11e Preek over de veertigdaagse Vasten
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
11e Preek over de veertigdaagse Vasten
Preek XLIX
Paus Leo I de Grote
455
Pauselijke geschriften - Homilieën
1961, Sint Paulus Abdij, Oosterhout - Preken voor het liturgische jaar, vertaald en ingeleid door Dom F. Vromen o.s.b.
Benadering datering: n.a.v. A. Chavasse, Corpus Christianorum
Vertaald uit het Latijn
Bijbelcitaten vertaald vanuit de Vulgaat
Spelling van de vertaling is gehandhaafd
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Vertaald uit het Latijn
Bijbelcitaten vertaald vanuit de Vulgaat
Spelling van de vertaling is gehandhaafd
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1961
Dom F. Vromen o.s.b.
5 december 2023
9079
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
I.
Op alle dagen en tijden, zeer geliefden, heeft God voor ons bepaalde tekenen van Zijn goedheid vastgesteld, en geen enkel deel van het jaar is geheel verstoken van de heilige geheimen, opdat wij, wanneer onze verlossing ons overal met haar hulpmiddelen tegemoet treedt, met nog groter verlangen zouden trachten om Gods barmhartigheid, die ons altijd uitnodigt, te verwerven. Maar wat er in de verschillende werken en gaven der genade ook tot verlossing van de zielen der mensen verleend wordt, dit alles wordt ons nu toch duidelijker en overvloediger geboden, nu er niet enkele mysteries afzonderlijk voltrokken, maar allen gezamelijk gevierd zullen worden. Want bij het naderen van het Paasfeest begint de voornaamste en heiligste vasten, welke alle gelovigen zonder uitzondering verplicht zijn te onderhouden, omdat niemand zó heilig is, dat hij niet heiliger, en niemand zó godsvruchtig, dat hij niet godvruchtiger worden moet. Wie immers wordt, zolang hij in de onzekerheid van dit leven verkeert, vrij van bekoringen of zonder schuld bevonden? Wie behoeft geen vermeerdering van deugd en geen vermindering van zijn fouten te wensen, daar niet alleen tegenspoed ons schaadt maar ook voorspoed ons te gronde richt, en er geen geringer gevaar gelegen is in het gemis van het begeerde, dan in den overvloed van het verkregene. Er ligt een hinderlaag in den overdaad van den rijkdom, en er ligt een hinderlaag in den nood van de armoede. De eerste verheft tot hoogmoed, de laatste zet aan tot ontevredenheid. De gezondheid is een bekoring en de ziekte is een bekoring, omdat de eerste een oorzaak van zorgeloosheid is en de laatste een oorzaak van droefheid. Er ligt een strik in de gerustheid, en er ligt een strik in den angst, en het is van geen belang of een ziel, die gevangen is in de gehechtheid aan het aardse, door vreugde of door zorg in beslag genomen wordt, daar het een even ernstige ziekte is weg te kwijnen onder ijdel genot, als gebukt te gaan onder angstige bezorgdheid.
Op alle dagen en tijden, zeer geliefden, heeft God voor ons bepaalde tekenen van Zijn goedheid vastgesteld, en geen enkel deel van het jaar is geheel verstoken van de heilige geheimen, opdat wij, wanneer onze verlossing ons overal met haar hulpmiddelen tegemoet treedt, met nog groter verlangen zouden trachten om Gods barmhartigheid, die ons altijd uitnodigt, te verwerven. Maar wat er in de verschillende werken en gaven der genade ook tot verlossing van de zielen der mensen verleend wordt, dit alles wordt ons nu toch duidelijker en overvloediger geboden, nu er niet enkele mysteries afzonderlijk voltrokken, maar allen gezamelijk gevierd zullen worden. Want bij het naderen van het Paasfeest begint de voornaamste en heiligste vasten, welke alle gelovigen zonder uitzondering verplicht zijn te onderhouden, omdat niemand zó heilig is, dat hij niet heiliger, en niemand zó godsvruchtig, dat hij niet godvruchtiger worden moet. Wie immers wordt, zolang hij in de onzekerheid van dit leven verkeert, vrij van bekoringen of zonder schuld bevonden? Wie behoeft geen vermeerdering van deugd en geen vermindering van zijn fouten te wensen, daar niet alleen tegenspoed ons schaadt maar ook voorspoed ons te gronde richt, en er geen geringer gevaar gelegen is in het gemis van het begeerde, dan in den overvloed van het verkregene. Er ligt een hinderlaag in den overdaad van den rijkdom, en er ligt een hinderlaag in den nood van de armoede. De eerste verheft tot hoogmoed, de laatste zet aan tot ontevredenheid. De gezondheid is een bekoring en de ziekte is een bekoring, omdat de eerste een oorzaak van zorgeloosheid is en de laatste een oorzaak van droefheid. Er ligt een strik in de gerustheid, en er ligt een strik in den angst, en het is van geen belang of een ziel, die gevangen is in de gehechtheid aan het aardse, door vreugde of door zorg in beslag genomen wordt, daar het een even ernstige ziekte is weg te kwijnen onder ijdel genot, als gebukt te gaan onder angstige bezorgdheid.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
II.
