en behoeder van het gehele liturgische leven van de eparchie". In andere canones rust een gelijkaardige taak op zijn medewerkers: de protopresbyters 278, §1 [[574|(278)]]), de pastoors canon 289, §2 [[574|(289)]] en de rectoren van kerken. Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(309)]]
Het is de taak van de bisschop erop toe te zien, dat het liturgisch leven "zoveel mogelijk bevorderd wordt en dat het geregeld wordt overeenkomstig de voorschriften, alsook de gebruiken van de eigen Kerk sui iuris". § 1 [[574|(199)]] De bisschop handelt dus niet alleen op basis van zijn eigen oordeel of van de plaatselijke gebruiken, maar verwijst naar het eigen erfgoed van de Kerk sui iuris. Op deze wijze wordt het gezag van iedere bisschop een deelname aan een groter gezag dat het liturgische leven van de eigen Kerk sui iuris regelt.
De bisschop dient bij de uitoefening van zijn taak als leider van het liturgische leven niet te handelen naar willekeur, noch borg te staan voor het gedrag van groepen of facties, maar dient samen met zijn geestelijkheid de zorgzame behoeder te zijn van het liturgische geweten dat werkzaam aanwezig is in het levend geheugen van het hem toevertrouwde Godsvolk. Zoals de sensus fidelium bepalend is voor het geloofsbegrip, zo is zij dat ook voor het behoud van de viering van dat geloof. Het volle op zijn beurt dient trouw te zijn aan de aanwijzingen van de herder, zich in te spannen om deze ten diepste te verstaan en in praktijk te brengen. Men dient eparchiale commissies te vormen met experts ter bevordering van een beter begrip en betere viering van de liturgie. In het rijpingsproces van het Godsvolk op liturgisch vlak zal de aanwezigheid van authentieke gemeenschappen van Oosterse monniken en monialen van groot belang zijn als plaatsen waar, dankzij de gave van de Heilige Geest, het dagelijks in geloof gevierde Mysterie ten volle wordt beleefd.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
De functie van de Apostolische Stoel
De Apostolische Stoel heeft een belangrijke functie willen uitoefenen bij het behoud en de harmonieuze ontwikkeling van de liturgische praxis van de Oosters-Katholieke Kerken. Deze werd gerealiseerd op verschillende manieren, die in voortschrijdende zin zijn samengevloeid in de werkzaamheid van de Commissie ter correctie van de liturgische boeken van de Oosterse Kerken, welke in 1717 werd opgericht en tot 1862 werkzaam was binnen de congregatie De propaganda fide. Deze interventies droegen het stempel van de mentaliteit en de overtuigingen die hoorden bij die tijd, waarin men de niet-Latijnse liturgieën beschouwde als in zekere zin ondergeschikt aan de liturgie van de Latijnse ritus, die gold als de "ritus praestantior". Deze houding kon leiden tot interventies in oosters-liturgische teksten, die tegenwoordig- in het licht van studies en van de weg die de theologie heeft afgelegd - herziening behoeven in de zin van een terugkeer naar de oude tradities. vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|6]]] Het werk van de commissies, die werden bijgestaan door de beste experts van die tijd, is er echter in geslaagd om het Oosterse erfgoed grotendeels te behouden, vaak door het in bescherming te nemen tegen sterk schadelijke initiatieven en door de publicatie van kostbare uitgaven van de liturgische teksten voor talrijke Oosterse Kerken. Vooral sinds de plechtige verklaringen van de Apostolische Brief Orientalium Dignitas [1179] van Leo Xlll, sinds de oprichting in 1931 van de nog steeds werkzame "Bijzondere Commissie voor de Liturgie" binnen de Congregatie voor de Oosterse Kerken [d:107], en vooral sinds het Tweede Vaticaans Concilie en de Apostolische Brief Orientale Lumen [1180] van Johannes Paulus II, is tegenwoordig het respect voor de Oosterse liturgieën een onbetwistbare grondhouding, en kan de Apostolische Stoel de Kerken vollediger ten dienste staan.
De zorgzaamheid van de Apostolische Stoel voor het liturgische leven van de Oosterse Kerken is in het verleden al dikwijls nuttig gebleken en lijkt even onmisbaar in de precaire situatie waarin niet weinig Oosterse Kerken zich thans bevinden. Het fundamentele belang van de liturgie als goddelijk-menselijk handelen dat het heil hic et nunc actualiseert, alsook de eigen natuur van de liturgie als bevoorrechte plaats waar het depositum fidei wordt bewaard en uitgedrukt, rechtvaardigen de voortdurende functie van de Apostolische Stoel als bewaarder en beschermer ook van de Oosterse liturgische praxis. Het gaat om het waarborgen en verdedigen van het geloof in één van zijn belangrijkste uitdrukkingsvormen. Deze overtuiging heeft geleid tot de formulering van canon 657 § 1 [574|(657)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, dat de goedkeuring van liturgische teksten voorbehoudt aan de Apostolische Stoel m.b.t. niet-patriarchale en niet-metropolitane Kerken sui iuris. Deze canon vraagt de patriarchale en metropolitane Kerken om een voorafgaande beoordeling door de Apostolische Stoel. Deze beoordeling betreft vanzelfsprekend alles wat met de liturgische vieringen te maken heeft.
De Apostolische Stoel heeft een belangrijke functie willen uitoefenen bij het behoud en de harmonieuze ontwikkeling van de liturgische praxis van de Oosters-Katholieke Kerken. Deze werd gerealiseerd op verschillende manieren, die in voortschrijdende zin zijn samengevloeid in de werkzaamheid van de Commissie ter correctie van de liturgische boeken van de Oosterse Kerken, welke in 1717 werd opgericht en tot 1862 werkzaam was binnen de congregatie De propaganda fide. Deze interventies droegen het stempel van de mentaliteit en de overtuigingen die hoorden bij die tijd, waarin men de niet-Latijnse liturgieën beschouwde als in zekere zin ondergeschikt aan de liturgie van de Latijnse ritus, die gold als de "ritus praestantior". Deze houding kon leiden tot interventies in oosters-liturgische teksten, die tegenwoordig- in het licht van studies en van de weg die de theologie heeft afgelegd - herziening behoeven in de zin van een terugkeer naar de oude tradities. vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|6]]] Het werk van de commissies, die werden bijgestaan door de beste experts van die tijd, is er echter in geslaagd om het Oosterse erfgoed grotendeels te behouden, vaak door het in bescherming te nemen tegen sterk schadelijke initiatieven en door de publicatie van kostbare uitgaven van de liturgische teksten voor talrijke Oosterse Kerken. Vooral sinds de plechtige verklaringen van de Apostolische Brief Orientalium Dignitas [1179] van Leo Xlll, sinds de oprichting in 1931 van de nog steeds werkzame "Bijzondere Commissie voor de Liturgie" binnen de Congregatie voor de Oosterse Kerken [d:107], en vooral sinds het Tweede Vaticaans Concilie en de Apostolische Brief Orientale Lumen [1180] van Johannes Paulus II, is tegenwoordig het respect voor de Oosterse liturgieën een onbetwistbare grondhouding, en kan de Apostolische Stoel de Kerken vollediger ten dienste staan.
De zorgzaamheid van de Apostolische Stoel voor het liturgische leven van de Oosterse Kerken is in het verleden al dikwijls nuttig gebleken en lijkt even onmisbaar in de precaire situatie waarin niet weinig Oosterse Kerken zich thans bevinden. Het fundamentele belang van de liturgie als goddelijk-menselijk handelen dat het heil hic et nunc actualiseert, alsook de eigen natuur van de liturgie als bevoorrechte plaats waar het depositum fidei wordt bewaard en uitgedrukt, rechtvaardigen de voortdurende functie van de Apostolische Stoel als bewaarder en beschermer ook van de Oosterse liturgische praxis. Het gaat om het waarborgen en verdedigen van het geloof in één van zijn belangrijkste uitdrukkingsvormen. Deze overtuiging heeft geleid tot de formulering van canon 657 § 1 [574|(657)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, dat de goedkeuring van liturgische teksten voorbehoudt aan de Apostolische Stoel m.b.t. niet-patriarchale en niet-metropolitane Kerken sui iuris. Deze canon vraagt de patriarchale en metropolitane Kerken om een voorafgaande beoordeling door de Apostolische Stoel. Deze beoordeling betreft vanzelfsprekend alles wat met de liturgische vieringen te maken heeft.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
Bevoegdheden om de vertalingen van liturgische boeken goed te keuren
Door de eeuwen heen hebben verschillende omstandigheden gezorgd voor belangrijke veranderingen op het vlak van de taal. In de Oosterse gebieden zelf hebben de oorspronkelijke talen geleidelijk aan toch diepgaande veranderingen ondergaan. Soms verdwenen er talen of werden ze vervangen door andere. Soms ook verlieten talrijke gelovigen van de Oosterse Kerken hun land van oorsprong en gingen zij zich elders vestigen, waar zij leefden naast Christenen die met andere tradities waren grootgebracht. Mettertijd hebben zij zich ingevoegd in de eigen culturele context van de plaats waar zij zich bevonden. Vaak hebben ze de kennis en het praktiseren van hun oorspronkelijke talen verloren. Zo bleek het moeilijker om aan de liturgie van hun eigen Kerk deel te nemen. Om deze moeilijkheid te verhelpen hebben de Oosterse Kerken sinds oude tijden vaak zorg gedragen voor vertalingen van hun eigen liturgische teksten in talen die door de gelovigen werden begrepen.
Canon 657 §2 [574|(657)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken preciseert, dat het recht om versies van liturgische boeken goed te keuren toekomt aan het gezag dat bevoegd is liturgische boeken goed te keuren, na rapportage aan de Apostolische Stoel, als het gaat om patriarchale en metropolitane Kerken sui iuris.
De groei van het aantal eparchieën of Kerken sui iuris van eenzelfde liturgische familie die - soms in hetzelfde territorium - dezelfde taal gebruiken, maakt normaal gesproken het gebruik van uniforme vertalingen noodzakelijk. Het is passend dat de competente autoriteiten door onderlinge afstemming dit doel bereiken.
Door de eeuwen heen hebben verschillende omstandigheden gezorgd voor belangrijke veranderingen op het vlak van de taal. In de Oosterse gebieden zelf hebben de oorspronkelijke talen geleidelijk aan toch diepgaande veranderingen ondergaan. Soms verdwenen er talen of werden ze vervangen door andere. Soms ook verlieten talrijke gelovigen van de Oosterse Kerken hun land van oorsprong en gingen zij zich elders vestigen, waar zij leefden naast Christenen die met andere tradities waren grootgebracht. Mettertijd hebben zij zich ingevoegd in de eigen culturele context van de plaats waar zij zich bevonden. Vaak hebben ze de kennis en het praktiseren van hun oorspronkelijke talen verloren. Zo bleek het moeilijker om aan de liturgie van hun eigen Kerk deel te nemen. Om deze moeilijkheid te verhelpen hebben de Oosterse Kerken sinds oude tijden vaak zorg gedragen voor vertalingen van hun eigen liturgische teksten in talen die door de gelovigen werden begrepen.
Canon 657 §2 [574|(657)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken preciseert, dat het recht om versies van liturgische boeken goed te keuren toekomt aan het gezag dat bevoegd is liturgische boeken goed te keuren, na rapportage aan de Apostolische Stoel, als het gaat om patriarchale en metropolitane Kerken sui iuris.
De groei van het aantal eparchieën of Kerken sui iuris van eenzelfde liturgische familie die - soms in hetzelfde territorium - dezelfde taal gebruiken, maakt normaal gesproken het gebruik van uniforme vertalingen noodzakelijk. Het is passend dat de competente autoriteiten door onderlinge afstemming dit doel bereiken.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
Onderdelen van liturgische wetgeving
Met betrekking tot het liturgische recht verwijst canon 3 [574|(3)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken naar de voorschriften van de liturgische boeken. Naast deze voorschriften vermeldt het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] nog andere normen van liturgische aard, die afkomstig zijn van het bevoegde gezag van de Kerken sui iuris, maar die niet zijn opgenomen in de liturgische boeken, zoals de regels Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(688)]] en de voorschriften van Kerken sui iuris Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(199)]], zowel van algemeen recht als van particulier recht, welke wetskracht hebben. Wat deze laatste betreft, insisteert canon 3 [574|(3)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken op de verplichting om deze nauwgezet te onderhouden.
Met betrekking tot het liturgische recht verwijst canon 3 [574|(3)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken naar de voorschriften van de liturgische boeken. Naast deze voorschriften vermeldt het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] nog andere normen van liturgische aard, die afkomstig zijn van het bevoegde gezag van de Kerken sui iuris, maar die niet zijn opgenomen in de liturgische boeken, zoals de regels Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(688)]] en de voorschriften van Kerken sui iuris Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(199)]], zowel van algemeen recht als van particulier recht, welke wetskracht hebben. Wat deze laatste betreft, insisteert canon 3 [574|(3)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken op de verplichting om deze nauwgezet te onderhouden.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
Complexiteit van het particuliere liturgische recht
Om de particuliere voorschriften met wijsheid en realisme te interpreteren moet men rekening houden met het feit dat ze met inachtneming van de complexe organische samenhang waar ze zijn ingevoegd, toch niet altijd een volkomen homogeen geheel vormen. Verschillende normen, zowel in liturgische boeken als elders, hebben feitelijk veranderingen ondergaan om ze aan te passen aan de specifieke vereisten van de verschillende omgeving en context. Dit heeft tot gevolg dat er zich, met het oog op verschillende situaties, richtingen hebben kunnen ontwikkelen die verschillend zijn of zelfs in tegenspraak met elkaar. De autoriteiten die bevoegd zijn om het liturgisch leven te regelen, hebben de plicht om deze voorschriften nauwkeurig te onderzoeken in het licht van de hierboven uiteengezette beginselen. Daarbij moet men zich tegelijkertijd bewust zijn van de coherentie met de oorspronkelijke tradities en de nieuwe vereisten van de huidige context. Het gaat om een delicate taak waarbij men ervoor moet zorgen dat onderzoek en studie worden aangemoedigd om zowel de theologische als pastorale betekenis te ontdekken.
Om de particuliere voorschriften met wijsheid en realisme te interpreteren moet men rekening houden met het feit dat ze met inachtneming van de complexe organische samenhang waar ze zijn ingevoegd, toch niet altijd een volkomen homogeen geheel vormen. Verschillende normen, zowel in liturgische boeken als elders, hebben feitelijk veranderingen ondergaan om ze aan te passen aan de specifieke vereisten van de verschillende omgeving en context. Dit heeft tot gevolg dat er zich, met het oog op verschillende situaties, richtingen hebben kunnen ontwikkelen die verschillend zijn of zelfs in tegenspraak met elkaar. De autoriteiten die bevoegd zijn om het liturgisch leven te regelen, hebben de plicht om deze voorschriften nauwkeurig te onderzoeken in het licht van de hierboven uiteengezette beginselen. Daarbij moet men zich tegelijkertijd bewust zijn van de coherentie met de oorspronkelijke tradities en de nieuwe vereisten van de huidige context. Het gaat om een delicate taak waarbij men ervoor moet zorgen dat onderzoek en studie worden aangemoedigd om zowel de theologische als pastorale betekenis te ontdekken.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
28
Gewoonte
Canon 1508 [574|(1508)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, alsook canon 27 van het Wetboek van Canoniek Recht [30|27] bevestigen dat de gewoonte de beste uitlegger van wetten is, en canon 1507 [574|(1507)] en 1509 [574|(1509)] leggen er de gebruiksregels van uit. Zoals canon 1507 [574|(1507)] preciseert, is de gewoonte de vrucht van de voortdurende en vreedzame praxis van de plaatselijke gemeenschappen. Zij is kostbaar, omdat ze geworteld is in het leven van het volk. Ook in dit verband is verstandige onderscheiding noodzakelijk om te behouden wat het meest waardevol en stimulerend is ten dienste van een waarachtige ontplooiing van het christelijke leven, en om in te grijpen in wat overbodig is of minder beantwoordt aan de eigen authentieke tradities.
Canon 1508 [574|(1508)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, alsook canon 27 van het Wetboek van Canoniek Recht [30|27] bevestigen dat de gewoonte de beste uitlegger van wetten is, en canon 1507 [574|(1507)] en 1509 [574|(1509)] leggen er de gebruiksregels van uit. Zoals canon 1507 [574|(1507)] preciseert, is de gewoonte de vrucht van de voortdurende en vreedzame praxis van de plaatselijke gemeenschappen. Zij is kostbaar, omdat ze geworteld is in het leven van het volk. Ook in dit verband is verstandige onderscheiding noodzakelijk om te behouden wat het meest waardevol en stimulerend is ten dienste van een waarachtige ontplooiing van het christelijke leven, en om in te grijpen in wat overbodig is of minder beantwoordt aan de eigen authentieke tradities.
Referenties naar alinea 28: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
29
Liturgische boeken en oecumene
Canon 656 § 1 [574|(656)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bevestigt dat men in de liturgische vieringen alleen de boeken mag gebruiken die de kerkelijke goedkeuring hebben gekregen. Dit is een evident beginsel dat echter stuit op praktische problemen. Sommige Oosters-Katholieke Kerken beschikken namelijk niet over een eigen uitgave van de liturgische boeken, of minstens sommige moeten noodzakelijkerwijs gebruik maken van de uitgaven die bij corresponderende orthodoxe Kerken in gebruik zijn; het betreft soms duidelijk zeer goed verzorgde uitgaven. Een dergelijke gebruikmaking vindt traditioneel plaats met zwijgende toestemming van de Apostolische Stoel of de plaatselijke autoriteiten. Na zorgvuldig onderzoek van elk geval, kan deze noodzaak een waardevolle gewoonte blijken als uiting van de gedeeltelijke, maar diepe en uitgebreide gemeenschap die tot in onze dagen bestaat tussen katholieke en orthodoxe Kerken die uit een gemeenschappelijke stam zijn ontstaan. Zij kan ook een dynamische kiem zijn voor het herwinnen van de volledige gemeenschap. Verschillende uitgaven van liturgische boeken die in Rome werden vervaardigd, worden overigens soms gewaardeerd en gebruikt door orthodoxe broeders. In ieder geval moet men elk onnodig onderscheid vermijden tussen de liturgische boeken van de Oosters-Katholieke Kerken en van de orthodoxe Kerken. Het is veeleer wenselijk om, voor zover mogelijk, gemeenschappelijke uitgaven te hebben. Bij gelegenheid van zijn toespraak tot de katholieken van de Armeense Kerken bevestigde paus Johannes Paulus II: "Bijzonder van harte wens ik dat de gezamenlijke bestudering van de liturgie en de noodzakelijke aanpassingen ervan een bevoorrecht domein kan zijn voor de samenwerking van katholieken en orthodoxe Armeniërs". "Juich en verheug u, dochter Sion, want zie, Ik kom en Ik zal bij u wonen" (Zach. 2, 14) [[6988|(3)]]
Een gelijkaardige wens wordt in algemene termen herhaald in nr. 187 van het Oecumenisch Directorium [1089|(187)], dat aan andere Kerken of kerkelijke gemeenschappen het gebruik van gemeenschappelijke liturgische teksten aanbeveelt, want: "Wanneer de Christenen met één stem samen bidden, dringt hun getuigenis door tot in de hemel, maar wordt het tegelijk verstaan op aarde".
Canon 656 § 1 [574|(656)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bevestigt dat men in de liturgische vieringen alleen de boeken mag gebruiken die de kerkelijke goedkeuring hebben gekregen. Dit is een evident beginsel dat echter stuit op praktische problemen. Sommige Oosters-Katholieke Kerken beschikken namelijk niet over een eigen uitgave van de liturgische boeken, of minstens sommige moeten noodzakelijkerwijs gebruik maken van de uitgaven die bij corresponderende orthodoxe Kerken in gebruik zijn; het betreft soms duidelijk zeer goed verzorgde uitgaven. Een dergelijke gebruikmaking vindt traditioneel plaats met zwijgende toestemming van de Apostolische Stoel of de plaatselijke autoriteiten. Na zorgvuldig onderzoek van elk geval, kan deze noodzaak een waardevolle gewoonte blijken als uiting van de gedeeltelijke, maar diepe en uitgebreide gemeenschap die tot in onze dagen bestaat tussen katholieke en orthodoxe Kerken die uit een gemeenschappelijke stam zijn ontstaan. Zij kan ook een dynamische kiem zijn voor het herwinnen van de volledige gemeenschap. Verschillende uitgaven van liturgische boeken die in Rome werden vervaardigd, worden overigens soms gewaardeerd en gebruikt door orthodoxe broeders. In ieder geval moet men elk onnodig onderscheid vermijden tussen de liturgische boeken van de Oosters-Katholieke Kerken en van de orthodoxe Kerken. Het is veeleer wenselijk om, voor zover mogelijk, gemeenschappelijke uitgaven te hebben. Bij gelegenheid van zijn toespraak tot de katholieken van de Armeense Kerken bevestigde paus Johannes Paulus II: "Bijzonder van harte wens ik dat de gezamenlijke bestudering van de liturgie en de noodzakelijke aanpassingen ervan een bevoorrecht domein kan zijn voor de samenwerking van katholieken en orthodoxe Armeniërs". "Juich en verheug u, dochter Sion, want zie, Ik kom en Ik zal bij u wonen" (Zach. 2, 14) [[6988|(3)]]
Een gelijkaardige wens wordt in algemene termen herhaald in nr. 187 van het Oecumenisch Directorium [1089|(187)], dat aan andere Kerken of kerkelijke gemeenschappen het gebruik van gemeenschappelijke liturgische teksten aanbeveelt, want: "Wanneer de Christenen met één stem samen bidden, dringt hun getuigenis door tot in de hemel, maar wordt het tegelijk verstaan op aarde".
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
30
Catechetische directoria en liturgie: catechese en mystagogie
Canon 621 § 1 en 2 [574|(621)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken gaat over de catechetische directoria die in de patriarchale en metropolitane Kerken moeten worden opgesteld; gevraagd wordt rekening te houden met het bijzondere karakter van de Oosterse Kerken, zodat het catechetisch onderricht de nadruk legt op het belang van de Bijbel en de liturgie, evenals op de tradities van de eigen Kerk sui iuris inzake patrologie, hagiografie en iconografie. Men moet beklemtonen, dat in het Oosten, - zoals tegenwoordig ook in de westerse Kerk wordt aanbevolen - de catechese niet gescheiden mag worden van de liturgie, omdat de liturgie als het in actu gevierde Christusmysterie de catechese inspireert. Dat is ook de methode die niet weinig Kerkvaders gebruikten bij de vorming van de gelovigen.
Voor de catechumenen vindt deze vorming haar uitdrukking in de "catechese"; voor hen die ingewijd zijn in de goddelijke mysteries, gebeurt dit in de "mystagogie" of "mystagogische catechese". Zo worden de gelovigen voortdurend geleid naar de vreugdevolle herontdekking van het Woord en van de dood en verrijzenis van hun Heer, in wie zij zijn binnengeleid door de Geest van de Vader. Vanuit het verstaan van wat zij gaan vieren, en vanuit het zich ten volle eigen maken van wat zij hebben gevierd, ontwerpen zij een levensproject. Zo geeft de mystagogie inhoud aan hun bestaan, dat verlost en geheiligd is en dat de weg gaat van de vergoddelijking, en vormt ze het fundament van de spiritualiteit en de moraal. Voor elk van de Oosters-Katholieke Kerken wordt dan ook aanbevolen, dat het catechetische traject zijn concrete vertrekpunt vindt in haar eigen liturgische vieringen.
Canon 621 § 1 en 2 [574|(621)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken gaat over de catechetische directoria die in de patriarchale en metropolitane Kerken moeten worden opgesteld; gevraagd wordt rekening te houden met het bijzondere karakter van de Oosterse Kerken, zodat het catechetisch onderricht de nadruk legt op het belang van de Bijbel en de liturgie, evenals op de tradities van de eigen Kerk sui iuris inzake patrologie, hagiografie en iconografie. Men moet beklemtonen, dat in het Oosten, - zoals tegenwoordig ook in de westerse Kerk wordt aanbevolen - de catechese niet gescheiden mag worden van de liturgie, omdat de liturgie als het in actu gevierde Christusmysterie de catechese inspireert. Dat is ook de methode die niet weinig Kerkvaders gebruikten bij de vorming van de gelovigen.
Voor de catechumenen vindt deze vorming haar uitdrukking in de "catechese"; voor hen die ingewijd zijn in de goddelijke mysteries, gebeurt dit in de "mystagogie" of "mystagogische catechese". Zo worden de gelovigen voortdurend geleid naar de vreugdevolle herontdekking van het Woord en van de dood en verrijzenis van hun Heer, in wie zij zijn binnengeleid door de Geest van de Vader. Vanuit het verstaan van wat zij gaan vieren, en vanuit het zich ten volle eigen maken van wat zij hebben gevierd, ontwerpen zij een levensproject. Zo geeft de mystagogie inhoud aan hun bestaan, dat verlost en geheiligd is en dat de weg gaat van de vergoddelijking, en vormt ze het fundament van de spiritualiteit en de moraal. Voor elk van de Oosters-Katholieke Kerken wordt dan ook aanbevolen, dat het catechetische traject zijn concrete vertrekpunt vindt in haar eigen liturgische vieringen.
Referenties naar alinea 30: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk v De liturgische viering als icoon van de Kerk
31
De Kerk als biddende samenkomst
De Handelingen van de Apostelen beschrijven het leven van de eerste Christenen: "Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed (... ). Allen die het geloof hadden aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk (... ). Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel" (Hand. 2, 42.44.46) [b:Hand. 2, 42.44.46]. Hier herkennen we de karaktertrekken van de liturgische eredienst, die zich richt op het luisteren naar het Woord van God dat door de apostelen wordt verkondigd, op het zingen van Gods lof te midden van de samenkomst (Hebr. 2, 12) [[b:Hebr. 2, 12]], en op de vorming van het Lichaam van Christus, "het ene brood", dat wij met velen vormen in onze gemeenschappelijke deelname aan het gebroken Brood en de Beker der zegening (1 Kor. 10, 16- 17) [[b:1 Kor. 10, 16- 17]], het grootste sacramentele teken tot aan het einde der tijden.
Hier treedt het communautaire aspect naar voren van een samenkomst die verzameld is rond de apostelen, dienaren van het Nieuwe Verbond, die openbaren dat in de persoon van de gekruisigde en verrezen Christus de beloften zijn vervuld. In de na-apostolische periode laat Ignatius van Antiochië ons hetzelfde beeld van de biddende Kerk zien: "Zoals de Heer niets doet zonder de Vader met wie Hij één is - noch door Hemzelf, noch door zijn apostelen-, zo moet ook gij niets doen zonder de bisschop en de priesters (... ). Kom dan alle tezamen als naar één tempel van God, naar één altaar, naar de ene Jezus Christus, die uit de ene Vader voortkwam en tot Hem is teruggekeerd, één in Hem". VII, 1-2: Sources chrétiennes 10 A, 84-86 [[989 |+ 20-21 ]]
Ook al is het kluizenaarswezen in het Oosten tot bloei gekomen en bloeit het er nog steeds, toch vormt de gemeenschapsaard van het gebed een basisgegeven van de Oosterse spiritualteit. De gelovige situeert zijn geestelijk leven in de liturgische handeling. Dit kenmerk moet worden gehandhaafd en aangewakkerd in het hart van de Christenen, ook om te vermijden dat de gelovigen gaan zoeken naar vormen van spiritualiteit die vaak vreemd zijn aan de eigen traditie en soms aan het christelijke geloof zelf.
De Handelingen van de Apostelen beschrijven het leven van de eerste Christenen: "Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed (... ). Allen die het geloof hadden aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk (... ). Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel" (Hand. 2, 42.44.46) [b:Hand. 2, 42.44.46]. Hier herkennen we de karaktertrekken van de liturgische eredienst, die zich richt op het luisteren naar het Woord van God dat door de apostelen wordt verkondigd, op het zingen van Gods lof te midden van de samenkomst (Hebr. 2, 12) [[b:Hebr. 2, 12]], en op de vorming van het Lichaam van Christus, "het ene brood", dat wij met velen vormen in onze gemeenschappelijke deelname aan het gebroken Brood en de Beker der zegening (1 Kor. 10, 16- 17) [[b:1 Kor. 10, 16- 17]], het grootste sacramentele teken tot aan het einde der tijden.
Hier treedt het communautaire aspect naar voren van een samenkomst die verzameld is rond de apostelen, dienaren van het Nieuwe Verbond, die openbaren dat in de persoon van de gekruisigde en verrezen Christus de beloften zijn vervuld. In de na-apostolische periode laat Ignatius van Antiochië ons hetzelfde beeld van de biddende Kerk zien: "Zoals de Heer niets doet zonder de Vader met wie Hij één is - noch door Hemzelf, noch door zijn apostelen-, zo moet ook gij niets doen zonder de bisschop en de priesters (... ). Kom dan alle tezamen als naar één tempel van God, naar één altaar, naar de ene Jezus Christus, die uit de ene Vader voortkwam en tot Hem is teruggekeerd, één in Hem". VII, 1-2: Sources chrétiennes 10 A, 84-86 [[989 |+ 20-21 ]]
Ook al is het kluizenaarswezen in het Oosten tot bloei gekomen en bloeit het er nog steeds, toch vormt de gemeenschapsaard van het gebed een basisgegeven van de Oosterse spiritualteit. De gelovige situeert zijn geestelijk leven in de liturgische handeling. Dit kenmerk moet worden gehandhaafd en aangewakkerd in het hart van de Christenen, ook om te vermijden dat de gelovigen gaan zoeken naar vormen van spiritualiteit die vaak vreemd zijn aan de eigen traditie en soms aan het christelijke geloof zelf.
Referenties naar alinea 31: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
32
De Eucharistie maakt de Kerk
Het liturgische gebed komt ongetwijfeld overeen met het authentieke geloofsgoed van de Kerk en brengt dit volmaakt tot uitdrukking volgens het oude gezegde van de Indiculus [3318]: legem credendi lex statuat supplicandi DH 246 [[3318|9]] vgl: I, 12, Patrologia Latina 51, 664 C. "De wet van het gebed dient de wet van het geloof te bepalen". [[[7029]]], gewoonlijk samengevat als lex orandi lex credendi. De Kerk heeft dus een diep en juist verstaan van zichzelf op grond van haar natuur als vierende samenkomst. In dit opzicht mag men niet vergeten dat, als de Kerk de Eucharistie maakt, de Eucharistie ook de Kerk maakt, en wel zozeer, dat dit een bevestigingscriterium wordt voor de rechte leer; zoals Ireneüs van Lyon in herinnering brengt: "Ons denken is in volledige overeenstemming met de Eucharistie, en van haar kant bevestigt de Eucharistie ons denken". IV, 18, 5: Sources chrétiennes 110,610 [[848]]
Het liturgische gebed komt ongetwijfeld overeen met het authentieke geloofsgoed van de Kerk en brengt dit volmaakt tot uitdrukking volgens het oude gezegde van de Indiculus [3318]: legem credendi lex statuat supplicandi DH 246 [[3318|9]] vgl: I, 12, Patrologia Latina 51, 664 C. "De wet van het gebed dient de wet van het geloof te bepalen". [[[7029]]], gewoonlijk samengevat als lex orandi lex credendi. De Kerk heeft dus een diep en juist verstaan van zichzelf op grond van haar natuur als vierende samenkomst. In dit opzicht mag men niet vergeten dat, als de Kerk de Eucharistie maakt, de Eucharistie ook de Kerk maakt, en wel zozeer, dat dit een bevestigingscriterium wordt voor de rechte leer; zoals Ireneüs van Lyon in herinnering brengt: "Ons denken is in volledige overeenstemming met de Eucharistie, en van haar kant bevestigt de Eucharistie ons denken". IV, 18, 5: Sources chrétiennes 110,610 [[848]]
Referenties naar alinea 32: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
33
De actieve deelname van de gelovigen
De apostel Paulus spoort de Romeinen aan om aan God een geestelijke eredienst te brengen door zichzelf als een levende en heilige offergave op te dragen die God kan aanvaarden. (Rom. 12, 1 ) [[b:Rom. 12, 1 ]] De apostel Petrus herneemt dezelfde aansporing, wanneer hij schrijft dat wij onszelf "als levende stenen moeten laten voegen in de bouw van de geestelijke tempel" om "als een heilige priesterschap geestelijke offers op te dragen, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus" (1 Pt. 2, 5) [b:1 Pt. 2, 5].
Voor de gedoopten is het dus tegelijkertijd een recht en een plicht om samen de eredienst te brengen die aanvaardbaar is voor de Vader door de Zoon in de Heilige Geest. Hiertoe moet men het bewustzijn van de gelovigen vormen en de omstandigheden en plaatsen creëren, welke nodig zijn voor een volledige deelname die daarmee ook actief is, omvattend, vroom, begrijpelijk en vruchtbaar. Men dient er dus na een nauwkeurig historisch onderzoek van de riten voor te zorgen dat aan het volk die onderdelen worden teruggeven, welke het in de loop der tijden ten onrechte zijn ontnomen. Wie verantwoordelijk zijn voor een dienstwerk (priesters, diakens, lectoren, cantors, commentators, koor, enz.) moeten immers niet de plaats innemen die aan de hele samenkomst toekomt, maar dienen haar door hun leiding te helpen om haar deelname ook uiterlijk tot uitdrukking te brengen, zoals het betaamt. Tegelijkertijd dient men te vermijden om aan het volk onderdelen toe te kennen die strikt behoren tot de competentie van de gewijde bedienaren.
De apostel Paulus spoort de Romeinen aan om aan God een geestelijke eredienst te brengen door zichzelf als een levende en heilige offergave op te dragen die God kan aanvaarden. (Rom. 12, 1 ) [[b:Rom. 12, 1 ]] De apostel Petrus herneemt dezelfde aansporing, wanneer hij schrijft dat wij onszelf "als levende stenen moeten laten voegen in de bouw van de geestelijke tempel" om "als een heilige priesterschap geestelijke offers op te dragen, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus" (1 Pt. 2, 5) [b:1 Pt. 2, 5].
Voor de gedoopten is het dus tegelijkertijd een recht en een plicht om samen de eredienst te brengen die aanvaardbaar is voor de Vader door de Zoon in de Heilige Geest. Hiertoe moet men het bewustzijn van de gelovigen vormen en de omstandigheden en plaatsen creëren, welke nodig zijn voor een volledige deelname die daarmee ook actief is, omvattend, vroom, begrijpelijk en vruchtbaar. Men dient er dus na een nauwkeurig historisch onderzoek van de riten voor te zorgen dat aan het volk die onderdelen worden teruggeven, welke het in de loop der tijden ten onrechte zijn ontnomen. Wie verantwoordelijk zijn voor een dienstwerk (priesters, diakens, lectoren, cantors, commentators, koor, enz.) moeten immers niet de plaats innemen die aan de hele samenkomst toekomt, maar dienen haar door hun leiding te helpen om haar deelname ook uiterlijk tot uitdrukking te brengen, zoals het betaamt. Tegelijkertijd dient men te vermijden om aan het volk onderdelen toe te kennen die strikt behoren tot de competentie van de gewijde bedienaren.
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
34
De hiërarchische ordening van de liturgische samenkomsten
Liturgische samenkomsten dienen geordend te zijn. Dit was reeds in het Oude Testament een precieze norm, zoals men vooral merkt in de boeken Leviticus en Numeri. Deze norm wordt door Sint Paulus tot voorschrift gemaakt: "Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden" (1 Kor. 14, 40) [b:1 Kor. 14, 40] tijdens de viering van de gemeenschap. Zoals de eerste Christenen luisterden naar de apostelen, zo gaven ook de bisschoppen, hun opvolgers, leiding aan de gebedsbijeenkomsten, en wel in eigen persoon of door middel van priesters of diakens. Wat de inhoud van de vieringen betreft: deze werd deels bepaald door uit het verleden overgeërfde formuleringen en riten - van het Oude Testament en van de Joodse traditie - die werden verstaan in het licht van de christelijke Openbaring; deels betrof het latere creaties die werden opgesteld door de schrijvers van het Nieuwe Testament of door degenen die na hen kwamen, maar deze werden altijd geverifieerd door het gezag en de sensus fidei van het Christenvolk.
Canon 7 § 1 [574|(7)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken brengt in herinnering, dat alle Christengelovigen deelhebben aan de priesterlijke taak van Christus en daarom allen voor de eredienst gemandateerd zijn. Canon 17 [574|(17)] bevestigt bovendien: "De Christengelovigen hebben het recht om de goddelijke eredienst op passende wijze uit te oefenen volgens de voorschriften van hun eigen Kerk sui iuris en om hun eigen vorm van geestelijk leven te leiden, mits deze overeenstemt met de leer van de Kerk". Iedere Christengelovige oefent de goddelijke eredienst echter uit op de wijze die hem of haar eigen is: de liturgische samenkomsten zijn derhalve opgebouwd uit verschillende delen, zoals ook een lichaam wordt gevormd door verschillende ledematen, die samen één enkel levend wezen uitmaken. (1 Kor. 12, 12-31) [[b:1 Kor. 12, 12-31]] Het lichaam van de liturgische gemeenschap - welke goed is gecoördineerd en verbonden door de onderlinge samenwerking van de afzonderlijke delen overeenkomstig de werkzaamheid die ieder deel is toegemeten - kan aldus groeien en komen tot de eenheid in het geloof en de kennis van Christus, en daarbij het gevaar vermijden om heen en weer geslingerd te worden door elke windvlaag, elke leer. (Ef. 4, 13-16) [[b:Ef. 4, 13-16]]
Liturgische samenkomsten dienen geordend te zijn. Dit was reeds in het Oude Testament een precieze norm, zoals men vooral merkt in de boeken Leviticus en Numeri. Deze norm wordt door Sint Paulus tot voorschrift gemaakt: "Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden" (1 Kor. 14, 40) [b:1 Kor. 14, 40] tijdens de viering van de gemeenschap. Zoals de eerste Christenen luisterden naar de apostelen, zo gaven ook de bisschoppen, hun opvolgers, leiding aan de gebedsbijeenkomsten, en wel in eigen persoon of door middel van priesters of diakens. Wat de inhoud van de vieringen betreft: deze werd deels bepaald door uit het verleden overgeërfde formuleringen en riten - van het Oude Testament en van de Joodse traditie - die werden verstaan in het licht van de christelijke Openbaring; deels betrof het latere creaties die werden opgesteld door de schrijvers van het Nieuwe Testament of door degenen die na hen kwamen, maar deze werden altijd geverifieerd door het gezag en de sensus fidei van het Christenvolk.
