- Eerste hoofdstuk De Grieken op te leggen riten en leer
- § 3
1
Hierover is Onze beraadslaging zo tot het besluit gekomen, dat de Grieken van hetzelfde rijk = Cyprus= Cyprus bij zalvingen, die rondom het doopsel gebeuren, de wijze van de Romeinse Kerk moeten volgen en in acht nemen.
De ritus of de gewoonte, die zij naar ze zeggen hebben, namelijk om de lichamen van de dopelingen helemaal te zalven, als die niet kan worden opgeheven of verwijderd zonder schandaal, moet getolereerd worden, omdat het, wat betreft de werkzaamheid of de werking van het doopsel niet veel uitmaakt, of die voltrokken wordt of niet.
En ook maakt het niet uit, of ze in koud of in warm water dopen, omdat men zegt dat zij verzekeren dat het doopsel in beide gevallen een gelijke kracht en werking heeft.
Maar laten alleen de bisschoppen de gedoopten met chrisma op het voorhoofd tekenen, omdat de zalving hiermee niet mag worden uitgevoerd behalve door bisschoppen. Want we lezen dat alleen de Apostelen, wier plaats de bisschoppen innemen, de Heilige Geest hebben toebedeeld door handoplegging, die het vormsel of de zalving van het voorhoofd voorstellen. (Hand. 8, 14-25)[[b:Hand. 8, 14-25]]
Ook kan iedere bisschop apart in zijn eigen kerk, op de dag van het Avondmaal van de Heer, volgens de vorm van de Kerk, het chrisma toebereiden, en wel uit balsem en olijfolie. Want de gave van de Heilige Geest wordt overgedragen in de zalving met het chrisma. En we lezen ook dat de duif, die de Heilige Geest zelf aanduidt, een olijftak naar de ark heeft teruggebracht. Maar als de Grieken in dit opzicht liever hun eigen oude ritus willen volgen, namelijk dat de patriarch samen met de aartsbisschoppen en zijn suffragaanbisschoppen, en de aartsbisschoppen weer met hun suffragaanbisschoppen, gezamenlijk het chrisma toebereiden, dan moet een dergelijke gewoonte van hen getolereerd worden.
Niemand, echter, moet alleen maar gezalfd worden met een of andere zalving door priesters of biechtvaders in plaats van de genoegdoening door de boete.
Voorts bij de toevoeging van het water, of koud, of warm, of lauw, bij het offer van het altaar, mogen de Grieken hun gewoonte volgen als ze willen, zolang ze geloven en verzekeren, dat het met behoud van de canonieke vorm uit elk van beide op gelijke wijze toebereid wordt.
Maar laten zij de Eucharistie, geconsacreerd op de dag van het Avondmaal van de Heer, niet langer dan een jaar behouden, onder het voorwendsel van zieken om hen namelijk daarvan de communie te geven. Laat het toch aan hen vrijstaan, voor juist de zieken, het lichaam van Christus te consacreren, en gedurende vijftien dagen en niet met een langere tijdsduur te bewaren; opdat niet door het langdurig bewaren daarvan, nadat wellicht het uiterlijk veranderd is, het minder geschikt wordt om te nuttigen: ook al blijft de waarheid en de werkzaamheid altijd geheel en al dezelfde, en verdwijnt nooit door enige langdurigheid of vluchtigheid van de tijd.
Maar wat betreft de ontucht, die een ongehuwde man met een ongehuwde vrouw pleegt, dat dat een doodzonde is, daaraan kan geenszins getwijfeld worden, omdat de Apostel bevestigt dat zowel ontuchtigen, als ook echtbreukplegers uitgesloten zijn van het rijk Gods. (1 Kor. 6, 9 v.)[[b:1 Kor. 6, 9 v.]]
Bovendien willen wij en schrijven wij uitdrukkelijk voor, dat de Griekse bisschoppen volgens de wijze van de Romeinse Kerk voortaan zeven wijdingen toedienen, omdat men zegt dat zij tot nu toe drie van de lageren wijdingen bij de wijdingskandidaten hebben veronachtzaamd of overgeslagen. Toch moeten zij, die al op die wijze gewijd zijn door hen, wegens het al te grote aantal van hen, in de zo ontvangen wijdingen getolereerd worden.
Omdat echter volgens de Apostel, een vrouw na de dood van haar man is losgemaakt van diens wet, zodat zij de vrije mogelijkheid heeft in de Heer te huwen met wie zij wil, (Rom. 7, 2; 1 Kor. 7, 39)[[b:Rom. 7, 2; 1 Kor. 7, 39]] moeten de Grieken op geen enkele manier tweede, derde of zelfs verdere huwelijken afwijzen noch veroordelen, maar liever deze goedkeuren tussen personen, die anders met elkaar op toegestane wijze in de echt verbonden zouden kunnen worden.
Tenslotte omdat de Waarheid in het Evangelie verzekert, dat als iemand tegen de Heilige Geest een godslastering heeft uitgesproken, zal het hem noch in deze wereld noch in de toekomstige worden vergeven (Mt. 12, 32)[[b:Mt. 12, 32]]; waardoor gegeven wordt te begrijpen dat sommige zonden in het heden, andere pas in de toekomende tijd vergeven worden, en de Apostel zegt dat “het vuur het werk van wie ook maar, hoe het ook is, zal keuren”, en “wiens werk verbrandt, zal schade lijden; zelf zal hij gered zijn; maar wel zo namelijk door het vuur heen” (1 Kor. 3, 13.15)[b:1 Kor. 3, 13.15], en men zegt dat de Grieken zelf zeker en zonder twijfel geloven en bevestigen dat de zielen van diegenen, die, nadat ze de boetedoening hebben ontvangen, maar nog niet hebben volbracht, of die zonder doodzonde, echter met vergeeflijke en nietige zonden sterven, gezuiverd worden na de dood, en kunnen worden geholpen door de smeekgebeden van de Kerk: omdat ze zeggen dat de plaats van een dergelijke zuivering niet voor hen is aangewezen door hun leraren met een zekere en eigen naam, willen wij die deze immers naar de tradities en autoriteiten van de heilige Vaders “het Purgatorium” noemen, dat die in het vervolg bij hen met die naam wordt genoemd. Want in dat voorbijgaande vuur worden namelijk de zonden, echter niet de misdadige of doodzonden, die eerder door de boete niet vergeven waren, maar de kleine en nietige gereinigd, die na de dood ook nog belasten, zelfs als zij in het leven vergeven waren.
Maar de zielen van kinderen na het bad van de doop, en ook van volwassenen die in liefde zijn overleden, die noch door de zonde, noch tot enige genoegdoening daarvoor worden vastgehouden, vliegen direct over naar het eeuwige vaderland.
Om RK Documenten te kunnen verbeteren is uw reactie zeer waardevol. Heeft u aanmerkingen of suggesties voor verbeteringen of bent u een fout tegen gekomen? Laat het ons weten.