Compendium van de Sociale Leer van de Kerk
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk
Pauselijke Raad "Justitia et Pax"
26 oktober 2004
Curie - Compendium
Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk / Nederlandse Bisschoppenconferentie
2004
www.vatican.va, redactie, katholiekgezin.nl
11 maart 2024
769
nl
Referenties naar dit document: 9
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Vooraf
Deel 2, Hoofdstuk 5 (Het gezin, vitale cel van de samenleving)[769 |+ 304 ] is in een werkvertaling beschikbaar gesteld door de medewerking van IHGO en www.katholiekgezin.nl.
De overige delen zijn bewerkt (door verrijking met links) aan de hand van de officiële versie.
Naast de andere digitale versies, die elders aangeboden worden, is het voordeel van deze, gratis en complete, versie dat vele van de documenten waarnaar verwezen wordt in dit document, direct geraadpleegd kunnen worden op deze site door de betreffende link te volgen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- === Een integraal en solidair humanisme
- Paragraaf 1 Bij het aanbreken van het derde millennium
1
De Kerk schrijdt verder het derde millennium van de christelijke tijd binnen als een pelgrimerend volk geleid door Christus, de “grote herder” (Heb. 13, 20)[b:Heb. 13, 20]. Hij is de “heilige deur” (Joh. 10, 9)[[b:Joh. 10, 9]] waar we door zijn gegaan tijdens het grote jubileum van het jaar 2000 vgl: Novo millennio ineunte, 1[[[9|1]]]. Jezus Christus is de weg, de waarheid en het leven (Joh. 14, 6)[[b:Joh. 14, 6]]: in het beschouwen van het aangezicht van de Heer bevestigen wij ons geloof en onze hoop in Hem, de enige redder en de vervulling van de geschiedenis.
De Kerk blijft verder spreken tot alle volken en naties omdat alleen door de naam van Christus de mens tot het heil komt. Het heil, dat door de Heer Jezus voor ons werd gekocht “tegen een prijs” (1 Kor. 6, 20)[b:1 Kor. 6, 20] (1 Pt. 1, 18-19)[[b:1 Pt. 1, 18-19]], wordt gerealiseerd in het nieuwe leven dat de rechtvaardige wacht na de dood, maar doordringt ook deze wereld in de sferen van de economie en de arbeid, van de technologie en de communicatie, van de maatschappij en de politiek, van de internationale gemeenschap en de relaties tussen culturen en volken. “Jezus is gekomen om het integrale heil te brengen dat heel de mens en alle mensen omvat, en om hen open te stellen voor de wonderbare horizonten van het kindschap Gods” Redemptoris Missio, 11[[4|11]].
De Kerk blijft verder spreken tot alle volken en naties omdat alleen door de naam van Christus de mens tot het heil komt. Het heil, dat door de Heer Jezus voor ons werd gekocht “tegen een prijs” (1 Kor. 6, 20)[b:1 Kor. 6, 20] (1 Pt. 1, 18-19)[[b:1 Pt. 1, 18-19]], wordt gerealiseerd in het nieuwe leven dat de rechtvaardige wacht na de dood, maar doordringt ook deze wereld in de sferen van de economie en de arbeid, van de technologie en de communicatie, van de maatschappij en de politiek, van de internationale gemeenschap en de relaties tussen culturen en volken. “Jezus is gekomen om het integrale heil te brengen dat heel de mens en alle mensen omvat, en om hen open te stellen voor de wonderbare horizonten van het kindschap Gods” Redemptoris Missio, 11[[4|11]].
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Bij dit aanbreken van het derde millennium houdt de Kerk niet op de blijde boodschap te verkondigen die ook in tijdelijke realiteiten heil en waarachtige vrijheid brengt. Ze is de plechtige aansporing van de heilige Paulus aan zijn leerling Timoteüs indachtig: “Verkondig het woord, dring te pas en te onpas aan, weerleg, berisp, bemoedig, met al het geduld dat het onderricht vereist. Want er komt een tijd dat men de gezonde leer niet meer zal verdragen, maar naar zijn eigen smaak leraren om zich heen zal verzamelen die de oren strelen. En ze zullen hun oren sluiten voor de waarheid, om te luisteren naar allerlei mythen. Maar u, blijf nuchter bij dit alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, vervul trouw uw dienst” (2 Tim. 4, 2-5)[b:2 Tim. 4, 2-5].
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Aan alle mannen en vrouwen van onze tijd, haar reisgezellen, biedt de Kerk ook haar sociale leer aan. Inderdaad, wanneer de Kerk “haar zending vervult om het Evangelie te verkondigen, getuigt zij, in Christus’ naam, tegenover de mens van zijn eigen waardigheid en van zijn geroepen-zijn tot een gemeenschap van personen; ze houdt hem de eisen voor van rechtvaardigheid en vrede, die overeenstemmen met de goddelijke wijsheid” Catechismus van de Katholieke Kerk, 2419[[1|2419]]. Deze leer heeft een diepe eenheid, die ontspringt aan het geloof in een allesomvattend en volledig heil, aan de hoop op een volledige rechtvaardigheid en aan de liefde die alle mensen maakt tot echte broeders en zusters in Christus: zij is de uitdrukking van Gods liefde voor de wereld, die Hij zozeer heeft liefgehad “dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft geschonken” (Joh. 3, 16)[b:Joh. 3, 16]. De nieuwe wet van de liefde omhelst de ganse mensheid en kent geen grenzen, omdat de verkondiging van het heil in Christus zich uitstrekt “tot het uiteinde van de aarde” (Hand. 1, 8)[b:Hand. 1, 8].
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
In de ontdekking dat hij door God wordt bemind, begint de mens zijn eigen transcendente waardigheid te begrijpen; hij leert om niet tevreden te zijn met zichzelf en om zijn naaste te ontmoeten in een netwerk van relaties dat alsmaar meer authentiek menselijk wordt. Mensen die door Gods liefde “nieuw” werden gemaakt, zijn in staat om de regels en de kwaliteit van de relaties te veranderen, ja zelfs om sociale structuren te wijzigen. Zij zijn mensen die vrede kunnen brengen waar conflict heerst, die broederlijke relaties kunnen opbouwen en voeden waar haat woekert, die gerechtigheid zoeken waar de uitbuiting van mensen door mensen overheerst. Alleen de liefde is in staat om de onderlinge menselijke relaties radicaal om te vormen. Vanuit dit perspectief kan elke mens van goede wil de wijde horizonten van de rechtvaardigheid en de menselijke ontwikkeling in waarheid en goedheid ontwaren.
Referenties naar alinea 4: 1
Naastenliefde is het werktuig van Gods liefde voor de mensheid ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
De liefde staat voor een grote opdracht en de Kerk verlangt vurig om haar bijdrage te leveren met haar sociale leer, die de ganse persoon omvat en die gericht is aan alle mensen. Zoveel behoeftige broeders en zusters wachten op hulp, zoveel onderdrukten wachten op gerechtigheid, zoveel werklozen wachten op werk, zoveel mensen hunkeren naar respect. “Hoe is het mogelijk dat er in onze tijd nog mensen van honger sterven, tot analfabetisme veroordeeld zijn, de meest elementaire geneeskundige zorgen ontberen of geen huis hebben dat hen beschut? Het beeld van de armoede wordt nog eindeloos groter wanneer wij de nieuwe vormen van armoede bij de oudere plaatsen. Deze nieuwe vormen treft men vaak aan in sectoren en bij mensen die niet van economische mogelijkheden verstoken zijn, maar die wanhopig zijn om de zinloosheid van het bestaan, die verstrikt zijn in drugs, eenzaam door hoge leeftijd of door ziekte, gemarginaliseerd en sociaal gediscrimineerd (...) Hoe kunnen wij overigens de ogen sluiten voor het perspectief van een ecologische ramp waardoor grote gebieden van de planeet onbewoonbaar en vijandig voor de mens zouden worden? Hoe onverschillig blijven voor de problemen van de vrede die zo vaak bedreigd wordt, voor het spookbeeld van catastrofale oorlogen? Hoe niet aandachtig zijn voor het misprijzen van de fundamentele mensenrechten van zovele personen, vooral van kinderen?” Novo millennio ineunte, 50-51[[9|50-51]].
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
De christelijke liefde zet aan tot het aanklagen van onrecht, tot het voorstellen van en het zich engageren in sociale en culturele projecten; tot een effectieve actie die al wie eerlijk het welzijn van de mens ter harte neemt, aanspoort om hun bijdrage te leveren. De mensheid begrijpt steeds beter dat zij verbonden is door één en dezelfde bestemming, die een gemeenschappelijke opname van verantwoordelijkheid vereist, een verantwoordelijkheid geïnspireerd door een integraal en solidair humanisme. De mensheid ziet dat deze wederzijdse bestemming dikwijls geconditioneerd en zelfs opgelegd wordt door technologische en economische factoren. Bijgevolg voelt zij de behoefte aan een groter zedelijk bewustzijn dat richting geeft aan de gemeenschappelijke tocht. Verwonderd door de talrijke nieuwe verwezenlijkingen van de technologie, verlangen de mensen van onze tijd vurig dat de vooruitgang wordt gericht op het ware welzijn van de mensheid vandaag en morgen.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De betekenis van dit document
7
De christen weet dat hij in de sociale leer van de Kerk de principes voor reflectie, de oordeelscriteria en de richtlijnen voor actie, die het vertrekpunt zijn van de bevordering van een integraal en solidair humanisme, kan vinden. De verbreiding van deze leer is daarom een echte pastorale prioriteit, opdat de mens erdoor wordt verlicht en aldus in staat wordt gesteld om de hedendaagse realiteit te interpreteren en te zoeken naar gepaste wegen voor actie: “Het onderricht en de verspreiding van de sociale leer maken deel uit van de zending van de Kerk om te evangeliseren” Sollicitudo Rei Socialis, 41[[350|41]].
In het licht hiervan werd de publicatie van een document, dat de fundamentele elementen van de sociale leer van de Kerk verschaft en dat de relatie tussen de nieuwe evangelisatie en deze leer aantoont vgl: Ecclesia in America, (54)[[[1045|(54)]]], zeer nuttig geacht. De Pauselijke Raad voor Rechtvaardigheid en Vrede[d:94], die dit document heeft opgesteld en die de volledige verantwoordelijkheid voor de inhoud draagt, heeft dit document voorbereid op basis van een brede consultatie van zijn leden en raadgevers, van verschillende dicasterieën van de Romeinse Curie[d:41], van de bisschoppenconferenties van verschillende landen, van individuele bisschoppen en van deskundigen in de behandelde vraagstukken.
In het licht hiervan werd de publicatie van een document, dat de fundamentele elementen van de sociale leer van de Kerk verschaft en dat de relatie tussen de nieuwe evangelisatie en deze leer aantoont vgl: Ecclesia in America, (54)[[[1045|(54)]]], zeer nuttig geacht. De Pauselijke Raad voor Rechtvaardigheid en Vrede[d:94], die dit document heeft opgesteld en die de volledige verantwoordelijkheid voor de inhoud draagt, heeft dit document voorbereid op basis van een brede consultatie van zijn leden en raadgevers, van verschillende dicasterieën van de Romeinse Curie[d:41], van de bisschoppenconferenties van verschillende landen, van individuele bisschoppen en van deskundigen in de behandelde vraagstukken.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Dit document beoogt de systematische en volledige voorstelling - weliswaar in de vorm van een overzicht - van de sociale leer van de Kerk, die de vrucht is van een zorgvuldige magisteriële reflectie en de uitdrukking van de ononderbroken zorg van de Kerk, in trouwheid aan de genade van het door Christus bedongen heil en uit liefdevolle zorg voor het lot van de mens. Hierin worden de meest relevante theologische, filosofische, morele, culturele en pastorale aspecten van deze leer systematisch voorgesteld voor zover zij slaan op sociale vraagstukken. Op die manier wordt getuigenis gegeven van de vruchtbaarheid van de ontmoeting tussen het Evangelie en de problemen waarmee de mens te kampen krijgt tijdens zijn tocht doorheen de geschiedenis.
Bij het bestuderen van dit compendium is het goed voor ogen te houden dat de geciteerde teksten van het magisterium genomen werden uit documenten met een verschillende autoriteit. Behalve conciliedocumenten en encyclieken werd er ook gebruik gemaakt van pauselijke toespraken en documenten opgesteld door Dicasterieën van de Heilige Stoel. Zoals men weet, maar het is goed het te onderstrepen, moet de lezer er zich van bewust zijn dat verschillende niveaus van leergezag in het geding zijn. Het document beperkt er zich toe om enkel de fundamentele elementen van de sociale leer van de Kerk te verschaffen en laat aan de bisschoppenconferenties de taak over om geschikte toepassingen te maken naargelang de verschillende lokale situaties dit vereisen vgl: Ecclesia in America, (54)[[[1045|(54)]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 24[[[1|24]]].
Bij het bestuderen van dit compendium is het goed voor ogen te houden dat de geciteerde teksten van het magisterium genomen werden uit documenten met een verschillende autoriteit. Behalve conciliedocumenten en encyclieken werd er ook gebruik gemaakt van pauselijke toespraken en documenten opgesteld door Dicasterieën van de Heilige Stoel. Zoals men weet, maar het is goed het te onderstrepen, moet de lezer er zich van bewust zijn dat verschillende niveaus van leergezag in het geding zijn. Het document beperkt er zich toe om enkel de fundamentele elementen van de sociale leer van de Kerk te verschaffen en laat aan de bisschoppenconferenties de taak over om geschikte toepassingen te maken naargelang de verschillende lokale situaties dit vereisen vgl: Ecclesia in America, (54)[[[1045|(54)]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 24[[[1|24]]].
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Dit document biedt een volledig overzicht van de fundamentele principes van het leerstellige corpus van de katholieke sociale leer. Dit overzicht stelt ons in staat om op een geschikte manier de sociale problemen van onze tijd aan te pakken. Deze problemen moeten vanuit een totaalvisie worden bekeken, omdat zij worden gekarakteriseerd door een steeds toenemende onderlinge vervlechting en wederzijdse beïnvloeding en omdat zij steeds meer betrekking hebben op de ganse mensenfamilie. De uiteenzetting van de sociale leer van de Kerk wil een organische benadering suggereren in het zoeken naar oplossingen voor de problemen, zodat het onderscheid, het oordeel en de beslissingen overeenstemmen met de realiteit en opdat solidariteit en hoop een afdoende impact zouden kunnen krijgen op de complexiteit van de huidige situaties. In feite verwijzen deze principes naar elkaar en zij verlichten elkaar wederzijds voor zover zij de uitdrukking zijn van de christelijke antropologie vgl: Centesimus Annus, 55[[[3|55]]], vrucht van de openbaring van Gods liefde voor de menselijke persoon. Men mag nochtans niet vergeten dat de voortgang van de tijd en de verandering van de sociale omstandigheden een voortdurende actualisering zullen vergen van de verschillende onderwerpen die hier worden behandeld, om de nieuwe tekenen des tijds te interpreteren.
Referenties naar alinea 9: 1
Evangelii Gaudium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Het document biedt zich aan als een instrument voor de morele en de pastorale onderscheiding van de complexe gebeurtenissen die onze tijd kenmerken; als een gids ter inspiratie, op het individuele en het collectieve niveau, van houdingen en keuzes die alle mensen zullen toelaten om de toekomst met een groter vertrouwen en een grotere hoop tegemoet te zien; als een hulp voor de gelovigen in verband met het onderricht in de sociale moraal van de Kerk. Hieruit kan een nieuw engagement ontstaan dat in staat is om te beantwoorden aan de eisen van onze tijd in functie van de noden en hulpbronnen van de mens. Maar bovenal kan hieruit een vurig verlangen ontstaan om de roeping te herontdekken die eigen is aan de verschillende kerkelijke charismata gericht op de evangelisatie van de sociale orde, omdat “alle leden van de Kerk deelhebben aan haar seculiere dimensie” Christifideles laici, 15[[692|15]]. Deze tekst is tenslotte bedoeld als een stimulans voor de dialoog met allen die oprecht het welzijn van de mens verlangen.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Dit document is eerst en vooral bedoeld voor de bisschoppen, die de meest geschikte methoden zullen vinden om het kenbaar te maken en juist te interpreteren. Het maakt immers deel uit van de “munus docendi” van de bisschoppen om te leren dat “de aardse werkelijkheden en de menselijke instellingen op het heil van de mensen betrokken zijn, zodat deze niet onbelangrijk kunnen bijdragen tot de opbouw van het Lichaam van Christus” Christus Dominus, 12[[646|12]]. Priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen en in het algemeen zij die verantwoordelijk zijn voor de vorming, zullen hierin een gids vinden voor hun onderricht en voor hun pastorale dienst. De lekengelovigen, die het Godsrijk zoeken “door de tijdelijke aangelegenheden te behartigen en volgens de wil van God te regelen” Lumen Gentium, 31[[617|31]], zullen er verlichting in vinden voor hun eigen specifieke missie. Christelijke gemeenschappen zullen in dit document hulp vinden om situaties objectief te analyseren en te verhelderen in het licht van de onveranderlijke woorden van het Evangelie en om principes voor reflectie, oordeelscriteria en richtlijnen voor actie op te stellen Octogesima Adveniens, 4[[809|4]].
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
Evangelii Gaudium ->=geentekst=
Dit document is eveneens gericht aan de broeders van andere kerken en kerkelijke gemeenschappen, aan de volgelingen van andere religies evenals aan alle mensen van goede wil die zich inspannen om het algemeen welzijn te dienen: mogen zij het ontvangen als de vrucht van een universele menselijke ervaring gemarkeerd door talloze tekenen van de aanwezigheid van Gods Geest. Het is een schat uit oud en nieuw (Mt. 13, 52)[[b:Mt. 13, 52]] die de Kerk wenst te delen in dankbetuiging aan God van wie “elke goede gave, elk volmaakt geschenk” komt (Jak. 1, 17)[b:Jak. 1, 17]. Het is een teken van hoop dat religies en culturen heden openheid voor dialoog vertonen en de dringende nood voelen om de krachten te bundelen om de rechtvaardigheid, de broederlijkheid, de vrede en de groei van de menselijke persoon te bevorderen.
De katholieke Kerk verbindt in het bijzonder haar eigen engagement met het sociale engagement van andere kerken en kerkelijke gemeenschappen, zowel op het vlak van de leerstellige reflectie als op het praktische vlak. Samen met hen is de katholieke Kerk ervan overtuigd dat uit het gemeenschappelijke erfgoed van de sociale leer, dat bewaard wordt door de levende traditie van het Godsvolk, stimulansen en wegwijzers zullen voortspruiten voor een steeds nauwere samenwerking in de bevordering van de rechtvaardigheid en de vrede vgl: Gaudium et Spes, 92[[[575|92]]].
De katholieke Kerk verbindt in het bijzonder haar eigen engagement met het sociale engagement van andere kerken en kerkelijke gemeenschappen, zowel op het vlak van de leerstellige reflectie als op het praktische vlak. Samen met hen is de katholieke Kerk ervan overtuigd dat uit het gemeenschappelijke erfgoed van de sociale leer, dat bewaard wordt door de levende traditie van het Godsvolk, stimulansen en wegwijzers zullen voortspruiten voor een steeds nauwere samenwerking in de bevordering van de rechtvaardigheid en de vrede vgl: Gaudium et Spes, 92[[[575|92]]].
Referenties naar alinea 12: 2
Propositiones van de 2e Bijzondere Bisschoppensynode over Afrika ->=geentekst=Evangelii Gaudium ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Ten dienste van de volledige waarheid omtrent de mens
13
Dit document is een daad van dienstbaarheid vanwege de Kerk aan de mannen en de vrouwen van onze tijd, aan wie zij het patrimonium van haar sociale leer aanbiedt, op de wijze van de dialoog waarmee God zelf via zijn eniggeboren Zoon die mens geworden is “de mensen aanspreekt als zijn vrienden (Ex. 33, 11; Joh. 15, 14-15)[[b:Ex. 33, 11; Joh. 15, 14-15]] en met hen omgaat (Bar. 3, 38)[[b:Bar. 3, 38]]" Dei Verbum, 2[[576|2]]. Geïnspireerd door de pastorale constitutie Gaudium et Spes[575] laat ook dit document “de mens als één totaliteit, met lichaam en ziel, met hart en geweten” Gaudium et Spes, 3[[575|3]] de spil vormen van de ganse uiteenzetting. In dit perspectief is de Kerk “geenszins geleid door wereldlijke ambities, maar heeft zij slechts één doel voor ogen: onder leiding van de Trooster, de Geest, het werk van Christus zelf voort te zetten, die in de wereld kwam om getuige te zijn voor de waarheid, om te redden en niet om te oordelen, om te dienen en niet om zich te laten dienen” Gaudium et Spes, 3[[575|3]].
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Met behulp van dit document wil de Kerk een bijdrage van waarheid leveren tot de vraag naar de plaats van de mens in de natuur en in de samenleving, een vraag die gesteld wordt in beschavingen en culturen waarin de menselijke wijsheid zich uitdrukt. Deze beschavingen en culturen zijn geworteld in een verleden dat dikwijls duizenden jaren oud is en manifesteren zichzelf in vormen van religie, filosofie en poëtisch genie van alle tijden en van alle volken. Zij verschaffen hun eigen interpretatie van het universum en van de menselijke convivialiteit en zoeken een verklaring voor het bestaan en voor het mysterie dat hen omringt. Wie ben ik? Waarom is er lijden, kwaad, dood, ondanks alle vooruitgang die werd geboekt? Wat is de waarde van zovele verworvenheden waarvoor een te hoge prijs moet worden betaald? Wat volgt er na dit leven? Dit zijn de fundamentele vragen die de menselijke levensloop kenschetsen vgl: Gaudium et Spes, 10[[[575|10]]]. In deze optiek kunnen we de waarschuwing “Ken uzelf”, gekerfd in de architraaf van de tempel van Delphi, in herinnering brengen, die getuigt van de fundamentele waarheid dat de mens, geroepen om een aparte plaats in te nemen ten opzichte van de rest van de geschapen wezens, slechts mens is precies omdat hij in zijn wezen gericht is op het kennen van zichzelf.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
De richting die het menselijke bestaan, de maatschappij en de geschiedenis zullen inslaan, hangt grotendeels af van de antwoorden die worden gegeven op de vragen over de plaats van de mens in de natuur en de maatschappij. Het huidige document heeft als doel een bijdrage te leveren tot deze antwoorden. De diepste betekenis van het menselijke bestaan openbaart zich in feite in de vrije zoektocht naar de waarheid die in staat is om richting en volheid aan het leven te geven, een zoektocht waarbij de boven genoemde vragen ononderbroken beroep doen op de menselijke intelligentie en de menselijke wil. Deze vragen zijn de hoogste uitdrukkingen van de menselijke natuur omdat zij van de mens een antwoord vereisen dat de diepten peilt van zijn betrokkenheid op zijn eigen bestaan. Bovendien hebben we hier te maken met vragen die fundamenteel godsdienstig zijn: “Wanneer het ‘waarom van de dingen’ integraal wordt onderzocht en wanneer de vraag naar het ultieme en exhaustieve antwoord wordt gesteld, bereikt de menselijke rede haar hoogtepunt en opent zij zich voor het godsdienstige (...) het godsdienstige vertegenwoordigt de meest verheven uitdrukking van de menselijke persoon aangezien het de culminatie is van zijn redelijke natuur. Het ontspruit aan de diepe aspiratie van de mens naar waarheid en het ligt aan de basis van de vrije en persoonlijke zoektocht van de mens naar het goddelijke” Audiëntie in het kader van het Heilig Jaar van de Verlossing 1983, (2)[[2461|(2)]].
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
De fundamentele vragen die de tocht van de mensheid van bij het prilste begin begeleiden, krijgen vandaag een steeds groter gewicht omwille van de enorme omvang van de uitdagingen, de nieuwheid van de situaties en het belang van de beslissende keuzes waarvoor de huidige generaties worden geplaatst.
De eerste van de grote uitdagingen waarmee de mensheid heden wordt geconfronteerd, gaat over de waarheid zelf van het wezen dat de mens is. De grens en de relatie tussen de natuur, de technologie en de moraal zijn aangelegenheden die een klemmend beroep doen op de persoonlijke en collectieve verantwoordelijkheid in verband met de houdingen die moeten worden aangenomen in verband met de definitie van de menselijke wezens, tot wat zij in staat zijn en wat zij zouden moeten zijn. Een tweede uitdaging wordt gevonden in het begrijpen van en omgaan met pluralisme en verschillen op alle niveaus: in manieren van denken, morele keuzes, cultuur, godsdienstig lidmaatschap en filosofie van de menselijke en sociale ontwikkeling. De derde uitdaging is de globalisatie, waarvan de betekenis veel breder en diepgaander is dan de gewone economische globalisatie, omdat de geschiedenis immers blijk heeft gegeven van de aanvang van een nieuwe tijd die de bestemming van de mens aanbelangt.
De eerste van de grote uitdagingen waarmee de mensheid heden wordt geconfronteerd, gaat over de waarheid zelf van het wezen dat de mens is. De grens en de relatie tussen de natuur, de technologie en de moraal zijn aangelegenheden die een klemmend beroep doen op de persoonlijke en collectieve verantwoordelijkheid in verband met de houdingen die moeten worden aangenomen in verband met de definitie van de menselijke wezens, tot wat zij in staat zijn en wat zij zouden moeten zijn. Een tweede uitdaging wordt gevonden in het begrijpen van en omgaan met pluralisme en verschillen op alle niveaus: in manieren van denken, morele keuzes, cultuur, godsdienstig lidmaatschap en filosofie van de menselijke en sociale ontwikkeling. De derde uitdaging is de globalisatie, waarvan de betekenis veel breder en diepgaander is dan de gewone economische globalisatie, omdat de geschiedenis immers blijk heeft gegeven van de aanvang van een nieuwe tijd die de bestemming van de mens aanbelangt.
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
De leerlingen van Jezus voelen zich aangesproken door deze vragen. Ook zij dragen ze mee in hun hart en wensen zich samen met alle andere mensen in te laten met de zoektocht naar de waarheid en de betekenis van het persoonlijke en sociale leven. Zij dragen tot deze zoektocht bij door hun edelmoedig getuigenis van het geschenk dat de mensheid heeft ontvangen: God heeft doorheen de geschiedenis zijn Woord gesproken tot de mensen en Hij is zelfs de geschiedenis binnengetreden om in dialoog te treden met de mensheid en om aan de mensen zijn plan voor heil, rechtvaardigheid en broederlijkheid te openbaren. In Jezus Christus, zijn mensgeworden Zoon, heeft God ons bevrijd van de zonde en heeft Hij ons de weg getoond die wij moeten bewandelen evenals het doel dat wij moeten nastreven.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 In het teken van solidariteit, respect en liefde
18
De Kerk bewandelt met alle mensen de wegen van de geschiedenis. Ze leeft in deze wereld en hoewel ze niet van deze wereld is (Joh. 17, 14-16)[[b:Joh. 17, 14-16]], is ze, krachtens haar diepste roeping, geroepen om de wereld te dienen. Deze opvatting, die ook teruggevonden wordt in dit document, is gestoeld op de diepe overtuiging dat, net zoals het belangrijk is voor de wereld om de Kerk als een realiteit en een zuurdeeg in de geschiedenis te herkennen, het ook voor de Kerk belangrijk is niet onkundig te zijn van wat zij van de geschiedenis en van het menselijke ras heeft ontvangen vgl: Gaudium et Spes, 44[[[575|44]]]. Het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] heeft een welbespraakt teken willen geven van solidariteit, respect en affectie voor de gehele mensenfamilie door met haar een dialoog aan te gaan over uiteenlopende problemen, “onder het licht, dat het Evangelie daartoe biedt, en door aan de mensheid de heilskracht ter beschikking te stellen, welke de Kerk zelf onder leiding van de heilige Geest van haar Stichter ontvangt. Het gaat er immers om de menselijke persoon te redden en de menselijke gemeenschap uit te bouwen” Gaudium et Spes, 3[[575|3]].
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
De Kerk, het teken in de geschiedenis van Gods liefde voor de mensheid en van de roeping van het ganse menselijke ras tot eenheid als kinderen van dezelfde Vader Lumen Gentium, 1[[617|1]], wil met dit document over haar sociale leer aan alle mensen een humanisme voorstellen dat beantwoordt aan de standaarden van Gods liefdesplan in de geschiedenis, een integraal en solidair humanisme dat in staat is om een nieuwe sociale, economische en politieke orde te scheppen die gebaseerd is op de waardigheid en de vrijheid van elke menselijke persoon en die in vrede, rechtvaardigheid en solidariteit moet worden gerealiseerd. Dit humanisme kan worden gerealiseerd indien individuele mannen en vrouwen en hun gemeenschappen, in staat zijn om morele en sociale deugden bij zichzelf te cultiveren en in de maatschappij te verspreiden. “Dan zal er werkelijk een nieuwe generatie mensen en bouwers van een nieuwe mensheid opstaan met de noodzakelijke hulp van de goddelijke genade” Gaudium et Spes, 30[[575|30]].
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 1 Theologische dimensie
19a
“De theologische dimensie blijkt nodig om de
actuele problemen van de menselijke samenleving
te interpreteren en op te lossen”.
Centesimus Annus, 55[3|55]
actuele problemen van de menselijke samenleving
te interpreteren en op te lossen”.
Centesimus Annus, 55[3|55]
Referenties naar alinea 19a: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 Gods liefdesplan voor de mensheid
- Artikel 1 Gods bevrijdende actie in de geschiedenis van Israël
- Paragraaf 1 Gods gratuite nabijheid
20
Elke authentieke religieuze ervaring in alle culturele tradities, leidt tot een intuïtie van het Mysterie die niet zelden in staat is om enkele aspecten van Gods gelaat te herkennen. Enerzijds wordt God gezien als de oorsprong van al wat bestaat, als de nabijheid die aan de mensen, georganiseerd in een maatschappij, de basiscondities van het bestaan garandeert en die hen de noodzakelijke goederen ter beschikking stelt. Anderzijds verschijnt Hij als de maatstaf van wat zou moeten zijn, als de nabijheid die het menselijke handelen uitdaagt - zowel op het individuele als op het sociale niveau - in verband met het gebruik van diezelfde goederen in de relatie tot andere mensen. In elke religieuze ervaring wordt daarom belang gehecht zowel aan de dimensie van gave en onbaatzuchtigheid, wat wordt aangezien als het onderliggende element van de ervaring die de menselijke wezens hebben van hun bestaan dat zij delen met anderen in de wereld, als aan de repercussies van deze dimensie op het menselijke geweten, dat zich geroepen voelt om verantwoordelijk en conviviaal de ontvangen gave te beheren. Het getuigenis van dit alles vindt men terug in de universele erkenning van de gulden regel, die op het niveau van de menselijke relaties de uitdrukking is van de aansporing die door het Mysterie aan de mensen werd gegeven: “Behandel de mensen in alles zoals je wilt dat ze jullie behandelen” (Mt. 7, 12)[b:Mt. 7, 12] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1789,1970,2510[[[1|1789.1970.2510]]].
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Tegen de achtergrond van de universele religieuze ervaring, waarin de mensheid op verschillende wijzen deelt, tekent Gods progressieve openbaring van zichzelf aan het volk van Israël zich af. Dankzij de onverwachte en indringende historische manier waarop Gods liefde voor de mens concreet wordt gemaakt, beantwoordt deze openbaring op een verrassende en onverwachte manier aan de menselijke zoektocht naar het goddelijke. Volgens het Boek Exodus richt de Heer het volgende woord tot Mozes: “Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord; Ik ken hun lijden. Ik ben afgedaald om hen te bevrijden uit de macht van Egypte, om hen weg te leiden uit dit land, naar een land dat goed en ruim is, een land dat overvloeit van melk en honing” (Ex. 3, 7-8)[b:Ex. 3, 7-8]. De gratuite nabijheid van God - waar zijn naam precies naar verwijst, de naam die Hij openbaart aan Mozes, “Ik ben die is” (Ex. 3, 14)[b:Ex. 3, 14] - manifesteert zich in de bevrijding uit de slavernij en in de belofte. Deze worden geconcretiseerd in historische actie door het verwerven van vrijheid en het land dat de Heer aan hen geeft, en hiermee identificeert het Godsvolk zich collectief.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
De gratuïteit van het historisch doeltreffend goddelijk optreden gaat voortdurend samen met het engagement voor het door God voorgestelde verbond dat Israël heeft aanvaard. Op de berg Sinaï wordt Gods initiatief concreet in het verbond met zijn volk aan wie Hij de decaloog of de door God geopenbaarde Tien Woorden geeft (Ex. 19-24)[[b:Ex. 19-24]]. De “Tien Woorden” (Ex. 34, 28)[b:Ex. 34, 28] (Dt. 4, 13; Dt. 10, 4)[[b:Dt. 4, 13; Dt. 10, 4]] “laten ons zien wat het inhoudt aan God toe te behoren in een relatie zoals die door het verbond geschapen werd. Het morele leven is een antwoord op het liefdevol initiatief van God. Het betekent erkentelijkheid, hulde en dankzegging aan God. Het morele leven betekent ook medewerking aan de plannen die God in de geschiedenis wil verwezenlijken” Catechismus van de Katholieke Kerk, 2061[[1|2061]].
De Tien Geboden vormen een buitengewone levensweg en geven de meest zekere weg aan om een leven te leiden bevrijd van slavernij van de zonde. De Tien Geboden bevatten een bevoorrechte uitdrukking van de natuurwet. Zij leren ons “waarin de ware humaniteit van de mens bestaat. Zij stellen de essentiële plichten in het licht en indirect ook de fundamentele rechten die onlosmakelijk met de natuur van de menselijke persoon verbonden zijn” Catechismus van de Katholieke Kerk, 2070[[1|2070]]. Zij beschrijven de universele menselijke moraliteit. In het evangelie herinnert Jezus de rijke jongeling eraan dat de Tien Geboden (Mt. 19, 18)[[b:Mt. 19, 18]] “de voornaamste regels voor iedere vorm van sociaal leven” Veritatis Splendor, 97[[83|97]] uitmaken.
De Tien Geboden vormen een buitengewone levensweg en geven de meest zekere weg aan om een leven te leiden bevrijd van slavernij van de zonde. De Tien Geboden bevatten een bevoorrechte uitdrukking van de natuurwet. Zij leren ons “waarin de ware humaniteit van de mens bestaat. Zij stellen de essentiële plichten in het licht en indirect ook de fundamentele rechten die onlosmakelijk met de natuur van de menselijke persoon verbonden zijn” Catechismus van de Katholieke Kerk, 2070[[1|2070]]. Zij beschrijven de universele menselijke moraliteit. In het evangelie herinnert Jezus de rijke jongeling eraan dat de Tien Geboden (Mt. 19, 18)[[b:Mt. 19, 18]] “de voornaamste regels voor iedere vorm van sociaal leven” Veritatis Splendor, 97[[83|97]] uitmaken.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
De decaloog houdt een engagement in dat niet alleen trouw aan de enige ware God veronderstelt maar dat ook betrekking heeft op de sociale relaties binnen het Volk van het Verbond. Deze relaties worden in het bijzonder geleid door wat het recht van de arme wordt genoemd: “Is één van uw broeders tot armoede vervallen, dan moet u niet hard zijn voor uw arme broeder en uw beurs niet voor hem dichthouden. U moet die integendeel wijd openen en hem alles lenen wat hij tekort komt” (Deut. 15, 7-8)[b:Deut. 15, 7-8]. Dit alles is ook van toepassing op vreemdelingen: “Wanneer er vreemdelingen in uw land wonen, mag u die niet slecht behandelen. Vreemdelingen die bij u wonen hebben dezelfde rechten als een geboren Israëliet. U moet hem beminnen als uzelf, want u bent zelf vreemdeling geweest in Egypte. Ik ben de Heer uw God” (Lev. 19, 33-34)[b:Lev. 19, 33-34]. De gave van vrijheid en van het beloofde land evenals de gave van het verbond op de Sinaï en de Tien Geboden zijn bijgevolg onlosmakelijk verweven met de praktijken die de ontwikkeling van de Israëlitische maatschappij in rechtvaardigheid en solidariteit moeten regelen.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Te midden van de vele normen die concreet gestalte willen geven aan de gratuïteit en het delen in de door God geïnspireerde rechtvaardigheid, manifesteren de wet van het sabbatjaar (om de zeven jaar gevierd) en de wet van het jubileumjaar (om de vijftig jaar gevierd) (Ex. 23; Deut. 15; Lev. 25)[[b:Ex. 23; Deut. 15; Lev. 25]] zich als belangrijke richtlijnen — die jammer genoeg in de geschiedenis nooit ten volle werden gerealiseerd — voor het sociale en economische leven van het volk van Israël. Bovenop de eis om de velden braak te laten liggen, voorzagen deze wetten in de kwijtschelding van alle schulden en in een algemene vrijlating van personen en vrijgave van goederen: iedereen was vrij om naar zijn familie terug te keren en om zijn patrimonium opnieuw in bezit te nemen.
Deze wetgeving wil verzekeren dat de heilbrengende gebeurtenis van de exodus en de trouw aan het verbond niet alleen het funderende principe van Israëls sociale, politieke en economische leven zouden uitmaken, maar dat zij ook het regulerende principe zouden vormen van de omgang met vragen betreffende economische armoede en sociale onrechtvaardigheden. Dit principe is ingeroepen om het leven van het volk van het verbond doorlopend en van binnen uit te veranderen, zodat dit leven overeenstemt met Gods plan. Om de discriminatie en de economische ongelijkheden veroorzaakt door sociaal-economische veranderingen te elimineren, werd om de zeven jaar de herinnering aan de Exodus en aan het verbond omgezet in sociale en juridische termen, met als doel de kwesties van eigendom, schulden, lonen en goederen tot hun diepste betekenis terug te voeren.
Deze wetgeving wil verzekeren dat de heilbrengende gebeurtenis van de exodus en de trouw aan het verbond niet alleen het funderende principe van Israëls sociale, politieke en economische leven zouden uitmaken, maar dat zij ook het regulerende principe zouden vormen van de omgang met vragen betreffende economische armoede en sociale onrechtvaardigheden. Dit principe is ingeroepen om het leven van het volk van het verbond doorlopend en van binnen uit te veranderen, zodat dit leven overeenstemt met Gods plan. Om de discriminatie en de economische ongelijkheden veroorzaakt door sociaal-economische veranderingen te elimineren, werd om de zeven jaar de herinnering aan de Exodus en aan het verbond omgezet in sociale en juridische termen, met als doel de kwesties van eigendom, schulden, lonen en goederen tot hun diepste betekenis terug te voeren.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
De voorschriften van de sabbatjaren en van de jubileumjaren vormen een soort van sociale leer in miniatuur vgl: Tertio millennio adveniente, 13[[[265|13]]]. Zij tonen hoe de principes van rechtvaardigheid en sociale solidariteit zijn ingegeven door de gratuïteit van de heilbrengende gebeurtenis die door God werd bewerkstelligd. Ook tonen deze voorschriften aan dat zij niet alleen een corrigerende waarde hebben voor door zelfzuchtige belangen en motieven ingegeven praktijken, maar dat zij veeleer, als een “profetie voor de toekomst”, de normatieve referentiepunten moeten worden waaraan elke generatie in Israël zich dient te conformeren indien zij trouw aan de Heer wenst te blijven.
Deze principes worden de focus van de profetische verkondiging die tracht hen te interioriseren. Gods Geest die in de harten van de mens is uitgestort — zo verkondigen de profeten — zal dezelfde gevoelens van rechtvaardigheid en barmhartigheid, die aanwezig zijn in het hart van de Heer, in uw binnenste uitstorten (Jer. 31, 33; Ez. 36, 26-27)[[b:Jer. 31, 33; Ez. 36, 26-27]]. Dan zal Gods wil, uitgedrukt in de decaloog gegeven op de Sinaï, op een creatieve manier in het binnenste van de mens kunnen worden gegrift. Dit proces van verinnerlijking veroorzaakt meer diepgang en realiteitszin in de sociale actie waardoor de progressieve universalisering van een houding van rechtvaardigheid en solidariteit mogelijk wordt gemaakt. Het Volk van het verbond wordt opgeroepen om deze houding aan te nemen tegenover alle mensen uit alle volken en naties.
Deze principes worden de focus van de profetische verkondiging die tracht hen te interioriseren. Gods Geest die in de harten van de mens is uitgestort — zo verkondigen de profeten — zal dezelfde gevoelens van rechtvaardigheid en barmhartigheid, die aanwezig zijn in het hart van de Heer, in uw binnenste uitstorten (Jer. 31, 33; Ez. 36, 26-27)[[b:Jer. 31, 33; Ez. 36, 26-27]]. Dan zal Gods wil, uitgedrukt in de decaloog gegeven op de Sinaï, op een creatieve manier in het binnenste van de mens kunnen worden gegrift. Dit proces van verinnerlijking veroorzaakt meer diepgang en realiteitszin in de sociale actie waardoor de progressieve universalisering van een houding van rechtvaardigheid en solidariteit mogelijk wordt gemaakt. Het Volk van het verbond wordt opgeroepen om deze houding aan te nemen tegenover alle mensen uit alle volken en naties.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Het principe van de schepping en Gods gratuite optreden
26
De reflectie van de profeten en de reflectie die men kan terugvinden in de wijsheidsliteratuur, leidt tot de eerste onthulling en tot de bron zelf van Gods plan voor de ganse mensheid, op het moment dat zij erin slaagt het principe te formuleren van de schepping van alle dingen door God. In Israëls geloofsbelijdenis is de bevestiging dat God Schepper is niet zozeer de uitdrukking van een theoretische overtuiging; dit staat ook gelijk met het vatten van de oorspronkelijke draagwijdte van Gods gratuit en barmhartig optreden voor de mens. God schenkt in feite in vrijheid het zijn en het leven aan al wat bestaat. Man en vrouw, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis (Gen. 1, 26-27)[[b:Gen. 1, 26-27]], zijn bijgevolg geroepen om het zichtbare teken en werkzaam instrument te zijn van de goddelijke gratuïteit in de tuin waar God hen heeft geplaatst om de goederen van de schepping te cultiveren en te behoeden.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
Het is in het vrije optreden van God, de Schepper, dat we de eigenlijke betekenis van de schepping vatten, zelfs indien zij vervormd is geworden door de ervaring van de zonde. Het verhaal van de eerste zonde (Gen. 3, 1-24)[[b:Gen. 3, 1-24]] beschrijft in feite de voortdurende bekoring en de verstoorde situatie waarin de mensheid zich bevindt na de val van haar eerste voorouders. Ongehoorzaamheid aan God betekent dat men zich onttrekt aan zijn liefdevolle blik en dat men tracht het leven en het optreden in de wereld naar eigen goeddunken in te richten. Het verbreken van de communio-relatie met God veroorzaakt een breuk in de innerlijke eenheid van de menselijke persoon, in de gemeenschapsrelatie tussen man en vrouw en in de harmonieuze relaties tussen de mensen en de andere schepselen vgl: Gaudium et Spes, 13[[[575|13]]]. Het is in deze oorspronkelijke vervreemding dat de diepste wortel van alle kwaad dat de sociale relaties tussen de mensen teistert, van alle situaties in het economische en politieke leven die de waardigheid van de menselijke persoon bedreigen en die rechtvaardigheid en solidariteit aanranden, moeten worden gezocht.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Jezus Christus - de vervulling van het liefdesplan van de Vader
- Paragraaf 1 In Jezus Christus is de beslissende gebeurtenis in de geschiedenis van God met de mensheid vervuld
28
De welwillendheid en de barmhartigheid die Gods handelen inspireren en die de sleutel vormen om dit handelen te begrijpen, komen de mens zozeer nabij dat zij de trekken van de mens Jezus, het vleesgeworden Woord, aannemen. In het evangelie volgens Lucas beschrijft Jezus zijn Messiaanse dienst met behulp van de woorden van Jesaja die de profetische betekenis van het jubileum in herinnering brengen: “De geest van de Heer rust op mij; daartoe heeft Hij mij gezalfd. Om aan de armen de goede boodschap te brengen heeft Hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating aan te kondigen en aan blinden het licht in hun ogen, om verdrukten in vrijheid te laten gaan, en een jaar aan te kondigen dat de Heer welgevallig is” (Lc. 4, 18-19)[b:Lc. 4, 18-19] (Jes. 61, 1-2)[[b:Jes. 61, 1-2]]. Jezus plaatst zich derhalve in de lijn van de vervulling, niet alleen omdat hij vervult wat beloofd was en door Israël werd verwacht, maar eveneens vanuit de diepere betekenis, namelijk dat in hem de beslissende gebeurtenis in de geschiedenis van God met de mensheid is voltrokken. Hij verkondigt: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14, 9)[b:Joh. 14, 9]. Met andere woorden, Jezus manifesteert op een voelbare en definitieve manier wie God is en hoe Hij handelt met de mens.
Referenties naar alinea 28: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
29
De liefde die Jezus’ optreden onder de mensen bezielt, is de liefde die de Zoon heeft ervaren in de intieme eenheid met de Vader. Het Nieuwe Testament laat ons toe om binnen te treden in de ervaring van de liefde van God, zijn Vader — “Abba” — die Jezus beleeft en meedeelt, waardoor wij in staat worden gesteld in het hart zelf van het goddelijke leven binnen te dringen. Jezus verkondigt de bevrijdende barmhartigheid van God aan hen die hij op zijn weg ontmoet, te beginnen bij de armen, de gemarginaliseerden en de zondaars. Hij nodigt allen uit hem te volgen omdat hij de eerste is om, op een geheel uitzonderlijke manier, te gehoorzamen aan Gods liefdesplan als zijn gezant in de wereld.
Het bewustzijn dat Jezus heeft van de Zoon te zijn, is een uitdrukking van deze originele ervaring. Aan de Zoon is alles vanuit een volledig vrije gave door de Vader gegeven. “Alles wat de Vader heeft is ook van Mij” (Joh. 16, 15)[b:Joh. 16, 15]. Omgekeerd is het Zijn missie om alle mensen te laten delen in dit geschenk en in deze kinderlijke relatie. “Voor Mij zijn jullie geen dienstknechten meer: een knecht heeft geen begrip van wat zijn meester doet. Vrienden noem Ik jullie, omdat Ik alles wat Ik van de Vader heb vernomen, aan jullie heb meegedeeld” (Joh. 15, 15)[b:Joh. 15, 15].
Voor Jezus houdt de erkenning van de liefde van de Vader in dat hij zich voor zijn daden inspireert op dezelfde gratuïteit en barmhartigheid van God, die nieuw leven opwekken. Het betekent dat hij, door zijn bestaan, een voorbeeld en model voor zijn leerlingen wordt. Jezus’ leerlingen zijn geroepen om te leven zoals Hem en om, na zijn Pasen van dood en verrijzenis, in Hem en door Hem te leven, dankzij de overvloedige gave van de heilige Geest, de Vertrooster, die Christus’ eigen levensstijl verinwendigt in de harten van de mens.
Het bewustzijn dat Jezus heeft van de Zoon te zijn, is een uitdrukking van deze originele ervaring. Aan de Zoon is alles vanuit een volledig vrije gave door de Vader gegeven. “Alles wat de Vader heeft is ook van Mij” (Joh. 16, 15)[b:Joh. 16, 15]. Omgekeerd is het Zijn missie om alle mensen te laten delen in dit geschenk en in deze kinderlijke relatie. “Voor Mij zijn jullie geen dienstknechten meer: een knecht heeft geen begrip van wat zijn meester doet. Vrienden noem Ik jullie, omdat Ik alles wat Ik van de Vader heb vernomen, aan jullie heb meegedeeld” (Joh. 15, 15)[b:Joh. 15, 15].
Voor Jezus houdt de erkenning van de liefde van de Vader in dat hij zich voor zijn daden inspireert op dezelfde gratuïteit en barmhartigheid van God, die nieuw leven opwekken. Het betekent dat hij, door zijn bestaan, een voorbeeld en model voor zijn leerlingen wordt. Jezus’ leerlingen zijn geroepen om te leven zoals Hem en om, na zijn Pasen van dood en verrijzenis, in Hem en door Hem te leven, dankzij de overvloedige gave van de heilige Geest, de Vertrooster, die Christus’ eigen levensstijl verinwendigt in de harten van de mens.
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De openbaring van de Drie-ene liefde
30
Met de onophoudelijke verbazing van zij die de onuitsprekelijke liefde van God hebben ervaren (Rom. 8, 26)[[b:Rom. 8, 26]], vat het Nieuwe Testament, in het licht van de volledige openbaring van de drie-ene liefde aangeboden door de Pasen van Jezus Christus, de ultieme betekenis van de incarnatie van de Zoon en zijn zending onder de mensen. De heilige Paulus schrijft: “Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard; voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd. En zou Hij ons na zo’n gave ook niet al het andere schenken?” (Rom. 8, 31-32)[b:Rom. 8, 31-32]. De heilige Johannes gebruikt een gelijkaardige taal. “Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad, en Hij heeft zijn Zoon gezonden om onze zonden uit te wissen” (1 Joh. 4, 10)[b:1 Joh. 4, 10].
Referenties naar alinea 30: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
Het gelaat van God, dat progressief geopenbaard werd in de heilsgeschiedenis, schittert in zijn volheid in het gelaat van Jezus Christus, gekruisigd en verrezen uit de dood. God is Drie-eenheid: Vader, Zoon en heilige Geest; waarlijk onderscheiden en waarlijk één, aangezien God oneindige liefdesgemeenschap is. Gods gratuite liefde voor de mensheid openbaart zich vóór alles als liefde die ontspringt aan de Vader, uit wie alles voortkomt; als de gratuite mededeling van deze liefde door de Zoon door zichzelf opnieuw aan de Vader en aan de mensheid te geven; als de altijd nieuwe vruchtbaarheid van de goddelijke liefde die door de heilige Geest in de harten van de mens wordt uitgestort (Rom. 5, 5)[[b:Rom. 5, 5]].
Door zijn woorden en daden, en op een volledige en definitieve wijze door zijn dood en verrijzenis vgl: Dei Verbum, 4[[[576|4]]], openbaart Jezus aan de mensheid dat God Vader is en dat wij allemaal door de genade worden geroepen om zijn kinderen te worden in de Geest (Rom. 8, 15; Gal. 4, 6)[[b:Rom. 8, 15; Gal. 4, 6]], en bijgevolg ook broeders en zusters onder elkaar. Daarom gelooft de Kerk ook vast dat “de sleutel, het centrum en de voltooiing van heel de geschiedenis van het mensdom te vinden zijn in haar Heer en Meester” Gaudium et Spes, 10[[575|10]].
Door zijn woorden en daden, en op een volledige en definitieve wijze door zijn dood en verrijzenis vgl: Dei Verbum, 4[[[576|4]]], openbaart Jezus aan de mensheid dat God Vader is en dat wij allemaal door de genade worden geroepen om zijn kinderen te worden in de Geest (Rom. 8, 15; Gal. 4, 6)[[b:Rom. 8, 15; Gal. 4, 6]], en bijgevolg ook broeders en zusters onder elkaar. Daarom gelooft de Kerk ook vast dat “de sleutel, het centrum en de voltooiing van heel de geschiedenis van het mensdom te vinden zijn in haar Heer en Meester” Gaudium et Spes, 10[[575|10]].
Referenties naar alinea 31: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
32
Mediterend over de gratuïteit en de overvloed van het goddelijke geschenk van de Zoon vanwege de Vader, die door Jezus werden onderwezen en waarvan hij getuigenis heeft afgelegd door zijn leven voor ons te geven, legt de apostel Johannes er de diepste betekenis en de meest logische consequentie van bloot. “Geliefden, als God ons zo heeft liefgehad, moeten ook wij elkaar liefhebben. Nooit heeft iemand God gezien, maar als wij elkaar liefhebben, woont God in ons, en is zijn liefde in ons volmaakt geworden” (1 Joh. 4, 11-12)[b:1 Joh. 4, 11-12]. De wederkerigheid van de liefde wordt vereist door het gebod dat Jezus als “nieuw” en als “van hem” omschrijft. “Ik geef jullie een nieuw gebod: dat je elkaar liefhebt. Met de liefde die ik jullie heb toegedragen, moeten jullie elkaar ook liefhebben” (Joh. 13, 34)[b:Joh. 13, 34]. Het gebod van wederzijdse liefde toont hoe men het drie-ene leven in Christus binnen de Kerk, het Lichaam van Christus, moet beleven, en hoe men de geschiedenis moet omvormen totdat zij haar voltooiing bereikt in het hemelse Jeruzalem.
Referenties naar alinea 32: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
33
Het gebod van wederzijdse liefde, die de levenswet is van het Godsvolk, vgl: Lumen Gentium, 9[[[617|9]]] moet alle menselijke relaties in de maatschappij en de politiek inspireren, zuiveren en verheffen. “Mens zijn betekent geroepen zijn tot interpersoonlijke gemeenschap” Mulieris Dignitatem, 7[[94|7]], omdat het beeld en de gelijkenis van de drie-ene God de grondslag vormen voor het geheel van het ganse “menselijke ‘ethos’, dat zijn hoogtepunt bereikt in het gebod van de liefde” Mulieris Dignitatem, 7[[94|7]]. Het moderne culturele, sociale, economische en politieke fenomeen van wederzijdse afhankelijkheid, die de banden die de mensenfamilie verenigt, intensifieert en bijzonder vanzelfsprekend maakt, accentueert nog maar eens in het licht van de openbaring “een nieuw model van eenheid voor de mensheid waardoor de solidariteit zich in laatste instantie moet laten inspireren. Dit hoogste model van eenheid, dat een weerspiegeling is van het innerlijke leven van God die één is in drie Personen, is het model dat wij, christenen, aanduiden met het woord ‘communio’” Sollicitudo Rei Socialis, 40[[350|40]].
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 De menselijke persoon in Gods liefdesplan
- Paragraaf 1 De drie-ene liefde, de oorsprong en het doel van de menselijke persoon
34
De openbaring in Christus van het mysterie van God als drie-ene liefde is tegelijk de openbaring van de roeping van de menselijke persoon tot de liefde. Deze openbaring werpt licht op elk aspect van de persoonlijke waardigheid en vrijheid van man én vrouw, evenals op de diepten van hun intrinsieke sociale natuur. “Een persoon zijn naar beeld en gelijkenis van God (...) houdt dus ook het bestaan in een relatie in, in een relatie tot de andere ‘ik’” Mulieris Dignitatem, 7[[94|7]], want God zelf, die één en drie-een is, is de gemeenschap van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.
In de liefdesgemeenschap die God is en waarin de drie goddelijke personen elkaar wederzijds beminnen en de Enige God vormen, wordt de menselijke persoon geroepen om de oorsprong en het doel van zijn bestaan en van de geschiedenis te ontdekken. In de pastorale constitutie Gaudium et spes leren de concilievaders dat “wanneer de Heer Jezus Christus zijn Vader bidt, dat ‘allen één mogen zijn (...) zoals Wij één zijn’ (Joh. 17, 21-22)[b:Joh. 17, 21-22], Hij perspectieven opent die voor de menselijke geest ontoegankelijk zijn en Hij zinspeelt op een zekere gelijkheid tussen de eenheid van de goddelijke personen en de eenheid van de kinderen Gods in waarheid en liefde. Deze gelijkenis wijst erop dat de mens, die op aarde het enige schepsel is dat om zichzelf door God gewild is, zichzelf niet volledig kan vinden tenzij in de oprechte gave van zichzelf (Lc. 17, 33)[[b:Lc. 17, 33]]” Gaudium et Spes, 24[[575|24]].
In de liefdesgemeenschap die God is en waarin de drie goddelijke personen elkaar wederzijds beminnen en de Enige God vormen, wordt de menselijke persoon geroepen om de oorsprong en het doel van zijn bestaan en van de geschiedenis te ontdekken. In de pastorale constitutie Gaudium et spes leren de concilievaders dat “wanneer de Heer Jezus Christus zijn Vader bidt, dat ‘allen één mogen zijn (...) zoals Wij één zijn’ (Joh. 17, 21-22)[b:Joh. 17, 21-22], Hij perspectieven opent die voor de menselijke geest ontoegankelijk zijn en Hij zinspeelt op een zekere gelijkheid tussen de eenheid van de goddelijke personen en de eenheid van de kinderen Gods in waarheid en liefde. Deze gelijkenis wijst erop dat de mens, die op aarde het enige schepsel is dat om zichzelf door God gewild is, zichzelf niet volledig kan vinden tenzij in de oprechte gave van zichzelf (Lc. 17, 33)[[b:Lc. 17, 33]]” Gaudium et Spes, 24[[575|24]].
Referenties naar alinea 34: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
35
De christelijke openbaring werpt een nieuw licht op de identiteit, de roeping en de uiteindelijke bestemming van de menselijke persoon en van de menselijke soort. Iedere persoon is geschapen door God, bemind en gered in Jezus Christus en vindt zijn vervulling in het scheppen van een netwerk van meervoudige relaties van liefde, rechtvaardigheid en solidariteit met andere personen terwijl hij zich inlaat met zijn verschillende activiteiten in de wereld. Wanneer menselijke activiteit gericht is op het bevorderen van de integrale waardigheid en roeping van de menselijke persoon, van de kwaliteit van zijn bestaanscondities en van het solidair ontmoeten van volken en naties, dan is dit in overeenstemming met het plan van God die niet ophoudt met het tonen van zijn liefde en voorzienigheid voor zijn kinderen.
Referenties naar alinea 35: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
36
De bladzijden van het eerste boek van de heilige Schrift, die de schepping van man én vrouw, naar het beeld en de gelijkenis van God beschrijven (Gen. 1, 26-27)[[b:Gen. 1, 26-27]], bevatten een fundamentele leer in verband met de identiteit en de roeping van de menselijke persoon. Zij delen ons mee dat de schepping van man en vrouw een vrije en gratuite daad van God is; dat man en vrouw, omdat zij vrij en intelligent zijn, het ‘gij’ geschapen door God vertegenwoordigen en dat zij alleen in relatie met Hem de authentieke en volledige betekenis van hun persoonlijk en sociaal leven kunnen ontdekken. Tevens tonen ze aan dat man en vrouw, precies in hun complementariteit en in hun wederkerigheid, het beeld zijn van de Drie-ene Liefde in de geschapen wereld en dat de Schepper aan hen, als culminatiepunt van de schepping, de taak heeft toevertrouwd om de geschapen natuur te ordenen volgens zijn plan (Gen. 1, 28)[b:Gen. 1, 28].