Canon 7 § 1 [574|(7)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken brengt in herinnering, dat alle Christengelovigen deelhebben aan de priesterlijke taak van Christus en daarom allen voor de eredienst gemandateerd zijn. Canon 17 [574|(17)] bevestigt bovendien: "De Christengelovigen hebben het recht om de goddelijke eredienst op passende wijze uit te oefenen volgens de voorschriften van hun eigen Kerk sui iuris en om hun eigen vorm van geestelijk leven te leiden, mits deze overeenstemt met de leer van de Kerk". Iedere Christengelovige oefent de goddelijke eredienst echter uit op de wijze die hem of haar eigen is: de liturgische samenkomsten zijn derhalve opgebouwd uit verschillende delen, zoals ook een lichaam wordt gevormd door verschillende ledematen, die samen één enkel levend wezen uitmaken. (1 Kor. 12, 12-31) [[b:1 Kor. 12, 12-31]] Het lichaam van de liturgische gemeenschap - welke goed is gecoördineerd en verbonden door de onderlinge samenwerking van de afzonderlijke delen overeenkomstig de werkzaamheid die ieder deel is toegemeten - kan aldus groeien en komen tot de eenheid in het geloof en de kennis van Christus, en daarbij het gevaar vermijden om heen en weer geslingerd te worden door elke windvlaag, elke leer. (Ef. 4, 13-16) [[b:Ef. 4, 13-16]]
Referenties naar alinea 34: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk vi Algemene overwegingen over de Goddelijke eredienst en de Sacramenten
35
Elementen van het liturgische leven
Dagelijks en op verschillende manieren en momenten bouwt de liturgie "hen die binnen (de Kerk) zijn (op) tot een heilige tempel in de Heer, tot een woonstede van God in de Geest" Sacrosanctum Concilium [[570|2]] De sacramenten vormen de fundamentele momenten van het liturgische leven. Deze staan echter niet op zichzelf, maar zijn ingebed in een context die erop voorbereidt en de uitwerking en werkzaamheid ervan verbreedt. Van groot belang is het gebed, dat licht geeft aan de verschillende delen van de dag en aan de jaarcyclus. In het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] wordt het "goddelijke lofprijzing" genoemd en meer dan in de eulogie (zegening en lofprijzing) bevat ze het smeekgebed en het luisteren naar het Woord van God. De dagelijkse goddelijke lofprijzing dient om op ieder moment van de dag de goddelijke genade te laten stralen, die voortkomt uit het paasmysterie, dat bij uitstek in de viering van de Eucharistie wordt gevierd. Andere elementen zijn de gewijde gebouwen met hun architecturale indeling, de ornamenten, de objecten en de heilige iconen, evenals het verloop van het ceremonieel met de verschillende liturgische functies.
Dagelijks en op verschillende manieren en momenten bouwt de liturgie "hen die binnen (de Kerk) zijn (op) tot een heilige tempel in de Heer, tot een woonstede van God in de Geest" Sacrosanctum Concilium [[570|2]] De sacramenten vormen de fundamentele momenten van het liturgische leven. Deze staan echter niet op zichzelf, maar zijn ingebed in een context die erop voorbereidt en de uitwerking en werkzaamheid ervan verbreedt. Van groot belang is het gebed, dat licht geeft aan de verschillende delen van de dag en aan de jaarcyclus. In het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] wordt het "goddelijke lofprijzing" genoemd en meer dan in de eulogie (zegening en lofprijzing) bevat ze het smeekgebed en het luisteren naar het Woord van God. De dagelijkse goddelijke lofprijzing dient om op ieder moment van de dag de goddelijke genade te laten stralen, die voortkomt uit het paasmysterie, dat bij uitstek in de viering van de Eucharistie wordt gevierd. Andere elementen zijn de gewijde gebouwen met hun architecturale indeling, de ornamenten, de objecten en de heilige iconen, evenals het verloop van het ceremonieel met de verschillende liturgische functies.
Referenties naar alinea 35: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
36
Het liturgisch jaar
De cyclus van de jaarlijkse feesten die Pasen als centrum heeft en die tot uitdrukking komt in de feesten van elke maand, de cyclus van de week en van de dag, de cyclus ook van de levensgebeurtenissen die worden gekenmerkt door de sacramenten, - al deze cycli doordringen en ondersteunen elkaar om een bewonderenswaardig stramien te vormen, dat de verschillende momenten uit de heilsgeschiedenis tegenwoordig stelt en heel het geestelijk leven van de gelovigen doordringt. De kalender van de verschillende Oosterse Kerken is aldus opgebouwd, gekenmerkt door een wijze geestelijke harmonie.
In alle Oosterse Kerken worden naast de zondagen en het jaarlijkse Paasfeest bepaalde feesten met meer nadruk gevierd. Canon 880 § 1 [574|(880)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken specificeert, dat de instelling, verplaatsing of afschaffing van die feesten enkel afhangt van het hoogste gezag van de Kerk. Het instellen, verplaatsen of afschaffen van feesten komt toe aan het betreffende gezag dat ook competent is om het particuliere recht op te stellen, waarbij men altijd rekening moet houden met de plicht om het eigen erfgoed te bewaren en om geen veranderingen toe te staan, tenzij op grond van de eigen, organische ontwikkeling ervan. vgl: §2, die canon 40 §1 in herinnering roept. [[[574|(880)]]]
Sommige meer belangrijke feesten worden beschouwd als verplichte feestdagen en sommige daarvan zijn gemeenschappelijk aan alle Oosterse Kerken. vgl: §3 van CCEO, die ze allemaal opsomt. [[[574|(880)]]] Op die feesten zijn de Christengelovigen verplicht deel te nemen aan de goddelijke eredienst en zich te onthouden van werkzaamheden die een dergelijke deelname zouden verhinderen. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(881)]]]
Naast de feestdagen dient men - gewoonlijk als voorbereiding op die vieringen - ook de zogenaamde boetedagen te onderhouden. vgl: § 1-2 [[[574|(880)]]] Op die dagen zijn de Christengelovigen verplicht vasten en onthouding in acht te nemen overeenkomstig de wijze die door het particuliere recht van de Kerk sui iuris is vastgesteld". vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(882)]]]
Indien men op de kalenders van Oosters-Katholieke Kerken recentelijk feesten en vastendagen heeft ingevoerd die afkomstig zijn van de Latijnse liturgie of van andere, niet ermee verbonden liturgieën, dient men met pastorale prudentie de kalender te herstellen in zijn traditionele structuur en de elementen te verwijderen, die onverenigbaar zijn met de geest en eigenheid van het Oosterse erfgoed.
Zolang onder alle Christenen nog niet de gewenste overeenstemming bestaat over het vastleggen van dezelfde dag voor de gemeenschappelijke viering van het paasfeest, dient men de praktijk aan te moedigen die al bestaat bij sommige katholieke gemeenschappen in overwegend orthodoxe landen, nl. om Pasen te vieren op dezelfde dag als de orthodoxen in overeenstemming met de aanwijzingen van het Tweede Vaticaans Concilie in de Appendix bij Sacrosanctum Concilium [512], en in het decreet over de Oosters-Katholieke Kerken, Orientalium Ecclesiarum [701|20]. Dit laat de katholieke gelovigen toe om een teken van oecumenische broederlijkheid te stellen, en zich op harmonieuze wijze in te voegen in het gemeenschappelijke geestelijke klimaat, en ook deel te nemen aan het burgerlijke leven, met vermijding van een nodeloos tijdverschil.
De cyclus van de jaarlijkse feesten die Pasen als centrum heeft en die tot uitdrukking komt in de feesten van elke maand, de cyclus van de week en van de dag, de cyclus ook van de levensgebeurtenissen die worden gekenmerkt door de sacramenten, - al deze cycli doordringen en ondersteunen elkaar om een bewonderenswaardig stramien te vormen, dat de verschillende momenten uit de heilsgeschiedenis tegenwoordig stelt en heel het geestelijk leven van de gelovigen doordringt. De kalender van de verschillende Oosterse Kerken is aldus opgebouwd, gekenmerkt door een wijze geestelijke harmonie.
In alle Oosterse Kerken worden naast de zondagen en het jaarlijkse Paasfeest bepaalde feesten met meer nadruk gevierd. Canon 880 § 1 [574|(880)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken specificeert, dat de instelling, verplaatsing of afschaffing van die feesten enkel afhangt van het hoogste gezag van de Kerk. Het instellen, verplaatsen of afschaffen van feesten komt toe aan het betreffende gezag dat ook competent is om het particuliere recht op te stellen, waarbij men altijd rekening moet houden met de plicht om het eigen erfgoed te bewaren en om geen veranderingen toe te staan, tenzij op grond van de eigen, organische ontwikkeling ervan. vgl: §2, die canon 40 §1 in herinnering roept. [[[574|(880)]]]
Sommige meer belangrijke feesten worden beschouwd als verplichte feestdagen en sommige daarvan zijn gemeenschappelijk aan alle Oosterse Kerken. vgl: §3 van CCEO, die ze allemaal opsomt. [[[574|(880)]]] Op die feesten zijn de Christengelovigen verplicht deel te nemen aan de goddelijke eredienst en zich te onthouden van werkzaamheden die een dergelijke deelname zouden verhinderen. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(881)]]]
Naast de feestdagen dient men - gewoonlijk als voorbereiding op die vieringen - ook de zogenaamde boetedagen te onderhouden. vgl: § 1-2 [[[574|(880)]]] Op die dagen zijn de Christengelovigen verplicht vasten en onthouding in acht te nemen overeenkomstig de wijze die door het particuliere recht van de Kerk sui iuris is vastgesteld". vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(882)]]]
Indien men op de kalenders van Oosters-Katholieke Kerken recentelijk feesten en vastendagen heeft ingevoerd die afkomstig zijn van de Latijnse liturgie of van andere, niet ermee verbonden liturgieën, dient men met pastorale prudentie de kalender te herstellen in zijn traditionele structuur en de elementen te verwijderen, die onverenigbaar zijn met de geest en eigenheid van het Oosterse erfgoed.
Zolang onder alle Christenen nog niet de gewenste overeenstemming bestaat over het vastleggen van dezelfde dag voor de gemeenschappelijke viering van het paasfeest, dient men de praktijk aan te moedigen die al bestaat bij sommige katholieke gemeenschappen in overwegend orthodoxe landen, nl. om Pasen te vieren op dezelfde dag als de orthodoxen in overeenstemming met de aanwijzingen van het Tweede Vaticaans Concilie in de Appendix bij Sacrosanctum Concilium [512], en in het decreet over de Oosters-Katholieke Kerken, Orientalium Ecclesiarum [701|20]. Dit laat de katholieke gelovigen toe om een teken van oecumenische broederlijkheid te stellen, en zich op harmonieuze wijze in te voegen in het gemeenschappelijke geestelijke klimaat, en ook deel te nemen aan het burgerlijke leven, met vermijding van een nodeloos tijdverschil.
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
37
De relatie met de Heer Jezus als doel
Bij de studie en de mystagogie van het volk aangaande de sacramenten, evenals in alle andere liturgische vieringen van de Kerk is de belangrijkste norm er steeds in gelegen om weer de functionele en onontbeerlijke band met Christus, de Heer, te vinden. Op de verschillende ogenblikken van het liturgisch jaar worden de belangrijkste gebeurtenissen uit de heilsgeschiedenis herdacht. De gebeurtenissen uit het Oude Testament vinden hun vervulling in Christus; die uit het Nieuwe Testament hebben betrekking op heel zijn leven te midden van de mensen, aan wie Hij de geboden van het heil geeft, en die Hij leidt tot de kennis van de ware God vgl: Anaphora Sancti Basilii [[[1948]]], en uit de gebeurtenissen uit de tijd van de Kerk blijkt dat de Heer wonderen blijft verrichten in zijn heiligen. Dit geldt in het bijzonder voor de sacramenten, waardoor Hij ons op verschillende wijzen reinigt in het water, ons heiligt in de Geest, en ons in het mysterie van zijn Lichaam en Bloed de gedachtenis nalaat van zijn lijden omwille van ons heil.
Bij de studie en de mystagogie van het volk aangaande de sacramenten, evenals in alle andere liturgische vieringen van de Kerk is de belangrijkste norm er steeds in gelegen om weer de functionele en onontbeerlijke band met Christus, de Heer, te vinden. Op de verschillende ogenblikken van het liturgisch jaar worden de belangrijkste gebeurtenissen uit de heilsgeschiedenis herdacht. De gebeurtenissen uit het Oude Testament vinden hun vervulling in Christus; die uit het Nieuwe Testament hebben betrekking op heel zijn leven te midden van de mensen, aan wie Hij de geboden van het heil geeft, en die Hij leidt tot de kennis van de ware God vgl: Anaphora Sancti Basilii [[[1948]]], en uit de gebeurtenissen uit de tijd van de Kerk blijkt dat de Heer wonderen blijft verrichten in zijn heiligen. Dit geldt in het bijzonder voor de sacramenten, waardoor Hij ons op verschillende wijzen reinigt in het water, ons heiligt in de Geest, en ons in het mysterie van zijn Lichaam en Bloed de gedachtenis nalaat van zijn lijden omwille van ons heil.
Referenties naar alinea 37: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
38
De band tussen liturgie en devoties
De Oosterse Kerken hebben gedurende hun traditie verschillende elementen in de liturgie weten op te nemen die beantwoorden aan het gevoelen van de volksziel. Zij hebben eigen formuleringen en vormen van devotie, die minder vastliggen, individueler en misschien ook eenvoudiger zijn, zoals schietgebeden, vieringen van het goddelijk officie met een eigen inhoud, de verering van het Allerheiligst Kruis, iconen, relikwieën, heiligdommen, het gebruik van kaarsen, bewieroking en soms ook het offeren van dieren. Maar deze uitingen van vroomheid zijn doorgaans verbonden gebleven met het liturgische leven, waarbinnen zij hun inspiratie vinden en waarin ze op een zekere manier ook opgenomen zijn. Dat is waarschijnlijk de reden dat zich over het algemeen geen andere devoties hebben ontwikkeld parallel aan de officiële eredienst, zoals in het westen. De Oosters-Katholieke Kerken hebben evenwel een aantal devoties overgenomen die eigen zijn aan de Latijnse Kerk, en die dus geen deel uitmaken van de traditionele structuur van de Oosterse eredienst. Het is niet goed dat particuliere devoties, die bijdragen aan het geestelijk leven van de gelovigen, vreemd blijken te zijn aan het eigen erfgoed van iedere Kerk: als zij zich los ervan ontwikkelen, kunnen ze gemakkelijk 'parallelle' vormen van spiritualiteit doen ontstaan. Maar omdat deze devoties toch zeer wijd verspreid zijn in de Oosters-Katholieke Kerken en hun gelovigen er feitelijk ook door worden gevoed en gesterkt, zou het erg onverstandig zijn en een teken van zwak pastoraal aanvoelen, indien men zou menen dat het nodig is ze eenvoudigweg af te schaffen. De autoriteiten van de Kerken sui iuris moeten op concrete wijze een authentieke mystagogische vorming bevorderen van de gelovigen, op de eerste plaats van de bedienaren, met het oog op een spiritualiteit die uit de eigen liturgische tradities ontspringt. De gelovigen zullen door deze hetere vorming steeds meer in staat zijn om de rijkdom van hun eigen liturgie te beleven en te herontdekken. Voor deze pastorale onderneming zal men zich laten inspireren door de aanbeveling van nr. 13 uit de Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570|13]: "De vroomheidsoefeningen van het Christenvolk ( ... ) dienen zó te worden geordend, dat zij in harmonie zijn met de heilige liturgie, er in zekere zin uit voortvloeien en het volk geleiden naar de liturgie, die immers van nature deze oefeningen verre overtreft".
In ieder geval dient men in gedachten te houden hetgeen is bepaald door canon 656 §2 [574|(656)]: "Gebeden- en devotieboeken die voor publiek of privé gebruik van de Christengelovigen bestemd zijn, dienen door de Kerk te worden goedgekeurd".
De Oosterse Kerken hebben gedurende hun traditie verschillende elementen in de liturgie weten op te nemen die beantwoorden aan het gevoelen van de volksziel. Zij hebben eigen formuleringen en vormen van devotie, die minder vastliggen, individueler en misschien ook eenvoudiger zijn, zoals schietgebeden, vieringen van het goddelijk officie met een eigen inhoud, de verering van het Allerheiligst Kruis, iconen, relikwieën, heiligdommen, het gebruik van kaarsen, bewieroking en soms ook het offeren van dieren. Maar deze uitingen van vroomheid zijn doorgaans verbonden gebleven met het liturgische leven, waarbinnen zij hun inspiratie vinden en waarin ze op een zekere manier ook opgenomen zijn. Dat is waarschijnlijk de reden dat zich over het algemeen geen andere devoties hebben ontwikkeld parallel aan de officiële eredienst, zoals in het westen. De Oosters-Katholieke Kerken hebben evenwel een aantal devoties overgenomen die eigen zijn aan de Latijnse Kerk, en die dus geen deel uitmaken van de traditionele structuur van de Oosterse eredienst. Het is niet goed dat particuliere devoties, die bijdragen aan het geestelijk leven van de gelovigen, vreemd blijken te zijn aan het eigen erfgoed van iedere Kerk: als zij zich los ervan ontwikkelen, kunnen ze gemakkelijk 'parallelle' vormen van spiritualiteit doen ontstaan. Maar omdat deze devoties toch zeer wijd verspreid zijn in de Oosters-Katholieke Kerken en hun gelovigen er feitelijk ook door worden gevoed en gesterkt, zou het erg onverstandig zijn en een teken van zwak pastoraal aanvoelen, indien men zou menen dat het nodig is ze eenvoudigweg af te schaffen. De autoriteiten van de Kerken sui iuris moeten op concrete wijze een authentieke mystagogische vorming bevorderen van de gelovigen, op de eerste plaats van de bedienaren, met het oog op een spiritualiteit die uit de eigen liturgische tradities ontspringt. De gelovigen zullen door deze hetere vorming steeds meer in staat zijn om de rijkdom van hun eigen liturgie te beleven en te herontdekken. Voor deze pastorale onderneming zal men zich laten inspireren door de aanbeveling van nr. 13 uit de Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570|13]: "De vroomheidsoefeningen van het Christenvolk ( ... ) dienen zó te worden geordend, dat zij in harmonie zijn met de heilige liturgie, er in zekere zin uit voortvloeien en het volk geleiden naar de liturgie, die immers van nature deze oefeningen verre overtreft".
In ieder geval dient men in gedachten te houden hetgeen is bepaald door canon 656 §2 [574|(656)]: "Gebeden- en devotieboeken die voor publiek of privé gebruik van de Christengelovigen bestemd zijn, dienen door de Kerk te worden goedgekeurd".
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
39
Concilievoorschriften over de sacramenten
Vanuit de bekommernis om de kostbare Oosterse tradities te behouden en tot bloei te laten komen, "bevestigt, handhaaft en prijst de heilige oecumenische kerkvergadering de bestaande tucht betreffende de sacramenten alsmede de praktijk inzake hun viering en toediening, en zij wenst, dat deze, indien dat nodig is, hersteld worden?". De nrs. 13-18 van Orientalium Ecclesiarum [701|13-18] geven nadere, meer urgente voorschriften die als model kunnen en moeten dienen voor de criteria die men in andere gevallen dient te gebruiken. Dit is in ieder geval al gedeeltelijk verwezenlijkt met betrekking tot het gemeenschappelijke recht in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, maar moet vooral op particulier niveau nog verder worden gepreciseerd door het gezag van de verschillende Kerken sui iuris.
Het Concilie beperkt zich niet tot het handhaven en prijzen van de oude kerktucht die in de Oosterse Kerken van kracht is, maar zij verlangt dat deze ook wordt hersteld, daar waar ze verzwakt is. Daarom moeten de verschillende Kerken sui iuris bij de herziening van bun eigen recht rekening houden met dit verlangen en op moedige, maar ook verstandige wijze stap voor stap de elementen herstellen die verloren zijn gegaan. Indien nodig kan dit een verandering met zich meebrengen in de praxis en het recht van meest recente datum, in het geval dat deze in tegenspraak zijn met de vastgestelde beginselen, - zelfs als het zou gaan om besluiten van synodes of wanneer men afstand zou moeten nemen van aanwijzingen van dicasteries van de Apostolische Stoel, die in andere tijden en om uiteenlopende redenen zijn gegeven.
Vanuit de bekommernis om de kostbare Oosterse tradities te behouden en tot bloei te laten komen, "bevestigt, handhaaft en prijst de heilige oecumenische kerkvergadering de bestaande tucht betreffende de sacramenten alsmede de praktijk inzake hun viering en toediening, en zij wenst, dat deze, indien dat nodig is, hersteld worden?". De nrs. 13-18 van Orientalium Ecclesiarum [701|13-18] geven nadere, meer urgente voorschriften die als model kunnen en moeten dienen voor de criteria die men in andere gevallen dient te gebruiken. Dit is in ieder geval al gedeeltelijk verwezenlijkt met betrekking tot het gemeenschappelijke recht in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, maar moet vooral op particulier niveau nog verder worden gepreciseerd door het gezag van de verschillende Kerken sui iuris.
Het Concilie beperkt zich niet tot het handhaven en prijzen van de oude kerktucht die in de Oosterse Kerken van kracht is, maar zij verlangt dat deze ook wordt hersteld, daar waar ze verzwakt is. Daarom moeten de verschillende Kerken sui iuris bij de herziening van bun eigen recht rekening houden met dit verlangen en op moedige, maar ook verstandige wijze stap voor stap de elementen herstellen die verloren zijn gegaan. Indien nodig kan dit een verandering met zich meebrengen in de praxis en het recht van meest recente datum, in het geval dat deze in tegenspraak zijn met de vastgestelde beginselen, - zelfs als het zou gaan om besluiten van synodes of wanneer men afstand zou moeten nemen van aanwijzingen van dicasteries van de Apostolische Stoel, die in andere tijden en om uiteenlopende redenen zijn gegeven.
Referenties naar alinea 39: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
40
De sacramenten, handelingen van de Kerk
De Kerk waarin God zich openbaart, vormt in zekere zin het enige sacrament waaruit iedere sacramentele handeling voortvloeit. Volgens canon 673 [574|(673)] is de viering van de sacramenten een handeling van de Kerk, d.w.z. van de gemeenschap van alle leden van het volk van God, van het Lichaam van Christus, "een welsluitend geheel, bijeengehouden door de steun van al zijn gewrichten, ( ... ) door de werkzaamheid die ieder deel is toegemeten" (Ef. 4, 16) [b:Ef. 4, 16]. Dit brengt een actieve deelneming van alle gelovigen aan de viering met zich mee.
Het is van belang dat deze deelneming van alle leden van het volk van God tot stand komt in de dynamiek van de viering en steeds blijkt in de viering van de sacramenten die als handelingen het hoogtepunt vormen van het leven van de Kerk.
De Kerk waarin God zich openbaart, vormt in zekere zin het enige sacrament waaruit iedere sacramentele handeling voortvloeit. Volgens canon 673 [574|(673)] is de viering van de sacramenten een handeling van de Kerk, d.w.z. van de gemeenschap van alle leden van het volk van God, van het Lichaam van Christus, "een welsluitend geheel, bijeengehouden door de steun van al zijn gewrichten, ( ... ) door de werkzaamheid die ieder deel is toegemeten" (Ef. 4, 16) [b:Ef. 4, 16]. Dit brengt een actieve deelneming van alle gelovigen aan de viering met zich mee.
Het is van belang dat deze deelneming van alle leden van het volk van God tot stand komt in de dynamiek van de viering en steeds blijkt in de viering van de sacramenten die als handelingen het hoogtepunt vormen van het leven van de Kerk.
Referenties naar alinea 40: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
41
De sacramentaliteit van de schepping
Canon 667 [574|(667)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bevestigt dat de Kerk de plicht heeft de sacramenten toe te dienen "om in een zichtbaar teken de mysteries van Christus mee te delen", en dat daarin "onze Heer Jezus Christus de mensen heiligt door de kracht van de Heilige Geest, opdat zij op bijzondere wijze ware aanbidders van God de Vader worden, en daardoor worden geënt op de Kerk, zijn Lichaam". Vóór alles delen de sacramenten dus de mysteries van Christus mee, d.w.z. alles wat Hij op aarde heeft volbracht ter verwezenlijking van het geheim dat van eeuwigheid verborgen was in de gedachten van God, de Schepper van het heelal (Ef. 3, 9-11) [[b:Ef. 3, 9-11]] "om het heelal in Christus onder één hoofd te brengen, alle wezens in de hemelen en alle wezens op aarde" (Ef. 1, 10) [b:Ef. 1, 10] en ons "hei lig en vlekkeloos te doen zijn voor zijn aangezicht in liefde" (Ef. 1, 4) [b:Ef. 1, 4].
De mysteries van Christus worden ons meegedeeld door middel van zichtbare tekenen. De sacramenten vormen dus de plaats waar de geschapen dingen worden opgenomen om God dank te brengen en zo bereiken zij hun volle betekenis. De economie van de goddelijke genade die aan de mensen wordt gegeven, wordt verwezenlijkt door handelingen en woorden (Hand. 1, 1) [[b:Hand. 1, 1]], waardoor de "kosmische elementen" hun waarde krijgen: vooral het menselijk lichaam, vervolgens water, olie, brood en wijn; zaken zoals de eucharistische beker, het gewijde gebouw met al wat het verbeeldt en bevat, vooral het kruis en de heilige iconen, alsook de gewijde tijd en plaatsen zelf. Deze elementen worden met tussenkomst van de Heilige Geest opgenomen door de Heer Jezus, door Hem samengebracht en aan de Kerk toevertrouwd als instrumenten van heilbrengende sacramentaliteit. Hiervan bedient de genade van de Heilige Geest zich voor de verlossing en heiliging van de mens en de kosmos (Rom. 8, 16-25) [[b:Rom. 8, 16-25]] en om aan de Vader de meest waardige eredienst te brengen. In deze context krijgen de liturgische zegeningen en handelingen heel hun betekenis. In de theologie van de liturgie - en dus ook in de mystagogie van het volk - moet dit alles belangrijke stof zijn voor reflectie en uitleg.
Canon 667 [574|(667)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bevestigt dat de Kerk de plicht heeft de sacramenten toe te dienen "om in een zichtbaar teken de mysteries van Christus mee te delen", en dat daarin "onze Heer Jezus Christus de mensen heiligt door de kracht van de Heilige Geest, opdat zij op bijzondere wijze ware aanbidders van God de Vader worden, en daardoor worden geënt op de Kerk, zijn Lichaam". Vóór alles delen de sacramenten dus de mysteries van Christus mee, d.w.z. alles wat Hij op aarde heeft volbracht ter verwezenlijking van het geheim dat van eeuwigheid verborgen was in de gedachten van God, de Schepper van het heelal (Ef. 3, 9-11) [[b:Ef. 3, 9-11]] "om het heelal in Christus onder één hoofd te brengen, alle wezens in de hemelen en alle wezens op aarde" (Ef. 1, 10) [b:Ef. 1, 10] en ons "hei lig en vlekkeloos te doen zijn voor zijn aangezicht in liefde" (Ef. 1, 4) [b:Ef. 1, 4].
De mysteries van Christus worden ons meegedeeld door middel van zichtbare tekenen. De sacramenten vormen dus de plaats waar de geschapen dingen worden opgenomen om God dank te brengen en zo bereiken zij hun volle betekenis. De economie van de goddelijke genade die aan de mensen wordt gegeven, wordt verwezenlijkt door handelingen en woorden (Hand. 1, 1) [[b:Hand. 1, 1]], waardoor de "kosmische elementen" hun waarde krijgen: vooral het menselijk lichaam, vervolgens water, olie, brood en wijn; zaken zoals de eucharistische beker, het gewijde gebouw met al wat het verbeeldt en bevat, vooral het kruis en de heilige iconen, alsook de gewijde tijd en plaatsen zelf. Deze elementen worden met tussenkomst van de Heilige Geest opgenomen door de Heer Jezus, door Hem samengebracht en aan de Kerk toevertrouwd als instrumenten van heilbrengende sacramentaliteit. Hiervan bedient de genade van de Heilige Geest zich voor de verlossing en heiliging van de mens en de kosmos (Rom. 8, 16-25) [[b:Rom. 8, 16-25]] en om aan de Vader de meest waardige eredienst te brengen. In deze context krijgen de liturgische zegeningen en handelingen heel hun betekenis. In de theologie van de liturgie - en dus ook in de mystagogie van het volk - moet dit alles belangrijke stof zijn voor reflectie en uitleg.
Referenties naar alinea 41: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk vii De Sacramenten van de christelijke initiatie
42
De onderlinge band tussen de initiatiesacramenten
Een aanduiding voor het verschil tussen het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574], en zowel veelvuldige gebruiken als de particuliere wetgeving van de laatste eeuwen is de bevestiging van het directe verband tussen de drie sacramenten van de christelijke initiatie, die ook moet blijken uit de manier waarop ze gevierd worden. De initiatie is feitelijk één enkele en ondeelbare viering van het binnentreden in het leven van Christus en in de gemeenschap die leeft in Hem. Dit binnentreden dat begint met de eerste oproep om te geloven, vindt zijn hoogtepunt in het Paasmysterie van Christus, in de dood van Hem in wie wij worden ondergedompeld om ons te doen opstaan in zijn verrijzenis, waardoor wij kinderen van God worden en tempel van de Geest. "Gezalfd" door de Geest voor het werk van het Koninkrijk, worden wij aldus in staat gesteld om deel te nemen aan de maaltijd van het Koninkrijk. Dit is de beweegreden voor canon 695 en 697 die voorschrijven dat de drie sacramenten van het doopsel, de zalving met het heilig myron en de heilige communie gezamenlijk worden toegediend of minstens kort na elkaar.
Volgens de op het Nieuwe Testament geïnspireerde leer en praktijk van de oude Kerk, aanvaardde de gelovige die de Geest van de Verrezene als eschatologische gave ontving, dat diezelfde Geest in hem of haar de gelijkvormigheid tot stand zou brengen met Christus, de Heer. De hergeboorte door het doopsel tot gerechtvaardigde, verloste en geheiligde kinderen van God en erfgenamen van het Koninkrijk bewerkte de volledige opname in het volk van God. Het hoogste "teken" van deze voltrekking was de toelating tot de maaltijd van het Koninkrijk. Zo'n ondeelbaar sacrament werd noodzakelijkerwijs toegediend met de grootste coherentie, en wel in de context van één enkele viering.
Vanaf dat moment was de gelovige dan ook zonder uitzondering voorzien van alle titels en functies, die hoorden bij zijn geboorte tot het nieuwe leven in Christus en in de Geest. (Rom. 8, 9) [[b:Rom. 8, 9]] Daarom was er één enkele viering, want het betreft het ene, ondeelbare werk van de Geest van de Vader en van de Zoon. Dit gebruik werd gepraktiseerd in het leven van alle Kerken uit de eerste eeuwen. vgl: (Sources chrétiennes 11) rond het jaar 217 [[[1159]]] vgl. ook de doopcatecheses.. vgl. ook de doopcatecheses van de Kerkvaders van Oost en West en de daarop volgende mystagogische catecheses.
Om historische en culturele redenen werd deze praktijk losgelaten door de westerse Kerk en de doopinitiatie werd nu toegediend aan kinderen op verschillende opeenvolgende ogenblikken. In het Oosten bleef de oude gewoonte daarentegen onaangetast en ononderbroken bewaard. Deze band is zo sterk, dat men in niet weinig gevallen onder de term 'doopsel' gewoonlijk de drie fasen van de christelijke initiatie verstaat, en in veel euchologische manuscripten en gedrukte uitgaven wordt die term er dan ook voor gebruikt.
In verschillende Oosters-Katholieke Kerken veranderde deze praktijk in de laatste eeuwen ten gevolge van druk van buitenaf. Daarbij baseerde men zich op de geestelijke en pastorale betekenis die men ontleende aan de Latijnen. Dit is begrijpelijk, maar vreemd aan een organische ontwikkeling, en niet in lijn met de eigen dynamiek van het Oosterse erfgoed. Daar waar de traditionele praktijk verloren is gegaan, zal de toepassing van de normen die het Wetboek in dezen voorschrijft, een ware hervorming vereisen, analoog met wat de Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570] eist van de Latijnse liturgie. Zonder overhaast te werk te gaan, zal allereerst een grondige bestudering van de oude praktijk moeten plaatsvinden vanuit manuscripten en gedrukte teksten over dit onderwerp, zoals opgesteld door Oosterse katholieken alsmede orthodoxen. Men zal eveneens rekening houden met de nog in gebruik zijnde praktijk van de orthodoxen. Tevens dient men te zorgen voor de noodzakelijke vorming, zodat de motiveringen begrepen kunnen worden door iedereen: clerus, theologen en het Christenvolk. Bij de invoering van de herstelde praktijk mag men de noodzakelijke en stapsgewijze catechese van de pasgeïnitieerde kinderen niet verwaarlozen, van zodra zij in staat zijn om de geloofsmysteries te begrijpen totdat zij de rijpheid hebben bereikt. De deelname van kinderen aan de liturgische vieringen op regelmatige, maar misschien kortstondige ogenblikken is al op zichzelf een kostbaar element van catechese. Want daardoor worden zij concreet binnengeleid in het leven van de Kerk door een initiatie die misschien minder notioneel of rationeel, maar wel effectief is, en worden zij opgenomen in een vierende omgeving waar de gestelde gebaren hen echt binnenleiden in de onzichtbare werkelijkheid. Dit hele proces vraagt ook om creativiteit, zodat de nieuwe praktijk een passende plaats krijgt in het hedendaagse leven. Dit is geen gemakkelijke onderneming, maar ze is onontbeerlijk om het eigen erfgoed werkelijk te laten herleven ten bate van de universele Kerk.
Een aanduiding voor het verschil tussen het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574], en zowel veelvuldige gebruiken als de particuliere wetgeving van de laatste eeuwen is de bevestiging van het directe verband tussen de drie sacramenten van de christelijke initiatie, die ook moet blijken uit de manier waarop ze gevierd worden. De initiatie is feitelijk één enkele en ondeelbare viering van het binnentreden in het leven van Christus en in de gemeenschap die leeft in Hem. Dit binnentreden dat begint met de eerste oproep om te geloven, vindt zijn hoogtepunt in het Paasmysterie van Christus, in de dood van Hem in wie wij worden ondergedompeld om ons te doen opstaan in zijn verrijzenis, waardoor wij kinderen van God worden en tempel van de Geest. "Gezalfd" door de Geest voor het werk van het Koninkrijk, worden wij aldus in staat gesteld om deel te nemen aan de maaltijd van het Koninkrijk. Dit is de beweegreden voor canon 695 en 697 die voorschrijven dat de drie sacramenten van het doopsel, de zalving met het heilig myron en de heilige communie gezamenlijk worden toegediend of minstens kort na elkaar.
Volgens de op het Nieuwe Testament geïnspireerde leer en praktijk van de oude Kerk, aanvaardde de gelovige die de Geest van de Verrezene als eschatologische gave ontving, dat diezelfde Geest in hem of haar de gelijkvormigheid tot stand zou brengen met Christus, de Heer. De hergeboorte door het doopsel tot gerechtvaardigde, verloste en geheiligde kinderen van God en erfgenamen van het Koninkrijk bewerkte de volledige opname in het volk van God. Het hoogste "teken" van deze voltrekking was de toelating tot de maaltijd van het Koninkrijk. Zo'n ondeelbaar sacrament werd noodzakelijkerwijs toegediend met de grootste coherentie, en wel in de context van één enkele viering.
Vanaf dat moment was de gelovige dan ook zonder uitzondering voorzien van alle titels en functies, die hoorden bij zijn geboorte tot het nieuwe leven in Christus en in de Geest. (Rom. 8, 9) [[b:Rom. 8, 9]] Daarom was er één enkele viering, want het betreft het ene, ondeelbare werk van de Geest van de Vader en van de Zoon. Dit gebruik werd gepraktiseerd in het leven van alle Kerken uit de eerste eeuwen. vgl: (Sources chrétiennes 11) rond het jaar 217 [[[1159]]] vgl. ook de doopcatecheses.. vgl. ook de doopcatecheses van de Kerkvaders van Oost en West en de daarop volgende mystagogische catecheses.
Om historische en culturele redenen werd deze praktijk losgelaten door de westerse Kerk en de doopinitiatie werd nu toegediend aan kinderen op verschillende opeenvolgende ogenblikken. In het Oosten bleef de oude gewoonte daarentegen onaangetast en ononderbroken bewaard. Deze band is zo sterk, dat men in niet weinig gevallen onder de term 'doopsel' gewoonlijk de drie fasen van de christelijke initiatie verstaat, en in veel euchologische manuscripten en gedrukte uitgaven wordt die term er dan ook voor gebruikt.
In verschillende Oosters-Katholieke Kerken veranderde deze praktijk in de laatste eeuwen ten gevolge van druk van buitenaf. Daarbij baseerde men zich op de geestelijke en pastorale betekenis die men ontleende aan de Latijnen. Dit is begrijpelijk, maar vreemd aan een organische ontwikkeling, en niet in lijn met de eigen dynamiek van het Oosterse erfgoed. Daar waar de traditionele praktijk verloren is gegaan, zal de toepassing van de normen die het Wetboek in dezen voorschrijft, een ware hervorming vereisen, analoog met wat de Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570] eist van de Latijnse liturgie. Zonder overhaast te werk te gaan, zal allereerst een grondige bestudering van de oude praktijk moeten plaatsvinden vanuit manuscripten en gedrukte teksten over dit onderwerp, zoals opgesteld door Oosterse katholieken alsmede orthodoxen. Men zal eveneens rekening houden met de nog in gebruik zijnde praktijk van de orthodoxen. Tevens dient men te zorgen voor de noodzakelijke vorming, zodat de motiveringen begrepen kunnen worden door iedereen: clerus, theologen en het Christenvolk. Bij de invoering van de herstelde praktijk mag men de noodzakelijke en stapsgewijze catechese van de pasgeïnitieerde kinderen niet verwaarlozen, van zodra zij in staat zijn om de geloofsmysteries te begrijpen totdat zij de rijpheid hebben bereikt. De deelname van kinderen aan de liturgische vieringen op regelmatige, maar misschien kortstondige ogenblikken is al op zichzelf een kostbaar element van catechese. Want daardoor worden zij concreet binnengeleid in het leven van de Kerk door een initiatie die misschien minder notioneel of rationeel, maar wel effectief is, en worden zij opgenomen in een vierende omgeving waar de gestelde gebaren hen echt binnenleiden in de onzichtbare werkelijkheid. Dit hele proces vraagt ook om creativiteit, zodat de nieuwe praktijk een passende plaats krijgt in het hedendaagse leven. Dit is geen gemakkelijke onderneming, maar ze is onontbeerlijk om het eigen erfgoed werkelijk te laten herleven ten bate van de universele Kerk.
Referenties naar alinea 42: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
43
De theologische betekenis van de initiatiesacramenten
Door het doopsel wordt de mens van de zonde bevrijd, herboren tot een nieuw leven, met Christus bekleed en ingelijfd in de Kerk vgl: § 1 [[[574|(675)]]]; door de zalving met het heilig myron wordt hij getekend met het zegel van de gave van de Heilige Geest. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(692)]]] Zijn hele initiatie wordt voltooid door het ontvangen van de Eucharistie, die niet alleen het sacrament is van de gemeenschap van individuele mensen met Christus, Hoofd van het mystieke Lichaam, maar ook van de gemeenschap tussen alle gelovigen, leden van het Lichaam dat het nieuwe leven leeft in Hem. Het voedsel van het Lichaam en Bloed van het mensgeworden Woord brengt de Christen tot volmaaktheid, zodat het niet meer hij is die leeft, maar Christus die leeft in hem. (Gal. 2, 20) [[b:Gal. 2, 20]] De sacramentele viering van de christelijke initiatie is het zichtbare gebaar van de welwillende liefde die door de hemelse Vader in zijn mensgeworden Zoon aan de mensen wordt aangeboden, alsook schenkt zij het eeuwige leven aan wie luistert naar het woord van Christus en gelooft in Degene die Hem gezonden heeft (Joh. 5, 24) [b:Joh. 5, 24].
Door het doopsel wordt de mens van de zonde bevrijd, herboren tot een nieuw leven, met Christus bekleed en ingelijfd in de Kerk vgl: § 1 [[[574|(675)]]]; door de zalving met het heilig myron wordt hij getekend met het zegel van de gave van de Heilige Geest. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(692)]]] Zijn hele initiatie wordt voltooid door het ontvangen van de Eucharistie, die niet alleen het sacrament is van de gemeenschap van individuele mensen met Christus, Hoofd van het mystieke Lichaam, maar ook van de gemeenschap tussen alle gelovigen, leden van het Lichaam dat het nieuwe leven leeft in Hem. Het voedsel van het Lichaam en Bloed van het mensgeworden Woord brengt de Christen tot volmaaktheid, zodat het niet meer hij is die leeft, maar Christus die leeft in hem. (Gal. 2, 20) [[b:Gal. 2, 20]] De sacramentele viering van de christelijke initiatie is het zichtbare gebaar van de welwillende liefde die door de hemelse Vader in zijn mensgeworden Zoon aan de mensen wordt aangeboden, alsook schenkt zij het eeuwige leven aan wie luistert naar het woord van Christus en gelooft in Degene die Hem gezonden heeft (Joh. 5, 24) [b:Joh. 5, 24].