De uitspraak der Waarheid, waardoor wij leren, dat de weg, die naar het leven leidt, nauw en moeilijk is, (Mt. 7, 14) [b:Mt. 7, 14] gaat dus volledig in vervulling, en terwijl de brede weg, die naar den dood voert, door hele drommen betreden wordt, zijn er maar weinigen, die hun voeten zetten op de paden des heils. Waarom echter is de linker weg dichter bevolkt dan de rechter, tenzij, omdat de grote massa zich getrokken voelt tot wereldse vreugden en stoffelijke goederen. En hoewel datgene wat men begeert vergankelijk en onzeker is, spant men zich liever in om te voldoen aan het verlangen naar genot dan aan de liefde tot de deugd. Terwijl er zodoende ontelbaren zijn, die verlangen naar zichtbare dingen, worden er nauwelijks gevonden, die het eeuwige boven het tijdelijke stellen. En daarom blijft, volgens het woord van den zaligen Apostel Paulus: "Hetgeen zichtbaar is, is tijdelijk; hetgeen daarentegen onzichtbaar is, is eeuwig", (2 Kor. 4, 18) [b:2 Kor. 4, 18] de weg der deugden tot op zekere hoogte verborgen en onbekend, daar wij ,in de hoop verlost zijn", (Rom. 8, 24) [b:Rom. 8, 24] N.v.d.v.: S. Leo wil dus met.. N.v.d.v.: S. Leo wil dus met dit citaat de onzichtbaarheid van het geloofsobject bevestigen, hetgeen duidelijker wordt als men het vers, waaruit het citaat genomen is, in zijn geheel ziet: "Want wij zijn in de hoop verlost. Maar zien wat wij hopen is geen hoop meer; hoopt men soms nog wat men ziet". en het ware geloof juist datgene boven alles bemint, wat door geen lichamelijk zintuig bereikt wordt. Het kost dan ook veel arbeid en moeite om ons hart in zijn onbestendigheid te weerhouden van alle zonden, en om, terwijl overal de ontelbare verlokkingen der wellust hun bekoring doen gelden, de levenskracht der ziel aan geen besmetting bloot te stellen. Wie komt met pek in aanraking zonder er door besmeurd te worden? (Eccl. 13, 1) [[b:Eccl. 13, 1]] Wie is niet zwak in het vlees? Wie wordt niet bevuild door het stof? Wie is tenslotte zo zuiver, dat hij niet bevlekt wordt door datgene, zonder hetwelk het leven niet in stand gehouden wordt? Want de goddelijke leer beveelt ons bij monde van den Apostel, "dat zij, die vrouwen hebben, moeten zijn alsof zij ze niet hadden, en zij, die wenen, alsof zij niet weenden, en zij, die zich verheugen, alsof zij zich niet verheugden; en zij, die kopen, alsof zij niets bezaten, en zij, die van deze wereld genieten, alsof zij er niet van genoten: want de gedaante dezer wereld gaat voorbij". (1 Kor. 7, 29 e.v.) [b:1 Kor. 7, 29] Zalig daarom de geest, die den tijd van zijn aardse reis in kuise soberheid doorbrengt en niet blijft stilstaan bij datgene, waar hij genoodzaakt is doorheen te trekken, zodat hij, meer als gast dan als heer van het aardse, van den ene kant niet onverschillig is voor zijn menselijke gevoelens en van den anderen kant blijft steunen op de goddelijke beloften.
