Indulgentiarum Doctrina
x
Informatie over dit document
Indulgentiarum Doctrina
Over de herziening van de aflatenpraktijk
Paus Paulus VI
1 januari 1967
Pauselijke geschriften - Apostolische Constituties
1967, Katholiek Archief jrg 22 (1967) p. 210 e.v.,
AAS, 59 (1967) pp. 5 e.v.
AAS, 59 (1967) pp. 5 e.v.
1 januari 1967
Katholiek Archief
6 januari 2023
89
nl
Referenties naar dit document: 5
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- I
Paulus, Bisschop,
dienaar der dienaren Gods
ter blijvende herinnering.
dienaar der dienaren Gods
ter blijvende herinnering.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
1
De leer en de praktijk van de aflaten, die in de katholieke Kerk reeds vele eeuwen van kracht zijn, steunen op de goddelijke openbaring als op een hecht fundament; vgl: "Omdat de macht om aflaten te verlenen door Christus aan de Kerk geschonken is en omdat de Kerk van deze macht, die haar van Godswege is overgedragen, reeds in de allervroegste tijden gebruik heeft gemaakt." [[[787|1]]] (Mt. 28, 18) [[b:Mt. 28, 18]] op de openbaring die, door de apostelen overgeleverd, "onder bijstand van de Heilige Geest in de Kerk vorderingen maakt", terwijl "de Kerk in de loop der eeuwen onafgebroken streeft naar de volheid van de goddelijke waarheid, totdat in haar Gods woorden in vervulling gaan". vgl: Dei Verbum [[[576|8]]] vgl: Dei Filius [[[115|22]]]
Maar voor een goed begrip van deze leer en van deze heilzame praktijk moeten wij enkele waarheden in herinnering roepen die de universele Kerk, verlicht door Gods woord, altijd heeft geloofd en die de bisschoppen als opvolgers van de apostelen, en vooral de pausen als opvolgers van de heilige Petrus, ofwel door de pastorale praktijk ofwel door doctrinaire documenten steeds hebben voorgehouden en nog voorhouden.
Maar voor een goed begrip van deze leer en van deze heilzame praktijk moeten wij enkele waarheden in herinnering roepen die de universele Kerk, verlicht door Gods woord, altijd heeft geloofd en die de bisschoppen als opvolgers van de apostelen, en vooral de pausen als opvolgers van de heilige Petrus, ofwel door de pastorale praktijk ofwel door doctrinaire documenten steeds hebben voorgehouden en nog voorhouden.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Zoals de goddelijke openbaring ons leert, volgen op de zonden de straffen, die door Gods heiligheid zijn opgelegd en die ofwel in deze wereld door het verdriet, de pijn en de ellende van dit leven en vooral door de dood (Vgl. Gen. 3, 16-19; "En tot de vrouw heeft Hij gezegd: 'Zeer zwaar zal ik maken de lasten van uw zwangerschap: met pijn zult gij kinderen baren. Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, hoewel hij over u heerst.' En tot de man heeft Hij gezegd: 'Omdat gij hebt geluisterd naar uw vrouw en hebt gegeten van de boom die Ik u had verboden, zal de grond vervloekt zijn omwille van u! Zwoegend zult gij van hem eten, alle dagen van uw leven. Distels en doornen zal hij voortbrengen, met veldgewas moet gij u voeden. In het zweet zult ge werken voor uw brood, tot gij terugkeert naar de grond, waaruit gij zijt genomen: gij zijt stof, en tot stof keert gij terug.') [[b:Gen. 3, 16-19]] (Lc. 19, 41-44; Rom. 2, 9; 1 Kor. 11, 30) [[b:Lc. 19, 41-44; Rom. 2, 9; 1 Kor. 11, 30]] vgl: LVIII 1, 13: "Iedere zonde, of ze nu groot is of klein, moet noodzakelijk worden gestraft, ofwel door de boeteling zelf, ofwel door de straffende God" (CCL 39, p. 739; PL 36, 701) [[[838]]] vgl: "Omdat nu de zonde een ongeordende daad is, is het duidelijk, dat ieder die zondigt tegen een of andere orde ingaat. En uit die orde zelf volgt dus, dat zij omlaaggehaald wordt. Dit omlaaghalen nu is de straf". [[[t:ia-iiae q. 87 a. 1]]] moeten worden uitgeboet of ook door het vuur en de kwellingen of de zuivere straffen in het toekomstig leven. (Vgl. Mt. 25, 41-42; En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: "Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven) [[b:Mt. 25, 41-42]] (Mc. 9, 42-43; Joh. 5, 28-29; Rom. 2, 9; Gal. 6, 6-8) [[b:Mc. 9, 42-43; Joh. 5, 28-29; Rom. 2, 9; Gal. 6, 6-8]] vgl: DH 856-858 [[[783|6-8]]] vgl: Sessio VI - Laetentur caeli - Decretum pro Graecis [[[895|4-6]]] vgl: 66, 17: "Het schijnt, dat ook hier veel vergeven en door geen enkele straf gewroken wordt; maar de straffen daarvoor worden bewaard voor later. Niet voor niets immers wordt die dag eigenlijk oordeelsdag genoemd, wanneer de Rechter over levenden en doden zal komen. Zoals omgekeerd hier heel wat gestraft wordt, en toch, als het vergeven wordt, in de toekomstige wereld stellig niet zal schaden. Daarom zegt de apostel over sommige tijdelijke straffen die in dit leven de zondaars worden opgelegd, dat zij niet tot het einde worden bewaard voor hen wier zonden worden uitgewist (1 Kor. 11, 31-32): "Als wij onszelf beoordelen, zouden wij niet onder dit oordeel vallen. Maar nu worden wij door het oordeel van de Heer getuchtigd, opdat wij niet samen met de wereld worden veroordeeld". (Uitg. Scheel, Tübingen 1930, p. 42; PL 40, 263). [[[917]]] De christengelovigen waren er daarom altijd van overtuigd, dat er vele obstakels zijn op de slechte weg en dat deze weg ruw, doornig en schadelijk is voor hen die haar bewandelen. vgl: Mand. 6, 1, 3 (Funk, Patres Apostolici 1, p. 487). [[[2277]]]
Deze straffen worden door de rechtvaardige en barmhartige God opgelegd om de zielen te zuiveren en de heiligheid van de morele orde te beschermen en om de glorie van God in zijn volle heerlijkheid te herstellen. Want iedere zonde brengt een verstoring van de universele orde mee, die God in zijn onuitsprekelijke wijsheid en oneindige goedheid heeft beschikt, en een vernietiging van aanzienlijke goederen zowel met betrekking tot de zondaar zelf als tot de mensengemeenschap. Het stond de christenen van alle tijden echter duidelijk voor de geest, dat de zonde niet enkel een overtreding is van de goddelijke wet, maar bovenal, zij het niet steeds direct en openlijk, een minachting of veronachtzaming van de persoonlijke vriendschap tussen God en mens (Vgl. Jes. 1, 2-3; "Hoort hemelen! luister, aarde! want Jahwe neemt het woord. Ik heb zonen grootgebracht en opgevoed, maar zij zijn tegen Mij in opstand gekomen. Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israël weet van niets, mijn volk heeft geen begrip".) [[b:Jes. 1, 2-3]] (Deut. 8, 11; Deut. 32, 15 vv; Jer. 33, 8; Ez. 20, 27.) [[b:Deut. 8, 11; Deut. 32, 15 vv; Jer. 33, 8; Ez. 20, 27.]] vgl: "Door deze openbaring spreekt dus de onzichtbare God (vgl. Kol. 1, 15; 1 Tim. 1, 17) uit de overvloed van zijn liefde, de mensen aan als zijn vrienden (vgl. Ex. 33, 11; Joh. 15, 14-15) en gaat met hen om (vgl. Bar. 3, 38), om hen uit te nodigen tot de gemeenschap met Hem en hen daar in op te nemen" [[[576|2]]]. vgl: Dei Verbum [[[576|21]]] en een werkelijke en nooit genoeg te schatten belediging van God, ja zelfs een ondankbare versmading van de liefde Gods, ons in Christus aangeboden, toen Christus zijn leerlingen niet zijn dienstknechten, maar zijn vrienden heeft genoemd. (Joh. 15, 14-15) [[b:Joh. 15, 14-15]] vgl: Gaudium et Spes [[[575|22]]] vgl: Ad Gentes Divinitus [[[703|13]]]
Deze straffen worden door de rechtvaardige en barmhartige God opgelegd om de zielen te zuiveren en de heiligheid van de morele orde te beschermen en om de glorie van God in zijn volle heerlijkheid te herstellen. Want iedere zonde brengt een verstoring van de universele orde mee, die God in zijn onuitsprekelijke wijsheid en oneindige goedheid heeft beschikt, en een vernietiging van aanzienlijke goederen zowel met betrekking tot de zondaar zelf als tot de mensengemeenschap. Het stond de christenen van alle tijden echter duidelijk voor de geest, dat de zonde niet enkel een overtreding is van de goddelijke wet, maar bovenal, zij het niet steeds direct en openlijk, een minachting of veronachtzaming van de persoonlijke vriendschap tussen God en mens (Vgl. Jes. 1, 2-3; "Hoort hemelen! luister, aarde! want Jahwe neemt het woord. Ik heb zonen grootgebracht en opgevoed, maar zij zijn tegen Mij in opstand gekomen. Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israël weet van niets, mijn volk heeft geen begrip".) [[b:Jes. 1, 2-3]] (Deut. 8, 11; Deut. 32, 15 vv; Jer. 33, 8; Ez. 20, 27.) [[b:Deut. 8, 11; Deut. 32, 15 vv; Jer. 33, 8; Ez. 20, 27.]] vgl: "Door deze openbaring spreekt dus de onzichtbare God (vgl. Kol. 1, 15; 1 Tim. 1, 17) uit de overvloed van zijn liefde, de mensen aan als zijn vrienden (vgl. Ex. 33, 11; Joh. 15, 14-15) en gaat met hen om (vgl. Bar. 3, 38), om hen uit te nodigen tot de gemeenschap met Hem en hen daar in op te nemen" [[[576|2]]]. vgl: Dei Verbum [[[576|21]]] en een werkelijke en nooit genoeg te schatten belediging van God, ja zelfs een ondankbare versmading van de liefde Gods, ons in Christus aangeboden, toen Christus zijn leerlingen niet zijn dienstknechten, maar zijn vrienden heeft genoemd. (Joh. 15, 14-15) [[b:Joh. 15, 14-15]] vgl: Gaudium et Spes [[[575|22]]] vgl: Ad Gentes Divinitus [[[703|13]]]
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Voor een volledige vergeving en een volledig herstel van de zonden, zoals dat heet, is dus niet alleen noodzakelijk, dat door een oprechte bekering de vriendschap met God wordt hersteld en de beledigingen, Zijn wijsheid en goedheid aangedaan, worden uitgeboet, maar ook dat al het goede, zowel persoonlijke als sociale als dat wat de universele orde aangaat en dat door de zonde verminderd of tenietgedaan is, volledig wordt hersteld ofwel door een vrijwillig herstel, dat niet zonder pijnlijke moeite zal zijn, ofwel door het verdragen van de straffen, die door de gerechte en allerheiligste wijsheid van God zijn vastgesteld en waardoor in heel de wereld de heiligheid en het aanzien van Gods glorie duidelijk aan het licht treden. Vanuit het bestaan en de ernst van de straffen nu onderkent men de dwaasheid en boosheid van de zonde, en de slechte gevolgen daarvan.