Referenties naar alinea 43: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
44
Het belang van de doopvoorbereiding en de rol van de dooppeet
Het doopsel is het sacrament dat wordt gegeven aan wie gelooft en wil toebehoren aan Christus. Alle zowel Oosterse als westerse christelijke rituelen schrijven voor, dat de toediening van het doopsel wordt voorafgegaan door een voorbereiding, die een stapsgewijze uiting is van zowel de weg van de kandidaat naar de Heer toe, alsook - direct voorafgaand aan het doopsel - van zijn toebehoren aan Christus, en van de ermee corresponderende afzwering door hem van de Satan en de machten van het kwaad. Als voorbeeld zij verwezen naar de doophomilieën van de heilige Johannes Chrysostomus of van zijn tijdgenoot Mar Theodorus van Mopsuestia, die de urgentie onderstrepen van deze dimensie van initiatie in de mysteries van Christus.
De rituele formules die deze houding tot uitdrukking brengen, moeten overeenkomen met de concrete disposities van de kandidaten: hun persoonlijke, als het om volwassenen gaat vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(682)]]], ofwel, als het gaat om kinderen vgl: § 1, 1 [[[574|(681)]]], de disposities van degenen die de verantwoordelijkheid op zich nemen en borg willen staan voor de christelijke opvoeding.
Deze bekommernis komt overeen met "de aloude gewoonte, dat degene die het doopsel gaat ontvangen, tenminste één dooppeet heeft", die verplicht is de kandidaat te presenteren en alles in het werk te stellen, zodat hij of zij na de initiatie "een christelijk leven leidt dat met het doopsel overeenstemt, en zich trouw van alle plichten kwijt die bij het doopsel horen". Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(684)]]
Om dit alles te garanderen wordt in canon 686 §2 [574|(686)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken de eis onderstreept dat zij passend worden voorbereid: "De pastoor dient ervoor te zorgen dat de ouders van het te dopen kind, alsook degenen die de taak van dooppeet op zich zullen nemen, op passende wijze worden onderricht over de betekenis van dit sacrament en over de verplichtingen die eruit voortvloeien, en dat zij goed worden voorbereid op de viering van het sacrament". Het kan in dit opzicht nuttig zijn na te gaan welke oplossingen andere Kerken vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|851]]] hebben gevonden om zich te verzekeren van de ernst van de bekering die voor de christelijke initiatie vereist is.
Het doopsel is het sacrament dat wordt gegeven aan wie gelooft en wil toebehoren aan Christus. Alle zowel Oosterse als westerse christelijke rituelen schrijven voor, dat de toediening van het doopsel wordt voorafgegaan door een voorbereiding, die een stapsgewijze uiting is van zowel de weg van de kandidaat naar de Heer toe, alsook - direct voorafgaand aan het doopsel - van zijn toebehoren aan Christus, en van de ermee corresponderende afzwering door hem van de Satan en de machten van het kwaad. Als voorbeeld zij verwezen naar de doophomilieën van de heilige Johannes Chrysostomus of van zijn tijdgenoot Mar Theodorus van Mopsuestia, die de urgentie onderstrepen van deze dimensie van initiatie in de mysteries van Christus.
De rituele formules die deze houding tot uitdrukking brengen, moeten overeenkomen met de concrete disposities van de kandidaten: hun persoonlijke, als het om volwassenen gaat vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(682)]]], ofwel, als het gaat om kinderen vgl: § 1, 1 [[[574|(681)]]], de disposities van degenen die de verantwoordelijkheid op zich nemen en borg willen staan voor de christelijke opvoeding.
Deze bekommernis komt overeen met "de aloude gewoonte, dat degene die het doopsel gaat ontvangen, tenminste één dooppeet heeft", die verplicht is de kandidaat te presenteren en alles in het werk te stellen, zodat hij of zij na de initiatie "een christelijk leven leidt dat met het doopsel overeenstemt, en zich trouw van alle plichten kwijt die bij het doopsel horen". Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(684)]]
Om dit alles te garanderen wordt in canon 686 §2 [574|(686)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken de eis onderstreept dat zij passend worden voorbereid: "De pastoor dient ervoor te zorgen dat de ouders van het te dopen kind, alsook degenen die de taak van dooppeet op zich zullen nemen, op passende wijze worden onderricht over de betekenis van dit sacrament en over de verplichtingen die eruit voortvloeien, en dat zij goed worden voorbereid op de viering van het sacrament". Het kan in dit opzicht nuttig zijn na te gaan welke oplossingen andere Kerken vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|851]]] hebben gevonden om zich te verzekeren van de ernst van de bekering die voor de christelijke initiatie vereist is.
Referenties naar alinea 44: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
45
Onderscheid in de fases van de doopritus
De christelijke initiatie is een bekeringsproces, dat geaccentueerd wordt door bepaalde momenten en riten, die de verstandige heilspedagogie verwezenlijken.
Tegenwoordig wordt in de meeste gevallen de doopritus tegelijk met de voorbereidende riten gevierd. Juist de aard van de voortschrijdende bekeringsweg maakt het wenselijk om het oude, temporele onderscheid te herstellen tussen het voorbereidende gedeelte en de eigenlijke doopviering. Het herstel van zo'n scheiding krijgt nog meer zin, wanneer het gaat om het doopsel van volwassenen.
De christelijke initiatie is een bekeringsproces, dat geaccentueerd wordt door bepaalde momenten en riten, die de verstandige heilspedagogie verwezenlijken.
Tegenwoordig wordt in de meeste gevallen de doopritus tegelijk met de voorbereidende riten gevierd. Juist de aard van de voortschrijdende bekeringsweg maakt het wenselijk om het oude, temporele onderscheid te herstellen tussen het voorbereidende gedeelte en de eigenlijke doopviering. Het herstel van zo'n scheiding krijgt nog meer zin, wanneer het gaat om het doopsel van volwassenen.
Referenties naar alinea 45: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
46
De bedienaar van het doopsel
In tegenstelling tot de Latijnse traditie (zoals hernomen in canon 861 § 1 van het Wetboek van Canoniek Recht [30|861]) wordt in alle Oosterse tradities (zoals het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken canon 677 § 1 [574|(677)] betuigt) de bediening van het doopsel voorbehouden aan hen, die met priesterlijke waardigheid bekleed zijn, d.w.z. bisschoppen en priesters, met uitsluiting dus van diakens, aan wie de handen worden opgelegd "niet voor het priesterschap, maar voor het dienstbetoon". vgl: III, 2 [[[4148]]] vgl: Hierin geciteerd [[[570|129]]]
In geval van nood echter kan volgens canon 677 §2 [574|(677)] het doopsel geoorloofd worden toegediend door een diaken, een andere clericus, leden van Instituten van gewijd leven, alsook door "iedere andere Christengelovige", maar niet door "gelijk welke mens die door de vereiste intentie geleid wordt", zoals voor de Latijnse Kerk wordt aangegeven in canon 861 §2 [30|861] van het Wetboek van Canoniek Recht. Dit verschil onderstreept, dat de individuele persoon wordt gered door het doopsel, dat hem of haar binnenleidt in een kerkelijke gemeenschap. Daarom kan alleen een lid van de gemeenschap dopen.
De opname in de kerkelijke gemeenschap komt ook elders in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken tot uitdrukking, waar het stelt dat "de bediening ervan behoort tot de competentie ( ... ) van de eigen pastoor van de doopkandidaat of van een andere priester met toestemming van diezelfde pastoor of van de plaatselijke hiërarch" § 1 [[574|(677)]], en dat het "zonder de vereiste toestemming niemand geoorloofd is het doopsel toe te dienen in het eigen gebied van een ander". § 1 [[574|(678)]]
In tegenstelling tot de Latijnse traditie (zoals hernomen in canon 861 § 1 van het Wetboek van Canoniek Recht [30|861]) wordt in alle Oosterse tradities (zoals het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken canon 677 § 1 [574|(677)] betuigt) de bediening van het doopsel voorbehouden aan hen, die met priesterlijke waardigheid bekleed zijn, d.w.z. bisschoppen en priesters, met uitsluiting dus van diakens, aan wie de handen worden opgelegd "niet voor het priesterschap, maar voor het dienstbetoon". vgl: III, 2 [[[4148]]] vgl: Hierin geciteerd [[[570|129]]]
In geval van nood echter kan volgens canon 677 §2 [574|(677)] het doopsel geoorloofd worden toegediend door een diaken, een andere clericus, leden van Instituten van gewijd leven, alsook door "iedere andere Christengelovige", maar niet door "gelijk welke mens die door de vereiste intentie geleid wordt", zoals voor de Latijnse Kerk wordt aangegeven in canon 861 §2 [30|861] van het Wetboek van Canoniek Recht. Dit verschil onderstreept, dat de individuele persoon wordt gered door het doopsel, dat hem of haar binnenleidt in een kerkelijke gemeenschap. Daarom kan alleen een lid van de gemeenschap dopen.
De opname in de kerkelijke gemeenschap komt ook elders in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken tot uitdrukking, waar het stelt dat "de bediening ervan behoort tot de competentie ( ... ) van de eigen pastoor van de doopkandidaat of van een andere priester met toestemming van diezelfde pastoor of van de plaatselijke hiërarch" § 1 [[574|(677)]], en dat het "zonder de vereiste toestemming niemand geoorloofd is het doopsel toe te dienen in het eigen gebied van een ander". § 1 [[574|(678)]]
Referenties naar alinea 46: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
47
Het doopsel moet ontvangen worden in de eigen ritus van de dopeling
Met uitzondering van bijzondere omstandigheden waarvoor de toestemming van het bevoegd gezag vereist is, moet absoluut de praktijk ontmoedigd worden dat iemand om het doopsel in een andere dan zijn eigen ritus vraagt omwille van bijv. esthetische overwegingen, vriendschap met de bedienaar, enz. Met uitzondering van het geval dat een bedienaar van de eigen ritus ontbreekt, moet de viering van het doopsel ook op zichtbare wijze het binnentreden in de eigen Kerk sui iuris betekenen. Daarom stelt canon 683 [574|(683)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, dat "het doopsel moet worden gevierd overeenkomstig de liturgische voorschriften van de Kerk sui iuris, waarin de dopeling wordt opgenomen in overeenstemming met de normen van het recht".
Met uitzondering van bijzondere omstandigheden waarvoor de toestemming van het bevoegd gezag vereist is, moet absoluut de praktijk ontmoedigd worden dat iemand om het doopsel in een andere dan zijn eigen ritus vraagt omwille van bijv. esthetische overwegingen, vriendschap met de bedienaar, enz. Met uitzondering van het geval dat een bedienaar van de eigen ritus ontbreekt, moet de viering van het doopsel ook op zichtbare wijze het binnentreden in de eigen Kerk sui iuris betekenen. Daarom stelt canon 683 [574|(683)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, dat "het doopsel moet worden gevierd overeenkomstig de liturgische voorschriften van de Kerk sui iuris, waarin de dopeling wordt opgenomen in overeenstemming met de normen van het recht".
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
De ritus moet volledig en door onderdompeling worden voltrokken
De bevoegde autoriteiten van de verschillende Kerken sui iuris dienen te zorgen voor de uitvaardiging van passende richtlijnen ter voorkoming van veranderingen en inkortingen die schadelijk kunnen zijn of in mindere mate de betekenis tot uitdrukking brengen van de verschillende constituerende momenten van de ritus: de voorbereidende riten van exorcismen en het afzweren van Satan, de zegening van water en olie, de pre-baptismale zalving en de afsluitende ritus van de post-baptismale bekleding. Veel liturgische boeken voorzien in de gebruikelijke toediening van het doopsel door de ritus van de drievoudige onderdompeling. Dit is een betekenisvol en sterk expressief gebruik, dat in de Oosterse Kerken een lange traditie kent en dat nog steeds aanwezig is en aangemoedigd in de westerse Kerk vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(854)]]], ook al wordt het al te vaak om eenvoudige redenen gemakshalve achterwege gelaten. De bevoegde autoriteiten dienen daarom met prudentie maar ook met ijver manieren te zoeken om dit gebruik te herstellen.
De bevoegde autoriteiten van de verschillende Kerken sui iuris dienen te zorgen voor de uitvaardiging van passende richtlijnen ter voorkoming van veranderingen en inkortingen die schadelijk kunnen zijn of in mindere mate de betekenis tot uitdrukking brengen van de verschillende constituerende momenten van de ritus: de voorbereidende riten van exorcismen en het afzweren van Satan, de zegening van water en olie, de pre-baptismale zalving en de afsluitende ritus van de post-baptismale bekleding. Veel liturgische boeken voorzien in de gebruikelijke toediening van het doopsel door de ritus van de drievoudige onderdompeling. Dit is een betekenisvol en sterk expressief gebruik, dat in de Oosterse Kerken een lange traditie kent en dat nog steeds aanwezig is en aangemoedigd in de westerse Kerk vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(854)]]], ook al wordt het al te vaak om eenvoudige redenen gemakshalve achterwege gelaten. De bevoegde autoriteiten dienen daarom met prudentie maar ook met ijver manieren te zoeken om dit gebruik te herstellen.
Referenties naar alinea 48: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
49
De betekenis van de zalving met het heilig myron
De zalving met het heilig myron, waarover sprake is in de canon 692-697 [574|(692-697)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, is de Oosterse naam voor het sacrament dat in het Wetboek van Canoniek Recht 'vormsel' wordt genoemd. Zulke verschillende aanduidingen voor hetzelfde sacrament kunnen beantwoorden aan traditionele verstaanswijzen die substantiëel identiek zijn, maar verschillend in accentlegging. Elk van beide legt namelijk bij voorkeur de klemtoon op één aspect: in de Oosterse Kerken op de volkomen initiatie in het Christusmysterie, en in de Latijnse Kerk op de verworven bekwaamheid van de individuele persoon om getuigenis af te leggen van zijn of haar geloof.
Canon 692 [574|(692)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken vereist overeenkomstig de Oosterse tradities niet, dat de zalving gebeurt met handoplegging, - dit in tegenstelling tot de voorschriften van de Latijnse Kerk. vgl: § 1 [[[574|(880)]]]
De zalving met het heilig myron, waarover sprake is in de canon 692-697 [574|(692-697)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, is de Oosterse naam voor het sacrament dat in het Wetboek van Canoniek Recht 'vormsel' wordt genoemd. Zulke verschillende aanduidingen voor hetzelfde sacrament kunnen beantwoorden aan traditionele verstaanswijzen die substantiëel identiek zijn, maar verschillend in accentlegging. Elk van beide legt namelijk bij voorkeur de klemtoon op één aspect: in de Oosterse Kerken op de volkomen initiatie in het Christusmysterie, en in de Latijnse Kerk op de verworven bekwaamheid van de individuele persoon om getuigenis af te leggen van zijn of haar geloof.
Canon 692 [574|(692)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken vereist overeenkomstig de Oosterse tradities niet, dat de zalving gebeurt met handoplegging, - dit in tegenstelling tot de voorschriften van de Latijnse Kerk. vgl: § 1 [[[574|(880)]]]
Referenties naar alinea 49: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
50
De bedienaar van de zalving met heilig myron
Canon 694 [574|(694)] bevestigt dat "overeenkomstig de traditie in de Oosterse Kerken de zalving met het heilig myron in verbinding met het doopsel of afzonderlijk wordt toegediend door de priester". En canon 696 § 1 [574|(696)] preciseert: "alle priesters van de Oosterse Kerken kunnen het, ofwel verbonden met het doopsel, ofwel afzonderlijk, geldig toedienen aan alle Christengelovigen van om het even welke Kerk sui iuris, ook de Latijnse Kerk".
De Oosterse priesters dienen met de grootste discretie hun bevoegdheid te gebruiken om Latijnse gelovigen met heilig myron te zalven en ze dienen zich daarbij, indien mogelijk, in contact te stellen met de bevoegde hiërarchen van die Kerk. In de Latijnse Kerk wordt immers het vormsel gewoonlijk toegediend aan kinderen afzonderlijk aan het eind van een stapsgewijze catechese als onderdeel van de christelijke initiatie. De toediening van deze zalving (met heilig myron) aan Latijnse gelovigen die deze vorming niet hebben gehad, loopt gevaar schade te berokkenen aan het organisch geheel van de christelijke initiatie die in de Latijnse Kerk gebruikelijk is.
De Oosterse praktijk verschilt van de Latijnse, zoals geformuleerd in canon 882 van het Wetboek van Canoniek Recht [30|882] waar verklaard wordt: "de gewone bedienaar van het vormsel is de bisschop", ook al kan het worden toegediend door een priester die deze faculteit bezit "krachtens het universeel recht of door een bijzondere toekenning door de bevoegde overheid". De Latijnse wetgeving die in andere omstandigheden is ontstaan, legt sterke nadruk op het door Ignatius van Antiochië uitgedrukte beginsel van de noodzakelijke eenheid van de Kerk en het presbyterium rond de bisschop. vgl: III-IV: Sources chrétiennes 10A, 60-62 [[[853 |+ 11-15 ]]] Dit aspect komt in de Oosterse traditie tot uitdrukking in de wijding van het heilig myron, die is voorbehouden enkel aan de bisschop of naar de normen van het particuliere recht ook enkel aan de patriarch vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(693)]]], die deze wijding met grote plechtigheid viert. Dit toekennen aan de patriarch laat de gemeenschapsband zien die bestaat binnen de Kerken sui iuris en elke particuliere eparchie overstijgt. Men dient wat dit betreft de oude tradities trouw te bewaren.
Canon 694 [574|(694)] bevestigt dat "overeenkomstig de traditie in de Oosterse Kerken de zalving met het heilig myron in verbinding met het doopsel of afzonderlijk wordt toegediend door de priester". En canon 696 § 1 [574|(696)] preciseert: "alle priesters van de Oosterse Kerken kunnen het, ofwel verbonden met het doopsel, ofwel afzonderlijk, geldig toedienen aan alle Christengelovigen van om het even welke Kerk sui iuris, ook de Latijnse Kerk".
De Oosterse priesters dienen met de grootste discretie hun bevoegdheid te gebruiken om Latijnse gelovigen met heilig myron te zalven en ze dienen zich daarbij, indien mogelijk, in contact te stellen met de bevoegde hiërarchen van die Kerk. In de Latijnse Kerk wordt immers het vormsel gewoonlijk toegediend aan kinderen afzonderlijk aan het eind van een stapsgewijze catechese als onderdeel van de christelijke initiatie. De toediening van deze zalving (met heilig myron) aan Latijnse gelovigen die deze vorming niet hebben gehad, loopt gevaar schade te berokkenen aan het organisch geheel van de christelijke initiatie die in de Latijnse Kerk gebruikelijk is.
De Oosterse praktijk verschilt van de Latijnse, zoals geformuleerd in canon 882 van het Wetboek van Canoniek Recht [30|882] waar verklaard wordt: "de gewone bedienaar van het vormsel is de bisschop", ook al kan het worden toegediend door een priester die deze faculteit bezit "krachtens het universeel recht of door een bijzondere toekenning door de bevoegde overheid". De Latijnse wetgeving die in andere omstandigheden is ontstaan, legt sterke nadruk op het door Ignatius van Antiochië uitgedrukte beginsel van de noodzakelijke eenheid van de Kerk en het presbyterium rond de bisschop. vgl: III-IV: Sources chrétiennes 10A, 60-62 [[[853 |+ 11-15 ]]] Dit aspect komt in de Oosterse traditie tot uitdrukking in de wijding van het heilig myron, die is voorbehouden enkel aan de bisschop of naar de normen van het particuliere recht ook enkel aan de patriarch vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(693)]]], die deze wijding met grote plechtigheid viert. Dit toekennen aan de patriarch laat de gemeenschapsband zien die bestaat binnen de Kerken sui iuris en elke particuliere eparchie overstijgt. Men dient wat dit betreft de oude tradities trouw te bewaren.
Referenties naar alinea 50: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
51
De communie van de pasgedoopten (neofieten)
Canon 697 [574|(697)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken schrijft voor, dat de Eucharistie zo vroeg mogelijk na het doopsel en de zalving met het heilig myron wordt toegediend, overeenkomstig de normen van iedere Kerk sui iuris. Canon 710 [574|(710)] herneemt de kwestie van de deelname aan de Eucharistie door pasgedoopte kinderen en doet de aanbeveling, dat bij de toediening ervan de voorschriften uit de liturgische boeken van de Kerk sui iuris worden onderhouden. Deze wetgeving, die eigen is aan de Oosterse Kerken, vraagt om enige verheldering.
Om eerder uiteengezette redenen zijn de normen aangaande de communie van neofieten niet opgenomen in de wetgeving van bepaalde Oosters-Katholieke Kerken, waar de eerste communie vaak is uitgesteld tot de schoolgaande leeftijd. Daarom hebben de bevoegde autoriteiten de plicht om m.b.t. de terugkeer naar de oude praktijk passende maatregelen te treffen en normen uit te vaardigen die meer overeenstemmen met hun eigen traditie.
Bij hetgeen de liturgische boeken in dezen voorschrijven, dient te worden opgemerkt dat - ook als deze Kerken de oude gebruiken hebben bewaard - deze boeken meestal geen aanwijzingen bevatten over deze kwestie, gezien het feit dat het rituale voor het doopsel in het algemeen werd opgesteld voor volwassenen en daarna voor kinderen werd gebruikt in de Oosterse Kerken zonder dat enige bijzondere wijziging werd doorgevoerd. Deze kwestie wordt daarentegen gewoonlijk behandeld in de handboeken voor sacramentenpastoraal. Enkele praktische suggesties kunnen worden ontleend aan de gebruiken van de orthodoxe Kerken.
Tot slot: de toediening van de goddelijke Eucharistie aan pasgedoopte kinderen is niet beperkt tot alleen het moment van de viering van de initiatie. De Eucharistie is het Brood des levens, en vanaf dat moment moeten de kinderen er voortdurend mee worden gevoed om geestelijk te groeien. Hun wijze van deelname aan de Eucharistie zal overeenkomen met hun vermogen: in het begin zal deze verschillen van die van volwassenen en noodzakelijkerwijs minder bewust en weinig verstandelijk zijn, maar geleidelijk aan zich ontwikkelen door de genade en de pedagogie van het sacrament om uit te groeien "tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de volheid van de Christus". (Ef. 4, 13) [[b:Ef. 4, 13]] Dit sacrament is altijd een effectief werkzame gave die verschillend is, zoals iedere persoon verschillend is. Bijzondere vieringen die aansluiten bij de verschillende stadia in de menselijke groei, kunnen van nut zijn voor de geloofsopvoeding, in het bijzonder ter begeleiding van de onmisbare catechese van kinderen en jongeren. Maar het moet duidelijk zijn, dat de initiatie in het Christusmysterie al volledig is vanaf het ontvangen van de eerste drie sacramenten.
Canon 697 [574|(697)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken schrijft voor, dat de Eucharistie zo vroeg mogelijk na het doopsel en de zalving met het heilig myron wordt toegediend, overeenkomstig de normen van iedere Kerk sui iuris. Canon 710 [574|(710)] herneemt de kwestie van de deelname aan de Eucharistie door pasgedoopte kinderen en doet de aanbeveling, dat bij de toediening ervan de voorschriften uit de liturgische boeken van de Kerk sui iuris worden onderhouden. Deze wetgeving, die eigen is aan de Oosterse Kerken, vraagt om enige verheldering.
Om eerder uiteengezette redenen zijn de normen aangaande de communie van neofieten niet opgenomen in de wetgeving van bepaalde Oosters-Katholieke Kerken, waar de eerste communie vaak is uitgesteld tot de schoolgaande leeftijd. Daarom hebben de bevoegde autoriteiten de plicht om m.b.t. de terugkeer naar de oude praktijk passende maatregelen te treffen en normen uit te vaardigen die meer overeenstemmen met hun eigen traditie.
Bij hetgeen de liturgische boeken in dezen voorschrijven, dient te worden opgemerkt dat - ook als deze Kerken de oude gebruiken hebben bewaard - deze boeken meestal geen aanwijzingen bevatten over deze kwestie, gezien het feit dat het rituale voor het doopsel in het algemeen werd opgesteld voor volwassenen en daarna voor kinderen werd gebruikt in de Oosterse Kerken zonder dat enige bijzondere wijziging werd doorgevoerd. Deze kwestie wordt daarentegen gewoonlijk behandeld in de handboeken voor sacramentenpastoraal. Enkele praktische suggesties kunnen worden ontleend aan de gebruiken van de orthodoxe Kerken.
Tot slot: de toediening van de goddelijke Eucharistie aan pasgedoopte kinderen is niet beperkt tot alleen het moment van de viering van de initiatie. De Eucharistie is het Brood des levens, en vanaf dat moment moeten de kinderen er voortdurend mee worden gevoed om geestelijk te groeien. Hun wijze van deelname aan de Eucharistie zal overeenkomen met hun vermogen: in het begin zal deze verschillen van die van volwassenen en noodzakelijkerwijs minder bewust en weinig verstandelijk zijn, maar geleidelijk aan zich ontwikkelen door de genade en de pedagogie van het sacrament om uit te groeien "tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de volheid van de Christus". (Ef. 4, 13) [[b:Ef. 4, 13]] Dit sacrament is altijd een effectief werkzame gave die verschillend is, zoals iedere persoon verschillend is. Bijzondere vieringen die aansluiten bij de verschillende stadia in de menselijke groei, kunnen van nut zijn voor de geloofsopvoeding, in het bijzonder ter begeleiding van de onmisbare catechese van kinderen en jongeren. Maar het moet duidelijk zijn, dat de initiatie in het Christusmysterie al volledig is vanaf het ontvangen van de eerste drie sacramenten.
Referenties naar alinea 51: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
52
De riten van de intrede in het monastieke leven
In de loop van de eeuwen, vooral aan het einde van de vervolgingen, organiseerden vele Christenen zich in verschillende gemeenschappen en kozen ze ervoor om te getuigen van hun radicaal toebehoren aan het Koninkrijk Gods, sommigen door groepen van cenobieten te stichten, anderen kozen voor vormen van een leven in eenzaamheid of als anachoreet, om zich in grotere vrijheid te wijden aan het 'ene noodzakelijke'.
Het belang van het monastieke leven en de gunstige gelegenheid om in de Oosters-Katholieke Kerken dit leven te versterken is onderstreept in talrijke officiële documenten, zoals het conciliedecreet Unitatis Redintegratio [618] Unitatis Redintegratio [[618|15]], alsook het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken dat 70 canons aan dit onderwerp wijdt canon 433-503 [[574|(433-503)]], en de uitvoerige bespreking van dit onderwerp in de Apostolische Brief Orientale Lumen [1180] Orientale Lumen [[1180|9-16]]
De Christenen van het Oosten leggen gezamenlijk getuigenis af van de traditie die de initiatie in het monastieke leven beschouwt als volstrekt analoog met de doopinitiatie, met behulp van formuleringen, symbolen en gebaren die doen denken aan die welke gebruikt worden bij de initiatie tot het christelijke leven.
De liturgische officies van de monastieke inkleding willen onderstrepen dat het ontvangen van het habijt een eenwording betekent met de verrezen Christus, zodat de monnik met Paulus kan zeggen: "Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij" (Gal. 2, 20) [b:Gal. 2, 20]. De monnik kleedt zich immers met het nieuwe leven van de verrezen Heer, en vanuit de genadevolle kracht, ontvangen van de Heilige Geest, gaat hij de strijd aan tegen de krachten van het kwaad, opdat tot eer van de enige Vader de paasoverwinning zich uitstrekt tot de uiteinden der aarde.
De riten van de intrede in het monastieke leven in de verschillende Oosterse Kerken vormen een integraal onderdeel van de betreffende liturgische tradities en een kostbare bron om de uiteindelijke betekenis van het christelijk monnikendom te begrijpen.
Daarom is het van belang om deze riten te bewaren, ze te gebruiken bij de specifiek monastieke geloften, en zich erdoor te laten inspireren bij de geloften van religieuze orden en congregaties van de Oosterse Kerken.
In de loop van de eeuwen, vooral aan het einde van de vervolgingen, organiseerden vele Christenen zich in verschillende gemeenschappen en kozen ze ervoor om te getuigen van hun radicaal toebehoren aan het Koninkrijk Gods, sommigen door groepen van cenobieten te stichten, anderen kozen voor vormen van een leven in eenzaamheid of als anachoreet, om zich in grotere vrijheid te wijden aan het 'ene noodzakelijke'.
Het belang van het monastieke leven en de gunstige gelegenheid om in de Oosters-Katholieke Kerken dit leven te versterken is onderstreept in talrijke officiële documenten, zoals het conciliedecreet Unitatis Redintegratio [618] Unitatis Redintegratio [[618|15]], alsook het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken dat 70 canons aan dit onderwerp wijdt canon 433-503 [[574|(433-503)]], en de uitvoerige bespreking van dit onderwerp in de Apostolische Brief Orientale Lumen [1180] Orientale Lumen [[1180|9-16]]
De Christenen van het Oosten leggen gezamenlijk getuigenis af van de traditie die de initiatie in het monastieke leven beschouwt als volstrekt analoog met de doopinitiatie, met behulp van formuleringen, symbolen en gebaren die doen denken aan die welke gebruikt worden bij de initiatie tot het christelijke leven.
De liturgische officies van de monastieke inkleding willen onderstrepen dat het ontvangen van het habijt een eenwording betekent met de verrezen Christus, zodat de monnik met Paulus kan zeggen: "Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij" (Gal. 2, 20) [b:Gal. 2, 20]. De monnik kleedt zich immers met het nieuwe leven van de verrezen Heer, en vanuit de genadevolle kracht, ontvangen van de Heilige Geest, gaat hij de strijd aan tegen de krachten van het kwaad, opdat tot eer van de enige Vader de paasoverwinning zich uitstrekt tot de uiteinden der aarde.
De riten van de intrede in het monastieke leven in de verschillende Oosterse Kerken vormen een integraal onderdeel van de betreffende liturgische tradities en een kostbare bron om de uiteindelijke betekenis van het christelijk monnikendom te begrijpen.
Daarom is het van belang om deze riten te bewaren, ze te gebruiken bij de specifiek monastieke geloften, en zich erdoor te laten inspireren bij de geloften van religieuze orden en congregaties van de Oosterse Kerken.
Referenties naar alinea 52: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk viii De Goddelijke Liturgie
53
De betekenis van de goddelijke liturgie
De viering van de goddelijke liturgie vormt de kern van de christelijke eredienst. Deze benaming 'goddelijke liturgie', die in het Canoniek Wetboek van de Oosters Kerken [574] wordt gebezigd, is niet exclusief van aard. Al wordt ze meer in het bijzonder gebruikt in de Kerken van Griekse oorsprong, men vindt haar ook terug in andere tradities, maar dan naast andere termen als o.a. offer, heiliging, mysteries of geheimen, offerande of aanbieding/oblatie, Eucharistie of dankzegging, breken van het brood.
Ook al doen deze termen meer direct denken aan het sacrament van het Lichaam en Bloed van de Heer, toch verwijzen ze ook naar het geheel van de viering met haar twee delen, waarvan het eerste gericht is op het Woord van God en het tweede op de eucharistische ritus.
De Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570] leert ons dat Christus aanwezig is in zijn Woord, aangezien Hij zelf spreekt, wanneer in de Kerk de Schrift wordt gelezen vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|7]]]; zij wijst er op, dat de prediking een integraal deel is van de liturgische handeling en beklemtoont, dat deze getrouw en op passende wijze moet plaatsvinden, en vooral dient te putten uit de bron van de heilige Schrift en van de liturgie als verkondiging van Gods wonderdaden in de heilsgeschiedenis. vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|35.52]]] Daarom dient men ervoor te zorgen, dat in de viering van de goddelijke liturgie met het volk de homilie nooit achterwege blijft, in ieder geval niet op zondagen en verplichte feestdagen.
De rijkdom van het tweede gedeelte van de goddelijke liturgie en vooral van de communie als bekroning ervan komt op bewonderenswaardige wijze tot uitdrukking in de volgende woorden van de Nicolaas Cabasilas: "Dit mysterie van de communie is zó volmaakt en overtreft ieder ander sacrament daarin, dat het voert tot het hoogtepunt van al wat goed is: daarin ligt het einddoel van ieder menselijk verlangen, bereiken we God en verenigt God zich met ons in de meest volmaakte vereniging ( ... ). Aangezien het voor ons niet mogelijk is om ons zelf te verheffen tot de deelneming aan zijn weldaden, daalt Hij zelf af tot ons, deelt Hij ons bestaan en verenigt Hij zich zo direct met onze natuur die Hij aanneemt, dat Hij zichzelf aan ons meedeelt, juist door ons het vlees en bloed te schenken dat Hij van ons heeft aangenomen. Wanneer wij dan deel hebben aan zijn menselijk vlees en bloed, ontvangen wij God in de ziel: het Lichaam van God niet minder dan van de mens, het Bloed en de ziel van God, de geest en wil van God niet minder dan van de mens." IV, 10, 26: Sources chrétiennes 355, 270, 288. [[1187]]
De viering van de goddelijke liturgie vormt de kern van de christelijke eredienst. Deze benaming 'goddelijke liturgie', die in het Canoniek Wetboek van de Oosters Kerken [574] wordt gebezigd, is niet exclusief van aard. Al wordt ze meer in het bijzonder gebruikt in de Kerken van Griekse oorsprong, men vindt haar ook terug in andere tradities, maar dan naast andere termen als o.a. offer, heiliging, mysteries of geheimen, offerande of aanbieding/oblatie, Eucharistie of dankzegging, breken van het brood.
Ook al doen deze termen meer direct denken aan het sacrament van het Lichaam en Bloed van de Heer, toch verwijzen ze ook naar het geheel van de viering met haar twee delen, waarvan het eerste gericht is op het Woord van God en het tweede op de eucharistische ritus.
De Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570] leert ons dat Christus aanwezig is in zijn Woord, aangezien Hij zelf spreekt, wanneer in de Kerk de Schrift wordt gelezen vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|7]]]; zij wijst er op, dat de prediking een integraal deel is van de liturgische handeling en beklemtoont, dat deze getrouw en op passende wijze moet plaatsvinden, en vooral dient te putten uit de bron van de heilige Schrift en van de liturgie als verkondiging van Gods wonderdaden in de heilsgeschiedenis. vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|35.52]]] Daarom dient men ervoor te zorgen, dat in de viering van de goddelijke liturgie met het volk de homilie nooit achterwege blijft, in ieder geval niet op zondagen en verplichte feestdagen.
De rijkdom van het tweede gedeelte van de goddelijke liturgie en vooral van de communie als bekroning ervan komt op bewonderenswaardige wijze tot uitdrukking in de volgende woorden van de Nicolaas Cabasilas: "Dit mysterie van de communie is zó volmaakt en overtreft ieder ander sacrament daarin, dat het voert tot het hoogtepunt van al wat goed is: daarin ligt het einddoel van ieder menselijk verlangen, bereiken we God en verenigt God zich met ons in de meest volmaakte vereniging ( ... ). Aangezien het voor ons niet mogelijk is om ons zelf te verheffen tot de deelneming aan zijn weldaden, daalt Hij zelf af tot ons, deelt Hij ons bestaan en verenigt Hij zich zo direct met onze natuur die Hij aanneemt, dat Hij zichzelf aan ons meedeelt, juist door ons het vlees en bloed te schenken dat Hij van ons heeft aangenomen. Wanneer wij dan deel hebben aan zijn menselijk vlees en bloed, ontvangen wij God in de ziel: het Lichaam van God niet minder dan van de mens, het Bloed en de ziel van God, de geest en wil van God niet minder dan van de mens." IV, 10, 26: Sources chrétiennes 355, 270, 288. [[1187]]
Referenties naar alinea 53: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
54
De anafora s in de goddelijke liturgie
In de viering van de goddelijke mysteries vinden we de schitterende tekst van de anafora als een kostbare schat. De Oosterse anafora's dateren van een eerbiedwaardige ouderdom: vanuit een levendig besef schrijven de Kerken ze vaak toe aan de apostelen, aan heiligen van de vroege Kerk, of aan andere belangrijke personen uit de kerkgeschiedenis, en in de offerhandeling zijn ze een proclamatie van lofprijzing en dankzegging aan God en de 'epiclese', d.w.z. aanroeping van de Heilige Geest.
Men dient ervoor te zorgen dat overeenkomstig de gelegenheid een keuzemogelijkheid wordt geboden uit de schat van anafora-teksten die min of meer talrijk zijn naar gelang de verschillende Kerken. Sommige ervan, die tegenwoordig niet meer in gebruik zijn, zouden heringevoerd moeten worden. Omdat de anafora een waar meesterwerk van mystagogische theologie is, is het opportuun om te onderzoeken op welke manieren zij minstens in sommige omstandigheden luidop uitgesproken kan worden om door de gelovigen gehoord te worden. De herders dienen ervoor te zorgen, dat het volk wordt gevormd in de theologie die op eminente wijze in deze anafora's aanwezig is.
In de viering van de goddelijke mysteries vinden we de schitterende tekst van de anafora als een kostbare schat. De Oosterse anafora's dateren van een eerbiedwaardige ouderdom: vanuit een levendig besef schrijven de Kerken ze vaak toe aan de apostelen, aan heiligen van de vroege Kerk, of aan andere belangrijke personen uit de kerkgeschiedenis, en in de offerhandeling zijn ze een proclamatie van lofprijzing en dankzegging aan God en de 'epiclese', d.w.z. aanroeping van de Heilige Geest.
Men dient ervoor te zorgen dat overeenkomstig de gelegenheid een keuzemogelijkheid wordt geboden uit de schat van anafora-teksten die min of meer talrijk zijn naar gelang de verschillende Kerken. Sommige ervan, die tegenwoordig niet meer in gebruik zijn, zouden heringevoerd moeten worden. Omdat de anafora een waar meesterwerk van mystagogische theologie is, is het opportuun om te onderzoeken op welke manieren zij minstens in sommige omstandigheden luidop uitgesproken kan worden om door de gelovigen gehoord te worden. De herders dienen ervoor te zorgen, dat het volk wordt gevormd in de theologie die op eminente wijze in deze anafora's aanwezig is.
Referenties naar alinea 54: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
55
De verschillende functies in de viering van de goddelijke liturgie
De Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570] zegt: "De Kerk richt er haar bekommernis en zorg op, dat de Christengelovigen dit mysterie van het geloof niet bijwonen als buitenstaanders of stomme toeschouwers, maar - met een goed begrip ervan door middel van de riten en gebeden - bewust, godvruchtig en actief deelnemen aan de heilige handeling". Sacrosanctum Concilium [[570|48]] Canon 699 [574|(699)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken onderricht hetzelfde en wijst daarbij op de eigen functie van ieder die deelneemt aan de eucharistische vieringen: "Alleen de bisschoppen en priesters hebben de macht om de goddelijke liturgie te vieren" (§ 1) - dit betekent dat deze niet zonder hen kan worden gevierd. "Rechtstreeks verbonden met de bisschoppen en de priesters participeren de diakens met hun eigen dienstwerk aan de viering van de goddelijke liturgie, overeenkomstig de voorschriften van de liturgische boeken" (§2). "Alle andere Christengelovigen nemen krachtens het doopsel en de zalving met het heilig myron actief deel aan Christus' offer op de wijze die door de liturgische boeken of het particuliere recht wordt bepaald, en zij doen dit op meer volledige wijze, wanneer zij uit datzelfde offer het Lichaam en Bloed van Christus nuttigen" (§3).