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
37
Het Boek Genesis geeft ons meerdere fundamenten van de christelijke antropologie: de onvervreemdbare waardigheid van de menselijke persoon, waarvan de grondslagen en de garantie in Gods scheppingsplan vervat zijn; de constitutieve sociale natuur van de menselijke wezens, met als prototype de oorspronkelijke relatie tussen man en vrouw, waarvan de verbondenheid “de oervorm is van de gemeenschap tussen personen” Gaudium et Spes, 12[[575|12]]; de betekenis van het menselijk handelen in de wereld die gerelateerd is aan het ontdekken van en het respect voor de wetten van de natuur die God in het geschapen universum heeft gelegd, zodat de mensheid erin kan leven, en er zorg voor kan dragen in overeenstemming met Gods wil. Deze visie op de menselijke persoon, op de samenleving en op de geschiedenis is geworteld in God en wordt steeds duidelijker zichtbaar naarmate zijn heilsplan zich in de realiteit ontvouwt.
Referenties naar alinea 37: 1
Waardigheid van de mens en het belang van samenwerking in Europa ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Christelijk heil: voor alle mensen en voor de ganse persoon
38
Het heil dat op initiatief van God de Vader in Jezus Christus in zijn volheid aan de mens werd geschonken en dat gerealiseerd en overgedragen werd door het werk van de heilige Geest, is heil voor alle mensen en voor de ganse persoon: het is universeel en integraal heil. Het omvat de menselijke persoon in al zijn dimensies: persoonlijk en sociaal, spiritueel en lichamelijk, historisch en transcendent. Het begint zich reeds te realiseren in de geschiedenis omdat het geschapene goed is en gewild door God en omdat de Zoon van God één van ons is geworden vgl: Gaudium et Spes, 22[[[575|22]]]. De voltooiing hiervan ligt evenwel in de toekomst, wanneer we samen met de ganse schepping (Rom. 8)[[b:Rom. 8]] zullen worden geroepen om deel te hebben aan de opstanding van Christus en aan de eeuwige levensgemeenschap met de Vader in de vreugde van de heilige Geest. Deze zienswijze toont duidelijk de fout en de begoocheling van zuiver immanente visies op de betekenis van de geschiedenis en van de menselijke pretentie om zichzelf te redden.
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
39
Het heil dat God zijn kinderen aanbiedt, vereist hun vrij antwoord en instemming. Hierin bestaat het geloof waardoor de mens “zich vrijelijk geheel aan God toevertrouwt” Dei Verbum, 5[[576|5]] in een antwoord op Gods eerste en overvloedige liefde (1 Joh. 4, 10)[[b:1 Joh. 4, 10]], door concrete liefde voor zijn broeders en zusters en met een standvastige hoop, want “Hij die de beloften deed is betrouwbaar” (Heb. 10, 23)[b:Heb. 10, 23]. Het goddelijke heilsplan brengt in feite de menselijke wezens niet tot een staat van pure passiviteit of tot een lagere status ten opzichte van hun Schepper, omdat de relatie tot God, die Jezus Christus aan ons openbaart en waarin Hij ons vrijelijk laat delen door de werking van de heilige Geest, die is van een kind ten opzichte van zijn ouders: dezelfde relatie die Jezus beleeft met zijn Vader (Joh. 15-17; Gal. 4, 6-7)[[b:Joh. 15-17; Gal. 4, 6-7]].
Referenties naar alinea 39: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
40
De universaliteit en integraliteit van het heil dat door Christus werd geschonken, schept een onlosmakelijke band tussen de relatie met God waartoe de mens geroepen is, en de verantwoordelijkheid van de mens tegenover zijn naaste in concrete historische omstandigheden. Dit wordt waargenomen, hoewel met een zekere verwarring of onbegrip, in de menselijke universele zoektocht naar waarheid en zingeving en het vormt de hoeksteen van Gods verbond met Israël, zoals wordt bevestigd door de tafelen van de wet en de prediking van de profeten.
Deze band wordt klaar en duidelijk uitgedrukt in de leer van Jezus Christus en wordt definitief bevestigd door het uiterste getuigenis van het geven van zijn leven, uit gehoorzaamheid aan de wil van zijn Vader en uit liefde voor zijn broeders en zusters. Aan de schriftgeleerden die hem vragen “Wat is het allereerste gebod?” (Mc. 12, 28)[b:Mc. 12, 28], antwoordt Jezus als volgt. “Het eerste is dit: ‘Luister Israël, de Heer onze God is de enige Heer; U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel uw kracht. Het tweede is dit: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Een ander gebod, groter dan deze twee, is er niet’” (Mc. 12, 29-31)[b:Mc. 12, 29-31].
Intrinsiek verbonden met het menselijke hart zijn de relatie met God — erkend als Schepper en Vader, de bron en de voltooiing van leven en van heil — en de openheid in concrete liefde voor de mens, die moet worden behandeld als een ander zelf, ook wanneer hij een vijand is (Mt. 5, 43-44)[[b:Mt. 5, 43-44]]. In de innerlijke dimensie van de mens ligt uiteindelijk het engagement besloten voor rechtvaardigheid en solidariteit, voor het opbouwen van een sociaal, economisch en politiek leven in overeenstemming met Gods plan.
Deze band wordt klaar en duidelijk uitgedrukt in de leer van Jezus Christus en wordt definitief bevestigd door het uiterste getuigenis van het geven van zijn leven, uit gehoorzaamheid aan de wil van zijn Vader en uit liefde voor zijn broeders en zusters. Aan de schriftgeleerden die hem vragen “Wat is het allereerste gebod?” (Mc. 12, 28)[b:Mc. 12, 28], antwoordt Jezus als volgt. “Het eerste is dit: ‘Luister Israël, de Heer onze God is de enige Heer; U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel uw kracht. Het tweede is dit: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Een ander gebod, groter dan deze twee, is er niet’” (Mc. 12, 29-31)[b:Mc. 12, 29-31].
Intrinsiek verbonden met het menselijke hart zijn de relatie met God — erkend als Schepper en Vader, de bron en de voltooiing van leven en van heil — en de openheid in concrete liefde voor de mens, die moet worden behandeld als een ander zelf, ook wanneer hij een vijand is (Mt. 5, 43-44)[[b:Mt. 5, 43-44]]. In de innerlijke dimensie van de mens ligt uiteindelijk het engagement besloten voor rechtvaardigheid en solidariteit, voor het opbouwen van een sociaal, economisch en politiek leven in overeenstemming met Gods plan.
Referenties naar alinea 40: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 De leerling van Christus als een nieuw schepsel
41
Het persoonlijke en sociale leven evenals de menselijke actie in de wereld worden steeds getekend door de zonde. Jezus Christus heeft evenwel “door voor ons te lijden (...) niet slechts een voorbeeld gegeven hoe wij in zijn voetspoor kunnen treden, maar Hij heeft ook een weg gebaand. En als wij deze volgen, worden leven en dood geheiligd en krijgen ze een nieuwe betekenis” Gaudium et Spes, 22[[575|22]]. Christus’ leerling neemt in geloof en door de sacramenten deel aan Jezus’ Paasmysterie, waardoor zijn oude zelf met zijn kwade neigingen samen met Christus is gekruisigd. Als een nieuw schepsel wordt het hem dan mogelijk om “een nieuw leven te gaan leiden” (Rom. 6, 4)[b:Rom. 6, 4]. Dit “geldt niet alleen voor de christengelovigen, maar ook voor alle goedwillende mensen, in wier hart de genade op een onzichtbare wijze werkt. Daar Christus immers voor allen gestorven is en daar er voor alle mensen slechts één uiteindelijke roeping is, met name een goddelijke, moeten wij eraan vasthouden, dat de heilige Geest aan allen de mogelijkheid schenkt om, wanneer zij God eenmaal kennen, aan dit Paasmysterie deel te hebben” Gaudium et Spes, 22[[575|22]].
Referenties naar alinea 41: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
42
Deze innerlijke transformatie van de menselijke persoon door zijn geleidelijke gelijkvormigheid met Christus, is de noodzakelijke eerste vereiste voor een echte transformatie van zijn relaties met anderen. “Men moet dan een beroep doen op de geestelijke en morele vermogens van de persoon en op de voortdurende eis tot innerlijke bekering, om de sociale veranderingen te bereiken die de mens werkelijk ten dienste staan. De voorrang die toegekend wordt aan de bekering van het hart neemt niet weg, maar gebiedt juist dat men verplicht is de instellingen en levensomstandigheden, wanneer deze tot zonde leiden, zo te veranderen dat ze overeenstemmen met de eisen van de rechtvaardigheid en het goede bevorderen in plaats van het te verhinderen” Catechismus van de Katholieke Kerk, 1888[[1|1888]].
Referenties naar alinea 42: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
43
Het is niet mogelijk om zijn naaste te beminnen als zichzelf en om te volharden in dit gedrag zonder de vaste en voortdurende beslistheid om te werken voor het welzijn van alle mensen en van elke persoon, omdat we allemaal verantwoordelijk zijn voor elkaar vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 38[[[350|38]]]. Volgens de leer van het Concilie, “moeten respect en liefde zich ook uitstrekken tot hen die op sociaal gebied, in politiek en ook in godsdienst anders denken en handelen dan wij (...) Hoe meer en hoe dieper begrip wij in menselijkheid en christelijke liefde van hun ideeën krijgen, des te gemakkelijker zullen zij met hen een dialoog kunnen aangaan” Gaudium et Spes, 28[[575|28]]. Deze weg vereist genade die God geeft aan de mens om hem te helpen zijn fouten te overwinnen, om hem te bevrijden uit de spiraal van de leugen en het geweld, om hem te ondersteunen en hem aan te zetten om het netwerk van authentieke en eerlijke relaties met zijn medemens te herstellen met een steeds nieuwe en parate geest vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1889[[[1|1889]]].
Referenties naar alinea 43: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
44
Zelfs de relatie met het geschapen universum en de menselijke activiteit die gericht is op het verzorgen en transformeren van dit universum — een activiteit die dagelijks wordt bedreigd door de menselijke trots en zijn ontregelde zelfliefde — moeten worden gezuiverd en vervolmaakt door het kruis en de opstanding van Christus. “Door Christus immers verlost en in de heilige Geest een nieuw schepsel geworden, kan en moet de mens juist het door God geschapene beminnen. Van God immers ontvangt hij het en hij heeft er respect en eerbied voor, omdat het als uit Gods hand voortvloeit. Zijn Weldoener ervoor dankend en van het geschapene in armoede en vrijheid van geest gebruik makend en genietend, geraakt hij in het waarachtige bezit van de wereld, alsof hij niets heeft en toch alles bezit, ‘want... alles is van u, maar gij zijt van Christus en Christus is van God’ (1 Kor. 3, 22-23)[b:1 Kor. 3, 22-23]” Gaudium et Spes, 37[[575|37]].
Referenties naar alinea 44: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 De transcendentie van het heil en de autonomie van de aardse realiteiten
45
Jezus Christus is de mensgeworden Zoon van God in wie en dankzij wie de wereld en de mens tot hun authentieke en volle waarheid komen. Het mysterie van God die de mens oneindig nabij is — wat tot stand kwam in de incarnatie van Jezus Christus, die zichzelf gaf op het kruis waarbij hij zichzelf overgaf aan de dood — toont dat hoe meer het menselijke wordt gezien in het licht van Gods plan en wordt beleefd in gemeenschap met God, hoe meer het ook wordt gesterkt en bevrijd in zijn identiteit en in de vrijheid die het eigen is. Deelname aan Christus’ leven als Zoon, dat mogelijk werd gemaakt door de incarnatie en door het paschale geschenk van de Geest, heeft, verre van een afsterven te zijn, het effect van de vrijmaking van de authentieke en onafhankelijke karaktertrekken en identiteit die de menselijke wezens in al hun verschillende uitdrukkingen kenmerken.
Dit perspectief leidt tot een juiste benadering van de aardse realiteiten en hun autonomie, die sterk wordt benadrukt door de leer van het tweede Vaticaans concilie: “Als wij onder ‘autonomie van het aardse’ verstaan, dat de geschapen dingen en de gemeenschappen zelf eigen wetten en waarden bezitten die, door de mens stap voor stap onderkend, aangewend en geordend moeten worden, dan is het alleszins geoorloofd deze als eis naar voren te brengen (...) Dit stemt ook overeen met de wil van de Schepper. Vanwege het feit immers dat alle dingen geschapen zijn, hebben ze een eigen bestand met een eigen waarheid en goedheid, hebben ze ook eigen wetten en structuren, waarvoor de mens respect moet hebben, door de eigen methodieken van de verschillende wetenschappen of technieken te erkennen” Gaudium et Spes, 36[[575|36]] Apostolicam Actuositatem, 7[[653|7]].
Dit perspectief leidt tot een juiste benadering van de aardse realiteiten en hun autonomie, die sterk wordt benadrukt door de leer van het tweede Vaticaans concilie: “Als wij onder ‘autonomie van het aardse’ verstaan, dat de geschapen dingen en de gemeenschappen zelf eigen wetten en waarden bezitten die, door de mens stap voor stap onderkend, aangewend en geordend moeten worden, dan is het alleszins geoorloofd deze als eis naar voren te brengen (...) Dit stemt ook overeen met de wil van de Schepper. Vanwege het feit immers dat alle dingen geschapen zijn, hebben ze een eigen bestand met een eigen waarheid en goedheid, hebben ze ook eigen wetten en structuren, waarvoor de mens respect moet hebben, door de eigen methodieken van de verschillende wetenschappen of technieken te erkennen” Gaudium et Spes, 36[[575|36]] Apostolicam Actuositatem, 7[[653|7]].
Referenties naar alinea 45: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
46
Er is geen toestand van conflict tussen mens en God, maar wel een liefdesrelatie waarin de wereld en de vruchten van menselijke activiteit in de wereld objecten zijn van wederzijdse gave tussen de Vader en zijn kinderen en tussen de kinderen onderling, in Jezus Christus. In Christus en dankzij hem bereiken de wereld en de mens hun authentieke en inherente betekenis. In een universele visie op Gods liefde, die alles wat bestaat omvat, wordt God zelf aan ons geopenbaard door Christus als Vader en gever van leven, en wordt de mens geopenbaard als hij die in Christus alles van God als geschenk nederig en vrij ontvangt, en die waarachtig alles als zijn eigendom bezit wanneer hij weet en ervaart dat alles God toebehoort, in God zijn oorsprong vindt en naar God toe beweegt. In die zin leert het Tweede Vaticaans Concilie: “Maar als men onder ‘autonomie van het tijdelijke’ verstaat, dat het geschapene niet van God afhankelijk is, en dat de mens zich deze zo ten nutte kan maken, dat hij ze niet op de Schepper betrekt, dan voelt iedereen die God erkent aan, hoe bedrieglijk dergelijke ideeën zijn. Zonder een Schepper verdwijnt immers het schepsel in het niet” Gaudium et Spes, 36[[575|36]].
Referenties naar alinea 46: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
47
De menselijke persoon transcendeert in zichzelf en in zijn roeping de grenzen van het universum, van de maatschappij en van de geschiedenis: zijn ultieme doel is God zelf vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2244[[[1|2244]]], die zichzelf heeft geopenbaard aan de mensen om hen uit te nodigen en op te nemen in de gemeenschap met Hem vgl: Dei Verbum, 2[[[576|2]]]. “De mens kan zichzelf niet geven aan een ontwerp van de realiteit dat alleen menselijk is, aan een abstract ideaal of aan een valse utopie. Als persoon kan hij zichzelf geven aan een andere persoon of aan andere personen of tenslotte aan God, die de schepper van zijn wezen is en de enige die zijn gave volledig kan aanvaarden” Centesimus Annus, 41[[3|41]]. Daarom “is de mens vervreemd die weigert zichzelf te overstijgen en de ervaring te beleven van de zelfgave en van de vorming van een authentieke menselijke gemeenschap, die gericht is op zijn laatste bestemming, die God is. Vervreemd is de maatschappij die in haar vormen van sociale organisatie, van productie en van consumptie de realisering van die gave en de vestiging van die solidariteit onder de mensen moeilijker maakt” Centesimus Annus, 41[[3|41]].
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
De menselijke persoon kan en mag niet worden gemanipuleerd door sociale, economische of politieke structuren, omdat elke persoon over de vrijheid beschikt om zich te richten op zijn ultiem doel. Anderzijds moet elke culturele, sociale, economische en politieke verwezenlijking, waarin de sociale natuur van de persoon en zijn activiteit om de wereld te veranderen, wordt bewerkstelligd in de geschiedenis, altijd worden beschouwd in de context van zijn relatieve en voorlopige realiteit, omdat “de wereld die wij zien voorbijgaat” (1 Kor. 7, 31)[b:1 Kor. 7, 31]. We kunnen hier spreken van een eschatologische relativiteit, in de zin dat de mens en de wereld zich in de richting van hun doel bewegen en dat de vervulling van hun bestemming in God is. We kunnen ook spreken van een theologische relativiteit voor zover de gave van God, waardoor de definitieve eindbestemming van de mensheid en van de schepping zullen worden bereikt, oneindig groter is dan menselijke mogelijkheden en verwachtingen. Elke totalitaire visie op de maatschappij en de staat en elke zuiver binnenwereldse ideologie van vooruitgang zijn strijdig met de integrale waarheid omtrent de menselijke persoon en Gods plan in de geschiedenis.
Referenties naar alinea 48: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Gods plan en de zending van de Kerk
- Paragraaf 1 De Kerk, teken en bescherming van de transcendentie van de menselijke persoon
49
De Kerk, de gemeenschap van hen die door de verrezen Christus werden samengebracht en die besloten hebben om Hem te volgen, is “teken en bescherming van de transcendentie van de menselijke persoon” Gaudium et Spes, 76[[575|76]]. Ze is “in Christus (...) als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht” Lumen Gentium, 1[[617|1]]. Haar zending is dat van de verkondiging en de mededeling van het heil dat door Christus werd bewerkstelligd en dat Hij “het koninkrijk van God” (Mc. 1, 15)[b:Mc. 1, 15] noemt, dit wil zeggen: de gemeenschap met God en tussen de mensen. Het doel van het heil, het koninkrijk van God, omvat alle mensen en wordt volledig gerealiseerd voorbij de geschiedenis, in God. De Kerk heeft “de zending ontvangen om het koninkrijk van God en van Christus te verkondigen en bij alle volken te vestigen; en van dat rijk is zij op aarde de kiem en de aanvang” Lumen Gentium, 5[[617|5]].
Referenties naar alinea 49: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
50
De Kerk stelt zichzelf concreet ten dienste van het koninkrijk van God en dit bovenal door de verkondiging en de mededeling van het Evangelie van het heil en door het oprichten van nieuwe christelijke gemeenschappen. Bovendien dient de Kerk “tevens het Rijk door in de wereld de ‘evangelische waarden’ te verspreiden, die uitdrukking van het Rijk zijn en de mensen helpen om het plan van God te aanvaarden. Het is dus waar dat een begin van verwerkelijking van het Rijk zich ook buiten de grenzen van de Kerk in de gehele mensheid kan bevinden, voor zover deze leeft uit de ‘evangelische waarden’ en zich openstelt voor de werking van de heilige Geest, die blaast waarheen Hij wil (Joh. 3, 8)[[b:Joh. 3, 8]]. Men moet hieraan onmiddellijk toevoegen dat deze tijdelijke dimensie van het Rijk onvolledig is als zij niet georiënteerd is op het Rijk van Christus, dat in de Kerk aanwezig is en gericht is op de eschatologische volheid” Redemptoris Missio, 20[[4|20]]. Hieruit volgt in het bijzonder dat de Kerk niet mag worden verward met de politieke gemeenschap en dat zij niet gebonden is aan gelijk welk politiek systeem vgl: Gaudium et Spes, 76[[[575|76]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2245[[[1|2245]]]. De politieke gemeenschap en de Kerk zijn autonoom en onafhankelijk van elkaar op hun eigen terrein en beide zijn, weliswaar op een verschillende manier, “dienstbaar aan de persoonlijke en maatschappelijke roeping van dezelfde mensen” Gaudium et Spes, 76[[575|76]]. Men mag inderdaad stellen dat het onderscheid tussen religie en politiek en het principe van de godsdienstvrijheid specifieke verworvenheden van het christendom zijn die een groot historisch en cultureel belang bezitten.
Referenties naar alinea 50: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
51
Volgens Gods liefdesplan zoals gerealiseerd in Christus, heeft de identiteit en de zending van de Kerk in de wereld “een eschatologische heilsbestemming, die slechts in de toekomstige wereld volledig bereikt kan worden” Gaudium et Spes, 40[[575|40]]. Juist daarom levert de Kerk een originele en onvervangbare bijdrage met haar zorg om de mensenfamilie en haar geschiedenis meer menselijk te maken, wat haar ertoe aanzet om zichzelf op te werpen als schans tegen elke totalitaire verleiding door aan de mens zijn integrale en definitieve roeping te tonen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2244[[[1|2244]]].
Door haar prediking van het Evangelie, de genade van de sacramenten en de ervaring van de broederlijke gemeenschap, geneest en verheft de Kerk “de waardigheid van de menselijke persoon, verstevigt (zij) de banden van de menselijke gemeenschap en geeft (zij) aan de dagelijkse wereldlijke activiteiten van de mensen een diepere zin en betekenis” Gaudium et Spes, 40[[575|40]]. Daarom kan, op het niveau van de concrete historische dynamiek, de komst van het koninkrijk Gods nooit worden gevat vanuit een gedetermineerde en definitieve sociale, economische of politieke organisatie. De komst van het Koninkrijk Gods uit zich veeleer in de ontwikkeling van de menselijke socialiteit die voor de mensheid een zuurdeeg is voor het bereiken van heelheid, rechtvaardigheid en solidariteit, in openheid voor het Transcendente dat als een referentiepunt dient voor ieders eigen persoonlijke en definitieve vervulling.
Door haar prediking van het Evangelie, de genade van de sacramenten en de ervaring van de broederlijke gemeenschap, geneest en verheft de Kerk “de waardigheid van de menselijke persoon, verstevigt (zij) de banden van de menselijke gemeenschap en geeft (zij) aan de dagelijkse wereldlijke activiteiten van de mensen een diepere zin en betekenis” Gaudium et Spes, 40[[575|40]]. Daarom kan, op het niveau van de concrete historische dynamiek, de komst van het koninkrijk Gods nooit worden gevat vanuit een gedetermineerde en definitieve sociale, economische of politieke organisatie. De komst van het Koninkrijk Gods uit zich veeleer in de ontwikkeling van de menselijke socialiteit die voor de mensheid een zuurdeeg is voor het bereiken van heelheid, rechtvaardigheid en solidariteit, in openheid voor het Transcendente dat als een referentiepunt dient voor ieders eigen persoonlijke en definitieve vervulling.
Referenties naar alinea 51: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De Kerk, het koninkrijk Gods en de vernieuwing van de sociale relaties
52
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=
God verlost in Christus niet alleen de individuele persoon maar ook de sociale relaties tussen de mensen. Zoals de apostel Paulus leert, laat het leven in Christus de identiteit en de socialiteit van de menselijke persoon - met de concrete gevolgen op het historische en het sociale vlak - op een volledige en nieuwe manier oprijzen: “Want u bent allemaal kinderen van God door het geloof, in Christus Jezus. Want allemaal bent u in Christus gedoopt, met Christus bekleed. Er is geen Jood of Griek meer, er is geen slaaf of vrije, het is niet man en vrouw: u bent allemaal één in Christus Jezus” (Gal. 3, 26-28)[b:Gal. 3, 26-28]. In dit perspectief bieden de kerkelijke gemeenschappen, samengebracht door de boodschap van Jezus Christus en verzameld in de heilige Geest rond de verrezen Heer (Mt. 18, 20; Mt. 28, 19-20; Lc. 24, 46-49)[[b:Mt. 18, 20; Mt. 28, 19-20; Lc. 24, 46-49]], zichzelf aan als plaatsen van gemeenschap, getuigenis en zending, en als zuurdesem voor de verzoening en de transformatie van sociale relaties. De prediking van het Evangelie van Jezus spoort de leerlingen van Jezus aan om op de toekomst vooruit te lopen door de wederzijdse relaties te hernieuwen.
Referenties naar alinea 52: 2
Evangelii Gaudium ->=geentekst=De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
53
De transformatie van de sociale relaties die beantwoordt aan de vereisten van het koninkrijk Gods, is niet eens en voor altijd vastgelegd binnen concrete vormgevingen. Het betreft veeleer een taak die aan de christelijke gemeenschap werd toevertrouwd, die deze taak moet ontwikkelen en uitvoeren door reflectie en praktijken geïnspireerd door het Evangelie. Het is dezelfde Geest van de Heer die het volk van God leidt en tegelijk het ganse universum vervult vgl: Gaudium et Spes, 11[[[575|11]]], die van tijd tot tijd inspireert tot nieuwe en geschikte wegen voor de mensheid om zijn creatieve verantwoordelijkheid uit te oefenen vgl: Octogesima Adveniens, 37[[[809|37]]]. Deze inspiratie wordt gegeven aan de gemeenschap van christenen die deel uitmaakt van de wereld en van de geschiedenis, en die daarom openstaat voor dialoog met alle mensen van goede wil in de gemeenschappelijke zoektocht naar de zaden van de waarheid en vrijheid die gezaaid zijn in het grote veld van de mensheid vgl: "Terecht beschouwden de Kerkvaders de verschillende godsdiensten als evenveel afstralingen van een unieke waarheid, als 'zaden van het woord' die betuigen dat de diepste betrachting van de menselijke geest, ondanks de verscheidenheid van wegen, één en dezelfde richting uitgaan".[[[237|11]]]. De dynamiek van deze vernieuwing moet verankerd zijn in de onveranderlijke principes van de natuurwet, die door God, de Schepper werd gegrift in al zijn schepselen (Rom. 2, 14-15)[[b:Rom. 2, 14-15]] en die baadt in het eschatologische licht door Jezus Christus.
Referenties naar alinea 53: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
54
Jezus Christus openbaart ons “dat God liefde is” (1 Joh. 4, 8)[b:1 Joh. 4, 8] en daarin leert Hij ons dat “de fundamentele wet van de menselijke volmaaktheid, en dus van de omvorming van de wereld, het nieuwe gebod van de liefde is. Aan hen die zich aan de goddelijke liefde overgeven, verzekert Hij, dat de weg van de liefde voor alle mensen openstaat en dat de poging tot een medemenselijkheid die heel de wereld omvat niet ijdel is” Gaudium et Spes, 38[[575|38]]. Deze wet is geroepen om de ultieme maatstaf en regel voor elke dynamiek in verband met menselijke relaties te worden. Kortom, het is precies het mysterie van God, de drie-ene liefde, die de basis vormt van de betekenis en de waarde van de persoon, de socialiteit, van de menselijke activiteit in de wereld, voor zover het aan de mensheid geopenbaard werd en zij er deelachtig aan geworden is door Jezus Christus in zijn Geest.
Referenties naar alinea 54: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
55
De transformatie van de wereld is tevens een fundamentele vereiste van onze tijd. De sociale leer van de Kerk wil aan deze nood tegemoet komen met alle antwoorden waartoe de tekenen des tijds aanzetten, door vooral te benadrukken dat de wederzijdse liefde tussen mensen, in het oog van God, het krachtigste instrument ter verandering is, zowel op persoonlijk als op sociaal vlak. Wederzijdse liefde die deelt in de oneindige liefde van God, is in feite het authentieke doel van de mensheid, zowel historisch als transcendent. “Al moet de aardse vooruitgang zorgvuldig worden onderscheiden van de groei van het rijk Gods, toch is hij in het Godsrijk ten zeerste betrokken, voor zover hij kan bijdragen tot een betere ordening van de mensengemeenschap” Gaudium et Spes, 39[[575|39]].
Referenties naar alinea 55: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde
56
Gods belofte en de verrijzenis van Jezus Christus wekken bij de christenen de gegronde hoop op dat er een nieuwe en eeuwige verblijfplaats is voorbereid voor elke menselijke persoon, een nieuwe aarde waar rechtvaardigheid heerst (2 Kor. 5, 1-2; 2 Pt. 3, 13)[[b:2 Kor. 5, 1-2; 2 Pt. 3, 13]]: “Wanneer dan de dood is overwonnen, zullen de kinderen Gods in Christus ter verrijzenis worden gewekt, en wat in zwakheid en bedorvenheid gezaaid werd, zal met onsterfelijkheid worden bekleed; de liefde en haar werken zullen blijven, maar die gehele schepping, die God omwille van de mens geschapen heeft, zal bevrijd worden van de slavernij van de ijdelheid” Gaudium et Spes, 39[[575|39]]. Deze hoop mag de aandacht voor het werk dat nodig is in de huidige realiteit, niet verzwakken maar moet deze juist versterken.
Referenties naar alinea 56: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
57
De goede dingen — zoals de menselijke waardigheid, broederlijkheid en vrijheid, al de goede vruchten van de natuur en van onze inspanningen — die in de Geest van de Heer en in overeenstemming met zijn gebod zich over deze aarde hebben verspreid, die werden gezuiverd van elke smet en werden verlicht en getransfigureerd, behoren tot het Koninkrijk van waarheid en leven, van heiligheid en genade, van rechtvaardigheid, van liefde en vrede die Christus zal aanbieden aan de Vader. En het is daar waar we hen opnieuw zullen terugvinden. Dan zullen de woorden van Christus in hun plechtige waarheid weerklinken voor alle volken: “Kom, gezegenden van mijn Vader, neem het koninkrijk in bezit dat vanaf het begin van de schepping voor jullie klaar ligt. Want Ik had honger en jullie hebben Me te eten gegeven, Ik had dorst en jullie hebben Me te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en jullie hebben Me opgenomen. Ik was naakt en jullie hebben Me gekleed, Ik was ziek en jullie hebben naar Me omgezien, Ik zat in de gevangenis en jullie kwamen naar Me toe (...) alles wat je voor één van deze minste broeders van Mij hebt gedaan, heb je voor Mij gedaan” (Mt. 25, 34-36.40)[b:Mt. 25, 34-36.40].
Referenties naar alinea 57: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
58
De complete vervulling van de menselijke persoon, gerealiseerd in Christus dankzij de gave van de Geest, voltrekt zich in de geschiedenis en wordt gemedieerd door persoonlijke relaties met andere mensen, relaties die op hun beurt de volmaaktheid bereiken dankzij het engagement voor de verbetering van de wereld in rechtvaardigheid en vrede. Menselijke activiteit in de geschiedenis is uit zichzelf betekenisvol en doeltreffend voor de definitieve realisatie van het koninkrijk, hoewel dit laatste uiteindelijk een vrije gave van God blijft, die volledig transcendent is. Dergelijk handelen, wanneer het de objectieve orde van de tijdelijke realiteit respecteert en verlicht is door waarheid en liefde, wordt een instrument voor het steeds vollediger en meer integraal realiseren van rechtvaardigheid en vrede en het anticipeert in het heden op het beloofde koninkrijk.
Door zichzelf te conformeren aan Christus, de Verlosser, ziet de mens zichzelf als een door God gewild wezen dat door Hem voor eeuwig werd uitverkozen, geroepen tot genade en glorie in de ganse volheid van het mysterie waarin hij deelgenoot in Jezus Christus is geworden vgl: Redemptor Hominis, 13[[[237|13]]]. Het geconformeerd zijn aan Christus en het beschouwen van zijn gelaat vgl: Novo millennio ineunte, 16-28[[[9|16-28]]], prent bij christenen een ononderdrukbaar verlangen in naar een voorsmaak in deze wereld — in de context van menselijke relaties — van wat een realiteit zal zijn in de toekomstige wereld. Daarom streven christenen ernaar om voedsel, drank, kleding, beschutting en zorg te geven, wat een welkom aan en een gezelschap voor de Heer is die klopt op de deur (Mt. 25, 35-37)[[b:Mt. 25, 35-37]].
Door zichzelf te conformeren aan Christus, de Verlosser, ziet de mens zichzelf als een door God gewild wezen dat door Hem voor eeuwig werd uitverkozen, geroepen tot genade en glorie in de ganse volheid van het mysterie waarin hij deelgenoot in Jezus Christus is geworden vgl: Redemptor Hominis, 13[[[237|13]]]. Het geconformeerd zijn aan Christus en het beschouwen van zijn gelaat vgl: Novo millennio ineunte, 16-28[[[9|16-28]]], prent bij christenen een ononderdrukbaar verlangen in naar een voorsmaak in deze wereld — in de context van menselijke relaties — van wat een realiteit zal zijn in de toekomstige wereld. Daarom streven christenen ernaar om voedsel, drank, kleding, beschutting en zorg te geven, wat een welkom aan en een gezelschap voor de Heer is die klopt op de deur (Mt. 25, 35-37)[[b:Mt. 25, 35-37]].
Referenties naar alinea 58: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 Maria en haar “fiat” aan Gods liefdesplan
59
De erfgename van de hoop van de rechtvaardigen in Israël en de eerste onder de leerlingen van Jezus Christus, is Maria, zijn moeder. Door haar “fiat” aan het plan van Gods liefde (Lc. 1, 38)[[b:Lc. 1, 38]], aanvaardt zij, in de naam van de ganse mensheid, in de geschiedenis de gezondene door de Vader, de redder van de mensheid. In haar Magnificat verkondigt zij de komst van het heilsmysterie, de komst van de “Messias van de armen” (Jes. 11, 4; Jes. 61, 1)[[b:Jes. 11, 4; Jes. 61, 1]]. De God van het verbond, die door de Maagd van Nazareth in een lied wordt bejubeld, is Hij die de machthebbers van hun troon stoot en die de vernederden verheft, die de hongerigen overlaadt met het beste en die rijken met lege handen wegstuurt, die hen die zich verheven wanen uiteen slaat en die barmhartigheid betoont aan wie Hem eerbiedigt (Lc. 1, 50-53)[[b:Lc. 1, 50-53]].
Door te kijken naar het hart van Maria en naar de diepte van haar geloof dat uitgedrukt wordt in de woorden van het Magnificat, worden de leerlingen van Christus opgeroepen om steeds beter in zichzelf “het bewustzijn (te hernieuwen) dat de waarheid over God die redt, over God die de bron van iedere schenking is, niet kan worden gescheiden van het betonen van zijn voorliefde voor de armen en de geringen, die bezongen wordt in het Magnificat en vervolgens een uitdrukking heeft gevonden in de woorden en de daden van Jezus” Redemptoris Mater, 37[[713|37]]. Maria is volledig afhankelijk van God en door de vurigheid van haar geloof volledig naar Hem gericht. Ze is “de meest volmaakte icoon van de vrijheid en van de bevrijding van de mensheid en van het universum” Libertatis conscientia, 97[[1533|97]].
Door te kijken naar het hart van Maria en naar de diepte van haar geloof dat uitgedrukt wordt in de woorden van het Magnificat, worden de leerlingen van Christus opgeroepen om steeds beter in zichzelf “het bewustzijn (te hernieuwen) dat de waarheid over God die redt, over God die de bron van iedere schenking is, niet kan worden gescheiden van het betonen van zijn voorliefde voor de armen en de geringen, die bezongen wordt in het Magnificat en vervolgens een uitdrukking heeft gevonden in de woorden en de daden van Jezus” Redemptoris Mater, 37[[713|37]]. Maria is volledig afhankelijk van God en door de vurigheid van haar geloof volledig naar Hem gericht. Ze is “de meest volmaakte icoon van de vrijheid en van de bevrijding van de mensheid en van het universum” Libertatis conscientia, 97[[1533|97]].
Referenties naar alinea 59: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 De missie van de Kerk en de sociale leer
- Artikel 1 Evangelisatie en sociale leer
- Paragraaf 1 De Kerk, Gods verblijfplaats onder de mensen
60
De Kerk, die deelt in de vreugde en de hoop van de mensen, in hun angsten en verdriet, is solidair met elke man en vrouw op elke plaats en in elke tijd, om hun het goede nieuws van het koninkrijk van God te brengen, dat met Jezus Christus is gekomen en onder hen blijft Gaudium et Spes, 1[[575|1]]. Zij is, onder de mensen en in de wereld, het sacrament van Gods liefde en daarom ook van de meest schitterende hoop, die elke authentieke onderneming en engagement voor menselijke bevrijding en vooruitgang inspireert en ondersteunt. De Kerk is aanwezig onder de mensheid als Gods tent van ontmoeting, “Gods verblijfplaats onder de mensen” (Openb. 21, 3)[b:Openb. 21, 3], zodat de mens niet alleen is, verloren of angstig in zijn taak om de wereld meer menselijk te maken. Man en vrouw vinden dus steun in de verlossende liefde van Christus. Als bedienaar van het heil, bevindt de Kerk zich niet in een abstracte of een louter spirituele dimensie. Zij beweegt zich in de context van de geschiedenis en van de wereld waarin de mens leeft vgl: Gaudium et Spes, 40[[[575|40]]] vgl: Centesimus Annus, 53-54[[[3|53-54]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 1[[[350|1]]]. Hier is de mensheid vergezeld van Gods liefde en van de roeping om te beantwoorden aan het goddelijke plan.
Referenties naar alinea 60: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
61
Uniek en onherhaalbaar in zijn individualiteit is elke persoon een wezen dat openstaat voor relaties met de anderen in de maatschappij. Samenleven in de maatschappij, in het netwerk van relaties dat individuen, gezinnen en intermediaire groepen verbindt door ontmoeting, communicatie en uitwisseling, verzekert een hogere levenskwaliteit. Het algemeen welzijn dat mensen nastreven en bereiken in de vorming van sociale gemeenschappen, is de garantie voor hun persoonlijke, familiale en associatieve goed vgl: Gaudium et Spes, 32[[[575|32]]]. Dit zijn de gronden van waaruit de samenleving ontstaat en vorm krijgt, met haar reeks van structuren, dit wil zeggen haar politieke, economische, juridische en culturele constructen. Tot de mens, “voor zover hij opgenomen is in het ingewikkelde netwerk van relaties van de moderne maatschappij” Centesimus Annus, 54[[3|54]], richt de Kerk haar sociale leer. Als een expert in humaniteit vgl: Populorum Progressio, 13[[[266|13]]] is zij in staat om de mens te begrijpen in zijn roeping en aspiraties, in zijn grenzen en bange twijfels, in zijn rechten en plichten, en om een woord van leven te spreken dat weergalmt in de historische en sociale omstandigheden van het menselijke bestaan.
Referenties naar alinea 61: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De maatschappij verrijken en doordringen met het Evangelie
62
Met haar sociale leer wil de Kerk het Evangelie verkondigen en aanwezig stellen in het complexe netwerk van sociale relaties. Het gaat niet eenvoudigweg om het bereiken van de mens in de samenleving — de mens als de bestemmeling van de verkondiging van het Evangelie — maar wel om het verrijken en doordringen met het Evangelie van de maatschappij zelf vgl: Gaudium et Spes, 40[[[575|40]]]. Voor de Kerk betekent het zich buigen over de noden van de mens tevens dat zij de maatschappij in haar missionaire en heilbrengende taak betrekt. De manier waarop mensen samenleven in de maatschappij, bepaalt dikwijls de levenskwaliteit en daarom ook de condities waarin elke man en vrouw zichzelf verstaan en waarin zij beslissingen nemen omtrent zichzelf en hun roeping. Om die reden staat de Kerk niet onverschillig tegenover wat wordt beslist, voortgebracht of ervaren in de maatschappij. Ze let op de morele kwaliteit — dus de authentieke menselijke en humaniserende aspecten — van het sociale leven. De maatschappij — en met haar ook politiek, economie, werk, recht, cultuur — is niet eenvoudigweg een seculiere of wereldse realiteit, die dus buiten de boodschap en de economie van het heil staat of hieraan vreemd zou zijn. De maatschappij, met alles wat zich daarin verwezenlijkt, belangt immers de mens aan. De maatschappij bestaat uit mensen die “de eerste en fundamentele weg vormen die de Kerk moet gaan” Redemptor Hominis, 14[[237|14]].
Referenties naar alinea 62: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
63
Door middel van haar sociale leer vervult de Kerk haar taak van verkondiging die de Heer aan haar heeft toevertrouwd. Ze brengt de boodschap van Christus van vrijheid en verlossing, het Evangelie van het koninkrijk, aanwezig in de menselijke geschiedenis. In de verkondiging van het Evangelie “getuigt de Kerk, in Christus’ naam, tegenover de mens van zijn eigen waardigheid en van zijn geroepen-zijn tot een gemeenschap van personen; ze houdt hem de eisen voor van rechtvaardigheid en vrede, die overeenstemmen met de goddelijke wijsheid” Catechismus van de Katholieke Kerk, 2419[[1|2419]].
Net zoals het Evangelie dat dankzij de Kerk weerklinkt in het heden van de mens vgl: Op Pinksteren ter gelegenheid van honderd jaar Rerum novarum[[[2462]]], is de sociale leer van de Kerk een woord dat bevrijding brengt. Dit betekent dat zij de effectiviteit bezit van waarheid en genade die uit de Geest van God voortkomt, die de harten binnendringt en hen ontvankelijk maakt voor gedachten en plannen van liefde, rechtvaardigheid, vrijheid en vrede. De evangelisatie van de sociale sector komt bijgevolg neer op het in het mensenhart influisteren van de kracht van zingeving en vrijheid die in het Evangelie wordt gevonden, om zo een maatschappij te bevorderen die past voor de mens omdat ze past voor Christus: dit staat gelijk met de bouw van een stad voor de mens die meer humaan is omdat die meer de vorm aanneemt van het koninkrijk van God.
Net zoals het Evangelie dat dankzij de Kerk weerklinkt in het heden van de mens vgl: Op Pinksteren ter gelegenheid van honderd jaar Rerum novarum[[[2462]]], is de sociale leer van de Kerk een woord dat bevrijding brengt. Dit betekent dat zij de effectiviteit bezit van waarheid en genade die uit de Geest van God voortkomt, die de harten binnendringt en hen ontvankelijk maakt voor gedachten en plannen van liefde, rechtvaardigheid, vrijheid en vrede. De evangelisatie van de sociale sector komt bijgevolg neer op het in het mensenhart influisteren van de kracht van zingeving en vrijheid die in het Evangelie wordt gevonden, om zo een maatschappij te bevorderen die past voor de mens omdat ze past voor Christus: dit staat gelijk met de bouw van een stad voor de mens die meer humaan is omdat die meer de vorm aanneemt van het koninkrijk van God.
Referenties naar alinea 63: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
64
Met haar sociale leer wijkt de Kerk niet af van haar missie; ze is er integendeel strikt trouw aan. De verlossing die door Christus werd bedongen en die toevertrouwd werd aan de reddende zending van de Kerk, behoort zeker tot de bovennatuurlijke orde. Deze dimensie is geen inperking van het heil maar veeleer een integrale uitdrukking ervan vgl: Evangelii Nuntiandi, 9[[[519|9]]] vgl: Tot de Bisschoppen van Latijns-Amerika bij de Opening van hun derde conferentie in Puebla (Mexico), 17-19[[[1508|17-19]]]. Het bovennatuurlijke mag niet worden begrepen als een entiteit of plaats die begint waar het natuurlijke ophoudt, maar moet worden aangezien als het verheffen van het natuurlijke op een hoger vlak. In die zin is niets van de orde van de schepping of van het menselijke vreemd aan of uitgesloten van de bovennatuurlijke of goddelijke orde van geloof en genade, maar wordt het eerstgenoemde eerder bevestigd, opgenomen en verheven in het laatstgenoemde. “De zichtbare wereld, die door God werd geschapen voor de mens (Gen. 1, 26-30)[[b:Gen. 1, 26-30]] en die door de zonde vergankelijk werd (Rom. 8, 20)[b:Rom. 8, 20] (Rom. 8, 19-22)[[b:Rom. 8, 19-22]], vindt in Jezus Christus opnieuw zijn oorspronkelijke verbondenheid met de goddelijke bron van de Wijsheid en de Liefde: ‘zozeer heeft God immers de wereld liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven’ (Joh. 3, 16)[b:Joh. 3, 16]. Zoals deze verbondenheid door de mens Adam werd verbroken, zo werd ze hersteld in de Mens Christus (Rom. 5, 12-21)[[b:Rom. 5, 12-21]]” vgl: Redemptor Hominis, 8[[[237|8]]].
Referenties naar alinea 64: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
65
Verlossing begint met de incarnatie waardoor de Zoon van God alles wat menselijk is, behalve de zonde, aanneemt in overeenstemming met de solidariteit die gevestigd werd door de Wijsheid van de goddelijke Schepper, en die alles omvat in zijn gave van verlossende Liefde. De mens wordt door deze liefde geraakt in de volheid van zijn wezen: een wezen dat lichamelijk en geestelijk is, dat in een solidaire relatie staat met anderen. De ganse mens - niet een losgemaakte ziel of een wezen dat opgesloten zit in zijn eigen individualiteit, maar de persoon en de maatschappij van personen - is opgenomen in de heilseconomie van het Evangelie. Als draagster van de boodschap van het Evangelie van de incarnatie en van de verlossing, kan de Kerk geen andere weg volgen: met haar sociale leer en met de werkzame actie die daaruit voortvloeit, verbergt zij niet alleen haar gelaat niet en zwakt zij haar zending niet af, maar is zij ook trouw aan Christus en toont ze zichzelf aan de mens als “het universele heilssacrament” Lumen Gentium, 48[[617|48]]. Dit geldt in het bijzonder in tijden zoals de onze, die worden gekenmerkt door een groeiende wederzijdse afhankelijkheid en globalisering van sociale kwesties.
Referenties naar alinea 65: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Sociale leer, evangelisatie en bevordering van de mens
66
De sociale leer van de Kerk is een integraal onderdeel van haar evangeliserende dienst. Niets wat de gemeenschap van mensen aangaat — situaties en problemen in verband met rechtvaardigheid, bevrijding, ontwikkeling, relaties tussen volken, vrede — is vreemd aan evangelisatie en evangelisatie zou onvolledig zijn indien het geen rekening zou houden met de wederzijdse eisen die voortdurend door het Evangelie en door het concrete persoonlijke en sociale leven van de mens worden gesteld vgl: Evangelii Nuntiandi, 29[[[519|29]]]. Tussen evangelisatie en menselijke vooruitgang bestaat er een diepe verbondenheid: “Banden van antropologische aard, want de mens die geëvangeliseerd moet worden, is niet een abstract wezen, maar een wezen, onderworpen aan sociale en economische vraagstukken. Banden van theologische aard, daar men het scheppingsplan niet kan losmaken van het de Verlossingsplan. Dit laatste raakt de zeer concrete toestanden van onrechtvaardigheid die bestreden en van rechtvaardigheid die hersteld moet worden. Banden van uitgesproken evangelische aard die bestaan in de liefde: hoe kan men inderdaad het nieuwe gebod verkondigen zonder in rechtvaardigheid en vrede de ware authentieke groei van de mens te behartigen?” Evangelii Nuntiandi, 31[[519|31]].
Referenties naar alinea 66: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
67
De sociale leer van de Kerk “heeft op zichzelf de waarde van een werktuig voor de evangelisatie” Centesimus Annus, 54[[3|54]] en is geboren uit de altijd nieuwe ontmoeting tussen het Evangelie en het sociale leven. Op die manier verstaan is deze sociale leer een aparte weg voor de Kerk om haar dienst aan het Woord en haar profetische rol te vervullen vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 41[[[350|41]]]. “Het onderricht en de verspreiding van de sociale leer behoren inderdaad tot de zending van de Kerk om het Evangelie te verkondigen en zijn een wezenlijk onderdeel van de christelijke boodschap, want die leer houdt de directe gevolgen van die boodschap voor het maatschappelijke leven voor en plaatst het dagelijkse werk en de strijd voor rechtvaardigheid in het kader van het getuigenis over Christus de Verlosser” Centesimus Annus, 5[[3|5]]. Dit is geen marginale interesse of activiteit, of iets dat aan de missie van de Kerk werd gehangen, maar het hoort veeleer thuis in het hart van het dienstambt van de Kerk zelf: met haar sociale leer verkondigt de Kerk “God (...) en het mysterie van heil in Christus aan iedere mens en om dezelfde reden maakt zij iedere mens voor zichzelf duidelijk” Centesimus Annus, 54[[3|54]]. Dit is een dienst die niet alleen voortspruit uit verkondiging maar ook uit getuigenis.
Referenties naar alinea 67: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
68
De Kerk neemt niet de verantwoordelijkheid op zich voor elk aspect van het menselijke leven in de maatschappij, maar spreekt met de competentie die haar eigen is, die de verkondiging van Christus de Verlosser is vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2420[[[1|2420]]]: “De eigen zending, die Christus aan de Kerk heeft toevertrouwd, is niet van politieke, economische of sociale aard: want het doel dat Hij haar gesteld heeft, is godsdienstig van aard. Maar toch vloeien juist uit deze godsdienstige zending een opdracht, licht en krachten voort, die bij de inrichting en versteviging van de maatschappij volgens de goddelijke wet goede diensten kunnen bewijzen” Gaudium et Spes, 42[[575|42]]. Dit betekent dat de Kerk, met haar sociale leer, niet tussenkomt in technische vraagstukken en evenmin systemen of modellen van sociale organisatie oplegt of voorhoudt vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 41[[[350|41]]]. Dit maakt geen deel uit van de zending die haar door Christus werd toevertrouwd. De deskundigheid van de Kerk vloeit voort uit het Evangelie: uit de boodschap die de mens vrijmaakt, de boodschap die verkondigd werd en waarvan getuigenis werd afgelegd door de mensgeworden Zoon van God.
Referenties naar alinea 68: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 De rechten en de plichten van de Kerk
69
Met haar sociale leer wil de Kerk “de mens helpen op de weg van het heil” Centesimus Annus, 54[[3|54]]. Dit is haar eerste en enige doel. Zij heeft niet de intentie om zich de plichten van anderen aan te matigen of erin binnen te dringen of om de hare te verwaarlozen; evenmin bestaan er bij haar ideeën om doelstellingen na te streven die niet de hare zijn. Deze zending dient om een algemene vorm te geven aan het recht van de Kerk en tegelijk aan haar plicht om een eigen sociale leer uit te werken en om de maatschappij en de sociale structuren hiermee te beïnvloeden door middel van de verantwoordelijkheden en de taken die deze leer in het leven roept.
Referenties naar alinea 69: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
70
De Kerk heeft het recht om op te treden als een lerares voor de mensheid, een lerares van de waarheid van het geloof: niet alleen de waarheid van dogma’s maar ook van de morele beginselen die hun oorsprong hebben in de menselijke natuur zelf en in het Evangelie vgl: Dignitatis Humanae, 14[[[702|14]]] vgl: Veritatis Splendor, 27[[[83|27]]]. Het woord van het Evangelie moet inderdaad niet enkel worden gehoord maar moet ook worden nageleefd en in de praktijk worden omgezet (Mt. 7, 24; Lc. 6, 46-47; Joh. 14, 21.23-24; Jak. 1, 22)[[b:Mt. 7, 24; Lc. 6, 46-47; Joh. 14, 21.23-24; Jak. 1, 22]]. Samenhang in gedrag toont wat men werkelijk gelooft en is niet beperkt tot strikt kerkelijke of geestelijke zaken maar omhelst de mens in zijn ganse levenservaring en in de context van al zijn verantwoordelijkheden. Hoe werelds deze verantwoordelijkheden ook mogen zijn, hun subject blijft de mens, het menselijke wezen dat door God, door middel van de Kerk, wordt geroepen om deel te nemen aan zijn gave van heil.
De mens moet niet met een gedeeltelijke, abstracte of veeleer verbale acceptatie maar met gans zijn leven, met alle relaties die dit leven bepalen, beantwoorden aan de gave van het heil, zodat hij niets verwaarloost door het achter te laten in een profaan en werelds terrein waar het irrelevant voor of vreemd is aan het heil. Daarom is de sociale leer geen privilege van de Kerk, geen afdwaling, gemak of inmenging: ze heeft het recht om de sociale context te evangeliseren, om het bevrijdende woord van het Evangelie te laten weerklinken in de complexe wereld van de productie, van de arbeid, van de onderneming, van de financiën, van de handel, van de politiek, van het recht, van de cultuur, van de sociale communicaties waarin de mens leeft.
De mens moet niet met een gedeeltelijke, abstracte of veeleer verbale acceptatie maar met gans zijn leven, met alle relaties die dit leven bepalen, beantwoorden aan de gave van het heil, zodat hij niets verwaarloost door het achter te laten in een profaan en werelds terrein waar het irrelevant voor of vreemd is aan het heil. Daarom is de sociale leer geen privilege van de Kerk, geen afdwaling, gemak of inmenging: ze heeft het recht om de sociale context te evangeliseren, om het bevrijdende woord van het Evangelie te laten weerklinken in de complexe wereld van de productie, van de arbeid, van de onderneming, van de financiën, van de handel, van de politiek, van het recht, van de cultuur, van de sociale communicaties waarin de mens leeft.
Referenties naar alinea 70: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
71
Dit recht van de Kerk is tegelijk een plicht, omdat zij aan deze verantwoordelijkheid niet kan verzaken zonder haarzelf en haar trouw aan Christus te verloochenen: “Wee mij als ik het Evangelie niet verkondigde!” (1 Kor. 9, 16)[b:1 Kor. 9, 16]. De waarschuwing die de heilige Paulus tot zichzelf richt, weerklinkt in het geweten van de Kerk als een oproep om alle wegen van evangelisatie te bewandelen; niet alleen de wegen die leiden naar het individuele geweten, maar ook deze die zich richten tot de openbare instellingen: aan de ene kant mag religie niet worden beperkt tot “de zuiver private sfeer” vgl: "Geeft Gij hun te eten" (Mt. 14, 16)[[[1517]]], aan de andere kant mag de christelijke boodschap niet worden gedegradeerd tot een zuiver buitenwerelds heil dat niet in staat is om licht te werpen op ons aardse bestaan” vgl: Centesimus Annus, 5[[[3|5]]].
Omwille van de publieke relevantie van het Evangelie en van het geloof en omwille van de perverterende gevolgen van onrechtvaardigheid, dit wil zeggen van de zonde, kan de Kerk niet onverschillig blijven voor sociale aangelegenheden vgl: Evangelii Nuntiandi, 34[[[519|34]]]: “Aan de Kerk komt het recht toe om altijd en overal morele principes te verkondigen, inclusief deze die betrekking hebben op de sociale orde, en om oordelen te vellen over gelijk welke menselijke aangelegenheden voor zover dit vereist wordt door de fundamentele rechten van de menselijke persoon of de redding van de zielen” §2[[30|747]].
Omwille van de publieke relevantie van het Evangelie en van het geloof en omwille van de perverterende gevolgen van onrechtvaardigheid, dit wil zeggen van de zonde, kan de Kerk niet onverschillig blijven voor sociale aangelegenheden vgl: Evangelii Nuntiandi, 34[[[519|34]]]: “Aan de Kerk komt het recht toe om altijd en overal morele principes te verkondigen, inclusief deze die betrekking hebben op de sociale orde, en om oordelen te vellen over gelijk welke menselijke aangelegenheden voor zover dit vereist wordt door de fundamentele rechten van de menselijke persoon of de redding van de zielen” §2[[30|747]].
Referenties naar alinea 71: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 De natuur van de sociale leer van de Kerk
- Paragraaf 1 Kennis verlicht door het geloof
72
De sociale leer van de Kerk was aanvankelijk niet opgevat als een organisch geheel maar werd geleidelijk aan door de tijd heen gevormd door de talrijke tussenkomsten van het magisterium inzake sociale kwesties. Deze genese maakt het begrijpelijk dat er bepaalde bewegingen zijn opgetreden met betrekking tot haar natuur, methode en epistemologische structuur. Nadat hierop reeds belangrijke allusies werden gemaakt in Laborem Exercens[712] vgl: Laborem Exercens, 3[[[712|3]]], werd een beslissende verduidelijking hieromtrent gegeven in de encycliek Sollicitudo Rei Socialis[350]: de sociale leer van de Kerk “behoort daarom niet tot het gebied van de ideologie, maar tot dat van de theologie en vooral van de moraaltheologie” Sollicitudo Rei Socialis, 41[[350|41]]. Zij kan niet worden gedefinieerd op basis van sociaal-economische parameters. Zij is geen ideologisch of pragmatisch systeem gericht op het omschrijven en genereren van economische, politieke en sociale relaties, maar ze vormt een categorie op zich. Ze is de “nauwkeurige formulering van de resultaten van een aandachtige reflectie over de ingewikkelde realiteiten van het menselijke bestaan in de maatschappij en in de internationale context in het licht van het geloof en van de kerkelijke traditie. Haar voornaamste doel is de interpretatie van die realiteiten en het onderzoek van de overeenstemming of het verschil ervan met de lijnen van het onderricht van het Evangelie over de mens en over zijn aardse en tevens transcendente roeping; om dus het christelijke gedrag te oriënteren” Sollicitudo Rei Socialis, 41[[350|41]].
Referenties naar alinea 72: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
73
De sociale leer van de Kerk bezit daarom een theologische, en in het bijzonder een moraaltheologische natuur “omdat het gaat om een leer die gericht is op het leiden van het gedrag van de personen” Sollicitudo Rei Socialis, 41[[350|41]]. “Deze leer (...) heeft haar plaats daar waar het christelijke leven en het christelijke geweten de situaties van de wereld kruisen en (...) zich (uit) in de inspanningen die enkelingen, gezinnen, culturele en sociale werkers, politici en staatslieden zich getroosten om er in de geschiedenis gestalte aan te geven en haar toe te passen” Centesimus Annus, 59[[3|59]]. In feite weerspiegelt deze sociale leer drie niveaus van moraaltheologisch onderricht: het funderende niveau van de motivaties; het directieve niveau van de normen van het sociale leven; het deliberatieve niveau van de gewetens dat de taak heeft om objectieve en algemene normen te mediëren in concrete en particuliere sociale situaties. Deze drie niveaus bepalen impliciet ook de eigen methode en de specifieke epistemologische structuur van de sociale leer van de Kerk.
Referenties naar alinea 73: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
74
De sociale leer van de Kerk vindt haar essentiële grondslag in de Bijbelse openbaring en in de traditie van de Kerk. Uit deze bron, die van hierboven komt, haalt zij inspiratie en licht om de menselijke ervaring en de geschiedenis te begrijpen, te beoordelen en te richten. Vóór en boven alles staat Gods plan voor de geschapen wereld en, in het bijzonder, voor het leven en de bestemming van de mens die geroepen is tot drie-ene gemeenschap.
Het geloof, dat het goddelijke woord aanhoort en in de praktijk brengt, werkt doeltreffend samen met de rede. Het begrijpen van het geloof, in het bijzonder het geloof dat leidt tot concrete actie, is gestructureerd door de rede en maakt gebruik van elke bijdrage die de rede te bieden heeft. Ook de sociale leer, voor zover het gaat over kennis die slaat op de contingente en historische aspecten van de praktijk, brengt “fides et ratio” vgl: Fides et Ratio[[[10]]] samen en is een sprekende uitdrukking van deze vruchtbare relatie.