Dat er echter uit te boeten straffen of zonderesten ter uitzuivering kunnen blijven en inderdaad feitelijk dikwijls blijven, ook nadat de schuld reeds vergeven is, (Vgl. Num. 20, 12; : "Maar Jahwe zei tot Mozes en Aäron: 'Uw vertrouwen op Mij is niet zo groot geweest, dat gij tegenover de Israëlieten mijn heiligheid hebt hooggehouden. Daarom zult gij deze gemeente niet binnenleiden in het land, dat Ik hun gegeven heb.'") [[b:Num. 20, 12]] (Vgl. Num. 27, 13-14; : "Wanneer gij het aanschouwd hebt, zult gij met uw voorvaderen verenigd worden, evenals uw broer Aäron. Bij de opstand van de gemeenschap in de woestijn Sin, toen het om water ging, hebt gij u immers tegen mijn bevel verzet en tegenover hen mijn heiligheid niet hoog gehouden.'" Bedoeld is het water van Meribat-kades in de woestijn Sin.) [[b:Num. 27, 13-14]] (Vgl. 2 Sam. 12, 13-14; : "Toen zei David tot Natan: 'Ik heb tegen Jahwe gezondigd.' Natan antwoordde: 'Dan heeft Jahwe u deze zonde vergeven: u zult niet sterven. Maar omdat u door deze daad de vijanden van Jahwe reden tot lasteren heeft gegeven, zal wel het kind dat u geboren is moeten sterven.'") [[b:2 Sam. 12, 13-14]] vgl: § 18 [[[2804|23]]] vgl: "Als iemand zegt, dat na het ontvangen van de genade der rechtvaardigheid aan iedere zondaar die boete doet de schuld zo vergeven wordt en dat de schuld van de eeuwige straf zo wordt uitgewist, dat er geen enkele schuld van tijdelijke straf overblijft, ofwel te voldoen in deze wereld ofwel in de toekomstige in het vagevuur alvorens de toegang tot het rijk der hemelen kan staan: anathema sit." [[[668|60]]] vgl: Sessio XIV - Doctrina de sacramento poenitentiae [[[683|23.27]]] vgl: 124.5: "De mens wordt gedwongen (dit leven) te dragen ook na vergeving van de zonden; ofschoon de oorzaak van het feit dat hij in die ellende terechtkwam op de allereerste plaats de zonde is geweest. De straf immers strekt zich verder uit dan de schuld, opdat de schuld niet gering geschat zou worden, als zou met haar ook de straf een einde nemen. En daarom houdt de straf de mens tijdelijk nog gevangen ofwel ten bewijze van de noodzakelijke ellende ofwel ter verbetering van dit wankele leven ofwel ter beoefening van de vereiste boetvaardigheid, ook als hij die schuldig was aan de eeuwige verdoeming niet meer door de schuld gebonden is" (CCL 36, p. 683-684; PL 35, 1972-1973). [[[859]]] wordt helder naar voren gebracht in de leer over het vagevuur: want hierin worden na de dood de zielen van de overledenen die "met een echt berouw in de liefde van God zijn heengegaan, alvorens zij door waardige vruchten van boetvaardigheid voldoening over de bedreven zonden of nalatigheid hebben gegeven", DH 856 [[783|6]] door de reinigende straffen gezuiverd. Ditzelfde wordt ook voldoende aangetoond door de christengemeenschap, welke tot de heilige eucharistie was toegelaten, wanneer zij bad, "dat wij die terecht voor onze zonden worden gekastijd, omwille van de luister van Uw naam barmhartig bevrijd worden. Vgl. zondag Septuagesima,.. Vgl. zondag Septuagesima, gebed: "Verhoor, vragen wij, Heer, genadig de gebeden van uw volk, opdat wij, die terecht voor onze zonden worden gekastijd, omwille van de luister van Uw naam barmhartig bevrijd worden." Vgl. maandag na de eerste zondag van de vasten, gebed over het volk: "Verbreek, vragen wij, Heer de boeien van onze zonden; en wend van ons af, wat wij daarvoor verdienen." Vgl. derde zondag van de vasten: postcommunie: "Verlos ons, Heer, zo vragen wij, genadig van alle schulden en gevaren; Gij, die ons aan zulk een groot geheim deelachtig laat zijn."
Alle mensen echter, die als pelgrims in deze wereld vertoeven, bedrijven minstens kleine of, zoals men dat noemt, dagelijkse zonden: (Vgl. Jak.3,2; Want wij allen struikelen vele malen.) [[b:Jak.3,2]] (Vgl. 1 Joh. 1, 8; Als wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is waarheid niet in ons.) [[b:1 Joh. 1, 8]] vgl: Deze tekst van 1 Joh. 1, 8 wordt door het Concilie van Carthago als volgt becommentarieert: "Evenzo heeft bijval gevonden wat de heilige apostel Johannes zegt: Als wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons: als iemand dit zo meent te moeten verstaan, dat hij omwille van de nederigheid meent te moeten zeggen, dat wij zondig zijn, niet omdat het werkelijk zo is: anathema sit. [[[1889|(7)]]] vgl: Sessio VI - Decretum de iustificatione [[[668|17]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|40]]] zodat allen de barmhartigheid van God nodig hebben om van de straffen die op de zonden volgen te worden bevrijd.
Dat er echter uit te boeten straffen of zonderesten ter uitzuivering kunnen blijven en inderdaad feitelijk dikwijls blijven, ook nadat de schuld reeds vergeven is, (Vgl. Num. 20, 12; : "Maar Jahwe zei tot Mozes en Aäron: 'Uw vertrouwen op Mij is niet zo groot geweest, dat gij tegenover de Israëlieten mijn heiligheid hebt hooggehouden. Daarom zult gij deze gemeente niet binnenleiden in het land, dat Ik hun gegeven heb.'") [[b:Num. 20, 12]] (Vgl. Num. 27, 13-14; : "Wanneer gij het aanschouwd hebt, zult gij met uw voorvaderen verenigd worden, evenals uw broer Aäron. Bij de opstand van de gemeenschap in de woestijn Sin, toen het om water ging, hebt gij u immers tegen mijn bevel verzet en tegenover hen mijn heiligheid niet hoog gehouden.'" Bedoeld is het water van Meribat-kades in de woestijn Sin.) [[b:Num. 27, 13-14]] (Vgl. 2 Sam. 12, 13-14; : "Toen zei David tot Natan: 'Ik heb tegen Jahwe gezondigd.' Natan antwoordde: 'Dan heeft Jahwe u deze zonde vergeven: u zult niet sterven. Maar omdat u door deze daad de vijanden van Jahwe reden tot lasteren heeft gegeven, zal wel het kind dat u geboren is moeten sterven.'") [[b:2 Sam. 12, 13-14]] vgl: § 18 [[[2804|23]]] vgl: "Als iemand zegt, dat na het ontvangen van de genade der rechtvaardigheid aan iedere zondaar die boete doet de schuld zo vergeven wordt en dat de schuld van de eeuwige straf zo wordt uitgewist, dat er geen enkele schuld van tijdelijke straf overblijft, ofwel te voldoen in deze wereld ofwel in de toekomstige in het vagevuur alvorens de toegang tot het rijk der hemelen kan staan: anathema sit." [[[668|60]]] vgl: Sessio XIV - Doctrina de sacramento poenitentiae [[[683|23.27]]] vgl: 124.5: "De mens wordt gedwongen (dit leven) te dragen ook na vergeving van de zonden; ofschoon de oorzaak van het feit dat hij in die ellende terechtkwam op de allereerste plaats de zonde is geweest. De straf immers strekt zich verder uit dan de schuld, opdat de schuld niet gering geschat zou worden, als zou met haar ook de straf een einde nemen. En daarom houdt de straf de mens tijdelijk nog gevangen ofwel ten bewijze van de noodzakelijke ellende ofwel ter verbetering van dit wankele leven ofwel ter beoefening van de vereiste boetvaardigheid, ook als hij die schuldig was aan de eeuwige verdoeming niet meer door de schuld gebonden is" (CCL 36, p. 683-684; PL 35, 1972-1973). [[[859]]] wordt helder naar voren gebracht in de leer over het vagevuur: want hierin worden na de dood de zielen van de overledenen die "met een echt berouw in de liefde van God zijn heengegaan, alvorens zij door waardige vruchten van boetvaardigheid voldoening over de bedreven zonden of nalatigheid hebben gegeven", DH 856 [[783|6]] door de reinigende straffen gezuiverd. Ditzelfde wordt ook voldoende aangetoond door de christengemeenschap, welke tot de heilige eucharistie was toegelaten, wanneer zij bad, "dat wij die terecht voor onze zonden worden gekastijd, omwille van de luister van Uw naam barmhartig bevrijd worden. Vgl. zondag Septuagesima,.. Vgl. zondag Septuagesima, gebed: "Verhoor, vragen wij, Heer, genadig de gebeden van uw volk, opdat wij, die terecht voor onze zonden worden gekastijd, omwille van de luister van Uw naam barmhartig bevrijd worden." Vgl. maandag na de eerste zondag van de vasten, gebed over het volk: "Verbreek, vragen wij, Heer de boeien van onze zonden; en wend van ons af, wat wij daarvoor verdienen." Vgl. derde zondag van de vasten: postcommunie: "Verlos ons, Heer, zo vragen wij, genadig van alle schulden en gevaren; Gij, die ons aan zulk een groot geheim deelachtig laat zijn."
Alle mensen echter, die als pelgrims in deze wereld vertoeven, bedrijven minstens kleine of, zoals men dat noemt, dagelijkse zonden: (Vgl. Jak.3,2; Want wij allen struikelen vele malen.) [[b:Jak.3,2]] (Vgl. 1 Joh. 1, 8; Als wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is waarheid niet in ons.) [[b:1 Joh. 1, 8]] vgl: Deze tekst van 1 Joh. 1, 8 wordt door het Concilie van Carthago als volgt becommentarieert: "Evenzo heeft bijval gevonden wat de heilige apostel Johannes zegt: Als wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons: als iemand dit zo meent te moeten verstaan, dat hij omwille van de nederigheid meent te moeten zeggen, dat wij zondig zijn, niet omdat het werkelijk zo is: anathema sit. [[[1889|(7)]]] vgl: Sessio VI - Decretum de iustificatione [[[668|17]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|40]]] zodat allen de barmhartigheid van God nodig hebben om van de straffen die op de zonden volgen te worden bevrijd.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- II
4
Krachtens een geheim en liefdevol mysterie van Gods beschikking zijn de mensen door een bovennatuurlijke band met elkaar verbonden, waardoor de zonde van de één ook aan de overigen schade toebrengt, zoals ook de heiligheid van de één weldadig is voor de anderen. vgl: 1, 28 (PL 43, 124). [[[2225]]] Zo helpen de christengelovigen elkaar om het bovennatuurlijk einddoel te bereiken. Een getuigenis van deze gemeenschap treedt aan de dag in Adam zelf, wiens zonde door voortplanting op alle mensen overgaat. Maar een groter en volmaakter begin, fundament en voorbeeld van deze bovennatuurlijke band is Christus zelf, tot gemeenschap met wie God ons heeft geroepen. (Vgl. Joh. 15, 5; "Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in Mij blijft, terwijl Ik blijf in hem, die draagt veel vrucht".) [[b:Joh. 15, 5]] (Vgl. 1 Kor. 12, 27; "Welnu, tezamen vormt gij het lichaam van Christus en ieder afzonderlijk zijt gij ledematen".) [[b:1 Kor. 12, 27]] (1 Kor. 1, 9.10.17; Ef. 1, 20-23; Ef. 4, 4) [[b:1 Kor. 1, 9.10.17; Ef. 1, 20-23; Ef. 4, 4]] vgl: Lumen Gentium [[[617|7]]] vgl: "Deze mededeling van de Geest van Christus heeft tot gevolg, dat de Kerk als de volheid en de aanvulling wordt van de Verlosser; en dat Christus in alles in de Kerk in zekere zin wordt vervolledigd (vgl. Thomas, Commentaar in epistolas ad Ef. 1, 8). Hiermee raken wij de reden aan, waarom het mystieke Hoofd, dat Christus is, en de Kerk, die als een andere Christus hier op aarde zijn plaats inneemt, een nieuwe mens vormen, in wie door de voortzetting van het verlossingswerk van het kruis hemel en aarde worden verenigd: namelijk Christus, Hoofd en Lichaam, de gehele Christus" (DS 3813; AAS 35, 1943, p. 230-231) [[[433]]] vgl: 2 in Ps. XC, 1: Onze Heer Jezus Christus is, als een geheel volmaakte Man, en hoofd en lichaam: wij erkennen in die Mens het hoofd, die geboren is uit de maagd Maria. Dit is het Hoofd van de Kerk. Het lichaam van dit Hoofd is de Kerk, niet die Kerk welke hier op deze plaats is, maar ook die welke hier en over heel de wereld aanwezig is; en niet die Kerk welke er in deze tijd is, maar het gehele volk van heiligen, dat tot de ene staat behoort, vanaf Abel zelf tot aan hen die tot het einde nog geboren zullen worden en in Christus zullen geloven; deze staat is het lichaam van Christus, waarvan Christus het Hoofd is" (CCL 39, p. 1266; PL 37, 1159). [[[838]]]