De Concilieconstitutie over de heilige Liturgie [570] zegt: "De Kerk richt er haar bekommernis en zorg op, dat de Christengelovigen dit mysterie van het geloof niet bijwonen als buitenstaanders of stomme toeschouwers, maar - met een goed begrip ervan door middel van de riten en gebeden - bewust, godvruchtig en actief deelnemen aan de heilige handeling". Sacrosanctum Concilium [[570|48]] Canon 699 [574|(699)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken onderricht hetzelfde en wijst daarbij op de eigen functie van ieder die deelneemt aan de eucharistische vieringen: "Alleen de bisschoppen en priesters hebben de macht om de goddelijke liturgie te vieren" (§ 1) - dit betekent dat deze niet zonder hen kan worden gevierd. "Rechtstreeks verbonden met de bisschoppen en de priesters participeren de diakens met hun eigen dienstwerk aan de viering van de goddelijke liturgie, overeenkomstig de voorschriften van de liturgische boeken" (§2). "Alle andere Christengelovigen nemen krachtens het doopsel en de zalving met het heilig myron actief deel aan Christus' offer op de wijze die door de liturgische boeken of het particuliere recht wordt bepaald, en zij doen dit op meer volledige wijze, wanneer zij uit datzelfde offer het Lichaam en Bloed van Christus nuttigen" (§3).
Referenties naar alinea 55: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
56
De liturgie die door de bisschop wordt gevierd
Een tekst uit Sacrosanctum Concilium [570] die door de brieven van de heilige lgnatius van Antiochië werd geïnspireerd, stelt dat: "de voornaamste zichtbaarwording van de Kerk gelegen is in de volledige en actieve deelname van heel het heilig volk van God aan dezelfde liturgische vieringen, vooral aan dezelfde Eucharistie, in één gebed, bij het ene altaar onder leiding van de bisschop, omgeven door zijn presbyterium en dienaren". Sacrosanctum Concilium [[570|41]]. Dit vraagt dat men de grootst mogelijke zorg draagt voor het liturgisch leven in de eparchie rond de bisschop. Daarom ook moet de kathedraal het ware 'heiligdom' zijn van iedere particuliere Kerk; daar moet de liturgie op voorbeeldige wijze worden gevierd. Dit gaat prachtig samen met het voorbeeldige karakter van de liturgische vieringen in de kloosters, die in de traditie van de Oosterse Kerken steeds een geheel eigen osmose hebben behouden met de liturgische vieringen in de kathedralen.
Een tekst uit Sacrosanctum Concilium [570] die door de brieven van de heilige lgnatius van Antiochië werd geïnspireerd, stelt dat: "de voornaamste zichtbaarwording van de Kerk gelegen is in de volledige en actieve deelname van heel het heilig volk van God aan dezelfde liturgische vieringen, vooral aan dezelfde Eucharistie, in één gebed, bij het ene altaar onder leiding van de bisschop, omgeven door zijn presbyterium en dienaren". Sacrosanctum Concilium [[570|41]]. Dit vraagt dat men de grootst mogelijke zorg draagt voor het liturgisch leven in de eparchie rond de bisschop. Daarom ook moet de kathedraal het ware 'heiligdom' zijn van iedere particuliere Kerk; daar moet de liturgie op voorbeeldige wijze worden gevierd. Dit gaat prachtig samen met het voorbeeldige karakter van de liturgische vieringen in de kloosters, die in de traditie van de Oosterse Kerken steeds een geheel eigen osmose hebben behouden met de liturgische vieringen in de kathedralen.
Referenties naar alinea 56: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
57
De concelebratie
Canon 700 §2 [574|(700)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken beveelt de concelebratie aan met de bisschop of met een andere priester, "opdat de eenheid van het priesterschap en van het offer op geschikte wijze zichtbaar wordt". Verschillende concilieteksten onderstrepen, dat hierdoor de eenheid van heel de Kerk zichtbaar wordt. Het gaat hier dus om een gebruik met grote zeggingskracht. Toch kunnen er redenen zijn om de concelebratie af te raden, vooral wanneer het aantal concelebranten niet in verhouding staat tot het aantal aanwezige lekengelovigen. Als 'icoon' van de Kerk dient de liturgische viering de eigen aard te eerbiedigen van de hiërarchisch gevormde gemeenschap, welke niet alleen uit gewijde bedienaren bestaat, maar uit het gehele volk van hen die, onder hun leiding, in Christus leven. Men zorge ervoor dat concelebranten niet zó groot in aantal zijn, dat zij moeten plaatsnemen in het schip van de kerk, waar zich de gelovigen bevinden, en dus buiten het heiligdom zelf, of de ruimte van het heiligdom zo in beslag nemen, dat het waardig verloop van de ritus verhinderd wordt. Ongetwijfeld dient men echter de concelebratie te verkiezen boven de zogenaamde individuele vieringen zonder volk. Te allen tijde moeten de individuele, op zichzelf staande Eucharistievieringen, die op eenzelfde plaats en moment plaatsvinden aan verschillende altaren, absoluut worden uitgesloten. Zo'n verbod strekt zich natuurlijk niet uit tot de gelijktijdige en gesynchroniseerde viering die vooral in de West-Syrische en Ethiopische tradities soms is voorzien.
Canon 701 [574|(701)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken stelt de wijze vast waarop een concelebratie verloopt met bisschoppen en priesters van verschillende Kerken sui iuris. Het is goed hierbij opnieuw aan te bevelen om ieder liturgisch syncretisme te vermijden en de eigen liturgische gewaden en onderscheidingstekens te dragen van de eigen Kerk sui iuris. Dit is een heel sprekende manier om de verscheidenheid aan kerkelijke tradities en hun samengaan in de eenheid van de Kerk tot uitdrukking te brengen. Het gaat hier om een betekenisvol symbool van toekomstige eenheid in veelvormigheid en om een middel om de Oosterse Kerken en hun eigenheid te beschermen tegen iedere vorm van assimilatie, vooral op die plaatsen waar zij in de minderheid verkeren.
Wanneer het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] spreekt over de verschillende vormen van deelname aan de eucharistische viering, brengt het meermaals de noodzaak in herinnering om de voorschriften van de liturgische boeken en het particuliere recht te eerbiedigen. vgl: § 2 en 3 [[[574|(699)]]] Deze aanbeveling geldt ook voor de concelebratie, aangezien de praktijk om eraan vorm te geven in de verschillende Kerken sui iuris en de verschillende rituele families uiteenloopt. Het is bekend dat de recent vernieuwde praktijk van de westerse liturgieën in ruime mate werd geïnspireerd door de Byzantijnse gebruiken, die dan wel werden geïnterpreteerd in het licht van de eigen aangelegenheden, zodat het resultaat verschilde. De deelname aan hetzelfde eucharistisch offer kan in verschillende vormen tot uitdrukking komen, waarbij elke vorm zijn eigen waarde heeft die moet worden bewaard en ontwikkeld op organische wijze. De verwijzing naar de voorschriften van de liturgische boeken is een uitnodiging om de gegevenheden van iedere traditie nauwlettend te onderzoeken en om richtlijnen te formuleren die de authentieke ontwikkelingslijn ervan eerbiedigen.
Canon 700 §2 [574|(700)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken beveelt de concelebratie aan met de bisschop of met een andere priester, "opdat de eenheid van het priesterschap en van het offer op geschikte wijze zichtbaar wordt". Verschillende concilieteksten onderstrepen, dat hierdoor de eenheid van heel de Kerk zichtbaar wordt. Het gaat hier dus om een gebruik met grote zeggingskracht. Toch kunnen er redenen zijn om de concelebratie af te raden, vooral wanneer het aantal concelebranten niet in verhouding staat tot het aantal aanwezige lekengelovigen. Als 'icoon' van de Kerk dient de liturgische viering de eigen aard te eerbiedigen van de hiërarchisch gevormde gemeenschap, welke niet alleen uit gewijde bedienaren bestaat, maar uit het gehele volk van hen die, onder hun leiding, in Christus leven. Men zorge ervoor dat concelebranten niet zó groot in aantal zijn, dat zij moeten plaatsnemen in het schip van de kerk, waar zich de gelovigen bevinden, en dus buiten het heiligdom zelf, of de ruimte van het heiligdom zo in beslag nemen, dat het waardig verloop van de ritus verhinderd wordt. Ongetwijfeld dient men echter de concelebratie te verkiezen boven de zogenaamde individuele vieringen zonder volk. Te allen tijde moeten de individuele, op zichzelf staande Eucharistievieringen, die op eenzelfde plaats en moment plaatsvinden aan verschillende altaren, absoluut worden uitgesloten. Zo'n verbod strekt zich natuurlijk niet uit tot de gelijktijdige en gesynchroniseerde viering die vooral in de West-Syrische en Ethiopische tradities soms is voorzien.
Canon 701 [574|(701)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken stelt de wijze vast waarop een concelebratie verloopt met bisschoppen en priesters van verschillende Kerken sui iuris. Het is goed hierbij opnieuw aan te bevelen om ieder liturgisch syncretisme te vermijden en de eigen liturgische gewaden en onderscheidingstekens te dragen van de eigen Kerk sui iuris. Dit is een heel sprekende manier om de verscheidenheid aan kerkelijke tradities en hun samengaan in de eenheid van de Kerk tot uitdrukking te brengen. Het gaat hier om een betekenisvol symbool van toekomstige eenheid in veelvormigheid en om een middel om de Oosterse Kerken en hun eigenheid te beschermen tegen iedere vorm van assimilatie, vooral op die plaatsen waar zij in de minderheid verkeren.
Wanneer het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] spreekt over de verschillende vormen van deelname aan de eucharistische viering, brengt het meermaals de noodzaak in herinnering om de voorschriften van de liturgische boeken en het particuliere recht te eerbiedigen. vgl: § 2 en 3 [[[574|(699)]]] Deze aanbeveling geldt ook voor de concelebratie, aangezien de praktijk om eraan vorm te geven in de verschillende Kerken sui iuris en de verschillende rituele families uiteenloopt. Het is bekend dat de recent vernieuwde praktijk van de westerse liturgieën in ruime mate werd geïnspireerd door de Byzantijnse gebruiken, die dan wel werden geïnterpreteerd in het licht van de eigen aangelegenheden, zodat het resultaat verschilde. De deelname aan hetzelfde eucharistisch offer kan in verschillende vormen tot uitdrukking komen, waarbij elke vorm zijn eigen waarde heeft die moet worden bewaard en ontwikkeld op organische wijze. De verwijzing naar de voorschriften van de liturgische boeken is een uitnodiging om de gegevenheden van iedere traditie nauwlettend te onderzoeken en om richtlijnen te formuleren die de authentieke ontwikkelingslijn ervan eerbiedigen.
Referenties naar alinea 57: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
58
Wie de Eucharistie mogen uitreiken
Canon 709 § 1 [574|(709)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bepaalt dat het de taak van de priester is om de Eucharistie uit te reiken of ook van de diaken, indien het particuliere recht van de eigen Kerk sui iuris dit bepaalt. De volgende paragraaf verleent aan de Bisschoppensynode van de patriarchale Kerk of aan de Raad van Hiërarchen het recht om normen op te stellen waardoor ook andere Christengelovigen de Eucharistie mogen uitreiken.
Of aan de diaken of zelfs aan andere gelovigen de taak wordt toegekend om de goddelijke Eucharistie uit te reiken, hangt dus af van de beschikkingen van het particuliere recht. Toch is het wezenlijk om eraan te herinneren, dat deze beschikkingen in samenhang dienen te zijn met de specifieke context van de liturgische traditie waarbinnen ze worden getroffen. Men mag niet vergeten, dat alle Oosterse tradities de grootheid onderstrepen van het mysterie van de heilige communie. Een oud Syro-Chaldeeuws commentaar beschrijft het aanbieden van de heilige gaven aan de gelovigen met de volgende woorden: "Hij die Heilig is komt op de pateen en in de kelk, in glorie en majesteit, vergezeld door priesters en diakens, in een grote processie. Duizenden engelen en dienaren van het vuur van de Geest gaan voor het Lichaam van onze Heer uit en verheerlijken Hem. Heel het volk en alle kinderen der Kerk verheugen zich, wanneer zij het Lichaam van het altaar zien komen". Uitleg van de mysteries der.. Uitleg van de mysteries der Kerk, toegeschreven aan NARSAI VAN N1s1s1s, ed. A. Mingana, Narsai Doctoris Syri Homiliae et Carmina, Mosul, 1905, vol. I, . 294. Dat het uitreiken van de Eucharistie normaal gesproken is voorbehouden aan de priesters, heeft dan ook tot doel het hoogheilig karakter ervan tot uitdrukking te brengen. Zelfs als dit de valorisatie van andere en ook legitieme aspecten uitsluit, en inhoudt dat men moet afzien van een zeker gemak, loopt een wijziging van het traditionele gebruik het gevaar op niet-organische wijze in te breken in het geestelijk kader, waaraan is herinnerd. Wanneer het particuliere recht van een Kerk sui iuris het gevestigde gebruik kent om aan iemand die noch bisschop, noch priester, noch diaken is, de bevoegdheid te verlenen om de Eucharistie uit te reiken, is het dan ook passend om alleen in geval van werkelijke nood gebruik te maken van die bevoegdheid.
Canon 709 § 1 [574|(709)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bepaalt dat het de taak van de priester is om de Eucharistie uit te reiken of ook van de diaken, indien het particuliere recht van de eigen Kerk sui iuris dit bepaalt. De volgende paragraaf verleent aan de Bisschoppensynode van de patriarchale Kerk of aan de Raad van Hiërarchen het recht om normen op te stellen waardoor ook andere Christengelovigen de Eucharistie mogen uitreiken.
Of aan de diaken of zelfs aan andere gelovigen de taak wordt toegekend om de goddelijke Eucharistie uit te reiken, hangt dus af van de beschikkingen van het particuliere recht. Toch is het wezenlijk om eraan te herinneren, dat deze beschikkingen in samenhang dienen te zijn met de specifieke context van de liturgische traditie waarbinnen ze worden getroffen. Men mag niet vergeten, dat alle Oosterse tradities de grootheid onderstrepen van het mysterie van de heilige communie. Een oud Syro-Chaldeeuws commentaar beschrijft het aanbieden van de heilige gaven aan de gelovigen met de volgende woorden: "Hij die Heilig is komt op de pateen en in de kelk, in glorie en majesteit, vergezeld door priesters en diakens, in een grote processie. Duizenden engelen en dienaren van het vuur van de Geest gaan voor het Lichaam van onze Heer uit en verheerlijken Hem. Heel het volk en alle kinderen der Kerk verheugen zich, wanneer zij het Lichaam van het altaar zien komen". Uitleg van de mysteries der.. Uitleg van de mysteries der Kerk, toegeschreven aan NARSAI VAN N1s1s1s, ed. A. Mingana, Narsai Doctoris Syri Homiliae et Carmina, Mosul, 1905, vol. I, . 294. Dat het uitreiken van de Eucharistie normaal gesproken is voorbehouden aan de priesters, heeft dan ook tot doel het hoogheilig karakter ervan tot uitdrukking te brengen. Zelfs als dit de valorisatie van andere en ook legitieme aspecten uitsluit, en inhoudt dat men moet afzien van een zeker gemak, loopt een wijziging van het traditionele gebruik het gevaar op niet-organische wijze in te breken in het geestelijk kader, waaraan is herinnerd. Wanneer het particuliere recht van een Kerk sui iuris het gevestigde gebruik kent om aan iemand die noch bisschop, noch priester, noch diaken is, de bevoegdheid te verlenen om de Eucharistie uit te reiken, is het dan ook passend om alleen in geval van werkelijke nood gebruik te maken van die bevoegdheid.
Referenties naar alinea 58: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
59
De Eucharistie moet worden uitgereikt onder twee gedaanten
De Eucharistie moet worden uitgereikt onder de twee gedaanten van het geconsacreerde brood en de geconsacreerde wijn. Men moet dus zonder uitstel afzien van de praktijk om de communie uit te reiken enkel onder de gedaante van het heilig Brood, zoals tegenwoordig soms gebeurt onder Latijnse invloed. Zo'n praktijk dient men te beschouwen als· een recente vernieuwing die volledig vreemd is aan de Oosterse traditie. De herinvoering van de reguliere wijze om de Eucharistie uit te reiken onder beide gedaanten kan worden vergemakkelijkt door gebruik te maken van geëigende gewijde voorwerpen, met inachtneming van de normen en gebruiken van de eigen rituele traditie.
De Eucharistie moet worden uitgereikt onder de twee gedaanten van het geconsacreerde brood en de geconsacreerde wijn. Men moet dus zonder uitstel afzien van de praktijk om de communie uit te reiken enkel onder de gedaante van het heilig Brood, zoals tegenwoordig soms gebeurt onder Latijnse invloed. Zo'n praktijk dient men te beschouwen als· een recente vernieuwing die volledig vreemd is aan de Oosterse traditie. De herinvoering van de reguliere wijze om de Eucharistie uit te reiken onder beide gedaanten kan worden vergemakkelijkt door gebruik te maken van geëigende gewijde voorwerpen, met inachtneming van de normen en gebruiken van de eigen rituele traditie.
Referenties naar alinea 59: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
60
De Eucharistie moet worden uitgereikt tijdens de goddelijke liturgie
Men definieert de deelname van Christengelovigen aan het offer van Christus als vollediger, wanneer de gelovigen tijdens de viering na de communie van de priester het Lichaam van de Heer vanuit datzelfde offer ontvangen. Een dergelijke formulering die is geïnspireerd op nr. 55 van Sacrosanctum Concilium [570|55], onderstreept het belang van de heilige communie en tegelijkertijd de band met de aanbieding van het eucharistisch offer. Daarom stelt canon 713 § 1 [574|(713)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, dat "de goddelijke Eucharistie moet worden uitgereikt tijdens de viering van de goddelijke liturgie, tenzij een gerechtvaardigde reden een andere handelwijze raadzaam maakt". Alleen deze praktijk dient men als normaal te beschouwen, met uitzondering van de communie voor de afwezige zieken of de communie met de Praesanctificata op a-liturgische dagen.
Men definieert de deelname van Christengelovigen aan het offer van Christus als vollediger, wanneer de gelovigen tijdens de viering na de communie van de priester het Lichaam van de Heer vanuit datzelfde offer ontvangen. Een dergelijke formulering die is geïnspireerd op nr. 55 van Sacrosanctum Concilium [570|55], onderstreept het belang van de heilige communie en tegelijkertijd de band met de aanbieding van het eucharistisch offer. Daarom stelt canon 713 § 1 [574|(713)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, dat "de goddelijke Eucharistie moet worden uitgereikt tijdens de viering van de goddelijke liturgie, tenzij een gerechtvaardigde reden een andere handelwijze raadzaam maakt". Alleen deze praktijk dient men als normaal te beschouwen, met uitzondering van de communie voor de afwezige zieken of de communie met de Praesanctificata op a-liturgische dagen.
Referenties naar alinea 60: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
61
De uitgereikte Eucharistie dient in diezelfde viering te zijn geconsacreerd
De rubrieken van alle liturgische boeken gaan ervan uit dat het hemels Brood dat aan de gelovigen wordt uitgereikt, hetzelfde is als dat wat tijdens diezelfde viering werd geconsacreerd, zonder dat men gebruik maakt van de eucharistische reserve, tenzij in geval van absolute noodzaak. De pausen Benedictus XIV Certiores effecti [[2738|(3)]] en Pius XII Mediator Dei et hominum [[419|118]] hebben met klem dit voorschrift herhaald dat volledig overeenstemt met de Oosterse traditie. Het spreekt voor zich dat degenen die aan de maaltijd deelnemen, het voedsel dienen te ontvangen van de tafel waarbij zij aanwezig zijn en niet van een andere tafel. Ieder tegengesteld gebruik verduistert de betekenis van de Eucharistie die niet alleen de private communio van een individuele persoon met de Heer Jezus betekent, maar ook de wederzijdse communio in het mystieke Lichaam van Christus van alle communicanten door deel te nemen aan hetzelfde eucharistische Lichaam van Christus. Het juiste gebruik beantwoordt in het bijzonder aan de betekenis van de riten van het breken van het brood, die al bestaan sinds de instelling van de Eucharistie, en die van zo groot belang zijn, dat ze al in de apostolische en laat-apostolische tijd werden tot de technische uitdrukking om de Eucharistieviering aan te duiden: het gaat om het ene heilige Brood, dat wordt gebroken en uitgedeeld, en om het Bloed van de ene kelk, dat vergoten wordt voor allen en opgedragen tot heil van allen.
De rubrieken van alle liturgische boeken gaan ervan uit dat het hemels Brood dat aan de gelovigen wordt uitgereikt, hetzelfde is als dat wat tijdens diezelfde viering werd geconsacreerd, zonder dat men gebruik maakt van de eucharistische reserve, tenzij in geval van absolute noodzaak. De pausen Benedictus XIV Certiores effecti [[2738|(3)]] en Pius XII Mediator Dei et hominum [[419|118]] hebben met klem dit voorschrift herhaald dat volledig overeenstemt met de Oosterse traditie. Het spreekt voor zich dat degenen die aan de maaltijd deelnemen, het voedsel dienen te ontvangen van de tafel waarbij zij aanwezig zijn en niet van een andere tafel. Ieder tegengesteld gebruik verduistert de betekenis van de Eucharistie die niet alleen de private communio van een individuele persoon met de Heer Jezus betekent, maar ook de wederzijdse communio in het mystieke Lichaam van Christus van alle communicanten door deel te nemen aan hetzelfde eucharistische Lichaam van Christus. Het juiste gebruik beantwoordt in het bijzonder aan de betekenis van de riten van het breken van het brood, die al bestaan sinds de instelling van de Eucharistie, en die van zo groot belang zijn, dat ze al in de apostolische en laat-apostolische tijd werden tot de technische uitdrukking om de Eucharistieviering aan te duiden: het gaat om het ene heilige Brood, dat wordt gebroken en uitgedeeld, en om het Bloed van de ene kelk, dat vergoten wordt voor allen en opgedragen tot heil van allen.
Referenties naar alinea 61: 1
De H. Reserve tijdens COVID-19 ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
62
Het eucharistisch vasten
Het strikt onderhouden van een eucharistisch vasten - zij het in verschillende vormen - was in alle Oosterse en westerse Kerken een unanieme traditie tot aan de eerste hervormingen op dit vlak door paus Pius XII. Het vasten was en is ook tegenwoordig de uitdrukking van de bekommernis om zich geestelijk nauwgezet voor te bereiden op het ontvangen van de Eucharistie, het leven schenkende Brood dat uit de hemel neerdaalt. Vanuit het verlangen om de toegang tot de Eucharistie te vergemakkelijken is deze praktijk in de Latijnse Kerk sterk vereenvoudigd. Dit voorbeeld is door verschillende Oosters-Katholieke Kerken nagevolgd, terwijl de niet-katholieke Kerken hun gewoonten bewaarden, ook al is het misschien op een minder strikte manier. De verandering in de tucht rond het eucharistisch vasten heeft bijgedragen tot een grotere deelname aan de Eucharistie, maar soms ook tot een verzwakking van het besef van de buitengewone waarde en de betekenis van het gevierde mysterie. Canon 707 § 1 [574|(707)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken verwijst voor wetgeving in dezen naar het particuliere recht. Men dient na te gaan of het opportuun is om in de Oosters-Katholieke Kerken minstens gedeeltelijk de oude normen betreffende het vasten te herstellen, tevens rekening houdend met de betekenis van de traditionele praktijk, die niet altijd met het Latijnse aanvoelen precies overeenkomt, alsook met de noodzaak om te beantwoorden aan de veranderde leefomstandigheden in de huidige wereld.
Het strikt onderhouden van een eucharistisch vasten - zij het in verschillende vormen - was in alle Oosterse en westerse Kerken een unanieme traditie tot aan de eerste hervormingen op dit vlak door paus Pius XII. Het vasten was en is ook tegenwoordig de uitdrukking van de bekommernis om zich geestelijk nauwgezet voor te bereiden op het ontvangen van de Eucharistie, het leven schenkende Brood dat uit de hemel neerdaalt. Vanuit het verlangen om de toegang tot de Eucharistie te vergemakkelijken is deze praktijk in de Latijnse Kerk sterk vereenvoudigd. Dit voorbeeld is door verschillende Oosters-Katholieke Kerken nagevolgd, terwijl de niet-katholieke Kerken hun gewoonten bewaarden, ook al is het misschien op een minder strikte manier. De verandering in de tucht rond het eucharistisch vasten heeft bijgedragen tot een grotere deelname aan de Eucharistie, maar soms ook tot een verzwakking van het besef van de buitengewone waarde en de betekenis van het gevierde mysterie. Canon 707 § 1 [574|(707)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken verwijst voor wetgeving in dezen naar het particuliere recht. Men dient na te gaan of het opportuun is om in de Oosters-Katholieke Kerken minstens gedeeltelijk de oude normen betreffende het vasten te herstellen, tevens rekening houdend met de betekenis van de traditionele praktijk, die niet altijd met het Latijnse aanvoelen precies overeenkomt, alsook met de noodzaak om te beantwoorden aan de veranderde leefomstandigheden in de huidige wereld.
Referenties naar alinea 62: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
63
De zogenaamde 'a-liturgische 'dagen
Canon 704 [574|(704)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken stelt dat "het lofwaardig is om de goddelijke liturgie dagelijks te vieren met uitzondering van de dagen die worden uitgesloten door de voorschriften in de liturgische boeken van de Kerk sui iuris waartoe de priester behoort". Voor de specificatie van de a-liturgische dagen verwijst de canon dus naar de voorschriften van de liturgische boeken. Deze voorschriften zijn niet hetzelfde voor de verschillende Kerken sui iuris, of exacter geformuleerd, voor de grote families van Oosterse Kerken. Ook al staan deze voorschriften in de liturgische boeken en zijn ze om die reden ook in veel Kerken sui iuris van kracht, toch moet men erkennen, dat ze de laatste tijd al te vaak in onbruik zijn geraakt mede onder invloed van de Latijnse traditie. Doordat ze verdwijnen gaat vaak ook de oude traditie van de a-liturgische dagen verloren en wordt de viering van de liturgie van de Praesanctificata verwaarloosd. Wanneer men rekening houdt met de vreugdevolle en feestelijke dimensie van de Eucharistie, ervaren als een gebeurtenis en als een gewoonte, zoals beleefd in de christelijke oudheid en bewaard in veel Oosterse liturgieën, dan is de verwaarlozing van de a-liturgische dagen een inbreuk op de volledige betekenis van de goddelijke liturgie, die integraal en plechtig wordt gevierd en die een hele voorbereidingsweg afsluit en bezegelt, en door vieringen van verschillende aard wordt geprofileerd. Om een zo betekenisvol element uit het erfgoed van de onverdeelde Kerk te herwinnen, moet men bijgevolg daar waar de a-liturgische dagen in recentere tijden zijn verdwenen, komen tot een herstel van de discipline in dezen.
Canon 704 [574|(704)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken stelt dat "het lofwaardig is om de goddelijke liturgie dagelijks te vieren met uitzondering van de dagen die worden uitgesloten door de voorschriften in de liturgische boeken van de Kerk sui iuris waartoe de priester behoort". Voor de specificatie van de a-liturgische dagen verwijst de canon dus naar de voorschriften van de liturgische boeken. Deze voorschriften zijn niet hetzelfde voor de verschillende Kerken sui iuris, of exacter geformuleerd, voor de grote families van Oosterse Kerken. Ook al staan deze voorschriften in de liturgische boeken en zijn ze om die reden ook in veel Kerken sui iuris van kracht, toch moet men erkennen, dat ze de laatste tijd al te vaak in onbruik zijn geraakt mede onder invloed van de Latijnse traditie. Doordat ze verdwijnen gaat vaak ook de oude traditie van de a-liturgische dagen verloren en wordt de viering van de liturgie van de Praesanctificata verwaarloosd. Wanneer men rekening houdt met de vreugdevolle en feestelijke dimensie van de Eucharistie, ervaren als een gebeurtenis en als een gewoonte, zoals beleefd in de christelijke oudheid en bewaard in veel Oosterse liturgieën, dan is de verwaarlozing van de a-liturgische dagen een inbreuk op de volledige betekenis van de goddelijke liturgie, die integraal en plechtig wordt gevierd en die een hele voorbereidingsweg afsluit en bezegelt, en door vieringen van verschillende aard wordt geprofileerd. Om een zo betekenisvol element uit het erfgoed van de onverdeelde Kerk te herwinnen, moet men bijgevolg daar waar de a-liturgische dagen in recentere tijden zijn verdwenen, komen tot een herstel van de discipline in dezen.
Referenties naar alinea 63: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
64
De voorgeschreven feestdagen
Canon 881 § 1 [574|(881)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken verklaart dat "de Christengelovigen verplicht zijn om op zondagen en voorgeschreven feesten deel te nemen aan de goddelijke liturgie of, volgens de voorschriften en de wettige gewoonte van de eigen Kerk sui iuris, door deelname aan de goddelijke lofprijzing". En §2 voegt er ter vervollediging aan toe: "om de Christengelovigen in staat te stellen deze verplichting gemakkelijker te vervullen, wordt bepaald dat de hiertoe nuttige tijd loopt vanaf de vespers van de vigilie tot aan het einde van de zondag of verplichte feestdag". Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] voorziet hiermee in de mogelijkheid, geïnspireerd door Orientalium Ecclesiarum [701|15], om aan de zondagsplicht te voldoen door deelname aan de goddelijke liturgie of door deel te nemen aan de goddelijke lofprijzing. Deze mogelijkheid onderstreept het belang van de goddelijke lofprijzing en maakt in zekere zin de correcte viering ook concreet mogelijk op het juiste tijdstip, ook op zo'n wijze, dat de teksten volledig overeenstemmen met de tijd waarop de viering plaats vindt. De dagelijkse cyclus begint namelijk met de vespers, strekt zich uit over de nacht en bereikt dan zijn hoogtepunt in de ochtend met de viering van de goddelijke liturgie of de aanbieding (oblatie).
Wanneer men de verschillende delen van de goddelijke lofprijzing viert op tijdstippen die afwijken van die welke zijn voorzien in de volledige structuur van de tekst, bestaat het gevaar het evenwicht van de verschillende delen teniet te doen, en af te doen aan de volheid van het eucharistisch mysterie, waarvan ze de voorbereiding en voortzetting zijn. Een authentieke liturgische pastoraal zal de complexiteit van deze problematiek voor de geest moeten houden en zich niet beperken tot het eenvoudigweg nabootsen van de westerse praktijk. De voorschriften van de liturgische boeken, opgesteld volgens de authentieke tradities van de verschillende Kerken, moeten de directe bron vormen om gebruiken te herstellen.
Canon 881 § 1 [574|(881)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken verklaart dat "de Christengelovigen verplicht zijn om op zondagen en voorgeschreven feesten deel te nemen aan de goddelijke liturgie of, volgens de voorschriften en de wettige gewoonte van de eigen Kerk sui iuris, door deelname aan de goddelijke lofprijzing". En §2 voegt er ter vervollediging aan toe: "om de Christengelovigen in staat te stellen deze verplichting gemakkelijker te vervullen, wordt bepaald dat de hiertoe nuttige tijd loopt vanaf de vespers van de vigilie tot aan het einde van de zondag of verplichte feestdag". Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] voorziet hiermee in de mogelijkheid, geïnspireerd door Orientalium Ecclesiarum [701|15], om aan de zondagsplicht te voldoen door deelname aan de goddelijke liturgie of door deel te nemen aan de goddelijke lofprijzing. Deze mogelijkheid onderstreept het belang van de goddelijke lofprijzing en maakt in zekere zin de correcte viering ook concreet mogelijk op het juiste tijdstip, ook op zo'n wijze, dat de teksten volledig overeenstemmen met de tijd waarop de viering plaats vindt. De dagelijkse cyclus begint namelijk met de vespers, strekt zich uit over de nacht en bereikt dan zijn hoogtepunt in de ochtend met de viering van de goddelijke liturgie of de aanbieding (oblatie).
Wanneer men de verschillende delen van de goddelijke lofprijzing viert op tijdstippen die afwijken van die welke zijn voorzien in de volledige structuur van de tekst, bestaat het gevaar het evenwicht van de verschillende delen teniet te doen, en af te doen aan de volheid van het eucharistisch mysterie, waarvan ze de voorbereiding en voortzetting zijn. Een authentieke liturgische pastoraal zal de complexiteit van deze problematiek voor de geest moeten houden en zich niet beperken tot het eenvoudigweg nabootsen van de westerse praktijk. De voorschriften van de liturgische boeken, opgesteld volgens de authentieke tradities van de verschillende Kerken, moeten de directe bron vormen om gebruiken te herstellen.
Referenties naar alinea 64: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
65
Tijden en plaatsen van de viering
Anders dan de voorschriften uit de canons 931-932 [30|931-932] in het Wetboek van Canoniek Recht dat geldt voor de gehele Latijnse Kerk, voorziet canon 707 § 1 [574|(707)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken niet in voor alle Oosterse Kerken geldende normen met betrekking tot de tijd en plaats voor de viering van de goddelijke liturgie, maar het vraagt wel, dat het particulier recht van de verschillende Kerken hiertoe normen opstelt. Men dient in ieder geval het aantal eucharistische vieringen buiten een gewijde plaats te beperken tot een onafwendbaar minimum.
Het exacte tijdstip voor de viering van de goddelijke liturgie hangt ook samen met de tucht rond het vasten, welke verschilt naar gelang de dagen en tijden van het jaar.
Bovendien dient men een overdreven toename van feestelijke Eucharistievieringen te vermijden: enerzijds vormt zo'n toename een hindernis voor de viering van de goddelijke lofprijzing, en anderzijds geven een minder verspreid samenkomen en een grotere concentratie van gelovigen een grotere waardigheid aan de ritus.
De priesters dienen vooral te vermijden om zonder een duidelijke pastorale reden meermaals per dag de goddelijke liturgie te vieren. Praktijken die van deze richtlijn afwijken, moeten door het bisschoppelijk gezag worden goedgekeurd en gecontroleerd.
De gift of offerande voor de celebrant t.b. v. een bijzondere intentie in de viering van de goddelijke liturgie past in een bredere context van het aanbieden van zichzelf en van het eigen leven aan de Vader, van de solidariteit met de gehele Kerk en in het bijzonder met de armen, en van de noodzakelijke ondersteuning in het levensonderhoud van de priester en in de kosten van de eredienst. De eventuele giften van Christengelovigen voor de viering van de goddelijke liturgie voor de eigen intenties in het geval van meer dan één viering op een dag vgl: §1 [[[574|(715)]]], worden bestemd voor specifieke doelen, die door de plaatselijke hiërarch zijn bepaald.
Anders dan de voorschriften uit de canons 931-932 [30|931-932] in het Wetboek van Canoniek Recht dat geldt voor de gehele Latijnse Kerk, voorziet canon 707 § 1 [574|(707)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken niet in voor alle Oosterse Kerken geldende normen met betrekking tot de tijd en plaats voor de viering van de goddelijke liturgie, maar het vraagt wel, dat het particulier recht van de verschillende Kerken hiertoe normen opstelt. Men dient in ieder geval het aantal eucharistische vieringen buiten een gewijde plaats te beperken tot een onafwendbaar minimum.
Het exacte tijdstip voor de viering van de goddelijke liturgie hangt ook samen met de tucht rond het vasten, welke verschilt naar gelang de dagen en tijden van het jaar.
Bovendien dient men een overdreven toename van feestelijke Eucharistievieringen te vermijden: enerzijds vormt zo'n toename een hindernis voor de viering van de goddelijke lofprijzing, en anderzijds geven een minder verspreid samenkomen en een grotere concentratie van gelovigen een grotere waardigheid aan de ritus.
De priesters dienen vooral te vermijden om zonder een duidelijke pastorale reden meermaals per dag de goddelijke liturgie te vieren. Praktijken die van deze richtlijn afwijken, moeten door het bisschoppelijk gezag worden goedgekeurd en gecontroleerd.
De gift of offerande voor de celebrant t.b. v. een bijzondere intentie in de viering van de goddelijke liturgie past in een bredere context van het aanbieden van zichzelf en van het eigen leven aan de Vader, van de solidariteit met de gehele Kerk en in het bijzonder met de armen, en van de noodzakelijke ondersteuning in het levensonderhoud van de priester en in de kosten van de eredienst. De eventuele giften van Christengelovigen voor de viering van de goddelijke liturgie voor de eigen intenties in het geval van meer dan één viering op een dag vgl: §1 [[[574|(715)]]], worden bestemd voor specifieke doelen, die door de plaatselijke hiërarch zijn bepaald.
Referenties naar alinea 65: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
66
De liturgische gewaden
Het zich bekleden met een bijzonder kledingstuk om een gewijde handeling te verrichten, betekent dat men de gewone dimensie van het dagelijks leven verlaat om binnen te treden in aanwezigheid van God tijdens de viering van de goddelijke mysteries. Daarvoor kan worden verwezen naar de symboliek in het onderricht van Paulus: "Want gij allen die in Christus zijt gedoopt, zijt met Christus bekleed" (Gal. 3, 27) [b:Gal. 3, 27]. De Armeniër Nerses Shnorhali, katholikos van 1165 tot 1173, schrijft: "Laat niemand het mysterie van het priestergewaad beschouwen als iets nutteloos of ijdels ... Het gaat hier om de gebruiken van de uiterlijke mens voor hen die in dienst staan van de zaken van God. Wij spreken ook over de innerlijke mens, voor wie de uiterlijke eredienst het beeld is van een stralend, geestelijk sieraad". Nerses Shnorhali, Encycliek,.. Nerses Shnorhali, Encycliek, ed. Jeruzalem 1871, p. 53
De aanduiding van de liturgische gewaden om te dragen tijdens de vieringen, moet worden gepreciseerd door het particuliere recht en wordt gewoonlijk aangetroffen in de liturgische boeken of eventueel in andere regels van liturgische aard, die door het bevoegde gezag worden voorgeschreven. Ook op dit vlak dient men de traditionele gebruiken te bewaren onder handhaving van heel de waarde van de eigen liturgische taal en zonder nabootsing van de gebruiken van andere Kerken. Slechts redenen van groter belang en uitzonderlijke omstandigheden kunnen een afwijkende praktijk billijken. Als er in de liturgische kleding onnodige veranderingen zijn ingevoerd, dient men terug te keren naar de traditionele regels.
Met betrekking tot de niet-liturgische kleding van de geestelijkheid is het van belang, dat iedere Kerk sui iuris deze terugbrengt tot de traditioneel gebruikelijke, Oosterse vorm.
Het zich bekleden met een bijzonder kledingstuk om een gewijde handeling te verrichten, betekent dat men de gewone dimensie van het dagelijks leven verlaat om binnen te treden in aanwezigheid van God tijdens de viering van de goddelijke mysteries. Daarvoor kan worden verwezen naar de symboliek in het onderricht van Paulus: "Want gij allen die in Christus zijt gedoopt, zijt met Christus bekleed" (Gal. 3, 27) [b:Gal. 3, 27]. De Armeniër Nerses Shnorhali, katholikos van 1165 tot 1173, schrijft: "Laat niemand het mysterie van het priestergewaad beschouwen als iets nutteloos of ijdels ... Het gaat hier om de gebruiken van de uiterlijke mens voor hen die in dienst staan van de zaken van God. Wij spreken ook over de innerlijke mens, voor wie de uiterlijke eredienst het beeld is van een stralend, geestelijk sieraad". Nerses Shnorhali, Encycliek,.. Nerses Shnorhali, Encycliek, ed. Jeruzalem 1871, p. 53
De aanduiding van de liturgische gewaden om te dragen tijdens de vieringen, moet worden gepreciseerd door het particuliere recht en wordt gewoonlijk aangetroffen in de liturgische boeken of eventueel in andere regels van liturgische aard, die door het bevoegde gezag worden voorgeschreven. Ook op dit vlak dient men de traditionele gebruiken te bewaren onder handhaving van heel de waarde van de eigen liturgische taal en zonder nabootsing van de gebruiken van andere Kerken. Slechts redenen van groter belang en uitzonderlijke omstandigheden kunnen een afwijkende praktijk billijken. Als er in de liturgische kleding onnodige veranderingen zijn ingevoerd, dient men terug te keren naar de traditionele regels.