Het geloof, dat het goddelijke woord aanhoort en in de praktijk brengt, werkt doeltreffend samen met de rede. Het begrijpen van het geloof, in het bijzonder het geloof dat leidt tot concrete actie, is gestructureerd door de rede en maakt gebruik van elke bijdrage die de rede te bieden heeft. Ook de sociale leer, voor zover het gaat over kennis die slaat op de contingente en historische aspecten van de praktijk, brengt “fides et ratio” vgl: Fides et Ratio[[[10]]] samen en is een sprekende uitdrukking van deze vruchtbare relatie.
Referenties naar alinea 74: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
75
Geloof en rede vertegenwoordigen de twee cognitieve paden van de sociale leer van de Kerk want zij put uit twee bronnen: de Openbaring en de menselijke natuur. Het “kenaspect” van het geloof begrijpt en richt het leven van de mensen in overeenstemming met het licht van het historisch en heilbrengend mysterie, Gods openbaring en zelfgave in Christus voor ons, mensen. Dit begrijpen van het geloof sluit de rede in, waarmee het - in de mate van het mogelijke - de geopenbaarde waarheid ontrafelt en begrijpt en haar integreert in de waarheid die voortkomt uit de menselijke natuur, die gevonden wordt in het goddelijke plan zoals uitgedrukt in de schepping vgl: Dignitatis Humanae, 14[[[702|14]]]. Dit is de integrale waarheid van de menselijke persoon als een spiritueel en lichamelijk wezen, in relatie met God, met andere mensen en met andere schepselen vgl: Veritatis Splendor, 13,50,79[[[83|13.50.79]]].
Het gecentreerd zijn op het mysterie van Christus verzwakt of sluit bovendien de rol van de rede niet uit en berooft bijgevolg de sociale leer van de Kerk niet van haar rationele plausibiliteit noch van haar universele bestemming. Daar het mysterie van Christus het mysterie van de mens verlicht, geeft het volheid van betekenis aan de menselijke waardigheid en aan de morele eisen die haar beschermen. De sociale leer van de Kerk is een kennis verlicht door het geloof, dat als zodanig de uitdrukking is van een grotere mogelijkheid tot kennis. Zij verantwoordt voor alle mensen de waarheden die zij in het vaandel voert en de plichten die hieruit voortvloeien; zij kan door iedereen worden aanvaard en door allen worden gedeeld.
Het gecentreerd zijn op het mysterie van Christus verzwakt of sluit bovendien de rol van de rede niet uit en berooft bijgevolg de sociale leer van de Kerk niet van haar rationele plausibiliteit noch van haar universele bestemming. Daar het mysterie van Christus het mysterie van de mens verlicht, geeft het volheid van betekenis aan de menselijke waardigheid en aan de morele eisen die haar beschermen. De sociale leer van de Kerk is een kennis verlicht door het geloof, dat als zodanig de uitdrukking is van een grotere mogelijkheid tot kennis. Zij verantwoordt voor alle mensen de waarheden die zij in het vaandel voert en de plichten die hieruit voortvloeien; zij kan door iedereen worden aanvaard en door allen worden gedeeld.
Referenties naar alinea 75: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 In vriendelijke dialoog met alle kennisdomeinen
76
De sociale leer van de Kerk maakt gebruik van de bijdragen van alle kennisdomeinen, ongeacht hun oorsprong, en ze heeft een belangrijke interdisciplinaire dimensie. “Om de enige waarheid over de mens beter te belichamen in de verschillende sociale, economische en politieke situaties, die voortdurend veranderen, treedt de sociale leer in dialoog met de diverse wetenschappen die zich bezighouden met de mens, neemt zij hun bijdragen in zich op” Centesimus Annus, 59[[3|59]]. De sociale leer maakt gebruik van zowel de belangrijke bijdragen van de filosofie als van de descriptieve bijdragen van de menswetenschappen.
Referenties naar alinea 76: 1
Caritas in Veritate ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
77
Boven alles is de bijdrage van de filosofie essentieel. Deze bijdrage werd reeds zichtbaar in het beroep op de menselijke natuur als een bron en op de rede als de cognitieve weg voor het geloof zelf. Door middel van de rede integreert de sociale leer van de Kerk de filosofie in haar eigen interne logica of, anders gezegd, in de argumentatie die haar eigen is.
De bevestiging dat de sociale leer van de Kerk veeleer deel uitmaakt van de theologie dan van de filosofie, houdt geen ontkenning of onderschatting in van de rol of de bijdrage van de filosofie. In feite is de filosofie een geschikt en onmisbaar instrument om te komen tot een juist verstaan van de basisconcepten van de sociale leer van de Kerk, concepten zoals de persoon, de maatschappij, de vrijheid, het geweten, de ethiek, het recht, het algemeen welzijn, de solidariteit, de subsidiariteit, de staat. Dit verstaan is van die aard dat het inspireert tot een harmonieus sociaal leven. Het is ook de filosofie die de rationele plausibiliteit van het licht dat het Evangelie op de maatschappij werpt, aantoont en die elke geest en elk geweten aanzet tot openheid en welwillendheid voor de waarheid.
De bevestiging dat de sociale leer van de Kerk veeleer deel uitmaakt van de theologie dan van de filosofie, houdt geen ontkenning of onderschatting in van de rol of de bijdrage van de filosofie. In feite is de filosofie een geschikt en onmisbaar instrument om te komen tot een juist verstaan van de basisconcepten van de sociale leer van de Kerk, concepten zoals de persoon, de maatschappij, de vrijheid, het geweten, de ethiek, het recht, het algemeen welzijn, de solidariteit, de subsidiariteit, de staat. Dit verstaan is van die aard dat het inspireert tot een harmonieus sociaal leven. Het is ook de filosofie die de rationele plausibiliteit van het licht dat het Evangelie op de maatschappij werpt, aantoont en die elke geest en elk geweten aanzet tot openheid en welwillendheid voor de waarheid.
Referenties naar alinea 77: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
78
Ook de menswetenschappen en de sociale wetenschappen leveren een belangrijke bijdrage tot de sociale leer van de Kerk Veelbetekenend in dit opzicht is de oprichting van de Pauselijke Academie voor Sociale Wetenschappen. In het motu proprio waarmee de Academie werd opgericht, staat: "Zoals wordt aangetoond door de vooruitgang in de verschillende sectoren van de maatschappij - in het bijzonder in de eeuw die nu naar zijn einde loopt - kan sociaal-wetenschappelijk onderzoek effectief bijdragen tot het verbeteren van de menselijke relaties. Daarom heeft de Kerk, in haar niet aflatende zorg voor het welzijn van de mens, zich met stijgende belangstelling gewend naar dit domein van wetenschappelijk onderzoek om zo concrete informatie te verkrijgen voor het vervullen van de plichten van haar magisterium"[[2469]]: Geen enkel weten wordt uitgesloten omdat het een deel van de waarheid in zich draagt. De Kerk erkent en verwelkomt alles wat bijdraagt tot het begrijpen van de mens in zijn steeds breder, variabel en complex netwerk van sociale relaties. Zij is zich bewust van het feit dat een grondige kennis van de mens niet alleen van de theologie komt, zonder de bijdragen van de vele kennisdomeinen waarnaar de theologie zelf verwijst.
Deze zorgvuldige en voortdurende openheid voor andere wetenschappen, maakt de sociale leer van de Kerk competent, concreet en actueel. Dankzij de wetenschappen kan de Kerk komen tot een meer precies begrip van de mens in de maatschappij, kan zij op een meer overtuigende wijze spreken tot de mensen van haar eigen tijd en kan zij meer doeltreffend haar taak uitoefenen om het Woord van God en het geloof waaruit de sociale leer voortvloeit, te incarneren in het geweten en in de sociale gevoeligheid van onze tijd vgl: Centesimus Annus, 54[[[3|54]]].
Deze interdisciplinaire dialoog daagt ook de wetenschappen uit om de perspectieven van zingeving, waarde en toewijding die de sociale leer van de Kerk openbaart, te vatten en “om zich open te stellen voor een wijdere horizon ten dienste van de afzonderlijke mens, die gekend en bemind wordt in de volheid van zijn roeping” Centesimus Annus, 59[[3|59]].
Deze zorgvuldige en voortdurende openheid voor andere wetenschappen, maakt de sociale leer van de Kerk competent, concreet en actueel. Dankzij de wetenschappen kan de Kerk komen tot een meer precies begrip van de mens in de maatschappij, kan zij op een meer overtuigende wijze spreken tot de mensen van haar eigen tijd en kan zij meer doeltreffend haar taak uitoefenen om het Woord van God en het geloof waaruit de sociale leer voortvloeit, te incarneren in het geweten en in de sociale gevoeligheid van onze tijd vgl: Centesimus Annus, 54[[[3|54]]].
Deze interdisciplinaire dialoog daagt ook de wetenschappen uit om de perspectieven van zingeving, waarde en toewijding die de sociale leer van de Kerk openbaart, te vatten en “om zich open te stellen voor een wijdere horizon ten dienste van de afzonderlijke mens, die gekend en bemind wordt in de volheid van zijn roeping” Centesimus Annus, 59[[3|59]].
Referenties naar alinea 78: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Een uitdrukking van het leerambt van de Kerk
79
De sociale leer behoort tot de Kerk omdat de Kerk het subject is dat haar formuleert, verspreidt en leert. Zij is geen prerogatief van een bepaalde component van het kerkelijke lichaam maar wel van de ganse gemeenschap: zij is de uitdrukking van de manier waarop de Kerk de maatschappij verstaat en van haar positie tegenover sociale structuren en veranderingen. De ganse kerkgemeenschap - priesters, religieuzen en leken - neemt deel aan de formulering van deze sociale leer, elk volgens verschillende taken, charismata en ambten die in haar schoot worden gevonden.
Deze talrijke en veelsoortige bijdragen — die zelf uitdrukkingen zijn van de “bovennatuurlijke geloofszin (sensus fidei) van het hele volk” Lumen Gentium, 12[[617|12]] — worden opgenomen, geïnterpreteerd en gevormd tot een eengemaakt corpus door het magisterium, dat het sociaal onderricht als kerkelijke leer promulgeert. Tot het magisterium van de Kerk behoren zij die de “munus docendi” hebben ontvangen, dit wil zeggen het leerambt in zaken van geloof en moraal met de autoriteit die zij door Christus hebben gekregen. De sociale leer van de Kerk is niet alleen de vrucht van het denken en het werk van gekwalificeerde personen, zij is het denken van de Kerk, voor zover zij het werk is van het magisterium, dat onderricht met de autoriteit waarmee Christus zijn apostelen en zijn opvolgers heeft bekleed: de paus en de bisschoppen in gemeenschap met hem vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2034[[[1|2034]]].
Deze talrijke en veelsoortige bijdragen — die zelf uitdrukkingen zijn van de “bovennatuurlijke geloofszin (sensus fidei) van het hele volk” Lumen Gentium, 12[[617|12]] — worden opgenomen, geïnterpreteerd en gevormd tot een eengemaakt corpus door het magisterium, dat het sociaal onderricht als kerkelijke leer promulgeert. Tot het magisterium van de Kerk behoren zij die de “munus docendi” hebben ontvangen, dit wil zeggen het leerambt in zaken van geloof en moraal met de autoriteit die zij door Christus hebben gekregen. De sociale leer van de Kerk is niet alleen de vrucht van het denken en het werk van gekwalificeerde personen, zij is het denken van de Kerk, voor zover zij het werk is van het magisterium, dat onderricht met de autoriteit waarmee Christus zijn apostelen en zijn opvolgers heeft bekleed: de paus en de bisschoppen in gemeenschap met hem vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2034[[[1|2034]]].
Referenties naar alinea 79: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
80
In de sociale leer van de Kerk is het magisterium in al zijn verschillende componenten en uitdrukkingen aan het werk. Het universele magisterium van de paus en van het concilie is van primordiaal belang: het is dit magisterium dat de richting en de ontwikkeling bepaalt van de sociale leer. Deze leer wordt op haar beurt geïntegreerd in het magisterium van de bisschoppen die in de concrete en particuliere situaties van de verschillende lokale omstandigheden, de specifieke relevantie van deze leer aanwijzen, haar vertalen en actualiseren vgl: Octogesima Adveniens, 3-5[[[809|3-5]]]. De sociale onderrichting van de bisschoppen betekent een waardevolle bijdrage tot en een stimulans voor het magisterium van de Romeinse Opperherder. Op die manier komt een wisselwerking tot stand die de collegialiteit van de herders van de Kerk in vereniging met de paus uitdrukt in de sociale leer van de Kerk. Het leerstellig geheel dat hieruit voortvloeit, omvat en integreert op die manier de universele leer van de pausen en de particuliere leer van de bisschoppen.
Voor zover zij deel uitmaakt van de morele leer van de Kerk, is de sociale leer van de Kerk bekleed met dezelfde waardigheid en hetzelfde gezag als deze morele leer. Zij is een authentiek magisterium dat de instemming en de aanhang van de gelovige vereist vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2037[[[1|2037]]]. Het leerstellig gewicht van de verschillende onderrichtingen en de vereiste instemming worden bepaald in functie van hun aard, en van de graad van onafhankelijkheid van contingente en variabele elementen, en van de frequentie waarmee zij worden ingeroepen vgl: Donum Veritatis, 16-17[[[1091|16-17]]].
Voor zover zij deel uitmaakt van de morele leer van de Kerk, is de sociale leer van de Kerk bekleed met dezelfde waardigheid en hetzelfde gezag als deze morele leer. Zij is een authentiek magisterium dat de instemming en de aanhang van de gelovige vereist vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2037[[[1|2037]]]. Het leerstellig gewicht van de verschillende onderrichtingen en de vereiste instemming worden bepaald in functie van hun aard, en van de graad van onafhankelijkheid van contingente en variabele elementen, en van de frequentie waarmee zij worden ingeroepen vgl: Donum Veritatis, 16-17[[[1091|16-17]]].
Referenties naar alinea 80: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 Voor een maatschappij verzoend in rechtvaardigheid en liefde
81
Het object van de sociale leer van de Kerk is in essentie identiek aan haar bestaansreden: de menselijke persoon die geroepen is tot heil en die aldus door Christus aan de zorg en de verantwoordelijkheid van de Kerk werd toevertrouwd vgl: Centesimus Annus, 53[[[3|53]]]. Door middel van haar sociale leer toont de Kerk haar bezorgdheid voor het menselijke leven in de maatschappij en geeft zij er zich rekenschap van dat de kwaliteit van het sociale leven — dit wil zeggen van de relaties van rechtvaardigheid en liefde die dit sociale leven vorm geven — op een beslissende manier afhangt van de bescherming en de promotie van de menselijke personen, die de bestaansreden vormen van elke gemeenschap. In de maatschappij zijn immers de waardigheid en de rechten van de menselijke persoon, evenals de vrede in de relaties tussen personen en tussen gemeenschappen van personen, in het geding. Dit zijn allemaal zaken die de sociale gemeenschap moet nastreven en garanderen.
In dit perspectief heeft de sociale leer van de Kerk de taak van verkondiging maar ook van aanklacht.
Op de eerste plaats gaat het om de verkondiging van wat de Kerk uit zichzelf bezit: “een visie op de mens en op de menselijke zaken in hun totaliteit” Populorum Progressio, 13[[266|13]]. Dit geschiedt niet alleen op het theoretisch maar ook op het praktisch niveau. De sociale leer van de Kerk biedt immers niet alleen betekenissen, waarden en oordeelscriteria aan, maar ook de normen en de richtlijnen voor de actie die daaruit voortvloeien vgl: Octogesima Adveniens, 4[[[809|4]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 41[[[350|41]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2423[[[1|2423]]] vgl: Libertatis conscientia, 72[[[1533|72]]]. Met haar sociale leer wil de Kerk de maatschappij niet structureren of organiseren, maar wil zij de gewetens aanspreken, leiden en vormen.
De sociale leer houdt ook een plicht tot aanklacht in wanneer zonde aanwezig is: de zonde van onrechtvaardigheid en geweld die op verschillende manieren in de maatschappij aanwezig is en erin belichaamd wordt vgl: Gaudium et Spes, 25[[[575|25]]]. Deze aanklacht wordt beoordeling en verdediging van niet erkende en geschonden rechten, in het bijzonder van de armen, de geringsten en de zwakken vgl: Gaudium et Spes, 76[[[575|76]]] vgl: La Solennità[[[778]]]. Deze beoordeling wordt des te scherper naarmate deze rechten worden genegeerd en met voeten getreden, waarbij ganse bevolkingscategorieën en grote geografische gebieden van de wereld worden getroffen. Dit geeft aanleiding tot de sociale vraagstukken, zoals de misbruiken en de ongelijkheden die de maatschappij teisteren. Een groot deel van de sociale leer van de Kerk wordt in het leven geroepen en bepaald door de grote sociale vraagstukken waarop zij een antwoord van sociale rechtvaardigheid wil zijn.
In dit perspectief heeft de sociale leer van de Kerk de taak van verkondiging maar ook van aanklacht.
Op de eerste plaats gaat het om de verkondiging van wat de Kerk uit zichzelf bezit: “een visie op de mens en op de menselijke zaken in hun totaliteit” Populorum Progressio, 13[[266|13]]. Dit geschiedt niet alleen op het theoretisch maar ook op het praktisch niveau. De sociale leer van de Kerk biedt immers niet alleen betekenissen, waarden en oordeelscriteria aan, maar ook de normen en de richtlijnen voor de actie die daaruit voortvloeien vgl: Octogesima Adveniens, 4[[[809|4]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 41[[[350|41]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2423[[[1|2423]]] vgl: Libertatis conscientia, 72[[[1533|72]]]. Met haar sociale leer wil de Kerk de maatschappij niet structureren of organiseren, maar wil zij de gewetens aanspreken, leiden en vormen.
De sociale leer houdt ook een plicht tot aanklacht in wanneer zonde aanwezig is: de zonde van onrechtvaardigheid en geweld die op verschillende manieren in de maatschappij aanwezig is en erin belichaamd wordt vgl: Gaudium et Spes, 25[[[575|25]]]. Deze aanklacht wordt beoordeling en verdediging van niet erkende en geschonden rechten, in het bijzonder van de armen, de geringsten en de zwakken vgl: Gaudium et Spes, 76[[[575|76]]] vgl: La Solennità[[[778]]]. Deze beoordeling wordt des te scherper naarmate deze rechten worden genegeerd en met voeten getreden, waarbij ganse bevolkingscategorieën en grote geografische gebieden van de wereld worden getroffen. Dit geeft aanleiding tot de sociale vraagstukken, zoals de misbruiken en de ongelijkheden die de maatschappij teisteren. Een groot deel van de sociale leer van de Kerk wordt in het leven geroepen en bepaald door de grote sociale vraagstukken waarop zij een antwoord van sociale rechtvaardigheid wil zijn.
Referenties naar alinea 81: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
82
De bedoeling van de sociale leer van de Kerk is religieus en moreel van aard vgl: Quadragesimo Anno[[[652]]] vgl: La Solennità[[[778]]] vgl: Gaudium et Spes, 42[[[575|42]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 41[[[350|41]]] vgl: Centesimus Annus, 53[[[3|53]]] vgl: Libertatis conscientia, 72[[[1533|72]]]. Ze is religieus omdat de evangeliserende en heilbrengende zending van de Kerk de mens omvat “in de volle waarheid van zijn bestaan, van zijn persoon en van zijn leven in de gemeenschap en de maatschappij” Redemptor Hominis, 14[[237|14]] vgl: Tot de Bisschoppen van Latijns-Amerika bij de Opening van hun derde conferentie in Puebla (Mexico), 14[[[1508|14]]]. Ze is moreel omdat de Kerk streeft naar een “volledige vorm van humanisme” Populorum Progressio, 42[[266|42]], dit wil zeggen naar “de bevrijding van alles wat de mens terneerdrukt” Evangelii Nuntiandi, 9[[519|9]] en naar “de ontwikkeling van de ganse mens en van alle mensen” Populorum Progressio, 42[[266|42]]. De sociale leer van de Kerk geeft de weg aan naar de realisatie van een maatschappij die verzoend en harmonieus is door rechtvaardigheid en liefde, een maatschappij die op een voorbereidende en prefiguratieve wijze in de geschiedenis vooruitloopt op de “nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen” (2 Pt. 3, 13)[b:2 Pt. 3, 13].
Referenties naar alinea 82: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 5 Een boodschap voor de zonen en de dochters van de Kerk en voor de mensheid
83
De eerste bestemmeling van de sociale leer van de Kerk is de kerkelijke gemeenschap en al haar leden, omdat iedereen sociale verantwoordelijkheden bezit die moeten worden opgenomen. Het geweten wordt door deze sociale leer opgeroepen om de plichten van rechtvaardigheid en liefde in de samenleving te erkennen en te vervullen. Deze leer is een licht van de morele waarheid dat aanzet tot gepaste antwoorden in overeenstemming met de roeping en het ambt van elke christen. In de opdracht van de evangelisatie, dit wil zeggen van onderricht, catechese en vorming die voortvloeit uit de sociale leer van de Kerk, richt de Kerk zich tot elke christen volgens zijn eigen competenties, charismata, taken en zendingsopdracht vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2039[[[1|2039]]].
Deze sociale leer impliceert eveneens verantwoordelijkheden gerelateerd aan de opbouw, de organisatie en het functioneren van de samenleving, dit wil zeggen politieke, economische en administratieve verplichtingen — verplichtingen van seculiere aard — die eigen zijn aan de lekengelovigen en niet aan de priesters en de religieuzen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2442[[[1|2442]]]. Deze verantwoordelijkheden behoren op een specifieke manier tot de taak van de leken, omwille van de seculiere conditie van hun levensstaat, en omwille van het seculier karakter van hun roeping vgl: Christifideles laici, 15[[[692|15]]] vgl: Lumen Gentium, 31[[[617|31]]]. Door het opnemen van deze verantwoordelijkheden brengen de lekengelovigen de sociale leer van de Kerk in de praktijk en vervullen zij aldus de seculiere zending van de Kerk vgl: Gaudium et Spes, 43[[[575|43]]] vgl: Populorum Progressio, 81[[[266|81]]].
Deze sociale leer impliceert eveneens verantwoordelijkheden gerelateerd aan de opbouw, de organisatie en het functioneren van de samenleving, dit wil zeggen politieke, economische en administratieve verplichtingen — verplichtingen van seculiere aard — die eigen zijn aan de lekengelovigen en niet aan de priesters en de religieuzen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2442[[[1|2442]]]. Deze verantwoordelijkheden behoren op een specifieke manier tot de taak van de leken, omwille van de seculiere conditie van hun levensstaat, en omwille van het seculier karakter van hun roeping vgl: Christifideles laici, 15[[[692|15]]] vgl: Lumen Gentium, 31[[[617|31]]]. Door het opnemen van deze verantwoordelijkheden brengen de lekengelovigen de sociale leer van de Kerk in de praktijk en vervullen zij aldus de seculiere zending van de Kerk vgl: Gaudium et Spes, 43[[[575|43]]] vgl: Populorum Progressio, 81[[[266|81]]].
Referenties naar alinea 83: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
84
Naast haar primaire en specifieke bestemming voor de kinderen van de Kerk, heeft haar sociale leer ook een universele bestemming. Het licht van het Evangelie, dat de sociale leer van de Kerk laat schijnen op de maatschappij, verlicht alle mensen, en elk geweten en elk verstand is in staat om de menselijke diepte van zingeving en waarden die deze leer uitdrukt, evenals het menselijk potentieel en humanisering die besloten liggen in haar normen van handelen, te vatten. Op die manier is de sociale leer van de Kerk gericht aan iedereen — in de naam van de mens, van zijn enige en unieke waardigheid, van zijn bescherming en bevordering in de maatschappij —, iedereen in de naam van de enige God, Schepper en ultiem doel van de mens vgl: Mater et Magistra, 219[[[90|219]]]. De sociale leer is een leer die expliciet gericht is aan alle mensen van goede wil Vanaf de Encycliek Pacem in...Vanaf de Encycliek Pacem in Terris wordt deze universele adressering op die manier aangeduid in de aanhef van dergelijke documenten, en als zodanig wordt zij gehoord door leden van andere kerken en kerkelijke gemeenschappen, door aanhangers van andere religieuze tradities en door mensen die niet tot een religieuze groep behoren.
Referenties naar alinea 84: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 6 Onder het teken van continuïteit en vernieuwing
85
Geleid door het eeuwige licht van het Evangelie en steeds aandachtig voor de evolutie van de maatschappij, wordt de sociale leer van de Kerk gekarakteriseerd door continuïteit en vernieuwing vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 3[[[350|3]]] vgl: Tot de deelnemers aan het Congres van de Italiaanse Katholieke Actie[[[2472]]] vgl: Op het Internationaal Symposium "Van Rerum Novarum tot Laborem Exercens: naar het jaar 2000"[[[2473]]].
Zij toont boven alles de continuïteit van een leer die verwijst naar de universele waarden afgeleid van de Openbaring en de menselijke natuur. Daarom hangt de sociale leer van de Kerk niet af van de verschillende culturen, verschillende ideologieën of opinies: zij is een constante leer die “dezelfde blijft in haar diepste inspiratie, in haar ‘beginselen tot bezinning’, haar ‘beoordelingsnormen’, haar fundamentele ‘richtlijnen tot handelen’ en vooral in haar levende band met het Evangelie van de Heer” Sollicitudo Rei Socialis, 3[[350|3]]. In haar funderende en permanente kern trekt de sociale leer van de Kerk doorheen de geschiedenis zonder door de geschiedenis te worden geconditioneerd en zonder het risico te lopen op ontbinding.
Door zich anderzijds voortdurend te keren naar de geschiedenis en door zich te laten uitdagen door de gebeurtenissen die hierin plaatsvinden, toont de sociale leer van de Kerk een mogelijkheid tot continue hernieuwing. Beginselvastheid maakt van haar geen rigide leerstellig systeem maar wel een magisterium dat in staat is zich open te stellen voor nieuwe dingen, zonder dat haar natuur hierdoor wordt veranderd vgl: Libertatis conscientia, 72[[[1533|72]]]. Ze is een leer die “onderhevig is aan de noodzakelijke en gewenste aanpassingen die gesuggereerd worden door het veranderen van de historische omstandigheden en door het onophoudelijke verloop van de gebeurtenissen waarin het leven van de mensen en van de maatschappij zich afspeelt” Sollicitudo Rei Socialis, 3[[350|3]].
Zij toont boven alles de continuïteit van een leer die verwijst naar de universele waarden afgeleid van de Openbaring en de menselijke natuur. Daarom hangt de sociale leer van de Kerk niet af van de verschillende culturen, verschillende ideologieën of opinies: zij is een constante leer die “dezelfde blijft in haar diepste inspiratie, in haar ‘beginselen tot bezinning’, haar ‘beoordelingsnormen’, haar fundamentele ‘richtlijnen tot handelen’ en vooral in haar levende band met het Evangelie van de Heer” Sollicitudo Rei Socialis, 3[[350|3]]. In haar funderende en permanente kern trekt de sociale leer van de Kerk doorheen de geschiedenis zonder door de geschiedenis te worden geconditioneerd en zonder het risico te lopen op ontbinding.
Door zich anderzijds voortdurend te keren naar de geschiedenis en door zich te laten uitdagen door de gebeurtenissen die hierin plaatsvinden, toont de sociale leer van de Kerk een mogelijkheid tot continue hernieuwing. Beginselvastheid maakt van haar geen rigide leerstellig systeem maar wel een magisterium dat in staat is zich open te stellen voor nieuwe dingen, zonder dat haar natuur hierdoor wordt veranderd vgl: Libertatis conscientia, 72[[[1533|72]]]. Ze is een leer die “onderhevig is aan de noodzakelijke en gewenste aanpassingen die gesuggereerd worden door het veranderen van de historische omstandigheden en door het onophoudelijke verloop van de gebeurtenissen waarin het leven van de mensen en van de maatschappij zich afspeelt” Sollicitudo Rei Socialis, 3[[350|3]].
Referenties naar alinea 85: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
86
De sociale leer van de Kerk verschijnt als een “werkplaats” waarin het werk steeds in uitvoering is, waar eeuwige waarheid de nieuwe omstandigheden binnendringt en doordringt en daarmee nieuwe wegen van rechtvaardigheid en vrede aangeeft. Het geloof wil niet de veranderlijke sociale en politieke realiteiten in een gesloten systeem opsluiten vgl: Centesimus Annus, 46[[[3|46]]]. Het tegendeel is veeleer waar: het geloof is de gist van vernieuwing en creativiteit. De leer die dit voortdurend als zijn uitgangspunt neemt “ontwikkelt zich door een reflectie op de veranderende situaties van deze wereld waarmee ze in contact komt, onder impuls van het Evangelie als de bron van vernieuwing” Octogesima Adveniens, 42[[809|42]].
Als Moeder en Lerares sluit de Kerk zichzelf niet af en trekt zij zich niet op zichzelf terug. Zij staat integendeel altijd open voor de mens, zij reikt uit naar hem en zij is naar hem toe gekeerd, wiens heilsbestemming haar bestaansreden vormt. Zij is te midden van de mens de levende icoon van de Goede Herder, die de mens gaat zoeken en vinden daar waar hij is, in de existentiële en historische conditie van zijn leven. Daar wordt de Kerk voor de mens een ontmoetingspunt met het Evangelie, een boodschap van bevrijding en verzoening, van rechtvaardigheid en vrede.
Als Moeder en Lerares sluit de Kerk zichzelf niet af en trekt zij zich niet op zichzelf terug. Zij staat integendeel altijd open voor de mens, zij reikt uit naar hem en zij is naar hem toe gekeerd, wiens heilsbestemming haar bestaansreden vormt. Zij is te midden van de mens de levende icoon van de Goede Herder, die de mens gaat zoeken en vinden daar waar hij is, in de existentiële en historische conditie van zijn leven. Daar wordt de Kerk voor de mens een ontmoetingspunt met het Evangelie, een boodschap van bevrijding en verzoening, van rechtvaardigheid en vrede.
Referenties naar alinea 86: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 De sociale leer van de Kerk in onze tijd: een historische schets
- Paragraaf 1 Het begin van een nieuwe weg
87
De term “sociale leer” gaat terug op paus Pius XI vgl: Quadragesimo Anno, 18-22[[[652|18-22]]] Pius XII spreekt in zijn...Pius XII spreekt in zijn radiotoespraak ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum novarum (AAS 33 (1941), 197) van "katholieke sociale leer" en in de encycliek Menti nostrae van 22 september 1950 (AAS 42 (1950), 657) van "de sociale leer van de Kerk". Johannes XXIII weerhoudt de uitdrukking "de sociale leer van de Kerk" (encycliek Mater et magistra: AAS 53 (1961), 453; encycliek Pacem in terris: AAS 55 (1963), 300-301) en gebruikt ook "christelijke sociale leer" (encycliek Mater et magistra: AAS 53 (1961), 453) of zelfs "katholieke sociale leer" (encycliek Mater et magistra: AAS 53 (1961), 454) en duidt het leerstellige “corpus” aan dat betrekking heeft op maatschappelijk relevante thema’s en dat vanaf de encycliek Rerum Novarum[651] van paus Leo XIII werd ontwikkeld in de Kerk door het magisterium van de Romeinse Opperherders en de bisschoppen in gemeenschap met hen vgl: Laborem Exercens, 3[[[712|3]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 1[[[350|1]]]. Uiteraard was dit niet het begin van de sociale zorg van de Kerk omdat zij zich nooit onverschillig voor het sociale heeft getoond. Niettemin markeert de encycliek Rerum Novarum[651] het begin van een nieuwe weg. Door zichzelf te enten op een honderden jaren oude traditie, signaleert zij een nieuw begin en een substantiële ontwikkeling van de leer van de Kerk in sociale aangelegenheden vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2421[[[1|2421]]].
In haar voortdurende aandacht voor de mens in de samenleving, heeft de Kerk een rijk doctrineel patrimonium bijeengegaard. Dit heeft zijn wortels in de heilige Schrift, in het bijzonder in het Evangelie en in de apostolische geschriften, en heeft vorm en inhoud gekregen vanaf de kerkvaders en de grote kerkleraren uit de middeleeuwen. Het gaat om een leer waarin de Kerk, zelfs zonder expliciete en directe magisteriële tussenkomsten, zichzelf geleidelijk aan heeft herkend.
In haar voortdurende aandacht voor de mens in de samenleving, heeft de Kerk een rijk doctrineel patrimonium bijeengegaard. Dit heeft zijn wortels in de heilige Schrift, in het bijzonder in het Evangelie en in de apostolische geschriften, en heeft vorm en inhoud gekregen vanaf de kerkvaders en de grote kerkleraren uit de middeleeuwen. Het gaat om een leer waarin de Kerk, zelfs zonder expliciete en directe magisteriële tussenkomsten, zichzelf geleidelijk aan heeft herkend.
Referenties naar alinea 87: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
88
De economische gebeurtenissen die zich in de negentiende eeuw hebben voorgedaan, hebben een dramatische sociale, politieke en culturele impact gehad. Gebeurtenissen gerelateerd aan de industriële revolutie brachten een diepgaande verandering van de eeuwenoude sociale structuren met zich mee, wat grote problemen in verband met de rechtvaardigheid veroorzaakte en wat het eerste grote sociale vraagstuk — het arbeidersvraagstuk —, opgewekt door het conflict tussen kapitaal en arbeid, stelde. In deze context voelde de Kerk de noodzaak om op een nieuwe manier te moeten tussenkomen: de res novae (“de nieuwe dingen”) die door deze gebeurtenissen teweeg werden gebracht, vormden een uitdaging voor haar onderricht en motiveerden een bijzondere pastorale bezorgdheid voor grote massa’s mannen en vrouwen. Een nieuwe beoordeling over de situatie bleek noodzakelijk, een oordeel dat in staat was om geëigende oplossingen te vinden voor ongewone en nog niet verkende problemen.
Referenties naar alinea 88: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Van Rerum novarum tot op onze dagen
89
Als antwoord op het eerste grote sociale vraagstuk, promulgeerde paus Leo XIII de eerste sociale encycliek, Rerum Novarum[651]. Deze encycliek onderzoekt de situatie van de betaalde arbeiders. Deze was bijzonder schrijnend voor industriearbeiders: zij waren ondergedompeld in een mensonwaardige ellende. Het arbeidersvraagstuk komt in zijn volle draagwijdte aan bod: het wordt in al zijn sociale en politieke vormen onderzocht om het gepast te beoordelen in het licht van de leerstellige principes gebaseerd op de Openbaring, op de natuurwet en de natuurlijke moraal.
Rerum Novarum[651] somt de lijst met dwalingen op die aan de basis liggen van het sociale kwaad, sluit het socialisme uit als remedie en zet zorgvuldig en in hedendaagse termen “de katholieke doctrine omtrent de arbeid, het recht op eigendom, het principe van samenwerking in plaats van klassenstrijd als fundamenteel middel voor sociale verandering, de rechten van de zwakkere, de waardigheid van de arme en de verplichtingen van de rijken, het vervolmaken van de rechtvaardigheid door liefdadigheid, het recht op beroepsverenigingen” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (20)[[2456|(20)]] uiteen.
Rerum Novarum[651] werd het inspiratiedocument en het referentiedocument voor de christelijke activiteit in de sociale sfeer vgl: Quadragesimo Anno[[[652]]] vgl: La Solennità[[[778]]]. Het centrale thema van deze encycliek is de vestiging van een rechtvaardige sociale ordening, waartoe oordeelscriteria moeten worden opgesteld die kunnen helpen bij de beoordeling van bestaande sociaal-politieke systemen en bij het voorstellen van wegen tot handelen om deze systemen op de gewenste manier om te vormen.
Rerum Novarum[651] somt de lijst met dwalingen op die aan de basis liggen van het sociale kwaad, sluit het socialisme uit als remedie en zet zorgvuldig en in hedendaagse termen “de katholieke doctrine omtrent de arbeid, het recht op eigendom, het principe van samenwerking in plaats van klassenstrijd als fundamenteel middel voor sociale verandering, de rechten van de zwakkere, de waardigheid van de arme en de verplichtingen van de rijken, het vervolmaken van de rechtvaardigheid door liefdadigheid, het recht op beroepsverenigingen” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (20)[[2456|(20)]] uiteen.
Rerum Novarum[651] werd het inspiratiedocument en het referentiedocument voor de christelijke activiteit in de sociale sfeer vgl: Quadragesimo Anno[[[652]]] vgl: La Solennità[[[778]]]. Het centrale thema van deze encycliek is de vestiging van een rechtvaardige sociale ordening, waartoe oordeelscriteria moeten worden opgesteld die kunnen helpen bij de beoordeling van bestaande sociaal-politieke systemen en bij het voorstellen van wegen tot handelen om deze systemen op de gewenste manier om te vormen.
Referenties naar alinea 89: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
90
Rerum Novarum[651] benaderde het arbeidersvraagstuk vanuit een methode die een “blijvend paradigma” Centesimus Annus, 5[[3|5]] is geworden voor de latere ontwikkelingen in de sociale leer van de Kerk. De principes die bevestigd werden door paus Leo XIII, worden hernomen en uitgediept in de volgende sociale encyclieken. De ganse sociale leer van de Kerk kan worden samengevat als een actualisering, verdieping en uitbreiding van de oorspronkelijke kern van principes uiteengezet in Rerum Novarum[651]. Met deze moedige en vooruitziende tekst, gaf paus Leo XIII “aan de Kerk als het ware ‘een statuut van burgerschap’ in de veranderlijke werkelijkheden van het openbare leven” Centesimus Annus, 5[[3|5]], en schreef hij een “beslissend woord” Centesimus Annus, 56[[3|56]] dat “een blijvend element van de sociale leer van de Kerk” Centesimus Annus, 60[[3|60]] is geworden. Hij bevestigde dat ernstige sociale problemen “alleen maar opgelost konden worden door middel van de samenwerking tussen alle krachten” Centesimus Annus, 60[[3|60]] en hij voegde eraan toe dat “de Kerk het nooit en in geen enkel opzicht aan haar medewerking zal laten ontbreken” Rerum Novarum, 45[[651|45]] Centesimus Annus, 56[[3|56]].
Referenties naar alinea 90: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
91
Bij het begin van de jaren dertig, in het spoor van de grote economische crisis van 1929, publiceerde paus Pius XI de encycliek Quadragesimo Anno[652] om de veertigste verjaardag van Rerum Novarum[651] te herdenken. De paus herlas het verleden in het licht van de economische en sociale situatie waarin de uitbreiding van de macht van de financiële groepen, zowel nationaal als internationaal, zich bij de gevolgen van de industrialisatie had gevoegd. Tijdens de naoorlogse periode waren totalitaire regimes zich steeds dieper aan het nestelen in Europa en tegelijk verhardde zich de klassenstrijd. De encycliek waarschuwt voor het niet respecteren van de vrijheid van vereniging en herbevestigt de principes van solidariteit en samenwerking als middel voor het overstijgen van de sociale tegenstellingen. De relaties tussen kapitaal en arbeid moeten zich karakteriseren door samenwerking vgl: Quadragesimo Anno, 53-58[[[652|53-58]]].
Quadragesimo Anno[652] bevestigt het principe dat het loon niet enkel in verhouding moet staan tot de noden van de arbeider maar ook in verhouding tot de noden van zijn gezin. De staat moet in zijn relaties met de private sector het beginsel van de subsidiariteit toepassen, een principe dat een blijvend element van de sociale leer van de Kerk zal worden. De encycliek verwerpt het liberalisme in de zin van een ongebreidelde wedijver tussen economische krachten, maar herbevestigt de waarde van de privé-eigendom door zijn sociale functie in herinnering te brengen. In een samenleving die moet worden heropgebouwd vanaf haar economische fundamenten, een samenleving die zelf en volledig het op te lossen “vraagstuk” wordt, “voelt Pius XI de plicht en de verantwoordelijkheid om een betere kennis, een meer exacte interpretatie en een meer dringende toepassing van de morele wet die de menselijke verhoudingen regelt, te bevorderen (...) met de bedoeling om het conflict tussen de klassen te overstijgen en om te komen tot een nieuwe sociale orde gebaseerd op rechtvaardigheid en liefde” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (21)[[2456|(21)]].
Quadragesimo Anno[652] bevestigt het principe dat het loon niet enkel in verhouding moet staan tot de noden van de arbeider maar ook in verhouding tot de noden van zijn gezin. De staat moet in zijn relaties met de private sector het beginsel van de subsidiariteit toepassen, een principe dat een blijvend element van de sociale leer van de Kerk zal worden. De encycliek verwerpt het liberalisme in de zin van een ongebreidelde wedijver tussen economische krachten, maar herbevestigt de waarde van de privé-eigendom door zijn sociale functie in herinnering te brengen. In een samenleving die moet worden heropgebouwd vanaf haar economische fundamenten, een samenleving die zelf en volledig het op te lossen “vraagstuk” wordt, “voelt Pius XI de plicht en de verantwoordelijkheid om een betere kennis, een meer exacte interpretatie en een meer dringende toepassing van de morele wet die de menselijke verhoudingen regelt, te bevorderen (...) met de bedoeling om het conflict tussen de klassen te overstijgen en om te komen tot een nieuwe sociale orde gebaseerd op rechtvaardigheid en liefde” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (21)[[2456|(21)]].
Referenties naar alinea 91: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
92
Paus Pius XI liet niet na om zijn stem te verheffen tegen de totalitaire regimes die gedurende zijn pontificaat in Europa werden opgelegd. Reeds op 29 Juni 1931 had hij geprotesteerd tegen het machtsmisbruik door het totalitaire regime in Italië met de encycliek Non abbiamo bisogno[709]. Op 14 maart 1937 publiceerde hij de encycliek Mit brennender Sorge[132], omtrent de situatie van de katholieke kerk in het Duitse Reich. De tekst van Mit brennender Sorge[132] werd vanop de kansel in elke katholieke Kerk in Duitsland voorgelezen nadat zij in het grootste geheim verspreid was geworden. De encycliek kwam uit na jaren van misbruik en geweld, en zij was uitdrukkelijk door de Duitse bisschoppen gevraagd aan Pius XI nadat het Reich in 1936 steeds meer dwingende en onderdrukkende maatregelen had uitgevaardigd, in het bijzonder met betrekking tot de jongeren, die verplicht werden lid te worden van de Hitlerjugend. De paus richtte zich tot de priesters, de religieuzen en de lekengelovigen om hen aan te moedigen en om hen tot verzet op te roepen totdat er een waarachtige vrede tussen Kerk en Staat zou zijn gesloten. In 1938 stelde Pius XI als reactie tegen het groeiend antisemitisme: “geestelijk zijn we allemaal Semieten” Toespraak tot de bedevaart van de Belgische Katholieke Radio[[1117]].
Met de encycliek Divini Redemptoris[594] over het atheïstische communisme en de christelijke sociale leer, levert paus Pius XI een systematische kritiek op het communisme dat hij beschreef als “intrinsiek pervers” vgl: Divini Redemptoris, 58[[[594|58]]]; hij gaf aan dat de belangrijkste middelen om het kwaad veroorzaakt door het communisme te herstellen, lagen in de hernieuwing van het christelijke leven, het beoefenen van de evangelische naastenliefde, het vervullen van de plichten van rechtvaardigheid zowel op het interpersoonlijke als op het sociale niveau met het oog op het algemeen welzijn en de institutionalisering van professionele en de interprofessionele lichamen.
Met de encycliek Divini Redemptoris[594] over het atheïstische communisme en de christelijke sociale leer, levert paus Pius XI een systematische kritiek op het communisme dat hij beschreef als “intrinsiek pervers” vgl: Divini Redemptoris, 58[[[594|58]]]; hij gaf aan dat de belangrijkste middelen om het kwaad veroorzaakt door het communisme te herstellen, lagen in de hernieuwing van het christelijke leven, het beoefenen van de evangelische naastenliefde, het vervullen van de plichten van rechtvaardigheid zowel op het interpersoonlijke als op het sociale niveau met het oog op het algemeen welzijn en de institutionalisering van professionele en de interprofessionele lichamen.
Referenties naar alinea 92: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
93
De radioboodschappen ter gelegenheid van Kerstmis van paus Pius XII , samen met andere belangrijke interventies in sociale kwesties, verdiepten de magisteriële reflectie over een nieuwe sociale orde geleid door de moraal en het recht en gericht op rechtvaardigheid en vrede. Het pontificaat van Pius XII doorliep de verschrikkelijke jaren van de Tweede Wereldoorlog en de moeilijke jaren van de wederopbouw. Hij publiceerde geen sociale encyclieken maar in talrijke contexten toonde hij voortdurend zijn bezorgdheid voor de internationale orde die zwaar verstoord was geworden. “Gedurende de oorlog en in de naoorlogse periode vertegenwoordigde voor vele volken van alle continenten en voor miljoenen gelovigen en ongelovigen de sociale leer van paus Pius XII de stem van het universele geweten (...) Met zijn moreel gezag en prestige bracht paus Pius XII het licht van de christelijke wijsheid aan talloze mensen van alle rangen en sociale standen” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (22)[[2456|(22)]].
Eén van de karakteristieken van de tussenkomsten van paus Pius XII is de nadruk die hij legde op de relatie tussen de moraal en het recht. Hij insisteerde op de notie van het natuurrecht als de ziel van de orde die zowel op het nationale als op het internationale niveau moet worden gevestigd. Een ander belangrijk aspect van de leer was zijn aandacht voor de beroepscategorieën en voor de ondernemingswereld die beide geroepen waren om op een speciale manier met elkaar samen te werken in dienst van het algemeen welzijn. “Door zijn gevoeligheid en intelligentie in het interpreteren van de ‘tekenen des tijds’ kan paus Pius XII worden beschouwd als de onmiddellijke voorloper van Vaticanum II en van de sociale leer van de pausen die na hem kwamen” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (22)[[2456|(22)]].
Eén van de karakteristieken van de tussenkomsten van paus Pius XII is de nadruk die hij legde op de relatie tussen de moraal en het recht. Hij insisteerde op de notie van het natuurrecht als de ziel van de orde die zowel op het nationale als op het internationale niveau moet worden gevestigd. Een ander belangrijk aspect van de leer was zijn aandacht voor de beroepscategorieën en voor de ondernemingswereld die beide geroepen waren om op een speciale manier met elkaar samen te werken in dienst van het algemeen welzijn. “Door zijn gevoeligheid en intelligentie in het interpreteren van de ‘tekenen des tijds’ kan paus Pius XII worden beschouwd als de onmiddellijke voorloper van Vaticanum II en van de sociale leer van de pausen die na hem kwamen” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (22)[[2456|(22)]].
Referenties naar alinea 93: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
94
De jaren zestig brengen veelbelovende vooruitzichten: herstel na de oorlogsvernieling, het begin van de dekolonisatie en de eerste schuchtere tekenen van een ontdooiing van de relaties tussen het Amerikaans blok en het Sovjet blok. In dit klimaat interpreteert de zalige paus Johannes XXIII diepgaand de “tekenen des tijds” vgl: Pacem in Terris, 39-45[[[53|39-45]]] vgl: Pacem in Terris, 75-79[[[53|75-79]]] vgl: Pacem in Terris, 126-129,142-145[[[53|126-129.142-145]]]. De sociale kwestie wordt universeel en omvat alle landen: samen met het arbeidersvraagstuk en de industriële revolutie rijzen de problemen op van de landbouw, van de ontwikkelingsgebieden en van de demografische groei; tegelijk verschijnen de problemen die inherent zijn aan de noodzaak van een mondiale economische samenwerking. Ongelijkheden die in het verleden werden ervaren binnen nationale grenzen, worden nu internationaal en laten de dramatische situatie waarin zich de Derde Wereld bevindt, steeds duidelijker tevoorschijn komen.
De zalige paus Johannes XXIII beoogt met zijn encycliek Mater et Magistra[90] de “actualisering van de reeds gekende documenten en het zetten van een stap voorwaarts in het proces van het betrekken van de ganse christelijke gemeenschap” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (23)[[2456|(23)]]. De sleutelwoorden in de encycliek zijn gemeenschap en socialisatie vgl: Mater et Magistra[[[90]]]: de Kerk is in waarheid, in rechtvaardigheid en in liefde geroepen tot samenwerking met alle mensen in de opbouw van een authentieke gemeenschap. Daarom mag de economische groei zich niet beperken tot het bevredigen van de behoeften van de mens, maar moet hij ook hun waardigheid bevorderen.
De zalige paus Johannes XXIII beoogt met zijn encycliek Mater et Magistra[90] de “actualisering van de reeds gekende documenten en het zetten van een stap voorwaarts in het proces van het betrekken van de ganse christelijke gemeenschap” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (23)[[2456|(23)]]. De sleutelwoorden in de encycliek zijn gemeenschap en socialisatie vgl: Mater et Magistra[[[90]]]: de Kerk is in waarheid, in rechtvaardigheid en in liefde geroepen tot samenwerking met alle mensen in de opbouw van een authentieke gemeenschap. Daarom mag de economische groei zich niet beperken tot het bevredigen van de behoeften van de mens, maar moet hij ook hun waardigheid bevorderen.
Referenties naar alinea 94: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
95
Met de encycliek Pacem in Terris[53] plaatst Johannes XXIII, in een tijdperk gekenmerkt door nucleaire proliferatie, het probleem van de vrede voor het voetlicht. Bovendien bevat Pacem in Terris[53] de eerste diepgaande reflectie van de Kerk over rechten; het is de encycliek van de vrede en de menselijke waardigheid. Zij continueert en voltooit het discours van Mater et Magistra[90] en in het spoor van Leo XIII benadrukt zij het belang van de samenwerking van alle mensen. Het is de eerste keer dat een kerkelijk document gericht is “tot alle mensen van goede wil” vgl: Pacem in Terris, 172[[[53|172]]], die geroepen zijn tot een “immense taak, met name het vestigen in waarheid, rechtvaardigheid, liefde en vrijheid van nieuwe modi van relaties in de menselijke samenleving.”Pacem in Terris, 163[[53|163]] Pacem in Terris[53] blijft stilstaan bij de publieke autoriteiten van de wereldgemeenschap die geroepen zijn om “de problemen van economische, sociale, politieke en culturele aard die het universele gemeenschappelijke goed stelt, te onderzoeken en op te lossen” vgl: Pacem in Terris, 36[[[53|36]]]. Bij de tiende verjaardag van Pacem in Terris[53] zond kardinaal Maurice Roy, de voorzitter van de Pauselijke Raad voor Rechtvaardigheid en Vrede[d:94], aan paus Paulus VI een brief die een document met een reeks reflecties bevat over de mogelijkheden van de leer van de encycliek van Johannes XXIII om licht te werpen op de nieuwe problemen in verband met het bevorderen van de vrede. L’Osservatore Romano, Engelse editie, 19 april 1973, pp. 1-8[[7977]]
Referenties naar alinea 95: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
96
De pastorale constitutie Gaudium et Spes[575] van het Tweede Vaticaans Concilie is een significant antwoord van de Kerk op de verwachtingen van de huidige wereld. In deze Constitutie “weerspiegelt zich in overeenstemming met de kerkelijke vernieuwing, een nieuw concept van de gemeenschap van de gelovigen en van het volk van God. De constitutie heeft op die manier een hernieuwde belangstelling aangewakkerd voor de leer die vervat lag in de vorige documenten in verband met het getuigenis en het leven van christenen als authentieke wegen om de aanwezigheid van Christus in de wereld zichtbaar te maken” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (24)[[2456|(24)]]. Gaudium et Spes[575] schetst het gelaat van een Kerk die “zich werkelijk intiem verbonden voelt met het mensdom en zijn geschiedenis” Gaudium et Spes, 1[[575|1]], die samen onderweg is met de ganse mensheid en die hetzelfde aardse lot deelt met de wereld, maar die tegelijk is “als het zuurdeeg en als de ziel van de menselijke gemeenschap, om haar in Christus te hernieuwen en tot een Godsfamilie om te vormen” Gaudium et Spes, 40[[575|40]].
Gaudium et Spes[575] behandelt op een systematische manier, in het licht van de christelijke antropologische visie en van de missie van de Kerk, de thema’s van cultuur, van economie en van sociaal leven, van huwelijk en van het gezin, van de politieke gemeenschap, van de vrede en van de gemeenschap der volken. Alles wordt beschouwd vanuit het standpunt van de persoon en in de richting van de persoon, “het enige schepsel op aarde dat om zichzelf door God gewild is” Gaudium et Spes, 24[[575|24]]. De maatschappij, haar structuren en ontwikkeling moeten worden gericht naar “de ontplooiing van de menselijke persoon” Gaudium et Spes, 25[[575|25]]. Voor de eerste keer spreekt het magisterium van de Kerk, op haar hoogste niveau, uitvoerig over de verschillende tijdelijke aspecten van het christelijke leven: “Het moet worden erkend dat de aandacht die door de constitutie wordt gegeven aan sociale, psychologische, politieke, economische, morele en religieuze veranderingen, steeds meer (...) de pastorale bekommernis van de Kerk voor de problemen van de mensen en de dialoog met de wereld heeft gestimuleerd” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (24)[[2456|(24)]].
Gaudium et Spes[575] behandelt op een systematische manier, in het licht van de christelijke antropologische visie en van de missie van de Kerk, de thema’s van cultuur, van economie en van sociaal leven, van huwelijk en van het gezin, van de politieke gemeenschap, van de vrede en van de gemeenschap der volken. Alles wordt beschouwd vanuit het standpunt van de persoon en in de richting van de persoon, “het enige schepsel op aarde dat om zichzelf door God gewild is” Gaudium et Spes, 24[[575|24]]. De maatschappij, haar structuren en ontwikkeling moeten worden gericht naar “de ontplooiing van de menselijke persoon” Gaudium et Spes, 25[[575|25]]. Voor de eerste keer spreekt het magisterium van de Kerk, op haar hoogste niveau, uitvoerig over de verschillende tijdelijke aspecten van het christelijke leven: “Het moet worden erkend dat de aandacht die door de constitutie wordt gegeven aan sociale, psychologische, politieke, economische, morele en religieuze veranderingen, steeds meer (...) de pastorale bekommernis van de Kerk voor de problemen van de mensen en de dialoog met de wereld heeft gestimuleerd” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (24)[[2456|(24)]].
Referenties naar alinea 96: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
97
Een ander zeer belangrijk document van het Tweede Vaticaans Concilie in het “corpus” van de sociale leer van de Kerk is de verklaring Dignitatis Humanae[702] waarin het recht op godsdienstvrijheid duidelijk wordt geproclameerd. Het document presenteert het thema in twee hoofdstukken. Het eerste (Algemeen karakter van de godsdienstvrijheid)[702|+3], van een algemeen karakter, bevestigt dat godsdienstvrijheid gebaseerd is op de waardigheid van de menselijke persoon en dat het moet worden gesanctioneerd als een burgerrecht in de juridische ordening van de maatschappij. Het tweede (De godsdienstvrijheid in het licht van de Openbaring)[702|+18] hoofdstuk handelt over het thema in het licht van de openbaring en verheldert zijn pastorale implicaties door in herinnering te brengen dat het gaat om een recht dat niet alleen slaat op mensen als individuen maar ook op de verschillende gemeenschappen.
Referenties naar alinea 97: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
98
“Ontwikkeling is de nieuwe naam voor vrede” Populorum Progressio, 76-80[[266|76-80]], verklaart plechtig paus Paulus VI in zijn encycliek Populorum Progressio[266], die mag worden beschouwd als een verdere ontwikkeling van het hoofdstuk over economisch en sociaal leven in Gaudium et Spes[575], zelfs wanneer ze een aantal belangrijke nieuwe elementen introduceert. In het bijzonder schetst het document de assen van een integrale ontwikkeling van de mens en van een ontwikkeling in solidariteit met de ganse mensheid: “Deze twee topics zijn de twee assen waarrond de encycliek is gestructureerd. In zijn wens om de bestemmelingen van de encycliek te overtuigen van de dringende noodzaak van een solidaire actie, stelt de paus de ontwikkeling voor als ‘de overgang van minder humane condities naar condities die meer humaan zijn’, waarbij hij de karakteristieken specificeert” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (25)[[2456|(25)]]. Deze overgang is niet beperkt tot louter economische of technologische dimensies, maar impliceert voor elke persoon de verwerving van cultuur, het respect voor de waardigheid van de anderen, de erkenning van “de hoogste waarden, en van God die er de bron en het einddoel van is” Populorum Progressio, 21[[266|21]]. De ontwikkeling ten voordele van allen beantwoordt aan de eisen van de rechtvaardigheid op wereldschaal, die een planetaire vrede garandeert en die het mogelijk maakt om een “volledig humanisme” Populorum Progressio, 42[[266|42]] te bereiken dat wordt geleid door spirituele waarden.
Referenties naar alinea 98: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
99
In dit perspectief richtte paus Paulus VI in 1967 de Pauselijke Raad 'Justitia et Pax'[d:94] op, en hij vervulde aldus de wensen van de concilievaders die meenden dat “het zeer opportuun (was) een organisatie van de universele Kerk in het leven te roepen, wier taak het is de gemeenschap der katholieken te stimuleren om de vooruitgang van arme gebieden, alsook de sociale rechtvaardigheid onder de volken te bevorderen” Gaudium et Spes, 90[[575|90]]. Op initiatief van paus Paulus VI viert de Kerk sedert 1968 elke eerste dag van het jaar als de Wereldvredesdag[d:24]. Dezelfde paus lanceerde de traditie om jaarlijks boodschappen te schrijven die de thema’s van elke Wereldvredesdag[d:24] aansnijden. Deze boodschappen verbreden en verrijken het “corpus” van de sociale leer van de Kerk.
Referenties naar alinea 99: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
100
Bij het begin van de jaren zeventig, in een turbulent klimaat van hevige ideologische contestatie, herneemt paus Paulus VI de sociale leer van paus Leo XIII en hij actualiseert haar ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Rerum Novarum[651], in zijn apostolische brief Octogesima Adveniens[809]. De paus reflecteert over de postindustriële maatschappij met al haar complexe problemen en stipt de ontoereikendheid van ideologieën aan in hun antwoord op de volgende uitdagingen: de urbanisatie, de situatie van de jongeren, de situatie van de vrouw, de werkloosheid, de discriminaties, de emigratie, de bevolkingsaangroei, de invloed van de sociale communicatiemiddelen, het natuurlijk milieu.
Referenties naar alinea 100: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
101
Negentig jaar na Rerum Novarum[651] wijdde paus Johannes Paulus II de encycliek Laborem Exercens[712] aan de arbeid, het fundamenteel goed van de menselijke persoon, de primordiale factor van de economische activiteit en de sleutel van elke sociale kwestie. Laborem Exercens[712] schetst een spiritualiteit en een ethiek van de arbeid in het kader van een diepgaande theologische en filosofische reflectie. Arbeid mag niet alleen worden begrepen in zijn objectieve en materiële betekenis maar steeds moet zijn subjectieve dimensie mee worden verdisconteerd, omdat de arbeid ook steeds een uitdrukking van de persoon is. Bovenop het feit dat arbeid een beslissend paradigma is voor het sociale leven, is arbeid ook bekleed met de volledige waardigheid van een plaats waar de natuurlijke en bovennatuurlijke roeping van de mens zich moet realiseren.