Referenties naar alinea 4: 1
Apostolorum Limina ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Apostolorum Limina ->=geentekst=
Want Christus, "die geen zonde heeft bedreven", "heeft voor ons geleden", (1 Pt. 2, 22.21) [[b:1 Pt. 2, 22.21]]; "is om onze ongerechtigheden met wonden geslagen, is om onze misdaden gebroken... en door zijn striemen zijn wij genezen". (Jes. 53, 4-6; 1 Pt 2, 21-25; Joh. 1, 29; Rom. 4, 25) [[b:Jes. 53, 4-6; 1 Pt 2, 21-25; Joh. 1, 29; Rom. 4, 25]] (Vgl. Rom. 5, 9; e.v.) [[b:Rom. 5, 9vv]] (1 Kor. 15,3; 2 Kor. 5,21; Gal. 1, 4) [[b:1 Kor. 15,3; 2 Kor. 5,21; Gal. 1, 4]] (Vgl. Ef. 1, 7; e.v.; Hebr. 1, 3) [[b:Ef. 1, 7vv]] (1 Joh. 3,5) [[b:1 Joh. 3,5]]
In de voetsporen van Christus (1 Pt. 2, 21) [[b:1 Pt. 2, 21]] hebben de christengelovigen altijd geprobeerd elkaar te helpen op de weg naar de hemelse Vader; door gebed, door de uitwisseling van geestelijke weldaden en door berouwvolle boetedoening; hoe ferventer echter de liefde waardoor zij werden gedreven, hoe meer zij de lijdende Christus navolgden, het eigen kruis dragend tot uitboeting van hun eigen zonden en die van anderen, in de vaste overtuiging dat zij hun broeders bij God, de Vader van barmhartigheid, konden helpen in het verwerven van het heil. (Vgl. Kol. 1, 24; "Op dit ogenblik verheug ik mij, dat ik voor u lijden mag en voor mijn deel aanvullen, wat aan de kwellingen van de Christus in mijn vlees ontbreekt, ten bate van zijn lichaam, dat de Kerk is") [[b:Kol. 1, 24]] vgl: 3, p. 190; PG 9, 650. De heilige apostel Johannes spoort de jonge misdadiger aan tot boete met de uitroep: "Ik leg voor u verantwoording af aan Christus. Als het nodig is, zal ik zelf gaarne uw dood ondergaan, zoals de Heer voor ons de dood op zich genomen heeft. Ik zal mijn leven als plaatsvervanger voor het uwe geven" [[[2278]]] vgl: 17, 36: CESL 31, p. 249-250 en 263; PL 4, 495 en 508: "Wij geloven namelijk, dat bij de Rechter de verdiensten van de martelaren en de werken van rechtvaardigen zeer veel kunnen doen, maar (pas) wanneer de oordeelsdag gekomen is, wanneer na de ondergang van dit geslacht en deze wereld zijn volk is komen te staan voor de rechterstoel van Christus". "Hij kan genadig vergeving schenken aan hem die boete doet, die werkt, die bidt hij kan aanvaarden al wat voor dezen en de martelaren hebben gevraagd en wat de priesters hebben gedaan" [[[2585]]] vgl: 6: (PL 23, 359): "Gij, zegt in uw schrijven, dat wij, zolang wij leven, voor elkaar kunnen bidden; dat echter, nadat wij gestorven zullen zijn, een gebed voor een ander dat verhoord moet worden van nul en generlei waarde is: met name dat de martelaren, wanneer zij dringend vragen om bloedwraak, niets gedaan kunnen krijgen (Openb. 6, 10). Maar de apostelen en martelaren bij hun leven kunnen bidden voor de anderen, wanneer zij nog bezorgd moeten zijn voor zichzelf: hoeveel te meer dan na de bekroning van hun leven, hun overwinning en triomf?" [[[2586]]] vgl: in Martyrem Julitam 9: (PG 31, 258-259): "Men moet dus wenen met hen die wenen. Waar gij dus uw broeder in rouw ziet uit boete voor de zonden, moet gij met deze man wenen en medelijden met hem hebben. Want zo zal het u vergund zijn om door het kwaad van anderen uw eigen kwaad te verbeteren. Want wie vurige tranen stort voor de zonde van zijn naaste, zal, terwijl hij zijn broeder beweent, zichzelf genezen. Rouw om uw zonde. De zonde is de ziekte van de ziel; is de dood van de onsterfelijke ziel; de zonde verdient, dat men ze berouwt en zonder rust beweend" [[[1949]]] vgl: 1, hom. 3, 3: (PG 62, 203) : "Laten wij dus in het algemeen niet treuren over hen die sterven, noch ook over het algemeen verheugd zijn over hen die in leven zijn; maar wat dan wel? Laten wij treuren niet alleen over de zondaars die sterven, maar ook die nog in leven zijn: over de rechtvaardigen moeten wij ons verheugen, niet alleen zolang zij in leven zijn, maar ook nadat zij gestorven zijn" [[[2587]]] vgl: "Wanneer wij spreken over straf die genoegdoening geeft en die iemand vrijwillig op zich neemt, gebeurt het, dat de een de straf draagt van de ander, in zoverre zij namelijk in zekere zin een zijn. Wanneer wij echter spreken over de straf die voor de zonde is opgelegd, wordt, juist in zoverre zij het karakter van straf heeft, op die manier een ieder alleen voor zijn eigen zonde gestraft: omdat de zondedaad iets persoonlijks is. Wanneer wij echter spreken over straf die het karakter van geneesmiddel heeft, dan gebeurt het, dat de één gestraft wordt voor de zonde van de ander. Want er is reeds gezegd, dat de tegenspoed in lichamelijke dingen of ook het lijden in het lichaam zelf een soort geneesmiddel bij wijze van straf is, gericht op het heil van de ziel. Vandaar is er niets op tegen, dat met dergelijke straffen iemand wordt gestraft voor de zonde van een ander, ofwel door God of door een mens. [[[t:ia-iiae q. 87 a. 8]]] Dit is het aloude dogma van de gemeenschap der heiligen, vgl: "De gemeenschap der heiligen is immers niets anders dan een wederkerige uitwisseling van steun, uitboeting, gebed en weldaden tussen de gelovigen die ofwel het hemels vaderland deelachtig zijn geworden ofwel die aan het verzoenend vuur zijn overgeleverd ofwel nog als pelgrim op aarde vertoeven, die tot een staat samengroeien, waaraan Christus het Hoofd is, waarvan de liefde de verschijningsvorm is" (Acta Leonis XIII 22, 1902, p. 129; DS 3363) [[[1746]]] waardoor het leven van de afzonderlijke kinderen van God in en door Christus wonderbaarlijk verbonden is met het leven van alle andere christenbroeders in de bovennatuurlijke eenheid van het mystieke lichaam van Christus als in één mystieke persoon. (Vgl. 1 Kor. 12, 12-13; "Het menselijke lichaam vormt met zijn vele ledematen een geheel; alle ledematen, hoe vele ook, maken tezamen een lichaam uit. Zo is het ook met de Christus. Wij allen, Joden en heidenen, slaven en vrijen, zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop een enkel lichaam geworden en allen werden wij gedrenkt met een Geest".) [[b:1 Kor. 12, 12-13]] vgl: "Zo leeft (Christus) tot op zekere hoogte in de Kerk, dat zij als het ware een andere Christus is. Dit wordt ook bevestigd door de leraar der heidenen, als hij aan de Korintiërs schrijvend, zonder er iets bij te voegen, de Kerk "Christus" noemt (vgl. 1 Kor. 12, 12), hierin ongetwijfeld de Meester navolgend, die hem toen hij de Kerk vervolgde, vanuit de hoge had toegeroepen: "Saulus, waartoe vervolgt gij Mij?" (Vgl. Hand. 9, 4; 22, 7; 16, 14). Ja, wanneer wij de Nyssener geloven, dan noemt de apostel de Kerk vader "Christus" (vgl. De vita Moysis: PG 44, 385); en, eerbiedwaardige broeders, u is ook niet onbekend het gezegde van Augustinus: "Christus preekt Christus" (vgl. Sermones 354, 1; PL 39, 1563)" [[[433|52]]] vgl: iii, q. 48, a. 2 ad 1 + q. 49, a. 1 [[[t:iii, q. 48, a. 2 ad 1 + q. 49, a. 1]]]
Op deze wijze treedt de "schat van de Kerk" naar voren vgl: "De eniggeboren Zoon van God heeft voor de strijdende Kerk een schat verworven. Deze schat nu heeft Hij door de heilige Petrus, sleuteldrager van de hemel, en diens plaatsvervangers op aarde, overgedragen om ze op heilzame wijze uit te delen aan de gelovigen. Tot de maat van deze schat nu dragen bij, zoals men weet, de verdiensten van de heilige Moeder van God en van alle uitverkorenen vanaf de eerste rechtvaardige tot de laatste toe." [[[2588|(5-7)]]] vgl: "... Wij, aan wie de volheid van de macht vanuit de hoge is toebedeeld, verlangen vurig om uit de schat van de universele Kerk, die bestaat uit de verdiensten van Christus en van zijn heiligen en die aan ons is toevertrouwd, hulp en steun te geven aan de zielen in het vagevuur..." [[[2589|+4]]] vgl: "... de schat van verdiensten van Jezus Christus en van de heiligen uitdelen..." [[[718|2]]] vgl: Exsurge Domine [[[690|17]]] vgl: Auctorem fidei - Errores Synodi Pisoriensis [[[808|41]]]. Dit is niet als het ware een geheel van goederen, die zich bij wijze van materiële rijkdommen door de eeuwen heen opstapelen, maar het oneindige en onuitputtelijke loon dat de uitboetingen en verdiensten van Christus de Heer bij God bezitten, opgedragen om heel de mensheid van de zonde te verlossen en tot gemeenschap met de Vader te doen komen; het is Christus de Verlosser zelf in wie de voldoeningen en verdiensten van Zijn verlossing bestaan en van kracht zijn. (Hebr. 7, 23-25; Hebr. 9, 11-28) [[b:Hebr. 7, 23-25; Hebr. 9, 11-28]] Bovendien behoort tot deze schat ook de werkelijk oneindige en onmetelijke en altijd nieuwe beloning welke ten overstaan van God de gebeden en goede werken bezitten van de heilige maagd Maria en van alle heiligen, die door Christus' genade in diens voetspoor zichzelf hebben geheiligd en de opdracht die zij van de Vader ontvingen tot een goed einde hebben gebracht; zodat zij werkend aan hun eigen heil, ook hebben bijgedragen tot het heil van hun broeders in de eenheid van het mystieke lichaam van Christus.
"Allen immers die tot Christus behoren, vormen één Kerk door zijn Geest te bewaren en zijn in Hem vast aan elkaar gehecht" (Ef. 4, 16) [b:Ef. 4, 16]. De verbinding dus met de broeders die in de vrede van Christus ontslapen zijn, wordt geenszins onderbroken, maar veeleer, volgens het bestendig geloof van de Kerk, door de uitwisseling van geestelijke goederen verstevigd. Daar de hemelingen immers inniger met Christus verbonden zijn, bevestigen zij heel de Kerk met groter kracht in de heiligheid en op velerlei wijzen dragen zij tot haar bredere uitbouw bij (1 Kor. 12, 12-27) [[b:1 Kor. 12, 12-27]]. Want in het vaderland opgenomen en bij de Heer inwonend (2 Kor. 5, 8) [[b:2 Kor. 5, 8]], houden ze niet op door Hem, met Hem en in Hem voor ons bij de Vader, ten beste te spreken en bieden zij Hem de verdiensten aan die zij door de ene Middelaar tussen God en de mensen, Jezus Christus (1 Tim. 2, 5) [[b:1 Tim. 2, 5]], hier op aarde verworven hebben, door de Heer in alles te dienen en aan te vullen, wat aan de kwellingen van Christus in hun vlees ontbreekt, ten bate van Zijn Lichaam, dat de Kerk is (Kol. 1, 24) [[b:Kol. 1, 24]]. Aldus is hun broederlijke bekommernis voor onze zwakheid een kostbare hulp. vgl: Lumen Gentium [[[617|49]]]
Vandaar bestaat er tussen de gelovigen, die ofwel het hemels vadershuis bereikt hebben ofwel de misdrijven in het vagevuur uitboeten ofwel nog als pelgrim in de wereld vertoeven, inderdaad een bestendige liefdesband en een overvloedige uitwisseling van alle goeds, waardoor na uitboeting van alle zonden van heel het mystieke lichaam de goddelijke gerechtigheid wordt verzoend; Gods barmhartigheid echter wordt uitgedaagd tot vergeving en daardoor komen rouwmoedige zondaars des te sneller tot het volle genot van de weldaden van het gezin van God.