Met betrekking tot de niet-liturgische kleding van de geestelijkheid is het van belang, dat iedere Kerk sui iuris deze terugbrengt tot de traditioneel gebruikelijke, Oosterse vorm.
Referenties naar alinea 66: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
67
De bereiding van het brood en de wijn
Canon 706 [574|(706)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken brengt in herinnering dat "de gewijde gaven die in de goddelijke liturgie worden aangeboden, bestaan in brood uit alleen tarwe ( ... ) en natuurlijk verkregen wijn van de wijnstok".
Canon 707 § 1 [574|(707)] gaat over de "bereiding van het brood".
Aangezien de christelijke Kerken verschillende manieren kennen om het brood te bereiden dat voor de Eucharistie is bestemd, vraagt het wetboek om de voorschriften van de verschillende vormen van particulier recht. Het meest opmerkelijke verschil in dit opzicht is het gedesemde brood dat traditioneel door de meeste Oosterse Kerken wordt gebruikt, en het ongedesemde brood dat in gebruik is bij de Armeniërs en de Latijnen. In het verleden is veel en vaak op polemische toon gediscussieerd over de symboliek van het ene of het andere gebruik, waarbij er soms theologische interpretaties aan werden gegeven. Aangezien op dit vlak elk gebruik zijn waarde heeft, schrijft het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] voor, dat iedere Kerk sui iuris de erfenis van haar Vaders bewaart, omdat deze gewoonte op symbolische wijze de complementaire aspecten van het eucharistisch mysterie tot uitdrukking brengt.
Men ziet ook andere verschillen: de vorm die gegeven wordt aan de broden voor de eucharistische vieringen, de afbeeldingen die erop moeten worden afgedrukt, de begeleidende gebeden bij de bereiding, de namen waarmee ze worden aangeduid, enz. Voor elk van deze details dient men zich te houden aan de aanwijzingen in de liturgische boeken.
Met betrekking tot de wijn zij opgemerkt, dat het voorschrift in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken afwijkt van dat in canon 924 § 1 [30|924] uit het Wetboek van Canoniek Recht, waarin staat dat de wijn vermengd moet worden met een kleine hoeveelheid water. Zo'n vermenging vindt men niet in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, omdat het geen gebruik is in de Armeense Kerk en daarom niet kan worden beschouwd als een wet die geldt voor alle Oosterse Kerken.
Men dient de ritus te herstellen van het Zeon (het toevoegen van warm water in de kelk voorafgaand aan de communie) dat voorkomt in de Kerken van Byzantijnse oorsprong en helaas in sommige Grieks-katholieke Kerken is verdwenen. Hetzelfde dient te gebeuren voor andere relevante elementen van de viering, voor zover deze in onbruik zijn geraakt.
Canon 706 [574|(706)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken brengt in herinnering dat "de gewijde gaven die in de goddelijke liturgie worden aangeboden, bestaan in brood uit alleen tarwe ( ... ) en natuurlijk verkregen wijn van de wijnstok".
Canon 707 § 1 [574|(707)] gaat over de "bereiding van het brood".
Aangezien de christelijke Kerken verschillende manieren kennen om het brood te bereiden dat voor de Eucharistie is bestemd, vraagt het wetboek om de voorschriften van de verschillende vormen van particulier recht. Het meest opmerkelijke verschil in dit opzicht is het gedesemde brood dat traditioneel door de meeste Oosterse Kerken wordt gebruikt, en het ongedesemde brood dat in gebruik is bij de Armeniërs en de Latijnen. In het verleden is veel en vaak op polemische toon gediscussieerd over de symboliek van het ene of het andere gebruik, waarbij er soms theologische interpretaties aan werden gegeven. Aangezien op dit vlak elk gebruik zijn waarde heeft, schrijft het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] voor, dat iedere Kerk sui iuris de erfenis van haar Vaders bewaart, omdat deze gewoonte op symbolische wijze de complementaire aspecten van het eucharistisch mysterie tot uitdrukking brengt.
Men ziet ook andere verschillen: de vorm die gegeven wordt aan de broden voor de eucharistische vieringen, de afbeeldingen die erop moeten worden afgedrukt, de begeleidende gebeden bij de bereiding, de namen waarmee ze worden aangeduid, enz. Voor elk van deze details dient men zich te houden aan de aanwijzingen in de liturgische boeken.
Met betrekking tot de wijn zij opgemerkt, dat het voorschrift in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken afwijkt van dat in canon 924 § 1 [30|924] uit het Wetboek van Canoniek Recht, waarin staat dat de wijn vermengd moet worden met een kleine hoeveelheid water. Zo'n vermenging vindt men niet in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, omdat het geen gebruik is in de Armeense Kerk en daarom niet kan worden beschouwd als een wet die geldt voor alle Oosterse Kerken.
Men dient de ritus te herstellen van het Zeon (het toevoegen van warm water in de kelk voorafgaand aan de communie) dat voorkomt in de Kerken van Byzantijnse oorsprong en helaas in sommige Grieks-katholieke Kerken is verdwenen. Hetzelfde dient te gebeuren voor andere relevante elementen van de viering, voor zover deze in onbruik zijn geraakt.
Referenties naar alinea 67: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
68
Het verplichte gebruik van liturgische kleding en brood van de eigen ritus
Voor de vervaardiging van brood en liturgische kleding staat canon 707 §2 [574|(707)] toe om, "indien dit niet leidt tot verbazing van de Christengelovigen, de liturgische kleding en broden van een andere Kerk sui iuris te gebruiken, wanneer die van de eigen Kerk niet voorhanden zijn". Bij deze toestemming moet een tweetal beperkingen worden vermeld. Dit verlof heeft betrekking op de onmogelijkheid om te voorzien in geëigend brood en kleding, om te voorkomen dat er geen Eucharistie wordt gevierd tot heil van de gelovigen; dit overstijgt de normen die noodzakelijk zijn onder gewone omstandigheden. Van dit verlof kan men echter alleen gebruik maken in uitzonderlijke omstandigheden, die niet mogen worden veralgemeend, bijv. in geval van vervolging en van de daaruit volgende clandestiniteit. Het verlof dispenseert zeker niet in de verplichting om al het mogelijke te doen ter vermijding van deze irregulariteit en om ervoor te zorgen dat het brood en de kleding in overeenstemming zijn met de eigen liturgische gebruiken. Dit geldt des te meer voor het brood, in zoverre de bereiding van het brood voor de Eucharistie een integraal deel is van de viering; en deze kan niet achterwege blijven zonder werkelijk ernstige redenen. Met uitzondering van de Armeense liturgie dient men daarom bij het ontbreken van prosfora, in de genoemde uitzonderlijke gevallen, gewoon gedesemd brood te gebruiken.
Het tweede beperking bestaat erin dat men verbazing van de Christengelovigen moet voorkomen. Men dient vernieuwingen te vermijden die het gevaar lopen verkeerd begrepen te worden, omdat ze niet overeenstemmen met het traditionele gebruik dat bij de gelovigen bekend is. Daarbij dient men zelfs acht te slaan op reacties van de niet-katholieke gelovigen, in het bijzonder van hen die tot dezelfde traditie behoren.
Voor de vervaardiging van brood en liturgische kleding staat canon 707 §2 [574|(707)] toe om, "indien dit niet leidt tot verbazing van de Christengelovigen, de liturgische kleding en broden van een andere Kerk sui iuris te gebruiken, wanneer die van de eigen Kerk niet voorhanden zijn". Bij deze toestemming moet een tweetal beperkingen worden vermeld. Dit verlof heeft betrekking op de onmogelijkheid om te voorzien in geëigend brood en kleding, om te voorkomen dat er geen Eucharistie wordt gevierd tot heil van de gelovigen; dit overstijgt de normen die noodzakelijk zijn onder gewone omstandigheden. Van dit verlof kan men echter alleen gebruik maken in uitzonderlijke omstandigheden, die niet mogen worden veralgemeend, bijv. in geval van vervolging en van de daaruit volgende clandestiniteit. Het verlof dispenseert zeker niet in de verplichting om al het mogelijke te doen ter vermijding van deze irregulariteit en om ervoor te zorgen dat het brood en de kleding in overeenstemming zijn met de eigen liturgische gebruiken. Dit geldt des te meer voor het brood, in zoverre de bereiding van het brood voor de Eucharistie een integraal deel is van de viering; en deze kan niet achterwege blijven zonder werkelijk ernstige redenen. Met uitzondering van de Armeense liturgie dient men daarom bij het ontbreken van prosfora, in de genoemde uitzonderlijke gevallen, gewoon gedesemd brood te gebruiken.
Het tweede beperking bestaat erin dat men verbazing van de Christengelovigen moet voorkomen. Men dient vernieuwingen te vermijden die het gevaar lopen verkeerd begrepen te worden, omdat ze niet overeenstemmen met het traditionele gebruik dat bij de gelovigen bekend is. Daarbij dient men zelfs acht te slaan op reacties van de niet-katholieke gelovigen, in het bijzonder van hen die tot dezelfde traditie behoren.
Referenties naar alinea 68: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
69
De verwijzing naar het particulier recht wijst niet op een minder belang
Het geheel aan voorschriften dat door canon 707 [574|(707)] wordt opgesomd, is in verhouding tot de complexiteit van het eucharistisch sacrament betrekkelijk secundair. Desondanks is dit beladen met geestelijke betekenissen die onderdeel zijn van een samenhangend systeem, dat geschikt is als optimale inleiding tot de volledige kennis van het eucharistisch mysterie.
Het achterwege laten van sommige van deze voorschriften brengt het gevaar met zich mee van een verarming van dit algehele kader. Het belang van deze voorschriften komt opnieuw naar voren in canon 713 §2 [574|(713)], welke erop aandringt dat "de gelovigen trouw de normen onderhouden van de Kerk sui iuris waartoe zij behoren, niet alleen binnen de grenzen van het territorium van die Kerk, maar ook zoveel mogelijk in de hele wereld".
Het is opmerkelijk hoe canon 707 [574|(707)] verwijst naar het particuliere recht van iedere Kerk sui iuris voor het opstellen van nauwkeurige normen inzake de eucharistische vieringen. Dit betekent niet dat deze van minder belang zijn, maar het is een uitdrukking van de wil om de eigenheid en diversiteit van de verschillende authentieke tradities te bewaren. Het komt toe aan het particuliere liturgische recht om de eigen uiterlijke trekken en de authenticiteit van elke particuliere traditie of liturgische familie tot uitdrukking te brengen en er garant voor te staan.
Het geheel aan voorschriften dat door canon 707 [574|(707)] wordt opgesomd, is in verhouding tot de complexiteit van het eucharistisch sacrament betrekkelijk secundair. Desondanks is dit beladen met geestelijke betekenissen die onderdeel zijn van een samenhangend systeem, dat geschikt is als optimale inleiding tot de volledige kennis van het eucharistisch mysterie.
Het achterwege laten van sommige van deze voorschriften brengt het gevaar met zich mee van een verarming van dit algehele kader. Het belang van deze voorschriften komt opnieuw naar voren in canon 713 §2 [574|(713)], welke erop aandringt dat "de gelovigen trouw de normen onderhouden van de Kerk sui iuris waartoe zij behoren, niet alleen binnen de grenzen van het territorium van die Kerk, maar ook zoveel mogelijk in de hele wereld".
Het is opmerkelijk hoe canon 707 [574|(707)] verwijst naar het particuliere recht van iedere Kerk sui iuris voor het opstellen van nauwkeurige normen inzake de eucharistische vieringen. Dit betekent niet dat deze van minder belang zijn, maar het is een uitdrukking van de wil om de eigenheid en diversiteit van de verschillende authentieke tradities te bewaren. Het komt toe aan het particuliere liturgische recht om de eigen uiterlijke trekken en de authenticiteit van elke particuliere traditie of liturgische familie tot uitdrukking te brengen en er garant voor te staan.
Referenties naar alinea 69: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk ix De heilige Wijding
70
Gewijde bedienaren en liturgie
Canon 323 § 1 [574|(323)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken stelt: "De clerici die ook gewijde bedienaren worden genoemd, zijn Christengelovigen die door het bevoegde kerkelijk gezag zijn uitgekozen en aangesteld door een gave van de Heilige Geest, welke zij in de heilige wijding hebben ontvangen, om bedienaren van de Kerk te zijn door hun deelname aan de zending en de macht van Christus, de Herder". De gewijde bedienaren hebben een bijzondere band met de liturgie, omdat veel van hun taken in de liturgie plaatsvinden, zij in die liturgie een functie vervullen welke onderscheiden is van die van de andere gelovigen, en zij dikwijls met die liturgie in aanraking komen.
Canon 323 § 1 [574|(323)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken stelt: "De clerici die ook gewijde bedienaren worden genoemd, zijn Christengelovigen die door het bevoegde kerkelijk gezag zijn uitgekozen en aangesteld door een gave van de Heilige Geest, welke zij in de heilige wijding hebben ontvangen, om bedienaren van de Kerk te zijn door hun deelname aan de zending en de macht van Christus, de Herder". De gewijde bedienaren hebben een bijzondere band met de liturgie, omdat veel van hun taken in de liturgie plaatsvinden, zij in die liturgie een functie vervullen welke onderscheiden is van die van de andere gelovigen, en zij dikwijls met die liturgie in aanraking komen.
Referenties naar alinea 70: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
71
Liturgische vorming van de gewijde bedienaren
In de vorming van de gewijde bedienaren moet men ervoor zorgen, dat zij geleidelijk aan groeien in een innerlijke deelname aan de heilige geheimen en aan Hem die in hen werkzaam is. Om voor het volk mystagoog te kunnen zijn, moeten zij zelf die mystagogie op voorbeeldige wijze beleven. Het is hun taak in de liturgie om bron, voeding en model te zijn voor een leven waarin de genade van de Heer ten volle wordt ontvangen. Zij moeten bovendien perfect gevormd zijn met het oog op een nauwkeurige, gefundeerde en verdiepte kennis van de heilige liturgie, in theologisch, spiritueel en ceremonieel opzicht.
Het belang van de liturgie wordt ook onderstreept in de canons die gaan over de seminaries. Daarin wordt bevestigd, dat de liturgie bron en hoogtepunt van het leven moet zijn §2, 2e [[574|(346)]], dat zij moet worden onderwezen als noodzakelijke bron van de leer en van de waarlijk christelijke geest §3 [[574|(350)]], en dat de priesterkandidaten daarin voeding moeten vinden voor hun geestelijk leven. §2, 3e [[574|(346)]] Het is dan ook noodzakelijk, dat in de Oosterse seminaries en in de vormingsinstituten voor Oosterse monniken en religieuzen het liturgisch leven wordt gevierd met de grootste zorg en altijd in zijn integrale vorm, zodat de kandidaten erdoor worden gevormd en het in heel zijn rijkdom en volheid leren kennen, waarbij niet alleen aan de Eucharistie, maar ook aan het goddelijk officie de verschuldigde plaats gegeven wordt. De liturgie moet de waarachtige bron zijn van de spiritualiteit waarin de kandidaten worden gevormd, het element dat eenheid geeft aan al wat ze leren, en de plaats waar de leer wordt tot viering van lofprijzing en dankzegging en het leven wordt omgevormd door de genade. Wanneer een zo groot belang wordt gehecht aan de liturgie, zullen de kandidaten in staat zijn er ten volle uit te putten wat nodig is voor hun innerlijk leven en wordt voorkomen, dat zij dit gaan zoeken op domeinen die vreemd zijn aan hun eigen erfgoed en er niet mee overeenstemmen. Canon 343 [574|(343)] schrijft voor, dat alle priesterkandidaten worden gevormd volgens hun eigen ritus, ook al zijn zij toegelaten tot een seminarie van een andere Kerk sui iuris of tot een gemeenschappelijk seminarie van verschillende Kerken sui iuris; iedere tegengestelde gewoonte wordt afgewezen. Deze norm geldt voor alle aspecten van het eigen erfgoed van de Oosterse Kerken: voor de theologie, spiritualiteit, kerktucht, maar op eminente wijze voor de liturgie.
In de vorming van de gewijde bedienaren moet men ervoor zorgen, dat zij geleidelijk aan groeien in een innerlijke deelname aan de heilige geheimen en aan Hem die in hen werkzaam is. Om voor het volk mystagoog te kunnen zijn, moeten zij zelf die mystagogie op voorbeeldige wijze beleven. Het is hun taak in de liturgie om bron, voeding en model te zijn voor een leven waarin de genade van de Heer ten volle wordt ontvangen. Zij moeten bovendien perfect gevormd zijn met het oog op een nauwkeurige, gefundeerde en verdiepte kennis van de heilige liturgie, in theologisch, spiritueel en ceremonieel opzicht.
Het belang van de liturgie wordt ook onderstreept in de canons die gaan over de seminaries. Daarin wordt bevestigd, dat de liturgie bron en hoogtepunt van het leven moet zijn §2, 2e [[574|(346)]], dat zij moet worden onderwezen als noodzakelijke bron van de leer en van de waarlijk christelijke geest §3 [[574|(350)]], en dat de priesterkandidaten daarin voeding moeten vinden voor hun geestelijk leven. §2, 3e [[574|(346)]] Het is dan ook noodzakelijk, dat in de Oosterse seminaries en in de vormingsinstituten voor Oosterse monniken en religieuzen het liturgisch leven wordt gevierd met de grootste zorg en altijd in zijn integrale vorm, zodat de kandidaten erdoor worden gevormd en het in heel zijn rijkdom en volheid leren kennen, waarbij niet alleen aan de Eucharistie, maar ook aan het goddelijk officie de verschuldigde plaats gegeven wordt. De liturgie moet de waarachtige bron zijn van de spiritualiteit waarin de kandidaten worden gevormd, het element dat eenheid geeft aan al wat ze leren, en de plaats waar de leer wordt tot viering van lofprijzing en dankzegging en het leven wordt omgevormd door de genade. Wanneer een zo groot belang wordt gehecht aan de liturgie, zullen de kandidaten in staat zijn er ten volle uit te putten wat nodig is voor hun innerlijk leven en wordt voorkomen, dat zij dit gaan zoeken op domeinen die vreemd zijn aan hun eigen erfgoed en er niet mee overeenstemmen. Canon 343 [574|(343)] schrijft voor, dat alle priesterkandidaten worden gevormd volgens hun eigen ritus, ook al zijn zij toegelaten tot een seminarie van een andere Kerk sui iuris of tot een gemeenschappelijk seminarie van verschillende Kerken sui iuris; iedere tegengestelde gewoonte wordt afgewezen. Deze norm geldt voor alle aspecten van het eigen erfgoed van de Oosterse Kerken: voor de theologie, spiritualiteit, kerktucht, maar op eminente wijze voor de liturgie.
Referenties naar alinea 71: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
72
Geleding van het wijdingsambt
Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken zet uiteen dat de clerici, onderling verenigd in de hiërarchische gemeenschap en geordend naar de verschillende graden van de heilige wijding, op verschillende wijzen deelhebben aan het ene kerkelijke ambt dat van Godswege is ingesteld. Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(324.326)]] Bovendien is daarnaast voorzien in de mogelijkheid van andere ambten die 'lagere wijdingen' worden genoemd.
Canon 325 [574|(325)] preciseert dat "de clerici op grond van de heilige wijding worden onderverdeeld in bisschoppen, priesters en diakens". Canon 327 [574|(327)] voegt eraan toe, dat daarnaast ook andere bedienaren worden toegelaten of aangesteld ten dienste van het volk van God of om taken uit te oefenen in de heilige liturgie; zij worden aangesteld in een lagere wijding en worden doorgaans 'lagere clerici' genoemd. De canon stelt vast dat hun statuut wordt geregeld "enkel door het particuliere recht van de eigen Kerk sui iuris". Het is de intentie van het wetboek dat de eigen traditie van elke afzonderlijke Oosterse Kerk sui iuris wordt gerespecteerd.
Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken zet uiteen dat de clerici, onderling verenigd in de hiërarchische gemeenschap en geordend naar de verschillende graden van de heilige wijding, op verschillende wijzen deelhebben aan het ene kerkelijke ambt dat van Godswege is ingesteld. Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(324.326)]] Bovendien is daarnaast voorzien in de mogelijkheid van andere ambten die 'lagere wijdingen' worden genoemd.
Canon 325 [574|(325)] preciseert dat "de clerici op grond van de heilige wijding worden onderverdeeld in bisschoppen, priesters en diakens". Canon 327 [574|(327)] voegt eraan toe, dat daarnaast ook andere bedienaren worden toegelaten of aangesteld ten dienste van het volk van God of om taken uit te oefenen in de heilige liturgie; zij worden aangesteld in een lagere wijding en worden doorgaans 'lagere clerici' genoemd. De canon stelt vast dat hun statuut wordt geregeld "enkel door het particuliere recht van de eigen Kerk sui iuris". Het is de intentie van het wetboek dat de eigen traditie van elke afzonderlijke Oosterse Kerk sui iuris wordt gerespecteerd.
Referenties naar alinea 72: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
73
Wie een lagere wijding heeft ontvangen, is geen leek meer
Terwijl het Wetboek van Canoniek Recht [30] spreekt over bedieningen, waartoe leken blijvend kunnen worden aangesteld "door middel van de voorgeschreven liturgische ritus" § 1 [[574|(230)]], wordt daarentegen iemand door de lagere wijdingen opgenomen in de kerkelijke hiërarchie, overeenkomstig ieders eigen graad. Wie deze wijdingen ontvangen heeft, is daarom geen leek meer, maar wordt lid van de "clerus" of het "gewijde ambt", zoals de liturgische teksten van veel Oosterse Kerken het noemen. Het verschil tussen de lagere wijdingen en de bedieningen heeft consequenties, zelfs voor de wijze waarop canon 358 [574|(358)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken wordt geïnterpreteerd, welke stelt dat een kandidaat "als clericus wordt ingeschreven in een eparchie door de diakenwijding, tenzij hij overeenkomstig de normen van het particulier recht van de eigen Kerk sui iuris al in die eparchie staat ingeschreven". In deze verwijzing naar de normen van het particuliere recht klinkt canon 327 [574|(327)] door, die vaststelt dat allen "die een lagere wijding hebben ontvangen en doorgaans lagere clerici worden genoemd, ( ... ) alleen onder het particuliere recht van hun eigen Kerk sui iuris vallen". Het is daarom goed, dat de opname onder de clerus van de verschillende eparchieën gebeurt op het moment van het ontvangen van een lagere wijding, om de bedienaar vanaf dat moment op te nemen in een volledige en stabiele vorm van dienst aan de eparchie.
Terwijl het Wetboek van Canoniek Recht [30] spreekt over bedieningen, waartoe leken blijvend kunnen worden aangesteld "door middel van de voorgeschreven liturgische ritus" § 1 [[574|(230)]], wordt daarentegen iemand door de lagere wijdingen opgenomen in de kerkelijke hiërarchie, overeenkomstig ieders eigen graad. Wie deze wijdingen ontvangen heeft, is daarom geen leek meer, maar wordt lid van de "clerus" of het "gewijde ambt", zoals de liturgische teksten van veel Oosterse Kerken het noemen. Het verschil tussen de lagere wijdingen en de bedieningen heeft consequenties, zelfs voor de wijze waarop canon 358 [574|(358)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken wordt geïnterpreteerd, welke stelt dat een kandidaat "als clericus wordt ingeschreven in een eparchie door de diakenwijding, tenzij hij overeenkomstig de normen van het particulier recht van de eigen Kerk sui iuris al in die eparchie staat ingeschreven". In deze verwijzing naar de normen van het particuliere recht klinkt canon 327 [574|(327)] door, die vaststelt dat allen "die een lagere wijding hebben ontvangen en doorgaans lagere clerici worden genoemd, ( ... ) alleen onder het particuliere recht van hun eigen Kerk sui iuris vallen". Het is daarom goed, dat de opname onder de clerus van de verschillende eparchieën gebeurt op het moment van het ontvangen van een lagere wijding, om de bedienaar vanaf dat moment op te nemen in een volledige en stabiele vorm van dienst aan de eparchie.
Referenties naar alinea 73: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
74
Het oude gebruik van de lagere wijdingen moet behouden blijven
Het lijkt niet opportuun dat de verschillende Kerken sui iuris hun gebruiken veranderen omtrent de traditie van de lagere wijdingen, die gedurende een periode werd gedeeld door alle Kerken en die daadwerkelijk een eigen betekenis heeft. In plaats van deze traditie te verlaten moeten de hervormingen van het particuliere recht in de verschillende Kerken haar veeleer een grotere betekenis en vitaliteit geven. Dit is ook om oecumenische redenen aan te bevelen, want als de Oosters-Katholieke Kerken de bijzondere taak hebben om de eenheid onder alle Oosterse Kerken te bevorderen door o.m. de religieuze trouw aan de oude tradities. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(903)]]], dan lijkt het niet nuttig om een differentiatie in te voeren in de gebruiken met betrekking tot orthodoxe Kerken, die alle delen in dezelfde, gemeenschappelijke oorsprong. Iedere verandering die in recentere tijden ten onrechte is ingevoerd, moet worden herzien op grond van deze principes.
Het lijkt niet opportuun dat de verschillende Kerken sui iuris hun gebruiken veranderen omtrent de traditie van de lagere wijdingen, die gedurende een periode werd gedeeld door alle Kerken en die daadwerkelijk een eigen betekenis heeft. In plaats van deze traditie te verlaten moeten de hervormingen van het particuliere recht in de verschillende Kerken haar veeleer een grotere betekenis en vitaliteit geven. Dit is ook om oecumenische redenen aan te bevelen, want als de Oosters-Katholieke Kerken de bijzondere taak hebben om de eenheid onder alle Oosterse Kerken te bevorderen door o.m. de religieuze trouw aan de oude tradities. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(903)]]], dan lijkt het niet nuttig om een differentiatie in te voeren in de gebruiken met betrekking tot orthodoxe Kerken, die alle delen in dezelfde, gemeenschappelijke oorsprong. Iedere verandering die in recentere tijden ten onrechte is ingevoerd, moet worden herzien op grond van deze principes.
Referenties naar alinea 74: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
75
Bevordering van een reële en samenhangende praktijk rond de lagere wijdingen
De lagere wijdingen en het diaconaat zijn niet een pure formaliteit in de voorbereiding op de priesterwijding. Zij voorzien in een specifiek dienstwerk in de Kerk en als zodanig moeten ze op definitieve wijze daadwerkelijk worden uitgeoefend door hen die niet de intentie hebben priester te worden, en in voldoende ruime mate door hen die priester zullen worden gewijd. Dit geldt bijzonder voor het diaconaat. Daarom moet men niet bang zijn de lagere wijdingen en zelfs die van het diaconaat toe te dienen aan hen die van goed gedrag zijn, voldoende voorbereid en geschikt om de taak op zich te nemen, en die verklaren beschikbaar te zijn voor dit dienstwerk van de Kerk, ook als zij moeten blijven leven bij hun familie en hun eigen beroep blijven uitoefenen. Zo worden ook de bedienaren verkregen die nodig zijn voor een waardig verloop van de liturgie, en wordt de praktijk vermeden - die in dit geval ook verschilt van de Latijnse Kerk maar er nu niet meer in gebruik is - om een liturgische taak die is voorbehouden aan iemand van een lagere rang, te laten uitoefenen door bedienaren van een hogere rang (heel vaak waren het priesters die de taak van diaken vervulden). Zo vermijdt men ook om op permanente wijze aan leken liturgische taken toe te vertrouwen die tot een bedienaar behoren. Dergelijke praktijken moeten worden afgeschaft.
De lagere wijdingen en het diaconaat zijn niet een pure formaliteit in de voorbereiding op de priesterwijding. Zij voorzien in een specifiek dienstwerk in de Kerk en als zodanig moeten ze op definitieve wijze daadwerkelijk worden uitgeoefend door hen die niet de intentie hebben priester te worden, en in voldoende ruime mate door hen die priester zullen worden gewijd. Dit geldt bijzonder voor het diaconaat. Daarom moet men niet bang zijn de lagere wijdingen en zelfs die van het diaconaat toe te dienen aan hen die van goed gedrag zijn, voldoende voorbereid en geschikt om de taak op zich te nemen, en die verklaren beschikbaar te zijn voor dit dienstwerk van de Kerk, ook als zij moeten blijven leven bij hun familie en hun eigen beroep blijven uitoefenen. Zo worden ook de bedienaren verkregen die nodig zijn voor een waardig verloop van de liturgie, en wordt de praktijk vermeden - die in dit geval ook verschilt van de Latijnse Kerk maar er nu niet meer in gebruik is - om een liturgische taak die is voorbehouden aan iemand van een lagere rang, te laten uitoefenen door bedienaren van een hogere rang (heel vaak waren het priesters die de taak van diaken vervulden). Zo vermijdt men ook om op permanente wijze aan leken liturgische taken toe te vertrouwen die tot een bedienaar behoren. Dergelijke praktijken moeten worden afgeschaft.
Referenties naar alinea 75: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
76
Het diaconaat
Het diaconaat is niet ingesteld met het oog op het priesterschap, maar voor de dienst aan de bisschoppen en de priesters. De diakens werden eens dan ook beschouwd als hun hand en oog, ofwel met de uitdrukking van Ignatius van Antiochië: de diakens maken in harmonie met de bisschoppen en priesters "het gebod des Heren" zichtbaar voor het gelovige volk. VIII, 1: Sources chréliennes 10A, 138 [[945]] Een gelijkaardig perspectief, dat in de orthodoxe Kerken bewaard is gebleven en ook in de Latijnse gemeenschappen weer wordt ingevoerd, moet ook in de Oosters-Katholieke Kerken weer volop in het licht worden gesteld. Het herstel van de eigen liturgische en buiten-liturgische zending van het diaconaat lijkt dan ook van groot nut.
Het diaconaat is niet ingesteld met het oog op het priesterschap, maar voor de dienst aan de bisschoppen en de priesters. De diakens werden eens dan ook beschouwd als hun hand en oog, ofwel met de uitdrukking van Ignatius van Antiochië: de diakens maken in harmonie met de bisschoppen en priesters "het gebod des Heren" zichtbaar voor het gelovige volk. VIII, 1: Sources chréliennes 10A, 138 [[945]] Een gelijkaardig perspectief, dat in de orthodoxe Kerken bewaard is gebleven en ook in de Latijnse gemeenschappen weer wordt ingevoerd, moet ook in de Oosters-Katholieke Kerken weer volop in het licht worden gesteld. Het herstel van de eigen liturgische en buiten-liturgische zending van het diaconaat lijkt dan ook van groot nut.
Referenties naar alinea 76: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
77
Het recht om clerici te wijden die tot een eparchie behoren
Canon 748 [574|(748)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken geeft de normen ter regeling van het recht om clerici te wijden die in een eparchie zijn ingeschreven. In §2 wordt vastgesteld, dat een eparchale bisschop een onderdaan die is ingeschreven in een andere Kerk sui iuris, niet kan wijden zonder verlof van de Apostolische Stoel of, in bepaalde gevallen, van de patriarch. De verplichting tot zulk verlof heeft alleen betrekking op de geoorloofdheid van de wijdingsviering en betreft meer specifiek het geval, waarin deze plaatsvindt in een andere liturgische ritus dan die waartoe de kandidaat behoort, of wanneer de wijdende eparchiale bisschop de toestemming vraagt om de wijding te vieren in de ritus van de kandidaat. Buiten de wijdingsritus zelf behoudt de bisschop van de eparchie of het bisdom waarin de kandidaat staat ingeschreven, het volledige recht om machtigingsbrieven te geven aan een bisschop die behoort tot de Kerk sui iuris van de kandidaat, zodat deze bisschop tot de heilige wijding kan overgaan met inachtneming van de liturgische voorschriften van de eigen ritus.
Canon 748 [574|(748)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken geeft de normen ter regeling van het recht om clerici te wijden die in een eparchie zijn ingeschreven. In §2 wordt vastgesteld, dat een eparchale bisschop een onderdaan die is ingeschreven in een andere Kerk sui iuris, niet kan wijden zonder verlof van de Apostolische Stoel of, in bepaalde gevallen, van de patriarch. De verplichting tot zulk verlof heeft alleen betrekking op de geoorloofdheid van de wijdingsviering en betreft meer specifiek het geval, waarin deze plaatsvindt in een andere liturgische ritus dan die waartoe de kandidaat behoort, of wanneer de wijdende eparchiale bisschop de toestemming vraagt om de wijding te vieren in de ritus van de kandidaat. Buiten de wijdingsritus zelf behoudt de bisschop van de eparchie of het bisdom waarin de kandidaat staat ingeschreven, het volledige recht om machtigingsbrieven te geven aan een bisschop die behoort tot de Kerk sui iuris van de kandidaat, zodat deze bisschop tot de heilige wijding kan overgaan met inachtneming van de liturgische voorschriften van de eigen ritus.
Referenties naar alinea 77: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
78
Beperkingen in de toekenning van Oosterse eretekens
De clerici dienen rekening te houden met wat canon 388 [574|(388)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken beslist aangaande het gebruik van rechten en onderscheidingstekens die horen bij de hun toegekende waardigheid. Ook moet men vermijden om waardigheden die in de Oosterse Kerken gebruikelijk zijn, te verlenen aan clerici die niet behoren tot de Kerk sui iuris van degene die ze toekent. Tevens moet men een dergelijke waardigheid of de ermee verbonden rechten afschaffen die zijn overgenomen uit Latijnse gebruiken van vóór de conciliaire hervorming. Men moet immers vermijden, dat de toekenning van die eretekens herleid wordt tot een loutere uiterlijkheid, die schadelijk is voor de uitzonderlijke waardigheid van de Oosterse liturgieën.
Het is evenmin opportuun om monastieke titels met bijbehorende kleding en onderscheidingstekens toe te kennen aan seculiere clerici. Dit geldt des te meer voor de gehuwde clerus.
De clerici dienen rekening te houden met wat canon 388 [574|(388)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken beslist aangaande het gebruik van rechten en onderscheidingstekens die horen bij de hun toegekende waardigheid. Ook moet men vermijden om waardigheden die in de Oosterse Kerken gebruikelijk zijn, te verlenen aan clerici die niet behoren tot de Kerk sui iuris van degene die ze toekent. Tevens moet men een dergelijke waardigheid of de ermee verbonden rechten afschaffen die zijn overgenomen uit Latijnse gebruiken van vóór de conciliaire hervorming. Men moet immers vermijden, dat de toekenning van die eretekens herleid wordt tot een loutere uiterlijkheid, die schadelijk is voor de uitzonderlijke waardigheid van de Oosterse liturgieën.
Het is evenmin opportuun om monastieke titels met bijbehorende kleding en onderscheidingstekens toe te kennen aan seculiere clerici. Dit geldt des te meer voor de gehuwde clerus.
Referenties naar alinea 78: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk x Het Huwelijk
79
Het christelijk huwelijk
Wanneer de heilige Paulus over het huwelijksleven spreekt, citeert hij het boek Genesis (Vgl. Gen. 2, 24; "Zo komt het dat een man zijn vader en zijn moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij volkomen één worden") [[b:Gen. 2, 24]] en voegt daaraan toe: "Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de Kerk" (Ef. 5, 32) [b:Ef. 5, 32]. Het is een uitspraak die in alle Kerken voortdurend wordt herhaald en die ons helpt de veelvormige rijkdom van het huwelijksleven te begrijpen.
Het huwelijksleven roept heel het scheppingswerk van het universum in herinnering dat zijn hoogtepunt vindt in de mens, geschapen naar het beeld van en de gelijkenis met zijn Schepper, en onderstreept de relationele dimensie ervan: de mens is niet gemaakt om alleen te zijn. Geroepen om de aarde te bewerken en erover te heersen, heeft hij een hulp nodig die op hem gelijkt en met wie hij één vlees vormt.
Dit mysterie wordt nog verdiept, wanneer het "op Christus en de Kerk" betrokken wordt. Want in het Christusmysterie openbaart zich ten volle de verhouding van het schepsel tot zijn Schepper die groter is dan het schepsel dat is geschapen naar zijn beeld. Hij bedekte zijn schepsel voorafgaand aan de zondeval met zijn heerlijkheid, blijft het op geheimvolle wijze begeleiden in de dagen van het huidige bestaan en zal het rechtstreeks verlichten in het hemelse Jeruzalem. (Openb. 21, 23) [[b:Openb. 21, 23]]
De liturgische teksten brengen deze relationele dimensie tot uitdrukking in verschillende formuleringen, waarin voor de echtgenoten gevraagd wordt om vrede, volmaakte liefde, goede verstandhouding en overvloed aan goede gaven, en vervolgens om matigheid, echtelijke kuisheid, een onbesproken levenswijze en waarheid, alsook om trouw aan het gegeven woord en standvastigheid in de heilige eenheid die komt van de Heer. Dit gebeurt volgens een model dat niet alleen het huwelijksleven zou moeten kenmerken, maar ook het samenwonen van heel de mensenfamilie zou moeten inspireren, naar het voorbeeld van de Heer, die gekomen is om in zijn eigen persoon de vijandschap te vernietigen, om wat verdeeld was samen te brengen in eenheid, allen met God te verzoenen, en de Kerk te nemen als zijn vrouw, door zichzelf aan haar te geven, haar te reinigen en heilig en onbesmet voor God te laten verschijnen. (Ef. 5, 25-27) [[b:Ef. 5, 25-27]]
De liefdesrelatie tussen man en vrouw wordt vruchtbaar en mondt uit in een deelname aan het scheppingswerk door het voortbrengen van kinderen; dit is de vervulling van de belofte aan Abraham, die door God was uitgekozen om vader te worden van een menigte volkeren welke alle zijn geroepen om aan de levende God een eredienst in geest en waarheid aan te bieden.
Wanneer de heilige Paulus over het huwelijksleven spreekt, citeert hij het boek Genesis (Vgl. Gen. 2, 24; "Zo komt het dat een man zijn vader en zijn moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij volkomen één worden") [[b:Gen. 2, 24]] en voegt daaraan toe: "Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de Kerk" (Ef. 5, 32) [b:Ef. 5, 32]. Het is een uitspraak die in alle Kerken voortdurend wordt herhaald en die ons helpt de veelvormige rijkdom van het huwelijksleven te begrijpen.
Het huwelijksleven roept heel het scheppingswerk van het universum in herinnering dat zijn hoogtepunt vindt in de mens, geschapen naar het beeld van en de gelijkenis met zijn Schepper, en onderstreept de relationele dimensie ervan: de mens is niet gemaakt om alleen te zijn. Geroepen om de aarde te bewerken en erover te heersen, heeft hij een hulp nodig die op hem gelijkt en met wie hij één vlees vormt.