Referenties naar alinea 101: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
102
Met de encycliek Sollicitudo Rei Socialis[350], herdenkt paus Johannes Paulus II de twintigste verjaardag van Populorum Progressio[266] en snijdt hij opnieuw het thema van de ontwikkeling aan, waarbij hij twee richtlijnen volgt: “Enerzijds de dramatische situatie van de moderne wereld, vanuit het oogpunt van het gebrek aan ontwikkeling van de Derde Wereld, en anderzijds de betekenis van, de voorwaarden en de vereisten voor een menswaardige ontwikkeling” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (26)[[2456|(26)]]. De encycliek introduceert het onderscheid tussen vooruitgang en ontwikkeling en benadrukt dat “ware ontwikkeling niet kan worden beperkt tot de vermenigvuldiging van goederen en diensten, dit wil zeggen tot wat men bezit; ware ontwikkeling moet bijdragen tot de volheid van het menselijk ‘wezen’. Op die manier krijgt men de morele natuur van ware ontwikkeling helder uiteengezet” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters[[2456]]. Paus Johannes Paulus II commentarieert in zijn allusie op het motto van het pontificaat van paus Pius XII, “opus justitiae pax” (de vrede als vrucht van de rechtvaardigheid): “Nu zou men met dezelfde juistheid en dezelfde kracht van bijbelse inspiratie (Jes. 32, 17; Jak. 3, 18)[[b:Jes. 32, 17; Jak. 3, 18]] kunnen zeggen: opus solidaritatis pax, de vrede als vrucht van solidariteit” Sollicitudo Rei Socialis, 39[[350|39]].
Referenties naar alinea 102: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
103
Bij de gelegenheid van de honderdste verjaardag van Rerum Novarum[651], promulgeert paus Johannes Paulus II zijn derde sociale encycliek, Centesimus Annus[3], waaruit de leerstellige continuïteit van honderd jaar sociaal magisterium van de Kerk blijkt. Bij het hernemen van één van de fundamentele principes van de christelijke conceptie van de sociale en de politieke organisatie - dat het centrale thema was geweest van de vorige encycliek -, schrijft de paus: “Zo {is} (...) het beginsel dat wij nu het beginsel van solidariteit noemen (...) door Leo XIII verschillende malen vermeld onder de naam van ‘vriendschap’ (...) Door paus Pius XI is het aangeduid met de niet minder veelbetekende naam van ‘sociale liefde’, terwijl Paulus VI, die het begrip heeft uitgebreid volgens de moderne en veelvoudige dimensies van het sociale vraagstuk, sprak van ‘beschaving van de liefde’” Centesimus Annus, 10[[3|10]]. Paus Johannes II maakt duidelijk hoe de sociale leer van de Kerk de axis volgt van de wederkerigheid tussen God en mens: het herkennen van God in elke persoon en elke persoon in God, is de voorwaarde voor authentieke menselijke ontwikkeling. De gearticuleerde en diepgaande analyse van de “nieuwe dingen” en, in het bijzonder, de grote omwenteling van 1989 met de ineenstorting van het Sovjetsysteem, toont waardering voor de democratie en voor de vrije markteconomie, in het raam van een onontbeerlijke solidariteit.
Referenties naar alinea 103: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 In het licht en onder impuls van het Evangelie
104
De documenten waarnaar hier wordt verwezen, vormen mijlpalen op de weg die door de sociale leer van de Kerk werd bewandeld vanaf paus Leo XIII tot op heden. Deze korte samenvatting zou zich snel uitbreiden indien we rekening zouden houden met alle interventies, die verder reiken dan een specifiek thema en die gemotiveerd zijn door “de pastorale bekommernis om aan de christelijke gemeenschap en aan alle mensen van goede wil, de fundamentele principes, de universele criteria en de richtlijnen voor het suggereren van fundamentele keuzes en een coherente praxis voor elke concrete situatie, voor te stellen” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (27)[[2456|(27)]].
In de formulering en het onderricht van haar sociale leer, is en blijft de Kerk niet bezield door theoretische overwegingen maar wel door pastorale bekommernissen, wanneer ze wordt geconfronteerd met de repercussies van sociale veranderingen op individuele personen, op massa’s mannen en vrouwen, op hun waardigheid zelf, in contexten waar “de mens vol ijver zoekt naar een meer volmaakte ordening van het tijdelijke bestel, zonder dat daarmee de geestelijke groei gelijke tred houdt” Gaudium et Spes, 4[[575|4]]. Omwille van deze redenen heeft de sociale leer zich gevormd en ontwikkeld tot een “bijgewerkt leerstellig ‘corpus’ (...) dat zich ontwikkelt naarmate de Kerk in het volle licht van het door Jezus Christus geopenbaarde Woord en onder bijstand van de heilige Geest (Joh. 14, 16.26; Joh. 16, 13-15)[[b:Joh. 14, 16.26; Joh. 16, 13-15]] de gebeurtenissen interpreteert terwijl deze zich in de loop van de geschiedenis afspelen” Sollicitudo Rei Socialis, 1[[350|1]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2422[[[1|2422]]].
In de formulering en het onderricht van haar sociale leer, is en blijft de Kerk niet bezield door theoretische overwegingen maar wel door pastorale bekommernissen, wanneer ze wordt geconfronteerd met de repercussies van sociale veranderingen op individuele personen, op massa’s mannen en vrouwen, op hun waardigheid zelf, in contexten waar “de mens vol ijver zoekt naar een meer volmaakte ordening van het tijdelijke bestel, zonder dat daarmee de geestelijke groei gelijke tred houdt” Gaudium et Spes, 4[[575|4]]. Omwille van deze redenen heeft de sociale leer zich gevormd en ontwikkeld tot een “bijgewerkt leerstellig ‘corpus’ (...) dat zich ontwikkelt naarmate de Kerk in het volle licht van het door Jezus Christus geopenbaarde Woord en onder bijstand van de heilige Geest (Joh. 14, 16.26; Joh. 16, 13-15)[[b:Joh. 14, 16.26; Joh. 16, 13-15]] de gebeurtenissen interpreteert terwijl deze zich in de loop van de geschiedenis afspelen” Sollicitudo Rei Socialis, 1[[350|1]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2422[[[1|2422]]].
Referenties naar alinea 104: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De menselijke persoon en de mensenrechten
- Artikel 1 De sociale leer en het personalistische principe
105
De Kerk ziet in de mens, in elke mens, het levende beeld van God zelf. Dit beeld vindt zijn volledige verklaring in het mysterie van Christus en is geroepen het er steeds dieper terug te vinden, het perfecte beeld van God, Hij die God openbaart aan de mens en de mens aan zichzelf. Het is tot deze mens, die van God zelf een onvergelijkbare en een onvervreemdbare waardigheid heeft ontvangen, dat de Kerk zich richt en hem de meest verheven en bijzondere dienst bewijst door hem voortdurend aan zijn zeer hoge roeping te herinneren, zodat hij er zich steeds bewust van blijft en haar waardig is. Christus, de Zoon van God, “heeft zich door zijn menswording in zekere zin met iedere mens verenigd” Gaudium et Spes, 22[[575|22]]; daarom ziet de Kerk het als haar fundamentele plicht om er voor te zorgen dat deze vereniging zich steeds opnieuw kan realiseren en hernieuwen. In Christus de Heer geeft de Kerk de weg van de mens aan en zij wil haar als eerste bewandelen vgl: Redemptor Hominis, 14[[[237|14]]]: zij nodigt alle mensen uit om in iedereen — nabij of ver, bekend of onbekend en bovenal in de arme en de lijdende — een broeder of zuster te zien “voor wie Christus gestorven is” (1 Kor. 8, 11; Rom. 14, 15)[b:1 Kor. 8, 11; Rom. 14, 15] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1931[[[1|1931]]].
Referenties naar alinea 105: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
106
Gans het sociale leven is de uitdrukking van zijn onmiskenbare protagonist: de menselijke persoon. De Kerk is dikwijls en op verschillende manieren de geautoriseerde vertolker geweest van dit bewustzijn door het centrale karakter van de menselijke persoon in elk domein en in elke uitdrukking van het sociaal-zijn te erkennen en te bevestigen: “de menselijke maatschappij maakt dus het voorwerp uit van de sociale leer van de Kerk aangezien deze laatste zich niet buiten of boven de mensen bevindt die verenigd zijn in de maatschappij; zij bestaat integendeel uitsluitend in hen, en dus voor hen” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (35)[[2456|(35)]]. Deze belangrijke herkenning vindt haar uitdrukking in de bevestiging dat “de mens, ver van het object en een passief element van het sociale leven te zijn, veeleer het subject, het fundament en het doel ervan is en dit ook moet blijven” AAS 37 (1945), 12[[780|11]]. De oorsprong van het sociale leven wordt derhalve gevonden in de menselijke persoon en de samenleving kan niet weigeren om zijn actief en verantwoordelijk subject te erkennen; elke uitdrukkingsvorm van de samenleving moet gericht zijn op de menselijke persoon.
Referenties naar alinea 106: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
107
De mens, beschouwd in zijn concrete geschiedenis, vormt het hart en de ziel van de katholieke sociale leer vgl: Centesimus Annus, 11[[[3|11]]]. De ganse sociale leer van de Kerk ontwikkelt zich in feite vanuit het principe dat de onaantastbare waardigheid van de menselijke persoon bevestigt vgl: Mater et Magistra, 21,179[[[90|21.179]]]. In haar talrijke uitdrukkingen van dit inzicht heeft de Kerk er bovenal naar gestreefd om de menselijke waardigheid te beschermen tegen elke poging om haar te reduceren en te vervormen; bovendien heeft zij dikwijls de talrijke inbreuken op de menselijke waardigheid veroordeeld. De geschiedenis getuigt dat uit het weefsel van de sociale relaties sommige van de beste mogelijkheden oprijzen om de menselijke persoon te verheffen; in hetzelfde weefsel liggen echter ook de meest afschuwelijke negaties van de menselijke waardigheid verscholen.
Referenties naar alinea 107: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 De menselijke persoon als "imago dei"
- Paragraaf 1 Schepsel naar het beeld van God
108
De fundamentele boodschap van de heilige Schrift verkondigt dat de menselijke persoon een schepsel van God is (Ps. 139, 14-18)[[b:Ps. 139, 14-18]] en beschouwt het feit dat hij beeld van God is als zijn specifiek en distinctief element: “En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen” (Gen. 1, 27)[b:Gen. 1, 27]. God plaatst het menselijk schepsel in het centrum en aan de top van de geschapen orde. De mens (“adam” in het Hebreeuws) is gevormd uit de aarde (“adamah”) en God blies hem de levensadem in zijn neusgaten (Gen. 2, 7)[[b:Gen. 2, 7]]. “Omdat het menselijk individu is als het beeld van God, heeft het de waardigheid van een persoon: hij is niet alleen iets, maar ook iemand. Hij is in staat zichzelf te kennen, zichzelf te bezitten en zichzelf in vrijheid te geven en in contact te treden met andere personen, en hij is door genade geroepen tot een verbond met zijn Schepper, om aan Hem een antwoord van geloof en liefde te geven, dat niemand in zijn plaats kan geven” Catechismus van de Katholieke Kerk, 357[[1|357]].
Referenties naar alinea 108: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
109
De gelijkenis met God toont dat de essentie en het bestaan van de mens op de diepst mogelijke manier constitutief verbonden zijn met God vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 356,358[[[1|356.358]]]. Deze relatie bestaat op zichzelf en is dus niet iets dat achteraf of van buitenaf wordt toegevoegd. Gans het leven van de mens is een vraag en een zoektocht naar God. Deze relatie met God kan ontkend of zelfs vergeten of verworpen worden. Ze kan echter nooit worden geëlimineerd. Inderdaad, onder alle zichtbare schepselen in de wereld is alleen de mens “bekwaam door God aangesproken te worden” (De mens is bekwaam door God aangesproken te worden)[1|+38] (“homo est Dei capax”) vgl: Gaudium et Spes, 12[[[575|12]]] vgl: Evangelium Vitae, 34[[[2|34]]]. Het menselijk wezen is een persoonlijk wezen door God geschapen om met Hem in relatie te staan; de mens vindt slechts leven en kan zich alleen uitdrukken in deze relatie, en hij is van nature uit gericht naar God vgl: Evangelium Vitae, 35[[[2|35]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1721[[[1|1721]]].
Referenties naar alinea 109: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
110
De relatie tussen God en de mens wordt weerspiegeld in de relationele en sociale dimensie van de menselijke natuur. De mens is in feite geen solitair wezen, maar een “sociaal wezen, en zonder band met anderen kan hij niet leven en zijn talenten niet ontplooien” Gaudium et Spes, 12[[575|12]]. In dit perspectief is het feit dat God menselijke wezens schiep als man en vrouw (Gen. 1, 27)[[b:Gen. 1, 27]] betekenisvol: vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 369[[[1|369]]] “de onvoldaanheid die zich van het leven van de mens in de tuin van Eden meester maakt, zolang zijn enig referentiepunt zich in de wereld van planten en dieren bevindt (Gen. 2, 20)[[b:Gen. 2, 20]], is dan ook veelzeggend. Enkel het verschijnen van de vrouw, been van zijn gebeente en vlees van zijn vlees (Gen. 2, 23)[[b:Gen. 2, 23]], in wie eveneens de geest van God-Schepper leeft, kan voldoen aan de vraag naar interpersoonlijke dialoog, levensnoodzakelijk voor het menselijk bestaan. In de ander, man of vrouw, bevindt zich een weerspiegeling van God, het einddoel dat elke mens ten diepste vervult” Evangelium Vitae, 35[[2|35]].
Referenties naar alinea 110: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
111
De man en de vrouw hebben dezelfde waardigheid en zijn gelijkwaardig, vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2334[[[1|2334]]] niet alleen omdat ze beiden in hun verscheidenheid beeld zijn van God, maar dieper nog, omdat de dynamiek van wederkerigheid die het “wij” van het menselijk echtpaar bezielt, beeld van God is vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 371[[[1|371]]]. In een relatie van wederzijdse gemeenschap vervullen man en vrouw zichzelf op een diepe wijze en herontdekken zij zichzelf als personen door de eerlijke gave van zichzelf vgl: Gratissimam sane, 6,8,14,16,19-20[[[565|6.8.14.16.19-20]]]. Hun verbond van eenheid wordt in de heilige Schrift voorgesteld als een beeld van het verbond van God met de mensen (Hos. 1-3; Jes. 54; Ef. 5, 21-33)[[b:Hos. 1-3; Jes. 54; Ef. 5, 21-33]] en tegelijk, als een dienst aan het leven vgl: Gaudium et Spes, 50-51[[[575|50-51]]]. Het menselijk echtpaar kan immers deelnemen aan Gods scheppingsact: “God zegende hen, en God sprak tot hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde” (Gen. 1, 28)[b:Gen. 1, 28].
Referenties naar alinea 111: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
112
Man en vrouw staan bovenal in relatie met de anderen als zij aan wie het leven van anderen werd toevertrouwd. vgl: Evangelium Vitae, 19[[[2|19]]] “Ook uw eigen bloed zal ik terugeisen (...) van de mensen onderling zal Ik het leven van de mens terugeisen” (Gen. 9, 5)[b:Gen. 9, 5], vertelt God aan Noach na de zondvloed. In dit perspectief vereist de relatie met God dat het leven van de mens heilig en onaantastbaar is vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2258[[[1|2258]]]. Het vijfde gebod, “U zult niet doden” (Ex. 20, 13; Deut. 5, 17)[b:Ex. 20, 13; Deut. 5, 17], heeft geldingskracht omdat alleen God Heer is van leven en dood vgl: Gaudium et Spes, 27[[[575|27]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2259-2261[[[1|2259-2261]]]. Het verschuldigde respect voor de onschendbaarheid en de integriteit van het fysieke leven vindt zijn hoogtepunt in het positieve gebod: “U zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Lev. 19, 18)[b:Lev. 19, 18], waarmee Jezus verplicht om rekening te houden met de noden van de naaste (Mt. 22, 37-40; Mc. 12, 29-31; Lc. 10, 27-28)[[b:Mt. 22, 37-40; Mc. 12, 29-31; Lc. 10, 27-28]].
Referenties naar alinea 112: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
113
Met deze specifieke roeping tot leven, bevinden de man en de vrouw zich eveneens tegenover alle andere schepselen. Zij kunnen en moeten hen aan hun dienst onderwerpen en er van genieten, maar hun heerschappij over de wereld vereist het uitoefenen van verantwoordelijkheid; het is geen vrijheid voor willekeurige en zelfzuchtige uitbuiting. Gans de schepping heeft immers waarde en is “goed” (Gen. 1, 4.10.12.18.21.25)[[b:Gen. 1, 4.10.12.18.21.25]] in de ogen van God, die er de auteur van is. De mens moet haar waarde leren kennen en respecteren. Dit vormt een schitterende uitdaging voor zijn intellect, dat hem als vleugels vgl: Fides et Ratio, 0[[[10|0]]] moet verheffen om de waarheid omtrent alle schepselen Gods te aanschouwen, dit wil zeggen de aanschouwing van wat God als goed in hen aanziet. Het Boek Genesis leert dat het beheersen van de wereld door de mens bestaat uit het geven van een naam aan de dingen (Gen. 2, 19-20)[[b:Gen. 2, 19-20]]: door hen te benoemen moet de mens de dingen zoals ze zijn erkennen en moet hij ten opzichte van elk van hen een relatie van verantwoordelijkheid opbouwen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 373[[[1|373]]].
Referenties naar alinea 113: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
114
De mens staat ook in relatie met zichzelf en is in staat om over zichzelf te reflecteren. De heilige Schrift spreekt in dit opzicht van het hart van de mens. Het hart duidt de spirituele innerlijkheid van de mens aan, die hem onderscheidt van elk ander schepsel. “Alles wat Hij doet, is goed op zijn tijd; ook heeft Hij de mens besef van duur ingegeven, maar toch blijft Gods werk voor hem vanaf het begin tot aan het einde ondoorgrondelijk” (Pred. 3, 11)[b:Pred. 3, 11]. Het hart geeft tenslotte de geestelijke kenmerken aan die eigen zijn aan de mens, die zijn prerogatieven zijn voor zover hij geschapen is naar het beeld van zijn Schepper: de rede, het onderscheid tussen goed en kwaad, de vrije wil vgl: Evangelium Vitae, 34[[[2|34]]]. Wanneer hij luistert naar de diepste aspiraties van zijn hart, kan geen enkele mens zich niet de woorden van waarheid van de heilige Augustinus eigen maken: “U heeft ons geschapen voor U, en (...) ons hart is ongerust tot wanneer het rust in U” I, 1: PL 32, 661: "Tu excitas, ut laudare te delectet; quia fecisti nos ad te, et inquietum est cor nostrum, donec requiescat in te"[[850]].
Referenties naar alinea 114: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Het drama van de zonde
115
Deze schitterende visie op de schepping van de mens door God kan niet los worden gezien van de dramatische verschijning van de erfzonde. Met behulp van een lapidaire uitspraak vat de apostel Paulus de geschiedenis samen van de val van de mens zoals beschreven op de eerste bladzijden van de Bijbel: “Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en met de zonde de dood” (Rom. 5, 12)[b:Rom. 5, 12]. De mens laat zich, tegen het verbod van God in, verleiden door de slang en strekt zijn handen uit naar de levensboom en valt ten prooi aan de dood. Door deze daad poogt de mens zijn grenzen als schepsel te doorbreken en daagt hij God, zijn enige Heer en bron van leven, uit. Dit is een zonde van ongehoorzaamheid (Rom. 5, 19)[[b:Rom. 5, 19]] die de mens van God verwijdert vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1850[[[1|1850]]].
Door de Openbaring weten we dat Adam, de eerste mens, door het overtreden van het gebod van God, zijn attributen van heiligheid en rechtvaardigheid, die hij niet alleen voor zichzelf maar voor de ganse mensheid ontvangen had, verliest: “Door te bezwijken voor de verleider begaan Adam en Eva een persoonlijke zonde, maar deze zonde tast de menselijke natuur aan die zij in een staat van verval zullen brengen. Het is een zonde die door voortplanting overgedragen zal worden op de hele mensheid, dit wil zeggen door het overdragen van een menselijke natuur die beroofd is van haar oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid” Catechismus van de Katholieke Kerk, 404[[1|404]].
Door de Openbaring weten we dat Adam, de eerste mens, door het overtreden van het gebod van God, zijn attributen van heiligheid en rechtvaardigheid, die hij niet alleen voor zichzelf maar voor de ganse mensheid ontvangen had, verliest: “Door te bezwijken voor de verleider begaan Adam en Eva een persoonlijke zonde, maar deze zonde tast de menselijke natuur aan die zij in een staat van verval zullen brengen. Het is een zonde die door voortplanting overgedragen zal worden op de hele mensheid, dit wil zeggen door het overdragen van een menselijke natuur die beroofd is van haar oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid” Catechismus van de Katholieke Kerk, 404[[1|404]].
Referenties naar alinea 115: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
116
Aan de basis van de persoonlijke en de sociale verdeeldheden, die in verschillende mate de waarde en de waardigheid van de menselijke persoon beledigen, ligt een wonde die zich bevindt in het diepste van de mens zelf. “In het licht van het geloof noemen we haar zonde: te beginnen met de erfzonde die ieder mens bij zijn geboorte meekrijgt als een erfenis van zijn stamouders, gaande tot de zonde die iedereen begaat bij het gebruik maken van zijn vrijheid” Reconciliatio et paenitentia, 2[[759|2]]. Het gevolg van de zonde, voor zover dit een daad van scheiding van God betreft, is precies de vervreemding, dit wil zeggen de scheiding, niet alleen van God maar ook van zichzelf, van de andere mensen en van de wereld rondom zich. “De breuk van de mens met God mondt op een dramatische wijze uit in de verdeeldheid tussen de broeders. In de beschrijving van de ‘eerste zonde’ verbreekt de breuk met de Heer tegelijk de band der vriendschap die de mensenfamilie verenigde, zodanig zelfs dat de volgende bladzijden van het Boek Genesis ons de man en de vrouw tonen terwijl zij als het ware elkaar beschuldigend met de vinger aanwijzen (Gen. 3, 12)[[b:Gen. 3, 12]]; vervolgens de broer die vijandig tegenover zijn broer staat en hem tenslotte van het leven berooft (Gen. 4, 2-16)[[b:Gen. 4, 2-16]]. Volgens het verhaal van de gebeurtenissen van Babel is de versplintering van de mensenfamilie het gevolg van de zonde. Versplintering die reeds begonnen was met de eerste zonde en die nu haar hoogtepunt bereikt doordat ze een sociale dimensie aanneemt” Reconciliatio et paenitentia, 15[[759|15]]. Wanneer we nadenken over het mysterie van de zonde, dan kunnen we niet anders dan deze tragische band tussen oorzaak en gevolg in overweging nemen.
Referenties naar alinea 116: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
117
Het mysterie van de zonde wordt gevormd door een dubbele wonde, die de zondaar opent in zijn eigen zijde en in de relatie met zijn naaste. Daarom kunnen wij spreken van een persoonlijke en van een sociale zonde. Elke zonde is persoonlijk vanuit een bepaald standpunt; vanuit een ander standpunt bekeken is elke zonde sociaal voor zover en omdat zij sociale gevolgen heeft. In de eigenlijke zin van het woord is zonde steeds een daad van een persoon, omdat zij altijd betrekking heeft op een vrije daad van een individu en strikt genomen niet van een groep of van een gemeenschap. Maar men kan ontegenzeggelijk aan elke zonde een karakter van sociale zonde toeschrijven wanneer men rekening houdt met het feit dat zij “krachtens een even mysterieuze en onmerkbare als werkelijke en concrete menselijke solidariteit, op één of andere wijze een weerslag heeft op anderen” De tekst legt bovendien uit dat er een wet van het vallen bestaat, een soort van gemeenschap van de zonde waarin de ziel die zich verlaagt door te zondigen, met zichzelf ook de Kerk en in zekere zin heel de wereld vernedert. Aan deze wet beantwoordt de wet van de verheffing, het diepe en prachtige mysterie van de gemeenschap van de heiligen, dankzij dewelke men kan zeggen dat iedere ziel die zich verheft, de wereld verheft.[[759|16]]. Het is echter niet legitiem of aanvaardbaar om sociale zonde te verstaan op een manier die min of meer bewust leidt tot een verzwakking of een virtuele uitschakeling van de persoonlijke component door alleen sociale schuld en verantwoordelijkheid toe te geven. Aan de basis van elke zondige situatie is er steeds een individu dat zondigt.
Referenties naar alinea 117: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
118
Sommige zonden vormen bovendien door hun voorwerp zelf een directe aanslag op de naaste. Zulke zonden laten zich in het bijzonder definiëren als sociale zonden. Sociaal is iedere zonde begaan tegen de rechtvaardigheid in de relaties tussen individuen, tussen het individu en de gemeenschap, en ook tussen de gemeenschap en het individu. Sociaal is ook elke zonde tegen de rechten van de menselijke persoon, te beginnen met het recht op leven, inclusief het leven in de moederschoot, en elke zonde begaan tegen de fysieke integriteit van het individu; elke zonde tegen de vrijheid van anderen, in het bijzonder tegen de hoogste vrijheid om te geloven in God en Hem te aanbidden en elke zonde tegen de waardigheid en de eerbaarheid van de naaste. Elke zonde tegen het algemeen welzijn en de vereisten die daaruit voortvloeien, in heel de uitgebreide sfeer van rechten en plichten van de burgers, is eveneens een sociale zonde. Sociale zonde is tenslotte die zonde die “de betrekkingen betreft tussen de verschillende menselijke gemeenschappen. Deze betrekkingen stemmen niet altijd overeen met het plan van God die in de wereld rechtvaardigheid, vrijheid en vrede wil tussen de enkelingen, de groepen en de volken” Reconciliatio et paenitentia, 16[[759|16]].
Referenties naar alinea 118: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
119
De gevolgen van zonde geven voeding aan de zondige structuren. Deze zijn geworteld in de persoonlijke zonde en zijn daarom steeds verbonden met concrete daden van personen die ze begaan, consolideren en moeilijk te verwijderen maken. Op die manier worden zij krachtiger, verbreiden zij zich en worden zij bronnen van andere zonden en bepalen zij het gedrag van mensen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1869[[[1|1869]]]. Het betreft hindernissen en condities die veel verder reiken dan de daden die worden gesteld in de korte levensperiode van een individu en die ook interfereren met het proces van de ontwikkeling van de volken, waarvan de achterstand en de traagheid ook in dit licht moeten worden beoordeeld vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 36[[[350|36]]]. De handelingen en gedragingen die tegengesteld zijn aan de wil van God en aan het welzijn van de naaste, evenals de structuren die zij teweegbrengen, lijken tegenwoordig in twee categorieën uiteen te vallen: “enerzijds het exclusieve streven naar voordeel en anderzijds de dorst naar macht met de bedoeling aan anderen de eigen wil op te leggen. Aan ieder van deze houdingen kan men om ze beter te karakteriseren de uitdrukking ‘tegen welke prijs ook’ toevoegen” Sollicitudo Rei Socialis, 37[[350|37]].
Referenties naar alinea 119: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 De universaliteit van de zonde en de universaliteit van het heil
120
De leer van de erfzonde, die de universaliteit van de zonde leert, is van fundamenteel belang: “Als wij zeggen zonder zonde te zijn, bedriegen wij onszelf, en woont de waarheid niet in ons” (1 Joh. 1, 8)[b:1 Joh. 1, 8]. Deze leer moedigt mensen aan om niet in schuld te blijven steken en om schuld niet licht te nemen door voortdurend te zoeken naar zondebokken bij andere mensen en naar rechtvaardiging in de omgeving, in erfelijkheid, in instellingen, in structuren en in relaties. Deze leer ontmaskert dit soort van bedrog.
De leer van de universaliteit van de zonde mag niettemin niet worden losgemaakt van het bewustzijn van de universaliteit van het heil in Jezus Christus. Indien men haar ervan isoleert, dan veroorzaakt dit een valse angst voor de zonde en een pessimistische visie op de wereld en het leven, wat leidt tot een verachting van de culturele en burgerlijke verwezenlijkingen van de mensheid.
De leer van de universaliteit van de zonde mag niettemin niet worden losgemaakt van het bewustzijn van de universaliteit van het heil in Jezus Christus. Indien men haar ervan isoleert, dan veroorzaakt dit een valse angst voor de zonde en een pessimistische visie op de wereld en het leven, wat leidt tot een verachting van de culturele en burgerlijke verwezenlijkingen van de mensheid.
Referenties naar alinea 120: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
121
Een christelijk realisme ziet de afgronden van de zonde, maar dan wel in het licht van de hoop, groter dan elk kwaad, gegeven door de verlossende daad van Jezus Christus die zonde en de dood vernietigd heeft (Rom. 5, 18-21; 1 Kor. 15, 56-57)[[b:Rom. 5, 18-21; 1 Kor. 15, 56-57]]: “In Hem heeft God zich met de mens verzoend”. Reconciliatio et paenitentia, 10[[759|10]] Christus, het beeld van God (2 Kor. 4, 4; Kol. 1, 15)[[b:2 Kor. 4, 4; Kol. 1, 15]] is het die het beeld en de gelijkenis van God in de mens volledig verlicht en tot haar voltooiing brengt. Het Woord dat mens is geworden in Jezus Christus is sedertdien het leven en het licht van de mens, het licht dat elke mens verlicht. (Joh. 1, 4.9)[[b:Joh. 1, 4.9]] God wenst in de enige mediator Jezus Christus, zijn Zoon, de redding van alle mensen. (1 Tim. 2, 4-5)[[b:1 Tim. 2, 4-5]] Jezus is tegelijk de Zoon van God en de nieuwe Adam, dit wil zeggen de nieuwe mens (1 Kor. 15, 47-49; Rom. 5, 14)[[b:1 Kor. 15, 47-49; Rom. 5, 14]] : “Christus, de laatste Adam, maakt juist door de openbaring van het mysterie van de Vader en diens liefde de mens voor zichzelf duidelijk en geeft hem inzicht in zijn zeer hoge roeping”. Gaudium et Spes, 22[[575|22]] In Hem zijn wij door God “tevoren bestemd om gelijkvormig te zijn aan het beeld van Zijn Zoon, opdat deze de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders” (Rom. 8, 29)[b:Rom. 8, 29].
Referenties naar alinea 121: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
122
De nieuwe realiteit die Christus ons geeft is niet in de menselijke natuur gegrift en is evenmin van buitenaf toegevoegd: het gaat veeleer om die realiteit van gemeenschap met de drie-ene God waartoe de mensen in hun diepste wezen steeds geordend zijn geweest, dankzij hun geschapen gelijkenis met God. Dit is echter ook een realiteit die mensen niet op eigen kracht kunnen bereiken. Door de Geest van Jezus Christus, de mensgeworden Zoon van God, in wie deze realiteit van gemeenschap reeds op een heel bijzondere wijze gerealiseerd is, worden de mensen verwelkomd als kinderen van God (Rom. 8, 14-17; Gal. 4, 4-7)[[b:Rom. 8, 14-17; Gal. 4, 4-7]]. Door Christus hebben wij deel in de natuur van God, die ons oneindig veel meer geeft “dan alles wat wij vragen of denken” (Ef. 3, 20)[b:Ef. 3, 20]. Wat de mensheid reeds heeft ontvangen, is niet méér dan een onderpand of een “waarborg” (2 Kor. 1, 22; Ef. 1, 14)[[b:2 Kor. 1, 22; Ef. 1, 14]] van wat zij slechts volledig van God zal ontvangen, van “aangezicht tot aangezicht” (1 Kor. 13, 12)[b:1 Kor. 13, 12], namelijk een waarborg voor eeuwig leven. “Eeuwig leven! Dat betekent dat ze U, de enige waarachtige God leren kennen, en ook Degene die U gezonden hebt: Jezus Christus” (Joh. 17, 3)[b:Joh. 17, 3].
Referenties naar alinea 122: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
123
De universaliteit van deze hoop behelst, naast alle mannen en vrouwen uit alle volken, ook de hemel en de aarde: “Hemelen, laat uw hoogten druipen en gerechtigheid uit de wolken stromen. Aarde, open uw schoot, laat het heil bloeien en de gerechtigheid ontkiemen. Ik, de Heer, heb dat alles geschapen” (Jes. 45, 8)[b:Jes. 45, 8]. Volgens het Nieuwe Testament verlangt ook de ganse schepping, samen met de gehele mensheid, naar de Verlosser: onderworpen aan een zinloos bestaan, schrijdt de schepping, te midden van gekreun en barensweeën, vol hoop voort en zij verlangt vurig om te worden bevrijd van verval (Rom. 8, 18-22)[[b:Rom. 8, 18-22]].
Referenties naar alinea 123: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 De vele aspecten van de menselijke persoon
124
Nuttig gebruik makend van de schitterende boodschap van de bijbel, verwijlt de sociale leer van de Kerk op de eerste plaats bij de principiële en onlosmakelijke dimensies van de menselijke persoon, om zo de belangrijkste aspecten van het mysterie en van de waardigheid van de menselijke persoon te vatten. In het verleden was er geen gebrek aan tal van reductionistische opvattingen over de menselijke persoon en verschillende ervan zijn nog steeds dramatisch aanwezig op de scène van de huidige geschiedenis. Deze zijn ideologisch van aard of zijn gewoonweg het resultaat van diffuse uitingen van gewoonten en gedachten omtrent de mens, zijn leven en zijn bestemming. Zij hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat zij pogen het beeld van de mens te verduisteren door slechts één van zijn karakteristieken te benadrukken ten nadele van alle andere vgl: en 38-39[[[809|26-37]]].
Referenties naar alinea 124: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
125
De persoon mag nooit uitsluitend worden gedacht als een absolute individualiteit, door zichzelf en steunend op zichzelf opgebouwd, alsof zijn eigen karakteristieke eigenschappen van niets anders dan van hemzelf zouden afhangen. De persoon kan evenmin worden gedacht als louter een cel van een organisme dat hooguit geneigd is om hem een functionele rol te midden van een systeem toe te kennen. De reductionistische concepties van de volledige waarheid omtrent de mens hebben reeds verschillende keren het voorwerp uitgemaakt van de sociale zorg van de Kerk, en ze heeft niet nagelaten om haar stem te verheffen tegen deze concepties, net zoals ze gedaan heeft tegen andere drastisch reducerende perspectieven, door in de plaats daarvan te verkondigen dat “individuen niet verschijnen als geïsoleerde eenheden, zoals zandkorrels, maar integendeel als verenigd door organische, harmonieuze en wederzijdse relaties” Summi Pontificatus, 37[[650|37]]. Daarentegen heeft de Kerk er zich over bekommerd om te stellen dat de mens niet eenvoudig kan worden begrepen als “een element en een molecule van het maatschappelijke organisme” Centesimus Annus, 13[[3|13]], en ze waakt er dan ook over dat de affirmatie van het primaatschap van de menselijke persoon niet overeenstemt met een individualistische of een massificerende visie.
Referenties naar alinea 125: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
126
Het christelijke geloof, dat uitnodigt om wat goed en waardevol is voor de mens overal te zoeken waar het kan worden gevonden (1 Tess. 5, 21)[[b:1 Tess. 5, 21]], “situeert zich boven en soms tegenover ideologieën, in de mate waarin (het) God, transcendent en Schepper, erkent die, door alle niveaus van de schepping heen, de mens als begiftigd met verantwoordelijkheid en vrijheid interpelleert” Octogesima Adveniens, 27[[809|27]].
De sociale leer brengt de verschillende dimensies van het mysterie van de mens in rekening, die moet worden benaderd “in de volle waarheid van zijn bestaan, van zijn persoon en van zijn leven in gemeenschap en maatschappij” Redemptor Hominis, 14[[237|14]]. Zij doet dat met een specifieke aandacht, ten einde een nauwgezette beoordeling ervan toe te laten.
De sociale leer brengt de verschillende dimensies van het mysterie van de mens in rekening, die moet worden benaderd “in de volle waarheid van zijn bestaan, van zijn persoon en van zijn leven in gemeenschap en maatschappij” Redemptor Hominis, 14[[237|14]]. Zij doet dat met een specifieke aandacht, ten einde een nauwgezette beoordeling ervan toe te laten.
Referenties naar alinea 126: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 1 De eenheid van de persoon
127
De mens is door God geschapen als een eenheid van lichaam en ziel. vgl: Caput 1: De fide catholica, 1[[[796|1]]] vgl: Dei Filius, 3,24,27[[[115|3.24.27]]] “De geestelijke en onsterfelijke ziel is het eenheidsbeginsel van het menselijke wezen en datgene waardoor het als persoon als geheel — ‘lichamelijk en geestelijk één wezen’ — bestaat. Deze definities geven niet alleen aan dat ook het lichaam, waarvan de verrijzenis beloofd is, deel zal hebben aan de heerlijkheid; zij herinneren evenzeer aan de band tussen de rede en de vrije wil met alle lichamelijke en zintuiglijke vermogens. De menselijke persoon is, met inbegrip van het lichaam, geheel aan zichzelf toevertrouwd en het is in de eenheid van ziel en lichaam dat hij het subject is van zijn eigen moreel handelen ” Veritatis Splendor, 48[[83|48]].
Referenties naar alinea 127: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
128
Door zijn lichamelijkheid verenigt de mens in zich de elementen van de materiële wereld; deze “bereiken via hem hun topniveau en kunnen hun stem verheffen tot een vrije lofprijzing van de Schepper” Gaudium et Spes, 14[[575|14]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 364[[[1|364]]]. Deze dimensie maakt het voor de mens mogelijk om deel uit te maken van de materiële wereld, maar niet zoals in een gevangenis of in ballingschap. Men mag het lichamelijke leven niet verachten; veeleer “dient hij zijn lichaam, als door God geschapen en bestemd tot verrijzenis op de jongste dag, als goed en eerwaardig te beschouwen” Gaudium et Spes, 14[[575|14]]. Omwille van deze lichamelijke dimensie, door de zonde gewond, ervaart de mens aan den lijve de rebellie van zijn lichaam en de perverse neigingen van zijn hart waarover de mens steeds behoedzaam moet waken opdat hij er geen slaaf van wordt en hij een slachtoffer wordt van een zuiver aardse visie op het leven.
Dankzij zijn geestelijke geaardheid overstijgt de mens alle dingen en dringt hij door tot de diepste structuur van de realiteit. Wanneer hij zich inkeert in zijn hart, dit wil zeggen. wanneer hij nadenkt over zijn bestemming, komt de mens tot het inzicht dat hij superieur is aan de materiële wereld, omwille van zijn unieke waardigheid van iemand die praat met God, onder wiens oog hij beslissingen neemt omtrent zijn eigen leven. In zijn innerlijk leven erkent hij dat de persoon “een geestelijke en onsterfelijke ziel” heeft en weet hij dat de persoon niet enkel “een onderdeeltje van de natuur of een anoniem element in de maatschappij” Gaudium et Spes, 14[[575|14]] vgl: 1703[[[1|363]]] is.
Dankzij zijn geestelijke geaardheid overstijgt de mens alle dingen en dringt hij door tot de diepste structuur van de realiteit. Wanneer hij zich inkeert in zijn hart, dit wil zeggen. wanneer hij nadenkt over zijn bestemming, komt de mens tot het inzicht dat hij superieur is aan de materiële wereld, omwille van zijn unieke waardigheid van iemand die praat met God, onder wiens oog hij beslissingen neemt omtrent zijn eigen leven. In zijn innerlijk leven erkent hij dat de persoon “een geestelijke en onsterfelijke ziel” heeft en weet hij dat de persoon niet enkel “een onderdeeltje van de natuur of een anoniem element in de maatschappij” Gaudium et Spes, 14[[575|14]] vgl: 1703[[[1|363]]] is.
Referenties naar alinea 128: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
129
Daarom heeft de mens twee verschillende karakteristieken: hij is een materieel wezen verbonden met de wereld door zijn lichaam, en hij is een geestelijk wezen dat openstaat voor de transcendentie en voor de ontdekking van “een diepere waarheid”, dankzij zijn verstand, waarmee “hij deel heeft aan het licht van de goddelijke geest” Gaudium et Spes, 15[[575|15]]. De Kerk bevestigt: “De eenheid van lichaam en ziel gaat zo diep dat men de ziel als de ‘vorm’ van het lichaam moet beschouwen, dit wil zeggen dankzij de geestelijke ziel is het uit stof bestaande lichaam een menselijk en levend lichaam; geest en stof zijn in de mens geen twee met elkaar verenigde naturen, maar hun eenheid vormt één natuur” Catechismus van de Katholieke Kerk, 365[[1|365]]. Het spiritualisme, dat de realiteit van het lichaam veracht, noch het materialisme dat de geest beschouwt als een zuivere manifestatie van het materiële, doen recht aan de complexiteit, de totaliteit en de eenheid van het menselijk wezen.
Referenties naar alinea 129: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Openheid voor de transcendentie en uniciteit van de persoon
- Subparagraaf 1 Open voor de transcendentie
130
Openheid voor de transcendentie behoort tot de menselijke persoon: de mens staat open voor het oneindige en voor alle geschapen wezens. Boven alles staat hij open voor het oneindige — namelijk God — omdat hij met zijn verstand en wil uitstijgt boven de ganse geschapen orde en boven zichzelf; hij wordt onafhankelijk van de schepselen, hij is vrij in relatie met de geschapen dingen en neigt naar de totale waarheid en het absoluut goede. Hij staat ook open voor de ander, voor de mensen en voor de wereld, want het is slechts door zichzelf te begrijpen in verwijzing naar een “jij” dat hij “ik” kan zeggen. Hij treedt uit zichzelf, uit het egoïstisch zelfbehoud, om binnen te treden in een relatie van dialoog en gemeenschap met de ander.
De persoon staat open voor de totaliteit van het zijn, voor de onbegrensde horizon van het zijn. Hij heeft de mogelijkheid in zich om de afzonderlijke particuliere objecten die hij kent te overstijgen, dankzij deze onbeperkte openheid tot het zijn. Door zijn cognitieve dimensie is de menselijke ziel in zekere zin alle dingen: “Alle immateriële dingen bezitten een zekere onbegrensdheid, in de mate dat zij alles omvatten, of omdat het gaat over de essentie van een geestelijke realiteit die als model voor of als gelijkenis met alles dient, zoals dit het geval is met God, of omdat zij de gelijkenis met alles bezit, hetzij ‘in act’ zoals bij de engelen, hetzij ‘in potentie’ zoals bij de zielen” d. 27, q. 1, a. 4: "Ex utraque autem parte res immateriales infinitatem habent quodammodo, quia sunt quodammodo omnia, sive inquantum essentia rei immaterialis est exemplar et similitudo omnium, sicut in Deo accidit, sive quia habet similitudinem omnium vel actu vel potentia, sicut accidit in Angelis et animabus".[[2483]] vgl: Ed. Leon. 5, 201-203.[[[t:ia q. 75 a. 5]]].
De persoon staat open voor de totaliteit van het zijn, voor de onbegrensde horizon van het zijn. Hij heeft de mogelijkheid in zich om de afzonderlijke particuliere objecten die hij kent te overstijgen, dankzij deze onbeperkte openheid tot het zijn. Door zijn cognitieve dimensie is de menselijke ziel in zekere zin alle dingen: “Alle immateriële dingen bezitten een zekere onbegrensdheid, in de mate dat zij alles omvatten, of omdat het gaat over de essentie van een geestelijke realiteit die als model voor of als gelijkenis met alles dient, zoals dit het geval is met God, of omdat zij de gelijkenis met alles bezit, hetzij ‘in act’ zoals bij de engelen, hetzij ‘in potentie’ zoals bij de zielen” d. 27, q. 1, a. 4: "Ex utraque autem parte res immateriales infinitatem habent quodammodo, quia sunt quodammodo omnia, sive inquantum essentia rei immaterialis est exemplar et similitudo omnium, sicut in Deo accidit, sive quia habet similitudinem omnium vel actu vel potentia, sicut accidit in Angelis et animabus".[[2483]] vgl: Ed. Leon. 5, 201-203.[[[t:ia q. 75 a. 5]]].
Referenties naar alinea 130: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 Uniek en onherhaalbaar
131
De mens bestaat als een uniek en onherhaalbaar wezen. Hij bestaat als een “ik” dat in staat is tot zelfbegrip, zelfbeschikking en zelfbepaling. De menselijke persoon is een intelligent en bewust wezen dat in staat is om na te denken over zichzelf en daarom zich bewust kan zijn van zichzelf en van zijn daden. Toch zijn het niet de intelligentie, het bewustzijn en de vrijheid die de persoon definiëren, maar het is de persoon zelf die aan de basis ligt van het intelligente, bewuste en vrije handelen. Deze daden kunnen zelfs afwezig zijn, zonder dat de mens ophoudt een persoon te zijn.
De menselijke persoon moet altijd worden begrepen in zijn onherhaalbare en onschendbare uniciteit. De mens bestaat immers bovenal als een subjectieve entiteit, als een centrum van bewustzijn en vrijheid, waarvan de unieke en met niemand anders vergelijkbare levenservaringen de ontoelaatbaarheid van elke poging uitdrukken om de mens te herleiden tot gelijk welk gedachteschema of tot al dan niet ideologische machtssystemen. Dit houdt vóór alles niet enkel de eis van eenvoudig respect vanwege de anderen in en in het bijzonder vanwege politieke en sociale instituties en hun leiders tegenover elke mens op aarde; veel meer nog vereist dit dat de eerste zorg van iedereen tegenover de ander - en vooral vanwege dezelfde instituties -, de bevordering en de integrale ontwikkeling van de persoon moet zijn.
De menselijke persoon moet altijd worden begrepen in zijn onherhaalbare en onschendbare uniciteit. De mens bestaat immers bovenal als een subjectieve entiteit, als een centrum van bewustzijn en vrijheid, waarvan de unieke en met niemand anders vergelijkbare levenservaringen de ontoelaatbaarheid van elke poging uitdrukken om de mens te herleiden tot gelijk welk gedachteschema of tot al dan niet ideologische machtssystemen. Dit houdt vóór alles niet enkel de eis van eenvoudig respect vanwege de anderen in en in het bijzonder vanwege politieke en sociale instituties en hun leiders tegenover elke mens op aarde; veel meer nog vereist dit dat de eerste zorg van iedereen tegenover de ander - en vooral vanwege dezelfde instituties -, de bevordering en de integrale ontwikkeling van de persoon moet zijn.
Referenties naar alinea 131: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 3 Respect voor de menselijke waardigheid
132
Een rechtvaardige samenleving kan slechts worden gerealiseerd in respect voor de transcendente waardigheid van de menselijke persoon. De persoon vertegenwoordigt het ultieme doel van de maatschappij, die geordend is in functie van de persoon: “De maatschappelijke orde en zijn verdere ontwikkeling moeten dus steeds ten voordeel strekken van het welzijn van de personen, want de ordening der dingen dient onderworpen te zijn aan de ordening der personen en niet andersom” Gaudium et Spes, 26[[575|26]]. Het respect voor de menselijke waardigheid mag op geen enkele manier dit principe verwaarlozen: het is noodzakelijk om “zijn naaste, zonder iemand uit te zonderen, als een ‘ander ik’ (...) (te) beschouwen, vooral zorg dragend voor zijn leven en voor de noodzakelijke middelen om dit menswaardig te kunnen leven” Gaudium et Spes, 27[[575|27]]. Elk politiek, economisch, sociaal, wetenschappelijk en cultureel programma moet geïnspireerd zijn door het besef van het primaatschap van elk menselijk wezen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2235[[[1|2235]]].
Referenties naar alinea 132: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
133
In geen geval mag daarom de menselijke persoon worden gemanipuleerd voor doeleinden die vreemd zijn aan zijn eigen ontwikkeling, die slechts volledige vervulling kan vinden in God en Zijn heilsplan: de mens transcendeert immers de wereld in zijn interioriteit en hij is het enige schepsel dat omwille van zichzelf door God is gewild vgl: Gaudium et Spes, 24[[[575|24]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 27,356,358[[[1|27.356.358]]]. Daarom kunnen noch zijn leven, noch de ontwikkeling van zijn gedachten, noch zijn goederen, noch zij die zijn persoonlijke en sociale geschiedenis delen, worden onderworpen aan onrechtvaardige beperkingen in het uitoefenen van hun rechten en vrijheid.
De persoon kan geen middel zijn om economische, sociale of politieke projecten te realiseren die worden opgelegd door wat voor autoriteit dan ook, zelfs in de naam van de zogenaamde vooruitgang van de burgerlijke samenleving in zijn geheel of van andere personen, in het heden of in de toekomst. Het is daarom noodzakelijk dat publieke overheden er zorgvuldig over waken dat elke restrictie van de vrijheid of elke last opgelegd aan het persoonlijk handelen, nooit schade berokkent aan de persoonlijke waardigheid en dat de mensenrechten effectief in de praktijk worden gebracht. Dit alles is, opnieuw, gebaseerd op de visie van de mens als persoon, dit wil zeggen als een actief en verantwoordelijk subject van zijn eigen groeiproces, samen met de gemeenschap waartoe hij behoort.
De persoon kan geen middel zijn om economische, sociale of politieke projecten te realiseren die worden opgelegd door wat voor autoriteit dan ook, zelfs in de naam van de zogenaamde vooruitgang van de burgerlijke samenleving in zijn geheel of van andere personen, in het heden of in de toekomst. Het is daarom noodzakelijk dat publieke overheden er zorgvuldig over waken dat elke restrictie van de vrijheid of elke last opgelegd aan het persoonlijk handelen, nooit schade berokkent aan de persoonlijke waardigheid en dat de mensenrechten effectief in de praktijk worden gebracht. Dit alles is, opnieuw, gebaseerd op de visie van de mens als persoon, dit wil zeggen als een actief en verantwoordelijk subject van zijn eigen groeiproces, samen met de gemeenschap waartoe hij behoort.
Referenties naar alinea 133: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
134
Authentieke sociale veranderingen zijn alleen effectief en duurzaam in de mate dat zij gebaseerd zijn op resolute veranderingen in het persoonlijk gedrag. Een authentieke zedelijke verheffing van het sociale leven zal nooit mogelijk zijn tenzij zij vertrekt van mensen en indien het mensen als haar referentiepunt hanteert: “Het beoefenen van het morele leven bevestigt de waardigheid van de persoon” Catechismus van de Katholieke Kerk, 1706[[1|1706]]. Uiteraard komt het aan de mensen toe om de morele attitudes te ontwikkelen die fundamenteel zijn voor elke maatschappij die waarachtig menselijk wil zijn (rechtvaardigheid, eerlijkheid, waarachtigheid, enz.) en die in geen geval simpelweg van anderen kunnen worden verlangd of die kunnen worden gedelegeerd aan instituties. Iedereen, en in het bijzonder zij die verschillende politieke, juridische of professionele verantwoordelijkheid tegenover anderen dragen, is geroepen om het waakzame geweten van de maatschappij te zijn en de eerste getuigen van een civiel gemeenschapsleven dat de mens waardig is.
Referenties naar alinea 134: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 De vrijheid van de menselijke persoon
- Subparagraaf 1 De waarde en de grenzen van de vrijheid
135
De mens kan zich slechts naar het goede keren in de vrijheid die God aan hem geschonken heeft als subliem merkteken van zijn beeld vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1705[[[1|1705]]]: “God wilde immers de mens ‘in handen geven zichzelf te onderwerpen’ (Sir. 15, 14)[b:Sir. 15, 14], opdat hij uit eigen beweging zijn Schepper zou zoeken en door Hem aan te hangen in vrijheid tot volmaaktheid en geluk zou geraken. De waardigheid van de mens vereist dus, dat hij handelt in welbewuste en vrije keuze, persoonlijk, namelijk van binnen uit bewogen en aangezet, en niet door een blinde innerlijke drift of door louter uiterlijke dwang” Gaudium et Spes, 17[[575|17]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1730-1732[[[1|1730-1732]]].
De mens waardeert terecht de vrijheid en streeft haar hartstochtelijk na: terecht wil en moet hij op basis van zijn eigen vrij initiatief zijn persoonlijk en sociaal leven opbouwen en leiden door er persoonlijk de verantwoordelijkheid voor op te nemen vgl: Veritatis Splendor, 34[[[83|34]]] vgl: Gaudium et Spes, 17[[[575|17]]]. De vrijheid laat inderdaad de mens niet alleen toe om op een gepaste wijze de dingen buiten hemzelf te wijzigen; zij bepaalt tevens de groei van zijn wezen als persoon, door keuzes te maken die in overeenstemming zijn met het waarachtig goede vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1733[[[1|1733]]]. In die zin genereert de mens zichzelf, is hij de vader van zijn eigen wezen vgl: II, 2-3: PG 44, 327B-328B: "unde fit, ut nos ipsi patres quodammodo simus nostri (...) vitii ac virtutis ratione fingentes"[[[1106]]] en bouwt hij de sociale orde op vgl: Centesimus Annus, 13[[[3|13]]].
De mens waardeert terecht de vrijheid en streeft haar hartstochtelijk na: terecht wil en moet hij op basis van zijn eigen vrij initiatief zijn persoonlijk en sociaal leven opbouwen en leiden door er persoonlijk de verantwoordelijkheid voor op te nemen vgl: Veritatis Splendor, 34[[[83|34]]] vgl: Gaudium et Spes, 17[[[575|17]]]. De vrijheid laat inderdaad de mens niet alleen toe om op een gepaste wijze de dingen buiten hemzelf te wijzigen; zij bepaalt tevens de groei van zijn wezen als persoon, door keuzes te maken die in overeenstemming zijn met het waarachtig goede vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1733[[[1|1733]]]. In die zin genereert de mens zichzelf, is hij de vader van zijn eigen wezen vgl: II, 2-3: PG 44, 327B-328B: "unde fit, ut nos ipsi patres quodammodo simus nostri (...) vitii ac virtutis ratione fingentes"[[[1106]]] en bouwt hij de sociale orde op vgl: Centesimus Annus, 13[[[3|13]]].
Referenties naar alinea 135: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
136
Vrijheid is niet tegengesteld aan de afhankelijkheid van de mens van God als schepsel vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1706[[[1|1706]]]. De Openbaring leert dat de macht om te bepalen wat goed en kwaad is niet aan de mens toebehoort, maar aan God alleen (Gen. 2, 16-17)[[b:Gen. 2, 16-17]]: “Zeker, de mens is vrij vanaf het ogenblik dat hij de geboden van God kan begrijpen en aannemen. En hij is in het bezit van een zeer ruime vrijheid, aangezien hij ‘van al de bomen in de tuin mag eten’. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd: zij dient halt te houden voor ‘de boom van de kennis van goed en kwaad’, omdat zij geroepen is de morele wet te aanvaarden, die God de mens stelt. In werkelijkheid vindt de vrijheid juist in het aanvaarden hiervan haar ware en volle verwezenlijking” Veritatis Splendor, 35[[83|35]].
Referenties naar alinea 136: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
137
Een juiste uitoefening van de persoonlijke vrijheid vereist specifieke voorwaarden van economische, sociale, juridische en culturele aard “die dikwijls miskend en verkracht worden. Die toestanden van verblinding en onrecht belasten het morele leven en brengen zowel de sterken als de zwakken in verleiding om te zondigen tegen de liefde. Door zich af te keren van de morele wet tast de mens zijn eigen vrijheid aan, hij ketent zich aan zichzelf vast, verbreekt de solidariteit met zijn naaste en komt in opstand tegen de goddelijke waarheid” Catechismus van de Katholieke Kerk, 1740[[1|1740]]. Het bevrijden van onrechtvaardigheden bevordert menselijke vrijheid en waardigheid; niettemin moet men eerst “appelleren aan de geestelijke en morele hoedanigheden van het individu en aan de permanente noodzaak zich innerlijk te bekeren, als men die economische en sociale veranderingen wil bereiken die werkelijk ten dienste van de mens staan” Libertatis conscientia, 75[[1533|75]].
Referenties naar alinea 137: 1
Dignitas Infinita ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 De band die vrijheid met waarheid en de natuurwet verenigt
138
In het uitoefenen van zijn vrijheid stelt de mens moreel goede daden die constructief zijn voor de persoon en voor de maatschappij, wanneer hij gehoorzaamt aan de waarheid, dit wil zeggen wanneer hij niet veronderstelt dat hij de schepper en de absolute meester is van waarheid of van ethische normen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1749-1756[[[1|1749-1756]]]. Vrijheid heeft immers “haar absoluut en onvoorwaardelijk vertrekpunt niet in zichzelf, maar in het bestaan waarbinnen zij zich bevindt en dat voor haar tegelijkertijd een grens en een mogelijkheid betekent. Het is de vrijheid van een schepsel, ofwel een geschonken vrijheid, die als een kiem aanvaard en met verantwoordelijkheid tot rijpheid gebracht dient te worden” Veritatis Splendor, 86[[83|86]]. Wanneer het omgekeerde het geval is, sterft de vrijheid en wordt de mens en de maatschappij vernield vgl: Veritatis Splendor, 44,99[[[83|44.99]]].
Referenties naar alinea 138: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
139
De waarheid omtrent goed en kwaad wordt praktisch en concreet herkend door het oordeel van het geweten, wat leidt tot het opnemen van de verantwoordelijkheid voor het goede dat men gedaan heeft en het kwade dat men bedreven heeft. “Zo concretiseert zich in het praktische oordeel van het geweten, dat de persoon de verplichting oplegt een bepaalde handeling te verrichten, de band van de vrijheid met de waarheid. Juist daarom drukt het geweten zich uit in ‘oordeels’-acten die de waarheid omtrent het goede weerspiegelen, en niet in willekeurige “beslissingen”. En de rijpheid en de verantwoordelijkheid van deze oordelen - en in laatste instantie van de mens die er het subject van is - worden niet gemeten aan de bevrijding van het geweten van de objectieve waarheid ten gunste van een vermeende autonomie van de eigen beslissingen, maar integendeel aan een volhardend zoeken naar de waarheid en aan het zich hierdoor laten leiden bij het handelen” Veritatis Splendor, 61[[83|61]].