In de voetsporen van Christus (1 Pt. 2, 21) [[b:1 Pt. 2, 21]] hebben de christengelovigen altijd geprobeerd elkaar te helpen op de weg naar de hemelse Vader; door gebed, door de uitwisseling van geestelijke weldaden en door berouwvolle boetedoening; hoe ferventer echter de liefde waardoor zij werden gedreven, hoe meer zij de lijdende Christus navolgden, het eigen kruis dragend tot uitboeting van hun eigen zonden en die van anderen, in de vaste overtuiging dat zij hun broeders bij God, de Vader van barmhartigheid, konden helpen in het verwerven van het heil. (Vgl. Kol. 1, 24; "Op dit ogenblik verheug ik mij, dat ik voor u lijden mag en voor mijn deel aanvullen, wat aan de kwellingen van de Christus in mijn vlees ontbreekt, ten bate van zijn lichaam, dat de Kerk is") [[b:Kol. 1, 24]] vgl: 3, p. 190; PG 9, 650. De heilige apostel Johannes spoort de jonge misdadiger aan tot boete met de uitroep: "Ik leg voor u verantwoording af aan Christus. Als het nodig is, zal ik zelf gaarne uw dood ondergaan, zoals de Heer voor ons de dood op zich genomen heeft. Ik zal mijn leven als plaatsvervanger voor het uwe geven" [[[2278]]] vgl: 17, 36: CESL 31, p. 249-250 en 263; PL 4, 495 en 508: "Wij geloven namelijk, dat bij de Rechter de verdiensten van de martelaren en de werken van rechtvaardigen zeer veel kunnen doen, maar (pas) wanneer de oordeelsdag gekomen is, wanneer na de ondergang van dit geslacht en deze wereld zijn volk is komen te staan voor de rechterstoel van Christus". "Hij kan genadig vergeving schenken aan hem die boete doet, die werkt, die bidt hij kan aanvaarden al wat voor dezen en de martelaren hebben gevraagd en wat de priesters hebben gedaan" [[[2585]]] vgl: 6: (PL 23, 359): "Gij, zegt in uw schrijven, dat wij, zolang wij leven, voor elkaar kunnen bidden; dat echter, nadat wij gestorven zullen zijn, een gebed voor een ander dat verhoord moet worden van nul en generlei waarde is: met name dat de martelaren, wanneer zij dringend vragen om bloedwraak, niets gedaan kunnen krijgen (Openb. 6, 10). Maar de apostelen en martelaren bij hun leven kunnen bidden voor de anderen, wanneer zij nog bezorgd moeten zijn voor zichzelf: hoeveel te meer dan na de bekroning van hun leven, hun overwinning en triomf?" [[[2586]]] vgl: in Martyrem Julitam 9: (PG 31, 258-259): "Men moet dus wenen met hen die wenen. Waar gij dus uw broeder in rouw ziet uit boete voor de zonden, moet gij met deze man wenen en medelijden met hem hebben. Want zo zal het u vergund zijn om door het kwaad van anderen uw eigen kwaad te verbeteren. Want wie vurige tranen stort voor de zonde van zijn naaste, zal, terwijl hij zijn broeder beweent, zichzelf genezen. Rouw om uw zonde. De zonde is de ziekte van de ziel; is de dood van de onsterfelijke ziel; de zonde verdient, dat men ze berouwt en zonder rust beweend" [[[1949]]] vgl: 1, hom. 3, 3: (PG 62, 203) : "Laten wij dus in het algemeen niet treuren over hen die sterven, noch ook over het algemeen verheugd zijn over hen die in leven zijn; maar wat dan wel? Laten wij treuren niet alleen over de zondaars die sterven, maar ook die nog in leven zijn: over de rechtvaardigen moeten wij ons verheugen, niet alleen zolang zij in leven zijn, maar ook nadat zij gestorven zijn" [[[2587]]] vgl: "Wanneer wij spreken over straf die genoegdoening geeft en die iemand vrijwillig op zich neemt, gebeurt het, dat de een de straf draagt van de ander, in zoverre zij namelijk in zekere zin een zijn. Wanneer wij echter spreken over de straf die voor de zonde is opgelegd, wordt, juist in zoverre zij het karakter van straf heeft, op die manier een ieder alleen voor zijn eigen zonde gestraft: omdat de zondedaad iets persoonlijks is. Wanneer wij echter spreken over straf die het karakter van geneesmiddel heeft, dan gebeurt het, dat de één gestraft wordt voor de zonde van de ander. Want er is reeds gezegd, dat de tegenspoed in lichamelijke dingen of ook het lijden in het lichaam zelf een soort geneesmiddel bij wijze van straf is, gericht op het heil van de ziel. Vandaar is er niets op tegen, dat met dergelijke straffen iemand wordt gestraft voor de zonde van een ander, ofwel door God of door een mens. [[[t:ia-iiae q. 87 a. 8]]] Dit is het aloude dogma van de gemeenschap der heiligen, vgl: "De gemeenschap der heiligen is immers niets anders dan een wederkerige uitwisseling van steun, uitboeting, gebed en weldaden tussen de gelovigen die ofwel het hemels vaderland deelachtig zijn geworden ofwel die aan het verzoenend vuur zijn overgeleverd ofwel nog als pelgrim op aarde vertoeven, die tot een staat samengroeien, waaraan Christus het Hoofd is, waarvan de liefde de verschijningsvorm is" (Acta Leonis XIII 22, 1902, p. 129; DS 3363) [[[1746]]] waardoor het leven van de afzonderlijke kinderen van God in en door Christus wonderbaarlijk verbonden is met het leven van alle andere christenbroeders in de bovennatuurlijke eenheid van het mystieke lichaam van Christus als in één mystieke persoon. (Vgl. 1 Kor. 12, 12-13; "Het menselijke lichaam vormt met zijn vele ledematen een geheel; alle ledematen, hoe vele ook, maken tezamen een lichaam uit. Zo is het ook met de Christus. Wij allen, Joden en heidenen, slaven en vrijen, zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop een enkel lichaam geworden en allen werden wij gedrenkt met een Geest".) [[b:1 Kor. 12, 12-13]] vgl: "Zo leeft (Christus) tot op zekere hoogte in de Kerk, dat zij als het ware een andere Christus is. Dit wordt ook bevestigd door de leraar der heidenen, als hij aan de Korintiërs schrijvend, zonder er iets bij te voegen, de Kerk "Christus" noemt (vgl. 1 Kor. 12, 12), hierin ongetwijfeld de Meester navolgend, die hem toen hij de Kerk vervolgde, vanuit de hoge had toegeroepen: "Saulus, waartoe vervolgt gij Mij?" (Vgl. Hand. 9, 4; 22, 7; 16, 14). Ja, wanneer wij de Nyssener geloven, dan noemt de apostel de Kerk vader "Christus" (vgl. De vita Moysis: PG 44, 385); en, eerbiedwaardige broeders, u is ook niet onbekend het gezegde van Augustinus: "Christus preekt Christus" (vgl. Sermones 354, 1; PL 39, 1563)" [[[433|52]]] vgl: iii, q. 48, a. 2 ad 1 + q. 49, a. 1 [[[t:iii, q. 48, a. 2 ad 1 + q. 49, a. 1]]]
Op deze wijze treedt de "schat van de Kerk" naar voren vgl: "De eniggeboren Zoon van God heeft voor de strijdende Kerk een schat verworven. Deze schat nu heeft Hij door de heilige Petrus, sleuteldrager van de hemel, en diens plaatsvervangers op aarde, overgedragen om ze op heilzame wijze uit te delen aan de gelovigen. Tot de maat van deze schat nu dragen bij, zoals men weet, de verdiensten van de heilige Moeder van God en van alle uitverkorenen vanaf de eerste rechtvaardige tot de laatste toe." [[[2588|(5-7)]]] vgl: "... Wij, aan wie de volheid van de macht vanuit de hoge is toebedeeld, verlangen vurig om uit de schat van de universele Kerk, die bestaat uit de verdiensten van Christus en van zijn heiligen en die aan ons is toevertrouwd, hulp en steun te geven aan de zielen in het vagevuur..." [[[2589|+4]]] vgl: "... de schat van verdiensten van Jezus Christus en van de heiligen uitdelen..." [[[718|2]]] vgl: Exsurge Domine [[[690|17]]] vgl: Auctorem fidei - Errores Synodi Pisoriensis [[[808|41]]]. Dit is niet als het ware een geheel van goederen, die zich bij wijze van materiële rijkdommen door de eeuwen heen opstapelen, maar het oneindige en onuitputtelijke loon dat de uitboetingen en verdiensten van Christus de Heer bij God bezitten, opgedragen om heel de mensheid van de zonde te verlossen en tot gemeenschap met de Vader te doen komen; het is Christus de Verlosser zelf in wie de voldoeningen en verdiensten van Zijn verlossing bestaan en van kracht zijn. (Hebr. 7, 23-25; Hebr. 9, 11-28) [[b:Hebr. 7, 23-25; Hebr. 9, 11-28]] Bovendien behoort tot deze schat ook de werkelijk oneindige en onmetelijke en altijd nieuwe beloning welke ten overstaan van God de gebeden en goede werken bezitten van de heilige maagd Maria en van alle heiligen, die door Christus' genade in diens voetspoor zichzelf hebben geheiligd en de opdracht die zij van de Vader ontvingen tot een goed einde hebben gebracht; zodat zij werkend aan hun eigen heil, ook hebben bijgedragen tot het heil van hun broeders in de eenheid van het mystieke lichaam van Christus.
"Allen immers die tot Christus behoren, vormen één Kerk door zijn Geest te bewaren en zijn in Hem vast aan elkaar gehecht" (Ef. 4, 16) [b:Ef. 4, 16]. De verbinding dus met de broeders die in de vrede van Christus ontslapen zijn, wordt geenszins onderbroken, maar veeleer, volgens het bestendig geloof van de Kerk, door de uitwisseling van geestelijke goederen verstevigd. Daar de hemelingen immers inniger met Christus verbonden zijn, bevestigen zij heel de Kerk met groter kracht in de heiligheid en op velerlei wijzen dragen zij tot haar bredere uitbouw bij (1 Kor. 12, 12-27) [[b:1 Kor. 12, 12-27]]. Want in het vaderland opgenomen en bij de Heer inwonend (2 Kor. 5, 8) [[b:2 Kor. 5, 8]], houden ze niet op door Hem, met Hem en in Hem voor ons bij de Vader, ten beste te spreken en bieden zij Hem de verdiensten aan die zij door de ene Middelaar tussen God en de mensen, Jezus Christus (1 Tim. 2, 5) [[b:1 Tim. 2, 5]], hier op aarde verworven hebben, door de Heer in alles te dienen en aan te vullen, wat aan de kwellingen van Christus in hun vlees ontbreekt, ten bate van Zijn Lichaam, dat de Kerk is (Kol. 1, 24) [[b:Kol. 1, 24]]. Aldus is hun broederlijke bekommernis voor onze zwakheid een kostbare hulp. vgl: Lumen Gentium [[[617|49]]]
Vandaar bestaat er tussen de gelovigen, die ofwel het hemels vadershuis bereikt hebben ofwel de misdrijven in het vagevuur uitboeten ofwel nog als pelgrim in de wereld vertoeven, inderdaad een bestendige liefdesband en een overvloedige uitwisseling van alle goeds, waardoor na uitboeting van alle zonden van heel het mystieke lichaam de goddelijke gerechtigheid wordt verzoend; Gods barmhartigheid echter wordt uitgedaagd tot vergeving en daardoor komen rouwmoedige zondaars des te sneller tot het volle genot van de weldaden van het gezin van God.
Referenties naar alinea 5: 5
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Apostolorum Limina ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- III
6
De Kerk, zich vanaf de eerste tijden bewust van deze waarheden, heeft verschillende wegen gekend en heeft diverse wegen ingeslagen om de vruchten van de verlossing van onze Heer op de afzonderlijke gelovigen toe te passen en om de gelovigen te doen meewerken aan het heil van de broeders; en om zo heel het lichaam van de Kerk in gerechtigheid en heiligheid te richten op de volmaakte komst van het rijk Gods, wanneer God alles in allen zal zijn.