Dit mysterie wordt nog verdiept, wanneer het "op Christus en de Kerk" betrokken wordt. Want in het Christusmysterie openbaart zich ten volle de verhouding van het schepsel tot zijn Schepper die groter is dan het schepsel dat is geschapen naar zijn beeld. Hij bedekte zijn schepsel voorafgaand aan de zondeval met zijn heerlijkheid, blijft het op geheimvolle wijze begeleiden in de dagen van het huidige bestaan en zal het rechtstreeks verlichten in het hemelse Jeruzalem. (Openb. 21, 23) [[b:Openb. 21, 23]]
De liturgische teksten brengen deze relationele dimensie tot uitdrukking in verschillende formuleringen, waarin voor de echtgenoten gevraagd wordt om vrede, volmaakte liefde, goede verstandhouding en overvloed aan goede gaven, en vervolgens om matigheid, echtelijke kuisheid, een onbesproken levenswijze en waarheid, alsook om trouw aan het gegeven woord en standvastigheid in de heilige eenheid die komt van de Heer. Dit gebeurt volgens een model dat niet alleen het huwelijksleven zou moeten kenmerken, maar ook het samenwonen van heel de mensenfamilie zou moeten inspireren, naar het voorbeeld van de Heer, die gekomen is om in zijn eigen persoon de vijandschap te vernietigen, om wat verdeeld was samen te brengen in eenheid, allen met God te verzoenen, en de Kerk te nemen als zijn vrouw, door zichzelf aan haar te geven, haar te reinigen en heilig en onbesmet voor God te laten verschijnen. (Ef. 5, 25-27) [[b:Ef. 5, 25-27]]
De liefdesrelatie tussen man en vrouw wordt vruchtbaar en mondt uit in een deelname aan het scheppingswerk door het voortbrengen van kinderen; dit is de vervulling van de belofte aan Abraham, die door God was uitgekozen om vader te worden van een menigte volkeren welke alle zijn geroepen om aan de levende God een eredienst in geest en waarheid aan te bieden.
Referenties naar alinea 79: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
80
De plicht tot huwelijksvoorbereiding
Canon 783 § 1 [574|(783)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken herinnert de zielenherders aan hun plicht om zorg te dragen voor de gelovigen, die worden voorbereid op de huwelijksstaat, zodat zij op de hoogte zijn van en geïnformeerd over de betekenis van het christelijk huwelijk, de kenmerken van de eenheid en onontbindbaarheid ervan naar het beeld van volmaakte eenheid van Christus met de Kerk, en de plichten met betrekking tot hun onderlinge eenheid en tot hun kinderen. § 1 en §2 [[574|(776)]]
Canon 748 [574|(748)] verwijst naar het particulier recht van de Kerken sui iuris voor de regels omtrent het huwelijksexamen, en het onderzoek betreffende de vrije staat om te huwen (status liber) en hun doopsel. Hierbij zij opgemerkt, dat het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken in tegenstelling tot het Latijnse Wetboek Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(1065)]] alleen spreekt over het doopsel en verder niet alludeert op de zalving met het heilig myron. Zoals hierboven vermeld, dient in de Oosterse traditie de zalving met het heilig myron samen met het doopsel te worden toegediend. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(695)]]]
Canon 783 § 1 [574|(783)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken herinnert de zielenherders aan hun plicht om zorg te dragen voor de gelovigen, die worden voorbereid op de huwelijksstaat, zodat zij op de hoogte zijn van en geïnformeerd over de betekenis van het christelijk huwelijk, de kenmerken van de eenheid en onontbindbaarheid ervan naar het beeld van volmaakte eenheid van Christus met de Kerk, en de plichten met betrekking tot hun onderlinge eenheid en tot hun kinderen. § 1 en §2 [[574|(776)]]
Canon 748 [574|(748)] verwijst naar het particulier recht van de Kerken sui iuris voor de regels omtrent het huwelijksexamen, en het onderzoek betreffende de vrije staat om te huwen (status liber) en hun doopsel. Hierbij zij opgemerkt, dat het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken in tegenstelling tot het Latijnse Wetboek Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(1065)]] alleen spreekt over het doopsel en verder niet alludeert op de zalving met het heilig myron. Zoals hierboven vermeld, dient in de Oosterse traditie de zalving met het heilig myron samen met het doopsel te worden toegediend. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(695)]]]
Referenties naar alinea 80: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
81
De instemming en vorm van het huwelijk
Een onontbeerlijk element om een huwelijk aan te gaan is de instemming, waardoor man en vrouw zich wederzijds aan elkaar geven en elkaar wederzijds aanvaarden. Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(817)]] Men veronderstelt dat de innerlijke instemming van de ziel overeenstemt met de woorden en tekenen die bij de huwelijksviering worden gebruikt. § 1 [[574|(824)]]
Alleen die huwelijken zijn geldig, die worden gevierd met een heilige ritus, d.w.z. in aanwezigheid en met de zegen van de plaatselijke hiërarch of pastoor van de plaats, of een priester die van een van hen de bevoegdheid heeft ontvangen om het huwelijk te zegenen. §§ 1 en 2 [[574|(828)]] Het huwelijk kan geldig en geoorloofd worden gevierd ten overstaan van enkele getuigen, wanneer zonder ernstig ongemak geen priester die volgens het recht bevoegd is, aanwezig kan zijn of bereikt kan worden, of bij stervensgevaar, of wanneer naar verstandig oordeel voorzien wordt dat deze onmogelijkheid minstens een maand gaat duren. In dat geval is het passend om zo mogelijk een andere priester te vragen, ook al is deze niet katholiek, om het huwelijk te zegenen. § 1 en §2 [[574|(832)]]
Een onontbeerlijk element om een huwelijk aan te gaan is de instemming, waardoor man en vrouw zich wederzijds aan elkaar geven en elkaar wederzijds aanvaarden. Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(817)]] Men veronderstelt dat de innerlijke instemming van de ziel overeenstemt met de woorden en tekenen die bij de huwelijksviering worden gebruikt. § 1 [[574|(824)]]
Alleen die huwelijken zijn geldig, die worden gevierd met een heilige ritus, d.w.z. in aanwezigheid en met de zegen van de plaatselijke hiërarch of pastoor van de plaats, of een priester die van een van hen de bevoegdheid heeft ontvangen om het huwelijk te zegenen. §§ 1 en 2 [[574|(828)]] Het huwelijk kan geldig en geoorloofd worden gevierd ten overstaan van enkele getuigen, wanneer zonder ernstig ongemak geen priester die volgens het recht bevoegd is, aanwezig kan zijn of bereikt kan worden, of bij stervensgevaar, of wanneer naar verstandig oordeel voorzien wordt dat deze onmogelijkheid minstens een maand gaat duren. In dat geval is het passend om zo mogelijk een andere priester te vragen, ook al is deze niet katholiek, om het huwelijk te zegenen. § 1 en §2 [[574|(832)]]
Referenties naar alinea 81: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
82
De verplichting van de heilige ritus
Men dient op te merken, dat voor de geldigheid van het huwelijk de verplichting geldt van de heilige ritus, d.w.z. van de zegen door de priester, en dit is specifiek voor het Oosterse recht. In de Latijnse Kerk wordt alleen de aanwezigheid vereist van de plaatselijke ordinaris of pastoor of van een priester of zelfs van een diaken die daartoe gedelegeerd is. vgl: § 1 [[[574|(1108)]]] In de Oosterse traditie dient de priester niet alleen te assisteren, maar ook het huwelijk te zegenen. Zegenen betekent dat hij krachtens zijn priesterlijke heiligingsmacht handelt als de werkelijke bedienaar van het sacrament, opdat de huwenden door God worden verenigd naar het beeld van de onvergankelijke eenheid van het huwelijk van Christus met de Kerk, en opdat zij door de sacramentele genade aan elkaar zijn toegewijd.
Canon 823 §3 [574|(823)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken preciseert ook dat, in het geval van een huwelijksviering enkel in aanwezigheid van getuigen, bruid en bruidegom alsnog zo snel mogelijk de huwelijkszegen van de priester moeten ontvangen.
Men dient op te merken, dat voor de geldigheid van het huwelijk de verplichting geldt van de heilige ritus, d.w.z. van de zegen door de priester, en dit is specifiek voor het Oosterse recht. In de Latijnse Kerk wordt alleen de aanwezigheid vereist van de plaatselijke ordinaris of pastoor of van een priester of zelfs van een diaken die daartoe gedelegeerd is. vgl: § 1 [[[574|(1108)]]] In de Oosterse traditie dient de priester niet alleen te assisteren, maar ook het huwelijk te zegenen. Zegenen betekent dat hij krachtens zijn priesterlijke heiligingsmacht handelt als de werkelijke bedienaar van het sacrament, opdat de huwenden door God worden verenigd naar het beeld van de onvergankelijke eenheid van het huwelijk van Christus met de Kerk, en opdat zij door de sacramentele genade aan elkaar zijn toegewijd.
Canon 823 §3 [574|(823)] van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken preciseert ook dat, in het geval van een huwelijksviering enkel in aanwezigheid van getuigen, bruid en bruidegom alsnog zo snel mogelijk de huwelijkszegen van de priester moeten ontvangen.
Referenties naar alinea 82: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
83
Bevoegdheden om huwelijken te zegenen
Inzake de bevoegdheid om het huwelijk te zegenen schrijven zowel het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] als het Wetboek van Canoniek Recht [30] normen van gelijke strekking voor: de plaatselijke hiërarch of de plaatselijke pastoor "zegent geldig het huwelijk op iedere plaats binnen de grenzen van zijn territorium, of bruid en bruidegom nu zijn onderdanen zijn of niet, op voorwaarde dat tenminste een van beiden is ingeschreven in de eigen Kerk sui iuris van de celebrant". vgl: §1 [[[574|(829)]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|1109]]] vgl: §1 [[[574|(1111)]]]
Inzake de delegatie om een huwelijk te zegenen, bepaalt § 1 [574|(830)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, dat de plaatselijke hiërarch en pastoor "aan priesters van om het even welke Kerk sui iuris, zelfs de Latijnse Kerk, de bevoegdheid kunnen verlenen om een bepaald huwelijk te zegenen binnen de grenzen van hun territorium". Evenzo kunnen de plaatselijke ordinaris of pastoor van de Latijnse ritus de bevoegdheid delegeren aan Oosterse priesters om bij het huwelijk van Latijnse gelovigen te assisteren en om het te zegenen. vgl: § 1 [[[574|(1111)]]]
Toch dient men zich bewust te zijn dat - met uitzondering van het geval waarin de hiërarch of pastoor tot een andere Kerk sui iuris behoren en met inachtneming van de norm van canon 916 [574|(916)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken - de viering ad liceitatem (voor de geoorloofdheid) moet plaatsvinden overeenkomstig de ritus van de huwenden, of van een van hen in het geval van een interritueel huwelijk. vgl: §3 [[[574|(40)]]] De viering in een andere ritus is dan ook niet geoorloofd, maar kan per geval worden toegestaan door de Apostolische Stoel.
Canon 831 §2 [574|(831)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken preciseert dat het huwelijk moet worden gevierd ten overstaan van de pastoor van de aanstaande echtgenoot, tenzij het particuliere recht anders bepaalt of wanneer men verontschuldigd is omwille van een gerechtvaardigde reden.
In het geval van gemengde huwelijken tussen oosterskatholieken en orthodoxen is de verplichting tot het in acht nemen van de vorm - d.w.z. de norm dat huwelijken moeten worden gevierd in aanwezigheid van de plaatselijke hiërarch of de pastoor van die plaats of van iemand die door hen is gedelegeerd - alleen vereist voor de geoorloofdheid. Voor geldigheid ervan is alleen de priesterlijke zegen vereist". vgl: §2 [[[574|(834)]]]
Inzake de bevoegdheid om het huwelijk te zegenen schrijven zowel het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] als het Wetboek van Canoniek Recht [30] normen van gelijke strekking voor: de plaatselijke hiërarch of de plaatselijke pastoor "zegent geldig het huwelijk op iedere plaats binnen de grenzen van zijn territorium, of bruid en bruidegom nu zijn onderdanen zijn of niet, op voorwaarde dat tenminste een van beiden is ingeschreven in de eigen Kerk sui iuris van de celebrant". vgl: §1 [[[574|(829)]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|1109]]] vgl: §1 [[[574|(1111)]]]
Inzake de delegatie om een huwelijk te zegenen, bepaalt § 1 [574|(830)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, dat de plaatselijke hiërarch en pastoor "aan priesters van om het even welke Kerk sui iuris, zelfs de Latijnse Kerk, de bevoegdheid kunnen verlenen om een bepaald huwelijk te zegenen binnen de grenzen van hun territorium". Evenzo kunnen de plaatselijke ordinaris of pastoor van de Latijnse ritus de bevoegdheid delegeren aan Oosterse priesters om bij het huwelijk van Latijnse gelovigen te assisteren en om het te zegenen. vgl: § 1 [[[574|(1111)]]]
Toch dient men zich bewust te zijn dat - met uitzondering van het geval waarin de hiërarch of pastoor tot een andere Kerk sui iuris behoren en met inachtneming van de norm van canon 916 [574|(916)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken - de viering ad liceitatem (voor de geoorloofdheid) moet plaatsvinden overeenkomstig de ritus van de huwenden, of van een van hen in het geval van een interritueel huwelijk. vgl: §3 [[[574|(40)]]] De viering in een andere ritus is dan ook niet geoorloofd, maar kan per geval worden toegestaan door de Apostolische Stoel.
Canon 831 §2 [574|(831)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken preciseert dat het huwelijk moet worden gevierd ten overstaan van de pastoor van de aanstaande echtgenoot, tenzij het particuliere recht anders bepaalt of wanneer men verontschuldigd is omwille van een gerechtvaardigde reden.
In het geval van gemengde huwelijken tussen oosterskatholieken en orthodoxen is de verplichting tot het in acht nemen van de vorm - d.w.z. de norm dat huwelijken moeten worden gevierd in aanwezigheid van de plaatselijke hiërarch of de pastoor van die plaats of van iemand die door hen is gedelegeerd - alleen vereist voor de geoorloofdheid. Voor geldigheid ervan is alleen de priesterlijke zegen vereist". vgl: §2 [[[574|(834)]]]
Referenties naar alinea 83: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
84
Men dient de voorschriften van de liturgische boeken in acht te nemen
"Buiten het geval van noodzaak dient men in de huwelijksviering de voorschriften van de liturgische boeken en de wettige gebruiken in acht te nemen". Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(836)]] Bij een herziening of actualisering van de liturgische voorschriften voor deze vieringen zal het bevoegde gezag van iedere Kerk sui iuris zorgvuldig de specifieke rijkdommen veilig stellen uit haar eigen erfgoed, dat in het bijzonder de betekenis laat zien van de instelling van het huwelijk in het kader van de gehele heilsgeschiedenis, en dat in theologische termen op bijzondere wijze zijn nauwe band met het mysterie van het huwelijk van Christus met zijn Kerk tot uitdrukking brengt.
"Buiten het geval van noodzaak dient men in de huwelijksviering de voorschriften van de liturgische boeken en de wettige gebruiken in acht te nemen". Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(836)]] Bij een herziening of actualisering van de liturgische voorschriften voor deze vieringen zal het bevoegde gezag van iedere Kerk sui iuris zorgvuldig de specifieke rijkdommen veilig stellen uit haar eigen erfgoed, dat in het bijzonder de betekenis laat zien van de instelling van het huwelijk in het kader van de gehele heilsgeschiedenis, en dat in theologische termen op bijzondere wijze zijn nauwe band met het mysterie van het huwelijk van Christus met zijn Kerk tot uitdrukking brengt.
Referenties naar alinea 84: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
85
De verloving
Canon 782 [574|(782)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken gaat over de verloving die aan het huwelijk voorafgaat en bepaalt, dat de verloving wordt geregeld door het particuliere recht. Canon 782 § 1 [[574|(782)]] Deze canon preciseert, dat uit de gedane belofte om te trouwen niet het recht voortvloeit te vragen om de huwelijksviering. In de sinds enkele eeuwen gangbare praxis - die in vele Kerken nog gebruikelijk is - wordt de verloving die vaak de 'ritus van de ringen' wordt genoemd, doorgaans tegelijk gevierd met de eigenlijke huwelijksritus, ook wel 'ritus van de kronen' genoemd.
De specifieke betekenis van de verlovingsritus is het tot uitdrukking brengen van de instemming door de toekomstige bruid en bruidegom, terwijl de ritus van de kronen meer direct het binnenleiden in de volheid van het huwelijksleven beoogt. De inhoud van de verlovingsritus voorziet niet in eenvoudige beloften, maar veeleer in een definitief engagement. Daarom is het niet passend om tot de viering van de verloving over te gaan op een oppervlakkig wijze of in het beginstadium van trouwplannen. Ter realisering van de eerste stappen van deze plannen kennen de meeste Kerken specifieke liturgische riten die minder plechtig en minder definitief zijn, en die deel uitmaken van de traditie van andere Kerken, maar momenteel niet gepraktiseerd worden. Een beter begrip en eventueel herstel van deze riten zou kunnen bijdragen aan de heiliging van de verschillende ogenblikken van het traject dat christelijke paren gaan tot de voltooiing ervan.
Canon 782 [574|(782)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken gaat over de verloving die aan het huwelijk voorafgaat en bepaalt, dat de verloving wordt geregeld door het particuliere recht. Canon 782 § 1 [[574|(782)]] Deze canon preciseert, dat uit de gedane belofte om te trouwen niet het recht voortvloeit te vragen om de huwelijksviering. In de sinds enkele eeuwen gangbare praxis - die in vele Kerken nog gebruikelijk is - wordt de verloving die vaak de 'ritus van de ringen' wordt genoemd, doorgaans tegelijk gevierd met de eigenlijke huwelijksritus, ook wel 'ritus van de kronen' genoemd.
De specifieke betekenis van de verlovingsritus is het tot uitdrukking brengen van de instemming door de toekomstige bruid en bruidegom, terwijl de ritus van de kronen meer direct het binnenleiden in de volheid van het huwelijksleven beoogt. De inhoud van de verlovingsritus voorziet niet in eenvoudige beloften, maar veeleer in een definitief engagement. Daarom is het niet passend om tot de viering van de verloving over te gaan op een oppervlakkig wijze of in het beginstadium van trouwplannen. Ter realisering van de eerste stappen van deze plannen kennen de meeste Kerken specifieke liturgische riten die minder plechtig en minder definitief zijn, en die deel uitmaken van de traditie van andere Kerken, maar momenteel niet gepraktiseerd worden. Een beter begrip en eventueel herstel van deze riten zou kunnen bijdragen aan de heiliging van de verschillende ogenblikken van het traject dat christelijke paren gaan tot de voltooiing ervan.
Referenties naar alinea 85: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk xi De Boete
86
Betekenis van de boete
Johannes de Doper predikte in de woestijn van Judea en zei: "Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij" (Mt. 3, 2) [b:Mt. 3, 2]. Jezus Christus gebruikte dezelfde formulering aan het begin van zijn openbaar leven. (Mt. 4, 17) [[b:Mt. 4, 17]] Ook Petrus begon zijn apostolisch dienstwerk met de bekeringsoproep tot hen die in de ochtend van Pinksteren getuigen waren van de nederdaling van de Heilige Geest. (Hand. 2, 38) [[b:Hand. 2, 38]] Precies dit is de zending die Christus op de avond van zijn verrijzenis toevertrouwde aan de apostelen, toen Hij hun verscheen en onderwees dat in zijn naam "bekering en vergiffenis van de zonden gepredikt moest worden onder alle volken" (Lc. 24, 47) [b:Lc. 24, 47] en Hij hen uitzond om te missioneren en zei: "Ontvangt de Heilige Geest: aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven" (Joh. 20, 22-23) [b:Joh. 20, 22-23].
De bekering van het hart waardoor de mens Gods oproep beantwoordt, de richting van zijn leven verandert en zich tot de Heer keert, bevat vele aspecten, zoals berouw, boete en herstel; daarbij betrekt ze verstand en gedrag, en ze staat in het centrum van heel het christelijke leven. Want "allen hebben gezondigd en allen zijn verstoken van de goddelijke heerlijkheid" (Rom. 3, 23) [b:Rom. 3, 23], maar door deel te krijgen aan de dood en verrijzenis van Christus kunnen zij vergeving van hun zonden ontvangen door te sterven aan zichzelf en te leven voor God (Rom. 6, 11) [b:Rom. 6, 11].
Johannes de Doper predikte in de woestijn van Judea en zei: "Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij" (Mt. 3, 2) [b:Mt. 3, 2]. Jezus Christus gebruikte dezelfde formulering aan het begin van zijn openbaar leven. (Mt. 4, 17) [[b:Mt. 4, 17]] Ook Petrus begon zijn apostolisch dienstwerk met de bekeringsoproep tot hen die in de ochtend van Pinksteren getuigen waren van de nederdaling van de Heilige Geest. (Hand. 2, 38) [[b:Hand. 2, 38]] Precies dit is de zending die Christus op de avond van zijn verrijzenis toevertrouwde aan de apostelen, toen Hij hun verscheen en onderwees dat in zijn naam "bekering en vergiffenis van de zonden gepredikt moest worden onder alle volken" (Lc. 24, 47) [b:Lc. 24, 47] en Hij hen uitzond om te missioneren en zei: "Ontvangt de Heilige Geest: aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven" (Joh. 20, 22-23) [b:Joh. 20, 22-23].
De bekering van het hart waardoor de mens Gods oproep beantwoordt, de richting van zijn leven verandert en zich tot de Heer keert, bevat vele aspecten, zoals berouw, boete en herstel; daarbij betrekt ze verstand en gedrag, en ze staat in het centrum van heel het christelijke leven. Want "allen hebben gezondigd en allen zijn verstoken van de goddelijke heerlijkheid" (Rom. 3, 23) [b:Rom. 3, 23], maar door deel te krijgen aan de dood en verrijzenis van Christus kunnen zij vergeving van hun zonden ontvangen door te sterven aan zichzelf en te leven voor God (Rom. 6, 11) [b:Rom. 6, 11].
Referenties naar alinea 86: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
87
De gerichtheid op de boete doordrenkt heel de christelijke eredienst
De gerichtheid op de boete die heel het christelijk leven vergezelt, blijkt nadrukkelijk op elk ogenblik van de eredienst. De eredienst vraagt immers om waarheid (Ps. 51, 6) [[b:Ps. 51, 6]] en impliceert de onophoudelijke erkenning van eigen zonde en de noodzaak om andere wegen te gaan. Deze houding vindt men gedurende het hele liturgisch jaar en op elk uur van de dag, maar komt bijzonder sterk tot uitdrukking in de voorbereidingsperioden op de feesten, vooral in de tijd die voorafgaat aan Pasen. Daarom laten alle liturgieën van Oost en West sinds onheuglijke tijden meermalen per dag psalm 51 (50) bidden, waarin gevraagd wordt om vergeving en de gave van de Heilige Geest. De boetehouding komt nog geprononceerder tot uitdrukking in verschillende sacramenten. Het doopsel is ons immers geschonken "voor de gelukzalige zuivering van de zonden." Gebed na de bekleding in de.. Gebed na de bekleding in de Byzantijnse Doopritus In de goddelijke liturgie bieden we "een geestelijke eredienst" aan "voor de zonden en fouten van het volk" Gebed van de Proskomidi in de.. Gebed van de Proskomidi in de Byzantijnse Goddelijke Liturgieën van Sint Basilius en Sint Johannes Chrysostomus, en naderen we tot de heilige communie, waarin we het Lichaam en Bloed van de Heer ontvangen, "gebroken en vergoten tot vergeving van de zonden". Byzantijnse Goddelijke.. Byzantijnse Goddelijke Liturgieën van Sint Basilius en Sint Johannes Chrysostomus De ziekenzalving schenkt ook vergeving van de zonden (Jak. 5, 15) [b:Jak. 5, 15]. Bovendien zijn er in verschillende Oosterse Kerken momenten van liturgische gebed waaraan een bijzondere waarde van boetedoening en in zekere zin ook een verzoenende kracht wordt toegekend. In de oude Oosterse traditie draagt de boete trouwens niet alleen in liturgisch kader vrucht tot heil, omdat er zowel andere handelingen zijn (vasten, aalmoezen geven, pelgrimeren, enz.) waardoor men al een zekere vergevende genade van God verkrijgt, alsook plaatsen (kloosters, sketes, cellen, woestijn, enz.) waar de onuitsprekelijke gave van de penthos of het rouwen om eigen zonden door middel van tranen de mogelijkheid ontsluit om dagelijks herboren te worden tot het nieuwe leven in de Geest.
De gerichtheid op de boete die heel het christelijk leven vergezelt, blijkt nadrukkelijk op elk ogenblik van de eredienst. De eredienst vraagt immers om waarheid (Ps. 51, 6) [[b:Ps. 51, 6]] en impliceert de onophoudelijke erkenning van eigen zonde en de noodzaak om andere wegen te gaan. Deze houding vindt men gedurende het hele liturgisch jaar en op elk uur van de dag, maar komt bijzonder sterk tot uitdrukking in de voorbereidingsperioden op de feesten, vooral in de tijd die voorafgaat aan Pasen. Daarom laten alle liturgieën van Oost en West sinds onheuglijke tijden meermalen per dag psalm 51 (50) bidden, waarin gevraagd wordt om vergeving en de gave van de Heilige Geest. De boetehouding komt nog geprononceerder tot uitdrukking in verschillende sacramenten. Het doopsel is ons immers geschonken "voor de gelukzalige zuivering van de zonden." Gebed na de bekleding in de.. Gebed na de bekleding in de Byzantijnse Doopritus In de goddelijke liturgie bieden we "een geestelijke eredienst" aan "voor de zonden en fouten van het volk" Gebed van de Proskomidi in de.. Gebed van de Proskomidi in de Byzantijnse Goddelijke Liturgieën van Sint Basilius en Sint Johannes Chrysostomus, en naderen we tot de heilige communie, waarin we het Lichaam en Bloed van de Heer ontvangen, "gebroken en vergoten tot vergeving van de zonden". Byzantijnse Goddelijke.. Byzantijnse Goddelijke Liturgieën van Sint Basilius en Sint Johannes Chrysostomus De ziekenzalving schenkt ook vergeving van de zonden (Jak. 5, 15) [b:Jak. 5, 15]. Bovendien zijn er in verschillende Oosterse Kerken momenten van liturgische gebed waaraan een bijzondere waarde van boetedoening en in zekere zin ook een verzoenende kracht wordt toegekend. In de oude Oosterse traditie draagt de boete trouwens niet alleen in liturgisch kader vrucht tot heil, omdat er zowel andere handelingen zijn (vasten, aalmoezen geven, pelgrimeren, enz.) waardoor men al een zekere vergevende genade van God verkrijgt, alsook plaatsen (kloosters, sketes, cellen, woestijn, enz.) waar de onuitsprekelijke gave van de penthos of het rouwen om eigen zonden door middel van tranen de mogelijkheid ontsluit om dagelijks herboren te worden tot het nieuwe leven in de Geest.
Referenties naar alinea 87: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
88
Het boetesacrament en de gebruikelijke viering ervan
Met moederlijke toegeeflijkheid treedt de Kerk voortdurend de broze mens tegemoet door na het doopsel een nieuwe gelegenheid tot boete toe te staan. In het kader van een leven dat telkens gekenmerkt wordt door het volledig verwerkelijken van de kracht van het doopsel en het toebehoren aan Christus, bekleedt het sacrament van de boete een bevoorrechte plaats en het bereidt op bijzondere wijze voor op het ontvangen van de goddelijke Eucharistie. Canon 718 [574|(718)] in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bevestigt in dezen dat de gelovigen, die na het doopsel gezondigd hebben en het voornemen maken om een nieuw leven te leiden, "door hun belijdenis bij de priester en door het aanvaarden van een passende boete vergeving krijgen van God en tevens met de Kerk worden verzoend door middel van het dienstwerk van de priester". Deze individuele en volledige belijdenis met de absolutie is voor de Christengelovige die zich bewust is van een ernstige zonde, de enige gewone manier om vergeving te ontvangen. vgl: § 1 [[[574|(720)]]] Ook wanneer geen ernstige zonden zijn bedreven, wordt het alle Christengelovigen aangeraden om frequent tot dit sacrament te naderen, vooral gedurende de vasten- en boetetijden. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(719)]]]
Met moederlijke toegeeflijkheid treedt de Kerk voortdurend de broze mens tegemoet door na het doopsel een nieuwe gelegenheid tot boete toe te staan. In het kader van een leven dat telkens gekenmerkt wordt door het volledig verwerkelijken van de kracht van het doopsel en het toebehoren aan Christus, bekleedt het sacrament van de boete een bevoorrechte plaats en het bereidt op bijzondere wijze voor op het ontvangen van de goddelijke Eucharistie. Canon 718 [574|(718)] in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bevestigt in dezen dat de gelovigen, die na het doopsel gezondigd hebben en het voornemen maken om een nieuw leven te leiden, "door hun belijdenis bij de priester en door het aanvaarden van een passende boete vergeving krijgen van God en tevens met de Kerk worden verzoend door middel van het dienstwerk van de priester". Deze individuele en volledige belijdenis met de absolutie is voor de Christengelovige die zich bewust is van een ernstige zonde, de enige gewone manier om vergeving te ontvangen. vgl: § 1 [[[574|(720)]]] Ook wanneer geen ernstige zonden zijn bedreven, wordt het alle Christengelovigen aangeraden om frequent tot dit sacrament te naderen, vooral gedurende de vasten- en boetetijden. vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(719)]]]
Referenties naar alinea 88: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
89
De waarde van de boete voor de gemeenschap
De individuele biecht staat in een context die van nature voortreffelijk kerkelijk is en dus communautair, allereerst omdat de verzoening met God ook een verzoening is met de Kerk. Bovendien wordt dit sacrament in alle Oosterse Kerken traditioneel toegediend in een kader van gebeden, proclamaties, aansporingen en absoluties die op loffelijke wijze gevierd kunnen worden door de samengekomen gemeenschap. Zo'n praktijk wordt minstens indirect gesuggereerd, wanneer het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bepaalt, dat de kerk de eigen plaats voor de viering ervan is vgl: §1 [[[574|(736)]]] en dat dit overeenkomt met het Oosterse, traditionele gebruik om de boete niet te vieren in een biechtstoel, zoals in de Latijnse Kerk gebeurt, maar in het gewijde gebouw zelf en - zoals in sommige tradities - voor een Christusicoon. Het bevoegde gezag van de afzonderlijke Kerken sui iuris heeft tot taak nauwlettend hun liturgische boeken, ook die van het verleden, te onderzoeken op formuleringen die de rijkdom van hun eigen tradities op dit specifieke vlak het beste tot uitdrukking brengen.
De individuele biecht staat in een context die van nature voortreffelijk kerkelijk is en dus communautair, allereerst omdat de verzoening met God ook een verzoening is met de Kerk. Bovendien wordt dit sacrament in alle Oosterse Kerken traditioneel toegediend in een kader van gebeden, proclamaties, aansporingen en absoluties die op loffelijke wijze gevierd kunnen worden door de samengekomen gemeenschap. Zo'n praktijk wordt minstens indirect gesuggereerd, wanneer het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bepaalt, dat de kerk de eigen plaats voor de viering ervan is vgl: §1 [[[574|(736)]]] en dat dit overeenkomt met het Oosterse, traditionele gebruik om de boete niet te vieren in een biechtstoel, zoals in de Latijnse Kerk gebeurt, maar in het gewijde gebouw zelf en - zoals in sommige tradities - voor een Christusicoon. Het bevoegde gezag van de afzonderlijke Kerken sui iuris heeft tot taak nauwlettend hun liturgische boeken, ook die van het verleden, te onderzoeken op formuleringen die de rijkdom van hun eigen tradities op dit specifieke vlak het beste tot uitdrukking brengen.
Referenties naar alinea 89: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
90
Betekenis en waarde van de persoonlijke biecht
Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] bepaalt dat de absolutie niet aan meerdere penitenten kan worden gegeven zonder voorafgaande individuele belijdenis, met uitzondering van buitengewone omstandigheden die worden opgesomd in canon 720 §2 [574|(720)], en op enkele voorwaarden die worden gepreciseerd in canon 721 § 1 [574|(721)]. Deze norm beklemtoont de waarde van de individuele biecht binnen het geheel van de sacramentele boete. De bewustwording en de belijdenis van de eigen zonden zijn voorwaarden om aan God een eredienst in waarheid te brengen. De vergeving van zonden komt alleen aan God toe. Daarom is de zondebelijdenis bovenal tot God gericht, zoals verschillende Oosterse ritualia in herinnering brengen. Van de andere kant heeft Christus na zijn verrijzenis aan de apostelen de taak toevertrouwd om zijn schapen naar het Koninkrijk der hemelen te leiden, toen Hij hun de Heilige Geest schonk met de woorden: "Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven" (Joh. 20, 23) [b:Joh. 20, 23]. Op deze wijze wordt de biechtvader in staat gesteld te weten wat hij moet binden of ontbinden (Mt. 16, 19) [b:Mt. 16, 19], en dit onder de bescherming van het sacramentele geheim. Het meer individuele aspect van het boetesacrament dat tot de traditie van de Oosterse Kerken behoort, moet dan ook worden bewaard, aangemoedigd en eventueel hersteld waar het niet voldoende in praktijk wordt gebracht.
Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] bepaalt dat de absolutie niet aan meerdere penitenten kan worden gegeven zonder voorafgaande individuele belijdenis, met uitzondering van buitengewone omstandigheden die worden opgesomd in canon 720 §2 [574|(720)], en op enkele voorwaarden die worden gepreciseerd in canon 721 § 1 [574|(721)]. Deze norm beklemtoont de waarde van de individuele biecht binnen het geheel van de sacramentele boete. De bewustwording en de belijdenis van de eigen zonden zijn voorwaarden om aan God een eredienst in waarheid te brengen. De vergeving van zonden komt alleen aan God toe. Daarom is de zondebelijdenis bovenal tot God gericht, zoals verschillende Oosterse ritualia in herinnering brengen. Van de andere kant heeft Christus na zijn verrijzenis aan de apostelen de taak toevertrouwd om zijn schapen naar het Koninkrijk der hemelen te leiden, toen Hij hun de Heilige Geest schonk met de woorden: "Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven" (Joh. 20, 23) [b:Joh. 20, 23]. Op deze wijze wordt de biechtvader in staat gesteld te weten wat hij moet binden of ontbinden (Mt. 16, 19) [b:Mt. 16, 19], en dit onder de bescherming van het sacramentele geheim. Het meer individuele aspect van het boetesacrament dat tot de traditie van de Oosterse Kerken behoort, moet dan ook worden bewaard, aangemoedigd en eventueel hersteld waar het niet voldoende in praktijk wordt gebracht.
Referenties naar alinea 90: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk xii De Ziekenzalving
91
De genezing van de zieken als teken van de komst van het Koninkrijk
Wanneer de leerlingen van Johannes de Doper Jezus vragen of Hij de Messias is die komen moet, antwoordt Hij: "Gaat aan Johannes zeggen wat gij hoort en ziet: blinden zien, lammen lopen en melaatsen genezen" (Mt. 11, 4-5) [b:Mt. 11, 4-5]. Alle evangelies verwijzen naar talrijke voorbeelden van deze werkdadige bekommernis van de Heer voor de zieken. Een overweging van de evangelist Matteüs is behulpzaam om de betekenis ervan te begrijpen: de genezing van de zieken toont aan dat de profetie van Jesaja vervuld is. (Vgl. Jes. 53, 4; "Toch waren het onze pijnen die hij droeg en onze smarten die hij op zich nam") [[b:Jes. 53, 4]] Door de zieken te genezen en de doden op te wekken openbaart de Heiland zich als degene die met de Heilige Geest (Mt. 12, 28) [b:Mt. 12, 28] de Satan zijn macht ontneemt om de mensen kwaad te berokkenen, en die voor de Vader het koninkrijk herstelt. (1 Kor. 15, 24.28) [[b:1 Kor. 15, 24.28]]
Als manifestatie en teken van het heil dat aanwezig is in de persoon van Jezus is de genezing van de zieken ook een opdracht van de Kerk, die in de Heilige Geest het werk van het mensgeworden Woord voortzet. Dit is dan ook wat Christus betuigt, wanneer Hij zijn leerlingen uitzendt om te missioneren en hun zegt: "Geneest zieken ( ... ) reinigt melaatsen" (Mt. 10, 8) [b:Mt. 10, 8], of wanneer Hij vlak voorafgaand aan zijn hemelvaart de tekenen beschrijft die de gelovigen zullen vergezellen: "in mijn Naam zullen ze ( ... ) aan zieken de handen opleggen, en deze zullen genezen zijn" (Mc. 16, 17-18) [b:Mc. 16, 17-18]. In diezelfde lijn ligt de klassieke tekst uit de Brief van de heilige Jakobus: "Is iemand onder u ziek? Laat hij de presbyters van de gemeente roepen; zij moeten een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren" (Jak. 5, 14) [b:Jak. 5, 14] en deze tekst vormt de basis waarop de ritus van de ziekenzalving sacramenteel is uitgewerkt.
Wanneer de leerlingen van Johannes de Doper Jezus vragen of Hij de Messias is die komen moet, antwoordt Hij: "Gaat aan Johannes zeggen wat gij hoort en ziet: blinden zien, lammen lopen en melaatsen genezen" (Mt. 11, 4-5) [b:Mt. 11, 4-5]. Alle evangelies verwijzen naar talrijke voorbeelden van deze werkdadige bekommernis van de Heer voor de zieken. Een overweging van de evangelist Matteüs is behulpzaam om de betekenis ervan te begrijpen: de genezing van de zieken toont aan dat de profetie van Jesaja vervuld is. (Vgl. Jes. 53, 4; "Toch waren het onze pijnen die hij droeg en onze smarten die hij op zich nam") [[b:Jes. 53, 4]] Door de zieken te genezen en de doden op te wekken openbaart de Heiland zich als degene die met de Heilige Geest (Mt. 12, 28) [b:Mt. 12, 28] de Satan zijn macht ontneemt om de mensen kwaad te berokkenen, en die voor de Vader het koninkrijk herstelt. (1 Kor. 15, 24.28) [[b:1 Kor. 15, 24.28]]
Als manifestatie en teken van het heil dat aanwezig is in de persoon van Jezus is de genezing van de zieken ook een opdracht van de Kerk, die in de Heilige Geest het werk van het mensgeworden Woord voortzet. Dit is dan ook wat Christus betuigt, wanneer Hij zijn leerlingen uitzendt om te missioneren en hun zegt: "Geneest zieken ( ... ) reinigt melaatsen" (Mt. 10, 8) [b:Mt. 10, 8], of wanneer Hij vlak voorafgaand aan zijn hemelvaart de tekenen beschrijft die de gelovigen zullen vergezellen: "in mijn Naam zullen ze ( ... ) aan zieken de handen opleggen, en deze zullen genezen zijn" (Mc. 16, 17-18) [b:Mc. 16, 17-18]. In diezelfde lijn ligt de klassieke tekst uit de Brief van de heilige Jakobus: "Is iemand onder u ziek? Laat hij de presbyters van de gemeente roepen; zij moeten een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren" (Jak. 5, 14) [b:Jak. 5, 14] en deze tekst vormt de basis waarop de ritus van de ziekenzalving sacramenteel is uitgewerkt.
Referenties naar alinea 91: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
92
Betekenis van het sacrament
De zalving van de zieken gaat vergezeld van het gebed om hun genezing. De betekenis ervan is intrinsiek verbonden met de hoedanigheid ervan als een teken, dat de volledige genezing van de persoon tot uitdrukking brengt en de welwillendheid van de hemelse Vader tegenover de mens, die zowel in zijn lichaam als in zijn ziel wordt ondermijnd door ziekte en zonde; deze genezing is het werk van Christus, de Geneesheer van lichaam en ziel. Wanneer Hij de lamme geneest, verklaart Hij aan de Schriftgeleerden dan ook de betekenis van dit wonder: "opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven" (Mt. 9, 6) [b:Mt. 9, 6]. De ziekenolie heeft dus de betekenis van een geestelijk geneesmiddel, dat door de goddelijke barmhartigheid wordt geschonken aan de mens, die gebukt gaat onder talloze vormen van ellende in het leven. Het gaat om een sacrament van de Kerk, dat zijn waarde ontleent aan het gelovig gebed van de Kerk en van de priesters die haar vertegenwoordigen. Het geloof dat de zalving dient te vergezellen, is uitdrukking van het vertrouwen van de gelovigen in de Heer die niets nalaat om ons te brengen tot zijn Koninkrijk en die onze smeekbeden beantwoordt met al wat wij nodig hebben om, verbonden met zijn dood, ook te kunnen delen in zijn verrijzenis.