Referenties naar alinea 139: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
140
Het uitoefenen van de vrijheid impliceert de referentie aan een natuurlijke morele wet, met een universeel karakter, die alle wetten en plichten voorafgaat en verenigt vgl: Veritatis Splendor, 50[[[83|50]]]. De natuurwet “is niets anders dan het licht van het intellect dat door God in ons werd ingeblazen. Dankzij deze wet kennen wij wat wij moeten vervullen en wat wij moeten vermijden. Dit licht of deze wet heeft God aan de schepping gegeven” c. 1: "Nunc autem de scientia operandorum intendimus: ad quam tractandam quadruplex lex invenitur. Prima dicitur lex naturae; et haec nihil aliud est nisi lumen intellectus insitum nobis a Deo, per quod cognoscimus quid agendum et quid vitandum. Hoc lumen et hanc legem dedit Deus homini in creatione". Divi Thomae Aquinatis, Doctor Angelici, Opuscola Theologica, vol. II: De re spirituali, cura et studio P. Fr. Raymundi Spiazzi, O.P., Marietti ed., Taurini - Romae 1954, p. 245.[[2485]] en bestaat uit de deelname aan zijn eeuwige wet, die zich met God zelf identificeert vgl: Ed. Leon. 7, 154: "partecipatio legis aeternae in rationali creatura lex naturalis dicitur".[[[t:ia-iiae q. 91 a. 2 co.]]]. Deze wet wordt “natuurlijk” genoemd omdat de rede die haar uitvaardigt eigen is aan de menselijke natuur. Ze is universeel en strekt zich uit naar alle mensen voor zover zij gevestigd is door de rede. In haar principiële voorschriften is de goddelijke en de natuurlijke wet voorgesteld in de decaloog en geeft zij de belangrijkste en essentiële normen die het morele leven regelen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1955[[[1|1955]]]. Haar spil is de zucht naar en de onderwerping aan God, de bron en rechter van alles wat goed is, evenals het inzicht dat de andere zijn gelijke is. De natuurwet drukt de waardigheid van de persoon uit en legt de basis voor de fundamentele rechten en plichten van de persoon vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1956[[[1|1956]]].
Referenties naar alinea 140: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
141
De natuurwet verbindt in de diversiteit van culturen mensen onderling door gemeenschappelijke principes voor te houden. Hoewel haar toepassing aanpassingen kan vragen aan de vele verschillende levensvoorwaarden, naargelang de plaatsen, de tijden en de levensomstandigheden vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1957[[[1|1957]]], blijft zij onveranderlijk “te midden van de stroom van ideeën en zeden en steunt ze de vooruitgang ervan (...) Zelfs als men ze tot in haar principes ontkent, dan nog kan men de natuurwet zelf niet vernietigen of wegnemen uit het hart van de mensen. Zij duikt steeds weer op in het leven van afzonderlijke personen en gemeenschappen” Catechismus van de Katholieke Kerk, 1958[[1|1958]].
Haar voorschriften worden echter niet helder en onmiddellijk door iedereen waargenomen. Religieuze en morele waarheden kunnen slechts “door iedereen gemakkelijk gekend worden, met een vaste zekerheid en zonder een vermenging met fouten” Dei Filius, 6[[115|6]] vgl: Humani Generis, 3[[[470|3]]] met behulp van de Genade en de Openbaring. De natuurwet biedt een fundament dat door God werd voorbereid voor de geopenbaarde wet en de genade, in volle harmonie met het werk van de Geest vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1960[[[1|1960]]].
Haar voorschriften worden echter niet helder en onmiddellijk door iedereen waargenomen. Religieuze en morele waarheden kunnen slechts “door iedereen gemakkelijk gekend worden, met een vaste zekerheid en zonder een vermenging met fouten” Dei Filius, 6[[115|6]] vgl: Humani Generis, 3[[[470|3]]] met behulp van de Genade en de Openbaring. De natuurwet biedt een fundament dat door God werd voorbereid voor de geopenbaarde wet en de genade, in volle harmonie met het werk van de Geest vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1960[[[1|1960]]].
Referenties naar alinea 141: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
142
De natuurwet, die de goddelijke wet is, kan niet worden tenietgedaan door menselijke zondigheid. vgl: 2, 4, 9: PL 32, 678: "Furtum certe punit lex tua, Domine, et lex scripta in cordibus hominum, quam ne ipsa quidem delet iniquitas".[[[850]]] Zij legt het onontbeerlijke morele fundament voor de opbouw van de mensengemeenschap en voor de vestiging van de burgerlijke wet, die consequenties van concrete en contingente aard trekt uit de principes van de natuurwet vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1959[[[1|1959]]]. Indien men de perceptie van de universaliteit van de morele wet verduistert, kunnen de mensen geen ware en blijvende gemeenschap met anderen opbouwen. Want indien een overeenstemming tussen het ware en het goede ontbreekt, “al dan niet door eigen schuld (...), dan treft dit de gemeenschap van personen, tot nadeel van allen” Veritatis Splendor, 51[[83|51]]. Alleen vrijheid geworteld in een gemeenschappelijke natuur, kan alle mensen verantwoordelijk maken en is in staat om de publieke moraal te rechtvaardigen. Zij die zichzelf uitroepen tot de enige maatstaf van de dingen en van de waarheid, kunnen niet vreedzaam samenleven en samenwerken met hun medemensen vgl: Evangelium Vitae, 19-20[[[2|19-20]]].
Referenties naar alinea 142: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
143
Vrijheid tendeert op een mysterieuze manier naar het verraden van de openheid voor waarheid en menselijke goedheid, en al te dikwijls verkiest ze kwaad en egoïstische opsluiting door zichzelf te verheffen tot de rang van godheid die goed en kwaad schept. “Hoewel de mens door God in de gerechtigheid was geplaatst, heeft hij toch, op aanraden van de boze, vanaf het begin van de geschiedenis misbruik gemaakt van zijn vrijheid door zich tegen God op te richten en te proberen zijn einddoel buiten God te bereiken (...) Dikwijls weigert hij God als zijn beginsel te erkennen, met het gevolg dat hij daardoor ook inbreuk maakt op zijn verplichte gerichtheid op zijn einddoel en tevens op zijn juiste verhouding t.a.v. zichzelf, t.a.v. andere mensen en de gehele schepping” Gaudium et Spes, 13[[575|13]]. Menselijke vrijheid moet daarom worden bevrijd. Christus bevrijdt door de kracht van zijn Paasmysterie de mens van zijn ontregelde zelfliefde vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1741[[[1|1741]]], die de bron is van zijn verachting van zijn naaste en van relaties die gestoeld zijn op overheersing van anderen. Christus toont ons dat vrijheid haar hoogtepunt bereikt in de gave van zichzelf vgl: Veritatis Splendor, 87[[[83|87]]]. Door zijn kruisoffer plaatst Jezus de mens opnieuw in gemeenschap met God en met zijn naaste.
Referenties naar alinea 143: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 De gelijkwaardigheid van alle personen
144
“God kent geen aanzien des persoons” (Hand. 10, 34)[b:Hand. 10, 34] (Rom. 2, 11; Gal. 2, 6; Ef. 6, 9)[[b:Rom. 2, 11; Gal. 2, 6; Ef. 6, 9]], want alle mensen hebben, als wezens die geschapen zijn naar zijn beeld en gelijkenis, dezelfde waardigheid vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1934[[[1|1934]]]. De incarnatie van de Zoon van God toont de gelijkheid van alle personen op het vlak van de waardigheid: “Er is geen Jood of Griek meer, er is geen slaaf of vrije, het is niet man en vrouw: u bent allemaal één in Christus Jezus” (Gal. 3, 28)[b:Gal. 3, 28] (Rom. 10, 12; 1 Kor. 12, 13; Kol. 3, 11)[[b:Rom. 10, 12; 1 Kor. 12, 13; Kol. 3, 11]].
Aangezien iets van Gods glorie schijnt op het gelaat van elke persoon, is de waardigheid van elke persoon voor God de grondslag van de waardigheid van de mens voor de mens vgl: Gaudium et Spes, 29[[[575|29]]]. Bovendien vormt dit de ultieme grondslag van de radicale gelijkheid en broederlijkheid tussen alle mensen, ongeacht hun ras, natie, geslacht, oorsprong, cultuur of klasse.
Aangezien iets van Gods glorie schijnt op het gelaat van elke persoon, is de waardigheid van elke persoon voor God de grondslag van de waardigheid van de mens voor de mens vgl: Gaudium et Spes, 29[[[575|29]]]. Bovendien vormt dit de ultieme grondslag van de radicale gelijkheid en broederlijkheid tussen alle mensen, ongeacht hun ras, natie, geslacht, oorsprong, cultuur of klasse.
Referenties naar alinea 144: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
145
Alleen de erkenning van de menselijke waardigheid kan de gemeenschappelijke en persoonlijke groei van iedereen mogelijk maken (Jak. 2, 1-9)[[b:Jak. 2, 1-9]]. Om dit soort van groei te stimuleren, is het noodzakelijk om in het bijzonder de geringsten te helpen, om effectief voorwaarden voor gelijke kansen tussen man en vrouw te verzekeren en om een objectieve gelijkheid tussen de verschillende sociale klassen te garanderen door de wet vgl: Octogesima Adveniens, 16[[[809|16]]].
Ook in de relaties tussen volken en staten zijn condities van billijkheid en pariteit vereisten voor de authentieke vooruitgang van de internationale gemeenschap vgl: Pacem in Terris, 47-48[[[53|47-48]]] vgl: Tot de 20ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, 5[[[277|5]]] vgl: Voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de wereldorganisatie, 13[[[771|13]]] Ondanks de stappen die in deze richting werden genomen, mag men niet vergeten dat er nog heel wat ongelijkheden en vormen van afhankelijkheid bestaan vgl: Gaudium et Spes, 84[[[575|84]]].
Samen met de erkenning van de gelijke waardigheid van elke persoon en van elk volk, is ook het bewustzijn nodig dat men alleen de menselijke waardigheid kan bewaren en bevorderen wanneer dit gemeenschappelijk gebeurt, door de ganse mensheid samen. Alleen door overeenkomende actie van individuen en volken die oprecht bezorgd zijn voor het goede voor alle mensen, kan men komen tot een authentieke universele broederlijkheid vgl: Tot de 20ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, 5[[[277|5]]] vgl: Populorum Progressio, 43-44[[[266|43-44]]]; anders zal het voortduren van toestanden van ernstige dispariteit en ongelijkheid ons allen armer maken.
Ook in de relaties tussen volken en staten zijn condities van billijkheid en pariteit vereisten voor de authentieke vooruitgang van de internationale gemeenschap vgl: Pacem in Terris, 47-48[[[53|47-48]]] vgl: Tot de 20ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, 5[[[277|5]]] vgl: Voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de wereldorganisatie, 13[[[771|13]]] Ondanks de stappen die in deze richting werden genomen, mag men niet vergeten dat er nog heel wat ongelijkheden en vormen van afhankelijkheid bestaan vgl: Gaudium et Spes, 84[[[575|84]]].
Samen met de erkenning van de gelijke waardigheid van elke persoon en van elk volk, is ook het bewustzijn nodig dat men alleen de menselijke waardigheid kan bewaren en bevorderen wanneer dit gemeenschappelijk gebeurt, door de ganse mensheid samen. Alleen door overeenkomende actie van individuen en volken die oprecht bezorgd zijn voor het goede voor alle mensen, kan men komen tot een authentieke universele broederlijkheid vgl: Tot de 20ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, 5[[[277|5]]] vgl: Populorum Progressio, 43-44[[[266|43-44]]]; anders zal het voortduren van toestanden van ernstige dispariteit en ongelijkheid ons allen armer maken.
Referenties naar alinea 145: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
146
Het “mannelijke” en het “vrouwelijke” differentiëren twee individuen met gelijke waardigheid, die niettemin geen statische gelijkheid weerspiegelen, omdat de specificiteit van de vrouw verschilt van de specificiteit van de man, en deze diversiteit binnen de gelijkheid is verrijkend en onontbeerlijk voor de harmonie in het leven van de maatschappij: “De voorwaarde voor het verzekeren van de passende aanwezigheid van de vrouw in de Kerk en in de maatschappij is een meer doordringende en nauwkeurige bestudering van de antropologische fundamenten van de mannelijke en vrouwelijke conditie, met het doel de eigen persoonlijke identiteit van de vrouw in haar relatie van verscheidenheid en van wederkerige complementariteit met de man te preciseren, niet alleen wat de taken en de functies betreft die zij moet vervullen, maar ook en meer diepgaand wat haar structuur en persoonlijke betekenis aangaat” Christifideles laici, 50[[692|50]].
Referenties naar alinea 146: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
147
De vrouw is de aanvulling van de man zoals de man de aanvulling is van de vrouw: man en vrouw vullen elkaar wederzijds aan, niet alleen vanuit een fysisch en psychologisch standpunt, maar ook vanuit een ontologisch. Het is alleen door de dualiteit van “man” en “vrouw” dat het “menselijke” wezen een volledige realiteit wordt. Het is de “eenheid van de twee” Mulieris Dignitatem, 11[[94|11]], of met andere woorden een relationele “unidualiteit”, die elke persoon toelaat om de interpersoonlijke en wederzijdse relatie te ervaren als een geschenk dat tegelijk een zending is: “aan deze ‘twee-eenheid’ heeft God niet alleen het werk van de procreatie en het familieleven toevertrouwd, maar de schepping van de geschiedenis zelf” Brief aan de Vrouwen, 8[[117|8]]. “De vrouw is een ‘helper’ voor de man net zoals de man een ‘helper’ is voor de vrouw!” Angelusgebed[[2486]] vgl: Brief aan de bisschoppen van de katholieke Kerk over de samenwerking van man en vrouw in de Kerk en in de wereld[[[412]]]: in de ontmoeting van man en vrouw realiseert zich een unitaire conceptie van de menselijke persoon die niet is gebaseerd op de logica van het egocentrisme en de zelfaffirmatie, maar wel op deze van de liefde en de solidariteit.
Referenties naar alinea 147: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
148
Gehandicapte personen zijn volledig menselijke subjecten, met rechten en plichten, die: “ondanks de begrenzing en het lijden die zij in hun lichaam en in hun mogelijkheden ondervinden, de waardigheid en de grootheid van de mens duidelijk accentueren” Laborem Exercens, 22[[712|22]]. Aangezien gehandicapten subjecten zijn die over al hun rechten beschikken, moeten zij worden geholpen om deel te nemen aan elke dimensie van de familie en van het sociale leven op elk voor hen toegankelijk niveau en in overeenstemming met hun mogelijkheden.
De rechten van de gehandicapten moeten worden bevorderd met doeltreffende en geëigende maatregelen: “het zou zeer mensonwaardig en een ontkenning van de algemene humaniteit zijn hen niet, zoals mensen die over het volledig gebruik van hun vermogens beschikken, tot het sociale leven en dus tot de arbeid toe te laten. Door zo te handelen zouden we in een ernstige vorm van discriminatie van sterke en gezonde mensen tegenover zwakken en zieken hervallen” Laborem Exercens, 22[[712|22]]. Er moet niet alleen een grote aandacht worden besteed aan de fysische en psychologische werkomstandigheden, aan een rechtvaardig loon, aan de mogelijkheid van promotie en het wegwerken van hindernissen, maar ook aan de affectieve en seksuele dimensies van personen met een handicap. “Ook zij hebben nood aan liefde en aan bemind worden, zij hebben tederheid nodig, nabijheid en intimiteit” Op het Internationaal Symposium "Waardigheid en de rechten van mentaal gehandicapte personen", (5)[[2487|(5)]], in overeenstemming met hun capaciteiten en met respect voor de morele orde, die dezelfde is voor de gezonde personen als voor de gehandicapten.
De rechten van de gehandicapten moeten worden bevorderd met doeltreffende en geëigende maatregelen: “het zou zeer mensonwaardig en een ontkenning van de algemene humaniteit zijn hen niet, zoals mensen die over het volledig gebruik van hun vermogens beschikken, tot het sociale leven en dus tot de arbeid toe te laten. Door zo te handelen zouden we in een ernstige vorm van discriminatie van sterke en gezonde mensen tegenover zwakken en zieken hervallen” Laborem Exercens, 22[[712|22]]. Er moet niet alleen een grote aandacht worden besteed aan de fysische en psychologische werkomstandigheden, aan een rechtvaardig loon, aan de mogelijkheid van promotie en het wegwerken van hindernissen, maar ook aan de affectieve en seksuele dimensies van personen met een handicap. “Ook zij hebben nood aan liefde en aan bemind worden, zij hebben tederheid nodig, nabijheid en intimiteit” Op het Internationaal Symposium "Waardigheid en de rechten van mentaal gehandicapte personen", (5)[[2487|(5)]], in overeenstemming met hun capaciteiten en met respect voor de morele orde, die dezelfde is voor de gezonde personen als voor de gehandicapten.
Referenties naar alinea 148: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 5 De sociale natuur van de mens
149
De menselijke persoon is essentieel een sociaal wezen vgl: Gaudium et Spes, 12[[[575|12]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1879[[[1|1879]]]omdat God, die de wereld heeft geschapen, het zo heeft gewild vgl: Con sempre, 6[[[236|6]]] vgl: Pacem in Terris, 46[[[53|46]]]. De menselijke natuur reveleert zichzelf in feite als de natuur van een wezen dat beantwoordt aan zijn eigen noden op basis van een relationele subjectiviteit, dit wil zeggen op de manier van een vrij en verantwoordelijk wezen dat de noodzaak erkent om zich te integreren en samen te werken met zijn gelijken en die met hen in staat is tot gemeenschap op het niveau van kennis en liefde: “Een gemeenschap is een groep personen die op organische wijze met elkaar verbonden zijn door een eenheidsprincipe dat elk van hen overstijgt. Een dergelijke gemeenschap, die zowel zichtbaar als geestelijk is, duurt voort in de tijd: ze neemt het verleden op en bereidt de toekomst voor” Catechismus van de Katholieke Kerk, 1880[[1|1880]].
Het is daarom noodzakelijk te benadrukken dat het gemeenschapsleven een natuurlijke karakteristiek is die de mens onderscheidt van de rest van de aardse schepselen. Sociale activiteit draagt een particulier teken in zich van de mens en van de humaniteit, dat van een persoon die handelt binnen een gemeenschap van personen: dit teken bepaalt de interne karakteristieken van de mens en in zekere zin bepaalt het zijn eigenlijke natuur vgl: De natuurlijke sociale dispositie van de mens maakt ook duidelijk dat de oorsprong van de maatschappij niet gevonden wordt in een "contract" of "overeenkomst", maar in de menselijke natuur zelf; en hieruit vloeit de mogelijkheid voort om vrijelijk overeenkomsten tot vereniging te sluiten. Men mag niet vergeten dat de ideologieën van het sociaal contract gebaseerd zijn op een valse antropologie en bijgevolg kunnen zijn resultaten niet voordelig zijn voor een maatschappij of voor een volk - en ze zijn dit inderdaad nooit geweest. Het magisterium heeft openlijk dergelijke visies als absurd en zeer schadelijk aangemerkt[[[705|50]]]. Dit relationeel kenmerk krijgt in het licht van het geloof een diepere en meer stabiele betekenis. Gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God (Gen. 1, 26)[[b:Gen. 1, 26]] en zichtbaar gemaakt in het universum om in de maatschappij te kunnen leven (Gen. 2, 20.23)[[b:Gen. 2, 20.23]] en om de aarde te beheersen (Gen. 1, 26.28-30)[[b:Gen. 1, 26.28-30]], is de menselijke persoon dus vanaf het begin geroepen tot het sociale leven: “God schiep de mens niet als een ‘solitair wezen’, maar wilde dat hij een ‘sociaal wezen’ was. Het sociale leven is daarom niet iets uiterlijks van de mens: hij kan slechts groeien en zijn roeping verwezenlijken in relatie met anderen” Libertatis conscientia, 32[[1533|32]].
Het is daarom noodzakelijk te benadrukken dat het gemeenschapsleven een natuurlijke karakteristiek is die de mens onderscheidt van de rest van de aardse schepselen. Sociale activiteit draagt een particulier teken in zich van de mens en van de humaniteit, dat van een persoon die handelt binnen een gemeenschap van personen: dit teken bepaalt de interne karakteristieken van de mens en in zekere zin bepaalt het zijn eigenlijke natuur vgl: De natuurlijke sociale dispositie van de mens maakt ook duidelijk dat de oorsprong van de maatschappij niet gevonden wordt in een "contract" of "overeenkomst", maar in de menselijke natuur zelf; en hieruit vloeit de mogelijkheid voort om vrijelijk overeenkomsten tot vereniging te sluiten. Men mag niet vergeten dat de ideologieën van het sociaal contract gebaseerd zijn op een valse antropologie en bijgevolg kunnen zijn resultaten niet voordelig zijn voor een maatschappij of voor een volk - en ze zijn dit inderdaad nooit geweest. Het magisterium heeft openlijk dergelijke visies als absurd en zeer schadelijk aangemerkt[[[705|50]]]. Dit relationeel kenmerk krijgt in het licht van het geloof een diepere en meer stabiele betekenis. Gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God (Gen. 1, 26)[[b:Gen. 1, 26]] en zichtbaar gemaakt in het universum om in de maatschappij te kunnen leven (Gen. 2, 20.23)[[b:Gen. 2, 20.23]] en om de aarde te beheersen (Gen. 1, 26.28-30)[[b:Gen. 1, 26.28-30]], is de menselijke persoon dus vanaf het begin geroepen tot het sociale leven: “God schiep de mens niet als een ‘solitair wezen’, maar wilde dat hij een ‘sociaal wezen’ was. Het sociale leven is daarom niet iets uiterlijks van de mens: hij kan slechts groeien en zijn roeping verwezenlijken in relatie met anderen” Libertatis conscientia, 32[[1533|32]].
Referenties naar alinea 149: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
150
De sociale natuur van de menselijke wezens leidt niet automatisch tot gemeenschap tussen personen, tot de gave van zichzelf. Door trots en zelfzucht ontdekt de mens in zichzelf de zaden van asociaal gedrag, van impulsen om zich in zijn eigen individualiteit op te sluiten en om zijn naaste te domineren vgl: Gaudium et Spes, 25[[[575|25]]]. Elke maatschappij die naam waardig, kan er zeker van zijn dat ze in de waarheid staat wanneer elk van haar leden, dankzij hun capaciteit om het goede te kennen, de waarheid voor zichzelf en voor de anderen kan nastreven. Het is uit liefde voor hun eigen welzijn en voor dat van anderen dat de mensen zich in stabiele groepen verenigen met als doel het algemeen welzijn te realiseren. Ook de verschillende maatschappijen moeten relaties van solidariteit, communicatie en samenwerking aangaan, ten dienste van de mens en van het algemeen welzijn vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 26[[[350|26]]] vgl: Gaudium et Spes, 76[[[575|76]]].
Referenties naar alinea 150: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
151
De sociale natuur van de mens is niet uniform maar wordt uitgedrukt op verschillende wijzen. In feite hangt het algemeen welzijn af van een gezond sociaal pluralisme. De verschillende componenten van de maatschappij worden geroepen om een verenigd en harmonieus geheel op te bouwen, waarin elk element zijn eigenheden en autonomie kan bewaren en ontwikkelen. Sommige componenten — zoals het gezin, de burgerlijke gemeenschap en de religieuze gemeenschap — beantwoorden meer direct aan de diepste natuur van de mens, terwijl andere meer op een willekeurige basis tot stand komen: “Om de deelname van zoveel mogelijk mensen aan het sociale leven mogelijk te maken, moet de oprichting worden aangemoedigd van verenigingen en instellingen op vrijwilligersbasis ‘ten dienste van economische, culturele, sociale, sportieve, recreatieve, beroepsmatige en politieke doelstellingen, zowel binnen de nationaal-politieke gemeenschappen als op wereldvlak”. Deze ‘socialisatie’ is eveneens de uitdrukking van de natuurlijke neiging die de mensen aanzet zich te verenigen om samen de doelstellingen te verwezenlijken die zij, steunend op hun individuele capaciteiten niet kunnen realiseren. Zij ontwikkelt de persoonlijke kwaliteiten, in het bijzonder de zin voor initiatief en verantwoordelijkheid. Ze helpt de rechten van de persoon te waarborgen” Catechismus van de Katholieke Kerk, 1882[[1|1882]].
Referenties naar alinea 151: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Mensenrechten
- Paragraaf 1 De waarde van de mensenrechten
152
De beweging naar het identificeren en proclameren van de mensenrechten is één van de meest belangrijke pogingen om effectief gevolg te geven aan de onherleidbare eisen van de menselijke waardigheid vgl: Dignitatis Humanae, 1[[[702|1]]]. De Kerk ziet in deze rechten een buitengewone gelegenheid die onze tijd biedt om, door het affirmeren ervan, meer doeltreffend de menselijke waardigheid te erkennen en om haar universeel te bevorderen als een eigenschap die door God, de Schepper, in zijn schepsel is gegrift vgl: Gaudium et Spes, 41[[[575|41]]] vgl: Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (32)[[[2456|(32)]]]. Het magisterium van de Kerk heeft niet nagelaten om de positieve waarde te onderstrepen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens[1491], aangenomen door de Verenigde Naties op 10 december 1948, en door paus Johannes Paulus II omschreven als een “ware mijlpaal op de weg van de morele vooruitgang van de mensheid” De waardigheid van de menselijke persoon als grondslag voor rechtvaardigheid en vrede , 7[[1942|7]] vgl: voor Johannes Paulus blijft deze Verklaring "één van de hoogste uitdrukkingen van het menselijke geweten van onze tijd"[[[771|2]]].
Referenties naar alinea 152: 1
Verbum Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
153
In feite moeten de fundamenten van de mensenrechten worden gezocht in de waardigheid van elk menselijk wezen vgl: Gaudium et Spes, 27[[[575|27]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1930[[[1|1930]]]. Deze waardigheid, die inherent is aan het menselijke leven zelf en waarover elke persoon in gelijke mate beschikt, wordt op de eerste plaats waargenomen en begrepen door de rede. Het natuurlijk fundament van de rechten komt nog meer solide over wanneer men in het licht van het bovennatuurlijke overweegt dat de menselijke waardigheid, nadat ze door God was geschonken en nadat ze door de zonde zwaargewond was geraakt, door Jezus Christus op zich werd genomen en afgekocht in zijn incarnatie, dood en verrijzenis vgl: Pacem in Terris, 11[[[53|11]]] vgl: Gaudium et Spes, 22[[[575|22]]].
De ultieme bron van de mensenrechten vindt men niet terug in de eenvoudige wil van de menselijke wezens vgl: Pacem in Terris, 38[[[53|38]]], in de realiteit van de Staat, in de openbare machten, maar wel in de mens zelf en in God, zijn Schepper. Deze rechten zijn “universeel, onschendbaar, onvervreemdbaar” Pacem in Terris, 145[[53|145]]. Universeel omdat ze aanwezig zijn in alle menselijke wezens, zonder uitzonderingen in tijd, plaats of subject. Onschendbaar voor zover zij “inherent zijn aan de menselijke persoon en aan de menselijke waardigheid” In het respect van de mensenrechten ligt het gehiem van de ware vrede, 3[[256|3]] en omdat het “ijdel zou zijn om rechten te proclameren indien tegelijk niet alles in het werk werd gesteld om de plicht te verzekeren om ze te doen respecteren, door iedereen, overal en voor iedereen” Voor het Internationaal Congres over de Mensenrechten, Teheran[[2488]]. Onvervreemdbaar in de mate dat “niemand op legitieme wijze zijn gelijken, wie dat ook moge zijn, van zijn rechten kan beroven, omdat dit gelijk zou staan met het schenden van hun natuur” In het respect van de mensenrechten ligt het gehiem van de ware vrede, 3[[256|3]].
De ultieme bron van de mensenrechten vindt men niet terug in de eenvoudige wil van de menselijke wezens vgl: Pacem in Terris, 38[[[53|38]]], in de realiteit van de Staat, in de openbare machten, maar wel in de mens zelf en in God, zijn Schepper. Deze rechten zijn “universeel, onschendbaar, onvervreemdbaar” Pacem in Terris, 145[[53|145]]. Universeel omdat ze aanwezig zijn in alle menselijke wezens, zonder uitzonderingen in tijd, plaats of subject. Onschendbaar voor zover zij “inherent zijn aan de menselijke persoon en aan de menselijke waardigheid” In het respect van de mensenrechten ligt het gehiem van de ware vrede, 3[[256|3]] en omdat het “ijdel zou zijn om rechten te proclameren indien tegelijk niet alles in het werk werd gesteld om de plicht te verzekeren om ze te doen respecteren, door iedereen, overal en voor iedereen” Voor het Internationaal Congres over de Mensenrechten, Teheran[[2488]]. Onvervreemdbaar in de mate dat “niemand op legitieme wijze zijn gelijken, wie dat ook moge zijn, van zijn rechten kan beroven, omdat dit gelijk zou staan met het schenden van hun natuur” In het respect van de mensenrechten ligt het gehiem van de ware vrede, 3[[256|3]].
Referenties naar alinea 153: 1
Verbum Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
154
De mensenrechten moeten niet alleen afzonderlijk maar ook als geheel worden beschermd: een gedeeltelijke bescherming zou zich vertalen in een soort van gebrek in erkenning. Zij beantwoorden aan de eisen van de waardigheid van de menselijke persoon en houden op de eerste plaats de vervulling in van de essentiële noden van de persoon in materiële en geestelijke aangelegenheden. “Deze rechten gelden in alle levensfasen, en in elke politieke, sociale, economische en culturele context. Zij vormen samen een onlosmakelijke eenheid die duidelijk gericht is op het bevorderen van het welzijn van de persoon en van de samenleving (...) De integrale bevordering van alle soorten mensenrechten is de werkelijke waarborg voor de volledige eerbiediging van elk van deze rechten” In het respect van de mensenrechten ligt het gehiem van de ware vrede, 3[[256|3]]. Universaliteit en ondeelbaarheid zijn de onderscheidende kenmerken van de mensenrechten: het “zijn de twee leidende principes die tegelijk vragen dat de mensenrechten in de verschillende culturen geïntegreerd zouden worden, en dat hun juridisch profiel versterkt zou worden opdat ze ten volle gerespecteerd zouden worden” Uit recht op gerechtigheid voor ieder groeit de vrede voor allen, 2[[1490|2]].
Referenties naar alinea 154: 1
Verbum Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De specificatie van de mensenrechten
155
De leer van paus Johannes XXIII vgl: Pacem in Terris[[[53]]], van het Tweede Vaticaans Concilie vgl: Gaudium et Spes, 26[[[575|26]]], en van paus Paulus VI vgl: Tot de 20ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, 6[[[277|6]]] vgl: Aan het einde van de 3e Gewone Bisschoppensynode over "Evangelisatie in de moderne wereld"[[[446]]], heeft overvloedige aanwijzingen gegeven omtrent de opvatting van de mensenrechten zoals gedefinieerd door het magisterium. Paus Johannes Paulus II heeft hiervan een lijst opgesteld in de encycliek Centesimus Annus[3]: “Het recht op leven, waarvan een wezenlijk deel het recht is om, na verwekt te zijn, te groeien in de schoot van de moeder; het recht om te leven in een gezin dat één is, en in een moreel milieu dat gunstig is voor de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid; het recht om het eigen verstand en de eigen wil te doen rijpen in het zoeken en het kennen van de waarheid; het recht om deel te nemen aan de arbeid om de aardse goederen ten nutte te maken en om uit die arbeid het levensonderhoud van zichzelf en van zijn dierbaren te winnen; het recht om vrij een gezin te stichten en om kinderen te ontvangen en op te voeden door de seksualiteit op verantwoorde wijze te beleven. Bron en synthese van deze rechten is in zekere zin de godsdienstvrijheid, begrepen als recht om in de waarheid van het eigen geloof te leven en in overeenstemming met de transcendente waardigheid van de eigen persoon” Centesimus Annus, 47[[3|47]] vgl: De waardigheid van de menselijke persoon als grondslag voor rechtvaardigheid en vrede , 13[[[1942|13]]].
Het eerste recht dat in deze lijst wordt gepresenteerd, is het recht op leven vanaf de conceptie tot aan het natuurlijke einde vgl: Evangelium Vitae, 2[[[2|2]]]. Dit is de voorwaarde voor het uitoefenen van alle andere rechten dat in het bijzonder de ongeoorloofdheid van gelijk welke vorm van opzettelijke abortus en euthanasie impliceert vgl: Gaudium et Spes, 27[[[575|27]]] vgl: Veritatis Splendor, 80[[[83|80]]] vgl: Evangelium Vitae, 7-28[[[2|7-28]]]. De zeer hoge waarde van het recht op godsdienstvrijheid wordt onderstreept: “alle mensen moeten vrij zijn van dwang, of die nu door enkelingen, door sociale groepen, of door enige menselijke macht wordt uitgeoefend, en wel zo, dat in godsdienstige aangelegenheden niemand gedwongen wordt te handelen tegen zijn geweten in, noch belemmerd wordt om, binnen passende grenzen, privé of publiek, alleen of samen met anderen volgens zijn geweten te handelen” Dignitatis Humanae, 2[[702|2]]. Het respect voor dit recht is een graadmeter voor “de werkelijke vooruitgang van de mens onder elk bewind, in iedere gemeenschap, in elk systeem of milieu” Redemptor Hominis, 17[[237|17]].
Het eerste recht dat in deze lijst wordt gepresenteerd, is het recht op leven vanaf de conceptie tot aan het natuurlijke einde vgl: Evangelium Vitae, 2[[[2|2]]]. Dit is de voorwaarde voor het uitoefenen van alle andere rechten dat in het bijzonder de ongeoorloofdheid van gelijk welke vorm van opzettelijke abortus en euthanasie impliceert vgl: Gaudium et Spes, 27[[[575|27]]] vgl: Veritatis Splendor, 80[[[83|80]]] vgl: Evangelium Vitae, 7-28[[[2|7-28]]]. De zeer hoge waarde van het recht op godsdienstvrijheid wordt onderstreept: “alle mensen moeten vrij zijn van dwang, of die nu door enkelingen, door sociale groepen, of door enige menselijke macht wordt uitgeoefend, en wel zo, dat in godsdienstige aangelegenheden niemand gedwongen wordt te handelen tegen zijn geweten in, noch belemmerd wordt om, binnen passende grenzen, privé of publiek, alleen of samen met anderen volgens zijn geweten te handelen” Dignitatis Humanae, 2[[702|2]]. Het respect voor dit recht is een graadmeter voor “de werkelijke vooruitgang van de mens onder elk bewind, in iedere gemeenschap, in elk systeem of milieu” Redemptor Hominis, 17[[237|17]].
Referenties naar alinea 155: 1
Verbum Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Rechten en plichten
156
Onafscheidelijk verbonden met het thema van de rechten van de mens, is dat van de plichten van de mens, waaraan door de interventies van het magisterium een passend gewicht is verleend. De wederzijdse complementariteit van rechten en plichten — zij zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden —, op de eerste plaats in de menselijke persoon, die er de drager van is, wordt verschillende keren in herinnering gebracht vgl: Pacem in Terris, 39-45[[[53|39-45]]] vgl: Gaudium et Spes, 26[[[575|26]]]. Deze band bezit ook een sociale dimensie: “in de menselijke maatschappij schept elk recht door de natuur aan een persoon verleend, bij de anderen een plicht, namelijk het erkennen en het respecteren van dit recht” Pacem in Terris, 44[[53|44]]. Het magisterium onderstreept de tegenspraak die aanwezig is in het affirmeren van rechten zonder de erkenning van de verantwoordelijkheden die hieraan vasthangen. “Zij die derhalve hun eigen rechten opeisen maar die tegelijk vergeten of verwaarlozen om hun respectievelijke plichten te vervullen, zijn mensen die met de ene hand bouwen en met de andere hand vernielen” Pacem in Terris, 44[[53|44]].
Referenties naar alinea 156: 1
Verbum Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 De rechten van volken en naties
157
Evangelii Gaudium ->=geentekst=
De wereld genezen - 2. Geloof en menselijke waardigheid ->=geentekst=
Het domein van de mensenrechten heeft zich uitgebreid tot de rechten van de volken en de naties vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 33[[[350|33]]] vgl: Centesimus Annus, 21[[[3|21]]]: Immers, “wat waar is voor de mens is ook waar voor de volken” Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, (8)[[2452|(8)]]. Het magisterium brengt in herinnering dat het internationaal recht “rust op het principe van gelijk respect voor de staten, voor het zelfbeschikkingsrecht van elk volk en voor hun vrije samenwerking met het oog op het hogere algemeen welzijn van de mensheid” Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, (8)[[2452|(8)]]. Vrede is niet alleen gebaseerd op het respect voor de mensenrechten maar ook op het respect voor de rechten van de volken, in het bijzonder op het recht op onafhankelijkheid vgl: Tot het Corps diplomatique, (7-8)[[[2491|(7-8)]]].
De rechten van de naties zijn niets minder dan “‘mensenrechten’ gezien op dit specifieke niveau van het gemeenschapsleven” Voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de wereldorganisatie, 8[[771|8]]. De natie bezit een “fundamenteel recht op bestaan”, op “zijn eigen taal en cultuur, waardoor een volk zich uitdrukt en zijn originele geestelijke ‘soevereiniteit’ bevordert”, op “het inrichten van zijn leven in overeenstemming met zijn eigen tradities, uiteraard met uitsluiting van elk misbruik van de fundamentele mensenrechten en in het bijzonder met uitsluiting van het onderdrukken van minderheden”, op “het opbouwen van zijn toekomst door het verschaffen van een geschikte opvoeding voor de jongere generatie” Voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de wereldorganisatie, 8[[771|8]]. De internationale orde vereist een evenwicht tussen particulariteit en universaliteit. Elke natie wordt opgeroepen om dit te realiseren. Hun eerste plicht is te leven in een houding van vrede, respect voor en solidariteit met de andere naties.
De rechten van de naties zijn niets minder dan “‘mensenrechten’ gezien op dit specifieke niveau van het gemeenschapsleven” Voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de wereldorganisatie, 8[[771|8]]. De natie bezit een “fundamenteel recht op bestaan”, op “zijn eigen taal en cultuur, waardoor een volk zich uitdrukt en zijn originele geestelijke ‘soevereiniteit’ bevordert”, op “het inrichten van zijn leven in overeenstemming met zijn eigen tradities, uiteraard met uitsluiting van elk misbruik van de fundamentele mensenrechten en in het bijzonder met uitsluiting van het onderdrukken van minderheden”, op “het opbouwen van zijn toekomst door het verschaffen van een geschikte opvoeding voor de jongere generatie” Voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de wereldorganisatie, 8[[771|8]]. De internationale orde vereist een evenwicht tussen particulariteit en universaliteit. Elke natie wordt opgeroepen om dit te realiseren. Hun eerste plicht is te leven in een houding van vrede, respect voor en solidariteit met de andere naties.
Referenties naar alinea 157: 3
Verbum Domini ->=geentekst=Evangelii Gaudium ->=geentekst=
De wereld genezen - 2. Geloof en menselijke waardigheid ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 5 Het overbruggen van de kloof tussen de letter en de geest
158
De plechtige proclamatie van de rechten van de mens wordt tegengesproken door de pijnlijke realiteit van schendingen, oorlogen en allerlei soorten van geweld, in de eerste plaats de genocides en de massadeportaties, de verspreiding op virtueel wereldwijde schaal van steeds nieuwe vormen van slavernij, zoals mensenhandel, kindsoldaten, uitbuiting van arbeiders, illegale drugshandel, prostitutie. “Ook in de landen met democratische regeringsvormen worden deze rechten niet immer volledig gerespecteerd” Centesimus Annus, 47[[3|47]].
Ongelukkig genoeg bestaat er een kloof tussen de “letter” en de “geest” van de mensenrechten vgl: Redemptor Hominis, 17[[[237|17]]], waarvoor dikwijls slechts een zuiver formeel respect wordt betoond. De sociale leer van de Kerk, rekening houdend met het privilege toegekend door het Evangelie aan de armen, herbevestigt herhaaldelijk dat “de meer behoeden zouden moeten verzaken aan sommige van hun rechten zodat ze hun goederen meer edelmoedig ten dienste van de anderen zouden stellen” en dat een excessieve bevestiging van gelijkheid “aanleiding kan geven tot een individualisme waarin ieder zijn eigen rechten opeist zonder te wensen verantwoordelijk te zijn voor het algemeen welzijn” Octogesima Adveniens, 23[[809|23]].
Ongelukkig genoeg bestaat er een kloof tussen de “letter” en de “geest” van de mensenrechten vgl: Redemptor Hominis, 17[[[237|17]]], waarvoor dikwijls slechts een zuiver formeel respect wordt betoond. De sociale leer van de Kerk, rekening houdend met het privilege toegekend door het Evangelie aan de armen, herbevestigt herhaaldelijk dat “de meer behoeden zouden moeten verzaken aan sommige van hun rechten zodat ze hun goederen meer edelmoedig ten dienste van de anderen zouden stellen” en dat een excessieve bevestiging van gelijkheid “aanleiding kan geven tot een individualisme waarin ieder zijn eigen rechten opeist zonder te wensen verantwoordelijk te zijn voor het algemeen welzijn” Octogesima Adveniens, 23[[809|23]].
Referenties naar alinea 158: 1
Verbum Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
159
Broederschap: grondslag en weg naar vrede ->=geentekst=
De Kerk, die zich bewust is dat haar essentieel religieuze zending de verdediging en bevordering van de fundamentele mensenrechten inhoudt vgl: Centesimus Annus, 54[[[3|54]]], “erkent en waardeert ten zeerste de dynamiek van het huidige levensgetij, waardoor deze rechten overal bevorderd worden” Gaudium et Spes, 41[[575|41]]. De Kerk ervaart ten zeerste de noodzaak om rechtvaardigheid vgl: Tot de leden van het Rechtbank van de Romeinse Rota, 4[[[2492|4]]] en mensenrechten vgl: Codex Iuris Canonici, 208-223[[[30|208-223]]]in haar eigen rangen te respecteren.
Het pastoraal engagement ontwikkelt zich in een tweevoudige richting: in de proclamatie van de christelijke fundamenten van de mensenrechten en in het aanklagen van de schendingen van deze rechten vgl: 70-90[[[2493]]]. Bij elke gebeurtenis is “het verkondigen steeds belangrijker dan het aanklagen, en het laatste kan niet afzien van het eerste, dat er de echte sterkte aan geeft en de kracht van de hoogste motivering” Sollicitudo Rei Socialis, 41[[350|41]]. Terwille van een grotere doeltreffendheid staat dit engagement open voor oecumenische samenwerking, voor dialoog met andere religies, voor alle geschikte contacten met andere organisaties, gouvernementele en niet-gouvernementele, op het nationale en op het internationale niveau. De Kerk vertrouwt bovenal op de hulp van de Heer en van zijn Geest die, neergestort in de harten van de mensen, de beste garantie biedt voor het respecteren van de rechtvaardigheid en van de mensenrechten, en dus voor het bijdragen tot de vrede. “De bevordering van rechtvaardigheid en vrede en het doordringen van alle sferen van de menselijke maatschappij met het licht en de gist van het Evangelie, hebben steeds het voorwerp uitgemaakt van de inspanningen van de Kerk om het gebod van de Heer te vervullen” Iustitiam et pacem[[2494]].
Het pastoraal engagement ontwikkelt zich in een tweevoudige richting: in de proclamatie van de christelijke fundamenten van de mensenrechten en in het aanklagen van de schendingen van deze rechten vgl: 70-90[[[2493]]]. Bij elke gebeurtenis is “het verkondigen steeds belangrijker dan het aanklagen, en het laatste kan niet afzien van het eerste, dat er de echte sterkte aan geeft en de kracht van de hoogste motivering” Sollicitudo Rei Socialis, 41[[350|41]]. Terwille van een grotere doeltreffendheid staat dit engagement open voor oecumenische samenwerking, voor dialoog met andere religies, voor alle geschikte contacten met andere organisaties, gouvernementele en niet-gouvernementele, op het nationale en op het internationale niveau. De Kerk vertrouwt bovenal op de hulp van de Heer en van zijn Geest die, neergestort in de harten van de mensen, de beste garantie biedt voor het respecteren van de rechtvaardigheid en van de mensenrechten, en dus voor het bijdragen tot de vrede. “De bevordering van rechtvaardigheid en vrede en het doordringen van alle sferen van de menselijke maatschappij met het licht en de gist van het Evangelie, hebben steeds het voorwerp uitgemaakt van de inspanningen van de Kerk om het gebod van de Heer te vervullen” Iustitiam et pacem[[2494]].
Referenties naar alinea 159: 2
Verbum Domini ->=geentekst=Broederschap: grondslag en weg naar vrede ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 Principes van de sociale leer van de Kerk
- Artikel 1 Betekenis en eenheid
160
De permanente principes van de sociale leer van de Kerk vgl: Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (29-42)[[[2456|(29-42)]]]vormen het echte hart van de katholieke sociale leer. Concreet gaat het over het principe van de waardigheid van de menselijke persoon, dat reeds werd behandeld in het vorige hoofdstuk en dat de basis vormt voor al de andere principes en de inhoud van de sociale leer van de Kerk vgl: Mater et Magistra, 220[[[90|220]]]; het principe van het algemeen welzijn; het principe van de subsidiariteit en het principe van de solidariteit. Deze principes, die de uitdrukking zijn van de volledige waarheid omtrent de mens en die worden gekend door geloof en rede, zijn geboren uit “de confrontatie van de boodschap van het Evangelie en zijn eisen, die samengevat zijn in het hoogste gebod van de liefde tot God en tot de naaste in gerechtigheid, met de problemen die voortkomen uit het sociale leven” Libertatis conscientia, 72[[1533|72]]. In de loop van de geschiedenis en met behulp van het licht van de Geest, heeft de Kerk wijselijk nagedacht binnen haar eigen geloofstraditie en is ze in staat geweest om zelfs een nog meer accuraat fundament en vorm te geven aan deze principes, door hen progressief uiteen te zetten in de poging om op een samenhangende manier een antwoord te formuleren op de vragen van de tijd en op de voortdurende ontwikkelingen van het sociale leven.
Referenties naar alinea 160: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
161
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Dit zijn principes met een algemeen en een fundamenteel karakter, aangezien zij betrekking hebben op de sociale realiteit in haar geheel: gaande van interpersoonlijke relaties gekenmerkt door hun nabijheid en onmiddellijkheid tot relaties begunstigd door politiek, economie en recht of van relaties tussen gemeenschappen en groepen tot relaties tussen volken en naties. Omwille van hun permanentie in de tijd en omwille van hun universele betekenis, stelt de Kerk hen voor als de voornaamste en fundamentele referentiële parameters voor het interpreteren en beoordelen van sociale fenomenen, wat de noodzakelijke bron vormt voor het opstellen van criteria voor het onderscheiden en richten van de sociale actie in gelijk welk domein.
Referenties naar alinea 161: 2
Evangelii Gaudium ->=geentekst=De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
162
De principes van de sociale leer van de Kerk moeten worden gewaardeerd in hun eenheid, verwevenheid en articulatie. Deze vereiste vindt haar grondslag in de betekenis die de Kerk zelf toeschrijft aan haar sociale leer, namelijk als een eengemaakt leerstellig “corpus” dat de sociale realiteiten op een systematische manier interpreteert vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 1[[[350|1]]]. De aandacht die men verleent aan elk van deze principes in hun eigen specificiteit, mag niet leiden tot het gebruik ervan op een partiële of op een foutieve manier, wat het geval zou zijn indien men ze los en gescheiden van alle andere principes zou inroepen. Een diepgaand theoretisch verstaan en de actuele toepassing van zelfs maar één van deze sociale principes toont zonneklaar het wederzijdse karakter, de complementariteit en de banden die hen structureren. Deze fundamentele principes van de sociale leer van de Kerk vertegenwoordigen bovendien veel meer dan een louter permanent patrimonium ter reflectie — wat eveneens behoort tot de kern van de christelijke boodschap —, omdat zij voor allen de mogelijke wegen aangeven om een goed en authentiek vernieuwd sociaal leven op te bouwen vgl: Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (47)[[[2456|(47)]]].
Referenties naar alinea 162: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
163
De principes van de sociale leer vormen in hun geheel de eerste articulatie van de waarheid omtrent de maatschappij, waardoor elk geweten wordt uitgedaagd en uitgenodigd om, in vrijheid en in volledige medeverantwoordelijkheid met alle mensen en ten opzichte van alle mensen zonder onderscheid, te interageren met elk ander geweten. De mens kan immers de vraag naar de waarheid en de betekenis van het sociale leven niet ontwijken, voor zover de maatschappij een realiteit is die niet vreemd is aan zijn wezen.
Deze principes hebben een diepe morele betekenis omdat zij verwijzen naar de ultieme fundamenten die het sociale leven organiseren. Om hen volledig te kunnen verstaan, is het noodzakelijk om in overeenstemming met hen te handelen, door de weg van ontwikkeling te volgen die zij aanwijzen voor een menswaardig leven. De ethische eis die inherent is aan deze grote sociale principes, houdt tegelijk verband met het persoonlijk gedrag van individuen - zij zijn immers de eerste en onvervangbare verantwoordelijke subjecten van het sociale leven op elk niveau - en met de instituties die worden vertegenwoordigd door wetten, traditionele normen en burgerlijke structuren, omwille van hun capaciteit om de keuzes van veel mensen voor lange tijd te beïnvloeden en te bepalen. In feite brengen deze principes in herinnering dat de oorsprong van een maatschappij die bestaat in de geschiedenis, teruggevonden wordt in de vervlechting van de vrijheden van alle personen die in de maatschappij met elkaar interageren, en die door hun keuzes tot haar opbouw of verarming bijdragen.
Deze principes hebben een diepe morele betekenis omdat zij verwijzen naar de ultieme fundamenten die het sociale leven organiseren. Om hen volledig te kunnen verstaan, is het noodzakelijk om in overeenstemming met hen te handelen, door de weg van ontwikkeling te volgen die zij aanwijzen voor een menswaardig leven. De ethische eis die inherent is aan deze grote sociale principes, houdt tegelijk verband met het persoonlijk gedrag van individuen - zij zijn immers de eerste en onvervangbare verantwoordelijke subjecten van het sociale leven op elk niveau - en met de instituties die worden vertegenwoordigd door wetten, traditionele normen en burgerlijke structuren, omwille van hun capaciteit om de keuzes van veel mensen voor lange tijd te beïnvloeden en te bepalen. In feite brengen deze principes in herinnering dat de oorsprong van een maatschappij die bestaat in de geschiedenis, teruggevonden wordt in de vervlechting van de vrijheden van alle personen die in de maatschappij met elkaar interageren, en die door hun keuzes tot haar opbouw of verarming bijdragen.
Referenties naar alinea 163: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Het principe van het algemeen welzijn
- Paragraaf 1 Betekenis en voornaamste implicaties
164
Uit de waardigheid, de eenheid en de gelijkheid van alle mensen vloeit het principe van het algemeen welzijn voort, waar elk aspect van het sociale leven zich naar moet richten indien het zijn diepste betekenis wil bereiken. In zijn primaire en algemeen aanvaarde betekenis duidt het algemeen welzijn op “het totaal van die sociale voorwaarden, waardoor zowel groepen als enkelingen hun eigen volmaaktheid vollediger en vlugger kunnen bereiken” Gaudium et Spes, 26[[575|26]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1905-1912[[[1|1905-1912]]] vgl: Mater et Magistra, 56[[[90|56]]] vgl: Pacem in Terris, 65[[[53|65]]] vgl: Octogesima Adveniens, 46[[[809|46]]].
Het algemeen welzijn bestaat niet uit de eenvoudige optelsom van het particulier welzijn van elk subject van een sociaal lichaam. Als bezit van allen en van iedereen, is en blijft het “algemeen”, omdat het ondeelbaar is en enkel samen kan bereikt en vergroot en bewaard worden, ook met het oog op de toekomst. Net zoals het moreel handelen van een individu wordt gerealiseerd in het doen van het goede, komt het sociaal handelen tot volle wasdom door het algemeen welzijn tot stand te brengen. Het algemeen welzijn kan in feite worden begrepen als de sociale en gemeenschappelijke dimensie van wat moreel goed is.
Het algemeen welzijn bestaat niet uit de eenvoudige optelsom van het particulier welzijn van elk subject van een sociaal lichaam. Als bezit van allen en van iedereen, is en blijft het “algemeen”, omdat het ondeelbaar is en enkel samen kan bereikt en vergroot en bewaard worden, ook met het oog op de toekomst. Net zoals het moreel handelen van een individu wordt gerealiseerd in het doen van het goede, komt het sociaal handelen tot volle wasdom door het algemeen welzijn tot stand te brengen. Het algemeen welzijn kan in feite worden begrepen als de sociale en gemeenschappelijke dimensie van wat moreel goed is.
Referenties naar alinea 164: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
165
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Een maatschappij die op alle niveaus waarlijk wenst zich ten dienste te blijven stellen van het menselijk wezen, legt het algemeen welzijn - het welzijn van alle mensen en van de ganse persoon - als haar eerste doel vast vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1912[[[1|1912]]]. De persoon kan zijn eigen verwerkelijking niet alleen in zichzelf vinden, dit wil zeggen los van het feit dat hij bestaat “met” anderen en “voor” anderen. Deze waarheid vereist niet gewoon een samenleven op de verschillende niveaus van het relationele en sociale leven, maar wel dat de mens onophoudelijk op zoek gaat - in de concrete praxis en niet louter op het vlak van de ideeën - naar het goede, dit wil zeggen de betekenis en de waarheid die worden gevonden in bestaande vormen van sociaal leven. Geen enkele uitdrukking van het sociaal-zijn - van het gezin tot de intermediaire sociale groepen, verenigingen, ondernemingen van economische aard, steden, streken, staten, tot en met de gemeenschap van volken en naties - kan ontsnappen aan het vraagstuk van het algemeen welzijn, dat constitutief is voor haar betekenis en de authentieke reden vormt voor haar bestaan vgl: Pacem in Terris, 64[[[53|64]]].
Referenties naar alinea 165: 2
Tot het Corps Diplomatique (2019) ->=geentekst=De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Verantwoordelijkheid van iedereen voor het algemeen welzijn
166
De eisen van het algemeen welzijn zijn afhankelijk van de sociale condities van elke historische periode en zijn nauw verbonden met het respect voor en de integrale bevordering van de persoon en van zijn fundamentele rechten vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1907[[[1|1907]]]. Deze eisen houden op de eerste plaats het engagement voor de vrede in, de organisatie van de machten van de Staat, een degelijk juridisch systeem, de bescherming van het milieu, het voorzien van de basisdiensten aan alle personen, waarvan sommige vallen onder de mensenrechten: voedsel, woning, werkgelegenheid, opvoeding en toegang tot cultuur, transport, gezondheid, vrije circulatie van informatie en bescherming van de godsdienstvrijheid vgl: Gaudium et Spes, 26[[[575|26]]]. Ook mag men de bijdrage niet vergeten die elke natie verplicht is te leveren voor een waarachtige wereldwijde samenwerking met het oog op het algemeen welzijn van de ganse mensheid en eveneens van toekomstige generaties vgl: Mater et Magistra, 79[[[90|79]]].
Referenties naar alinea 166: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
167
Het algemeen welzijn verplicht daarom alle leden van de maatschappij; niemand is ontslagen van medewerking — volgens zijn eigen mogelijkheden — aan de realisatie en aan de ontwikkeling van dit welzijn vgl: Mater et Magistra[[[90]]] vgl: Octogesima Adveniens, 46[[[809|46]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1913[[[1|1913]]]. Het algemeen welzijn moet in zijn totaliteit worden gediend; niet volgens reductionistische visies die ondergeschikt zijn aan de voordelen van bepaalde mensen, maar vertrekkend van een logica die gericht is op het opnemen van een zo groot mogelijke verantwoordelijkheid. Het algemeen welzijn vloeit voort uit de hoogste menselijke neigingen Ed. Leon. 7, 170: De heilige Heilige Thomas van Aquino plaatst de "kennis van de waarheid omtrent God" en het "leven in de gemeenschap" bij het hoogste en meest specifieke niveau van "inclinationes naturales" van de mens "Secundum igitur ordinem inclinationum naturalium est ordo praeceptorum legis naturae (...) Tertio modo inest homini inclinatio ad bonum secundum naturam rationis, quae est sibi propria; sicut homo habet naturalem inclinationem ad hoc quod veritatem cognoscat de Deo, et ad hoc quod in societate vivat"[[t:ia-iiae q. 94 a. 2]], maar het is een moeilijk te realiseren goed omdat het de onophoudelijke vaardigheid en inspanning vereist om het welzijn van anderen na te streven alsof het om het eigen welzijn ging.
Ook hebben allen het recht om te genieten van de condities van het sociale leven die voortkomen uit de zoektocht naar het algemeen welzijn. Het onderricht van Pius XI blijft zeer actueel: “de verdeling van de geschapen goederen is, zoals elk schrander mens kan zien, heden onderhevig aan ernstige ontregelingen die te wijten zijn aan de grote ongelijkheid tussen een handvol extreem rijken en de ontelbare behoeftigen. Die verdeling moet ervoor zorgen dat iedereen krijgt wat hem toekomt en beantwoorden aan de eisen van het algemeen welzijn en aan de normen van de sociale rechtvaardigheid.” Quadragesimo Anno, 137[[652|137]].
Ook hebben allen het recht om te genieten van de condities van het sociale leven die voortkomen uit de zoektocht naar het algemeen welzijn. Het onderricht van Pius XI blijft zeer actueel: “de verdeling van de geschapen goederen is, zoals elk schrander mens kan zien, heden onderhevig aan ernstige ontregelingen die te wijten zijn aan de grote ongelijkheid tussen een handvol extreem rijken en de ontelbare behoeftigen. Die verdeling moet ervoor zorgen dat iedereen krijgt wat hem toekomt en beantwoorden aan de eisen van het algemeen welzijn en aan de normen van de sociale rechtvaardigheid.” Quadragesimo Anno, 137[[652|137]].
Referenties naar alinea 167: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 De taken van de politieke gemeenschap
168
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
De verantwoordelijkheid voor het streven naar het algemeen welzijn, is niet alleen een zaak van individuen maar ook van de Staat, aangezien het algemeen welzijn de bestaansreden zelf is van het politieke gezag vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1910[[[1|1910]]]. Aan de burgerlijke maatschappij, waarvan de staat de uitdrukking is, moet de staat immers de samenhang, de eenheid en de organisatie garanderen vgl: Gaudium et Spes, 74[[[575|74]]] vgl: Redemptor Hominis, 17[[[237|17]]] zodat het algemeen welzijn kan worden nagestreefd met de hulp van elke burger. De individuele persoon, het gezin of de intermediaire groepen zijn niet in staat om op eigen kracht hun volle ontwikkeling te bereiken. Vandaar de noodzaak van politieke instellingen die als doel hebben om aan de personen de noodzakelijke goederen — materiële, culturele, morele, spirituele — ter beschikking te stellen om een waarlijk menselijk leven te leiden. Het doel van het sociale leven is het historisch realiseerbare algemeen welzijn vgl: Rerum Novarum[[[651]]] vgl: La Solennità, 10[[[778|10]]].