De uitspraak der Waarheid, waardoor wij leren, dat de weg, die naar het leven leidt, nauw en moeilijk is, (Mt. 7, 14) [b:Mt. 7, 14] gaat dus volledig in vervulling, en terwijl de brede weg, die naar den dood voert, door hele drommen betreden wordt, zijn er maar weinigen, die hun voeten zetten op de paden des heils. Waarom echter is de linker weg dichter bevolkt dan de rechter, tenzij, omdat de grote massa zich getrokken voelt tot wereldse vreugden en stoffelijke goederen. En hoewel datgene wat men begeert vergankelijk en onzeker is, spant men zich liever in om te voldoen aan het verlangen naar genot dan aan de liefde tot de deugd. Terwijl er zodoende ontelbaren zijn, die verlangen naar zichtbare dingen, worden er nauwelijks gevonden, die het eeuwige boven het tijdelijke stellen. En daarom blijft, volgens het woord van den zaligen Apostel Paulus: "Hetgeen zichtbaar is, is tijdelijk; hetgeen daarentegen onzichtbaar is, is eeuwig", (2 Kor. 4, 18) [b:2 Kor. 4, 18] de weg der deugden tot op zekere hoogte verborgen en onbekend, daar wij ,in de hoop verlost zijn", (Rom. 8, 24) [b:Rom. 8, 24] N.v.d.v.: S. Leo wil dus met.. N.v.d.v.: S. Leo wil dus met dit citaat de onzichtbaarheid van het geloofsobject bevestigen, hetgeen duidelijker wordt als men het vers, waaruit het citaat genomen is, in zijn geheel ziet: "Want wij zijn in de hoop verlost. Maar zien wat wij hopen is geen hoop meer; hoopt men soms nog wat men ziet". en het ware geloof juist datgene boven alles bemint, wat door geen lichamelijk zintuig bereikt wordt. Het kost dan ook veel arbeid en moeite om ons hart in zijn onbestendigheid te weerhouden van alle zonden, en om, terwijl overal de ontelbare verlokkingen der wellust hun bekoring doen gelden, de levenskracht der ziel aan geen besmetting bloot te stellen. Wie komt met pek in aanraking zonder er door besmeurd te worden? (Eccl. 13, 1) [[b:Eccl. 13, 1]] Wie is niet zwak in het vlees? Wie wordt niet bevuild door het stof? Wie is tenslotte zo zuiver, dat hij niet bevlekt wordt door datgene, zonder hetwelk het leven niet in stand gehouden wordt? Want de goddelijke leer beveelt ons bij monde van den Apostel, "dat zij, die vrouwen hebben, moeten zijn alsof zij ze niet hadden, en zij, die wenen, alsof zij niet weenden, en zij, die zich verheugen, alsof zij zich niet verheugden; en zij, die kopen, alsof zij niets bezaten, en zij, die van deze wereld genieten, alsof zij er niet van genoten: want de gedaante dezer wereld gaat voorbij". (1 Kor. 7, 29 e.v.) [b:1 Kor. 7, 29] Zalig daarom de geest, die den tijd van zijn aardse reis in kuise soberheid doorbrengt en niet blijft stilstaan bij datgene, waar hij genoodzaakt is doorheen te trekken, zodat hij, meer als gast dan als heer van het aardse, van den ene kant niet onverschillig is voor zijn menselijke gevoelens en van den anderen kant blijft steunen op de goddelijke beloften.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
III.