De zalving van de zieken gaat vergezeld van het gebed om hun genezing. De betekenis ervan is intrinsiek verbonden met de hoedanigheid ervan als een teken, dat de volledige genezing van de persoon tot uitdrukking brengt en de welwillendheid van de hemelse Vader tegenover de mens, die zowel in zijn lichaam als in zijn ziel wordt ondermijnd door ziekte en zonde; deze genezing is het werk van Christus, de Geneesheer van lichaam en ziel. Wanneer Hij de lamme geneest, verklaart Hij aan de Schriftgeleerden dan ook de betekenis van dit wonder: "opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven" (Mt. 9, 6) [b:Mt. 9, 6]. De ziekenolie heeft dus de betekenis van een geestelijk geneesmiddel, dat door de goddelijke barmhartigheid wordt geschonken aan de mens, die gebukt gaat onder talloze vormen van ellende in het leven. Het gaat om een sacrament van de Kerk, dat zijn waarde ontleent aan het gelovig gebed van de Kerk en van de priesters die haar vertegenwoordigen. Het geloof dat de zalving dient te vergezellen, is uitdrukking van het vertrouwen van de gelovigen in de Heer die niets nalaat om ons te brengen tot zijn Koninkrijk en die onze smeekbeden beantwoordt met al wat wij nodig hebben om, verbonden met zijn dood, ook te kunnen delen in zijn verrijzenis.
Referenties naar alinea 92: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
93
Wijzen van viering
Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] geeft de aanbeveling om de ziekenzalving aan de zieken toe te dienen telkens wanneer zij ernstig ziek zijn (canon 738) [[574|(738)]] en bepaalt dat dit dienstwerk alleen aan de priesters is voorbehouden. (canon 739 § 1 ) [[574|(739)]] Vervolgens wordt opnieuw gewezen op het gebruik van sommige Oosterse Kerken om voor de viering ervan verschillende priesters bijeen te brengen, en wordt de aanbeveling gedaan om dit gebruik, waar mogelijk, te behouden. (canon 737 §2) [[574|(737)]] De concelebratie door verschillende priesters drukt immers sterker de bekommernis van heel de kerkgemeenschap uit voor de zieke om samen met hem of haar de gevaren voor ziel en lichaam te trotseren en te overwinnen. Met betrekking tot de te onderhouden liturgische riten schrijft het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken voor dat de olie, die voor het sacrament van
de ziekenzalving moet worden gebruikt, gezegend moet worden tijdens de viering van het sacrament en wel door de priester die het toedient, tenzij het particuliere recht van de Kerk sui iuris anders bepaalt. (canon 741) [[574|(741)]] Bovendien wordt gevraagd "dat de zalvingen met zorg worden toegediend, met de woorden, in de volgorde en op de wijze, zoals voorgeschreven in de liturgische boeken", ook al is "in geval van noodzaak één enkele zalving met de eigen formule voldoende". (canon 742) [[574|(742)]]
Het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] geeft de aanbeveling om de ziekenzalving aan de zieken toe te dienen telkens wanneer zij ernstig ziek zijn (canon 738) [[574|(738)]] en bepaalt dat dit dienstwerk alleen aan de priesters is voorbehouden. (canon 739 § 1 ) [[574|(739)]] Vervolgens wordt opnieuw gewezen op het gebruik van sommige Oosterse Kerken om voor de viering ervan verschillende priesters bijeen te brengen, en wordt de aanbeveling gedaan om dit gebruik, waar mogelijk, te behouden. (canon 737 §2) [[574|(737)]] De concelebratie door verschillende priesters drukt immers sterker de bekommernis van heel de kerkgemeenschap uit voor de zieke om samen met hem of haar de gevaren voor ziel en lichaam te trotseren en te overwinnen. Met betrekking tot de te onderhouden liturgische riten schrijft het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken voor dat de olie, die voor het sacrament van
de ziekenzalving moet worden gebruikt, gezegend moet worden tijdens de viering van het sacrament en wel door de priester die het toedient, tenzij het particuliere recht van de Kerk sui iuris anders bepaalt. (canon 741) [[574|(741)]] Bovendien wordt gevraagd "dat de zalvingen met zorg worden toegediend, met de woorden, in de volgorde en op de wijze, zoals voorgeschreven in de liturgische boeken", ook al is "in geval van noodzaak één enkele zalving met de eigen formule voldoende". (canon 742) [[574|(742)]]
Referenties naar alinea 93: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
94
Kenmerken van de zalving in de Oosterse liturgieën
In de Oosterse Kerken is de viering van het sacrament van de ziekenzalving soms vrij ingewikkeld en vrij langdurig. Deze opmerkelijke duur - die verschilt van de beknoptheid in de westerse rituelen - onderstreept in feite het mystagogische aspect van het gebed, dat doordrongen is van de overweging van de wonderen van de Heer, die in de verschillende evangelieteksten worden verkondigd en waaruit men kracht en troost put. Bovendien wordt Heer gesmeekt om aan de zieke heil te geven naar lichaam en ziel, zowel in de huidige omstandigheden als aan het einde der tijden, wanneer Hij aan zijn gelovigen de genade zal schenken om deel te krijgen aan de volheid van het goddelijk leven. Indien de omstandigheden dit vereisen, kan het gezag van de afzonderlijke Kerken de tekstgedeelten aangeven welke men dient te gebruiken bij vieringen in het huis van een zieke in zeer slechte toestand of in het ziekenhuis. Toch is het goed om - wat soms al gebeurt en verkieslijk is - in de kerk regelmatig de uitgebreidere formule te gebruiken bij de bediening van het sacrament aan zo mogelijk verschillende zieken samen. In dat geval behoudt het sacrament zijn buitengewone catechetische waarde.
In de Oosterse Kerken is de viering van het sacrament van de ziekenzalving soms vrij ingewikkeld en vrij langdurig. Deze opmerkelijke duur - die verschilt van de beknoptheid in de westerse rituelen - onderstreept in feite het mystagogische aspect van het gebed, dat doordrongen is van de overweging van de wonderen van de Heer, die in de verschillende evangelieteksten worden verkondigd en waaruit men kracht en troost put. Bovendien wordt Heer gesmeekt om aan de zieke heil te geven naar lichaam en ziel, zowel in de huidige omstandigheden als aan het einde der tijden, wanneer Hij aan zijn gelovigen de genade zal schenken om deel te krijgen aan de volheid van het goddelijk leven. Indien de omstandigheden dit vereisen, kan het gezag van de afzonderlijke Kerken de tekstgedeelten aangeven welke men dient te gebruiken bij vieringen in het huis van een zieke in zeer slechte toestand of in het ziekenhuis. Toch is het goed om - wat soms al gebeurt en verkieslijk is - in de kerk regelmatig de uitgebreidere formule te gebruiken bij de bediening van het sacrament aan zo mogelijk verschillende zieken samen. In dat geval behoudt het sacrament zijn buitengewone catechetische waarde.
Referenties naar alinea 94: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk xiii De goddelijke lofprijzing
95
Het christelijk gebed
In zijn schrijven aan de Efeziërs geeft de apostel Paulus een kader dat wijst op de elementen, die kenmerkend zouden moeten zijn voor de leefwijze van de gelovigen en vooral van hun biddende relatie met God: "Laat u bezielen door de Geest, spreekt elkander toe in psalmen en hymnen en liederen, ingegeven door de Geest, zingt en speelt voor de Heer van ganser harte, zegt altijd voor alles dank aan God de Vader in de naam van onze Heer Jezus Christus" (Ef. 5, 18-20) [b:Ef. 5, 18-20]. Het christelijk gebed vindt altijd zijn bron in de Heilige Geest die stromen van levend water schenkt, opwellend uit de verheerlijkte Christus. (Joh. 7, 38-39) [[b:Joh. 7, 38-39]] Alleen de Heilige Geest kent de geheimen van God (1 Kor. 2, 11) [[b:1 Kor. 2, 11]]; Hij alleen weet wat en hoe men moet bidden, en komt ons te hulp in het gebed. (Rom. 8, 26-27) [[b:Rom. 8, 26-27]]
De gelovige beantwoordt deze gave, is gereed om naar het Woord van God te luisteren en biedt de bereidheid van zijn hart aan om te geloven dat Christus de Zoon van God is, gezonden door de Vader om ons heil te voltooien. (Joh. 6, 29) [[b:Joh. 6, 29]] De apostel geeft ons de opdracht om de Heer te loven in ons hart, en hij doelt met deze uitdrukking niet alleen op de zetel van onze gevoelens, maar ook op de diepste intimiteit van ieder menselijk wezen, zoals blijkt uit de berisping van Jezus aan degenen die Hem omringden: "Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij" (Mt. 15, 8) [b:Mt. 15, 8].
Reeds het Oude Testament roept op om zeven maal per dag te bidden (Ps. 119, 164) [[b:Ps. 119, 164]], zodat het gebed de gehele dag beslaat. Hetzelfde gebod wordt met aandrang herhaald in het Nieuwe Testament, waar de Heer ons de noodzaak in herinnering roept om "steeds te bidden en daarin niet te versagen" (Lc. 18, 1) [b:Lc. 18, 1].
In zijn schrijven aan de Efeziërs geeft de apostel Paulus een kader dat wijst op de elementen, die kenmerkend zouden moeten zijn voor de leefwijze van de gelovigen en vooral van hun biddende relatie met God: "Laat u bezielen door de Geest, spreekt elkander toe in psalmen en hymnen en liederen, ingegeven door de Geest, zingt en speelt voor de Heer van ganser harte, zegt altijd voor alles dank aan God de Vader in de naam van onze Heer Jezus Christus" (Ef. 5, 18-20) [b:Ef. 5, 18-20]. Het christelijk gebed vindt altijd zijn bron in de Heilige Geest die stromen van levend water schenkt, opwellend uit de verheerlijkte Christus. (Joh. 7, 38-39) [[b:Joh. 7, 38-39]] Alleen de Heilige Geest kent de geheimen van God (1 Kor. 2, 11) [[b:1 Kor. 2, 11]]; Hij alleen weet wat en hoe men moet bidden, en komt ons te hulp in het gebed. (Rom. 8, 26-27) [[b:Rom. 8, 26-27]]
De gelovige beantwoordt deze gave, is gereed om naar het Woord van God te luisteren en biedt de bereidheid van zijn hart aan om te geloven dat Christus de Zoon van God is, gezonden door de Vader om ons heil te voltooien. (Joh. 6, 29) [[b:Joh. 6, 29]] De apostel geeft ons de opdracht om de Heer te loven in ons hart, en hij doelt met deze uitdrukking niet alleen op de zetel van onze gevoelens, maar ook op de diepste intimiteit van ieder menselijk wezen, zoals blijkt uit de berisping van Jezus aan degenen die Hem omringden: "Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij" (Mt. 15, 8) [b:Mt. 15, 8].
Reeds het Oude Testament roept op om zeven maal per dag te bidden (Ps. 119, 164) [[b:Ps. 119, 164]], zodat het gebed de gehele dag beslaat. Hetzelfde gebod wordt met aandrang herhaald in het Nieuwe Testament, waar de Heer ons de noodzaak in herinnering roept om "steeds te bidden en daarin niet te versagen" (Lc. 18, 1) [b:Lc. 18, 1].
Referenties naar alinea 95: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
96
Betekenis van de goddelijke lofprijzing
"Gij moet uzelf niet verwaarlozen, de Heer niet beroven van zijn ledematen, zijn lichaam niet verdelen, zijn ledematen niet verstrooien, bekommernissen van dit leven niet stellen boven het Woord van God, maar dagelijks 's ochtends en 's avonds samenkomen met psalmgezang en gebed in het huis van de Heer?". De goddelijke lofprijzing houdt voortdurend de geest van waakzaamheid levend, vol verlangen naar de wederkomst van de Heer en heiligt de hele dag. Door te herinneren aan de aanwezigheid van de Heer verspreidt ze de genade ervan, doordringt ze het hele bestaan, en voegt ze deze in in het trinitaire leven. Als een waarachtig en ononderbroken gebed overeenkomstig het gebod van de apostel heiligt zij de gelovige binnen de dimensie van de tijd, waarin deze leeft, gedurende de uren, dagen, weken, maanden en jaren. De aanduiding 'goddelijke lofprijzing' - die zelf verwant is met uitdrukkingen die dikwijls worden gebruikt in de Heilige Schrift en de liturgische teksten, zoals 'offer van lof' en 'geestelijk offer' - wordt in sommige Kerken gegeven aan de eredienst die zich uitstrekt over de verschillende uren van de dag en verwijst naar de religieuze dimensie die het leven van de mens omvormt, en hem in persoonlijke gemeenschap brengt met de Drie-eenheid. De unanieme christelijke traditie van Oost en West heeft altijd het monastieke leven in zijn veelvuldige vormen erkend als een bevoorrechte plaats, waarbinnen die religieuze dimensie wordt verwerkelijkt.
De goddelijke lofprijzing vormt voor elke Kerk een school van gebed die onderricht in de oude weg om God te verheerlijken in Christus als één enkel Lichaam in eenheid met zijn Hoofd en naar zijn voorbeeld.
"Gij moet uzelf niet verwaarlozen, de Heer niet beroven van zijn ledematen, zijn lichaam niet verdelen, zijn ledematen niet verstrooien, bekommernissen van dit leven niet stellen boven het Woord van God, maar dagelijks 's ochtends en 's avonds samenkomen met psalmgezang en gebed in het huis van de Heer?". De goddelijke lofprijzing houdt voortdurend de geest van waakzaamheid levend, vol verlangen naar de wederkomst van de Heer en heiligt de hele dag. Door te herinneren aan de aanwezigheid van de Heer verspreidt ze de genade ervan, doordringt ze het hele bestaan, en voegt ze deze in in het trinitaire leven. Als een waarachtig en ononderbroken gebed overeenkomstig het gebod van de apostel heiligt zij de gelovige binnen de dimensie van de tijd, waarin deze leeft, gedurende de uren, dagen, weken, maanden en jaren. De aanduiding 'goddelijke lofprijzing' - die zelf verwant is met uitdrukkingen die dikwijls worden gebruikt in de Heilige Schrift en de liturgische teksten, zoals 'offer van lof' en 'geestelijk offer' - wordt in sommige Kerken gegeven aan de eredienst die zich uitstrekt over de verschillende uren van de dag en verwijst naar de religieuze dimensie die het leven van de mens omvormt, en hem in persoonlijke gemeenschap brengt met de Drie-eenheid. De unanieme christelijke traditie van Oost en West heeft altijd het monastieke leven in zijn veelvuldige vormen erkend als een bevoorrechte plaats, waarbinnen die religieuze dimensie wordt verwerkelijkt.
De goddelijke lofprijzing vormt voor elke Kerk een school van gebed die onderricht in de oude weg om God te verheerlijken in Christus als één enkel Lichaam in eenheid met zijn Hoofd en naar zijn voorbeeld.
Referenties naar alinea 96: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
97
Elementen van de goddelijke lofprijzing en het belang ervan voor de kennis van de Oosterse spiritualiteit
De viering van het getijdengebed is doorweven met de Heilige Schrift, het Woord door God gegeven om "te onderrichten en te weerleggen, te verbeteren en op te voeden tot een rechtschapen leven, zodat de man Gods voor zijn taak berekend is en toegerust voor elk goed werk" (2 Tim. 3, 16-17) [b:2 Tim. 3, 16-17]. De tafel van het Woord is rijkelijk beladen door middel van de lectionaria die Bijbelse teksten verkondigen en op organische wijze rangschikken over de duur van het liturgisch jaar, alsook door de zeer rijke verzameling van liturgische hymnen waarop alle Kerken van het christelijke Oosten terecht trots zijn, en die niets anders zijn dan de "voortzetting van het Woord dat wordt gelezen, begrepen, zich eigen gemaakt en tenslotte gezongen ( ... ); het gaat om sublieme parafrasen van de Bijbeltekst, die zijn gefilterd en verpersoonlijkt door de individuele ervaring en die van de gemeenschap." Orientale Lumen [[1180|10]]
De rijke en verbazingwekkend ontwikkelde hymnologie en euchologie vormen vermoedelijk het meest originele deel van de Oosterse, liturgische vieringen. Talrijke, vooral Syrische en Hellenistische invloeden smelten samen, verrijken elkaar wederzijds en brengen tot de contemplatie van het christelijk mysterie in overeenstemming met de globale visie van de kerkvaders. De teksten van de goddelijke lofprijzing die werden opgesteld door talrijke auteurs - vooral monniken, die zich door de eeuwen heen ononderbroken hebben gewijd aan het gebed - bieden ons als erfenis een zeer rijk en onvervreemdbaar patrimonium van geestelijk leven. Zij beantwoorden aan het eigen 'genie' van de verschillende Oosterse Kerken en zijn nog steeds daarin diep geworteld. Zoals bij de Heilige Schrift is het nodig om ze te bestuderen en te overwegen om de kostbare parels te ontdekken die erin vervat liggen. De goddelijke lofprijzing is daarom een bevoorrecht terrein voor de studie van de christelijke spiritualiteit, die voortkomt uit het gebed van de Kerk.
De viering van het getijdengebed is doorweven met de Heilige Schrift, het Woord door God gegeven om "te onderrichten en te weerleggen, te verbeteren en op te voeden tot een rechtschapen leven, zodat de man Gods voor zijn taak berekend is en toegerust voor elk goed werk" (2 Tim. 3, 16-17) [b:2 Tim. 3, 16-17]. De tafel van het Woord is rijkelijk beladen door middel van de lectionaria die Bijbelse teksten verkondigen en op organische wijze rangschikken over de duur van het liturgisch jaar, alsook door de zeer rijke verzameling van liturgische hymnen waarop alle Kerken van het christelijke Oosten terecht trots zijn, en die niets anders zijn dan de "voortzetting van het Woord dat wordt gelezen, begrepen, zich eigen gemaakt en tenslotte gezongen ( ... ); het gaat om sublieme parafrasen van de Bijbeltekst, die zijn gefilterd en verpersoonlijkt door de individuele ervaring en die van de gemeenschap." Orientale Lumen [[1180|10]]
De rijke en verbazingwekkend ontwikkelde hymnologie en euchologie vormen vermoedelijk het meest originele deel van de Oosterse, liturgische vieringen. Talrijke, vooral Syrische en Hellenistische invloeden smelten samen, verrijken elkaar wederzijds en brengen tot de contemplatie van het christelijk mysterie in overeenstemming met de globale visie van de kerkvaders. De teksten van de goddelijke lofprijzing die werden opgesteld door talrijke auteurs - vooral monniken, die zich door de eeuwen heen ononderbroken hebben gewijd aan het gebed - bieden ons als erfenis een zeer rijk en onvervreemdbaar patrimonium van geestelijk leven. Zij beantwoorden aan het eigen 'genie' van de verschillende Oosterse Kerken en zijn nog steeds daarin diep geworteld. Zoals bij de Heilige Schrift is het nodig om ze te bestuderen en te overwegen om de kostbare parels te ontdekken die erin vervat liggen. De goddelijke lofprijzing is daarom een bevoorrecht terrein voor de studie van de christelijke spiritualiteit, die voortkomt uit het gebed van de Kerk.
Referenties naar alinea 97: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
98
Het herstel van de gemeenschappelijke viering van de goddelijke lofprijzing volgens de liturgische boeken
De Oosters-Katholieke Kerken hebben vaak gevaar gelopen om de gemeenschappelijke en plechtige viering van de goddelijke lofprijzing te verwaarlozen, wanneer de clerus deze verving door het individueel reciteren van het goddelijke officie, terwijl de dagelijkse viering van de Eucharistie dikwijls de vrijwel enige vorm van gemeenschapsliturgie bleef. Waar zo'n praktijk om samen met het volk de goddelijke lofprijzing te vieren afnam, zo niet volledig verdween, dient de oude traditie zonder uitstel te worden hersteld zodat de gelovigen niet verstoken blijven van een bevoorrechte bron van gebed, die haar voeding vindt in de schatten van de authentieke leer.
Het is te wensen dat een heropleving van het monnikendom in de Oosterse Katholieke Kerken, die van vele kanten als urgent wordt aangevoeld, tot gevolg heeft, dat de kloosters weer de plaats worden waar de goddelijke lofprijzing op bevoorrechte en plechtige wijze weerklinkt. Zodra deze in het Oosten worden gevierd met bijzondere zorg, niet enkel van de kant van de monastieke gemeenschappen, maar ook van de parochies, herinnert het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] aan de vaak gemakkelijk verwaarloosde of vergeten plicht om de goddelijke lofprijzing te vieren in de kathedralen, parochies, rectoraten, religieuze gemeenschappen en seminaries. vgl: §2 [[[574|(199)]]] vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(327.473)]]] Men moet de voorschriften van de liturgische boeken Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(390)]] naleven, maar een uiterlijke naleving is niet voldoende: de verantwoordelijken moeten alles in het werk stellen, opdat de gelovigen de betekenis en de waarde van dit gebed begrijpen, ervan gaan houden, er deel aan nemen en er geestelijk voedsel in vinden. vgl: §2 [[[574|(289)]]] vgl: §2, 3 [[[574|(346)]]] Daartoe dienen ze te worden gevormd door een waarachtig mystagogisch programma, dat hen in staat stelt om de voeding voor hun eigen geestelijk leven te putten uit de viering van de verschillende momenten van het liturgisch jaar.
De Oosters-Katholieke Kerken hebben vaak gevaar gelopen om de gemeenschappelijke en plechtige viering van de goddelijke lofprijzing te verwaarlozen, wanneer de clerus deze verving door het individueel reciteren van het goddelijke officie, terwijl de dagelijkse viering van de Eucharistie dikwijls de vrijwel enige vorm van gemeenschapsliturgie bleef. Waar zo'n praktijk om samen met het volk de goddelijke lofprijzing te vieren afnam, zo niet volledig verdween, dient de oude traditie zonder uitstel te worden hersteld zodat de gelovigen niet verstoken blijven van een bevoorrechte bron van gebed, die haar voeding vindt in de schatten van de authentieke leer.
Het is te wensen dat een heropleving van het monnikendom in de Oosterse Katholieke Kerken, die van vele kanten als urgent wordt aangevoeld, tot gevolg heeft, dat de kloosters weer de plaats worden waar de goddelijke lofprijzing op bevoorrechte en plechtige wijze weerklinkt. Zodra deze in het Oosten worden gevierd met bijzondere zorg, niet enkel van de kant van de monastieke gemeenschappen, maar ook van de parochies, herinnert het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken [574] aan de vaak gemakkelijk verwaarloosde of vergeten plicht om de goddelijke lofprijzing te vieren in de kathedralen, parochies, rectoraten, religieuze gemeenschappen en seminaries. vgl: §2 [[[574|(199)]]] vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(327.473)]]] Men moet de voorschriften van de liturgische boeken Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[574|(390)]] naleven, maar een uiterlijke naleving is niet voldoende: de verantwoordelijken moeten alles in het werk stellen, opdat de gelovigen de betekenis en de waarde van dit gebed begrijpen, ervan gaan houden, er deel aan nemen en er geestelijk voedsel in vinden. vgl: §2 [[[574|(289)]]] vgl: §2, 3 [[[574|(346)]]] Daartoe dienen ze te worden gevormd door een waarachtig mystagogisch programma, dat hen in staat stelt om de voeding voor hun eigen geestelijk leven te putten uit de viering van de verschillende momenten van het liturgisch jaar.
Referenties naar alinea 98: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
99
Het individueel bidden van de goddelijke lofprijzing
Canon 377 [574|(377)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bepaalt dat "alle clerici de goddelijke lofprijzing moeten vieren volgens het particuliere recht van elke Kerk sui iuris", Voor de clerus gaat het hierbij dus om een verplichting. De ideale vorm van de viering, die de waarde van het gebed door en voor de Kerk het beste laat zien, is zeker de gemeenschapsvorm, die bij voorkeur aangemoedigd en gerealiseerd moet worden. Wanneer objectieve redenen een gemeenschappelijke vorm van vieren verhinderen, dienen de clerici de gewijde teksten van de goddelijke lofprijzing tenminste individueel te bidden, waarbij ze voortdurend in naam van allen ten beste spreken voor het hun toevertrouwde volk en voor de noden van de Kerk en de hele wereld, zoals het een goede herder past. Het gezag van de Kerken sui iuris dient verstandige normen op te stellen om dit individuele gebed te regelen; daarbij moet men na een nauwkeurige bestudering van het proces van tekstselectie de voorkeur geven aan die teksten welke met eerbiediging van de eigen structuur van de liturgie van elke Kerk afzonderlijk van oudsher het belangrijkste zijn, en tevens moet men rekening houden met de reële mogelijkheden van de clerus. Naast de meer volledige en traditionele vormen van goddelijke lofprijzing kunnen de aldus uitgewerkte teksten gebruikt worden om het gebed te voeden van afzonderlijke personen, families of groepen van lekengelovigen.
Canon 377 [574|(377)] uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bepaalt dat "alle clerici de goddelijke lofprijzing moeten vieren volgens het particuliere recht van elke Kerk sui iuris", Voor de clerus gaat het hierbij dus om een verplichting. De ideale vorm van de viering, die de waarde van het gebed door en voor de Kerk het beste laat zien, is zeker de gemeenschapsvorm, die bij voorkeur aangemoedigd en gerealiseerd moet worden. Wanneer objectieve redenen een gemeenschappelijke vorm van vieren verhinderen, dienen de clerici de gewijde teksten van de goddelijke lofprijzing tenminste individueel te bidden, waarbij ze voortdurend in naam van allen ten beste spreken voor het hun toevertrouwde volk en voor de noden van de Kerk en de hele wereld, zoals het een goede herder past. Het gezag van de Kerken sui iuris dient verstandige normen op te stellen om dit individuele gebed te regelen; daarbij moet men na een nauwkeurige bestudering van het proces van tekstselectie de voorkeur geven aan die teksten welke met eerbiediging van de eigen structuur van de liturgie van elke Kerk afzonderlijk van oudsher het belangrijkste zijn, en tevens moet men rekening houden met de reële mogelijkheden van de clerus. Naast de meer volledige en traditionele vormen van goddelijke lofprijzing kunnen de aldus uitgewerkte teksten gebruikt worden om het gebed te voeden van afzonderlijke personen, families of groepen van lekengelovigen.
Referenties naar alinea 99: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk xiv Gewijde plaatsen, handelingen en voorwerpen
100
Het liturgisch gebed betreft de hele persoon
De menselijke persoon wordt als geheel door God verlicht, aangenomen tot kind van God en bereikt daardoor de volheid van de relatie met Hem. (Joh. 1, 13) [[b:Joh. 1, 13]] God vraagt dat we Hem liefhebben met heel ons hart, heel onze ziel en al onze krachten. Geen enkel deel van de persoon wordt daarbij uitgesloten. Integendeel, ieder deel is solidair met de andere: ziel, geest, hart, verstand en lichaam werken mee aan de opbouw van het geestelijk bouwwerk dat is opgericht door de Heer. De menselijke persoon, priester geworden van de schepping, neemt alles op in zijn wezen en geeft stem aan elke onbezielde werkelijkheid door middel van de tot de Schepper gerichte lofprijzing. Op bevoorrechte wijze is de mensheid samen met de menswording van Gods Zoon opgenomen in het Woord, en het goddelijke heiligt het heelal en wijdt het aan God toe. Hierin ligt de christelijke betekenis van plaatsen, handelingen en voorwerpen die in de goddelijke eredienst in wisselwerking staan met elkaar en met de gelovige.
De menselijke persoon wordt als geheel door God verlicht, aangenomen tot kind van God en bereikt daardoor de volheid van de relatie met Hem. (Joh. 1, 13) [[b:Joh. 1, 13]] God vraagt dat we Hem liefhebben met heel ons hart, heel onze ziel en al onze krachten. Geen enkel deel van de persoon wordt daarbij uitgesloten. Integendeel, ieder deel is solidair met de andere: ziel, geest, hart, verstand en lichaam werken mee aan de opbouw van het geestelijk bouwwerk dat is opgericht door de Heer. De menselijke persoon, priester geworden van de schepping, neemt alles op in zijn wezen en geeft stem aan elke onbezielde werkelijkheid door middel van de tot de Schepper gerichte lofprijzing. Op bevoorrechte wijze is de mensheid samen met de menswording van Gods Zoon opgenomen in het Woord, en het goddelijke heiligt het heelal en wijdt het aan God toe. Hierin ligt de christelijke betekenis van plaatsen, handelingen en voorwerpen die in de goddelijke eredienst in wisselwerking staan met elkaar en met de gelovige.
Referenties naar alinea 100: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
101
Offers en offergaven
Het aanbieden van offers en offergaven vinden we in de Schrift terug vanaf de eerste dagen van het menselijke leven met de offers van Kaïn en Abel. Daardoor opent de menselijke persoon zich voor de ontmoeting met God, maar om een offer te brengen dat behaagt, is een zuiver hart nodig in overeenstemming met de regel die voorkomt in heel de heilseconomie. Deze voorwaarde krijgt haar volmaakte voltooiing in het Nieuwe Verbond, wanneer Christus 'in waarheid' de eredienst en het offer aanbiedt die God behagen, en wanneer zijn gebaar in zijn naam wordt herhaald door de apostelen en de Kerk. Calvarië is de enige bron en het hoogtepunt van het offer, dat tegenwoordig wordt gesteld in de eucharistische offerande en dat de gelovigen voortdurend voedt. Deze houding komt ook tot uitdrukking in andere, hoogst expressieve vormen, ook al worden ze als van geringere waarde beschouwd. Het aanbieden van de wierook neemt vooral in de Oosterse Kerken een belangrijke plaats in, en vindt zijn oorsprong in de oudtestamentische eredienst, met een bijzondere verwijzing naar Ps. 141, 2: "Laat mijn bidden tot U opstijgen als wierook, mijn geheven handen U een avondoffer zijn". (Ps. 141, 2) [b:Ps. 141, 2] Dergelijke liturgische gebruiken zijn in de christelijke liturgie behouden: zoals de Kerk immers met eerbied vasthoudt aan het Oude Testament door het opnieuw te lezen in het licht van Christus' evangelie, zo verwijst ze in dezelfde geest naar de oudtestamentische gebaren en riten die hun volle betekenis vinden in de Heer Jezus. De apostel Paulus wees al op de symbolische waarde van wierook, toen hij aan de Efeziërs uitlegde dat Christus "zich voor ons heeft overgeleverd als offergave en slachtoffer, God tot een lieflijke geur" (Ef. 5, 2) [b:Ef. 5, 2] en aan de Filippenzen dat hun gaven voor God zijn als een welriekende geur, een aangename en welgevallige offerande. (Fil. 4, 18) [[b:Fil. 4, 18]] Hij liet hun zien, dat het wierookoffer een teken is van de offers en offergaven van het geloof. (Fil. 2, 17) [[b:Fil. 2, 17]] Men bemerkt dus, dat voor de Christen de authentieke eredienst bestaat in een leven dat beleefd wordt in overeenstemming met God.
De Oosters-Katholieke Kerken dienen nauwgezet het gebruik van wierook in hun zelfs dagelijkse vieringen te behouden en te praktiseren, omdat dit op bijzondere wijze behoort tot hun eigen traditie. Men dient ieder tegengesteld gebruik te veranderen.
Het aanbieden van offers en offergaven vinden we in de Schrift terug vanaf de eerste dagen van het menselijke leven met de offers van Kaïn en Abel. Daardoor opent de menselijke persoon zich voor de ontmoeting met God, maar om een offer te brengen dat behaagt, is een zuiver hart nodig in overeenstemming met de regel die voorkomt in heel de heilseconomie. Deze voorwaarde krijgt haar volmaakte voltooiing in het Nieuwe Verbond, wanneer Christus 'in waarheid' de eredienst en het offer aanbiedt die God behagen, en wanneer zijn gebaar in zijn naam wordt herhaald door de apostelen en de Kerk. Calvarië is de enige bron en het hoogtepunt van het offer, dat tegenwoordig wordt gesteld in de eucharistische offerande en dat de gelovigen voortdurend voedt. Deze houding komt ook tot uitdrukking in andere, hoogst expressieve vormen, ook al worden ze als van geringere waarde beschouwd. Het aanbieden van de wierook neemt vooral in de Oosterse Kerken een belangrijke plaats in, en vindt zijn oorsprong in de oudtestamentische eredienst, met een bijzondere verwijzing naar Ps. 141, 2: "Laat mijn bidden tot U opstijgen als wierook, mijn geheven handen U een avondoffer zijn". (Ps. 141, 2) [b:Ps. 141, 2] Dergelijke liturgische gebruiken zijn in de christelijke liturgie behouden: zoals de Kerk immers met eerbied vasthoudt aan het Oude Testament door het opnieuw te lezen in het licht van Christus' evangelie, zo verwijst ze in dezelfde geest naar de oudtestamentische gebaren en riten die hun volle betekenis vinden in de Heer Jezus. De apostel Paulus wees al op de symbolische waarde van wierook, toen hij aan de Efeziërs uitlegde dat Christus "zich voor ons heeft overgeleverd als offergave en slachtoffer, God tot een lieflijke geur" (Ef. 5, 2) [b:Ef. 5, 2] en aan de Filippenzen dat hun gaven voor God zijn als een welriekende geur, een aangename en welgevallige offerande. (Fil. 4, 18) [[b:Fil. 4, 18]] Hij liet hun zien, dat het wierookoffer een teken is van de offers en offergaven van het geloof. (Fil. 2, 17) [[b:Fil. 2, 17]] Men bemerkt dus, dat voor de Christen de authentieke eredienst bestaat in een leven dat beleefd wordt in overeenstemming met God.
De Oosters-Katholieke Kerken dienen nauwgezet het gebruik van wierook in hun zelfs dagelijkse vieringen te behouden en te praktiseren, omdat dit op bijzondere wijze behoort tot hun eigen traditie. Men dient ieder tegengesteld gebruik te veranderen.
Referenties naar alinea 101: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
102
De tempel
Jezus onderricht de Samaritaanse vrouw, dat men noch in Jeruzalem, noch op de berg Gerazim de eredienst aan God moet brengen, maar dat men Hem moet aanbidden in geest en waarheid. (Joh. 4, 21-24) [[b:Joh. 4, 21-24]] De tempel verliest zijn waarde als centrum van de eredienst, want bij Jezus' sterven scheurt het voorhangsel van boven tot onder. (Mt. 27, 51) [[b:Mt. 27, 51]] Als beeld en voorafschaduwing van komende tijden krijgt de tempel zijn volle betekenis in het Nieuwe Verbond. (Mt. 5, 17) [[b:Mt. 5, 17]] De Kerk is de nieuwe tempel, gebouwd met levende stenen: Christus heeft immers de scheidsmuur neergehaald die de mensen verdeelde, en hen opgebouwd om hen te maken tot een woonstede van God in de Geest. (Ef. 2, 14-22) [[b:Ef. 2, 14-22]] In het hemelse Jeruzalem zal geen tempel meer zijn, maar in het midden zal "de troon van God en van het Lam" staan. (Openb. 22, 3) [[b:Openb. 22, 3]] God, de Heer, de Almachtige evenals het Lam zullen zelf de tempel zijn. (Openb. 21, 22) [[b:Openb. 21, 22]]
In de tijd van de Kerk is het gewijde gebouw een teken dat ons de weg wijst naar Hem die de Heer is van alle schepselen in de hemel en op aarde, de Heer van de Serafijnen, de koning van Israël, de enige Heilige, die onder ons is komen wonen om ons binnen te leiden in zijn Koninkrijk, "onze stad, ons vaderland in de hemel". (Fil. 3, 20) [[b:Fil. 3, 20]] De materiële kerk is teken van het hemels altaar en van het heiligdom waar Christus is binnengegaan, dat niet door mensenhanden is gemaakt, maar dat beeld is van het waarachtige heiligdom: "de hemel zelf, om er nu, voor onze zaak, bij God present te zijn" (Hebr. 9, 24) [b:Hebr. 9, 24]. Het heiligdom brengt ons dus over naar een andere wereld, naar de tegenwoordigheid van God.
Deze relatie tussen twee universa, de aardse en de hemelse, wordt vaak bevestigd in alle christelijke liturgieën. Zo vraagt een wijdverbreide eucharistische formule "de barmhartige God om onze gaven te aanvaarden als een geestelijke welriekende geur op zijn heilig, hemels en geestelijk altaar". Vgl. bijv. de litanie.. Vgl. bijv. de litanie voorafgaand aan het Onze Vader in de goddelijke liturgieën van de Kerken uit de Byzantijnse traditie. Het gaat om een gewijde dimensie, onderscheiden van de louter menselijke werkelijkheid. Wij worden in deze dimensie binnengeleid door het liturgische mysterie, waarin de mensheid de mantel der goddelijke heerlijkheid terugkrijgt, waarmee zij was bedekt vóór de zondeval. De organische verhouding die in de Oosterse kerkgebouwen bestaat tussen het schip en het heiligdom symboliseert onze huidige situatie waarin wij als in een spiegel onduidelijk zien (1 Kor. 13, 12) [[b:1 Kor. 13, 12]], omdat de hele Kerk nog onderweg is naar de openbaring in heerlijkheid van haar Heer. Aldus wordt het huidige leven omgevormd en "tot steeds heerlijker gelijkenis" gelijkvormig gemaakt met het beeld van de Heer (2 Kor. 3, 18) [b:2 Kor. 3, 18], boven de aardse beslommeringen uit op weg naar het toekomstig leven waarin wij God zullen zien "van aangezicht tot aangezicht" (1 Kor. 13, 12) [b:1 Kor. 13, 12].
Jezus onderricht de Samaritaanse vrouw, dat men noch in Jeruzalem, noch op de berg Gerazim de eredienst aan God moet brengen, maar dat men Hem moet aanbidden in geest en waarheid. (Joh. 4, 21-24) [[b:Joh. 4, 21-24]] De tempel verliest zijn waarde als centrum van de eredienst, want bij Jezus' sterven scheurt het voorhangsel van boven tot onder. (Mt. 27, 51) [[b:Mt. 27, 51]] Als beeld en voorafschaduwing van komende tijden krijgt de tempel zijn volle betekenis in het Nieuwe Verbond. (Mt. 5, 17) [[b:Mt. 5, 17]] De Kerk is de nieuwe tempel, gebouwd met levende stenen: Christus heeft immers de scheidsmuur neergehaald die de mensen verdeelde, en hen opgebouwd om hen te maken tot een woonstede van God in de Geest. (Ef. 2, 14-22) [[b:Ef. 2, 14-22]] In het hemelse Jeruzalem zal geen tempel meer zijn, maar in het midden zal "de troon van God en van het Lam" staan. (Openb. 22, 3) [[b:Openb. 22, 3]] God, de Heer, de Almachtige evenals het Lam zullen zelf de tempel zijn. (Openb. 21, 22) [[b:Openb. 21, 22]]
In de tijd van de Kerk is het gewijde gebouw een teken dat ons de weg wijst naar Hem die de Heer is van alle schepselen in de hemel en op aarde, de Heer van de Serafijnen, de koning van Israël, de enige Heilige, die onder ons is komen wonen om ons binnen te leiden in zijn Koninkrijk, "onze stad, ons vaderland in de hemel". (Fil. 3, 20) [[b:Fil. 3, 20]] De materiële kerk is teken van het hemels altaar en van het heiligdom waar Christus is binnengegaan, dat niet door mensenhanden is gemaakt, maar dat beeld is van het waarachtige heiligdom: "de hemel zelf, om er nu, voor onze zaak, bij God present te zijn" (Hebr. 9, 24) [b:Hebr. 9, 24]. Het heiligdom brengt ons dus over naar een andere wereld, naar de tegenwoordigheid van God.