Referenties naar alinea 168: 2
Evangelii Gaudium ->=geentekst=De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
169
Om het algemeen welzijn te garanderen, heeft de regering van elk land de specifieke plicht om de verschillende sectoriële belangen op een rechtvaardige manier te harmoniseren vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1908[[[1|1908]]]. De juiste verzoening van het particulier welzijn van groepen en individuen is één van de meest delicate functies van de publieke autoriteiten. Bovendien mag men niet uit het oog verliezen dat in de democratische staat, waar beslissingen doorgaans door de meerderheid van de door het volk gekozen vertegenwoordigers worden genomen, de verantwoordelijken voor het bestuur het algemeen welzijn van hun land moeten interpreteren niet alleen in overeenstemming met de oriëntaties van de meerderheid maar ook in het perspectief van het effectief welzijn van alle leden van de gemeenschap, inclusief van de minderheid.
Referenties naar alinea 169: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
170
Het algemeen welzijn van de maatschappij is geen doel op zich; het heeft enkel waarde in functie van het bereiken van de ultieme doeleinden van de persoon en van het algemeen welzijn van de ganse schepping. God is het ultieme doel van zijn schepselen en in geen geval mag het algemeen welzijn worden beroofd van zijn transcendente dimensie, die de historische dimensie overstijgt en ook voltooit vgl: Centesimus Annus, 41[[[3|41]]]. Dit perspectief bereikt zijn hoogtepunt op grond van het geloof in Jezus’ Pasen, dat een helder licht werpt op de realisatie van het echte algemeen welzijn van de mensheid. Onze geschiedenis - de persoonlijke en de collectieve inspanning om de menselijke bestaansconditie te verheffen - begint en eindigt in Jezus: dankzij Hem, door Hem en voor Hem, kan elke realiteit, ook de menselijke maatschappij, worden gebracht tot haar Hoogste Goed en vervulling. Een zuiver historische en materialistische visie zou uitlopen op de transformatie van het algemeen welzijn in een simplistisch sociaal-economisch welzijn, ontdaan van elke transcendente doelstelling, dit wil zeggen van zijn diepste bestaansgrond.
Referenties naar alinea 170: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 De universele bestemming van de goederen
- Paragraaf 1 Oorsprong en betekenis
171
346
346
Te midden van de vele implicaties van het algemeen welzijn, heeft het principe van de universele bestemming van de goederen een onmiddellijk belang: “God heeft de aarde met alles wat daarin is bestemd voor het gebruik van alle mensen en volken, zodat de geschapen goederen in een billijke verdeling aan allen moeten toekomen, onder de schutse van de rechtvaardigheid, vergezeld van de liefde” Gaudium et Spes, 69[[575|69]]. Dit principe is gebaseerd op het feit dat “de eerste oorsprong van al wat goed is, de daad van God zelf is die de aarde en de mens geschapen heeft en de aarde aan de mens gegeven heeft om haar door zijn werk te onderwerpen en er de vruchten van te genieten (Gen. 1, 28-29)[[b:Gen. 1, 28-29]]. God heeft de aarde aan heel het mensengeslacht gegeven, om alle leden ervan te onderhouden zonder iemand uit te sluiten of te bevoorrechten. Hier ligt de wortel van de universele bestemming van de goederen van de aarde. Om reden van haar vruchtbaarheid en haar vermogen om de behoeften van de mens te bevredigen is zij de eerste gave van God voor het onderhoud van het menselijke leven” Centesimus Annus, 31[[3|31]]. De menselijke persoon kan niet zonder de materiële goederen die beantwoorden aan zijn primaire behoeften en die de basisvoorwaarden vormen voor zijn bestaan; deze goederen heeft hij absoluut nodig om zich te voeden, om te groeien, om te communiceren, om zich te verbinden met anderen en om de hoogste doelen te bereiken waartoe hij is geroepen vgl: La Solennità[[[778]]].
Referenties naar alinea 171: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
172
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Het universele recht om gebruik te maken van de aardse goederen is gebaseerd op het principe van de universele bestemming van de goederen. Elke persoon moet toegang hebben tot het niveau van welzijn dat noodzakelijk is voor zijn volledige ontwikkeling. Het recht op het gemeenschappelijk gebruik van de goederen is “het eerste principe van de gehele ethisch-sociale orde” Laborem Exercens, 19[[712|19]] en het “typerende beginsel van de christelijke sociale leer” Sollicitudo Rei Socialis, 42[[350|42]]. Daarom heeft de Kerk het noodzakelijk geacht om de natuur en de karakteristieken ervan nader te bepalen. Het gaat op de eerste plaats om een natuurlijk recht, ingeschreven in de menselijke natuur, en niet zozeer om een positief recht gebonden aan veranderende historische omstandigheden; bovendien gaat het om een “oorspronkelijk” La Solennità, 14[[778|14]] recht. Het is inherent aan het individu, aan iedere menselijke persoon, en het is prioritair ten opzichte van elke menselijke interventie inzake goederen, ten opzichte van gelijk welk juridisch systeem in verband met goederen, ten opzichte van elk economisch of sociaal systeem of methode: “alle andere rechten, van welke aard ook, met inbegrip van het recht op eigendom en vrije handel, zijn ondergeschikt aan deze wet. Zij mogen dus de verwezenlijking ervan niet hinderen maar moeten deze veeleer vergemakkelijken, en het is een ernstige en dringende sociale verplichting die rechten weer aan hun oorspronkelijke doelstelling ondergeschikt te maken” Populorum Progressio, 22[[266|22]].
Referenties naar alinea 172: 2
Fratelli tutti ->=geentekst=De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
173
Het concreet in de praktijk brengen van de universele bestemming van de goederen volgens de verschillende culturele en sociale contexten, vereist een precieze afbakening van methoden, grenzen en objecten. Universele bestemming en gebruik van goederen wil niet zeggen dat alles ter beschikking staat van ieder of van allen, of dat hetzelfde object dienstig kan zijn voor of kan toebehoren aan ieder of aan allen. Indien het waar is dat iedereen wordt geboren met het recht om gebruik te maken van de aardse goederen, dan is het evenzeer waar dat indien men wil verzekeren dat er op een billijke en ordentelijke manier van de aardse goederen gebruik wordt gemaakt, er gereguleerde interventies noodzakelijk zijn, interventies die de vrucht zijn van nationale en internationale akkoorden en van een juridische orde die de uitoefening van deze rechten bepaalt en specificeert.
Referenties naar alinea 173: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
174
Het principe van de universele bestemming van de goederen nodigt uit tot de ontwikkeling van een economische visie geïnspireerd door morele waarden die de mensen toelaten om niet het zicht op de oorsprong en op het doel van deze goederen te verliezen en om zo een rechtvaardige en solidaire wereld te realiseren, waarin het scheppen van rijkdom een positieve functie kan hebben. Rijkdom behelst inderdaad deze waarde in de veelvuldigheid van de vormen waarin zij voorkomt. Zij is het resultaat van een productieproces dat werkt met de beschikbare technologische en economische bronnen, zowel natuurlijke als afgeleide. Dit proces wordt geleid door vindingrijkheid, planning en arbeid van mensen. Het wordt gebruikt als nuttig middel voor de bevordering van het welzijn van de mensen en de volken en voor het verzet tegen hun uitsluiting en uitbuiting.
Referenties naar alinea 174: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
175
De universele bestemming van de goederen behelst een gezamenlijke inspanning om voor elke persoon en voor alle volken de voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn voor een integrale ontwikkeling, zodat iedereen kan bijdragen tot de creatie van een meer humane wereld, “waarin iedere individuele mens kan geven en ontvangen, en waarin de vooruitgang van de een niet langer een hindernis vormt voor de ontwikkeling van de ander, noch een voorwendsel om de laatste tot slavernij te brengen” Libertatis conscientia, 90[[1533|90]]. Dit principe stemt overeen met de voortdurende oproep van het Evangelie aan de mensen en de maatschappijen van alle tijden, die steeds blootgesteld zijn aan de verleiding van de dorst naar bezit, verleidingen die de Heer heeft willen ondergaan (Mc. 1, 12-13; Mt. 4, 1-11; Lc. 4, 1-13)[[b:Mc. 1, 12-13; Mt. 4, 1-11; Lc. 4, 1-13]] om ons zo te leren hoe ze met behulp van zijn genade te overwinnen.
Referenties naar alinea 175: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De universele bestemming van de goederen en privé-eigendom
176
Door arbeid en door gebruik te maken van zijn intelligentie, is de mens in staat om heerschappij uit te oefenen over de aarde en om er een waardige verblijfplaats van te maken: “Op deze wijze maakt hij een deel van de aarde tot het zijne, het deel dat hij zich met zijn arbeid verworven heeft. Hier ligt de oorsprong van de individuele eigendom” Centesimus Annus, 31[[3|31]]. Privébezit en andere vormen van private zeggenschap over goederen “geven iedereen de toch wel noodzakelijke ruimte voor de autonomie van de persoon en het gezin; zij moeten beschouwd worden als een verlengstuk van de menselijke vrijheid, zij vormen zelfs tot op zekere hoogte één van de voorwaarden voor de burgerlijke vrijheden, omdat zij stimuleren tot de uitvoering van eigen taken en verplichtingen” Gaudium et Spes, 71[[575|71]] vgl: Rerum Novarum[[[651]]] vgl: La Solennità[[[778]]] . Privébezit is een essentieel element van een economische politiek die authentiek, sociaal en democratisch is. Het vormt de garantie voor een rechtvaardige sociale ordening. De sociale leer eist dat eigendom van goederen voor allen op billijke wijze toegankelijk zou zijn vgl: Centesimus Annus, 6[[[3|6]]], zodat iedereen er, tenminste in zekere mate, eigenaar van kan worden, zonder dat het eigendom van deze goederen evenwel “bij allen tezamen zou zijn” Rerum Novarum[[651]].
Referenties naar alinea 176: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
177
De christelijke traditie heeft nooit het recht op privé-eigendom als absoluut of als onaantastbaar beschouwd: “Integendeel, zij heeft dit altijd gezien in de ruimere context van het algemeen recht van iedereen om de goederen van de hele schepping te gebruiken: het recht op privaat bezit is ondergeschikt aan dat van het gemeenschappelijk gebruik, aan de universele bestemming van de goederen” Laborem Exercens, 14[[712|14]]. Het principe van de universele bestemming van de goederen is tegelijk een affirmatie van de volledige en voortdurende heerschappij van God over elke realiteit en van de eis dat de goederen van de schepping altijd bestemd blijven voor de ontwikkeling van de ganse persoon en van de ganse mensheid vgl: Gaudium et Spes, 69[[[575|69]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2402-2406[[[1|2402-2406]]]. Dit principe is niet tegengesteld aan het recht op privébezit vgl: Rerum Novarum[[[651]]] maar het geeft de noodzaak aan om dit te reglementeren. Privébezit, ongeacht de concrete vormen van de regimes en de juridische normen die daaraan gerelateerd zijn, is immers in essentie enkel een instrument voor de bescherming van de universele bestemming van de goederen en bijgevolg is privébezit in laatste instantie geen doel maar een middel vgl: Populorum Progressio, 22-23[[[266|22-23]]].
Referenties naar alinea 177: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
178
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
De sociale leer van de Kerk spoort bovendien aan tot de erkenning van de sociale functie van gelijk welke vorm van privébezit vgl: Mater et Magistra, 108[[[90|108]]] vgl: Tot de Bisschoppen van Latijns-Amerika bij de Opening van hun derde conferentie in Puebla (Mexico), 16[[[1508|16]]] onder duidelijke verwijzing naar de onaantastbare eisen van het algemeen welzijn vgl: Quadragesimo Anno, 47[[[652|47]]]. De mens moet “de uitwendige dingen die hij gewettigd bezit niet slechts beschouwen als zijn privé-eigendom, maar ook als gemeenschappelijk, in deze zin dat zij niet alleen hemzelf, maar ook anderen tot voordeel kunnen strekken” Gaudium et Spes, 69[[575|69]]. De universele bestemming van de goederen houdt voor hun gebruik verplichtingen in van de kant van de rechtmatige eigenaars. Individuele personen mogen hun bezittingen niet gebruiken zonder de gevolgen hiervan te overwegen; zij moeten veeleer handelen op een manier die niet enkel voordelig is voor de eigen persoon en het eigen gezin, maar die ook gericht is op het bereiken van het algemeen welzijn. Daaruit vloeit de verplichting voor de eigenaars voort om de goederen die zij bezitten niet onproductief te laten, maar om ze tot productiviteit te bestemmen, meer bepaald door ze toe te vertrouwen aan personen die de wens hebben en over de mogelijkheden beschikken om ze vruchten te laten voortbrengen.
Referenties naar alinea 178: 2
Broederschap: grondslag en weg naar vrede ->=geentekst=De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
179
De huidige historische periode heeft nieuwe goederen ter beschikking van de maatschappij gesteld die tot voor kort totaal onbekend waren. Dit noopt tot een herlezing van het principe van de universele bestemming van de goederen der aarde en maakt het noodzakelijk om dit principe uit te breiden, zodat het de laatste ontwikkelingen teweeggebracht door economische en technologische groei, incorporeert. De eigendom van deze nieuwe goederen — de resultaten van kennis, techniek en wetenschap — wordt steeds meer beslissend, want “de rijkdom van de geïndustrialiseerde naties is veel meer gebaseerd op dit type van eigendom dan op het bezit van de natuurlijke hulpbronnen” Centesimus Annus, 32[[3|32]].
De nieuwe technologische en wetenschappelijke kennis moet worden aangewend voor het lenigen van de primaire behoeften van de mensheid om zo geleidelijk aan het gemeenschappelijk patrimonium van de mensheid uit te breiden. Het volledig in de praktijk brengen van het principe van de universele bestemming van de goederen vraagt bijgevolg actie op het internationale niveau en programmatische inspanningen door alle landen. “Men moet de barrières en de monopolies afbreken die vele landen aan de rand van de ontwikkeling laten staan, en aan allen, individuen en naties, de basiscondities verzekeren die hun toestaan deel te nemen aan de ontwikkeling” Centesimus Annus, 35[[3|35]].
De nieuwe technologische en wetenschappelijke kennis moet worden aangewend voor het lenigen van de primaire behoeften van de mensheid om zo geleidelijk aan het gemeenschappelijk patrimonium van de mensheid uit te breiden. Het volledig in de praktijk brengen van het principe van de universele bestemming van de goederen vraagt bijgevolg actie op het internationale niveau en programmatische inspanningen door alle landen. “Men moet de barrières en de monopolies afbreken die vele landen aan de rand van de ontwikkeling laten staan, en aan allen, individuen en naties, de basiscondities verzekeren die hun toestaan deel te nemen aan de ontwikkeling” Centesimus Annus, 35[[3|35]].
Referenties naar alinea 179: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
180
Indien vormen van eigendom, die in het verleden niet gekend waren, steeds belangrijker worden in het proces van economische en sociale ontwikkeling, dan mag men toch de traditionele vormen van eigendom niet zomaar vergeten. Individuele eigendom is niet de enige legitieme vorm van bezit. De oude vorm van gemeenschappelijke eigendom is ook zeer belangrijk; hoewel hij ook voorkomt in economisch hoog ontwikkelde landen, is hij in het bijzonder kenmerkend voor de sociale structuur van vele inheemse volken. De impact van deze vorm van eigendom op het economische, culturele en politieke leven van die volken is dermate groot dat hij integraal deel uitmaakt van hun overleven en welzijn. De verdediging en het tot zijn recht laten komen van gemeenschappelijke eigendom mag niet het bewustzijn elimineren van het feit dat dit type van eigendom ook is voorbestemd om te evolueren. Indien louter acties zouden worden ondernomen om dit in zijn huidige vorm te bewaren, dan zou men het risico lopen om het vast te pinnen op het verleden en om het op die manier te compromitteren vgl: Gaudium et Spes, 69[[[575|69]]].
Een rechtmatige verdeling van het land blijft nog steeds cruciaal, meer speciaal in de ontwikkelingslanden en in de landen die recentelijk komen uit een collectief of koloniaal systeem vgl: Naar een betere verdeling van land. De uitdaging van de landbouwhervorming, (27-31)[[[2271|(27-31)]]]. In landelijke gebieden is de mogelijkheid om bezit van grond te verwerven dankzij de gelegenheden die worden geboden door de arbeids- en kredietmarkten, een noodzakelijke voorwaarde om toegang te krijgen tot andere goederen en diensten. Deze mogelijkheid is niet alleen een doeltreffende manier om de omgeving te bewaren, maar ze vertegenwoordigt ook een systeem van sociale zekerheid die ook haalbaar is in een land dat slechts over een zwakke administratieve structuur beschikt.
Een rechtmatige verdeling van het land blijft nog steeds cruciaal, meer speciaal in de ontwikkelingslanden en in de landen die recentelijk komen uit een collectief of koloniaal systeem vgl: Naar een betere verdeling van land. De uitdaging van de landbouwhervorming, (27-31)[[[2271|(27-31)]]]. In landelijke gebieden is de mogelijkheid om bezit van grond te verwerven dankzij de gelegenheden die worden geboden door de arbeids- en kredietmarkten, een noodzakelijke voorwaarde om toegang te krijgen tot andere goederen en diensten. Deze mogelijkheid is niet alleen een doeltreffende manier om de omgeving te bewaren, maar ze vertegenwoordigt ook een systeem van sociale zekerheid die ook haalbaar is in een land dat slechts over een zwakke administratieve structuur beschikt.
Referenties naar alinea 180: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
181
Voor het bezittend subject, of het nu gaat om een individu dan wel om een gemeenschap, vloeit uit de eigendom een reeks van objectieve voordelen voort: betere levensvoorwaarden, zekerheid voor de toekomst en grotere keuzemogelijkheden. Anderzijds kan eigendom ook een serie ijdele en verleidelijke beloften genereren. De mensen en de maatschappijen die zo ver gaan dat zij de rol van eigendom verabsoluteren, eindigen met de ervaring van de bitterste vorm van slavernij. Geen enkele vorm van bezit is immers neutraal omwille van de invloed die het kan uitoefenen op individuen en instituties. Onvoorzichtige eigenaars die hun bezit verafgoden (Mt. 6, 24; Mt. 19, 21-26; Lc. 16, 13)[[b:Mt. 6, 24; Mt. 19, 21-26; Lc. 16, 13]], geraken erdoor bezeten en worden er meer dan ooit slaaf van vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 27-34[[[350|27-34]]] vgl: Centesimus Annus, 41[[[3|41]]]. Alleen door de afhankelijkheid van deze goederen ten opzichte van God, de Schepper, te erkennen en door hun gebruik bijgevolg af te stemmen op het algemeen welzijn, is het mogelijk om aan materiële goederen hun specifieke functie van nuttige instrumenten voor de groei van individuen en volken te verlenen.
Referenties naar alinea 181: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 De universele bestemming van de goederen en de preferentiële optie voor de armen
182
Het principe van de universele bestemming van de goederen vraagt dat men een bijzondere zorg verleent aan de armen, de gemarginaliseerden en in elk geval aan hen wiens levensomstandigheden een normale ontwikkeling in de weg staan. Daarom moet de preferentiële optie voor de armen met klem worden herbevestigd vgl: Tot de Bisschoppen van Latijns-Amerika bij de Opening van hun derde conferentie in Puebla (Mexico), 8[[[1508|8]]]. “Het is een optie of een speciale vorm van voorrang in de beoefening van de christelijke liefde, waarvan heel de traditie van de Kerk getuigt. Zij betreft het leven van iedere christen als navolger van het leven van Christus, maar zij is eveneens van toepassing op onze sociale verantwoordelijkheid en daarom op ons leven, op de beslissingen over het bezit en het gebruik van de goederen, welke op samenhangende wijze genomen moeten worden. Gezien de mondiale dimensie die het sociale vraagstuk aangenomen heeft, moet deze voorkeursliefde met de daardoor geïnspireerde beslissingen nu ook de onmetelijke menigten omvatten van hen die honger lijden, van bedelaars, van daklozen, van personen zonder medische verzorging en vooral zonder hoop op een betere toekomst” Sollicitudo Rei Socialis, 42[[350|42]] vgl: Evangelium Vitae, 32[[[2|32]]] vgl: Tertio millennio adveniente, 51[[[265|51]]] vgl: Novo millennio ineunte, 49-50[[[9|49-50]]].
Referenties naar alinea 182: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
183
De menselijke ellende vormt het duidelijke bewijs van de toestand van zwakheid van de mens en van zijn behoefte aan verlossing vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2448[[[1|2448]]]. Dit heeft het medelijden opgewekt van Christus, onze Verlosser, die zich heeft willen vereenzelvigen met hen die hij “de minsten van zijn broeders” heeft genoemd (Mt. 25, 40.45)[b:Mt. 25, 40.45]: “Jezus Christus zal de uitverkorenen herkennen aan datgene wat zij voor de armen gedaan hebben. Wanneer ‘aan armen de blijde boodschap wordt verkondigd’ (Mt. 11, 5)[b:Mt. 11, 5], is dit het teken van Christus’ aanwezigheid” Catechismus van de Katholieke Kerk, 2443[[1|2443]].
Jezus zegt: “Want de armen heb je altijd bij je, maar Mij hebben jullie niet altijd” (Mt. 26, 11)[b:Mt. 26, 11] (Mc. 14, 7; Joh. 12, 8)[[b:Mc. 14, 7; Joh. 12, 8]]. Hij doet deze uitspraak niet om de aandacht die hij verdient in oppositie te plaatsen met de zorg voor de armen. Indien het christelijke realisme enerzijds de eerbare inspanningen om de armoede te overwinnen, aanprijst, waarschuwt het toch anderzijds tegen ideologische opstellingen en tegen Messiaanse geloofsvormen die de illusie voeden dat het probleem van de armoede volledig uit deze wereld kan worden geholpen. Dit zal slechts gebeuren bij de terugkomst van Christus, wanneer hij opnieuw en voor altijd bij ons zal zijn. Intussen blijven de armen aan ons toevertrouwd en het is op grond van deze verantwoordelijkheid dat wij op het einde der tijden zullen worden geoordeeld (Mt. 25, 31-46)[[b:Mt. 25, 31-46]]: “Onze Heer waarschuwt ons dat wij van Hem gescheiden zullen worden, als wij het nalaten aan de dringende noden van de armen en de kleinen, die zijn broeders zijn, tegemoet te komen” Catechismus van de Katholieke Kerk, 1033[[1|1033]].
Jezus zegt: “Want de armen heb je altijd bij je, maar Mij hebben jullie niet altijd” (Mt. 26, 11)[b:Mt. 26, 11] (Mc. 14, 7; Joh. 12, 8)[[b:Mc. 14, 7; Joh. 12, 8]]. Hij doet deze uitspraak niet om de aandacht die hij verdient in oppositie te plaatsen met de zorg voor de armen. Indien het christelijke realisme enerzijds de eerbare inspanningen om de armoede te overwinnen, aanprijst, waarschuwt het toch anderzijds tegen ideologische opstellingen en tegen Messiaanse geloofsvormen die de illusie voeden dat het probleem van de armoede volledig uit deze wereld kan worden geholpen. Dit zal slechts gebeuren bij de terugkomst van Christus, wanneer hij opnieuw en voor altijd bij ons zal zijn. Intussen blijven de armen aan ons toevertrouwd en het is op grond van deze verantwoordelijkheid dat wij op het einde der tijden zullen worden geoordeeld (Mt. 25, 31-46)[[b:Mt. 25, 31-46]]: “Onze Heer waarschuwt ons dat wij van Hem gescheiden zullen worden, als wij het nalaten aan de dringende noden van de armen en de kleinen, die zijn broeders zijn, tegemoet te komen” Catechismus van de Katholieke Kerk, 1033[[1|1033]].
Referenties naar alinea 183: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
184
De liefde voor de armen van de Kerk is geïnspireerd door het evangelie van de zaligsprekingen, door de armoede van Jezus en door zijn aandacht voor de armen. Deze liefde betreft de materiële armoede en ook de talrijke vormen van culturele armoede en religieuze armoede vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2444[[[1|2444]]]. De Kerk heeft “zich, ondanks de tekortkomingen van velen van haar leden, vanaf het begin (...) onophoudelijk (...) ingespannen om de nood van de armen te verlichten, hen te verdedigen en hen te bevrijden” Catechismus van de Katholieke Kerk, 2448[[1|2448]]. Aangespoord door het Evangelisch voorschrift “voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven” (Mt. 10, 8)[b:Mt. 10, 8], leert de Kerk dat men de naaste te hulp moet snellen naargelang zijn verschillende noden en vervult zij in de menselijke gemeenschap talrijke werken van lichamelijke en geestelijke barmhartigheid. “De aalmoes die men aan de armen verstrekt, is één van de belangrijkste getuigenissen van de broederlijke liefde: het is ook een daad van gerechtigheid die aan God welgevallig is” Catechismus van de Katholieke Kerk, 2447[[1|2447]], zelfs indien het beoefenen van de naastenliefde niet beperkt is tot het geven van aalmoezen maar ook de sociale en politieke dimensies van het probleem van de armoede omvat. In haar leer komt de Kerk voortdurend terug op de relatie tussen naastenliefde en gerechtigheid: “Wanneer wij aan de armen de onontbeerlijke zaken geven, dan geven wij aan hen geen persoonlijke giften, maar dan geven wij aan hen wat hun toebehoort. Veel meer dan het beoefenen van een daad van naastenliefde, voltrekken wij een daad van gerechtigheid” 3, 21: PL 77, 87: "Nam cum qualibet necessaria indigentibus ministramus, sua illis reddimus, non nostra largimur; iustitiae potius debitum soluimus, quam misericordiae opera implemus"[[1065]]. De Concilievaders beklemtonen fel het belang van het vervullen van deze plicht “opdat men niet als een gift van naastenliefde aanbiedt waartoe men reeds op grond van gerechtigheid verplicht is” Apostolicam Actuositatem, 8[[653|8]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2446[[[1|2446]]]. De liefde voor de arme is zeker “niet te verzoenen met een buitensporig verlangen naar rijkdom of met een egoïstisch gebruik ervan” Catechismus van de Katholieke Kerk, 2445[[1|2445]] (Jak. 5, 1-6)[[b:Jak. 5, 1-6]].
Referenties naar alinea 184: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Het subsidiariteitsbeginsel
- Paragraaf 1 Oorsprong en betekenis
185
De wereld genezen - 8. Subsidiariteit en de deugd van hoop ->=geentekst=
De subsidiariteit, die reeds voorkwam in de eerste grote sociale encycliek, behoort tot de meest constante en karakteristieke richtlijnen van de sociale leer van de Kerk vgl: Rerum Novarum[[[651]]]. Men kan de menselijke waardigheid niet bevorderen zonder zorg te dragen voor het gezin, de groepen, de verenigingen, de territoriale lokale realiteiten, kortom voor het aggregaat van economische, sociale, culturele, sportieve, recreatieve, beroepsmatige en politieke uitdrukkingen die mensen spontaan in het leven roepen en die het hen mogelijk maken om effectieve sociale groei te realiseren vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1882[[[1|1882]]]. Dit vormt het kader van de civiele maatschappij, begrepen als het geheel van betrekkingen tussen individuen en intermediaire sociale groepen, betrekkingen die als eerste ontstaan en die tot stand komen dankzij “de creatieve subjectiviteit van de burger” Sollicitudo Rei Socialis, 15[[350|15]] vgl: Quadragesimo Anno[[[652]]] vgl: Mater et Magistra[[[90]]] vgl: Gaudium et Spes, 65[[[575|65]]] vgl: Libertatis conscientia, 73[[[1533|73]]] vgl: Centesimus Annus, 48[[[3|48]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1883-1885[[[1|1883-1885]]]. Dit netwerk van relaties versterkt het sociale weefsel en vormt de basis voor een ware gemeenschap van personen, die de herkenning van hogere vormen van sociaal-zijn mogelijk maakt vgl: Centesimus Annus, 49[[[3|49]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 15[[[350|15]]].
Referenties naar alinea 185: 2
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=De wereld genezen - 8. Subsidiariteit en de deugd van hoop ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
186
De wereld genezen - 8. Subsidiariteit en de deugd van hoop ->=geentekst=
De noodzaak om de oorspronkelijke uitdrukkingen van het sociaal-zijn te verdedigen en te bevorderen, wordt door de Kerk benadrukt in de encycliek Quadragesimo Anno[652], waarin het subsidiariteitsbeginsel wordt voorgesteld als een uiterst belangrijk grondbeginsel van de “sociale wijsbegeerte”. “Evenals datgene, wat de individuen op eigen initiatief en door eigen kracht kunnen presteren, hun niet ontnomen en aan de gemeenschap opgedragen mag worden, zo is het ook een onrecht en tegelijk een ernstig nadeel, ja een verstoring van de goede orde, om datgene wat door een kleinere en ondergeschikte gemeenschap gedaan en tot stand gebracht kan worden, naar een grotere en hoger in rangorde staande gemeenschap te verwijzen. Iedere sociale bemoeiing immers moet, krachtens haar natuur, hulp brengen aan de leden van het sociale lichaam, maar ze nooit vernietigen of opslorpen” Quadragesimo Anno[[652]] Centesimus Annus, 48[[3|48]] Catechismus van de Katholieke Kerk, 1883[[1|1883]].
Op basis van dit principe moeten alle maatschappijen van een hogere rangorde een houding aannemen van hulp (“subsidium”) — dus van ondersteuning, van bevordering, van ontwikkeling — tegenover maatschappijen van een lagere rangorde. Op die manier kunnen intermediaire gemeenschapslichamen de hen eigen functies uitoefenen zonder dat zij deze onrechtvaardig moeten overlaten aan andere gemeenschapslichamen van een hogere rangorde, waardoor deze laatste de eerste uiteindelijk zouden opslorpen en vervangen en hen uiteindelijk hun waardigheid en levensruimte zouden ontnemen.
Subsidiariteit, begrepen in de positieve zin als economische, institutionele of juridische bijstand aangeboden aan lagere gemeenschapslichamen, houdt een overeenstemmende reeks van negatieve implicaties in die aan de Staat opleggen zich te onthouden van alles wat feitelijk de levensruimte van de lagere en essentiële cellen van de maatschappij zou beperken. Hun initiatief, vrijheid en verantwoordelijkheid mogen niet worden verdrongen.
Op basis van dit principe moeten alle maatschappijen van een hogere rangorde een houding aannemen van hulp (“subsidium”) — dus van ondersteuning, van bevordering, van ontwikkeling — tegenover maatschappijen van een lagere rangorde. Op die manier kunnen intermediaire gemeenschapslichamen de hen eigen functies uitoefenen zonder dat zij deze onrechtvaardig moeten overlaten aan andere gemeenschapslichamen van een hogere rangorde, waardoor deze laatste de eerste uiteindelijk zouden opslorpen en vervangen en hen uiteindelijk hun waardigheid en levensruimte zouden ontnemen.
Subsidiariteit, begrepen in de positieve zin als economische, institutionele of juridische bijstand aangeboden aan lagere gemeenschapslichamen, houdt een overeenstemmende reeks van negatieve implicaties in die aan de Staat opleggen zich te onthouden van alles wat feitelijk de levensruimte van de lagere en essentiële cellen van de maatschappij zou beperken. Hun initiatief, vrijheid en verantwoordelijkheid mogen niet worden verdrongen.
Referenties naar alinea 186: 2
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=De wereld genezen - 8. Subsidiariteit en de deugd van hoop ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Concrete indicaties
187
Het subsidiariteitsbeginsel beschermt de mensen tegen misbruiken van sociale instanties van hogere rangorde en spoort de laatstgenoemde aan om de individuen en de intermediaire lichamen te helpen om hun functies te vervullen. Dit principe is dwingend omdat elke persoon, elk gezin en elke intermediaire groep iets oorspronkelijks heeft aan te bieden aan de maatschappij. De ervaring leert dat de ontkenning van het subsidiariteitsbeginsel of haar beperking in naam van een zogenaamde democratisering of gelijkheid van allen in de maatschappij, de geest van vrijheid en initiatief inperkt en soms vernietigt.
Bepaalde vormen van centralisatie, bureaucratie, bijstand, onrechtmatige en buitensporige aanwezigheid van de staat en van het overheidsapparaat staan in tegenstelling met het subsidiariteitsbeginsel: “Door direct in te grijpen en aan de maatschappij haar verantwoordelijkheid te ontnemen, veroorzaakt de verzorgingsstaat het verlies van menselijke krachten en de overdreven vermeerdering van overheidsapparaten, die meer beheerst worden door bureaucratische logica dan door de zorg om de gebruikers te dienen, met een enorme groei van de uitgaven” Centesimus Annus, 48[[3|48]]. Het gebrek aan erkenning of de inadequate erkenning van het privé-initiatief, zelfs in economische aangelegenheden, en het falen van het erkennen van zijn openbare functie, draagt bij tot het ondermijnen van het subsidiariteitsbeginsel, net zoals monopolies doen.
Opdat het subsidiariteitsbeginsel in de praktijk zou kunnen worden toegepast, worden verondersteld: respect en daadwerkelijke bevordering van de menselijke persoon en het gezin; steeds grotere waardering voor verenigingen en intermediaire organisaties in hun fundamentele keuzes en in al de keuzes die niet kunnen worden gedelegeerd of worden gemaakt door anderen; de aanmoediging van privé-initiatief zodat elk gemeenschapslichaam ten dienste blijft van het algemeen welzijn, ieder met zijn eigen specifieke kenmerken; de aanwezigheid van pluralisme in de maatschappij en de vertegenwoordiging van zijn levenskrachten; het vrijwaren van de mensenrechten en de rechten van de minderheden; bureaucratische en administratieve decentralisatie; evenwicht tussen de publieke en de private sfeer, met de daaruit volgende erkenning van de sociale functie van de private sfeer; geschikte methoden om burgers meer verantwoordelijkheid bij te brengen in hun rol van “actieve partij” in de politieke en sociale realiteit van zijn land.
Bepaalde vormen van centralisatie, bureaucratie, bijstand, onrechtmatige en buitensporige aanwezigheid van de staat en van het overheidsapparaat staan in tegenstelling met het subsidiariteitsbeginsel: “Door direct in te grijpen en aan de maatschappij haar verantwoordelijkheid te ontnemen, veroorzaakt de verzorgingsstaat het verlies van menselijke krachten en de overdreven vermeerdering van overheidsapparaten, die meer beheerst worden door bureaucratische logica dan door de zorg om de gebruikers te dienen, met een enorme groei van de uitgaven” Centesimus Annus, 48[[3|48]]. Het gebrek aan erkenning of de inadequate erkenning van het privé-initiatief, zelfs in economische aangelegenheden, en het falen van het erkennen van zijn openbare functie, draagt bij tot het ondermijnen van het subsidiariteitsbeginsel, net zoals monopolies doen.
Opdat het subsidiariteitsbeginsel in de praktijk zou kunnen worden toegepast, worden verondersteld: respect en daadwerkelijke bevordering van de menselijke persoon en het gezin; steeds grotere waardering voor verenigingen en intermediaire organisaties in hun fundamentele keuzes en in al de keuzes die niet kunnen worden gedelegeerd of worden gemaakt door anderen; de aanmoediging van privé-initiatief zodat elk gemeenschapslichaam ten dienste blijft van het algemeen welzijn, ieder met zijn eigen specifieke kenmerken; de aanwezigheid van pluralisme in de maatschappij en de vertegenwoordiging van zijn levenskrachten; het vrijwaren van de mensenrechten en de rechten van de minderheden; bureaucratische en administratieve decentralisatie; evenwicht tussen de publieke en de private sfeer, met de daaruit volgende erkenning van de sociale functie van de private sfeer; geschikte methoden om burgers meer verantwoordelijkheid bij te brengen in hun rol van “actieve partij” in de politieke en sociale realiteit van zijn land.
Referenties naar alinea 187: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
188
Verschillende omstandigheden kunnen het aangewezen maken dat de staat ingrijpt om een plaatsvervangende rol te vervullen vgl: Centesimus Annus, 48[[[3|48]]]. Men kan hier bijvoorbeeld denken aan situaties waarin het noodzakelijk is dat de staat de economie stimuleert omdat het onmogelijk is voor het maatschappelijke middenveld om autonoom eigen initiatieven te nemen. Men kan ook denken aan situaties van ernstig onevenwicht of onrechtvaardigheid waar alleen de tussenkomst van de publieke overheid voorwaarden kan scheppen voor meer gelijkheid, rechtvaardigheid en vrede. In het licht van het subsidiariteitsbeginsel mag echter deze institutionele plaatsvervanging niet langer duren dan absoluut noodzakelijk is, aangezien rechtvaardiging voor zo een tussenkomst alleen wordt gevonden in het uitzonderingskarakter van de situatie. In elk geval moet een goed begrepen notie van algemeen welzijn, waarvan de vereisten op geen enkele manier in tegenspraak mogen zijn met de bescherming en de bevordering van het primaatschap van de menselijke persoon en van haar voornaamste sociale uitdrukkingen, het onderscheidingscriterium blijven bij het maken van keuzes voor de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel.
Referenties naar alinea 188: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 Participatie
- Paragraaf 1 Betekenis en waarde
189
Het karakteristieke gevolg van de subsidiariteit is de participatie vgl: Octogesima Adveniens, 22,46[[[809|22.46]]] vgl: Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (40)[[[2456|(40)]]], die vooral tot uitdrukking komt in een reeks van activiteiten waarmee de burger, hetzij als individu hetzij in associatie met anderen, hetzij direct hetzij via vertegenwoordiging, bijdraagt tot het culturele, economische, politieke en sociale leven van de gemeenschap van burgers waartoe hij behoort. vgl: Gaudium et Spes, 75[[[575|75]]] Participatie is een plicht die bewust door allen moet worden vervuld, met zin voor verantwoordelijkheid en gericht op het algemeen welzijn vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1913-1917[[[1|1913-1917]]].
Dit kan niet worden begrensd of beperkt tot slechts enkele domeinen van het sociale leven, gezien haar belang voor groei - bovenal menselijke groei - in sferen zoals de wereld van de arbeid en de economische activiteit, in het bijzonder in hun interne dynamiek vgl: Mater et Magistra[[[90]]] vgl: Laborem Exercens, 14[[[712|14]]] vgl: Centesimus Annus, 35[[[3|35]]]; in de sectoren van de informatie en de cultuur en vooral in de sferen van het sociale en politieke leven, en dit zelfs tot op de hoogste niveaus, waarvan de samenwerking van alle volken en de opbouw van een solidaire internationale gemeenschap afhangt. vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 44-45[[[350|44-45]]] In dit perspectief wordt het absoluut noodzakelijk om de participatie van de minst bedeelden aan te moedigen, en om de afwisseling van politieke leiders te garanderen om zo de instelling van verborgen privileges te verhinderen. Bovendien is sterke morele druk noodzakelijk opdat het beheer van het openbare leven de vrucht zou zijn van de medeverantwoordelijkheid van iedereen voor het algemeen welzijn.
Dit kan niet worden begrensd of beperkt tot slechts enkele domeinen van het sociale leven, gezien haar belang voor groei - bovenal menselijke groei - in sferen zoals de wereld van de arbeid en de economische activiteit, in het bijzonder in hun interne dynamiek vgl: Mater et Magistra[[[90]]] vgl: Laborem Exercens, 14[[[712|14]]] vgl: Centesimus Annus, 35[[[3|35]]]; in de sectoren van de informatie en de cultuur en vooral in de sferen van het sociale en politieke leven, en dit zelfs tot op de hoogste niveaus, waarvan de samenwerking van alle volken en de opbouw van een solidaire internationale gemeenschap afhangt. vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 44-45[[[350|44-45]]] In dit perspectief wordt het absoluut noodzakelijk om de participatie van de minst bedeelden aan te moedigen, en om de afwisseling van politieke leiders te garanderen om zo de instelling van verborgen privileges te verhinderen. Bovendien is sterke morele druk noodzakelijk opdat het beheer van het openbare leven de vrucht zou zijn van de medeverantwoordelijkheid van iedereen voor het algemeen welzijn.
Referenties naar alinea 189: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Participatie en democratie
190
Participatie in het gemeenschapsleven is niet alleen één van de grootste aspiraties van de burger die geroepen is om in vrijheid en in verantwoordelijkheid zijn burgerlijke rol met en voor anderen te spelen vgl: Pacem in Terris[[[53]]]; zij is tegelijk één van de pijlers van alle democratische instituties en één van de belangrijkste garanties voor het voortbestaan van het democratische systeem. Een democratische regering wordt immers op de eerste plaats gedefinieerd door het toekennen van gezag en functies door het volk, die in naam van het volk, voor zijn rekening en te zijnen voordele worden uitgeoefend. Het is daarom zonder meer duidelijk dat elke democratie participatief moet zijn vgl: Centesimus Annus, 46[[[3|46]]]. Dit betekent dat de verschillende subjecten van de gemeenschap van burgers op alle niveaus moeten worden geïnformeerd, beluisterd en betrokken in de uitoefening van de functies die de burgerlijke gemeenschap vervult.
Referenties naar alinea 190: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
191
Participatie kan worden gerealiseerd in al de verschillende relaties tussen de burgers en de instellingen: daartoe moet bijzondere aandacht worden besteed aan de historische en sociale contexten waarin zo een participatie zich dient te verwezenlijken. Het overwinnen van culturele, juridische en sociale hindernissen die dikwijls echte barrières vormen voor de gedeelde participatie van alle burgers in de bestemming van hun gemeenschap, vraagt een inspanning op vlak van informatie en onderwijs vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1917[[[1|1917]]]. In die zin verdienen alle gedragingen die de burger aansporen tot vormen van ontoereikende of verkeerde participatie en tot wijdverbreide afkeer van alles wat betrekking heeft op de sfeer van het sociale en politieke leven, bezorgde aandacht. Men kan bijvoorbeeld denken aan de pogingen van burgers om met de instituties te “onderhandelen” over de meest voordelige voorwaarden voor zichzelf — alsof deze instituties ten dienste zouden staan van hun zelfzuchtige behoeften — of aan de praktijken van burgers om hun participatie te beperken tot het uitbrengen van een stem bij verkiezingen, wat dan in vele gevallen verglijdt tot het zich onthouden van stemmen vgl: Gaudium et Spes, 30-31[[[575|30-31]]] vgl: Centesimus Annus, 47[[[3|47]]].
Wat de participatie betreft, is er een andere bron van voortdurende zorg die haar oorsprong vindt in de landen met een totalitair of dictatoriaal regime, waar het fundamentele recht op participatie aan het openbare leven radicaal wordt verworpen omdat het als een bedreiging voor de staat zelf wordt beschouwd vgl: Centesimus Annus, 44-45[[[3|44-45]]]. In sommige landen is dit recht enkel formeel verwoord en kan het niet concreet worden uitgeoefend; in nog andere landen wordt door het alsmaar verder uitdeinend bureaucratisch apparaat aan de burger feitelijk de mogelijkheid ontzegd om actief deel te nemen aan het sociale en politieke leven vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 15[[[350|15]]] vgl: Levate Capita Vestra[[[2476]]] vgl: Octogesima Adveniens, 47[[[809|47]]].
Wat de participatie betreft, is er een andere bron van voortdurende zorg die haar oorsprong vindt in de landen met een totalitair of dictatoriaal regime, waar het fundamentele recht op participatie aan het openbare leven radicaal wordt verworpen omdat het als een bedreiging voor de staat zelf wordt beschouwd vgl: Centesimus Annus, 44-45[[[3|44-45]]]. In sommige landen is dit recht enkel formeel verwoord en kan het niet concreet worden uitgeoefend; in nog andere landen wordt door het alsmaar verder uitdeinend bureaucratisch apparaat aan de burger feitelijk de mogelijkheid ontzegd om actief deel te nemen aan het sociale en politieke leven vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 15[[[350|15]]] vgl: Levate Capita Vestra[[[2476]]] vgl: Octogesima Adveniens, 47[[[809|47]]].
Referenties naar alinea 191: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 6 Het solidariteitsbeginsel
- Paragraaf 1 Betekenis en waarde
192
De wereld genezen - 5. Solidariteit en de deugd van geloof ->=geentekst=
De solidariteit belicht op een bijzondere wijze de intrinsieke sociale natuur van de menselijke persoon, de gelijkheid van iedereen in waardigheid en rechten en de gemeenschappelijke weg van individuen en volken naar een steeds meer overtuigde eenheid. Nooit eerder was er sprake van een dergelijk wijdverspreid bewustzijn van de onderlinge afhankelijkheid tussen de individuen en de volken die zich op alle niveaus manifesteert vgl: Bij het concept van interdependentie kan het klassieke thema van socialisatie worden gevoegd, dat herhaaldelijk door de sociale leer van de Kerk van naderbij werd bekeken[[[90]]] vgl: Gaudium et Spes, 42[[[575|42]]] vgl: Laborem Exercens, 14-15[[[712|14-15]]]. De snelle toename van kanalen en middelen van communicatie “in reële tijd”, zoals deze die worden aangeboden door de communicatietechnologie, de buitengewone vooruitgang van de informaticatechnologie, het toegenomen handelsvolume en de groeiende uitwisseling van informatie, getuigen alle van het feit dat voor het eerst in de menselijke geschiedenis het op zijn minst technisch mogelijk is om relaties op te bouwen tussen ver van elkaar verwijderde of onbekende personen.
In de aanwezigheid van het fenomeen van de onderlinge afhankelijkheid en zijn voortdurende expansie, blijven er in de wereld zeer grote ongelijkheden bestaan tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Deze worden gevoed door verschillende vormen van uitbuiting, onderdrukking en corruptie die een negatieve invloed uitoefenen op het interne en internationale leven van talrijke staten. Het proces van de versnelling van de onderlinge afhankelijkheid tussen de personen en de volken moet samengaan met een gelijkaardig intens engagement op het ethisch-sociale vlak, om zo de nefaste gevolgen van een onrechtvaardige situatie met planetaire dimensies te vermijden. Dit laatste zou immers eveneens zeer negatieve repercussies hebben voor de landen die momenteel het meest begunstigd zijn vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 11-22[[[350|11-22]]].
In de aanwezigheid van het fenomeen van de onderlinge afhankelijkheid en zijn voortdurende expansie, blijven er in de wereld zeer grote ongelijkheden bestaan tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Deze worden gevoed door verschillende vormen van uitbuiting, onderdrukking en corruptie die een negatieve invloed uitoefenen op het interne en internationale leven van talrijke staten. Het proces van de versnelling van de onderlinge afhankelijkheid tussen de personen en de volken moet samengaan met een gelijkaardig intens engagement op het ethisch-sociale vlak, om zo de nefaste gevolgen van een onrechtvaardige situatie met planetaire dimensies te vermijden. Dit laatste zou immers eveneens zeer negatieve repercussies hebben voor de landen die momenteel het meest begunstigd zijn vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 11-22[[[350|11-22]]].
Referenties naar alinea 192: 2
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=De wereld genezen - 5. Solidariteit en de deugd van geloof ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Solidariteit als sociaal principe en morele deugd
193
De nieuwe relaties van onderlinge afhankelijkheid tussen individuen en volken, die de facto vormen van solidariteit zijn, moeten worden getransformeerd in relaties die streven naar een waarachtige ethisch-sociale solidariteit. Dit is een morele eis die inherent is aan alle menselijke relaties. De solidariteit uit zich dus in twee complementaire vormen: die van het sociale principe vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1939-1941[[[1|1939-1941]]] en die van de morele deugd vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1942[[[1|1942]]].
De solidariteit moet bovenal worden gezien in zijn waarde als sociaal principe dat de ordening van de instituties bepaalt. Op basis van dit principe moeten de “zondige structuren” Sollicitudo Rei Socialis, 36,37[[350|36.37]] vgl: Reconciliatio et paenitentia, 16[[[759|16]]], die de relaties tussen individuen en volken beheersen, ongedaan worden gemaakt en worden omgevormd tot structuren van solidariteit, door geschikte wetswijzigingen, marktregulaties en juridische systemen in het leven te roepen.
De solidariteit is eveneens een waarachtige morele deugd, en geen ”gevoel van vaag medelijden of van oppervlakkige vertedering bij het leed van zovele mensen, dichtbij of veraf. Zij is integendeel het vaste en volhardende besluit om zich in te zetten voor het algemeen welzijn, dit wil zeggen voor het welzijn van allen en van ieder, omdat wij werkelijk allen verantwoordelijk zijn voor allen” Sollicitudo Rei Socialis, 38[[350|38]]. Solidariteit verheft zich tot de rang van fundamentele sociale deugd omdat ze zich situeert in de sfeer van de rechtvaardigheid. Ze is een deugd die bij uitnemendheid gericht is op het algemeen welzijn en die wordt teruggevonden in de “bereidheid om, in evangelische zin, ‘zijn leven te verliezen’ voor de ander, in plaats van hem uit te buiten, en ‘hem te dienen’, in plaats van hem te onderdrukken ten eigen voordele (Mt. 10, 40-42; Mt. 20, 25; Mc. 10, 42-45; Lc. 22, 25-27)[[b:Mt. 10, 40-42; Mt. 20, 25; Mc. 10, 42-45; Lc. 22, 25-27]] ” Sollicitudo Rei Socialis, 38[[350|38]] vgl: Laborem Exercens, 8[[[712|8]]] vgl: Centesimus Annus, 57[[[3|57]]].
De solidariteit moet bovenal worden gezien in zijn waarde als sociaal principe dat de ordening van de instituties bepaalt. Op basis van dit principe moeten de “zondige structuren” Sollicitudo Rei Socialis, 36,37[[350|36.37]] vgl: Reconciliatio et paenitentia, 16[[[759|16]]], die de relaties tussen individuen en volken beheersen, ongedaan worden gemaakt en worden omgevormd tot structuren van solidariteit, door geschikte wetswijzigingen, marktregulaties en juridische systemen in het leven te roepen.
De solidariteit is eveneens een waarachtige morele deugd, en geen ”gevoel van vaag medelijden of van oppervlakkige vertedering bij het leed van zovele mensen, dichtbij of veraf. Zij is integendeel het vaste en volhardende besluit om zich in te zetten voor het algemeen welzijn, dit wil zeggen voor het welzijn van allen en van ieder, omdat wij werkelijk allen verantwoordelijk zijn voor allen” Sollicitudo Rei Socialis, 38[[350|38]]. Solidariteit verheft zich tot de rang van fundamentele sociale deugd omdat ze zich situeert in de sfeer van de rechtvaardigheid. Ze is een deugd die bij uitnemendheid gericht is op het algemeen welzijn en die wordt teruggevonden in de “bereidheid om, in evangelische zin, ‘zijn leven te verliezen’ voor de ander, in plaats van hem uit te buiten, en ‘hem te dienen’, in plaats van hem te onderdrukken ten eigen voordele (Mt. 10, 40-42; Mt. 20, 25; Mc. 10, 42-45; Lc. 22, 25-27)[[b:Mt. 10, 40-42; Mt. 20, 25; Mc. 10, 42-45; Lc. 22, 25-27]] ” Sollicitudo Rei Socialis, 38[[350|38]] vgl: Laborem Exercens, 8[[[712|8]]] vgl: Centesimus Annus, 57[[[3|57]]].
Referenties naar alinea 193: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Solidariteit en gemeenschappelijke groei van de mensheid
194
De boodschap van de sociale leer inzake solidariteit toont duidelijk de intieme band aan tussen solidariteit en algemeen welzijn, tussen solidariteit en universele bestemming van de goederen, tussen solidariteit en gelijkheid tussen de mensen en de volken, tussen solidariteit en vrede in de wereld vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 17,39,45[[[350|17.39.45]]] vgl: De morele orde vereist eveneens internationale solidariteit; de vrede in de wereld hangt in grote mate daarvan af[[[575|83-86]]] vgl: Populorum Progressio, 48[[[266|48]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1941,2438[[[1|1941.2438]]]. De term “solidariteit”, veelvuldig gebruikt door het magisterium vgl: Mater et Magistra[[[90]]] vgl: Centesimus Annus, 10[[[3|10]]] vgl: Libertatis conscientia, 73[[[1533|73]]] vgl: Summi Pontificatus[[[650]]] vgl: Mater et Magistra[[[90]]] vgl: Populorum Progressio, 17,48[[[266|17.48]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 38[[[350|38]]], drukt op een synthetische manier de noodzaak uit van het herkennen, in het geheel van de onderlinge banden tussen de mensen en sociale groepen, van de ruimte die aan de menselijke vrijheid geboden wordt om te voorzien in de gemeenschappelijke groei waarin allen delen en waaraan allen deelnemen. De inspanning in deze zin vertaalt zich in de positieve bijdrage die erop toeziet dat niets ontbreekt aan de gemeenschappelijke zaak en die zoekt naar punten van mogelijke overeenkomst waar situaties van scheiding en fragmentering overheersen. Deze inspanning vertaalt zich ook in de bereidheid tot het geven van zichzelf voor het welzijn van zijn naaste, boven elk individueel of particulier belang uit vgl: Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (38)[[[2456|(38)]]].
Referenties naar alinea 194: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
195
Het solidariteitsbeginsel vereist dat de mensen van onze tijd zich beter bewust zouden worden van het feit dat zij schuldenaars zijn van de maatschappij waartoe zij behoren. Zij zijn schuldenaars van de voorwaarden die het menselijke bestaan leefbaar maken, van het ondeelbaar en onontbeerlijk patrimonium dat door de cultuur, de wetenschappelijke en technologische kennis, van de materiële en immateriële goederen wordt geconstitueerd, van alles wat het menselijk avontuur heeft voortgebracht. Dergelijke schuld moet worden afgelost via de verschillende vormen van sociale interactie, zodat de weg van de mens niet wordt onderbroken maar open blijft voor hedendaagse en toekomstige generaties, die alle samen geroepen zijn om in solidariteit te delen in dezelfde gave.
Referenties naar alinea 195: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 Solidariteit in het leven en de boodschap van Jezus Christus
196
Het onoverkomelijk hoogtepunt van het hier aangegeven perspectief is het leven van Jezus van Nazareth, de nieuwe Mens, die solidair is met de ganse mensheid tot aan “de dood op het kruis” (Fil. 2, 8)[b:Fil. 2, 8]. In hem is het altijd mogelijk om het levende Teken van die onmetelijke en transcendente liefde van God-met-ons te herkennen, die de zwakheden van zijn volk op zich neemt, die met hen op weg gaat, hen redt en eenmaakt vgl: Gaudium et Spes, 32[[[575|32]]]. In hem en dankzij hem kan ook het sociale leven, zelfs met al zijn tegenstellingen en dubbelzinnigheden, worden herontdekt als een plaats van leven en hoop, als een teken van een genade die voortdurend aan iedereen wordt geschonken en die uitnodigt tot steeds hogere en meer betrokken vormen van delen.
Jezus van Nazareth laat voor de ogen van alle mensen de band tussen solidariteit en naastenliefde schitteren door er de volledige betekenis van te verhelderen vgl: "De solidariteit is ongetwijfeld een christelijke deugd. Het was mogelijk reeds in de voorafgaande uiteenzetting talrijke contactpunten te onderscheiden tussen deze deugd en de liefde die het distinctief van de leerling van Christus is (vgl. Joh 13, 35)"[[[350|40]]]: “In het licht van het geloof streeft de solidariteit ernaar zichzelf te overstijgen en de specifiek christelijke dimensies van de volledige onbaatzuchtigheid, de vergeving en de verzoening aan te nemen. De naaste is dan niet slechts een menselijk wezen met zijn rechten en fundamentele gelijkheid ten opzichte van allen, maar hij wordt het levende beeld van God de Vader dat vrijgekocht is door het bloed van Jezus Christus en onder de blijvende inwerking van de heilige Geest is gesteld. Daarom moet hij, ook als hij vijand is, bemind worden met dezelfde liefde waarmee de Heer hem bemint, en men moet voor hem bereid zijn tot het offer, ook het hoogste: ‘zijn leven geven voor zijn broeders’ (1 Joh. 3, 16)[[b:1 Joh. 3, 16]]” Sollicitudo Rei Socialis, 40[[350|40]].
Jezus van Nazareth laat voor de ogen van alle mensen de band tussen solidariteit en naastenliefde schitteren door er de volledige betekenis van te verhelderen vgl: "De solidariteit is ongetwijfeld een christelijke deugd. Het was mogelijk reeds in de voorafgaande uiteenzetting talrijke contactpunten te onderscheiden tussen deze deugd en de liefde die het distinctief van de leerling van Christus is (vgl. Joh 13, 35)"[[[350|40]]]: “In het licht van het geloof streeft de solidariteit ernaar zichzelf te overstijgen en de specifiek christelijke dimensies van de volledige onbaatzuchtigheid, de vergeving en de verzoening aan te nemen. De naaste is dan niet slechts een menselijk wezen met zijn rechten en fundamentele gelijkheid ten opzichte van allen, maar hij wordt het levende beeld van God de Vader dat vrijgekocht is door het bloed van Jezus Christus en onder de blijvende inwerking van de heilige Geest is gesteld. Daarom moet hij, ook als hij vijand is, bemind worden met dezelfde liefde waarmee de Heer hem bemint, en men moet voor hem bereid zijn tot het offer, ook het hoogste: ‘zijn leven geven voor zijn broeders’ (1 Joh. 3, 16)[[b:1 Joh. 3, 16]]” Sollicitudo Rei Socialis, 40[[350|40]].
Referenties naar alinea 196: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 7 De fundamentele waarden van het sociale leven
- Paragraaf 1 De relatie tussen principes en waarden
197
De sociale leer van de Kerk geeft, naast de principes die de opbouw van een menswaardige samenleving moeten leiden, ook fundamentele waarden aan. De relatie tussen beginselen en waarden is er ongetwijfeld één van wederkerigheid, in de mate dat de sociale waarden de waardering uitdrukken voor de specifieke aspecten van het morele goed dat deze principes beogen te realiseren, door zich aan te bieden als referentiepunten voor een gepaste structurering en een geordende sturing van het sociale leven. De waarden vragen bijgevolg tegelijk om de praktijk van de fundamentele principes van het sociale leven en om de persoonlijke beoefening van de deugden, dus van de morele houdingen die overeenstemmen met de waarden zelf vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1886[[[1|1886]]].
Alle sociale waarden zijn inherent aan de waardigheid van de menselijke persoon waarvan zij de authentieke ontwikkeling begunstigen. Het gaat in essentie om de volgende waarden: waarheid, vrijheid, rechtvaardigheid en liefde vgl: Gaudium et Spes, 26[[[575|26]]] vgl: Pacem in Terris[[[53]]]. Hen in de praktijk brengen is de zekere en noodzakelijke weg om persoonlijke volmaaktheid en een meer sociaal menselijk bestaan te bereiken. Zij vormen het onontbeerlijk referentiepunt voor publieke overheden, die worden geroepen om “substantiële hervormingen van economische, politieke, culturele en technologische structuren aan te brengen evenals de noodzakelijke wijzigingen in de instellingen” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (43)[[2456|(43)]]. Respect voor de legitieme autonomie van de aardse realiteiten zet de Kerk ertoe aan om geen specifieke competentie van technische of tijdelijke aard voor zich op te eisen vgl: Gaudium et Spes, 36[[[575|36]]], wat haar evenwel niet belet om tussen te komen om aan te tonen hoe in de verschillende keuzes van de mens deze waarden bevestigd dan wel met voeten worden getreden vgl: Gaudium et Spes, 1[[[575|1]]] vgl: Populorum Progressio, 13[[[266|13]]].