De apostelen zelf immers spoorden hun leerlingen aan om voor het heil van de zondaars te bidden; (Vgl. Jak. 5, 16; "Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij genezing moogt vinden. Het vurig gebed van een rechtvaardige vermag veel".) [[b:Jak. 5, 16]] (Vgl. 1 Joh. 5, 16; "Als iemand zijn broeder een zonde ziet bedrijven die niet voert tot de dood, moet hij voor zijn broeder bidden, en God zal hem in leven houden, dat wil zeggen, als zijn zonde hem niet doodt. Want er is een zonde die voert tot de dood; hiervoor geldt mijn aansporing om te bidden niet".) [[b:1 Joh. 5, 16]] de alleroudste gewoonte in de Kerk heeft deze praktijk met eerbied bewaard, vgl: 56, 1: (Funk, Patres Apostolici 1, p. 171): "Ook wij willen daarom bidden voor hen die in zonden zijn, opdat zij de zachtmoedigheid en nederigheid ontvangen om toe te geven, niet aan onze wil, maar aan die van God. Want zo zal het voor hen vruchtbaar zijn en tot volmaaktheid strekken, dat we hem bij God en de heiligen in medelijden gedenken" [[[984]]] vgl: 8,1: (Funk, Patres Apostolici 1, p. 321, 323): "Toen hij zijn gebed beëindigd had waarin hij allen had herdacht die hij ooit had ontmoet, jong en oud, aanzienlijk en onaanzienlijk en de katholieke kerken over heel de wereld..." [[[1817 |+ 28 ]]] vooral doordat de boetelingen de voorspraak van heel de gemeenschap inriepen vgl: 7, 16: (PG 67, 1462): Na afloop van de plechtige eucharistieviering werpen de boetelingen bij de publieke boete in de kerk van Rome "zich onder de zuchten en geweeklaag voorover op de grond. Op gelijke wijze werpt de bisschop, die onder tranen uit de tegenovergestelde richting tegemoet komt lopen, zich ter aarde; en heel de kerkmenigte, die tegelijk haar schuld belijdt, baadt in tranen. Hierna nu staat de bisschop als eerste op en richt hen die zich op de grond geworpen hebben op; en na, zoals het past, een gebed te hebben uitgesproken voor de zondaars die boete doen, stuurt hij hen naar huis" [[[2189]]] en doordat de overledenen met gebeden, met name door het opdragen van het eucharistisch offer, werden ondersteund. vgl: 24 (mystag. 5), 9: (PG 33, 1115; 1118): "Daarna (bidden wij) ook voor de overleden heilige vaders en bisschoppen, en in het algemeen voor allen onder ons die gestorven zijn; in het vaste geloof, dat het voor die zielen voor wie gebeden wordt een steun zal zijn, terwijl het heilig en huiveringwekkend slachtoffer hier voor ons ligt". Nadat hij dit bevestigd heeft met het voorbeeld van de krans die gevlochten wordt voor de keizer met het oog op het schenken van vergeving aan hen die in ballingschap gevoerd zijn, besluit deze heilige kerkleraar zijn preek met de woorden: "Op dezelfde wijze dragen ook wij voor de overledenen, ook al zijn zij zondaars, gebeden op aan God, vlechten echter geen krans, maar wij offeren Christus, voor onze zonden ter slachtbank geleid, met de bedoeling, dat de goedertieren God zich door zijn verdiensten zowel met hen als met ons laat verzoenen" [[[1900]]] vgl: 9, 12, 32 (PL 32, 777) en 9, 11, 27 (PL 32, 775) [[[850]]] vgl: 1, 3 (PL 40, 593) [[[2590]]] Ook werden reeds vanaf de vroegste tijden in de Kerk voor het heil van de zondaars goede werken aan God opgedragen, voor alles die welke, gezien de menselijke zwakheid, moeilijk zijn. vgl: 42: (GGS 17, p. 189-190; PG 9, 651): (De heilige apostel Johannes, bij de bekering van de jonge misdadiger) "Terwijl hij van toen af deels door veelvuldig gebed God smeekte om genade, deels in niet-ophoudend vasten samen met de jonge man vocht voor het leven en tenslotte met allerhande verlokkende woorden diens gemoed streelde, is hij, naar men zegt, niet eerder opgehouden, dan nadat hij hem met onwankelbare zekerheid in de schoot van de Kerk had opgenomen... " [[[2278]]] Maar omdat het lijden dat de martelaren omwille van het geloof en van de wet Gods ondergingen zeer hoog werd geacht, waren de boetelingen gewoon van hen te vragen, dat zij, gesteund door hun verdiensten, sneller de verzoening van de bisschoppen zouden ontvangen. vgl: 1, 6: (CCL 1, p. 3; PL 1, 695): "Sommigen die deze vrede in de gemeente niet vonden, waren gewoon ze van de martelaren in de gevangenis af te maken" [[[2592]]] vgl: 18 (alias: 12), 1:(CSEL 3 II, p. 523-524; PL 4, 265: "Ik ben van mening, dat onze broeders geholpen moeten worden om, wanneer zij van de martelaren vredesbrieven in ontvangst genomen hebben..., nadat hun de handen zijn opgelegd ter boetedoening, te komen tot de vrede met de Heer, waarvan de martelaren - getuige hun brieven aan ons - hebben verlangd, dat ze hun gegeven zou worden" [[[1048]]] vgl: 19 (alias: 13), 2, CSEL 3 II, p. 525; PL 4, 267) [[[1048]]] vgl: 1, 6, 42 (GCS Eus. 2, 2, 610; p.g. 20, 614-615) [[[1115]]] Want de gebeden en goede werken van de rechtvaardigen werden zo hoog geschat, dat men daarin bevestigd zag, dat de boeteling door de steun van heel het christenvolk werd schoongewassen, gereinigd en verlost. vgl: 1, 15: (PL 16, 511):"...evenals immers degene die door gebed en geween van het volk van de zonde wordt verlost, gereinigd wordt door sommige goede werken van heel het volk en door de tranen van het volk wordt schoongewassen, en gezuiverd wordt tot een innerlijk levend mens. Want Christus heeft aan zijn Kerk de gave geschonken om de ene te verlossen door allen; aan zijn Kerk, die de komst van de Heer Jezus verdiende, opdat door één mens allen zouden worden verlost" [[[2591]]]
Bij dit alles was men echter van mening, dat niet de afzonderlijke gelovigen, uit eigen kracht alleen, de vergeving van de zonden van andere broeders bewerkten; want men geloofde, dat de Kerk zelf als één lichaam, in vereniging met het hoofd Christus, in de afzonderlijke ledematen voldoening gaf. vgl: 10, 5-6:(CCL 1, p. 337; PL 1, 1356): "Het lichaam kan niet opgeruimd zijn over de pijn van een lidmaat: heel het lichaam dient mee te lijden en mee te werken tot genezing. In de één zowel als in de ander is de Kerk aanwezig, de Kerk echter is Christus: wanneer gij dus voor uw broeder neerknielt, raakt gij Christus aan, verbindt gij Christus; evenzo als zij om u tranen vergieten, lijdt Christus, wendt Christus zijn voorbede aan bij de Vader. Wat de Zoon vraagt, wordt altijd gemakkelijk verkregen" [[[2593]]] vgl: LXXXV 1 (CCL 39, p. 1176-1177; PL 37, 1082) [[[838]]]
De Kerk van de vaders nu was er absoluut van overtuigd, dat het verlossingswerk door haar ten uitvoer werd gebracht in gemeenschap met en onder gezag van de herders, die de Heilige Geest had aangesteld tot bisschoppen voor het bestuur van de Kerk Gods. (Hand. 20, 28) [[b:Hand. 20, 28]] vgl: Sessio XXIII - Doctrina de sacramento ordinis [[[695|6]]] vgl: Pastor Aeternus [[[116|12]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|20]]] vgl: 8, 1:(Funk, Patres Apostolici, 1, p. 283): "Laat niemand, wat kerkelijke zaken aangaat, iets doen buiten de bisschop om..." [[[945]]] Na alles zorgvuldig te hebben overwogen, stelden dus de bisschoppen vast, hoe en in welke mate voldoening gegeven moest worden, ja zelfs stonden zij toe, dat canonieke boetes werden afgekocht door andere werken, die wellicht gemakkelijker waren, meer in overeenstemming met het algemeen welzijn of die de vroomheid bevorderen, en die door de boetelingen zelf, soms zelfs door andere gelovigen, waren volbracht. vgl: (Mansi, SS. Conciliorum collectio 2, 674): "... want wie en door bezorgdheid en door tranen en door verdraagzaamheid en goede werken hun bekering laten zien in houding en daad, dezen zullen, nadat de vastgestelde tijd van toehoren verstreken is, terecht deel hebben aan de gebeden, op voorwaarde dat het de bisschop vrij staat iets menselijkers omtrent hen te bepalen..." [[[2594|(12)]]] vgl: (Mansi, SS. Conciliorum collectio 2, 540) [[[6246|(3)]]] vgl: 25, 7, 10 (PL 20, 559) [[[2195]]] vgl: 159,6 (PL 54, 1138) [[[914]]] vgl: 217 (can. 3), 74: (PG 32, 803): "Wanneer nu iedereen die in genoemde zonden leefde door boete te doen weer rechtschapen is geworden, dan zal hij aan wie door Gods goedheid de macht om te binden en te ontbinden is toevertrouwd niet veroordelenswaardig zijn, wanneer hij bij het zien van de intensiteit der boete van de zondaar milder wordt bij de vermindering van de tijdsduur der straffen, omdat de geschiedenis dat wat in de schriften staat aan ons leert, nl. dat zij die met grotere inspanning boete doen sneller Gods barmhartigheid deelachtig worden" [[[1027]]] vgl: 1, 15 (PL 16, 511) [[[2591]]]
De apostelen zelf immers spoorden hun leerlingen aan om voor het heil van de zondaars te bidden; (Vgl. Jak. 5, 16; "Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij genezing moogt vinden. Het vurig gebed van een rechtvaardige vermag veel".) [[b:Jak. 5, 16]] (Vgl. 1 Joh. 5, 16; "Als iemand zijn broeder een zonde ziet bedrijven die niet voert tot de dood, moet hij voor zijn broeder bidden, en God zal hem in leven houden, dat wil zeggen, als zijn zonde hem niet doodt. Want er is een zonde die voert tot de dood; hiervoor geldt mijn aansporing om te bidden niet".) [[b:1 Joh. 5, 16]] de alleroudste gewoonte in de Kerk heeft deze praktijk met eerbied bewaard, vgl: 56, 1: (Funk, Patres Apostolici 1, p. 171): "Ook wij willen daarom bidden voor hen die in zonden zijn, opdat zij de zachtmoedigheid en nederigheid ontvangen om toe te geven, niet aan onze wil, maar aan die van God. Want zo zal het voor hen vruchtbaar zijn en tot volmaaktheid strekken, dat we hem bij God en de heiligen in medelijden gedenken" [[[984]]] vgl: 8,1: (Funk, Patres Apostolici 1, p. 321, 323): "Toen hij zijn gebed beëindigd had waarin hij allen had herdacht die hij ooit had ontmoet, jong en oud, aanzienlijk en onaanzienlijk en de katholieke kerken over heel de wereld..." [[[1817 |+ 28 ]]] vooral doordat de boetelingen de voorspraak van heel de gemeenschap inriepen vgl: 7, 16: (PG 67, 1462): Na afloop van de plechtige eucharistieviering werpen de boetelingen bij de publieke boete in de kerk van Rome "zich onder de zuchten en geweeklaag voorover op de grond. Op gelijke wijze werpt de bisschop, die onder tranen uit de tegenovergestelde richting tegemoet komt lopen, zich ter aarde; en heel de kerkmenigte, die tegelijk haar schuld belijdt, baadt in tranen. Hierna nu staat de bisschop als eerste op en richt hen die zich op de grond geworpen hebben op; en na, zoals het past, een gebed te hebben uitgesproken voor de zondaars die boete doen, stuurt hij hen naar huis" [[[2189]]] en doordat de overledenen met gebeden, met name door het opdragen van het eucharistisch offer, werden ondersteund. vgl: 24 (mystag. 