Deze kracht nu zeer geliefden, wordt nooit in hogere mate vereist en ook medegedeeld dan in deze dagen, waarin men, door een bijzonder nauwkeurige vervulling van zijn plicht, een gewoonte verkrijgt, waaraan men vast moet houden. Het is u immers bekend, dat dit de tijd is, waarin over de gehele wereld de slaglinie der christenen den strijd moet aanbinden met den woedenden duivel ; en als er zijn, die door hun luiheid verflauwd zijn of door hun zorgen in beslag genomen, dan moeten zij zich nu oefenen met de geestelijke wapenen en zich door de hemelse bazuin laten opwekken om den strijd te beginnen. Want hij, door wiens nijd de dood in he' aardrijk is binnengetreden, (Wijsh. 2, 24) [b:Wijsh. 2, 24] brandt nu heel bijzonder van afgunst, en wordt nu door de grootst pijn gekweld. Hij ziet immers, dat uit het gehele mensdom een nieuwe menigte wordt binnengeleid ir het kindschap Gods, en dat door de maagdelijke vruchtbaarheid der Kerk het kroost der weder. geboorte vermeerderd wordt. Hij ziet, dat hij, beroofd van zijn heersersrechten, verdreven wordt uit de harten van hen, die zijn bezit waren; dat hem dui. zenden ouden van dagen, duizenden jeugdige mensen duizenden kinderen uit beide geslachten ontroofd worden en dat noch de persoonlijke zonde, noch de erfzonde voor iemand een hinderpaal vormt, waar de rechtvaardiging niet als een beloning van verdiensten gegeven, maar door de mildheid der genade alleen geschonken wordt. Hij ziet, dat zelfs zij, die gevallen zijn, en die door het bedrog van zijn hinderlagen misleid zijn, gereinigd worden door de tranen der boete en dat zij, nadat de sleutel van den Apostel de poorten der barmhartigheid ontsloten heeft, toegelaten worden tot de geneesmiddelen der verzoening. Hij voelt daarenboven, dat de dag van het lijden des Heren nabij is en dat Hij verpletterd wordt door de macht van dat Kruis, dat in Christus, Die vrij was van iedere verplichting om te sterven, de redding der wereld geweest is en geen straf voor de zonde.
Deze kracht nu zeer geliefden, wordt nooit in hogere mate vereist en ook medegedeeld dan in deze dagen, waarin men, door een bijzonder nauwkeurige vervulling van zijn plicht, een gewoonte verkrijgt, waaraan men vast moet houden. Het is u immers bekend, dat dit de tijd is, waarin over de gehele wereld de slaglinie der christenen den strijd moet aanbinden met den woedenden duivel ; en als er zijn, die door hun luiheid verflauwd zijn of door hun zorgen in beslag genomen, dan moeten zij zich nu oefenen met de geestelijke wapenen en zich door de hemelse bazuin laten opwekken om den strijd te beginnen. Want hij, door wiens nijd de dood in he' aardrijk is binnengetreden, (Wijsh. 2, 24) [b:Wijsh. 2, 24] brandt nu heel bijzonder van afgunst, en wordt nu door de grootst pijn gekweld. Hij ziet immers, dat uit het gehele mensdom een nieuwe menigte wordt binnengeleid ir het kindschap Gods, en dat door de maagdelijke vruchtbaarheid der Kerk het kroost der weder. geboorte vermeerderd wordt. Hij ziet, dat hij, beroofd van zijn heersersrechten, verdreven wordt uit de harten van hen, die zijn bezit waren; dat hem dui. zenden ouden van dagen, duizenden jeugdige mensen duizenden kinderen uit beide geslachten ontroofd worden en dat noch de persoonlijke zonde, noch de erfzonde voor iemand een hinderpaal vormt, waar de rechtvaardiging niet als een beloning van verdiensten gegeven, maar door de mildheid der genade alleen geschonken wordt. Hij ziet, dat zelfs zij, die gevallen zijn, en die door het bedrog van zijn hinderlagen misleid zijn, gereinigd worden door de tranen der boete en dat zij, nadat de sleutel van den Apostel de poorten der barmhartigheid ontsloten heeft, toegelaten worden tot de geneesmiddelen der verzoening. Hij voelt daarenboven, dat de dag van het lijden des Heren nabij is en dat Hij verpletterd wordt door de macht van dat Kruis, dat in Christus, Die vrij was van iedere verplichting om te sterven, de redding der wereld geweest is en geen straf voor de zonde.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
IV.
