Geachte en geliefde Broeders,
Nu, in deze paasweek komen wij hier bijeen, ontegenzeggelijk ten diepste doordrongen van dit grootste mysterie van ons geloof, waaruit de kerk zelf eens ontstaan is. "De Heer is werkelijk verrezen. Hij is aan Simon verschenen" . Op de dag van zijn verrijzenis is hij, toen de deuren gesloten waren, de zaal van het Laatste Avondmaal binnengegaan, waar de apostelen verbleven, aan wie hij toen zijn handen en zijde toonde , de tekenen namelijk van onze verlossing, en hij blies over hen en zei: "Vrede zij u.
Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik u ... Ontvangt de heilige Geest" .
Aan het begin van ons samenzijn moeten deze woorden van onze Heer Jezus al hun kracht aan ons meedelen. Wij moeten ons in de zaal van het Laatste Avondmaal weer plaatsen voor Christus, die ook ons zendt en aan ons dezelfde Geest meedeelt die de apostelen ontvangen hebben. En dit is de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van wetenschap en godvrezendheid. Deze geest moet aan ons leiding geven.
U, geachte en geliefde broeders, wordt met naam en persoonlijk geroepen om
samen met de bisschop van Rome de zorg te delen voor alle kerken, waarnaar diens 'Petrus-dienst' uitgaat. U bent immers hierheen gekomen vanuit de collegiale gemeenschap van het episcopaat van de universele kerk en u vormt onder elkaar reeds een bijzonder college.
Dit college heeft immers reeds meer dan duizend jaar zeer grote verdiensten voor de gehele kerk. Al is uw eerste taak en verdienste vooral de zorg voor de opvolging op de Stoel van Petrus te Rome, tegelijkertijd rusten op u dezelfde verplichtingen en zorgen als op de opvolger van Petrus zelf. Vanaf het begin van mijn dienstvervulling voor de kerk heb ik vaker gelegenheden gezocht om uw oordeel en raad te vragen voor de belangrijkere zaken van onze kerk, omdat ik volledig vertrouw op uw gezag en bekwaamheid, en bijzonder op uw liefde voor Christus en de kerk, die u zo ter harte gaat.
Reeds lang bent u goed bekend
met de kwesties waarmee dit Consistorie zich moet bezighouden. Het zijn zaken van groot belang, omdat ze nu eenmaal betrekking hebben juist op de geloofsleer en de zedenleer en tegelijkertijd op de pastorale toeleg van de kerk op vele terreinen. Het zijn werkelijk zaken van het grootste belang vanuit de taak en de zending van de kerk; ze hebben tegelijk betrekking op de waardigheid van de mens en zijn rechten, waarvan hij niet beroofd mag worden; en indirect hebben deze kwesties raakpunten met de gehele toekomst van de mensheid binnen de eigenheid van de vele volkeren.
"Dood en leven botsen in een merkwaardige strijd", zo zingen wij in de paasliturgie. Er is een blijvende spanning tussen
de "cultuur" van de dood en het omgaan met leven en liefde. Door dit "Consistorie" verlangen we oprecht bijzondere eer te brengen aan hem, die de "Dux vitae - Leidsman ten leven" is. Leven en waarheid brengen we in contact met dit mysterie en aan allen wijzen we duidelijk de weg die onze Heer Jezus ook voor de komende tijden en generaties nooit ophoudt te zijn.
Aan de Zetel van Wijsheid, de Moeder van de verrezen Heer, vertrouwen we ons samenzijn en samen-overleggen vol vertrouwen toe.