II.
Wanneer gij nu, zeer geliefden, bij het lezen of horen van het Evangelie bemerkt, dat er in onzen Heer Jesus Christus iets is, dat aan verguizing is prijsgegeven, en iets anders, dat door wonderen schittert, zodat in Dezelfde nu eens het menselijke zich openbaart, dan weer het goddelijke naar buiten straalt, moogt gij toch niets hiervan aan bedriegelijke schijn toeschrijven, alsof in Christus alleen de mensheid of alleen de Godheid zou bestaan. In beide naturen moet gij daarentegen met overtuiging geloven, beiden met nederigheid aanbidden: opdat er in de eenheid van het Woord en het vlees volstrekt geen verdeeldheid voor u zij, en men de bewijzen voor Zijn lichamelijkheid niet als vals beschouwe, wanneer zich in Jesus duidelijk tekenen van zijn Godheid vertoond hebben. Waarachtig en veelvuldig zijn in Hem de bewijzen voor beide naturen, die door een ondoorgrondelijk goddelijk raadsbesluit allen hierop gericht zijn, dat men begrijpen zou, dat het onschendbare Woord niet gescheiden is van het lijdelijke vlees, en dat zowel de Godheid in alles deelachtig is aan het vlees, als het vlees aan de Godheid. Gij dan christen, die de leugen schuwt en een leerling zijt der waarheid, maak een gelovig gebruik van het Evangelieverhaal en beschouw, alsof gijzelf u bij de Apostelen had aangesloten, datgene wat de Heer op zichtbare wijze gedaan heeft, nu eens met uw geestelijk inzicht, dan weer met uw lichamelijke ogen. Schrijft aan den mens toe, dat Hij als kind uit een vrouw geboren wordt; schrijf aan God toe, dat de maagdelijkheid van Zijn Moeder noch door de ontvangenis, noch door het baren geschonden wordt. Erken de gestalte van een slaaf, als Hij in doeken gewikkeld in de kribbe ligt; maar belijd de gestalte van den Heer, als Hij wordt aangekondigd door de Engelen, bekend gemaakt door de elementen, aanbeden door de Wijzen. Begrijp, dat het een werk van Zijn mensheid is, dat Hij het bruiloftsmaal niet van de hand gewezen heeft; erken, dat het een daad van Zijn Godheid is, dat Hij water in wijn veranderd heeft. Onze genegenheid moet gij herkennen, wanneer Hij tranen stort over Zijn gestorven vriend: Zijn goddelijke macht moet gij ervaren, als diezelfde vriend reeds riekend, na vier dagen begraven te zijn, door een enkel bevel van Zijn stem weer levend wordt opgericht. Dat er slijk ontstond uit speeksel en aarde, was het gevolg van een lichamelijk werk; maar dat de ogen van den blinde, die ermee bestreken werden, het licht ontvingen, moet zonder twijfel worden toegeschreven aan die macht, welke datgene, wat zij niet gegeven heeft aan de natuurlijke oorzaken, had voorbehouden aan de openbaring van haar eigen glorie. Het is eigen aan een waarachtigen mens om na lichamelijke vermoeienis weer op krachten te komen door de rust van den slaap; maar het is eigen aan den waarachtigen God om het geweld van een woedenden storm te bedaren door een krachtig bevel. Hongerigen spijzen voorzetten is een werk van menselijke weldadigheid en gemeenschapszin; maar met vijf broden en twee vissen vijfduizend mannen verzadigen- vrouwen en kinderen niet meegerekend- wie zou durven ontkennen, dat dit een werk der Godheid is, Die door haar samenwerking met de verrichtingen van het waarachtige vlees aantoonde, dat Zij in den mens en de mens in Haar is. Want de wonden van den ouden staat waarin wij geboren worden, konden slechts dan in de menselijke natuur genezen worden, als het Woord Gods het vlees aannam uit den schoot van een Maagd en in één en dezelfde Persoon tegelijkertijd zowel het vlees als het Woord geboren werd.