Om nu te voorkomen, dat de kwaadaardigheid van den briesenden vijand iets bereikt met zijn nijd, moeten wij ons een nog zorgzamer toewijding in het nakomen van de geboden des Heren eigen maken, opdat wij den tijd, waarin zich alle geheimen der goddelijke barmhartigheid verenigen, voorbereid naar ziel en lichaam mogen vieren, terwijl wij intussen de leiding en de bijstand van God inroepen om door Hem, zonder Wien wij niets kunnen doen, alles te kunnen volbrengen. Want het bevel wordt juist gegeven, opdat men hulp zou zoeken bij Hem, Die beveelt. Niemand mag zich verontschuldigen omwille van zijn zwakheid, daar Hij, Die het "willen" verleent heeft, ook het "kunnen" zal geven (Fil. 2, 13) [[b:Fil. 2, 13]] volgens het woord van den zaligen Apostel Jacobus: "Als iemand behoefte heeft aan wijsheid, moet hij haat zonder ongeduld aan God vragen, Die ze aan allen overvloedig mededeelt, en zij zal hem geschonken worden". (Jak. 1, 5) [b:Jak. 1, 5] Wie van de gelovigen zou niet weten, op welke deugden hij zich moet toeleggen en welke ondeugden hij bestrijden moet ? Wie beoordeelt zijn geweten zo partijdig of zo onkundig, dat hij niet zou weten, wat hij uit zichzelf verwijderen en wat hij in zich vermeerderen moet? Niemand immers bezit zo weinig verstand, dat hij de waarde van zijn eigen gedrag niet inziet of de geheimen van zijn eigen hart niet kent. Men moet dus niet in alles tevreden zijn over zichzelf en zich niet overeenkomstig de genoegens van het vlees beoordelen, maar ieder van zijn gewoonten moet men in de weegschaal der goddelijke geboden leggen, volgens welke het doen van sommige dingen vereist, en het doen van andere dingen verboden is: zo zal men door een rechtvaardig onderzoek zijn eigen waarde bepalen, als men zijn levensgedrag afweegt volgens de verhouding dier beide gewichten. Want de scheppende barmhartigheid Gods heeft in haar geboden een allerschitterendste spiegel vervaardigd, waarin de mens het gelaat van zijn ziel beschouwen kan en zo vernemen kan in hoeverre het met Gods beeld overeenstemt of in hoeverre het er van verschilt, voornamelijk met de bedoeling, dat wij ons tenminste in de dagen van onze verlossing en ons herstel, door voor korten tijd onze vleselijke zorgen en onrustige bezigheden van ons af te werpen, van het aardse naar het hemelse zouden wenden.
Om nu te voorkomen, dat de kwaadaardigheid van den briesenden vijand iets bereikt met zijn nijd, moeten wij ons een nog zorgzamer toewijding in het nakomen van de geboden des Heren eigen maken, opdat wij den tijd, waarin zich alle geheimen der goddelijke barmhartigheid verenigen, voorbereid naar ziel en lichaam mogen vieren, terwijl wij intussen de leiding en de bijstand van God inroepen om door Hem, zonder Wien wij niets kunnen doen, alles te kunnen volbrengen. Want het bevel wordt juist gegeven, opdat men hulp zou zoeken bij Hem, Die beveelt. Niemand mag zich verontschuldigen omwille van zijn zwakheid, daar Hij, Die het "willen" verleent heeft, ook het "kunnen" zal geven (Fil. 2, 13) [[b:Fil. 2, 13]] volgens het woord van den zaligen Apostel Jacobus: "Als iemand behoefte heeft aan wijsheid, moet hij haat zonder ongeduld aan God vragen, Die ze aan allen overvloedig mededeelt, en zij