5), 9: (PG 33, 1115; 1118): "Daarna (bidden wij) ook voor de overleden heilige vaders en bisschoppen, en in het algemeen voor allen onder ons die gestorven zijn; in het vaste geloof, dat het voor die zielen voor wie gebeden wordt een steun zal zijn, terwijl het heilig en huiveringwekkend slachtoffer hier voor ons ligt". Nadat hij dit bevestigd heeft met het voorbeeld van de krans die gevlochten wordt voor de keizer met het oog op het schenken van vergeving aan hen die in ballingschap gevoerd zijn, besluit deze heilige kerkleraar zijn preek met de woorden: "Op dezelfde wijze dragen ook wij voor de overledenen, ook al zijn zij zondaars, gebeden op aan God, vlechten echter geen krans, maar wij offeren Christus, voor onze zonden ter slachtbank geleid, met de bedoeling, dat de goedertieren God zich door zijn verdiensten zowel met hen als met ons laat verzoenen" [[[1900]]] vgl: 9, 12, 32 (PL 32, 777) en 9, 11, 27 (PL 32, 775) [[[850]]] vgl: 1, 3 (PL 40, 593) [[[2590]]] Ook werden reeds vanaf de vroegste tijden in de Kerk voor het heil van de zondaars goede werken aan God opgedragen, voor alles die welke, gezien de menselijke zwakheid, moeilijk zijn. vgl: 42: (GGS 17, p. 189-190; PG 9, 651): (De heilige apostel Johannes, bij de bekering van de jonge misdadiger) "Terwijl hij van toen af deels door veelvuldig gebed God smeekte om genade, deels in niet-ophoudend vasten samen met de jonge man vocht voor het leven en tenslotte met allerhande verlokkende woorden diens gemoed streelde, is hij, naar men zegt, niet eerder opgehouden, dan nadat hij hem met onwankelbare zekerheid in de schoot van de Kerk had opgenomen... " [[[2278]]] Maar omdat het lijden dat de martelaren omwille van het geloof en van de wet Gods ondergingen zeer hoog werd geacht, waren de boetelingen gewoon van hen te vragen, dat zij, gesteund door hun verdiensten, sneller de verzoening van de bisschoppen zouden ontvangen. vgl: 1, 6: (CCL 1, p. 3; PL 1, 695): "Sommigen die deze vrede in de gemeente niet vonden, waren gewoon ze van de martelaren in de gevangenis af te maken" [[[2592]]] vgl: 18 (alias: 12), 1:(CSEL 3 II, p. 523-524; PL 4, 265: "Ik ben van mening, dat onze broeders geholpen moeten worden om, wanneer zij van de martelaren vredesbrieven in ontvangst genomen hebben..., nadat hun de handen zijn opgelegd ter boetedoening, te komen tot de vrede met de Heer, waarvan de martelaren - getuige hun brieven aan ons - hebben verlangd, dat ze hun gegeven zou worden" [[[1048]]] vgl: 19 (alias: 13), 2, CSEL 3 II, p. 525; PL 4, 267) [[[1048]]] vgl: 1, 6, 42 (GCS Eus. 2, 2, 610; p.g. 20, 614-615) [[[1115]]] Want de gebeden en goede werken van de rechtvaardigen werden zo hoog geschat, dat men daarin bevestigd zag, dat de boeteling door de steun van heel het christenvolk werd schoongewassen, gereinigd en verlost. vgl: 1, 15: (PL 16, 511):"...evenals immers degene die door gebed en geween van het volk van de zonde wordt verlost, gereinigd wordt door sommige goede werken van heel het volk en door de tranen van het volk wordt schoongewassen, en gezuiverd wordt tot een innerlijk levend mens. Want Christus heeft aan zijn Kerk de gave geschonken om de ene te verlossen door allen; aan zijn Kerk, die de komst van de Heer Jezus verdiende, opdat door één mens allen zouden worden verlost" [[[2591]]]
Bij dit alles was men echter van mening, dat niet de afzonderlijke gelovigen, uit eigen kracht alleen, de vergeving van de zonden van andere broeders bewerkten; want men geloofde, dat de Kerk zelf als één lichaam, in vereniging met het hoofd Christus, in de afzonderlijke ledematen voldoening gaf. vgl: 10, 5-6:(CCL 1, p. 337; PL 1, 1356): "Het lichaam kan niet opgeruimd zijn over de pijn van een lidmaat: heel het lichaam dient mee te lijden en mee te werken tot genezing. In de één zowel als in de ander is de Kerk aanwezig, de Kerk echter is Christus: wanneer gij dus voor uw broeder neerknielt, raakt gij Christus aan, verbindt gij Christus; evenzo als zij om u tranen vergieten, lijdt Christus, wendt Christus zijn voorbede aan bij de Vader. Wat de Zoon vraagt, wordt altijd gemakkelijk verkregen" [[[2593]]] vgl: LXXXV 1 (CCL 39, p. 1176-1177; PL 37, 1082) [[[838]]]
De Kerk van de vaders nu was er absoluut van overtuigd, dat het verlossingswerk door haar ten uitvoer werd gebracht in gemeenschap met en onder gezag van de herders, die de Heilige Geest had aangesteld tot bisschoppen voor het bestuur van de Kerk Gods. (Hand. 20, 28) [[b:Hand. 20, 28]] vgl: Sessio XXIII - Doctrina de sacramento ordinis [[[695|6]]] vgl: Pastor Aeternus [[[116|12]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|20]]] vgl: 8, 1:(Funk, Patres Apostolici, 1, p. 283): "Laat niemand, wat kerkelijke zaken aangaat, iets doen buiten de bisschop om..." [[[945]]] Na alles zorgvuldig te hebben overwogen, stelden dus de bisschoppen vast, hoe en in welke mate voldoening gegeven moest worden, ja zelfs stonden zij toe, dat canonieke boetes werden afgekocht door andere werken, die wellicht gemakkelijker waren, meer in overeenstemming met het algemeen welzijn of die de vroomheid bevorderen, en die door de boetelingen zelf, soms zelfs door andere gelovigen, waren volbracht. vgl: (Mansi, SS. Conciliorum collectio 2, 674): "... want wie en door bezorgdheid en door tranen en door verdraagzaamheid en goede werken hun bekering laten zien in houding en daad, dezen zullen, nadat de vastgestelde tijd van toehoren verstreken is, terecht deel hebben aan de gebeden, op voorwaarde dat het de bisschop vrij staat iets menselijkers omtrent hen te bepalen..." [[[2594|(12)]]] vgl: (Mansi, SS. Conciliorum collectio 2, 540) [[[6246|(3)]]] vgl: 25, 7, 10 (PL 20, 559) [[[2195]]] vgl: 159,6 (PL 54, 1138) [[[914]]] vgl: 217 (can. 3), 74: (PG 32, 803): "Wanneer nu iedereen die in genoemde zonden leefde door boete te doen weer rechtschapen is geworden, dan zal hij aan wie door Gods goedheid de macht om te binden en te ontbinden is toevertrouwd niet veroordelenswaardig zijn, wanneer hij bij het zien van de intensiteit der boete van de zondaar milder wordt bij de vermindering van de tijdsduur der straffen, omdat de geschiedenis dat wat in de schriften staat aan ons leert, nl. dat zij die met grotere inspanning boete doen sneller Gods barmhartigheid deelachtig worden" [[[1027]]] vgl: 1, 15 (PL 16, 511) [[[2591]]]
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- IV
7
De in de Kerk geldende overtuiging, dat de herders van de kudde des Heren de afzonderlijke gelovigen door de toepassing van de verdiensten van Christus en de heiligen kunnen bevrijden van de overblijfselen van de zonde, heeft geleidelijk aan in de loop der eeuwen onder inspiratie van de Heilige Geest, die het volk Gods zonder ophouden bezielt, de aflatenpraktijk ingevoerd, waarop er in de leer zelf en in de tucht van de Kerk een vooruitgang, geen verandering vgl: 23 (PL 50, 667-668) [[[1104]]] is ontstaan en vanuit de openbaring als grondslag een nieuw goed is ingebracht tot nut van de gelovigen en van heel de Kerk. De aflatenpraktijk nu, die zich geleidelijk aan heeft uitgebreid, is vooral toen in de historie van de Kerk als een opvallend feit naar voren gekomen, toen de pausen beslisten, dat sommige werken, passend bij het algemene welzijn van de Kerk, "beschouwd moesten worden als vervanging van iedere boete vgl: can. 2: (Mansi, SS Conciliorum collectio, 20, 816) "Een ieder die uitsluitend uit devotie, niet uit eer- of winstbejag, naar Jeruzalem is gegaan om Gods kerk te bevrijden, moet die reis als een volledige boetedoening worden aangerekend" [[[2595|(2)]]] en aan de gelovigen "die werkelijk berouw hadden en hun zonden hadden beleden" en die deze werken volbrachten "door de barmhartigheid van de almachtige God en vertrouwend op de verdiensten en het gezag van zijn apostelen", "uit de volheid van hun apostolische gezag", "niet alleen een volledige denkbare vergeving van al hun zonden" verlenen. Antiquorum habet fida relatio [[719|1]]
Want de "eniggeboren Zoon van God heeft voor de strijdende Kerk een schat verworven. Deze schat nu heeft Hij via de heilige Petrus, sleuteldrager van de hemel, en diens opvolgers, zijn plaatsvervangers op aarde geschonken om ze aan de gelovigen tot hun heil uit te delen en ze om geëigende en aanvaardbare redenen nu eens voor een algehele, dan weer voor een gedeeltelijke kwijtschelding van de tijdelijke straf, die voor de zonden verschuldigd is, zowel algemeen als in bijzondere gevallen (in die mate waarin zij met God weten, dat het goed is) barmhartig toe te passen op hen die werkelijk berouwvol hun zonden hebben beleden. Dat tot de toeneming van deze schat de verdiensten van de heilige Moeder van God en van alle uitverkorenen een bijdrage leveren, is iedereen bekend". vgl: Unigenitus Dei Filius [[[2588|(5-7)]]]
Want de "eniggeboren Zoon van God heeft voor de strijdende Kerk een schat verworven. Deze schat nu heeft Hij via de heilige Petrus, sleuteldrager van de hemel, en diens opvolgers, zijn plaatsvervangers op aarde geschonken om ze aan de gelovigen tot hun heil uit te delen en ze om geëigende en aanvaardbare redenen nu eens voor een algehele, dan weer voor een gedeeltelijke kwijtschelding van de tijdelijke straf, die voor de zonden verschuldigd is, zowel algemeen als in bijzondere gevallen (in die mate waarin zij met God weten, dat het goed is) barmhartig toe te passen op hen die werkelijk berouwvol hun zonden hebben beleden. Dat tot de toeneming van deze schat de verdiensten van de heilige Moeder van God en van alle uitverkorenen een bijdrage leveren, is iedereen bekend". vgl: Unigenitus Dei Filius [[[2588|(5-7)]]]
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Verbum Domini ->=geentekst=
De Kerk echter nodigt ook heden ten dage al haar kinderen uit om te overwegen en in ogenschouw te nemen, hoezeer de aflatenpraktijk bijdraagt tot een krachtiger leven van ieder afzonderlijk, ja zelfs van heel de christengemeenschap. Om heel kort het voornaamste in herinnering te roepen, leert dit heilzame gebruik op de eerste plaats: "dat het kwaad en bitter is God, de Heer, te hebben verlaten". (Jer. 2, 19) [b:Jer. 2, 19] Want wanneer de gelovigen aflaten verdienen, begrijpen zij, dat zij niet door eigen krachten het kwaad uit kunnen boeten dat zij door hun zonde zelf, ja zelfs heel de gemeenschap hebben toegebracht, en dus worden zij opgewekt tot een heilzame nederigheid.
Vervolgens leert de aflatenpraktijk, hoezeer wij door een intieme band onder elkaar met Christus verbonden zijn en hoeveel het bovennatuurlijk leven van ieder afzonderlijk bij kan dragen tot anderen, zodat ook zij gemakkelijker en nauwer met de Vader verenigd kunnen worden. De aflatenpraktijk spoort dus op doeltreffende wijze aan tot liefde, en beoefent deze op uitnemende wijze, als aan de broeders, die in Christus ontslapen zijn, hulp geboden wordt.
Vervolgens leert de aflatenpraktijk, hoezeer wij door een intieme band onder elkaar met Christus verbonden zijn en hoeveel het bovennatuurlijk leven van ieder afzonderlijk bij kan dragen tot anderen, zodat ook zij gemakkelijker en nauwer met de Vader verenigd kunnen worden. De aflatenpraktijk spoort dus op doeltreffende wijze aan tot liefde, en beoefent deze op uitnemende wijze, als aan de broeders, die in Christus ontslapen zijn, hulp geboden wordt.
Referenties naar alinea 9: 2
Incarnationis mysterium ->=geentekst=Verbum Domini ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Eveneens wekt de aflatenpraktijk op tot vertrouwen en hoop op een volledige verzoening met God de Vader; dit bewerkt ze echter zo, dat ze geen aanleiding geeft tot verwaarlozing van wat dan ook en op geen enkele wijze de toeleg op een goede gesteltenis, welke vereist is voor een volledige gemeenschap met God, laat verslappen. Immers, de aflaten worden, ofschoon zij om niet gegeven weldaden zijn, toch zowel voor levenden als voor overledenen slechts verleend na vervulling van bepaalde voorwaarden, omdat ter verkrijging daarvan vereist is van de ene kant, dat de voorgeschreven goede werken vervuld zijn, van de andere kant, dat de gelovige de vereiste gesteltenissen bezit: namelijk dat hij God liefheeft, de zonden verafschuwt, gelovig vertrouwen heeft op de verdiensten van Christus de Heer en vast gelooft, dat de gemeenschap der heiligen voor hem van groot belang is. Ook mag men niet uit het oog verliezen, dat de gelovigen zich door het verdienen van aflaten gewillig onderwerpen aan de wettige herders van de Kerk en met name aan de opvolger van de heilige Petrus, de sleuteldrager van de hemel, omdat de Zaligmaker zelf hun heeft opgedragen om zijn Kerk te weiden en te leiden.