Alle sociale waarden zijn inherent aan de waardigheid van de menselijke persoon waarvan zij de authentieke ontwikkeling begunstigen. Het gaat in essentie om de volgende waarden: waarheid, vrijheid, rechtvaardigheid en liefde vgl: Gaudium et Spes, 26[[[575|26]]] vgl: Pacem in Terris[[[53]]]. Hen in de praktijk brengen is de zekere en noodzakelijke weg om persoonlijke volmaaktheid en een meer sociaal menselijk bestaan te bereiken. Zij vormen het onontbeerlijk referentiepunt voor publieke overheden, die worden geroepen om “substantiële hervormingen van economische, politieke, culturele en technologische structuren aan te brengen evenals de noodzakelijke wijzigingen in de instellingen” Richtlijnen voor de studie en het onderricht van de sociale leer van de Kerk bij de vorming van priesters, (43)[[2456|(43)]]. Respect voor de legitieme autonomie van de aardse realiteiten zet de Kerk ertoe aan om geen specifieke competentie van technische of tijdelijke aard voor zich op te eisen vgl: Gaudium et Spes, 36[[[575|36]]], wat haar evenwel niet belet om tussen te komen om aan te tonen hoe in de verschillende keuzes van de mens deze waarden bevestigd dan wel met voeten worden getreden vgl: Gaudium et Spes, 1[[[575|1]]] vgl: Populorum Progressio, 13[[[266|13]]].
Referenties naar alinea 197: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Waarheid
198
De mens heeft de specifieke plicht om zich altijd te keren naar de waarheid, haar te respecteren en van haar op een verantwoordelijke wijze te getuigen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2467[[[1|2467]]]. Leven in de waarheid krijgt een bijzondere betekenis in de sociale relaties. Het samenleven van mensen in de schoot van een gemeenschap is immers geordend, vruchtbaar en conform aan hun persoonlijke waardigheid wanneer het gebaseerd is op de waarheid vgl: Pacem in Terris[[[53]]]. Hoe meer de mensen en de sociale groepen zich inspannen om de sociale problemen op te lossen in overeenstemming met de waarheid, des te meer wenden zij zich af van de willekeur en handelen zij conform aan de objectieve eisen van de moraliteit.
Onze tijd vraagt om een intensieve onderwijskundige inspanning vgl: Gaudium et Spes, 61[[[575|61]]] vgl: Populorum Progressio, 35-40[[[266|35-40]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 44[[[350|44]]] vgl: Indien men sociale hervorming nastreeft, dan "behoort de voornaamste taak, waarvan het succes van alle andere afhangt, tot de orde van de opvoeding".[[[1533|99]]] en een engagement van allen, opdat de zoektocht naar de waarheid, die zich niet verengt tot de som van verschillende opinies of tot één van de vele opinies, aangewakkerd wordt in elk milieu en de voorrang zou krijgen op elke poging tot relativering van haar eisen en op beledigingen aan haar adres vgl: Gaudium et Spes, 16[[[575|16]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2464-2487[[[1|2464-2487]]]. Dit gaat om een aangelegenheid die in het bijzonder de wereld van de publieke media en van de economie raakt. In deze domeinen doet het zonder scrupules gebruiken van geld steeds dringender vragen rijzen, die verwijzen naar de behoefte aan grotere transparantie en eerlijkheid in de persoonlijke en sociale activiteit.
Onze tijd vraagt om een intensieve onderwijskundige inspanning vgl: Gaudium et Spes, 61[[[575|61]]] vgl: Populorum Progressio, 35-40[[[266|35-40]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 44[[[350|44]]] vgl: Indien men sociale hervorming nastreeft, dan "behoort de voornaamste taak, waarvan het succes van alle andere afhangt, tot de orde van de opvoeding".[[[1533|99]]] en een engagement van allen, opdat de zoektocht naar de waarheid, die zich niet verengt tot de som van verschillende opinies of tot één van de vele opinies, aangewakkerd wordt in elk milieu en de voorrang zou krijgen op elke poging tot relativering van haar eisen en op beledigingen aan haar adres vgl: Gaudium et Spes, 16[[[575|16]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2464-2487[[[1|2464-2487]]]. Dit gaat om een aangelegenheid die in het bijzonder de wereld van de publieke media en van de economie raakt. In deze domeinen doet het zonder scrupules gebruiken van geld steeds dringender vragen rijzen, die verwijzen naar de behoefte aan grotere transparantie en eerlijkheid in de persoonlijke en sociale activiteit.
Referenties naar alinea 198: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Vrijheid
199
Vrijheid is een zeer belangrijk teken in de mens van zijn geschapen zijn naar Gods beeld en bijgevolg is vrijheid een teken van de sublieme waardigheid van elke menselijke persoon vgl: Gaudium et Spes, 17[[[575|17]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1705,1730[[[1|1705.1730]]] vgl: Libertatis conscientia, 28[[[1533|28]]]. “Vrijheid wordt uitgeoefend in de intermenselijke betrekkingen. Elke mens, geschapen naar het beeld van God, heeft het natuurrecht te worden erkend als een vrij en verantwoordelijk wezen. Iedereen is gehouden tot die plicht van eerbied voor de ander. Het recht om de vrijheid uit te oefenen is een eis die onlosmakelijk verbonden is met de waardigheid van de menselijke persoon” Catechismus van de Katholieke Kerk, 1738[[1|1738]]. De betekenis van vrijheid mag niet worden beperkt door haar te beschouwen vanuit een zuiver individualistisch perspectief en door haar te reduceren tot de willekeurige en ongecontroleerde uitoefening van de eigen persoonlijke autonomie: “Vrijheid bestaat alleen maar waarlijk daar waar wederzijdse banden, die zich laten leiden door waarheid en rechtvaardigheid, mensen met elkaar verbinden, en wordt juist niet bereikt door totale zelfgenoegzaamheid en afwezigheid van relaties” vgl: Libertatis conscientia, 26[[[1533|26]]]. Het begrijpen van vrijheid wordt dieper en breder wanneer zij, zelfs op het sociale vlak, wordt beschermd in al haar verschillende dimensies.
Referenties naar alinea 199: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
200
De waarde van vrijheid, als uitdrukking van de singulariteit van elke menselijke persoon, wordt gerespecteerd wanneer het toegestaan is aan elk lid van de maatschappij om zijn persoonlijke roeping te realiseren; om de waarheid te zoeken en om zijn religieuze, culturele en politieke opvattingen te belijden; om zijn mening te uiten; om te beslissen over zijn levensstaat en, in de mate van het mogelijke, over zijn werk; om initiatieven van economische, sociale en politieke aard te nemen. Dit moet plaatsvinden in een “stevig juridisch kader” Deze uitspraak is van toepassing op het economisch initiatief, maar men kan ze klaarblijkelijk ook toepassen op andere domeinen van de persoonlijke activiteit.[[3|42]], binnen de grenzen opgelegd door het algemeen welzijn en de openbare orde, en in elk geval op een manier gekenmerkt door verantwoordelijkheid.
Aan de andere kant moet vrijheid ook worden uitgedrukt als de mogelijkheid om te weigeren wat moreel negatief is, in welke vorm dit zich ook mag voordoen vgl: Centesimus Annus, 17[[[3|17]]], als de mogelijkheid om zichzelf doeltreffend te distantiëren van alles wat persoonlijke, familiale of sociale groei kan verhinderen. De volheid van vrijheid bestaat in de mogelijkheid om over zichzelf te beschikken in functie van het authentieke goed, in de context van het universeel algemeen welzijn vgl: Pacem in Terris[[[53]]].
Aan de andere kant moet vrijheid ook worden uitgedrukt als de mogelijkheid om te weigeren wat moreel negatief is, in welke vorm dit zich ook mag voordoen vgl: Centesimus Annus, 17[[[3|17]]], als de mogelijkheid om zichzelf doeltreffend te distantiëren van alles wat persoonlijke, familiale of sociale groei kan verhinderen. De volheid van vrijheid bestaat in de mogelijkheid om over zichzelf te beschikken in functie van het authentieke goed, in de context van het universeel algemeen welzijn vgl: Pacem in Terris[[[53]]].
Referenties naar alinea 200: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 Rechtvaardigheid
201
De rechtvaardigheid is een waarde die samengaat met het beoefenen van de overeenstemmende kardinale morele deugd vgl: Ed. Leon. 6, 55-63[[[t:ia-iiae q. 6]]].Volgens de meest klassieke definitie bestaat rechtvaardigheid “in de voortdurende en vaste wil om aan God en de naaste te geven waar ze recht op hebben” Catechismus van de Katholieke Kerk, 1870[[1|1870]] vgl: Ed. Leon. 9, 9-10: "iustitia est perpetua et constans voluntas ius suum unicuique tribuendi"[[[t:iia-iiae q. 58 a. 1]]]. Vanuit een subjectief standpunt wordt rechtvaardigheid vertaald in het gedrag dat gebaseerd is op de wil om de ander te erkennen als persoon, terwijl vanuit een objectief standpunt rechtvaardigheid slaat op het beslissende morele criterium in de intersubjectieve en sociale sfeer vgl: Pacem in Terris[[[53]]].
Het sociaal magisterium van de Kerk roept voortdurend op tot respect voor klassieke vormen van rechtvaardigheid: de ruilrechtvaardigheid, de verdelende rechtvaardigheid en de wettelijke rechtvaardigheid vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2411[[[1|2411]]]. Er werd een steeds groter belang toegekend aan de sociale rechtvaardigheid vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1928-1942,2425-2449,2832[[[1|1928-1942.2425-2449.2832]]] vgl: Divini Redemptoris[[[594]]]. Zij vertegenwoordigt een reële ontwikkeling in de algemene rechtvaardigheid, de rechtvaardigheid die de sociale relaties reguleert op basis van het criterium van gehoorzaamheid aan de wet. De sociale rechtvaardigheid is een eis die verbonden is met het sociale vraagstuk — dat zich heden wereldwijd manifesteert — en heeft betrekking op sociale, politieke en economische aspecten en bovenal op de structurele dimensies van problemen en hun respectievelijke oplossingen vgl: Laborem Exercens, 2[[[712|2]]].
Het sociaal magisterium van de Kerk roept voortdurend op tot respect voor klassieke vormen van rechtvaardigheid: de ruilrechtvaardigheid, de verdelende rechtvaardigheid en de wettelijke rechtvaardigheid vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2411[[[1|2411]]]. Er werd een steeds groter belang toegekend aan de sociale rechtvaardigheid vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1928-1942,2425-2449,2832[[[1|1928-1942.2425-2449.2832]]] vgl: Divini Redemptoris[[[594]]]. Zij vertegenwoordigt een reële ontwikkeling in de algemene rechtvaardigheid, de rechtvaardigheid die de sociale relaties reguleert op basis van het criterium van gehoorzaamheid aan de wet. De sociale rechtvaardigheid is een eis die verbonden is met het sociale vraagstuk — dat zich heden wereldwijd manifesteert — en heeft betrekking op sociale, politieke en economische aspecten en bovenal op de structurele dimensies van problemen en hun respectievelijke oplossingen vgl: Laborem Exercens, 2[[[712|2]]].
Referenties naar alinea 201: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
202
Rechtvaardigheid is van zeer groot belang in de hedendaagse context waarin de individuele waarde van de persoon, zijn waardigheid en zijn rechten — ondanks intentieverklaringen — ernstig worden bedreigd door de wijdverbreide tendens om exclusief de criteria van nut en bezit te hanteren. Op basis van deze criteria wordt ook de rechtvaardigheid reductionistisch bekeken, terwijl de christelijke antropologie haar een diepere en meer authentieke betekenis verleent. Rechtvaardigheid is immers geen simpele menselijke conventie, omdat wat “rechtvaardig” is niet eerst door de wet wordt bepaald maar door de diepste identiteit van het menselijke wezen vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 40[[[350|40]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1929[[[1|1929]]].
Referenties naar alinea 202: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
203
De volledige waarheid omtrent de mens maakt het mogelijk om verder te gaan dan een contractualistische visie op rechtvaardigheid — die een beperkte visie is — en om ook voor de rechtvaardigheid de horizon van solidariteit en liefde te openen. “Op zichzelf is rechtvaardigheid niet genoeg. Zij kan zelfs zichzelf verraden wanneer zij zich niet opent voor die diepere kracht die liefde is” Een blijvende opdracht: opvoeden tot vrede - Wereldvredesdag 2004, 10[[193|10]]. De sociale leer van de Kerk verbindt immers de waarde van solidariteit met de waarde van rechtvaardigheid als de geprivilegieerde weg naar vrede. Indien vrede de vrucht is van rechtvaardigheid, zou men nu “met dezelfde juistheid en dezelfde kracht van bijbelse inspiratie (Jes. 32, 17; Jak. 3, 18)[[b:Jes. 32, 17; Jak. 3, 18]] kunnen zeggen: Opus solidaritatis pax, de vrede als vrucht van de solidariteit” Sollicitudo Rei Socialis, 39[[350|39]]. Immers, het doel van de vrede “zal zeker bereikt worden door de verwerkelijking van de maatschappelijke en internationale rechtvaardigheid, maar ook door de praktijk van de deugden die de samenleving bevorderen en ons leren te leven om door geven en ontvangen samen een nieuwe maatschappij en een betere wereld op te bouwen” Sollicitudo Rei Socialis, 39[[350|39]].
Referenties naar alinea 203: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 8 De weg van de liefde
204
Tussen de deugden als geheel, en in het bijzonder tussen deugden, sociale waarden en liefde, bestaat er een zeer nauwe band die meer en meer moet worden erkend. De liefde, die dikwijls verengd wordt tot relaties van nabijheid of beperkt wordt tot de louter subjectieve aspecten van het handelen ten gunste van de ander, moet opnieuw worden bekeken in haar authentieke waarde als het hoogste en universele criterium van de ganse sociale ethiek. Van alle wegen, inclusief die worden gezocht en bewandeld als antwoord op de steeds nieuwe vormen van de huidige sociale kwestie, is “de buitengewoon voortreffelijke weg” (1 Kor. 12, 31)[[b:1 Kor. 12, 31]] de weg die uitgetekend wordt door de naastenliefde.
Referenties naar alinea 204: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
205
De waarden van waarachtigheid, rechtvaardigheid en vrijheid worden geboren en ontwikkelen zich vanuit de innerlijke bron van de liefde. Het menselijke samenleven is geordend, brengt vruchten van goedheid voort en beantwoordt aan de menselijke waardigheid wanneer het gebaseerd is op waarheid; wanneer het wordt geleefd in rechtvaardigheid, dit wil zeggen in het feitelijke respect voor de rechten en in het getrouw vervullen van de overeenstemmende plichten; wanneer het wordt gerealiseerd in vrijheid die beantwoordt aan de waardigheid van de mens, gedreven door zijn rationele natuur om verantwoordelijkheid voor zijn daden op te nemen; wanneer het wordt geanimeerd door de liefde, die de noden en vereisten van de anderen als die van zichzelf beschouwt en die de gemeenschap van geestelijke waarden en van de zorg voor de materiële noden steeds intenser maakt Pacem in Terris[[53]]. Deze waarden zijn de zuilen die stevigheid en consistentie geven aan het bouwwerk van het leven en van de daden: dit zijn waarden die de kwaliteit van elke sociale actie en institutie bepalen.
Referenties naar alinea 205: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
206
De liefde veronderstelt en transcendeert de rechtvaardigheid, die haar “vervulling moet vinden in de liefde” Een blijvende opdracht: opvoeden tot vrede - Wereldvredesdag 2004, 10[[193|10]]. Indien rechtvaardigheid “er uiteraard is om te ‘arbitreren’ tussen de mensen ten einde op een juiste manier de materiële goederen onder hen te verdelen, dan is er integendeel de liefde, en zij alleen (en dus ook de goedertieren liefde die wij ‘barmhartigheid’ noemen), die in staat is de mens aan zichzelf te schenken” Dives in Misericordia, 14[[755|14]]. Menselijke relaties kunnen niet louter worden geleid door de maatstaf van de rechtvaardigheid: “de ervaring van het verleden en van de huidige tijd bewijst dat de rechtvaardigheid op zichzelf niet volstaat, en dat ze kan leiden tot de negatie van haarzelf en tot haar eigen ondergang (...) de ervaringen uit de geschiedenis hebben geleid tot het formuleren van het axioma: summum ius, summa iniuria” Dives in Misericordia, 12[[755|12]]. Immers, “deze rechtvaardigheid moet, in geheel de relatiesfeer van de mensen, om zo te zeggen een belangrijke ‘omsmelting’ ondergaan door de liefde die — zoals Paulus het zegt — ‘lankmoedig’ en ‘goedertieren’ is, of, in andere woorden, die in zich de eigenschappen van de barmhartige liefde draagt, zo essentieel voor het Evangelie en het christendom” Dives in Misericordia, 14[[755|14]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2212[[[1|2212]]].
Referenties naar alinea 206: 1
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
207
Fratelli tutti ->=geentekst=
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Geen wetgeving, geen systeem van regels of conventies zal ooit de mensen kunnen overtuigen om in eenheid, broederlijkheid en vrede te leven; geen enkele argumentatie zal ooit de oproep van de liefde kunnen overstijgen. Enkel de liefde, in haar hoedanigheid van “forma virtutum” Ed. Leon. 8, 72[[t:iia-iiae q. 23 a. 8]] Catechismus van de Katholieke Kerk, 1827[[1|1827]], kan sociale actie begeesteren en omvormen in de richting van de vrede in de context van een wereld die steeds complexer wordt. Om dit alles mogelijk te maken, is het niettemin noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de liefde niet alleen wordt getoond als de motor van de individuele actie maar ook als een kracht die nieuwe manieren kan vinden om de problemen van de huidige wereld aan te pakken en om structuren, sociale organisaties en juridische systemen grondig en van binnen uit te vernieuwen. In dit perspectief wordt liefde sociale en politieke liefde: “sociale liefde doet ons houden van het algemeen welzijn” Tot de Voedsel- en Landbouwassociatie (FAO) bij de gelegenheid van de 25e verjaardag van haar oprichting[[2495]], ze doet ons daadwerkelijk het goede voor alle personen zoeken, die niet alleen worden beschouwd als individuen maar die ook worden bekeken vanuit de sociale dimensie die hen verenigt.
Referenties naar alinea 207: 3
Fratelli tutti ->=geentekst=Fratelli tutti ->=geentekst=
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
208
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Sociale en politieke liefde put zich niet uit in relaties tussen individuen maar ontplooit zich ook in de schoot van het netwerk dat door deze relaties wordt gevormd en dat precies de sociale en politieke gemeenschap constitueert; zij interfereert in deze context door te zoeken naar het hoogste goed voor de ganse gemeenschap. Vanuit zovele gezichtspunten vindt men de naaste die moet worden bemind, terug “in de maatschappij”, zodat de naaste echt beminnen, voorzien in zijn noden of in zijn behoeftigheid, iets anders kan betekenen dan het goede dat men hem zou willen schenken op het vlak van de individuele relaties. Afhankelijk van de situatie, betekent zijn naaste beminnen op het sociale niveau dat men gebruik maakt van de sociale mediëringen om zijn bestaansconditie te verbeteren of om de sociale factoren die zijn behoeftigheid veroorzaken, te elimineren. Het werk van barmhartigheid waarmee men hier en nu een antwoord geeft op een reële en dringende behoefte is ontegenzeglijk een daad van liefde. Het is een eveneens een onontbeerlijke daad van liefde om te streven naar het organiseren en structureren van de maatschappij opdat de naaste zich niet in armoede zou bevinden, des te meer nu armoede de situatie wordt waarin een groot aantal mensen en zelfs ganse volken zich bevinden; deze situatie neemt heden de proporties aan van een echt wereldwijd sociaal vraagstuk.
Referenties naar alinea 208: 2
Fratelli tutti ->=geentekst=De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 2 Deel 2
208a
De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
“Hieruit blijkt dat de sociale leer op zichzelf de
waarde van een werktuig voor de evangelisatie heeft.
Als zodanig verkondigt zij God en het mysterie van het heil in Christus
aan iedere mens en om dezelfde reden maakt zij
iedere mens voor zichzelf duidelijk.
In dit licht en alleen in dit licht bekommert zij zich
om het overige: de mensenrechten van iedereen
en in het bijzonder van het ‘proletariaat’,
het gezin en de opvoeding, de plichten van de Staat,
de ordening van de nationale en internationale samenleving,
het economische leven, de cultuur, de oorlog en de vrede,
de eerbied voor het leven vanaf het ogenblik
van de ontvangenis tot aan de dood”.
Centesimus Annus, 54[3|54]
waarde van een werktuig voor de evangelisatie heeft.
Als zodanig verkondigt zij God en het mysterie van het heil in Christus
aan iedere mens en om dezelfde reden maakt zij
iedere mens voor zichzelf duidelijk.
In dit licht en alleen in dit licht bekommert zij zich
om het overige: de mensenrechten van iedereen
en in het bijzonder van het ‘proletariaat’,
het gezin en de opvoeding, de plichten van de Staat,
de ordening van de nationale en internationale samenleving,
het economische leven, de cultuur, de oorlog en de vrede,
de eerbied voor het leven vanaf het ogenblik
van de ontvangenis tot aan de dood”.
Centesimus Annus, 54[3|54]
Referenties naar alinea 208a: 2
Fratelli tutti ->=geentekst=De wereld genezen - 1. Inleiding ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 5 Het gezin, vitale cel van de samenleving
- Artikel 1 Het gezin, de eerste natuurlijke samenleving
209
Het belang en de centraliteit van het gezin met betrekking tot de persoon en de samenleving wordt regelmatig onderstreept door de heilige Schrift: ´Het is niet goed dat de mens alleen is. ´(Gen. 2, 18)[b:Gen. 2, 18]. Uit de teksten die gaan over de schepping van de mens (Gen. 1, 26-28; Gen. 2, 7-24)[[b:Gen. 1, 26-28; Gen. 2, 7-24]] komt naar voren hoe – in Gods plan – het echtpaar "de eerste vorm van gemeenschap van personen vormt". Gaudium et Spes, 12[[575|12]] Eva is geschapen, net als Adam, als de persoon, die in haar anders-zijn, hem compleet maakt en aanvult (Gen. 2, 18)[[b:Gen. 2, 18]] om met hem "één vlees" te vormen (Gen. 2, 24)[b:Gen. 2, 24] (Mt. 19, 5-6)[[b:Mt. 19, 5-6]]. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1605[[[1|1605]]] Tegelijkertijd worden zij beiden betrokken in het werk van de voortplanting, waardoor ze medescheppers worden met de Schepper: "Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u en vul de aarde" (Gen. 1, 28)[b:Gen. 1, 28]. Het gezin wordt in Gods plan voorgesteld als de "eerste plaats van 'menswording´ voor de persoon en de samenleving" en het is de "bakermat van leven en liefde". Christifideles laici, 40[[692|40]]
Referenties naar alinea 209: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
210
In het gezin leert men de liefde en trouw van de Heer kennen en het belang hieraan te antwoorden (Ex. 12, 25-27; Ex. 13, 8.14-15; Deut. 6, 20-25; Deut. 13, 7-11; 1 Sam. 3, 13)[[b:Ex. 12, 25-27; Ex. 13, 8.14-15; Deut. 6, 20-25; Deut. 13, 7-11; 1 Sam. 3, 13]]. In het gezin leren de kinderen hun eerste belangrijkste lessen van praktische wijsheid, waaraan de deugden zijn verbonden (Spr. 1, 8-9; Spr. 4, 1-4; Spr. 6, 20-21; Sir. 3, 1-16; Sir. 7, 27-28)[[b:Spr. 1, 8-9; Spr. 4, 1-4; Spr. 6, 20-21; Sir. 3, 1-16; Sir. 7, 27-28]]. Door dit alles garandeert de Heer zelf de liefde en trouw van het huwelijksleven (Mal. 2, 14-15)[[b:Mal. 2, 14-15]].
Jezus werd geboren en groeide op in een concreet gezin, hij accepteerde alle karakteristieke eigenschappen van het gezin De Heilige Familie is een voorbeeld van gezinsleven: "Dat Nazareth ons lere, wat het gezin is, zijn liefdesgemeenschap, zijn ingetogen en sobere schoonheid, zijn gewijd en onschendbaar karakter; leren wij van Nazareth hoezeer de vorming die men er ondergaat zoet is en onvervangbaar; begrijpen wij zijn grondleggende betekenis op het sociale vlak. Een les van arbeid."[[93|1]] en Hij kende de hoogste waardigheid toe aan het instituut huwelijk, door er een sacrament van het nieuwe verbond van te maken (Mt. 19, 3-9)[[b:Mt. 19, 3-9]]. In dit nieuwe perspectief vindt het echtpaar de volheid van zijn waardigheid en het gezin zijn stevige basis.
Jezus werd geboren en groeide op in een concreet gezin, hij accepteerde alle karakteristieke eigenschappen van het gezin De Heilige Familie is een voorbeeld van gezinsleven: "Dat Nazareth ons lere, wat het gezin is, zijn liefdesgemeenschap, zijn ingetogen en sobere schoonheid, zijn gewijd en onschendbaar karakter; leren wij van Nazareth hoezeer de vorming die men er ondergaat zoet is en onvervangbaar; begrijpen wij zijn grondleggende betekenis op het sociale vlak. Een les van arbeid."[[93|1]] en Hij kende de hoogste waardigheid toe aan het instituut huwelijk, door er een sacrament van het nieuwe verbond van te maken (Mt. 19, 3-9)[[b:Mt. 19, 3-9]]. In dit nieuwe perspectief vindt het echtpaar de volheid van zijn waardigheid en het gezin zijn stevige basis.
Referenties naar alinea 210: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
211
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=
Verlicht door de uitstraling van de bijbelse boodschap beschouwt de kerk het gezin als de eerste natuurlijke samenleving, met oorspronkelijke rechten, die het gezin eigen zijn en plaatst het in het centrum van het sociale leven. Door het gezin "een ondergeschikte of tweederangs rol te geven en het uit te sluiten van zijn rechtmatige positie in de samenleving, wordt ernstige schade toegebracht aan de authentieke groei van de samenleving als geheel". Gratissimam sane, 17[[565|17]] Het gezin ontstaat uit de intieme gemeenschap van leven en liefde, gebaseerd op het huwelijk tussen één man en één vrouw. vgl: Gaudium et Spes, 48[[[575|48]]] Het bezit een eigen specifieke en sociale dimensie, namelijk het geeft de eerste plaats aan interpersoonlijke relaties: het is de eerste en vitale cel van de samenleving. vgl: Apostolicam Actuositatem, 11[[[653|11]]] Het gezin is een goddelijk instituut, dat aan de basis staat van het leven van de menselijke persoon als het prototype van elke sociale orde.
Referenties naar alinea 211: 2
De mensenfamilie, een vredesgemeenschap ->=geentekst=Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 1 Het belang van het gezin voor de persoon
212
Het gezin is van wezenlijk belang voor de persoon. Mensen worden geboren en groeien op in de ´wieg´ van leven en liefde. Wanneer er een kind wordt verwacht, ontvangt de samenleving het geschenk van een nieuwe persoon, die "vanuit het diepst van hemzelf geroepen is tot gemeenschap met anderen en tot de gave van hemzelf aan anderen". Christifideles laici, 40[[692|40]] Daarom schept het gezin, waarin man en vrouw, verenigd door het huwelijk, zich zelf aan elkaar geven, een klimaat van leven, waarin de kinderen "hun mogelijkheden ontwikkelen, zich bewust worden van hun waardigheid en zich voorbereiden om hun unieke en individuele bestemming te aanvaarden". Centesimus Annus, 39[[3|39]]
In het klimaat van natuurlijke affectie, die de leden van één gezin verbindt, worden personen erkend en leren zij verantwoordelijkheid voor hun hele persoonlijkheid. "De eerste en fundamentele structuur voor een 'menselijke ecologie' is het gezin, waarin de mens zijn eerste vorming opdoet over waarheid en goedheid., waarin hij leert wat het betekent om lief te hebben en liefgehad te worden, wat het dus betekent om mens te zijn". Centesimus Annus, 39[[3|39]] De verplichtingen van de gezinsleden worden niet beperkt door een contract, maar komen voort uit de diepste essentie van het gezin, dat gebaseerd is op het onherroepelijke huwelijksverbond en de vaststaande structuur van relaties, die ontstaan wanneer er kinderen worden geboren of geadopteerd.
In het klimaat van natuurlijke affectie, die de leden van één gezin verbindt, worden personen erkend en leren zij verantwoordelijkheid voor hun hele persoonlijkheid. "De eerste en fundamentele structuur voor een 'menselijke ecologie' is het gezin, waarin de mens zijn eerste vorming opdoet over waarheid en goedheid., waarin hij leert wat het betekent om lief te hebben en liefgehad te worden, wat het dus betekent om mens te zijn". Centesimus Annus, 39[[3|39]] De verplichtingen van de gezinsleden worden niet beperkt door een contract, maar komen voort uit de diepste essentie van het gezin, dat gebaseerd is op het onherroepelijke huwelijksverbond en de vaststaande structuur van relaties, die ontstaan wanneer er kinderen worden geboren of geadopteerd.
Referenties naar alinea 212: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Het belang van het gezin voor de samenleving
213
Het gezin, de natuurlijke gemeenschap waarin de menselijke sociale natuur wordt ervaren, levert een unieke en onvervangbare bijdrage aan het welzijn van de samenleving. Het gezin ontstaat uit de gemeenschap van personen. "´Gemeenschap´ heeft aan de ene kant te maken met de persoonlijke relaties tussen het ´ik´ en het ´jij´. 'Gemeenschap' aan de andere kant transformeert deze structuur ook naar buiten en ontwikkelt zich in de richting van ´de samenleving´, een 'wij'. Het gezin als gemeenschap van personen is de eerste menselijke samenleving. Gratissimam sane, 7[[565|7]]
Een maatschappij, die het gezin als maat neemt, is de beste garantie tegen het afglijden naar individualisme óf collectivisme, omdat in het gezin de persoon altijd centraal staat als doel en nooit als middel. Het moge duidelijk zijn dat het welzijn van personen en het juiste functioneren van de samenleving nauw verbonden zijn "met een gezonde situatie van het huwelijks- en gezinsleven". Gaudium et Spes, 47[[575|47]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2210[[[1|2210]]] Zonder gezinnen met een sterk gemeenschapsgevoel en stabiele inzet worden volkeren zwak. In het gezin worden morele waarden vanaf de eerste kinderjaren aangeleerd. In het gezin worden het spirituele erfgoed van de religieuze gemeenschap en de culturele bagage van een natie doorgegeven. In het gezin wordt sociale verantwoordelijkheid en solidariteit geleerd. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2224[[[1|2224]]]
Een maatschappij, die het gezin als maat neemt, is de beste garantie tegen het afglijden naar individualisme óf collectivisme, omdat in het gezin de persoon altijd centraal staat als doel en nooit als middel. Het moge duidelijk zijn dat het welzijn van personen en het juiste functioneren van de samenleving nauw verbonden zijn "met een gezonde situatie van het huwelijks- en gezinsleven". Gaudium et Spes, 47[[575|47]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2210[[[1|2210]]] Zonder gezinnen met een sterk gemeenschapsgevoel en stabiele inzet worden volkeren zwak. In het gezin worden morele waarden vanaf de eerste kinderjaren aangeleerd. In het gezin worden het spirituele erfgoed van de religieuze gemeenschap en de culturele bagage van een natie doorgegeven. In het gezin wordt sociale verantwoordelijkheid en solidariteit geleerd. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2224[[[1|2224]]]
Referenties naar alinea 213: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
214
De prioriteit van het gezin boven de staat en de samenleving moet bekrachtigd worden. Het gezin is in feite de voorwaarde, in elk geval in zijn (kinderen-) voortbrengende functie, voor hun bestaan. Wat betreft de andere functies, die elk van zijn leden goed doen, gaat het gezin vòòr, in belang en waarde, op de samenleving en de staat. vgl: D-E[[[281|1]]] Het gezin bezit onschendbare rechten en vindt zijn legitimiteit in de menselijke natuur en niet in een formele erkenning door de staat. Het gezin bestaat niet voor de samenleving of voor de staat, maar de samenleving en de staat bestaan voor het gezin.
Elk sociaal model dat het welzijn van de mens wil nastreven, mag nooit uit het oog verliezen dat het gezin centraal staat en een sociale verantwoordelijkheid heeft. In hun relatie met het gezin, zijn de samenleving en de staat verplicht zich te houden aan het principe van aanvullendheid (subsidiariteit). Vanuit dit principe mogen publieke autoriteiten geen taken bij het gezin weghalen, die het zelf of in vrije verbondenheid met andere gezinnen, kan uitvoeren. Aan de andere kant hebben deze overheden de plicht om het gezin te ondersteunen en te zorgen voor alle hulp die het nodig heeft om op de juiste manier zijn eigen verantwoordelijkheden uit te voeren. vgl: Familiaris Consortio, 45[[[267|45]]]
Elk sociaal model dat het welzijn van de mens wil nastreven, mag nooit uit het oog verliezen dat het gezin centraal staat en een sociale verantwoordelijkheid heeft. In hun relatie met het gezin, zijn de samenleving en de staat verplicht zich te houden aan het principe van aanvullendheid (subsidiariteit). Vanuit dit principe mogen publieke autoriteiten geen taken bij het gezin weghalen, die het zelf of in vrije verbondenheid met andere gezinnen, kan uitvoeren. Aan de andere kant hebben deze overheden de plicht om het gezin te ondersteunen en te zorgen voor alle hulp die het nodig heeft om op de juiste manier zijn eigen verantwoordelijkheden uit te voeren. vgl: Familiaris Consortio, 45[[[267|45]]]
Referenties naar alinea 214: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Het huwelijk, de basis van het gezin
- Paragraaf 1 De waarde van het huwelijk
215
Het gezin is gebaseerd op de vrije keuze van de echtelieden om zich te verbinden door een huwelijk, in respect voor de betekenis en de waarden van dit instituut, dat niet van de mens, maar van God afhangt: "Voor het welzijn van het echtpaar en hun kinderen en voor het welzijn van de samenleving steunt dit heilige verbond niet alleen op de beslissing van de mens. God zelf is de schepper van het huwelijk en Hij begiftigt het met diverse voordelen en doeleinden." Gaudium et Spes, 48[[575|48]]
Daarom is het instituut huwelijk – "een intiem partnerschap van liefde en leven..., dat ingesteld is door de Schepper en door Hem voorzien van eigen wetten" Gaudium et Spes, 48[[575|48]] – geen resultaat van menselijke conventies of wettelijke voorschriften, maar het verkrijgt zijn stabiliteit door zijn goddelijke instelling. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1603[[[1|1603]]] Het instituut wordt geboren, ook in de ogen van de samenleving, "door de menselijke daad, waarbij de partners zich wederzijds aan elkaar overgeven", Gaudium et Spes, 48[[575|48]] en is gebaseerd op de aard, die eigen is aan de echtelijke liefde, die als een totale en exclusieve gave van persoon tot persoon, een definitieve inzet en verbondenheid met zich meebrengt, uitgedrukt door een wederzijdse, onherroepelijke en publieke bevestiging. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1639[[[1|1639]]] Deze inzet en verbondenheid betekenen dat de relaties tussen de gezinsleden ook in juridische zin worden erkend, en zodoende in respect voor wederzijds rechten en plichten.
Daarom is het instituut huwelijk – "een intiem partnerschap van liefde en leven..., dat ingesteld is door de Schepper en door Hem voorzien van eigen wetten" Gaudium et Spes, 48[[575|48]] – geen resultaat van menselijke conventies of wettelijke voorschriften, maar het verkrijgt zijn stabiliteit door zijn goddelijke instelling. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1603[[[1|1603]]] Het instituut wordt geboren, ook in de ogen van de samenleving, "door de menselijke daad, waarbij de partners zich wederzijds aan elkaar overgeven", Gaudium et Spes, 48[[575|48]] en is gebaseerd op de aard, die eigen is aan de echtelijke liefde, die als een totale en exclusieve gave van persoon tot persoon, een definitieve inzet en verbondenheid met zich meebrengt, uitgedrukt door een wederzijdse, onherroepelijke en publieke bevestiging. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1639[[[1|1639]]] Deze inzet en verbondenheid betekenen dat de relaties tussen de gezinsleden ook in juridische zin worden erkend, en zodoende in respect voor wederzijds rechten en plichten.
Referenties naar alinea 215: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
216
Geen enkele macht kan het natuurlijke recht om te trouwen afschaffen of zijn kenmerken of doeleinden wijzigen. Het huwelijk heeft zijn eigen, aangeboren en blijvende karakteristieken. Ondanks de talloze veranderingen, die in de loop der eeuwen in verschillende culturen en in verschillende sociale structuren en spirituele houdingen hebben plaats gevonden, bestaat in elke cultuur een zekere zin of gevoel voor de waardigheid van het huwelijksverbond, hoewel dit overal met dezelfde helderheid duidelijk is. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1603[[[1|1603]]] Deze waardigheid moet gerespecteerd worden met zijn specifieke karakteristieken en moet beschermd worden regen elke aanval, die het wil ondermijnen. De samenleving kan niet zomaar wetten maken over het huwelijk, waarbij de twee echtelieden elkaar trouw beloven, hulp en het aanvaarden van kinderen. nee, de samenleving heeft alleen de autoriteit om de civiele effecten van het huwelijk te reguleren.
Referenties naar alinea 216: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
217
De karakteristieke kenmerken van het huwelijk zijn: totaliteit, de echtelieden geven zichzelf wederzijds aan elkaar in elk aspect van hun persoon, fysiek en spiritueel; eenheid, die hen "één vlees maakt" (Gen. 2, 24)[b:Gen. 2, 24]; onverbreekbaarheid en trouw, die de definitieve wederzijdse zelfgave vereist; vruchtbaarheid, waartoe het (huwelijk) zich natuurlijkerwijze vanzelf opent. vgl: Familiaris Consortio, 13[[[267|13]]] Gods wijze plan voor het huwelijk – een plan dat ook door het menselijke verstand kan worden begrepen ondanks de problemen door de hardheid van het hart (Mt. 19, 8; Mc. 10, 5)[[b:Mt. 19, 8; Mc. 10, 5]] - kan niet exclusief worden beschouwd in het licht van het de facto (feitelijke) gedrag en concrete situaties, die ervan worden afgeleid. Een radicale afwijzing van Gods oorspronkelijke plan is polygamie, "omdat het tegengesteld is aan de gelijkwaardige persoonlijke waardigheid van man en vrouw, die zich met een totale liefde in het huwelijk aan elkaar geven, waardoor deze liefde uniek en exclusief is". Familiaris Consortio, 19[[267|19]]
Referenties naar alinea 217: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
218
In zijn "objectieve" waarheid is het huwelijk bedoeld voor voortplanting en het grootbrengen van kinderen. vgl: Gaudium et Spes, 48,50[[[575|48.50]]] Het huwelijksverbond brengt de oprechte zelfgave tot de volheid van leven, waarvan kinderen de vrucht zijn, die op hun beurt een geschenk zijn voor de ouders, voor de hele familie en de hele samenleving. vgl: Gratissimam sane, 11[[[565|11]]] Niettemin is het huwelijk niet alleen maar ingesteld voor voortplanting. vgl: Gaudium et Spes, 50[[[575|50]]] Zijn onverbrekelijk karakter en zijn gemeenschapswaarde blijven intact, ook wanneer er geen kinderen, hoezeer ook gewenst, komen ter vervolmaking van het huwelijksleven. In dit geval kunnen de echtelieden "uiting geven aan hun vruchtbaarheid door verlaten kinderen te adopteren of (veeleisende) diensten te verrichten voor anderen". Catechismus van de Katholieke Kerk, 2379[[1|2379]]
Referenties naar alinea 218: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Het sacrament van het huwelijk
219
Door Christus´ instelling leven de gedoopten de inherente menselijke werkelijkheid van het huwelijk in de bovennatuurlijke vorm van een Sacrament, een teken en instrument van genade. Het onderwerp van de huwelijksovereenkomst, als de betekenisvolle uitdrukking van de gemeenschap van liefde tussen God en de mensen en als de symbolische sleutel om de verschillende stadia te begrijpen van het grote verbond tussen God en zijn volk, wordt gevonden in de geschiedenis van de verlossing. vgl: "Daarom wordt het centrale thema van de Openbaring, God heeft zijn volk lief, ook tot uitdrukking gebracht door middel van de concrete levenswoorden waarmee man en vrouw elkaar hun huwelijksliefde betuigen. Hun liefdesband wordt het beeld en het symbool van het verbond dat God en zijn volk verenigt. (Vgl. Hos. 2, 21; Jer. 3, 6-13; Jes. 54) De zonde, daarentegen, die het huwelijksverbond kan verwonden, wordt beeld van de ontrouw van het volk aan zijn God: de afgodendienst is prostitutie (Vgl. Ez. 16, 25), zoals de ontrouw overspel is, de ongehoorzaamheid aan de wet is prijsgave van de huwelijksliefde van de Heer. Maar de ontrouw van Israël vernietigt de trouw van de Heer niet en daarom wordt de altijd trouwe liefde van God voorbeeld van de trouwe liefdesverhouding die tussen echtgenoten moet bestaan. (Vgl. Hos. 3)"[[[267|12]]] In het middelpunt van de openbaring van het goddelijke plan van liefde staat de gave die God aan de mensheid schenkt in zijn zoon Jezus Christus. "Hij is de Bruidegom, die bemint en zichzelf geeft als de Redder van de mensheid, door die (mensheid) als zijn lichaam aan zich te verenigen. Hij onthult de oorspronkelijke waarheid van het huwelijk, de waarheid van het 'begin' (Gen. 2, 24; Mt. 19, 5)[[b:Gen. 2, 24; Mt. 19, 5]] en Hij stelt de mens, door hem te bevrijden van de hardheid van zijn hart, in staat deze waarheid in zijn geheel te verwezenlijken". Familiaris Consortio, 13[[267|13]] De echtelijke liefde van Christus voor zijn kerk, getoond in de volheid van het offer aan het kruis, is de oorsprong van de sacramentaliteit van het huwelijk. De genade van dit sacrament brengt de liefde van de echtelieden in overeenstemming met de liefde van Christus voor zijn kerk. Het huwelijk als sacrament is een verbond in liefde tussen een man en een vrouw. vgl: Gaudium et Spes, 48[[[575|48]]]
Referenties naar alinea 219: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
220
Het Sacrament van het Huwelijk neemt de menselijke realiteit van de huwelijksliefde op in al zijn implicaties en "geeft christelijke echtparen en ouders een kracht en inzet om hun roeping als leken te vervullen en daarom 'het rijk Gods te zoeken door zich in te zetten voor tijdelijke zaken en deze te verrichten volgens het plan van God'Lumen Gentium, 31[[617|31]]". Familiaris Consortio, 47[[267|47]]Op hechte wijze verenigd met de Kerk middels het Sacrament, dat het gezin tot ´huiskerk´ of ´kleine kerk´ maakt, is het christelijke gezin geroepen "een teken van eenheid voor de wereld te zijn en zo zijn profetische rol te spelen door getuige te zijn van het rijk Gods en de vrede van Christus, waarnaar de hele wereld op weg is". Familiaris Consortio, 48[[267|48]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1656-1657,2204[[[1|1656-1657.2204]]]
Naastenliefde in het huwelijk, die voortkomt uit de naastenliefde van Christus zelf, die door het Sacrament wordt gegeven, maakt van de echtelieden getuigen van een nieuw sociaal bewustzijn, dat geïnspireerd wordt door het Evangelie en het Paasmysterie. De natuurlijke dimensie van hun liefde wordt voortdurend gezuiverd, versterkt en verheven door de sacramentele genade. Op deze manier worden de christelijke echtelieden, behalve dat ze elkaar wederzijds hulp verlenen op hun pad naar de heiligheid, een teken en een instrument van Christus´ liefde in de wereld. Met hun leven zelf zijn ze geroepen getuigen te zijn van en uit te roepen de godsdienstige betekenis van het huwelijk, die door de moderne samenleving steeds moeilijker wordt onderkend, vooral wanneer die samenleving de natuurlijke basis van het instituut huwelijk in een relativistisch perspectief plaatst.
Naastenliefde in het huwelijk, die voortkomt uit de naastenliefde van Christus zelf, die door het Sacrament wordt gegeven, maakt van de echtelieden getuigen van een nieuw sociaal bewustzijn, dat geïnspireerd wordt door het Evangelie en het Paasmysterie. De natuurlijke dimensie van hun liefde wordt voortdurend gezuiverd, versterkt en verheven door de sacramentele genade. Op deze manier worden de christelijke echtelieden, behalve dat ze elkaar wederzijds hulp verlenen op hun pad naar de heiligheid, een teken en een instrument van Christus´ liefde in de wereld. Met hun leven zelf zijn ze geroepen getuigen te zijn van en uit te roepen de godsdienstige betekenis van het huwelijk, die door de moderne samenleving steeds moeilijker wordt onderkend, vooral wanneer die samenleving de natuurlijke basis van het instituut huwelijk in een relativistisch perspectief plaatst.
Referenties naar alinea 220: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 De sociale subjectiviteit van het gezin
- Paragraaf 1 Liefde en de vorming van een gemeenschap van personen.
221
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=
Het gezin is de plaats waar gemeenschap – die gemeenschap die zo nodig is voor een samenleving die steeds individualistischer wordt- tot stand wordt gebracht. Het is de plaats waar een authentieke gemeenschap van personen zich ontwikkelt en groeit vgl: Familiaris Consortio, 18[[[267|18]]], dankzij de eindeloze dynamiek van de liefde, die de fundamentele dimensie van de menselijke ervaring is en die in het gezin de plaats bij uitstek vindt om zich kenbaar te maken. "De liefde laat de mens zijn vervulling vinden door de oprechte zelfgave. Liefhebben betekent iets geven en ontvangen, dat noch gekocht noch verkocht kan worden, maar alleen vrij en wederzijds gegeven kan worden". Gratissimam sane, 11[[565|11]]
Dankzij de liefde, de essentiële realiteit waarmee het huwelijk en het gezin worden gedefinieerd, wordt iedere persoon (man en vrouw) erkend, geaccepteerd en gerespecteerd in zijn waardigheid. Uit de liefde ontstaan relaties, beleefd in belangeloosheid, die, "doordat ze de persoonlijke waardigheid van iedereen als de enige basis voor die waarde respecteren en voeden, diep van binnen laten voelen dat men geaccepteerd wordt, waardoor ontmoeting en dialoog, belangeloze beschikbaarheid, dienstbaarheid en diepe solidariteit ontstaat". Familiaris Consortio, 43[[267|43]] Gezinnen die op deze manier leven laten de tekorten en tegenstellingen zien van een maatschappij die grotendeels, maar niet helemaal, gebaseerd is op efficiëntie en functionaliteit. Door van dag tot dag een netwerk van onderlinge relaties op te bouwen, zowel binnen als buiten het gezin, is het gezin "de eerste en onvervangbare school voor het sociale leven en een voorbeeld en stimulans voor de relaties binnen de bredere gemeenschap die gekenmerkt worden door respect, rechtvaardigheid, dialoog en liefde". Familiaris Consortio, 43[[267|43]]
Dankzij de liefde, de essentiële realiteit waarmee het huwelijk en het gezin worden gedefinieerd, wordt iedere persoon (man en vrouw) erkend, geaccepteerd en gerespecteerd in zijn waardigheid. Uit de liefde ontstaan relaties, beleefd in belangeloosheid, die, "doordat ze de persoonlijke waardigheid van iedereen als de enige basis voor die waarde respecteren en voeden, diep van binnen laten voelen dat men geaccepteerd wordt, waardoor ontmoeting en dialoog, belangeloze beschikbaarheid, dienstbaarheid en diepe solidariteit ontstaat". Familiaris Consortio, 43[[267|43]] Gezinnen die op deze manier leven laten de tekorten en tegenstellingen zien van een maatschappij die grotendeels, maar niet helemaal, gebaseerd is op efficiëntie en functionaliteit. Door van dag tot dag een netwerk van onderlinge relaties op te bouwen, zowel binnen als buiten het gezin, is het gezin "de eerste en onvervangbare school voor het sociale leven en een voorbeeld en stimulans voor de relaties binnen de bredere gemeenschap die gekenmerkt worden door respect, rechtvaardigheid, dialoog en liefde". Familiaris Consortio, 43[[267|43]]
Referenties naar alinea 221: 2
Tot Henriëtte barones van Lynden-Leijten, nieuwe ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Heilige Stoel, bij gelegenheid van de overhandiging van de geloofsbrieven ->=geentekst=Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
222
Liefde wordt ook uitgedrukt in de royale aandacht die aan de ouderen binnen de familie wordt gegeven. Hun aanwezigheid kan van grote waarde zijn. Ze zijn een voorbeeld van verbondenheid tussen generaties, een bron van welzijn voor het gezin en de gehele samenleving: "niet alleen laten zien dat sommige aspecten van het leven – menselijke, culturele, morele en sociale waarden – niet in termen van economische efficiëntie kunnen worden beoordeeld, maar zij kunnen ook een doelgerichte bijdrage leveren op de werkplaats en in leiderschapsposities. Het is kortom geen kwestie van ´iets voor ouderen doen´, maar het is hen op realistische wijze accepteren als partners in gedeelde, samen gedragen projecten – en wel op het gebied van gedachten, dialoog en daadkracht". Boodschap aan de President van de 2e Wereldontmoeting over Ouderdom[[2004]] Zoals de Heilige Schrift zegt: "Tot op hoge leeftijd brengen zij vrucht voort." (Ps. 92, 15)[b:Ps. 92, 15] De ouderen vormen een belangrijke levensschool, ze zijn in staat waarden en tradities over te brengen, de groei van de jongere generaties te voeden, die op hun beurt leren om niet alleen hun eigen belang na te streven, maar juist dat van de ander. Als ouderen zich in situaties bevinden, waarin ze lijden of afhankelijk zijn, dan hebben ze niet alleen gezondheidszorg en geschikte hulp nodig, maar bovenal moeten ze met liefde worden behandeld.
Referenties naar alinea 222: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
223
De menselijke persoon is geschapen voor de liefde en kan niet zonder liefde. Als de liefde wordt geuit als de totale gave van twee personen in hun complementariteit, dan mag de liefde niet worden beperkt tot emoties of gevoelens, laat staan alleen een seksuele uitdrukking. In een samenleving, die er steeds meer naar neigt de ervaring van liefde en seksualiteit te relativeren en te banaliseren, door de vergankelijke aspecten te benadrukken en de fundamentele waarden te verbergen, is het meer dan ooit nodig om te verkondigen en te getuigen dat de waarheid van de echtelijke liefde en seksualiteit bestaat uit de volledige en totale gave van personen met de kenmerken van eenheid en trouw. vgl: Gaudium et Spes, 48[[[575|48]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1644-1651[[[1|1644-1651]]] Deze waarheid, bron van vreugde, hoop en leven, blijft ondoordringbaar en onbereikbaar als mensen zich opsluiten in zichzelf in relativisme en scepsis.
Referenties naar alinea 223: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
224
In het licht van theorieën, die geslachtsidentiteit hoofdzakelijk beschouwen als cultureel en sociaal resultaat van de interactie tussen de gemeenschap en de individuele, onafhankelijke en persoonlijke seksuele identiteit zonder enige verwijzing naar de ware betekenis van seksualiteit, wordt de Kerk niet moe haar leer te herhalen: "Iedereen, man en vrouw, moet zijn eigen seksualiteit erkennen en accepteren.´ Fysiek, moreel en spiritueel verschil en complementariteit worden gericht op het welzijn van het huwelijk en de bloei van het gezinsleven. De harmonie binnen het echtpaar en de samenleving hangt voor een deel af van de manier waarop de complementariteit, behoeften en wederzijdse steun tussen de geslachten wordt beleefd". Catechismus van de Katholieke Kerk, 2333[[1|2333]] Volgens dit perspectief is het verplicht dat het recht aangepast wordt aan de natuurlijke wet, volgens welke de seksuele identeit onvervangbaar is, omdat het de objectieve voorwaarde is om een getrouwd stel te zijn.
Referenties naar alinea 224: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
225
De aard van de echtelijke liefde vereist de stabiliteit van een getrouwde en zijn onverbreekbaarheid. De afwezigheid van deze karakteristieken brengt de relatie van exclusieve en totale liefde, die eigen is aan de huwelijksband, in diskrediet, veroorzaakt groot lijden bij de kinderen en heeft schadelijke gevolgen voor de maatschappij.
De stabiliteit en de onverbreekbaarheid van de huwelijkseenheid mag niet alleen toevertrouwd worden aan de intentie en inzet van de individuele personen, die erbij betrokken zijn. De verantwoordelijkheid om het gezin als algemeen natuurlijk instituut te beschermen en te bevorderen, juist in zijn vitale en essentiële aspecten, ligt bij heel de samenleving. De noodzaak om het huwelijk een institutioneel karakter te geven door een publieke daad te verrichten die sociaal en juridisch wordt erkend, komt voort uit de basisvereisten van sociale aard.
De invoering van scheiding in de civiele rechtspraak heeft de relativistische visie op de huwelijksband in een stroomversnelling gebracht en wordt in brede kring duidelijk, nu het een "ware plaag voor de samenleving is geworden". Catechismus van de Katholieke Kerk, 1650-1651,2384[[1|1650-1651.2384]] Stellen die de waarde van de onverbreekbaarheid "weten te behouden en ontwikkelen op een nederige en heldhaftige manier hebben de rol een ´teken´ voor de wereld te zijn, een klein en kostbaar teken, soms ook strijdend tegen de bekoring, maar altijd vernieuwd – door de onophoudelijke trouw waarmee God en Jezus Christus ieder mens beminnen". Familiaris Consortio, 20[[267|20]]
De stabiliteit en de onverbreekbaarheid van de huwelijkseenheid mag niet alleen toevertrouwd worden aan de intentie en inzet van de individuele personen, die erbij betrokken zijn. De verantwoordelijkheid om het gezin als algemeen natuurlijk instituut te beschermen en te bevorderen, juist in zijn vitale en essentiële aspecten, ligt bij heel de samenleving. De noodzaak om het huwelijk een institutioneel karakter te geven door een publieke daad te verrichten die sociaal en juridisch wordt erkend, komt voort uit de basisvereisten van sociale aard.
De invoering van scheiding in de civiele rechtspraak heeft de relativistische visie op de huwelijksband in een stroomversnelling gebracht en wordt in brede kring duidelijk, nu het een "ware plaag voor de samenleving is geworden". Catechismus van de Katholieke Kerk, 1650-1651,2384[[1|1650-1651.2384]] Stellen die de waarde van de onverbreekbaarheid "weten te behouden en ontwikkelen op een nederige en heldhaftige manier hebben de rol een ´teken´ voor de wereld te zijn, een klein en kostbaar teken, soms ook strijdend tegen de bekoring, maar altijd vernieuwd – door de onophoudelijke trouw waarmee God en Jezus Christus ieder mens beminnen". Familiaris Consortio, 20[[267|20]]
Referenties naar alinea 225: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
226
De Kerk laat diegenen die hertrouwd zijn na scheiding niet in de steek. De Kerk bidt voor hen en moedigt hen aan in de moeilijkheden die zij tegenkomen in hun spirituele leven, door hen in geloof en hoop te ondersteunen. Op hun beurt moeten en kunnen deze personen, in zoverre zij gedoopt zijn, deelnemen aan het leven van de Kerk. Ze worden aangespoord naar het Woord van God te luisteren, het offer van de H. Mis bij te wonen, te volharden in gebed, daden van naastenliefde te doen en deel te nemen aan gemeenschapsprojecten voor rechtvaardigheid en vrede, hun kinderen in geloof op te voeden, een geest van boete te cultiveren en werken van boete te doen om dag voor dag de genade van God af te smeken.
Verzoening in het Sacrament van de Biecht – die de weg opent naar het Sacrament van de Eucharistie - kan alleen worden gegeven aan hen, die na hun bekering, serieus van plan zijn een nieuwe levensvorm op te pakken die niet langer in tegenspraak is met de onverbreekbaarheid van het huwelijk. vgl: Het respect tegenover het Sacrament van het Huwelijk, zowel als tegenover de getrouwde stellen zelf, hun familie en het geloof van de gemeenschap, verbiedt de herders om welke reden dan ook en wat er ook aan voorafgegaan is - zelfs om pastorale redenen - om een ceremonie van welke aard dan ook voor gescheidenen die opnieuw wensen te trouwen op te zetten.[[[267|20]]]
Door op deze manier te handelen belijdt de Kerk haar trouw aan Christus en Zijn waarheid en laat tegelijkertijd haar moederlijke ziel aan haar kinderen zien, vooral naar diegenen, die buiten hun eigen schuld om, zijn verlaten door hun wettelijke echtgenoot. Met standvastige trouw gelooft de Kerk dat zelfs zij, die zich van het gebod van de Heer hebben afgewend, en die in die staat blijven leven, de genade van bekering en redding van God kunnen verkrijgen, als zij volharden in gebed, boetedoening en naastenliefde. vgl: Familiaris Consortio, 77,84[[[267|77.84]]]
Verzoening in het Sacrament van de Biecht – die de weg opent naar het Sacrament van de Eucharistie - kan alleen worden gegeven aan hen, die na hun bekering, serieus van plan zijn een nieuwe levensvorm op te pakken die niet langer in tegenspraak is met de onverbreekbaarheid van het huwelijk. vgl: Het respect tegenover het Sacrament van het Huwelijk, zowel als tegenover de getrouwde stellen zelf, hun familie en het geloof van de gemeenschap, verbiedt de herders om welke reden dan ook en wat er ook aan voorafgegaan is - zelfs om pastorale redenen - om een ceremonie van welke aard dan ook voor gescheidenen die opnieuw wensen te trouwen op te zetten.[[[267|20]]]
Door op deze manier te handelen belijdt de Kerk haar trouw aan Christus en Zijn waarheid en laat tegelijkertijd haar moederlijke ziel aan haar kinderen zien, vooral naar diegenen, die buiten hun eigen schuld om, zijn verlaten door hun wettelijke echtgenoot. Met standvastige trouw gelooft de Kerk dat zelfs zij, die zich van het gebod van de Heer hebben afgewend, en die in die staat blijven leven, de genade van bekering en redding van God kunnen verkrijgen, als zij volharden in gebed, boetedoening en naastenliefde. vgl: Familiaris Consortio, 77,84[[[267|77.84]]]
Referenties naar alinea 226: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
227
Relaties van samenwonen, die in getal alsmaar toenemen, zijn gebaseerd op een onjuist idee van individuele keuzevrijheid vgl: Gratissimam sane, 14[[[565|14]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2390[[[1|2390]]] en op een compleet geprivatiseerde visie op huwelijk en gezin. Het huwelijk is geen simpele overeenkomst om bij elkaar te gaan wonen, maar een relatie met een sociale dimensie, die uniek is vergeleken met andere relaties, omdat het gezin – met zijn speciale aandacht voor het zorgen voor en het opvoeden van kinderen – het belangrijkste instrument is om elke persoon op een integrale manier te helpen groeien en hem op een positieve manier te ´integreren´ in het sociale leven.