zal hem geschonken worden". (Jak. 1, 5) [b:Jak. 1, 5] Wie van de gelovigen zou niet weten, op welke deugden hij zich moet toeleggen en welke ondeugden hij bestrijden moet ? Wie beoordeelt zijn geweten zo partijdig of zo onkundig, dat hij niet zou weten, wat hij uit zichzelf verwijderen en wat hij in zich vermeerderen moet? Niemand immers bezit zo weinig verstand, dat hij de waarde van zijn eigen gedrag niet inziet of de geheimen van zijn eigen hart niet kent. Men moet dus niet in alles tevreden zijn over zichzelf en zich niet overeenkomstig de genoegens van het vlees beoordelen, maar ieder van zijn gewoonten moet men in de weegschaal der goddelijke geboden leggen, volgens welke het doen van sommige dingen vereist, en het doen van andere dingen verboden is: zo zal men door een rechtvaardig onderzoek zijn eigen waarde bepalen, als men zijn levensgedrag afweegt volgens de verhouding dier beide gewichten. Want de scheppende barmhartigheid Gods heeft in haar geboden een allerschitterendste spiegel vervaardigd, waarin de mens het gelaat van zijn ziel beschouwen kan en zo vernemen kan in hoeverre het met Gods beeld overeenstemt of in hoeverre het er van verschilt, voornamelijk met de bedoeling, dat wij ons tenminste in de dagen van onze verlossing en ons herstel, door voor korten tijd onze vleselijke zorgen en onrustige bezigheden van ons af te werpen, van het aardse naar het hemelse zouden wenden.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
V.
Daar wij echter, zoals geschreven staat, allen in vele dingen struikelen, (Jak. 3, 2) [b:Jak. 3, 2] moeten wij ons op de eerste plaats de gevoelens van barmhartigheid eigen maken en alles vergeven wat anderen tegen ons misdreven hebben, opdat wij die liefdevolle overeen komst, waaraan wij ons in het gebed des Heren gebonden hebben, door geen wraakzucht mogen schenden. Laten wij dan ook, die zeggen: "Vergeef ons onze schuld, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren", (Mt. 6, 12) [b:Mt. 6, 12] niet met tegenzin vergeven, daar ofwel onze zucht naar wraak ofwel onze zachtmoedige vergiffenis op ons zelf wordt toegepast; en het is wenselijker voor een mens, die altijd aan het gevaar van bekoringen is bloot gesteld, om zelf ongestraft te blijven voor zijn schulden, dan die van anderen te berispen. Wat komt echter meer overeen met het christelijk geloof dan dat niet enkel in de Kerk, maar ook in de huizen van allen vergiffenis geschonken wordt voor alle misstappen? Laat men een einde maken aan zijn bedreigingen, laat men de boeien slaken, waarmee hij, die ze niet losmaakt, zichzelf nog veel gevaarlijker bindt. Want wat ieder ten opzichte van een ander verordend heeft, dat heeft hij door zijn eigen beslissing voor zichzelf vastgesteld. Zalig echter de barmhartigen, want voor hen zal God barmhartig zijn, (Mt. 5, 7) [b:Mt. 5, 7] Die rechtvaardig en liefdevol is in Zijn oordelen en Die hierom toestaat, dat sommigen onderworpen zijn aan anderen, opdat zowel het nut der tucht als de zachtheid der goedertierenheid beiden bij een billijke gematigheid tot hun recht mogen komen, en niemand het wage voor de misdaden van anderen een vergiffenis te weigeren, welke hij voor zijn eigen zonden wenst te verkrijgen.