Het heilzame instituut van de aflaten draagt er dus op zijn eigen wijze toe bij, dat de Kerk zonder vlek of rimpel, maar heilig en onbesmet (Ef. 5, 27) [[b:Ef. 5, 27]] aan Christus wordt aangeboden, op wonderbaarlijke wijze in Christus één door een bovennatuurlijke liefdesband. Met behulp van de aflaten immers worden de leden van de lijdende Kerk des te sneller gevoegd bij de hemelse Kerk, door diezelfde aflaten wordt het rijk van Christus steeds meer en vlugger hersteld,"totdat wij allen tezamen geraken tot de eenheid in het geloof en de kennis van Gods Zoon, tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de Volheid van de Christus". (Ef. 4, 13) [b:Ef. 4, 13]
Het heilzame instituut van de aflaten draagt er dus op zijn eigen wijze toe bij, dat de Kerk zonder vlek of rimpel, maar heilig en onbesmet (Ef. 5, 27) [[b:Ef. 5, 27]] aan Christus wordt aangeboden, op wonderbaarlijke wijze in Christus één door een bovennatuurlijke liefdesband. Met behulp van de aflaten immers worden de leden van de lijdende Kerk des te sneller gevoegd bij de hemelse Kerk, door diezelfde aflaten wordt het rijk van Christus steeds meer en vlugger hersteld,"totdat wij allen tezamen geraken tot de eenheid in het geloof en de kennis van Gods Zoon, tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de Volheid van de Christus". (Ef. 4, 13) [b:Ef. 4, 13]
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Steunend dus op deze waarheden, wil onze moeder de heilige Kerk, wanneer zij opnieuw het gebruik van de aflaten aan de gelovigen aanbeveelt als een gebruik dat in de loop van vele eeuwen en ook in de huidige tijd zeer dienstig is voor het christenvolk, zoals de ervaring bewijst, helemaal niets afdoen aan andere middelen van heiliging en reiniging, vooral het heilig misoffer en de sacramenten, met name het boetesacrament, vervolgens de talrijke hulpmiddelen die in één woord sacramentalia worden genoemd, en tenslotte de werken van vroomheid, liefde en boetvaardigheid. Al deze hulpmiddelen hebben dit gemeen, dat zij des te krachtiger de heiliging en zuivering bewerken, naarmate iemand nauwer met Christus, het Hoofd, en met het lichaam, de Kerk, door de liefde verbonden is. De bevoorrechte plaats van de liefde in het leven van christenen wordt ook door de aflaten bevestigd. Want aflaten kunnen niet worden verdiend zonder een oprechte metanoia en gemeenschap met God, waar de vervulling van de voorgeschreven werken nog bij komt. De orde van de liefde wordt dus gehandhaafd en daarin wordt de vergeving van de zondestraffen door de uitdeling uit de schat van de Kerk opgenomen. Terwijl de Kerk haar gelovigen aanspoort om de heilige overleveringen van de vaders niet los te laten of gering te schatten, maar deze gelovig te aanvaarden als een kostbare schat van het katholieke gezin en zich door die tradities te laten leiden, laat zij toch toe, dat een ieder - met de onaantastbare en rechtmatige vrijheid van de kinderen Gods - van deze middelen tot heiliging en zuivering gebruik maakt; maar zij roept altijd weer bij hen in herinnering, wat voor de verwerving van het heil voorgehouden moet worden als noodzakelijk of beter of doeltreffender. vgl: dist 20, q. 1, a. 3, q. 1a, 2, ad 2 [[[909]]] vgl: "... ofschoon deze aflaten bijzonder heilzaam zijn met betrekking tot de kwijtschelding van straf, toch zijn andere boetewerken verdienstelijker met het oog op de wezenlijke beloning; deze is oneindig beter dan kwijtschelding van tijdelijke straf". [[[t:suppl q. 25 a. 2 ad 2]]]
Om nu de aflatenpraktijk zelf tot grotere waardigheid en achting te brengen, heeft onze moeder de heilige Kerk het nuttig geoordeeld iets te vernieuwen in de praktijk daarvan en heeft zij besloten om nieuwe normen te geven.
Om nu de aflatenpraktijk zelf tot grotere waardigheid en achting te brengen, heeft onze moeder de heilige Kerk het nuttig geoordeeld iets te vernieuwen in de praktijk daarvan en heeft zij besloten om nieuwe normen te geven.
Referenties naar alinea 11: 1
Decreet bij Enchiridion Indulgentiarum ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- V
12
De hierna volgende normen voeren aangepaste wijzigingen in de discipline van de aflaten in, nadat ook de meningen van de bisschoppenvergaderingen zijn ontvangen. De bepalingen van de Codex van het kerkelijk recht [2620] en van de decreten van de Heilige Stoel over de aflaten blijven, voor zover ze met de nieuwe normen overeenkomen, van kracht. Bij het gereedmaken van deze normen hebben vooral deze drie dingen voor ogen gestaan: dat er een nieuwe maat zou worden vastgesteld voor de gedeeltelijke aflaat, een passende vermindering in de volle aflaten zou worden ingevoerd en dat al wat de zogenaamde zakelijke en lokale aflaten betreft tot een eenvoudige en waardigere vorm zou worden geredigeerd en geregeld. Wat betreft de gedeeltelijke aflaat, is met weglating van de oude bepaling van dagen en jaren een nieuwe norm of maat gezocht volgens welke de handeling zelf van de christengelovige die een met aflaat verrijkt werk volbrengt in aanmerking wordt genomen. Omdat nu de Christengelovige door zijn handeling - buiten de verdienste om, die de voornaamste vrucht van de handeling is - bovendien vergeving van de tijdelijke straf verkrijgen kan, en wel des te meer naarmate zijn liefde groter en het werk voornamer is, leek het juist om deze kwijtschelding van de straf zelf, die de Christen door zijn handeling verkrijgt, te nemen als maat van strafkwijtschelding die het kerkelijk gezag door een gedeeltelijke aflaat daaraan vrijgevig verbindt. Wat betreft de volle aflaat, leek het nuttig het aantal daarvan op passende wijze te verminderen, willen de Christengelovigen de volle aflaat op de juiste waarde schatten en deze in de vereiste gesteltenissen kunnen verdienen. Wat immers al te dikwijls gebeurt, daar wordt weinig op gelet; wat al te overvloedig wordt aangeboden, wordt weinig geacht; want de meeste Christengelovigen hebben een behoorlijke tijdsruimte nodig om zich goed op het verdienen van een volle aflaat voor te bereiden. Wat betreft de zakelijke en lokale aflaten, is niet alleen hun aantal sterk verminderd, maar ook de benaming zelf is afgeschaft, zodat duidelijker vaststaat, dat de handelingen van de Christengelovigen met aflaten verrijkt worden, niet echter zaken of plaatsen, die alleen maar een aanleiding zijn om aflaten te verdienen. Feitelijk kunnen de leden van vrome verenigingen de aflaten eigen aan hun verenigingen verdienen door het vervullen van de voorgeschreven werken en is het gebruik van de onderscheidingstekenen niet vereist.
Referenties naar alinea 12: 1
Decreet over het verlenen van speciale Aflaten aan de gelovigen tijdens de huidige pandemie ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Normen
13
Sacramentum Caritatis ->=geentekst=
Norm 1
De aflaat is een kwijtschelding ten overstaan van God van de tijdelijke straf voor zonden die, wat de schuld betreft, reeds zijn uitgewist; de goed gedisponeerde christengelovige kan deze verkrijgen op bepaalde en vast omschreven voorwaarden met behulp van de Kerk, die als bedienares van de verlossing de schat van voldoeningen van Christus en de heiligen op gezagvolle wijze uitdeelt en toepast.
De aflaat is een kwijtschelding ten overstaan van God van de tijdelijke straf voor zonden die, wat de schuld betreft, reeds zijn uitgewist; de goed gedisponeerde christengelovige kan deze verkrijgen op bepaalde en vast omschreven voorwaarden met behulp van de Kerk, die als bedienares van de verlossing de schat van voldoeningen van Christus en de heiligen op gezagvolle wijze uitdeelt en toepast.
Referenties naar alinea 13: 2
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Sacramentum Caritatis ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Norm 2
Er is een gedeeltelijke aflaat of een volle aflaat, naargelang zij van de voor de zonden verschuldigde tijdelijke straf geheel of gedeeltelijk vrijmaakt.
Er is een gedeeltelijke aflaat of een volle aflaat, naargelang zij van de voor de zonden verschuldigde tijdelijke straf geheel of gedeeltelijk vrijmaakt.
Referenties naar alinea 14: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
Norm 3
Zowel de gedeeltelijke aflaat als de volle aflaat kunnen altijd op de overledenen worden toegepast bij wijze van voorbede.
Zowel de gedeeltelijke aflaat als de volle aflaat kunnen altijd op de overledenen worden toegepast bij wijze van voorbede.
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
Norm 4
De gedeeltelijke aflaat zal in het vervolg alleen met deze woorden "gedeeltelijke aflaat" worden aangeduid zonder de toevoeging bepaling van dagen of jaren.
De gedeeltelijke aflaat zal in het vervolg alleen met deze woorden "gedeeltelijke aflaat" worden aangeduid zonder de toevoeging bepaling van dagen of jaren.
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Norm 5
Als de Christengelovige die met een berouwvol hart het werk volbrengt waaraan een gedeeltelijke aflaat verbonden is, wordt door de Kerk in die mate kwijtschelding van de tijdelijke straf verleend als hij door zijn handeling reeds ontvangt.
Als de Christengelovige die met een berouwvol hart het werk volbrengt waaraan een gedeeltelijke aflaat verbonden is, wordt door de Kerk in die mate kwijtschelding van de tijdelijke straf verleend als hij door zijn handeling reeds ontvangt.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
31
31
Norm 6
Een volle aflaat kan slechts eenmaal op een dag verdiend worden, behoudens voorschrift norm 18 [al:30] voor hen die in "stervensgevaar" zijn. Een gedeeltelijke aflaat echter kan meerdere malen op een dag verdiend worden, tenzij uitdrukkelijk anders wordt vermeld.
Een volle aflaat kan slechts eenmaal op een dag verdiend worden, behoudens voorschrift norm 18 [al:30] voor hen die in "stervensgevaar" zijn. Een gedeeltelijke aflaat echter kan meerdere malen op een dag verdiend worden, tenzij uitdrukkelijk anders wordt vermeld.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Norm 7
Voor het verkrijgen van een volle aflaat wordt vereist de uitvoering van het werk dat met een aflaat verrijkt is en de vervulling van deze drie voorwaarden: sacramentele belijdenis, eucharistische Communie en een gebed tot intentie van de paus. Bovendien wordt vereist, dat iedere begeerte naar welke, ook dagelijkse, zonde dan ook wordt uitgesloten.
Als deze volledige gesteltenis afwezig is of de bovengenoemde voorwaarden, behoudens voorschrift norm 11 [al:23] voor "hen die verhinderd zijn", niet worden vervuld, zal de aflaat slechts gedeeltelijk zijn.
Voor het verkrijgen van een volle aflaat wordt vereist de uitvoering van het werk dat met een aflaat verrijkt is en de vervulling van deze drie voorwaarden: sacramentele belijdenis, eucharistische Communie en een gebed tot intentie van de paus. Bovendien wordt vereist, dat iedere begeerte naar welke, ook dagelijkse, zonde dan ook wordt uitgesloten.
Als deze volledige gesteltenis afwezig is of de bovengenoemde voorwaarden, behoudens voorschrift norm 11 [al:23] voor "hen die verhinderd zijn", niet worden vervuld, zal de aflaat slechts gedeeltelijk zijn.
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
Norm 8
De drie voorwaarden kunnen op meerdere dagen voor of na het volbrengen van het voorgeschreven werk worden vervuld; het is echter passend, dat de communie en het gebed tot intentie van de Paus worden volbracht op de dag zelf waarop het werk wordt ondernomen.
De drie voorwaarden kunnen op meerdere dagen voor of na het volbrengen van het voorgeschreven werk worden vervuld; het is echter passend, dat de communie en het gebed tot intentie van de Paus worden volbracht op de dag zelf waarop het werk wordt ondernomen.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Norm 9
Met één sacramentele belijdenis kunnen meerdere volle aflaten worden verdiend; maar met één heilige Communie en met één gebed tot intentie van de Paus kan slechts één volle aflaat worden verdiend.
Met één sacramentele belijdenis kunnen meerdere volle aflaten worden verdiend; maar met één heilige Communie en met één gebed tot intentie van de Paus kan slechts één volle aflaat worden verdiend.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
Norm 10
De voorwaarde om te bidden tot intentie van de Paus wordt volledig vervuld, wanneer tot zijn intentie eenmaal het "Onze Vader" en een "Wees Gegroet" gebeden worden; maar aan iedere gelovige is het toegestaan om welk ander gebed ook te bidden naargelang van ieders vroomheid of devotie jegens de Paus.