Deze relatie tussen twee universa, de aardse en de hemelse, wordt vaak bevestigd in alle christelijke liturgieën. Zo vraagt een wijdverbreide eucharistische formule "de barmhartige God om onze gaven te aanvaarden als een geestelijke welriekende geur op zijn heilig, hemels en geestelijk altaar". Vgl. bijv. de litanie.. Vgl. bijv. de litanie voorafgaand aan het Onze Vader in de goddelijke liturgieën van de Kerken uit de Byzantijnse traditie. Het gaat om een gewijde dimensie, onderscheiden van de louter menselijke werkelijkheid. Wij worden in deze dimensie binnengeleid door het liturgische mysterie, waarin de mensheid de mantel der goddelijke heerlijkheid terugkrijgt, waarmee zij was bedekt vóór de zondeval. De organische verhouding die in de Oosterse kerkgebouwen bestaat tussen het schip en het heiligdom symboliseert onze huidige situatie waarin wij als in een spiegel onduidelijk zien (1 Kor. 13, 12) [[b:1 Kor. 13, 12]], omdat de hele Kerk nog onderweg is naar de openbaring in heerlijkheid van haar Heer. Aldus wordt het huidige leven omgevormd en "tot steeds heerlijker gelijkenis" gelijkvormig gemaakt met het beeld van de Heer (2 Kor. 3, 18) [b:2 Kor. 3, 18], boven de aardse beslommeringen uit op weg naar het toekomstig leven waarin wij God zullen zien "van aangezicht tot aangezicht" (1 Kor. 13, 12) [b:1 Kor. 13, 12].
Referenties naar alinea 102: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
103
Het altaar
Het altaar is een andere uitdrukking van de eredienst die verbonden is met het aanbieden van het offer dat aan God wordt gebracht. "Noach bouwde een altaar ter ere van de Heer ( ... ) en droeg op het altaar brandoffers op" (Gen. 8, 20) [b:Gen. 8, 20]: dit is een symbolisch gebaar, dat voorkomt in alle godsdiensten als uitdrukking van de dankbaarheid voor ontvangen weldaden, maar ook van onderwerping, aanroeping en verzoening. Als belangrijk onderdeel van de eredienst van het oude Israël werd het altaar tenslotte geplaatst in één centrale ruimte: eerst, ten tijde van Mozes, in de tent van de samenkomst, daarna in de tempel van Salomo.
Ook Christus verwijst ernaar, wanneer Hij verwijten maakt aan de oversten van het volk, en zegt: "Wat staat hoger: de offergave of het altaar dat de offergave heilig maakt? Wie dus zweert bij het altaar, zweert daarbij en bij alles wat er op ligt. En wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij Hem die erin woont. En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij Hem die erop zetelt" (Mt. 23, 19-22) [b:Mt. 23, 19-22].
In de mystagogie van de Oosterse Vaders krijgt het christelijke altaar binnen de dynamiek van de liturgische viering zijn volmaakte en veelvoudige symboliek als verwijzing naar de gewijde typologie op alle niveaus tegelijk, vanaf de voorafbeelding in het Oude Verbond tot aan de vervulling in het Nieuwe. Zo is het christelijke altaar tegelijkertijd de voltooiing van het Heilige der Heiligen uit de oude tempel, het Golgotha-altaar van het nieuwe offer en als voorafbeelding daarvan de tafel van het Laatste Avondmaal, het graf van de Heer, de plaats van zijn verrijzenis, bron van alle sacramentele genade die van het altaar naar ons toestroomt, en het altaar van de hemelse liturgie waarvan de liturgie van de Kerk een icoon is: "de hemel op aarde, waarin God die boven de hemelen is verheven, woont en wandelt". Patrologia Graeca 98, 384B [[7031]]
Het altaar is een andere uitdrukking van de eredienst die verbonden is met het aanbieden van het offer dat aan God wordt gebracht. "Noach bouwde een altaar ter ere van de Heer ( ... ) en droeg op het altaar brandoffers op" (Gen. 8, 20) [b:Gen. 8, 20]: dit is een symbolisch gebaar, dat voorkomt in alle godsdiensten als uitdrukking van de dankbaarheid voor ontvangen weldaden, maar ook van onderwerping, aanroeping en verzoening. Als belangrijk onderdeel van de eredienst van het oude Israël werd het altaar tenslotte geplaatst in één centrale ruimte: eerst, ten tijde van Mozes, in de tent van de samenkomst, daarna in de tempel van Salomo.
Ook Christus verwijst ernaar, wanneer Hij verwijten maakt aan de oversten van het volk, en zegt: "Wat staat hoger: de offergave of het altaar dat de offergave heilig maakt? Wie dus zweert bij het altaar, zweert daarbij en bij alles wat er op ligt. En wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij Hem die erin woont. En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij Hem die erop zetelt" (Mt. 23, 19-22) [b:Mt. 23, 19-22].
In de mystagogie van de Oosterse Vaders krijgt het christelijke altaar binnen de dynamiek van de liturgische viering zijn volmaakte en veelvoudige symboliek als verwijzing naar de gewijde typologie op alle niveaus tegelijk, vanaf de voorafbeelding in het Oude Verbond tot aan de vervulling in het Nieuwe. Zo is het christelijke altaar tegelijkertijd de voltooiing van het Heilige der Heiligen uit de oude tempel, het Golgotha-altaar van het nieuwe offer en als voorafbeelding daarvan de tafel van het Laatste Avondmaal, het graf van de Heer, de plaats van zijn verrijzenis, bron van alle sacramentele genade die van het altaar naar ons toestroomt, en het altaar van de hemelse liturgie waarvan de liturgie van de Kerk een icoon is: "de hemel op aarde, waarin God die boven de hemelen is verheven, woont en wandelt". Patrologia Graeca 98, 384B [[7031]]
Referenties naar alinea 103: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
104
Het heiligdom
In de Oosterse Kerken is de gewijde ruimte verdeeld in verschillende plaatsen die een eigen functie hebben en organisch met elkaar verbonden zijn. Deze is het beeld van de Kerk van God, de heilige samenkomst van de gelovigen als pelgrims naar het Beloofde land. Ieder lid heeft er een specifieke plaats die beantwoordt aan de eigen zending.
Het heiligdom is gescheiden van het schip door middel van een afsluiting met poorten, een gordijn of een iconostase, omdat het de heiligste plaats is; daar staat het altaar waarop de goddelijke liturgie wordt gevierd en de oblatio, het offer, wordt gebracht. Alleen zij aan wie het heilig dienstwerk is toevertrouwd, mogen er binnengaan om de heilige handelingen te verrichten.
Processies en andere bewegingen zorgen voor een verband tussen het schip en het heiligdom; zij richten de gelovigen stap voor stap en op pedagogisch wijze op het altaar. Het evangelie bevindt zich steeds op het altaar en wordt er plechtig vanaf genomen voor de viering van het Woord; daarheen worden aan het begin van de eigenlijke eucharistische viering ook de gaven gebracht om ze aan de Heer op te dragen. Vanaf het altaar, waarop ze worden geplaatst, zullen diezelfde gaven plechtig het heiligdom verlaten voor het communiceren van de gelovigen. Hiermee wordt verbeeld dat door de openbaring en in het bijzonder door de incarnatie en het paasmysterie van de Zoon de sluier wordt weggenomen die het mysterie van God bedekt.
In de Oosterse Kerken is de gewijde ruimte verdeeld in verschillende plaatsen die een eigen functie hebben en organisch met elkaar verbonden zijn. Deze is het beeld van de Kerk van God, de heilige samenkomst van de gelovigen als pelgrims naar het Beloofde land. Ieder lid heeft er een specifieke plaats die beantwoordt aan de eigen zending.
Het heiligdom is gescheiden van het schip door middel van een afsluiting met poorten, een gordijn of een iconostase, omdat het de heiligste plaats is; daar staat het altaar waarop de goddelijke liturgie wordt gevierd en de oblatio, het offer, wordt gebracht. Alleen zij aan wie het heilig dienstwerk is toevertrouwd, mogen er binnengaan om de heilige handelingen te verrichten.
Processies en andere bewegingen zorgen voor een verband tussen het schip en het heiligdom; zij richten de gelovigen stap voor stap en op pedagogisch wijze op het altaar. Het evangelie bevindt zich steeds op het altaar en wordt er plechtig vanaf genomen voor de viering van het Woord; daarheen worden aan het begin van de eigenlijke eucharistische viering ook de gaven gebracht om ze aan de Heer op te dragen. Vanaf het altaar, waarop ze worden geplaatst, zullen diezelfde gaven plechtig het heiligdom verlaten voor het communiceren van de gelovigen. Hiermee wordt verbeeld dat door de openbaring en in het bijzonder door de incarnatie en het paasmysterie van de Zoon de sluier wordt weggenomen die het mysterie van God bedekt.
Referenties naar alinea 104: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
105
De ambo
De ambo heeft in de Oosterse traditie verschillende vormen met een relatief homogene betekenis. In de Grieks-christelijke traditie kon zij bestaan uit een vaste constructie die boven de vloer uitstak en het schip van de kerk domineerde. Vanaf de ambo werd het evangelie verkondigd, kon de homilie worden uitgesproken en konden de cantors hun dienstwerk vervullen. De traditie van de Syrische Kerken kent als equivalent de Bèma, een verhoging die midden in de kerk staat opgericht, met zetels voor de bisschop en de priesters, een klein altaar met het kruis, het evangelieboek en kaarsen en deze wordt 'Golgota' genoemd.
Vanaf de Bèma verkondigt de diaken het evangelie en wordt de homilie gehouden. Beide termen ('ambo' verwijst naar het omhoogheffen, 'Golgota' naar de dood en begrafenis van de Heer) geven al aan dat de symboliek van de ambo herinnert aan het lege graf van de Heer, van waaruit Hij verrezen is, maar dat een 'teken' blijft, van waaruit de 'engel van de verrijzenis' - de diaken - steeds weer het evangelie van onze verrijzenis verkondigt. vgl: Patrologia Graeca 98, 392A [[[7031]]]
Het is bij de restauratie van oude kerken of bij de bouw van nieuwe dan ook van belang, dat de verantwoordelijken nauwlettend de daarin uitgedrukte symboliek bestuderen, er zorgvuldig rekening mee houden en voorzien in de mogelijkheid van een herinvoering van het gebruik in overeenstemming met hun eigen traditie.
De ambo heeft in de Oosterse traditie verschillende vormen met een relatief homogene betekenis. In de Grieks-christelijke traditie kon zij bestaan uit een vaste constructie die boven de vloer uitstak en het schip van de kerk domineerde. Vanaf de ambo werd het evangelie verkondigd, kon de homilie worden uitgesproken en konden de cantors hun dienstwerk vervullen. De traditie van de Syrische Kerken kent als equivalent de Bèma, een verhoging die midden in de kerk staat opgericht, met zetels voor de bisschop en de priesters, een klein altaar met het kruis, het evangelieboek en kaarsen en deze wordt 'Golgota' genoemd.
Vanaf de Bèma verkondigt de diaken het evangelie en wordt de homilie gehouden. Beide termen ('ambo' verwijst naar het omhoogheffen, 'Golgota' naar de dood en begrafenis van de Heer) geven al aan dat de symboliek van de ambo herinnert aan het lege graf van de Heer, van waaruit Hij verrezen is, maar dat een 'teken' blijft, van waaruit de 'engel van de verrijzenis' - de diaken - steeds weer het evangelie van onze verrijzenis verkondigt. vgl: Patrologia Graeca 98, 392A [[[7031]]]
Het is bij de restauratie van oude kerken of bij de bouw van nieuwe dan ook van belang, dat de verantwoordelijken nauwlettend de daarin uitgedrukte symboliek bestuderen, er zorgvuldig rekening mee houden en voorzien in de mogelijkheid van een herinvoering van het gebruik in overeenstemming met hun eigen traditie.
Referenties naar alinea 105: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
106
De narthex en het baptisterium
Enkele andere plaatsen maken het geheel van de ruimte van de gewijde kerkgebouwen in de Oosterse kerken compleet: nl. de narthex en het baptisterium.
Bij de ingang van de kerk bevindt zich de narthex, waar verschillende vieringen plaatsvinden, zoals o.a. die welke zijn voorbehouden aan de catechumenen en boetelingen, gebeden van minder plechtige aard of met een sterker boetekarakter, processies, de viering van de kleine uren van de goddelijke lofprijzing.
Het baptisterium wordt ook wel Kolymbêthra genoemd, het bad van onderdompeling in Christus' dood, ofwel 'Jordaan' naar de rivier die, geheiligd door de doop van de Heer in de Heilige Geest, wordt tot het water van de dood aan de zonde. De oude tradities van het Oosten en het westen vertonen een grote variëteit in de vorm van de baptisteria. Toch hadden ze alle als gemeenschappelijk kenmerk, dat ze het graf representeren waarin men werd ondergedompeld om met Christus te sterven en waaruit men opsteeg, verrezen met Christus door de werking van de Heilige Geest.
Het baptisterium zou normaal gesproken buiten de eigenlijke kerk gelegen moeten zijn, omdat de neofiet pas na het doopsel en de zalving met het heilig myron volledig wordt ingelijfd in de Kerk en daarom de tempel kan binnengaan die er het symbool van is. Wanneer het vanwege de structuur van de oude gebouwen onmogelijk is om het baptisterium buiten te plaatsen, dan dient men het minstens dicht bij de ingang van de kerk een plaats te geven.
Enkele andere plaatsen maken het geheel van de ruimte van de gewijde kerkgebouwen in de Oosterse kerken compleet: nl. de narthex en het baptisterium.
Bij de ingang van de kerk bevindt zich de narthex, waar verschillende vieringen plaatsvinden, zoals o.a. die welke zijn voorbehouden aan de catechumenen en boetelingen, gebeden van minder plechtige aard of met een sterker boetekarakter, processies, de viering van de kleine uren van de goddelijke lofprijzing.
Het baptisterium wordt ook wel Kolymbêthra genoemd, het bad van onderdompeling in Christus' dood, ofwel 'Jordaan' naar de rivier die, geheiligd door de doop van de Heer in de Heilige Geest, wordt tot het water van de dood aan de zonde. De oude tradities van het Oosten en het westen vertonen een grote variëteit in de vorm van de baptisteria. Toch hadden ze alle als gemeenschappelijk kenmerk, dat ze het graf representeren waarin men werd ondergedompeld om met Christus te sterven en waaruit men opsteeg, verrezen met Christus door de werking van de Heilige Geest.
Het baptisterium zou normaal gesproken buiten de eigenlijke kerk gelegen moeten zijn, omdat de neofiet pas na het doopsel en de zalving met het heilig myron volledig wordt ingelijfd in de Kerk en daarom de tempel kan binnengaan die er het symbool van is. Wanneer het vanwege de structuur van de oude gebouwen onmogelijk is om het baptisterium buiten te plaatsen, dan dient men het minstens dicht bij de ingang van de kerk een plaats te geven.
Referenties naar alinea 106: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
107
Het gebed richting het Oosten
Sinds zeer oude tijden is het gebruikelijk in de Oosterse Kerken om zich bij het gebed tot op de grond neer te buigen, gericht naar het Oosten; de gewijde gebouwen zelf waren zó geconstrueerd, dat het altaar in de richting van het Oosten stond. De heilige Johannes van Damascus verklaart de betekenis van deze traditie: "Het is niet zomaar of bij toeval dat wij bidden gekeerd naar het Oosten ( ... ). Aangezien God verstandelijk licht is (1 Joh. 1, 5) [b:1 Joh. 1, 5] en Christus in de Schrift de Zon der gerechtigheid (Mal. 3, 20) [b:Mal. 3, 20] wordt genoemd en opgaande Zon (Zach. 3, 8; volgens de Septuagint) [b:Zach. 3, 8], is het nodig om het Oosten aan Hem toe te wijden wanneer Hem onze eredienst wordt gebracht. De Schrift zegt: 'Daarna legde de Heer God een tuin aan in Eden, ergens in het Oosten, en daarin plaatste hij de mens die Hij geboetseerd had' (Gen. 2, 8) [b:Gen. 2, 8]. ( ... ) Wij brengen God onze eredienst, terwijl we op zoek zijn naar het oude vaderland en daarop zijn gericht. Ook bij de tent van Mozes waren het voorhangsel en het verzoendeksel naar het Oosten gekeerd. De stam van Juda was als belangrijkste stam aan de oostkant gelegerd. (Num. 2, 3) [[b:Num. 2, 3]] In de tempel van Salomon was de poort van de Heer op het Oosten gericht. (Ez. 44, 1) [[b:Ez. 44, 1]] De gekruisigde Heer, ten slotte, keek in westelijke richting, en daarom buigen wij ons ter aarde in zijn richting om Hem te zien. Toen Hij opsteeg ten hemel, werd Hij opgenomen in oostelijke richting: zo hebben zijn leerlingen Hem aanbeden, zo ook zal Hij wederkeren, op dezelfde wijze als zij Hem ten hemel hebben zien opstijgen (Hand. 1, 11) [[b:Hand. 1, 11]], zoals ook de Heer zelf zegt: 'Zoals de bliksem uitschiet van het Oosten en licht tot in het westen, zo zal het zijn met de komst van de Mensenzoon' (Mt. 24, 27) [b:Mt. 24, 27]. Hem verwachten wij, terwijl wij ons ter aarde neerbuigen naar het Oosten. Het gaat om een ongeschreven traditie, afkomstig van de apostelen.". IV, 12: PL 94, 1133-1136 [[855]]
Deze rijke en boeiende uitleg geeft ook een verklaring voor de reden waarom degene die de liturgische viering voorzit, in oostelijke richting bidt, evenals het volk dat eraan deelneemt. Het gaat er in dit geval niet om, zoals vaak wordt beweerd, de viering voor te zitten 'met de rug naar het volk', maar wel om het volk te leiden op zijn pelgrimsreis naar het Koninkrijk, waar in het gebed om gesmeekt wordt tot aan de wederkomst van de Heer.
Deze praktijk wordt in verschillende Oosters-Katholieke Kerken bedreigd onder invloed van een nieuwe, recente ontwikkeling in de Latijnse Kerk, maar heeft dus een diepe waarde en moet daarom worden veiliggesteld als een gewoonte die sterk samenhangt met de Oosterse liturgische spiritualiteit.
Sinds zeer oude tijden is het gebruikelijk in de Oosterse Kerken om zich bij het gebed tot op de grond neer te buigen, gericht naar het Oosten; de gewijde gebouwen zelf waren zó geconstrueerd, dat het altaar in de richting van het Oosten stond. De heilige Johannes van Damascus verklaart de betekenis van deze traditie: "Het is niet zomaar of bij toeval dat wij bidden gekeerd naar het Oosten ( ... ). Aangezien God verstandelijk licht is (1 Joh. 1, 5) [b:1 Joh. 1, 5] en Christus in de Schrift de Zon der gerechtigheid (Mal. 3, 20) [b:Mal. 3, 20] wordt genoemd en opgaande Zon (Zach. 3, 8; volgens de Septuagint) [b:Zach. 3, 8], is het nodig om het Oosten aan Hem toe te wijden wanneer Hem onze eredienst wordt gebracht. De Schrift zegt: 'Daarna legde de Heer God een tuin aan in Eden, ergens in het Oosten, en daarin plaatste hij de mens die Hij geboetseerd had' (Gen. 2, 8) [b:Gen. 2, 8]. ( ... ) Wij brengen God onze eredienst, terwijl we op zoek zijn naar het oude vaderland en daarop zijn gericht. Ook bij de tent van Mozes waren het voorhangsel en het verzoendeksel naar het Oosten gekeerd. De stam van Juda was als belangrijkste stam aan de oostkant gelegerd. (Num. 2, 3) [[b:Num. 2, 3]] In de tempel van Salomon was de poort van de Heer op het Oosten gericht. (Ez. 44, 1) [[b:Ez. 44, 1]] De gekruisigde Heer, ten slotte, keek in westelijke richting, en daarom buigen wij ons ter aarde in zijn richting om Hem te zien. Toen Hij opsteeg ten hemel, werd Hij opgenomen in oostelijke richting: zo hebben zijn leerlingen Hem aanbeden, zo ook zal Hij wederkeren, op dezelfde wijze als zij Hem ten hemel hebben zien opstijgen (Hand. 1, 11) [[b:Hand. 1, 11]], zoals ook de Heer zelf zegt: 'Zoals de bliksem uitschiet van het Oosten en licht tot in het westen, zo zal het zijn met de komst van de Mensenzoon' (Mt. 24, 27) [b:Mt. 24, 27]. Hem verwachten wij, terwijl wij ons ter aarde neerbuigen naar het Oosten. Het gaat om een ongeschreven traditie, afkomstig van de apostelen.". IV, 12: PL 94, 1133-1136 [[855]]
Deze rijke en boeiende uitleg geeft ook een verklaring voor de reden waarom degene die de liturgische viering voorzit, in oostelijke richting bidt, evenals het volk dat eraan deelneemt. Het gaat er in dit geval niet om, zoals vaak wordt beweerd, de viering voor te zitten 'met de rug naar het volk', maar wel om het volk te leiden op zijn pelgrimsreis naar het Koninkrijk, waar in het gebed om gesmeekt wordt tot aan de wederkomst van de Heer.
Deze praktijk wordt in verschillende Oosters-Katholieke Kerken bedreigd onder invloed van een nieuwe, recente ontwikkeling in de Latijnse Kerk, maar heeft dus een diepe waarde en moet daarom worden veiliggesteld als een gewoonte die sterk samenhangt met de Oosterse liturgische spiritualiteit.
Referenties naar alinea 107: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
108
De heilige beeltenissen
De heilige beeltenissen zijn van groot belang, minstens in sommige Oosterse Kerken. Zij bieden aan de blik van de gelovigen zicht op de wonderwerken die God op aarde heeft verricht, in het bijzonder door het werk van het mensgeworden Woord, maar ook door de heiligen en de Kerk. Juist daarom bekleden zij een belangrijke plaats in het liturgische leven. Een van de opvallende kernmerken van de liturgie is immers het vieren, in herinnering brengen en tegenwoordig stellen van de verschillende momenten waarin ons heil zich op mystieke wijze voltrekt. Het tegenwoordig stellen van die historische gebeurtenissen door middel van beeltenissen kan voor degene die ze overweegt dan ook een uitstekende hulp zijn om ze in herinnering te roepen en vast te houden in de geest en in het hart. Ieder detail van deze heilsgeschiedenis vertegenwoordigt het handelen van de goddelijke macht. Vergeleken met andere beeltenissen ligt de bijzondere betekenis van iconen erin, dat zij niet de dagelijkse menselijke aspecten die met het aardse oog waarneembaar zijn, in herinnering roepen en tegenwoordig stellen, maar de volkomen, christelijke nieuwheid" ... die geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, en die geen mens zich kan voorstellen", maar die de Heer heeft bereid "voor die Hem liefhebben" (1 Kor. 2, 9) [b:1 Kor. 2, 9] door hen opnieuw geboren te laten worden en hun het Koninkrijk Gods te laten zien. (Joh. 3, 2) [[b:Joh. 3, 2]] Zij brengen de hemelse dimensie tot uitdrukking van de personen die ze representeren, en dit geeft de iconen een gewijd karakter, omdat ze in zekere zin deelhebben aan het goddelijke. Daarom zijn ze directe voorwerpen van de eredienst en worden zij vereerd, zoals de beeltenissen van de Heer, zijn werken en de heiligen die deze afbeeldingen tegenwoordig stellen, worden vereerd.
In de loop van de eeuwen hebben de Oosterse evenals de westerse Kerken technieken, vormen en coherente systemen ter verbeelding van het heilige ontwikkeld om hun geloof uit te drukken en het bij de mensen te brengen. Terwijl de christelijke kunst van het westen zich de laatste eeuwen stap voor stap ontwikkeld heeft in naturalistische lijn, zijn de Oosterse Kerken meer trouw gebleven aan de oude manier om de hemelse werkelijkheid in herinnering te roepen en te representeren. Talrijke en verschillende scholen zetten tegenwoordig nog deze traditie voort en maken iconen, fresco's, stoffen en andere voorwerpen in continuïteit met de oude voorbeelden, vaak zonder veronachtzaming van het huidige culturele aanvoelen. De verheven religieuze en artistieke inhoud ervan is door het westen herontdekt.
Op dit vlak waren vele Oosters-Katholieke Kerken vaak onderworpen aan westerse gebruiken die soms niet van grote kwaliteit waren en misschien wel eenvoudiger, maar vreemd aan de vereisten en betekenis van hun eigen tradities. Het is van essentieel belang om - ter vermijding van versmeltingen en tegenstrijdigheden in de vieringen - de eigen gebruiken op een organische wijze opnieuw in te voeren. De rangschikking van de gewijde plaatsen, beeltenissen, liturgische kleding en gewijde voorwerpen moeten niet worden overgelaten aan ieders smaak, maar moeten beantwoorden aan de intrinsieke vereisten van de vieringen en onderling coherent zijn.
De heilige beeltenissen zijn van groot belang, minstens in sommige Oosterse Kerken. Zij bieden aan de blik van de gelovigen zicht op de wonderwerken die God op aarde heeft verricht, in het bijzonder door het werk van het mensgeworden Woord, maar ook door de heiligen en de Kerk. Juist daarom bekleden zij een belangrijke plaats in het liturgische leven. Een van de opvallende kernmerken van de liturgie is immers het vieren, in herinnering brengen en tegenwoordig stellen van de verschillende momenten waarin ons heil zich op mystieke wijze voltrekt. Het tegenwoordig stellen van die historische gebeurtenissen door middel van beeltenissen kan voor degene die ze overweegt dan ook een uitstekende hulp zijn om ze in herinnering te roepen en vast te houden in de geest en in het hart. Ieder detail van deze heilsgeschiedenis vertegenwoordigt het handelen van de goddelijke macht. Vergeleken met andere beeltenissen ligt de bijzondere betekenis van iconen erin, dat zij niet de dagelijkse menselijke aspecten die met het aardse oog waarneembaar zijn, in herinnering roepen en tegenwoordig stellen, maar de volkomen, christelijke nieuwheid" ... die geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, en die geen mens zich kan voorstellen", maar die de Heer heeft bereid "voor die Hem liefhebben" (1 Kor. 2, 9) [b:1 Kor. 2, 9] door hen opnieuw geboren te laten worden en hun het Koninkrijk Gods te laten zien. (Joh. 3, 2) [[b:Joh. 3, 2]] Zij brengen de hemelse dimensie tot uitdrukking van de personen die ze representeren, en dit geeft de iconen een gewijd karakter, omdat ze in zekere zin deelhebben aan het goddelijke. Daarom zijn ze directe voorwerpen van de eredienst en worden zij vereerd, zoals de beeltenissen van de Heer, zijn werken en de heiligen die deze afbeeldingen tegenwoordig stellen, worden vereerd.
In de loop van de eeuwen hebben de Oosterse evenals de westerse Kerken technieken, vormen en coherente systemen ter verbeelding van het heilige ontwikkeld om hun geloof uit te drukken en het bij de mensen te brengen. Terwijl de christelijke kunst van het westen zich de laatste eeuwen stap voor stap ontwikkeld heeft in naturalistische lijn, zijn de Oosterse Kerken meer trouw gebleven aan de oude manier om de hemelse werkelijkheid in herinnering te roepen en te representeren. Talrijke en verschillende scholen zetten tegenwoordig nog deze traditie voort en maken iconen, fresco's, stoffen en andere voorwerpen in continuïteit met de oude voorbeelden, vaak zonder veronachtzaming van het huidige culturele aanvoelen. De verheven religieuze en artistieke inhoud ervan is door het westen herontdekt.
Op dit vlak waren vele Oosters-Katholieke Kerken vaak onderworpen aan westerse gebruiken die soms niet van grote kwaliteit waren en misschien wel eenvoudiger, maar vreemd aan de vereisten en betekenis van hun eigen tradities. Het is van essentieel belang om - ter vermijding van versmeltingen en tegenstrijdigheden in de vieringen - de eigen gebruiken op een organische wijze opnieuw in te voeren. De rangschikking van de gewijde plaatsen, beeltenissen, liturgische kleding en gewijde voorwerpen moeten niet worden overgelaten aan ieders smaak, maar moeten beantwoorden aan de intrinsieke vereisten van de vieringen en onderling coherent zijn.
Referenties naar alinea 108: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
109
De plicht tot trouw aan de traditie
Het valt niet te ontkennen dat de gewijde kunst in de Oosters-katholieke Kerken in recentere tijden is blootgesteld aan stijlinvloeden van gewijde kunst die volledig vreemd zijn aan haar eigen traditie zowel met betrekking tot de uiterlijke vorm van gewijde gebouwen, als tot de inrichting van de binnenruimten en tot de heilige beeltenissen. Uit de voorafgaande waarnemingen blijkt echter de harmonieuze eenheid tussen woorden, handelingen, ruimten en voorwerpen die specifiek eigen zijn voor de Oosterse liturgieën. Men dient zich telkens weer hierop te baseren bij het plannen van nieuwe plaatsen voor de eredienst. Dit vereist natuurlijk van de kant van de clerus een diepgaande kennis van de eigen traditie, en een constante, goed gefundeerde en systematische vorming van de gelovigen, zodat zij in staat zijn om de rijkdom van de liturgische tekens die hun worden toevertrouwd, ten volle te verstaan. Trouwheid impliceert niet een anachronistische fixatie, zoals de ontwikkeling van de gewijde kunst ook in het Oosten laat zien, maar veeleer een ontwikkeling die volledig coherent is met de diepe en onveranderlijke betekenis van de viering.
Het valt niet te ontkennen dat de gewijde kunst in de Oosters-katholieke Kerken in recentere tijden is blootgesteld aan stijlinvloeden van gewijde kunst die volledig vreemd zijn aan haar eigen traditie zowel met betrekking tot de uiterlijke vorm van gewijde gebouwen, als tot de inrichting van de binnenruimten en tot de heilige beeltenissen. Uit de voorafgaande waarnemingen blijkt echter de harmonieuze eenheid tussen woorden, handelingen, ruimten en voorwerpen die specifiek eigen zijn voor de Oosterse liturgieën. Men dient zich telkens weer hierop te baseren bij het plannen van nieuwe plaatsen voor de eredienst. Dit vereist natuurlijk van de kant van de clerus een diepgaande kennis van de eigen traditie, en een constante, goed gefundeerde en systematische vorming van de gelovigen, zodat zij in staat zijn om de rijkdom van de liturgische tekens die hun worden toevertrouwd, ten volle te verstaan. Trouwheid impliceert niet een anachronistische fixatie, zoals de ontwikkeling van de gewijde kunst ook in het Oosten laat zien, maar veeleer een ontwikkeling die volledig coherent is met de diepe en onveranderlijke betekenis van de viering.
Referenties naar alinea 109: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
110
De commissie voor gewijde kunst
De verschillende Kerken sui iuris moeten hun eigen experts op dit terrein vinden en vormen, en waar nog geen commissies voor gewijde kunst bestaan dienen deze, zo nodig, zonder uitstel te worden opgericht, met de nauwkeurige opdracht om te verzekeren dat de projecten voor nieuwe kerken en kapellen met de inrichting ervan, alsook voor de restauratie van oude, overeenstemmen met de criteria en de betekenis van hun eigen liturgische traditie. Bovendien is het hun taak om de staat van de huidige gewijde gebouwen te onderzoeken, aanbevelingen te doen en eventuele interventies voor te stellen.
De verschillende Kerken sui iuris moeten hun eigen experts op dit terrein vinden en vormen, en waar nog geen commissies voor gewijde kunst bestaan dienen deze, zo nodig, zonder uitstel te worden opgericht, met de nauwkeurige opdracht om te verzekeren dat de projecten voor nieuwe kerken en kapellen met de inrichting ervan, alsook voor de restauratie van oude, overeenstemmen met de criteria en de betekenis van hun eigen liturgische traditie. Bovendien is het hun taak om de staat van de huidige gewijde gebouwen te onderzoeken, aanbevelingen te doen en eventuele interventies voor te stellen.
Referenties naar alinea 110: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
111
Instelling van een centrale afdeling voor gewijde kunst
Door de Congregatie voor de Oosterse Kerken [d:107] is in samenwerking met de Pauselijke Commissie voor het Kerkelijke Cultureel Bezit een speciale afdeling gevormd voor gewijde kunst, met als opdracht de Oosters-Katholieke Kerken te helpen om hun eigen erfgoed aan gewijde kunst te beschermen, om te voorzien in aanwijzingen voor de bouw en de inrichting van nieuwe kerken, en de herstructurering van bestaande kerkruimten. De hiërarchen kunnen, vooral wanneer in hun eigen territorium gebrek is aan experten, een beroep doen op deze afdeling, wanneer men moet overgaan tot een van de opgesomde interventies.
Door de Congregatie voor de Oosterse Kerken [d:107] is in samenwerking met de Pauselijke Commissie voor het Kerkelijke Cultureel Bezit een speciale afdeling gevormd voor gewijde kunst, met als opdracht de Oosters-Katholieke Kerken te helpen om hun eigen erfgoed aan gewijde kunst te beschermen, om te voorzien in aanwijzingen voor de bouw en de inrichting van nieuwe kerken, en de herstructurering van bestaande kerkruimten. De hiërarchen kunnen, vooral wanneer in hun eigen territorium gebrek is aan experten, een beroep doen op deze afdeling, wanneer men moet overgaan tot een van de opgesomde interventies.
Referenties naar alinea 111: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hoofdstuk xv Conclusie
112
Slotoverwegingen
Deze instructie heeft als doel om aan de Oosterse Kerken die in volledige gemeenschap met Rome zijn, een hulp te bieden bij hun inzet om aan de liturgische vieringen de centrale plaats te geven die eraan toekomt in het kerkelijk leven, in volledige trouw aan de eigen aard van de specifieke tradities.
De nadruk op het volledige herstel van de traditie is niet bedoeld ten nadele van de evenzeer noodzakelijke aanpassing aan het huidige culturele aanvoelen; deze invalshoek zal in de toekomst gedetailleerder moeten worden besproken, in de levendige hoop dat dit kan gebeuren rekening houdend met de ervaringen van de orthodoxe Kerken op dit vlak, vooral in de territoria waar dit onderwerp bijzonder speelt.
Intussen leek het van het grootste belang om enkele algemene criteria te onderstrepen die vooral beogen om de volledige liturgische samenhang te herstellen in de liturgische vieringen van de Oosters-Katholieke Kerken, zodat de hele Kerk wordt verrijkt door hun specifiek erfgoed.
De gegeven aanwijzingen kunnen worden aangevuld door de eigen bijdrage en reflectie van elke Kerk sui iuris, die er de noodzakelijke aandacht aan moet besteden door te onderzoeken hoe deze moeten worden toegepast in de verschillende afzonderlijke tradities en omstandigheden. Bij het opstellen van de tekst van de instructie heeft de Congregatie voor de Oosterse Kerken [d:107] gebruik gemaakt van de grote ervaring, verworven door decennialange werkzaamheid op liturgisch vlak dankzij de verdienstelijke activiteiten van de liturgische commissie van deze congregatie; deze hebben geleid tot de publicatie van liturgische teksten die niet alleen gewaardeerd worden door de Oosters-Katholieke Kerken waarvoor ze allereerst bestemd zijn, maar ook door onderzoekers en door onze orthodoxe broeders zelf. Onze erkentelijkheid gaat ook uit naar de consultoren van de commissie, die hun tijd en bekwaamheid in dienst van de Kerken van het Oosten hebben gesteld en dit blijven doen.
Moge Maria, die de schoonste vrucht is van de verlossing, de nederige dienstmaagd die bereid was de wil van de Vader te volbrengen, de heilige ark van de Zoon die de menselijke natuur heeft aangenomen, de tempel overschaduwd door de kracht van de Heilige Geest, zij die het Woord van God heeft ontvangen en in haar hart bewaard, die de grootheid en goedheid van de Heer heeft geprezen met de lofzang die zij aanhief op Hem, en die de moeder van de Kerk is, moge zij de ijver van de Oosters-katholieke Kerken ondersteunen in het streven om het liturgisch erfgoed te laten opbloeien en hun weg richten op de volmaakte, hemelse liturgie, op de dag dat de Heer zal wederkomen en de mensheid God zal mogen zien zoals Hij is, in altijddurende aanbidding van de Allerheiligste Drie-eenheid.
Deze instructie heeft als doel om aan de Oosterse Kerken die in volledige gemeenschap met Rome zijn, een hulp te bieden bij hun inzet om aan de liturgische vieringen de centrale plaats te geven die eraan toekomt in het kerkelijk leven, in volledige trouw aan de eigen aard van de specifieke tradities.
De nadruk op het volledige herstel van de traditie is niet bedoeld ten nadele van de evenzeer noodzakelijke aanpassing aan het huidige culturele aanvoelen; deze invalshoek zal in de toekomst gedetailleerder moeten worden besproken, in de levendige hoop dat dit kan gebeuren rekening houdend met de ervaringen van de orthodoxe Kerken op dit vlak, vooral in de territoria waar dit onderwerp bijzonder speelt.
Intussen leek het van het grootste belang om enkele algemene criteria te onderstrepen die vooral beogen om de volledige liturgische samenhang te herstellen in de liturgische vieringen van de Oosters-Katholieke Kerken, zodat de hele Kerk wordt verrijkt door hun specifiek erfgoed.
De gegeven aanwijzingen kunnen worden aangevuld door de eigen bijdrage en reflectie van elke Kerk sui iuris, die er de noodzakelijke aandacht aan moet besteden door te onderzoeken hoe deze moeten worden toegepast in de verschillende afzonderlijke tradities en omstandigheden. Bij het opstellen van de tekst van de instructie heeft de Congregatie voor de Oosterse Kerken [d:107] gebruik gemaakt van de grote ervaring, verworven door decennialange werkzaamheid op liturgisch vlak dankzij de verdienstelijke activiteiten van de liturgische commissie van deze congregatie; deze hebben geleid tot de publicatie van liturgische teksten die niet alleen gewaardeerd worden door de Oosters-Katholieke Kerken waarvoor ze allereerst bestemd zijn, maar ook door onderzoekers en door onze orthodoxe broeders zelf. Onze erkentelijkheid gaat ook uit naar de consultoren van de commissie, die hun tijd en bekwaamheid in dienst van de Kerken van het Oosten hebben gesteld en dit blijven doen.
Moge Maria, die de schoonste vrucht is van de verlossing, de nederige dienstmaagd die bereid was de wil van de Vader te volbrengen, de heilige ark van de Zoon die de menselijke natuur heeft aangenomen, de tempel overschaduwd door de kracht van de Heilige Geest, zij die het Woord van God heeft ontvangen en in haar hart bewaard, die de grootheid en goedheid van de Heer heeft geprezen met de lofzang die zij aanhief op Hem, en die de moeder van de Kerk is, moge zij de ijver van de Oosters-katholieke Kerken ondersteunen in het streven om het liturgisch erfgoed te laten opbloeien en hun weg richten op de volmaakte, hemelse liturgie, op de dag dat de Heer zal wederkomen en de mensheid God zal mogen zien zoals Hij is, in altijddurende aanbidding van de Allerheiligste Drie-eenheid.
Bij de Congregatie voor de Oosterse Kerken [d:107], 6 januari l 996, het hoogfeest van de Openbaring van de Heer.
Achilles kardinaal Silvestrini Prefect
+ Miroslav S. Marusyn Secretaris
Referenties naar alinea 112: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/6600-instructie-over-de-toepassing-van-de-liturgische-voorschriften-nl