Daar wij echter, zoals geschreven staat, allen in vele dingen struikelen, (Jak. 3, 2) [b:Jak. 3, 2] moeten wij ons op de eerste plaats de gevoelens van barmhartigheid eigen maken en alles vergeven wat anderen tegen ons misdreven hebben, opdat wij die liefdevolle overeen komst, waaraan wij ons in het gebed des Heren gebonden hebben, door geen wraakzucht mogen schenden. Laten wij dan ook, die zeggen: "Vergeef ons onze schuld, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren", (Mt. 6, 12) [b:Mt. 6, 12] niet met tegenzin vergeven, daar ofwel onze zucht naar wraak ofwel onze zachtmoedige vergiffenis op ons zelf wordt toegepast; en het is wenselijker voor een mens, die altijd aan het gevaar van bekoringen is bloot gesteld, om zelf ongestraft te blijven voor zijn schulden, dan die van anderen te berispen. Wat komt echter meer overeen met het christelijk geloof dan dat niet enkel in de Kerk, maar ook in de huizen van allen vergiffenis geschonken wordt voor alle misstappen? Laat men een einde maken aan zijn bedreigingen, laat men de boeien slaken, waarmee hij, die ze niet losmaakt, zichzelf nog veel gevaarlijker bindt. Want wat ieder ten opzichte van een ander verordend heeft, dat heeft hij door zijn eigen beslissing voor zichzelf vastgesteld. Zalig echter de barmhartigen, want voor hen zal God barmhartig zijn, (Mt. 5, 7) [b:Mt. 5, 7] Die rechtvaardig en liefdevol is in Zijn oordelen en Die hierom toestaat, dat sommigen onderworpen zijn aan anderen, opdat zowel het nut der tucht als de zachtheid der goedertierenheid beiden bij een billijke gematigheid tot hun recht mogen komen, en niemand het wage voor de misdaden van anderen een vergiffenis te weigeren, welke hij voor zijn eigen zonden wenst te verkrijgen.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
VI.
Laten wij dan alle onenigheid en haat afleggen, wijl de Heer zegt: "Zalig de vreedzamen, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden"; (Mt. 5, 9) [b:Mt. 5, 9] en laat niemand menen, dat hij werkelijk deel zal hebben aan het Paasfeest, wanneer hij verzuimt om den broederlijken vrede te herstellen. Want hij, die zich niet in de liefde der broeders bevindt, zal door den hemelsen Vader niet onder het getal van Zijn kinderen gerekend worden. Moge het vasten der Christenen ook toenemen in kracht door het uitdelen van aalmoezen en door de zorg voor de armen, en laat elkeen wat hij aan zijn eigen genot onttrekt voor gebrekkigen en behoeftigen besteden. Men moet er voor zorgen, dat allen God uit één mond prijzen, en laat hij, die een gedeelte van zijn bezit afstaat, begrijpen, dat hij de dienaar is van Gods barmhartigheid, Die het deel voor den arme in de hand van den gever gelegd heeft, opdat de zonden, die ofwel door de wateren van het Doopsel ofwel door de tranen der boetvaardigheid worden afgewassen, ook door de aalmoezen vernietigd mogen worden, volgens het woord der Schrift: "Zoals het water het vuur uitdooft, zo dooft de aalmoes de zonde uit'. (Eccl. 3, 33) [b:Eccl. 3, 33] Door onzen Heer Jesus Christus, Die met den Vader en den Heiligen Geest leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Laten wij dan alle onenigheid en haat afleggen, wijl de Heer zegt: "Zalig de vreedzamen, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden"; (Mt. 5, 9) [b:Mt. 5, 9] en laat niemand menen, dat hij werkelijk deel zal hebben aan het Paasfeest, wanneer hij verzuimt om den broederlijken vrede te herstellen. Want hij, die zich niet in de liefde der broeders bevindt, zal door den hemelsen Vader niet onder het getal van Zijn kinderen gerekend worden. Moge het vasten der Christenen ook toenemen in kracht door het uitdelen van aalmoezen en door de zorg voor de armen, en laat elkeen wat hij aan zijn eigen genot onttrekt voor gebrekkigen en behoeftigen besteden. Men moet er voor zorgen, dat allen God uit één mond prijzen, en laat hij, die een gedeelte van zijn bezit afstaat, begrijpen, dat hij de dienaar is van Gods barmhartigheid, Die het deel voor den arme in de hand van den gever gelegd heeft, opdat de zonden, die ofwel door de wateren van het Doopsel ofwel door de tranen der boetvaardigheid worden afgewassen, ook door de aalmoezen vernietigd mogen worden, volgens het woord der Schrift: "Zoals het water het vuur uitdooft, zo dooft de aalmoes de zonde uit'. (Eccl. 3, 33) [b:Eccl. 3, 33] Door onzen Heer Jesus Christus, Die met den Vader en den Heiligen Geest leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/9079-11e-preek-over-de-veertigdaagse-vasten-nl