De voorwaarde om te bidden tot intentie van de Paus wordt volledig vervuld, wanneer tot zijn intentie eenmaal het "Onze Vader" en een "Wees Gegroet" gebeden worden; maar aan iedere gelovige is het toegestaan om welk ander gebed ook te bidden naargelang van ieders vroomheid of devotie jegens de Paus.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
19
19
Norm 11
Met behoud van de bevoegdheid welke aan biechtvaders in can. 915 C.I.C./1917 [2620|(915)] is gegeven om - voor hen "die verhinderd zijn" - ofwel het voorgeschreven werk ofwel de voorwaarden te wijzigen, kunnen de plaatselijke bisschoppen aan gelovigen over wie zij rechtens gezag uitoefenen, toestaan, dat zij, als zij op plaatsen wonen waar zij op geen enkele wijze of althans heel moeilijk kunnen biechten of communiceren, de volle aflaat kunnen verdienen zonder actuele Biecht of Communie, mits zij rouwmoedig van hart zijn en zich voornemen om, zo spoedig zij kunnen, tot genoemde Sacramenten te naderen.
Met behoud van de bevoegdheid welke aan biechtvaders in can. 915 C.I.C./1917 [2620|(915)] is gegeven om - voor hen "die verhinderd zijn" - ofwel het voorgeschreven werk ofwel de voorwaarden te wijzigen, kunnen de plaatselijke bisschoppen aan gelovigen over wie zij rechtens gezag uitoefenen, toestaan, dat zij, als zij op plaatsen wonen waar zij op geen enkele wijze of althans heel moeilijk kunnen biechten of communiceren, de volle aflaat kunnen verdienen zonder actuele Biecht of Communie, mits zij rouwmoedig van hart zijn en zich voornemen om, zo spoedig zij kunnen, tot genoemde Sacramenten te naderen.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Norm 12
De verdeling van aflaten in persoonlijke, zakelijke en lokale wordt niet meer gebruikt, waardoor des te duidelijker komt vast te staan, dat de handelingen van de Christengelovigen met aflaten worden verrijkt, ofschoon zij soms met een zaak of plaats verbonden worden.
De verdeling van aflaten in persoonlijke, zakelijke en lokale wordt niet meer gebruikt, waardoor des te duidelijker komt vast te staan, dat de handelingen van de Christengelovigen met aflaten worden verrijkt, ofschoon zij soms met een zaak of plaats verbonden worden.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
Norm 13
Een enchiridon van de aflaten [2720] zal worden herzien met de bedoeling om alleen de voornaamste gebeden en werken van vroomheid, lief de en boetvaardigheid met aflaten te verrijken.
Een enchiridon van de aflaten [2720] zal worden herzien met de bedoeling om alleen de voornaamste gebeden en werken van vroomheid, lief de en boetvaardigheid met aflaten te verrijken.
Referenties naar alinea 25: 1
Decreet bij Enchiridion Indulgentiarum ->=geentekst=Notities bij deze alinea
- Inmiddels zijn er vier versies verschenen van bedoelde "Enchiridion Indulgentiarum"
- 26-08-2002: Enchiridion indulgentiarum - (quarto editur) [2720] 4e editie
- 16-07-1999: Enchiridion Indulgentiarum - tertia editur [6314] 3e editie
- Decreet bij de 3e Editie
- 18-05-1986: Enchiridion Indulgentiarum - seconda editur [6315] 2e editie
- 29-06-1966: Enchiridion Indulgentiarum - editio typica [6313] 1e editie -
- Decreet bij Enchiridion Indulgentiarum [6312] (bij de 1e Editie)
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
33
33
Norm 14
De lijsten en korte samenvattingen van de aflaten van orden, religieuze congregaties, van religieuze gemeenschappen zonder geloften, van seculiere instituten en van vrome verenigingen van gelovigen zullen zo spoedig mogelijk worden herzien, zodat een volle aflaat alleen verdiend kan worden op bijzondere, door de Heilige Stoel vast te stellen, dagen, op voorstel van de hoogste overste of, als het gaat over vrome verenigingen, van de plaatselijke bisschop.
De lijsten en korte samenvattingen van de aflaten van orden, religieuze congregaties, van religieuze gemeenschappen zonder geloften, van seculiere instituten en van vrome verenigingen van gelovigen zullen zo spoedig mogelijk worden herzien, zodat een volle aflaat alleen verdiend kan worden op bijzondere, door de Heilige Stoel vast te stellen, dagen, op voorstel van de hoogste overste of, als het gaat over vrome verenigingen, van de plaatselijke bisschop.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
33
33
Norm 15
In alle kerken, openbare kapellen of - door degenen die daarvan wettig gebruik maken - half openbare kapellen kan een volle aflaat worden verdiend, welke alleen op 2 november kan worden toegepast op de overledenen.
In parochiekerken kan echter bovendien tweemaal per jaar een volle aflaat worden verdiend: op het feest van de patroon en op 2 augustus, waarop de "portiuncula'-aflaat valt, of op een andere geschiktere, door de plaatselijke bisschop vast te stellen, dag.
Alle bovengenoemde aflaten zullen ofwel op de boven vastgestelde dagen kunnen worden verdiend ofwel, met toestemming van de bisschop, op de voorafgaande of volgende zondag.
De overige aflaten welke aan kerken of kapellen zijn toegekend, zullen zo spoedig mogelijk worden herzien.
In alle kerken, openbare kapellen of - door degenen die daarvan wettig gebruik maken - half openbare kapellen kan een volle aflaat worden verdiend, welke alleen op 2 november kan worden toegepast op de overledenen.
In parochiekerken kan echter bovendien tweemaal per jaar een volle aflaat worden verdiend: op het feest van de patroon en op 2 augustus, waarop de "portiuncula'-aflaat valt, of op een andere geschiktere, door de plaatselijke bisschop vast te stellen, dag.
Alle bovengenoemde aflaten zullen ofwel op de boven vastgestelde dagen kunnen worden verdiend ofwel, met toestemming van de bisschop, op de voorafgaande of volgende zondag.
De overige aflaten welke aan kerken of kapellen zijn toegekend, zullen zo spoedig mogelijk worden herzien.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
28
Norm 16
Het werk dat is voorgeschreven voor het verdienen van een volle aflaat die aan een kerk of oratorium is toegekend, bestaat in het bezoek daarvan, waarbij het gebed des Heren en de geloofsbelijdenis (Onze Vader en Credo) gebeden worden.
Het werk dat is voorgeschreven voor het verdienen van een volle aflaat die aan een kerk of oratorium is toegekend, bestaat in het bezoek daarvan, waarbij het gebed des Heren en de geloofsbelijdenis (Onze Vader en Credo) gebeden worden.
Referenties naar alinea 28: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
29
Norm 17
De Christengelovige die een "voorwerp van vroomheid" (crucifix, kruisje, rozenkrans, scapulier, medaille) dat door een of andere priester op de gebruikelijke wijze gezegend is in vrome gezindheid gebruikt, verkrijgt een gedeeltelijke aflaat. Als echter "het voorwerp van vroomheid" door de paus of een of andere bisschop gezegend is, kan de Christengelovige die dat voorwerp in vrome gezindheid gebruikt ook een volle aflaat verdienen op het feest van de heilige apostelen Petrus en Paulus, nadat daaraan in een of andere wettige formule de geloofsbelijdenis is toegevoegd.
De Christengelovige die een "voorwerp van vroomheid" (crucifix, kruisje, rozenkrans, scapulier, medaille) dat door een of andere priester op de gebruikelijke wijze gezegend is in vrome gezindheid gebruikt, verkrijgt een gedeeltelijke aflaat. Als echter "het voorwerp van vroomheid" door de paus of een of andere bisschop gezegend is, kan de Christengelovige die dat voorwerp in vrome gezindheid gebruikt ook een volle aflaat verdienen op het feest van de heilige apostelen Petrus en Paulus, nadat daaraan in een of andere wettige formule de geloofsbelijdenis is toegevoegd.
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
30
18
18
Norm 18
Als er geen priester kan zijn die aan een christengelovige in stervensgevaar de sacramenten en de apostolische zegen met de daar aan verbonden volle aflaat, waarover in can. 468 par. 2 C.I.C./1917 [2620|(468)], toedient, verleent onze moeder de heilige Kerk welwillend aan deze goed gedisponeerde gelovige een volle aflaat, die in stervensgevaar kan worden verdiend, mits hij tijdens zijn leven regelmatig enkele gebeden heeft verricht. Voor de verkrijging van deze volle aflaat verdient het gebruik van een crucifix of kruis alle aanbeveling.
Een Christengelovige kan deze zelfde volle aflaat in stervensgevaar verdienen, al heeft hij op die dag reeds een andere volle aflaat verdiend.
Als er geen priester kan zijn die aan een christengelovige in stervensgevaar de sacramenten en de apostolische zegen met de daar aan verbonden volle aflaat, waarover in can. 468 par. 2 C.I.C./1917 [2620|(468)], toedient, verleent onze moeder de heilige Kerk welwillend aan deze goed gedisponeerde gelovige een volle aflaat, die in stervensgevaar kan worden verdiend, mits hij tijdens zijn leven regelmatig enkele gebeden heeft verricht. Voor de verkrijging van deze volle aflaat verdient het gebruik van een crucifix of kruis alle aanbeveling.
Een Christengelovige kan deze zelfde volle aflaat in stervensgevaar verdienen, al heeft hij op die dag reeds een andere volle aflaat verdiend.
Referenties naar alinea 30: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
Norm 19
De normen die zijn uitgevaardigd over de volle aflaten, speciaal die welke in norm 6 [al:18] vermeld is, zijn ook toepasselijk op de volle aflaten die tot nu toe gewoonlijk "toties quoties" werden genoemd.
De normen die zijn uitgevaardigd over de volle aflaten, speciaal die welke in norm 6 [al:18] vermeld is, zijn ook toepasselijk op de volle aflaten die tot nu toe gewoonlijk "toties quoties" werden genoemd.
Referenties naar alinea 31: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
32
Norm 20
Onze Moeder de heilige Kerk, vervuld met de allergrootste zorg voor de overleden gelovigen, heeft - met afschaffing van ieder privilege in dit opzicht - bepaald, dat deze overledenen in de ruimste mate gesteund worden door ieder heilig Misoffer.
Onze Moeder de heilige Kerk, vervuld met de allergrootste zorg voor de overleden gelovigen, heeft - met afschaffing van ieder privilege in dit opzicht - bepaald, dat deze overledenen in de ruimste mate gesteund worden door ieder heilig Misoffer.
Referenties naar alinea 32: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Overgangsregelingen
33
De nieuwe normen, waarop de verkrijging van aflaten steunt, zullen drie maanden na de dag waarop deze constitutie in de Acta Apostolicae Sedis zal worden gepubliceerd van kracht worden.
De aflaten welke aan het gebruik van een "devotioneel voorwerp" verbonden zijn en die boven niet zijn genoemd, houden drie maanden na de dag waarop deze constitutie in de Acta Apostolicae Sedis zal worden gepubliceerd op.
De herziening waarover in norm 14 [al:26] en 15 [al:27] wordt gesproken moet binnen een jaar worden voorgelegd aan de Heilige Apostolische Penitentiarie: maar twee jaar na deze constitutie zullen de aflaten die niet bekrachtigd zijn alle kracht verliezen.
Wij willen, dat deze bepalingen en voorschriften nu en voor de toekomst vaststaan en van kracht zijn en zullen zijn, niettegenstaande, voor zover nodig, apostolische constituties en verordeningen die door onze voorgangers zijn uitgevaardigd en niettegenstaande alle overige voorschriften, ook die welke speciale vermelding of gedeeltelijke afschaffing verdienen.
De aflaten welke aan het gebruik van een "devotioneel voorwerp" verbonden zijn en die boven niet zijn genoemd, houden drie maanden na de dag waarop deze constitutie in de Acta Apostolicae Sedis zal worden gepubliceerd op.
De herziening waarover in norm 14 [al:26] en 15 [al:27] wordt gesproken moet binnen een jaar worden voorgelegd aan de Heilige Apostolische Penitentiarie: maar twee jaar na deze constitutie zullen de aflaten die niet bekrachtigd zijn alle kracht verliezen.
Wij willen, dat deze bepalingen en voorschriften nu en voor de toekomst vaststaan en van kracht zijn en zullen zijn, niettegenstaande, voor zover nodig, apostolische constituties en verordeningen die door onze voorgangers zijn uitgevaardigd en niettegenstaande alle overige voorschriften, ook die welke speciale vermelding of gedeeltelijke afschaffing verdienen.
Gegeven te Rome, bij de Sint Pieter, op 1 januari, de octaafdag van de geboorte van onze Heer Jezus Christus, in het jaar 1967, het vierde jaar van ons pontificaat.
Paus Paulus VI
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 5
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/89-indulgentiarum-doctrina-nl