Door samenwoon-relaties juridisch gelijkwaardig te maken aan het gezin wordt het gezinsmodel in gevaar gebracht. Er kan geen gezin ontstaan in de voorlopige, voorzichtige relatie van personen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2390[[[1|2390]]], maar alleen in de duurzame relatie, die haar oorsprong in het huwelijk vindt, dat wil zeggen in een verbond tussen één man en één vrouw, gebouwd op de wederzijdse en vrije keuze, met als gevolg de volledige echtelijke gemeenschap die gericht is op voortplanting.
Door samenwoon-relaties juridisch gelijkwaardig te maken aan het gezin wordt het gezinsmodel in gevaar gebracht. Er kan geen gezin ontstaan in de voorlopige, voorzichtige relatie van personen vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2390[[[1|2390]]], maar alleen in de duurzame relatie, die haar oorsprong in het huwelijk vindt, dat wil zeggen in een verbond tussen één man en één vrouw, gebouwd op de wederzijdse en vrije keuze, met als gevolg de volledige echtelijke gemeenschap die gericht is op voortplanting.
Referenties naar alinea 227: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
228
In het verlengde van samenwoon-relaties ligt het specifieke probleem van juridische erkenning van relaties tussen homoseksuele personen, dat steeds meer onderwerp van publiek debat wordt. Alleen een antropologie, die overeenkomt met de volle waarheid over de menselijke persoon, kan een juist antwoord geven op dit probleem, dat zowel op sociologisch als kerkelijk vlak verschillende aspecten raakt. vgl: Homosexualitatis problema, 1-2[[[1120|1-2]]] Het licht van zo’n antropologie onthult "hoe ongerijmd en onlogisch de eis is om relaties tussen personen van hetzelfde geslacht de huwelijksstatus te geven. Het is tegenstrijdig, om te beginnen, door de objectieve onmogelijkheid om de relatie vruchtbaar te maken door het leven door te geven volgens het plan dat door God in de structuur van de menselijke persoon zelf is ingeschreven. Een ander obstakel is de afwezigheid van voorwaarden voor onderlinge complementariteit tussen mannelijk en vrouwelijk, gewild door de Schepper op zowel biologisch-fysiek als duidelijk ook psychologisch vlak. Alleen in de relatie tussen twee seksueel verschillende personen kan het individu volmaaktheid bereiken in een samenvoeging van eenheid en wederzijdse psychofysieke compleetheid". Tot het Tribunaal van de Romeinse Rota, (5)[[2005|(5)]]
Homoseksuele personen moeten volledig gerespecteerd worden in hun menselijke waardigheid vgl: Enkele overwegingen omtrent het antwoord op wetsvoorstellen inzake het niet-discrimineren van homoseksuelen[[[1119]]] vgl: Persona humana, 8[[[8|8]]] en worden aangemoedigd om Gods plan te volgen met speciale aandacht voor het beoefenen van de zuiverheid. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2357-2359[[[1|2357-2359]]] De plicht die tot respect oproept rechtvaardigt niet de legitimatie van gedrag dat niet overeenkomt met de morele wet, nog minder rechtvaardigt het de erkenning van een recht op een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht en het beschouwd willen worden als gelijkwaardig aan een gezin. vgl: Tot de Spaanse Bisschoppen bij hun bezoek "Ad limina", (4)[[[2006|(4)]]] vgl: Gezin, familie en "De facto verbintenissen", 23[[[12|23]]] vgl: Overwegingen over voorstellen om wettelijke erkenning te geven aan verbintenissen tussen homoseksuele personen[[[96]]]
"Als vanuit juridisch standpunt het huwelijk tussen man en vrouw slechts als een vorm van huwelijk wordt beschouwd, dan ondergaat het concept van huwelijk een radicale verandering met ernstige schade voor het algemeen goed. Door homoseksuele verbintenissen op wettelijk niveau analoog te stellen aan het huwelijk en het gezin handelt de staat met willekeur en tegenstrijdig aan haar taken". Enkele overwegingen omtrent het antwoord op wetsvoorstellen inzake het niet-discrimineren van homoseksuelen, 8[[1119|8]]
Homoseksuele personen moeten volledig gerespecteerd worden in hun menselijke waardigheid vgl: Enkele overwegingen omtrent het antwoord op wetsvoorstellen inzake het niet-discrimineren van homoseksuelen[[[1119]]] vgl: Persona humana, 8[[[8|8]]] en worden aangemoedigd om Gods plan te volgen met speciale aandacht voor het beoefenen van de zuiverheid. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2357-2359[[[1|2357-2359]]] De plicht die tot respect oproept rechtvaardigt niet de legitimatie van gedrag dat niet overeenkomt met de morele wet, nog minder rechtvaardigt het de erkenning van een recht op een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht en het beschouwd willen worden als gelijkwaardig aan een gezin. vgl: Tot de Spaanse Bisschoppen bij hun bezoek "Ad limina", (4)[[[2006|(4)]]] vgl: Gezin, familie en "De facto verbintenissen", 23[[[12|23]]] vgl: Overwegingen over voorstellen om wettelijke erkenning te geven aan verbintenissen tussen homoseksuele personen[[[96]]]
"Als vanuit juridisch standpunt het huwelijk tussen man en vrouw slechts als een vorm van huwelijk wordt beschouwd, dan ondergaat het concept van huwelijk een radicale verandering met ernstige schade voor het algemeen goed. Door homoseksuele verbintenissen op wettelijk niveau analoog te stellen aan het huwelijk en het gezin handelt de staat met willekeur en tegenstrijdig aan haar taken". Enkele overwegingen omtrent het antwoord op wetsvoorstellen inzake het niet-discrimineren van homoseksuelen, 8[[1119|8]]
Referenties naar alinea 228: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
229
De stevigheid van de gezinskern is een beslissende factor voor de kwaliteit van leven in de samenleving; daarom mag de burgergemeenschap niet onverschillig blijven tegen ontwrichtende tendensen, die de fundamenten van het gezin in zijn wortels bedreigen. Hoewel wetgeving soms moreel onacceptabel gedrag kan toestaan, vgl: Evangelium Vitae, 71[[[2|71]]] vgl: ("Utrum ad legem humanam pertineat omnia vitia cohibere"): Ed. Leon. 7, 181[[[t:ia-iiae q. 96 a. 2]]] mag deze nooit de erkenning van het onverbreekbare, monogame huwelijk als enige authentieke gezinsvorm verzwakken. Daarom is het noodzakelijk dat publieke overheden deze tendensen, "die de samenleving verdelen en schadelijk zijn voor de waardigheid, veiligheid en welzijn van de burgers als individuen, weerstaan. Ze moeten zorgen dat de publieke opinie niet leidt tot onderwaardering van het institutionele belang van het huwelijk en het gezin". Familiaris Consortio, 81[[267|81]]
Het is de taak van de christelijke gemeenschap en allen, die het welzijn van de samenleving aan het hart gaan, om te herbevestigen dat "het gezin bestaat uit een gemeenschap van liefde en solidariteit, veel meer dan een louter juridische, sociale en economische eenheid. Een gemeenschap van liefde dus, die bij uitstek geschikt is om culturele, ethische, sociale, spirituele en godsdienstige waarden, die essentieel zijn voor de ontwikkeling en het welzijn van zijn eigen leden en van heel de samenleving te onderwijzen en door te geven". Handvest van de Rechten van het gezin, 0[[281|0]]
Het is de taak van de christelijke gemeenschap en allen, die het welzijn van de samenleving aan het hart gaan, om te herbevestigen dat "het gezin bestaat uit een gemeenschap van liefde en solidariteit, veel meer dan een louter juridische, sociale en economische eenheid. Een gemeenschap van liefde dus, die bij uitstek geschikt is om culturele, ethische, sociale, spirituele en godsdienstige waarden, die essentieel zijn voor de ontwikkeling en het welzijn van zijn eigen leden en van heel de samenleving te onderwijzen en door te geven". Handvest van de Rechten van het gezin, 0[[281|0]]
Referenties naar alinea 229: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Het gezin is het heiligdom van het leven
230
Echtelijke liefde staat door haar aard open voor het ontvangen van het leven. Catechismus van de Katholieke Kerk, 1652[[1|1652]] De waardigheid van de menselijke persoon, geroepen om de goedheid en de vruchtbaarheid, die van God komen, te verkondigen, wordt duidelijk onthuld in de taak van de voortplanting: "Menselijk vader- en moederschap, hoewel ze biologisch gelijk zijn aan dat van andere wezens in de natuur, bevatten op een essentiële en uniek manier een 'gelijkenis' aan God, dat de basis vormt van het gezin als gemeenschap van menselijk leven, de gemeenschap van personen, verenigd in de liefde (communio personarum)". vgl: Gratissimam sane, 6[[[565|6]]]
Voortplanting drukt de sociale subjectiviteit van het gezin uit en zet een dynamiek van liefde en solidariteit tussen de generaties in beweging waarop de samenleving is gebaseerd. Het is belangrijk om de sociale waarde te herontdekken van dat deel van het algemeen welzijn dat elk nieuw menselijk schepsel met zich meebrengt. Elk kind "wordt geschenk voor zijn broers, zussen, ouders en heel de familie. Zijn leven wordt geschenk voor degene die hem het leven hebben geschonken en die zijn aanwezigheid, het delen van hun gezamenlijk leven en zijn bijdrage aan hun algemeen welzijn en aan dat van de gemeenschap van het gezin wel moeten voelen". Gratissimam sane, 11[[565|11]]
Voortplanting drukt de sociale subjectiviteit van het gezin uit en zet een dynamiek van liefde en solidariteit tussen de generaties in beweging waarop de samenleving is gebaseerd. Het is belangrijk om de sociale waarde te herontdekken van dat deel van het algemeen welzijn dat elk nieuw menselijk schepsel met zich meebrengt. Elk kind "wordt geschenk voor zijn broers, zussen, ouders en heel de familie. Zijn leven wordt geschenk voor degene die hem het leven hebben geschonken en die zijn aanwezigheid, het delen van hun gezamenlijk leven en zijn bijdrage aan hun algemeen welzijn en aan dat van de gemeenschap van het gezin wel moeten voelen". Gratissimam sane, 11[[565|11]]
Referenties naar alinea 230: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
231
Het gezin, dat gebaseerd is op het huwelijk, is het heiligdom van het leven, "de plaats waarin het leven, een gave van God, op de juiste manier verwelkomd en beschermd kan worden tegen de vele aanvallen, waaraan het blootgesteld wordt en waarin het leven ontwikkeld kan worden in overeenstemming met wat authentieke menselijke groei betekent". Centesimus Annus, 39[[3|39]] De rol van het gezin in de samenleving in het stimuleren en opbouwen van een cultuur van leven vgl: Evangelium Vitae, 92[[[2|92]]] tegen "de mogelijkheid van een vernietigende 'antibeschaving', waarvan tegenwoordig zoveel trends en situaties getuigen", Gratissimam sane, 13[[565|13]] is beslissend en onvervangbaar.
Christelijke gezinnen hebben daarom dankzij het ontvangen sacrament, een speciale missie, die hen getuigen en verkondigers maakt van het evangelie van het leven. Deze inzet voor de maatschappij heeft een waarde van echt en moedig getuigenis. Daarom betekent "zich inzetten voor het evangelie van het leven" dat het gezin, in het bijzonder door het lidmaatschap van gezinsverenigingen, actief bijdraagt om te verzekeren dat wetten en staatsinstellingen op geen enkele manier het recht op leven van de conceptie tot de natuurlijke dood schenden, maar het beschermen en bevorderen". Evangelium Vitae, 93[[2|93]]
Christelijke gezinnen hebben daarom dankzij het ontvangen sacrament, een speciale missie, die hen getuigen en verkondigers maakt van het evangelie van het leven. Deze inzet voor de maatschappij heeft een waarde van echt en moedig getuigenis. Daarom betekent "zich inzetten voor het evangelie van het leven" dat het gezin, in het bijzonder door het lidmaatschap van gezinsverenigingen, actief bijdraagt om te verzekeren dat wetten en staatsinstellingen op geen enkele manier het recht op leven van de conceptie tot de natuurlijke dood schenden, maar het beschermen en bevorderen". Evangelium Vitae, 93[[2|93]]
Referenties naar alinea 231: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
232
Het gezin draagt bij aan het sociaal welzijn op een verheven manier door verantwoord vader- en moederschap, de speciale deelname van de echtelieden aan Gods schepping. vgl: Gaudium et Spes, 50[[[575|50]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2367[[[1|2367]]] Het gewicht van deze verantwoordelijkheid mag niet als een rechtvaardiging worden gebruikt om egoïstisch in zichzelf opgesloten te zitten, maar moet de beslissingen van de ouders leiden in een edelmoedig ontvangen van het leven. "Fysieke, economische, psychologische en sociale omstandigheden in aanmerking genomen, wordt verantwoord ouderschap uitgeoefend in zowel de weloverwogen en genereuze beslissing om een groot gezin te hebben, als de beslissing, om serieuze redenen genomen en in respect voor de morele wet, om tijdelijk of zelfs voor onbepaalde tijd een geboorte te voorkomen". Humanae Vitae, 10[[34|10]] De beweegredenen van het echtpaar voor het uitoefenen van verantwoord ouderschap vinden hun oorsprong in de volledige erkenning van hun plichten jegens God, henzelf, het gezin en de samenleving, in een juiste rangschikking van waarden.
Referenties naar alinea 232: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
233
Wat betreft de "methoden" om met verantwoorde voortplanting om te gaan, zijn sterilisatie en abortus als eerste afgewezen als moreel ongeoorloofd. vgl: Humanae Vitae, 14[[[34|14]]] Abortus in het bijzonder is een afschuwelijke misdaad en een zeer ernstige morele ongeregeldheid. vgl: Gaudium et Spes, 51[[[575|51]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2271-2272[[[1|2271-2272]]] vgl: Gratissimam sane, 21[[[565|21]]] vgl: Evangelium Vitae, 58,59,61-62[[[2|58.59.61-62]]] In plaats van een recht is abortus een triest fenomeen, dat in ernstige mate bijdraagt aan een mentaliteit tegen het leven, omdat het een gevaarlijke bedreiging vormt voor een juist en democratisch samenleven. vgl: Gratissimam sane, 21[[[565|21]]] vgl: Evangelium Vitae, 72,101[[[2|72.101]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2273[[[1|2273]]]
Wat ook afgewezen wordt, is als men zijn toevlucht zoekt in anticonceptiva in al hun verschillende vormen. vgl: Gaudium et Spes, 51[[[575|51]]] vgl: Humanae Vitae, 14[[[34|14]]] vgl: Familiaris Consortio, 32[[[267|32]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2370[[[1|2370]]] vgl: Casti Connubii, 72-78[[[526|72-78]]] Deze afwijzing is gebaseerd op een juist en integraal begrip van de persoon en de menselijke seksualiteit vgl: Humanae Vitae, 7[[[34|7]]] vgl: Familiaris Consortio, 32[[[267|32]]] en vertegenwoordigt een morele oproep om de ware ontwikkeling van de volkeren te verdedigen. vgl: Humanae Vitae, 17[[[34|17]]] Aan de andere kant is het vanwege dezelfde redenen van antropologische orde wel geoorloofd om zijn toevlucht te nemen tot periodieke onthouding tijdens de periode van vruchtbaarheid van de vrouw. vgl: Humanae Vitae, 16[[[34|16]]] vgl: Familiaris Consortio, 32[[[267|32]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2370[[[1|2370]]] Het afwijzen van anticonceptie en het gebruiken van natuurlijke methoden voor geboortenregeling betekent dat men kiest voor wederzijds respect en totale acceptatie als basis voor de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten, met positieve gevolgen voor het bevorderen van een menselijker orde in de samenleving.
Wat ook afgewezen wordt, is als men zijn toevlucht zoekt in anticonceptiva in al hun verschillende vormen. vgl: Gaudium et Spes, 51[[[575|51]]] vgl: Humanae Vitae, 14[[[34|14]]] vgl: Familiaris Consortio, 32[[[267|32]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2370[[[1|2370]]] vgl: Casti Connubii, 72-78[[[526|72-78]]] Deze afwijzing is gebaseerd op een juist en integraal begrip van de persoon en de menselijke seksualiteit vgl: Humanae Vitae, 7[[[34|7]]] vgl: Familiaris Consortio, 32[[[267|32]]] en vertegenwoordigt een morele oproep om de ware ontwikkeling van de volkeren te verdedigen. vgl: Humanae Vitae, 17[[[34|17]]] Aan de andere kant is het vanwege dezelfde redenen van antropologische orde wel geoorloofd om zijn toevlucht te nemen tot periodieke onthouding tijdens de periode van vruchtbaarheid van de vrouw. vgl: Humanae Vitae, 16[[[34|16]]] vgl: Familiaris Consortio, 32[[[267|32]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2370[[[1|2370]]] Het afwijzen van anticonceptie en het gebruiken van natuurlijke methoden voor geboortenregeling betekent dat men kiest voor wederzijds respect en totale acceptatie als basis voor de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten, met positieve gevolgen voor het bevorderen van een menselijker orde in de samenleving.
Referenties naar alinea 233: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
234
De beoordeling van de tussentijd tussen de geboorten en het aantal kinderen ligt alleen bij het echtpaar. Het is een van hun onvervreemdbare rechten, die zij voor God uitoefenen met een gepaste inachtneming van hun verplichtingen jegens henzelf, de al geboren kinderen, hun gezin en de samenleving. vgl: Gaudium et Spes, 50[[[575|50]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2368[[[1|2368]]] vgl: Populorum Progressio, 37[[[266|37]]] De inmenging van publieke autoriteiten binnen de grenzen van hun mogelijkheden om in informatie te voorzien en geschikte maatregelen te nemen op het gebied van demografie moet op zo´n manier worden gepleegd dat zij de personen en de vrijheid van het echtpaar volledig respecteert. Zulke inmenging mag nooit de eigen beslissingen vervangen. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2372[[[1|2372]]] Tevens moeten allerlei organisaties, die zich met dit gebied bezig houden, afzien van eenzelfde inmenging.
Alle programma’s van economische ondersteuning, die gericht zijn op het financieren van campagnes voor sterilisatie en anticonceptie, alsook het ondergeschikt maken van economische ondersteuning van zulke campagnes, worden moreel veroordeeld als aanvallen op de waardigheid van de persoon en het gezin. Het antwoord op vragen die met bevolkingsgroei te maken hebben moet in plaats daarvan gezocht worden in gelijktijdig respect voor zowel de seksuele moraal als de sociale ethiek, door een grotere rechtvaardigheid en een authentieke solidariteit te bevorderen zodat het leven in alle omstandigheden wordt gewaardeerd, te beginnen met economische, sociale en culturele condities.
Alle programma’s van economische ondersteuning, die gericht zijn op het financieren van campagnes voor sterilisatie en anticonceptie, alsook het ondergeschikt maken van economische ondersteuning van zulke campagnes, worden moreel veroordeeld als aanvallen op de waardigheid van de persoon en het gezin. Het antwoord op vragen die met bevolkingsgroei te maken hebben moet in plaats daarvan gezocht worden in gelijktijdig respect voor zowel de seksuele moraal als de sociale ethiek, door een grotere rechtvaardigheid en een authentieke solidariteit te bevorderen zodat het leven in alle omstandigheden wordt gewaardeerd, te beginnen met economische, sociale en culturele condities.
Referenties naar alinea 234: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
235
Het verlangen om vader of moeder te worden rechtvaardigt geen enkel "recht op kinderen", aangezien de rechten van het ongeboren kind duidelijk zijn. Het ongeboren kind heeft recht op de best mogelijke condities van bestaan door de stabiliteit van een gezin dat gebaseerd is op het huwelijk tussen twee complementaire personen, dat wil zeggen een vader en een moeder. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2378[[[1|2378]]] De snelle ontwikkeling van onderzoek en technologische toepassing ervan op het gebied van voortplanting werpt nieuwe en delicate kwesties op, die de maatschappij en de normen, die het menselijke sociale leven regelen, aangaan.
Het moet worden herhaald dat de ethische onaanvaardbaarheid van alle voortplantingstechnieken, zoals sperma- of eiceldonatie, draagmoederschap, kunstmatige fertilisatie met behulp van een donor, die gebruik maken van de baarmoeder van een andere vrouw of de zaadcellen van een andere man dan de personen van het echtpaar, het recht van het kind schaden om geboren te worden uit één vader en één moeder, die ook de vader en de moeder zijn in zowel biologische als juridische zin. Eveneens zijn die methoden onaanvaardbaar, die de gemeenschapsdaad scheiden van de voortplantingsdaad door gebruik te maken van laboratoriumtechnieken zoals kunstmatige inseminatie of fertilisatie (met cellen van de vader en de moeder), zodat het kind meer als resultaat van een technologische daad dan als de natuurlijke vrucht van een menselijke daad, waarin er sprake is van de volledige en totale gave van het echtpaar, geboren wordt. vgl: Donum Vitae, 15,16,18[[[72|15.16.18]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2376-2377[[[1|2376-2377]]] Wanneer wordt vermeden dat men zijn toevlucht neemt in zogenaamde "kunstmatige" voortplanting betekent dit dat men de integrale waardigheid van de menselijke persoon respecteert, zowel die in de ouders als die in de kinderen, die zij van plan zijn voort te brengen. vgl: Donum Vitae, 20[[[72|20]]] Aan de andere kant zijn die methoden, die bedoeld zijn om assistentie te verlenen aan de huwelijksdaad of de effecten ervan, wel toegestaan. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2375[[[1|2375]]]
Het moet worden herhaald dat de ethische onaanvaardbaarheid van alle voortplantingstechnieken, zoals sperma- of eiceldonatie, draagmoederschap, kunstmatige fertilisatie met behulp van een donor, die gebruik maken van de baarmoeder van een andere vrouw of de zaadcellen van een andere man dan de personen van het echtpaar, het recht van het kind schaden om geboren te worden uit één vader en één moeder, die ook de vader en de moeder zijn in zowel biologische als juridische zin. Eveneens zijn die methoden onaanvaardbaar, die de gemeenschapsdaad scheiden van de voortplantingsdaad door gebruik te maken van laboratoriumtechnieken zoals kunstmatige inseminatie of fertilisatie (met cellen van de vader en de moeder), zodat het kind meer als resultaat van een technologische daad dan als de natuurlijke vrucht van een menselijke daad, waarin er sprake is van de volledige en totale gave van het echtpaar, geboren wordt. vgl: Donum Vitae, 15,16,18[[[72|15.16.18]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2376-2377[[[1|2376-2377]]] Wanneer wordt vermeden dat men zijn toevlucht neemt in zogenaamde "kunstmatige" voortplanting betekent dit dat men de integrale waardigheid van de menselijke persoon respecteert, zowel die in de ouders als die in de kinderen, die zij van plan zijn voort te brengen. vgl: Donum Vitae, 20[[[72|20]]] Aan de andere kant zijn die methoden, die bedoeld zijn om assistentie te verlenen aan de huwelijksdaad of de effecten ervan, wel toegestaan. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2375[[[1|2375]]]
Referenties naar alinea 235: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
236
Een kwestie van bijzondere sociale en culturele betekenis vandaag, vanwege de vele en ernstige morele implicaties, is het klonen van mensen. Deze term refereert 'an sich' naar de reproductie van een biologische entiteit die genetisch identiek is aan het organisme, waar het vandaan komt. In gedachten en in de experimentele praktijk heeft het echter verschillende betekenissen gekregen, die elk op hun beurt verschillende procedures met zich meebrengen, afhankelijk van de technieken die gebruikt worden of de doelen die men ermee beoogt te bereiken. De term kan worden gebruikt om te verwijzen naar het eenvoudige dupliceren van cellen of een deel van DNA. Maar vooral vandaag wordt de term gebruikt om te verwijzen naar de reproductie van individuen in de embryonale fase met methoden, die anders zijn dan die van natuurlijke fertilisatie en wel op zo’n manier dat de nieuwe wezens genetisch identiek zijn aan het individu waar ze van af stammen. Dit type klonen kan een reproductief doel hebben, namelijk menselijke embryo’s produceren of een zogenaamd therapeutisch doel, namelijk opgezet om zulke embryo’s te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek of preciezer gezegd voor de productie van stamcellen.
Vanuit ethisch standpunt is de eenvoudige duplicatie van normale cellen of een deel van DNA geen speciaal probleem. Heel anders oordeelt de doctrine van de kerk over klonen in de letterlijke betekenis. Zulk klonen is tegenstrijdig met de waardigheid van de menselijke voortplanting, omdat het plaats vindt in totale afwezigheid van een daad van persoonlijke liefde tussen echtgenoten; het is reproductie zonder voortplantingscellen (zaad- en eicel) en zonder seksualiteit. vgl: Tot de deelnemers aan de Algemene vergadering van de Pauselijke Academie voor het Leven, (2)[[[2008|(2)]]] In de tweede plaats vertegenwoordigt deze vorm van reproductie een vorm van totale overheersing over de geproduceerde persoon door degene die produceert. Het feit dat klonen gebruikt wordt om embryo’s te creëren, waarvan cellen worden verwijderd voor therapeutisch gebruik verzacht niet de morele ernst, omdat voor het verwijderen van die cellen eerst een embryo gemaakt en daarna vernietigd moet worden. vgl: Orgaantransplantatie, 8[[[483|8]]]
Vanuit ethisch standpunt is de eenvoudige duplicatie van normale cellen of een deel van DNA geen speciaal probleem. Heel anders oordeelt de doctrine van de kerk over klonen in de letterlijke betekenis. Zulk klonen is tegenstrijdig met de waardigheid van de menselijke voortplanting, omdat het plaats vindt in totale afwezigheid van een daad van persoonlijke liefde tussen echtgenoten; het is reproductie zonder voortplantingscellen (zaad- en eicel) en zonder seksualiteit. vgl: Tot de deelnemers aan de Algemene vergadering van de Pauselijke Academie voor het Leven, (2)[[[2008|(2)]]] In de tweede plaats vertegenwoordigt deze vorm van reproductie een vorm van totale overheersing over de geproduceerde persoon door degene die produceert. Het feit dat klonen gebruikt wordt om embryo’s te creëren, waarvan cellen worden verwijderd voor therapeutisch gebruik verzacht niet de morele ernst, omdat voor het verwijderen van die cellen eerst een embryo gemaakt en daarna vernietigd moet worden. vgl: Orgaantransplantatie, 8[[[483|8]]]
Referenties naar alinea 236: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
237
Ouders, als dienaars van het leven, mogen niet vergeten dat aan het spirituele aspect van voortplanting meer aandacht moet worden geschonken dan aan welk ander aspect ook: "Vader- en moederschap vertegenwoordigt een verantwoordelijkheid, die niet eenvoudig lichamelijk, maar geestelijk van aard is; door deze realiteiten (i.e. lichamelijk ouderschap) ontstaat de stamboom van de persoon, die zijn eeuwige begin in God heeft en die naar Hem moet terugkeren". Gratissimam sane, 10[[565|10]] Wanneer het menselijk leven wordt welkom geheten in de verenigde aspecten van zijn fysieke en spirituele dimensies, dan dragen gezinnen bij aan een "gemeenschap van generaties" en voorzien op deze manier een essentiële en onvervangbare steun aan de ontwikkeling van de samenleving. Hiervoor heeft "het gezin recht op assistentie van de samenleving bij het krijgen en grootbrengen van kinderen. Echtparen met een groot gezin hebben recht op adequate hulp en mogen niet gediscrimineerd worden". c.[[281|3]] art.16,3 bevestigd dat "het gezin de natuurlijke en fundamentele eenheid is van de gemeenschap en gerechtigd is bescherming te genieten door de maatschappij en de staat.[[1491]]
Referenties naar alinea 237: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 De taak van de opvoeding
238
Op het gebied van de opvoeding vormt het gezin de mens in de volheid van zijn persoonlijke waardigheid, in al zijn dimensies, waaronder zijn sociale dimensie. Het gezin vormt in feite "een gemeenschap van liefde en solidariteit, die op unieke wijze geschikt is om aan de kinderen culturele, ethische, sociale, religieuze en spirituele waarden te onderwijzen en door te geven, die essentieel zijn voor de ontwikkeling en het welzijn van de eigen leden en van de samenleving". Handvest van de Rechten van het gezin, 0[[281|0]] Door zijn opdracht van opvoeding uit te voeren, draagt het gezin bij aan het algemeen welzijn en vormt het de eerste school van sociale deugd, die alle samenlevingen nodig hebben. vgl: Gravissimum Educationis, 3[[[647|3]]] vgl: Gaudium et Spes, 52[[[575|52]]] vgl: Familiaris Consortio, 37,43[[[267|37.43]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 1653,2228[[[1|1653.2228]]] In het gezin worden de personen geholpen te groeien in vrijheid en verantwoordelijkheid, onmisbare vereisten voor welke functie in de maatschappij dan ook. Door de opvoeding worden bepaalde fundamentele waarden aangebracht en opgenomen. vgl: Familiaris Consortio, 43[[[267|43]]]
Referenties naar alinea 238: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
239
Het gezin heeft een volledig eigen en onvervangbare rol in de opvoeding van kinderen. vgl: Gravissimum Educationis, 3[[[647|3]]] vgl: Gaudium et Spes, 61[[[575|61]]] vgl: Handvest van de Rechten van het gezin, 5[[[281|5]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2223[[[1|2223]]] vgl: Gaat over de rechten en plichten van de ouders[[[30|793-799.1136]]] De liefde van de ouders, die zichzelf ten dienste stelt van de kinderen om het beste dat in hen zit eruit te halen (van het latijn e-ducere = eruit halen) vindt zijn volledige betekenis juist in de opvoedingstaak. "De liefde van de ouders is zowel een bron als een bezielend principe en daarom de norm, die alle concrete opvoedingsactiviteit inspireert en leidt, terwijl die liefde de opvoeding verrijkt met waarden als vriendelijkheid, standvastigheid, goedheid, dienst, belangeloosheid en zelfopoffering, die de tastbaarste vruchten van de liefde zijn". Familiaris Consortio, 36[[267|36]]
Het recht en de plicht van ouders om hun kinderen op te voeden is "essentieel, omdat het is verbonden met het doorgeven van het menselijk leven. Het hoort van oorsprong in de eerste plaats bij de ouders, ook al hebben andere mensen ook een opvoedende rol. Ouders kunnen namelijk rekenen op de uniciteit van de liefhebbende relatie tussen ouders en kinderen; het opvoeden door ouders is onvervangbaar en onvervreemdbaar, daarom kan de opvoeding nooit helemaal aan anderen worden overgelaten of door anderen worden toegeëigend". Familiaris Consortio, 36[[267|36]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2221[[[1|2221]]] Ouders hebben de plicht en het recht om hun kinderen een godsdienstige opvoeding en morele vorming te geven. vgl: Dignitatis Humanae, 5[[[702|5]]] vgl: Via het gezin groeit de vrede voor de mensheid, (5)[[[2009|(5)]]] Dit recht kan de staat hun niet afnemen, maar de staat moet het respecteren en stimuleren. Het is een primair recht dat het gezin niet mag verwaarlozen of delegeren.
Het recht en de plicht van ouders om hun kinderen op te voeden is "essentieel, omdat het is verbonden met het doorgeven van het menselijk leven. Het hoort van oorsprong in de eerste plaats bij de ouders, ook al hebben andere mensen ook een opvoedende rol. Ouders kunnen namelijk rekenen op de uniciteit van de liefhebbende relatie tussen ouders en kinderen; het opvoeden door ouders is onvervangbaar en onvervreemdbaar, daarom kan de opvoeding nooit helemaal aan anderen worden overgelaten of door anderen worden toegeëigend". Familiaris Consortio, 36[[267|36]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2221[[[1|2221]]] Ouders hebben de plicht en het recht om hun kinderen een godsdienstige opvoeding en morele vorming te geven. vgl: Dignitatis Humanae, 5[[[702|5]]] vgl: Via het gezin groeit de vrede voor de mensheid, (5)[[[2009|(5)]]] Dit recht kan de staat hun niet afnemen, maar de staat moet het respecteren en stimuleren. Het is een primair recht dat het gezin niet mag verwaarlozen of delegeren.
Referenties naar alinea 239: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
240
Ouders zijn de eerste opvoeders, niet de enige opvoeders, van hun kinderen. Het opvoeden behoort hen toe en ze moeten het doen met verantwoordelijkheid, in hechte en waakzame samenwerking met civiele en kerkelijke instanties. "Het gemeenschapsaspect van de mens – zowel burgerlijk als kerkelijk – vereist en leidt tot een bredere en duidelijker opvoedingsactiviteit, die het resultaat is van een goed georganiseerde samenwerking tussen de verschillende vertegenwoordigers van opvoeding. Al deze vertegenwoordigers zijn nodig, ook al kan en moet een ieder zijn eigen rol spelen, naargelang zijn speciale competentie en bijdrage". vgl: Familiaris Consortio, 40[[[267|40]]] Ouders hebben het recht om zelf de vormingsmaterialen te kiezen, die overeenkomen met hun overtuigingen en de middelen te zoeken, die hen helpen om hun taak als opvoeders zo goed mogelijk te vervullen, ook in de godsdienstige en spirituele sfeer. Burgerlijke autoriteiten hebben de plicht om dit recht te garanderen en te voorzien in de concrete voorwaarden om dit recht uit te oefenen. vgl: Gravissimum Educationis, 6[[[647|6]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2229[[[1|2229]]] In deze context heeft samenwerking tussen het gezin en de onderwijsinstanties de hoogste prioriteit.
Referenties naar alinea 240: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
241
Ouders hebben het recht om onderwijsinstituten te stichten en te ondersteunen. Overheidsautoriteiten moeten erop toezien dat overheidssubsidies dusdanig worden toegekend dat ouders daadwerkelijk vrij zijn om dit recht uit te oefenen zonder onrechtvaardige kosten op te leggen. Ouders zouden geen extra kosten moeten opbrengen, direct of indirect, die het uitoefen van deze vrijheid ontkennen of onbillijk beperken". b.[[281|5]] vgl: Dignitatis Humanae, 5[[[702|5]]] De weigering publiek-economische middelen vrij te maken voor niet-openbare scholen, die hulp nodig hebben en die een dienst leveren aan de burgersamenleving moet worden beschouwd als onrecht. "Wanneer de staat het monopolie op onderwijs opeist, gaat het voorbij aan het recht en maakt het inbreuk op de rechtvaardigheid... De staat kan niet zonder onrechtvaardigheid alleen maar de zogenaamd bijzondere (private) scholen gedogen. Zulke scholen leveren een publieke dienst en hebben daarom recht op financiële ondersteuning". Libertatis conscientia, 94[[1533|94]]
Referenties naar alinea 241: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
242
Het gezin heeft de verantwoordelijkheid een integrale opvoeding te geven. Iedere echte opvoeding "is gericht op de vorming van de menselijke persoon met het oog op zijn uiteindelijke doel en het welzijn van de samenleving, waartoe hij behoort en in de taken, waarin hij als volwassene zal delen". Gravissimum Educationis, 1[[647|1]] Deze integraliteit wordt gegarandeerd als de kinderen, met het getuigenis van het leven en in woorden, worden opgevoed in dialoog, ontmoeting, gemeenschapszin, wettigheid, solidariteit en vrede, door de cultivering van de fundamentele deugden van rechtvaardigheid en naastenliefde. vgl: Familiaris Consortio, 43[[[267|43]]]
Bij het opvoeden van kinderen zijn de rol van de vader en die van de moeder even nodig. vgl: Gaudium et Spes, 52[[[575|52]]] De ouders moeten daarom samenwerken. Ze moeten hun gezag met respect en zachtheid uitoefenen, maar ook indien nodig met vastheid en kracht: Het moet geloofwaardig, consistent en wijs zijn en altijd worden uitgeoefend met het oog op het integrale welzijn van het kind.
Bij het opvoeden van kinderen zijn de rol van de vader en die van de moeder even nodig. vgl: Gaudium et Spes, 52[[[575|52]]] De ouders moeten daarom samenwerken. Ze moeten hun gezag met respect en zachtheid uitoefenen, maar ook indien nodig met vastheid en kracht: Het moet geloofwaardig, consistent en wijs zijn en altijd worden uitgeoefend met het oog op het integrale welzijn van het kind.
Referenties naar alinea 242: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
243
Ouders hebben een bijzondere verantwoordelijkheid op het gebied van seksuele voorlichting. Het is van fundamenteel belang voor een evenwichtige groei van de kinderen dat ze op een geregelde en geleidelijke manier de betekenis van de seksualiteit leren en dat ze de menselijke en morele waarden, die erbij horen, leren te waarderen. "Met het oog op de hechte verbanden tussen de seksuele dimensie van een persoon en zijn of haar ethische waarden, moet de opvoeding de kinderen brengen tot een begrip van en een respect voor de morele normen als de noodzakelijke en hooggewaardeerde garantie voor verantwoorde persoonlijke groei in menselijke seksualiteit". Familiaris Consortio, 37[[267|37]] vgl: De ware betekenis van de menselijke seksualiteit[[[941]]] Ouders hebben de verplichting zich te informeren over de gebruikte methodes voor seksuele voorlichting in scholen, zodat zij kunnen verifiëren of dit belangrijke en delicate onderwerp zorgvuldig wordt behandeld.
Referenties naar alinea 243: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 De waardigheid en de rechten van kinderen
244
Waardigheid van het kind in de digitale wereld ->=geentekst=
De sociale leer van de kerk wijst voortdurend op de noodzaak de waardigheid van het kind te respecteren. "In het gezin, dat een gemeenschap van personen is, moet speciale aandacht worden besteed aan de kinderen, door een diepe achting voor hun persoonlijke waardigheid te ontwikkelen, groot respect en veelomvattende zorg voor hun rechten. Dit geldt voor elk kind, maar het is urgenter wanneer het kind kleiner is en naarmate het noodlijdender is: als het ziek is, lijdt, of gehandicapt is". Familiaris Consortio, 26[[267|26]]
De rechten van kinderen moeten juridisch beschermd worden binnen de wettelijke systemen. In de eerste plaats is het nodig dat de sociale waarde van de kinderjaren openbaar wordt erkend in alle landen: "Geen enkel land, geen enkel politiek systeem kan over zijn eigen toekomst nadenken tenzij door het beeld van de nieuwe generaties die van hun ouders veelvuldig het erfgoed ontvangen van waarden, plichten en aspiraties van het land, waartoe ze behoren en van de hele mensenfamilie". De waardigheid van de menselijke persoon als grondslag voor rechtvaardigheid en vrede , 21[[1942|21]] vgl: Aan de Secretaris Generaal van Verenigde Naties bij gelegenheid van de Wereld Topontmoeting over kinderen[[[2010]]] Het eerste recht van een kind is om "geboren te worden in een echt gezin", Tot het comité van Europese Journalisten voor de Rechten van Kinderen[[2011]] een recht dat niet altijd gerespecteerd is en dat vandaag de dag onderhevig is aan nieuwe schendingen vanwege ontwikkelingen in genetische technologie.
De rechten van kinderen moeten juridisch beschermd worden binnen de wettelijke systemen. In de eerste plaats is het nodig dat de sociale waarde van de kinderjaren openbaar wordt erkend in alle landen: "Geen enkel land, geen enkel politiek systeem kan over zijn eigen toekomst nadenken tenzij door het beeld van de nieuwe generaties die van hun ouders veelvuldig het erfgoed ontvangen van waarden, plichten en aspiraties van het land, waartoe ze behoren en van de hele mensenfamilie". De waardigheid van de menselijke persoon als grondslag voor rechtvaardigheid en vrede , 21[[1942|21]] vgl: Aan de Secretaris Generaal van Verenigde Naties bij gelegenheid van de Wereld Topontmoeting over kinderen[[[2010]]] Het eerste recht van een kind is om "geboren te worden in een echt gezin", Tot het comité van Europese Journalisten voor de Rechten van Kinderen[[2011]] een recht dat niet altijd gerespecteerd is en dat vandaag de dag onderhevig is aan nieuwe schendingen vanwege ontwikkelingen in genetische technologie.
Referenties naar alinea 244: 2
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Waardigheid van het kind in de digitale wereld ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
245
Waardigheid van het kind in de digitale wereld ->=geentekst=
De situatie van een groot aantal kinderen op deze wereld is verre van bevredigend vanwege het gebrek aan gunstige omstandigheden voor hun algemene ontwikkeling ondanks het bestaan van een specifiek internationaal juridisch instrument om hun rechten te beschermen, vgl: Dit werd van kracht in 1990 en is door de Heilige Stoel geratificeerd[[[2012]]] een instrument dat bindend is voor bijna alle leden van de internationale gemeenschap. Deze omstandigheden komen voort uit een gebrek aan gezondheidszorg, voedselvoorziening, weinig of geen mogelijkheid tot het verkrijgen van een minimum aan academische vorming of onvoldoende onderdak. Bovendien blijken enkele ernstige problemen onopgelost: kinderhandel, kinderarbeid, "straatkinderen", het gebruik van kinderen voor de handel in pornografisch materiaal, ook in het gebruik van de modernste meest geavanceerde instrumenten van sociale communicatie. Het is essentieel om zich in te zetten in de strijd, op nationaal en internationaal niveau, tegen schendingen van de waardigheid van jongens en meisjes, die veroorzaakt worden door uitbuiting, pedofilie en andere vormen van geweld, die gericht is tegen de meest weerloze schepselen. vgl: Bereiden we voor de kinderen een vredige toekomst voor, (2-6)[[[2013|(2-6)]]] Dit zijn misdaden die effectief bestreden moeten worden met adequate preventieve en strafrechtelijke maatregelen door het besliste optreden van de verschillende autoriteiten die zich ermee bezighouden.
Referenties naar alinea 245: 2
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Waardigheid van het kind in de digitale wereld ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Het gezin als deelnemer aan het sociale leven
- Paragraaf 1 Solidariteit van het gezin
246
De sociale subjectiviteit van het gezin, zowel als enkeling als verenigd in een groep, wordt duidelijk in uitingen van solidariteit en samendelen, niet alleen binnen gezinnen zelf maar ook in verschillende vormen van deelname aan het sociale en politieke leven. Dat gebeurt wanneer de realiteit van het gezin is gebaseerd op liefde: geboren in liefde en opgegroeid in liefde, dan wordt solidariteit een wezenlijk en structureel element van het gezin.
Deze solidariteit kan de kenmerken aannemen van dienst aan en aandacht voor degenen die in armoede en nood leven, de weeskinderen, de gehandicapten, de zieken, de oudere, degenen die rouwen, degenen die twijfelen, de eenzamen en degenen die verlaten zijn. Deze solidariteit opent zichzelf voor aanneming, voogdijschap, adoptie; het is in staat om elke noodsituatie onder de aandacht van instanties te brengen, zodat zij volgens hun specifieke competentie tussen beide kunnen komen.
Deze solidariteit kan de kenmerken aannemen van dienst aan en aandacht voor degenen die in armoede en nood leven, de weeskinderen, de gehandicapten, de zieken, de oudere, degenen die rouwen, degenen die twijfelen, de eenzamen en degenen die verlaten zijn. Deze solidariteit opent zichzelf voor aanneming, voogdijschap, adoptie; het is in staat om elke noodsituatie onder de aandacht van instanties te brengen, zodat zij volgens hun specifieke competentie tussen beide kunnen komen.
Referenties naar alinea 246: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
247
Niet alleen zijn gezinnen onderwerp van politieke actie, zij moeten en kunnen ook zelf actoren worden, door "ervoor te zorgen dat wetten en instanties van de staat niet alleen de rechten en de plichten van het gezin niet ondermijnen, maar juist steunen en positief verdedigen. Volgens deze richtlijnen zouden gezinnen moeten groeien in het bewustzijn dat zijn 'hoofdrolspelers' zijn in wat bekend staat als ‘gezinspolitiek’ en de verantwoordelijkheid opnemen om de maatschappij om te vormen". Familiaris Consortio, 44[[267|44]] vgl: Handvest van de Rechten van het gezin, 9[[[281|9]]] Voor dit doel moeten gezinsorganisaties gestimuleerd en versterkt worden. "Gezinnen hebben het recht om organisaties met andere gezinnen en instanties op te richten om hun rol gepast en effectief te vervullen, alsmede hun rechten te beschermen, het welzijn te bevorderen en de belangen van het gezin te vertegenwoordigen. Op economisch sociaal, juridisch en cultureel vlak moet de juiste rol van gezinnen en gezinsorganisaties worden erkend in de planning en ontwikkeling van programma’s die het gezinsleven betreffen". a-b[[281|8]]
Referenties naar alinea 247: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Het gezin, economisch leven en werk
248
Amoris Laetitia ->=geentekst=
Het verband tussen gezin en het economisch leven is bijzonder belangrijk. Aan de ene kant ontstond de economie (Gr. oiko nomia = huishoud bestuur) vanuit thuiswerk. Het huis is lange tijd een productieplaats en het centrum van het leven geweest – en is dat in sommige regio’s nog steeds. De dynamiek van het economisch leven aan de andere kant ontwikkeld zich door het initiatief van de mensen en wordt uitgevoerd in concentrische cirkels met steeds bredere netwerken van produktie en uitwisseling van goederen en diensten, waarin gezinnen in steeds grotere mate betrokken raken. Het gezin moet daarom terecht worden gezien als een essentiële speler in het economisch leven, die niet geleid wordt door de marktmentaliteit maar door de logica van samen delen en solidariteit tussen de generaties.
Referenties naar alinea 248: 2
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
249
Amoris Laetitia ->=geentekst=
Gezin en werk zijn door een speciale relatie aan elkaar verbonden. "Het gezin vormt een van de belangrijkste referentiepunten voor het gestalte geven aan de sociale en ethische staat van de menselijke arbeid". Laborem Exercens, 10[[712|10]] Deze relatie vindt haar oorsprong in het verband tussen de persoon en zijn recht de vruchten van zijn arbeid te bezitten en betreft niet alleen het individu als enkele persoon, maar ook als lid van een familie, in de zin van een "huishoud samenleving". vgl: Rerum Novarum[[[651]]]
Werk is essentieel in zoverre het de voorwaarde betekend, waaronder men een gezin kan stichten, omdat de middelen waarmee men een gezin onderhoudt worden verkregen uit werk. Werk bepaalt ook het proces van persoonlijke ontwikkeling, omdat een gezin dat getroffen wordt door werkeloosheid het risico loopt niet volledig zijn doel te bereiken. vgl: Laborem Exercens, 10[[[712|10]]]
De bijdrage die het gezin kan leveren aan de realiteit van het werk is waardevol en in vele gevallen onvervangbaar. Deze bijdrage kan zowel in economische termen worden uitgedrukt als door de grote bronnen van solidariteit die het gezin bezit en die vaak een belangrijke steun zijn voor de degenen van het gezin die geen werk (kunnen) hebben of die werk zoeken. Vooral, en van fundamentelere waarde, is het een bijdrage aan de opvoeding over de betekenis van werk en door het aanbieden van leiding aan en steun voor de gemaakte beroepskeuze.
Werk is essentieel in zoverre het de voorwaarde betekend, waaronder men een gezin kan stichten, omdat de middelen waarmee men een gezin onderhoudt worden verkregen uit werk. Werk bepaalt ook het proces van persoonlijke ontwikkeling, omdat een gezin dat getroffen wordt door werkeloosheid het risico loopt niet volledig zijn doel te bereiken. vgl: Laborem Exercens, 10[[[712|10]]]
De bijdrage die het gezin kan leveren aan de realiteit van het werk is waardevol en in vele gevallen onvervangbaar. Deze bijdrage kan zowel in economische termen worden uitgedrukt als door de grote bronnen van solidariteit die het gezin bezit en die vaak een belangrijke steun zijn voor de degenen van het gezin die geen werk (kunnen) hebben of die werk zoeken. Vooral, en van fundamentelere waarde, is het een bijdrage aan de opvoeding over de betekenis van werk en door het aanbieden van leiding aan en steun voor de gemaakte beroepskeuze.
Referenties naar alinea 249: 2
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
250
Amoris Laetitia ->=geentekst=
Om deze relatie tussen gezin en werk te beschermen moet een bepaald element worden gewaardeerd en gewaarborgd, namelijk het gezinssalaris: een inkomen dat voldoende is om een gezin mee te onderhouden en waar men fatsoenlijk van kan leven. vgl: Quadragesimo Anno, 71[[[652|71]]] vgl: Gaudium et Spes, 67[[[575|67]]] vgl: Laborem Exercens, 19[[[712|19]]] Zo’n inkomen moet voldoende ruimte bieden voor spaargeld, waarmee bezit kan worden gekocht als garantie op vrijheid. Het recht op eigendom is nauw verbonden aan het bestaan van gezinnen, waarmee ze zichzelf beschermen tegen noodgevallen dankzij spaargeld en de opbouw van gezinsbezit. vgl: Rerum Novarum, 10[[[651|10]]] vgl: Quadragesimo Anno, 49[[[652|49]]] Er zijn verschillende manieren om een gezinsinkomen concreet te realiseren. Verschillende vormen van belangrijke sociale voorzieningen helpen dit te verwezenlijken, bijvoorbeeld gezinssubsidies of andere bijdragen voor afhankelijke gezinsleden en ook een vergoeding voor huishoudelijk werk dat thuis door één van de ouders wordt gedaan. vgl: Laborem Exercens, 19[[[712|19]]] vgl: a[[[281|10]]]
Referenties naar alinea 250: 2
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
251
Amoris Laetitia ->=geentekst=
In de relatie tussen gezin en werk moet speciale aandacht worden besteed aan het werk van de vrouw in het gezin, meer in het algemeen aan de erkenning van het zogenaamde werk in het "huishouden", die ook de verantwoordelijk van de man als echtgenoot en vader inhoudt. Het werk in het huishouden dat begint bij de moeder, juist omdat het een dienst is die gericht en gewijd is aan de kwaliteit van leven, vormt een type activiteit die duidelijk persoonlijk en verpersoonlijkend is en die op sociaal vlak moet worden erkend en gewaardeerd, vgl: Questa grande[[[1800]]] vgl: Laborem Exercens, 19[[[712|19]]] vgl: Familiaris Consortio, 23[[[267|23]]] vgl: b[[[281|10]]] ook door middel van economische compensatie in overeenstemming met andere typen werk. vgl: Gratissimam sane, 17[[[565|17]]] Tegelijkertijd moet worden gezorgd dat alle hindernissen worden weggenomen die een echtpaar in de weg staat om in vrijheid de beslissingen te nemen over hun verantwoordelijkheid wat betreft de voortplanting en in het bijzonder die hindernissen die de vrouw belemmeren haar moederrol ten volle te verwezenlijken. vgl: Laborem Exercens, 19[[[712|19]]] vgl: Familiaris Consortio, 23[[[267|23]]]
Referenties naar alinea 251: 2
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 De samenleving ten dienste van het gezin
252
Amoris Laetitia ->=geentekst=
Het startpunt van een juiste en constructieve relatie tussen het gezin en de samenleving is de erkenning van de subjectiviteit en de sociale prioriteit van het gezin. Hun innige verbondenheid vereist dat "de maatschappij nooit mag verzaken in haar fundamentele taak om het gezin respecteren en koesteren". Familiaris Consortio, 45[[267|45]] De samenleving, en vooral de staatsinstanties, is geroepen de authentieke identiteit van het gezinsleven te garanderen en te koesteren, hierbij de prioriteit en "voorrang" respecterend, en alles te vermijden en te bestrijden wat dit verandert of beschadigt. Hiervoor is politieke en wetgevende actie nodig die de gezinswaarden waarborgt, vanaf de stimulering van intimiteit en harmonie binnen gezinnen tot aan respect voor het ongeboren leven en tot de effectieve keuzevrijheid in onderwijs voor de kinderen. Daarom mag noch de samenleving noch de staat de sociale dimensie overnemen, vervangen of beperken. In plaats daarvan moeten ze het eerbiedigen, erkennen en respecteren en het bevorderen volgens het principe van subsidiariteit. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2211[[[1|2211]]]
Referenties naar alinea 252: 2
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
253
Amoris Laetitia ->=geentekst=
De dienst van de samenleving aan het gezin wordt concreet in het erkennen, respecteren en bevorderen van de rechten van het gezin. vgl: Familiaris Consortio, 46[[[267|46]]] Dit betekent dat een authentieke en effectieve gezinspolitiek tot stand moet worden gebracht met specifieke tussenkomsten die de noden kunnen ledigen die voortkomen uit het gezin als zodanig. In die zin is er een noodzakelijke voorrang, één die essentieel en onmisbaar is: de erkenning, die bescherming, waardering en bevordering inhoudt van de identiteit van het gezin, van een natuurlijke samenleving gebaseerd op het huwelijk. Deze erkenning is een duidelijke scheidslijn tussen het gezin, in zijn juiste betekenis begrepen, en alle andere vormen van samen wonen die door hun aard noch de naam noch de status van het gezin verdienen.
Referenties naar alinea 253: 2
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
254
Amoris Laetitia ->=geentekst=
De erkenning door de burgermaatschappij en de staat die het gezin prioriteit geven boven elke andere gemeenschap en zelfs boven de leden van de staat, betekent dat louter individuele concepten worden overwonnen en dat de gezinsdimensie als onmisbaar cultureel en politiek perspectief wordt geaccepteerd bij de beschouwing van de persoon. Dit is geen inperking, maar een steun en verdediging van de rechten, die personen als individuen hebben. Dit perspectief maakt het mogelijk om formele criteria op te stellen voor een goede oplossing voor verschillende sociale problemen, omdat mensen niet alleen als individuen moeten worden beschouwd, maar ook in relatie met het gezin waartoe ze behoren, de specifieke waarden en behoeften, waarmee op juiste wijze rekening moet worden gehouden.
Referenties naar alinea 254: 2
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 6 Menselijke arbeid
- Artikel 1 Bijbelse aspecten
- Paragraaf 1 De plicht om de aarde te bewerken en te beheren
255
Het Oude Testament stelt God voor als de almachtige Schepper (Gen. 2, 2; Job 38-41; Ps. 147)[[b:Gen. 2, 2; Job 38-41; Ps. 147]] die de mens vormt naar zijn gelijkenis en hem uitnodigt om de grond te bebouwen (Gen. 2, 5-6)[[b:Gen. 2, 5-6]], en om de tuin van Eden, waarin God hem heeft geplaatst, te bewerken en te beheren (Gen. 2, 15)[[b:Gen. 2, 15]]. Aan het eerste menselijk paar vertrouwt God de taak toe om de aarde te onderwerpen en te heersen over elk levend wezen (Gen. 1, 28)[[b:Gen. 1, 28]]. De heerschappij die door de mens over de andere levende wezens wordt uitgeoefend, mag evenwel niet despotisch of roekeloos zijn; integendeel, de mens moet de goederen door God geschapen "bewerken en beheren" (Gen. 2, 15)[b:Gen. 2, 15]. Deze goederen werden niet geschapen door de mens maar hij heeft ze ontvangen als een kostbaar geschenk dat door de Schepper onder zijn verantwoordelijkheid werd geplaatst. Het bewerken van de aarde betekent niet dat men haar aan zichzelf mag overlaten; heersen over haar betekent beheren zoals een wijze koning zorg draagt voor zijn volk en een herder voor zijn schapen. In het plan van de Schepper bestaan de geschapen realiteiten, die uit zichzelf goed zijn, in functie van de mens. De verwondering voor het mysterie van de grootheid van de mens doet de psalmist uitroepen: "Wat is de mens, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U voor hem zorgt? U hebt van de mens bijna een God gemaakt, omkranst met glorie en pracht. U laat hem heersen over het werk van Uw handen, alles hebt U aan zijn voeten gelegd" (Ps. 8, 5-7)[b:Ps. 8, 5-7].
Referenties naar alinea 255: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
256
Arbeid maakt deel uit van de oorspronkelijke toestand van de mens en gaat aan zijn val vooraf; hij is dus geen straf en ook geen vervloeking. Hij wordt vermoeidheid en pijn ten gevolge van de zonde van Adam en Eva, die hun vertrouwensrelatie en harmonie met God breken. (Gen. 3, 6-8)[[b:Gen. 3, 6-8]] Het verbod om te eten "van de boom van de kennis van goed en kwaad" (Gen. 2, 17)[b:Gen. 2, 17] herinnert er de mens aan dat hij alles als een vrije gave heeft ontvangen en dat hij een schepsel blijft en niet de Schepper is. Het was precies deze bekoring die de zonde van Adam en Eva veroorzaakte: "je zult gelijk worden aan God". (Gen. 3-5)[b:Gen. 3-5] Ze wilden absolute heerschappij over alle dingen zonder zich te moeten onderwerpen aan de wil van de Schepper. Vanaf dan werd de grond dor, niet rendabel en geniepig vijandig (Gen. 4, 12)[[b:Gen. 4, 12]]; alleen in het zweet van zijn gelaat zal de mens er voedsel van kunnen oogsten. (Gen. 3, 17.19)[[b:Gen. 3, 17.19]] Ondanks de zonde van onze voorouders blijven Gods plan, de betekenis van zijn schepselen - waaronder de mens, die geroepen is om de schepping te bewerken en te beheren - ongewijzigd.
Referenties naar alinea 256: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
257
De arbeid bekleedt een ereplaats omdat hij een bron van rijkdom is, of tenminste van de voorwaarden voor een fatsoenlijk leven en omdat hij, algemeen beschouwd, een doeltreffend instrument is tegen armoede (Spr. 10, 4)[[b:Spr. 10, 4]]. Men mag evenwel niet toegeven aan de verleiding om van arbeid een idool te maken omdat het ultieme en definitieve doel van het leven niet in de arbeid ligt. Arbeid is essentieel, maar het is God - en niet de arbeid - die de oorsprong van het leven en het uiteindelijke doel van de mens is. Het onderliggende principe van Wijsheid is immers de vrees voor de Heer. De eis van rechtvaardigheid die daaruit voortvloeit, gaat gewin vooraf: "Beter weinig, met de vrees voor de Heer, dan grote schatten, met onrust erbij" (Spr. 15, 16)[b:Spr. 15, 16]. "Beter weinig met gerechtigheid, dan hoge inkomsten met onrecht" (Spr. 16, 8)[b:Spr. 16, 8].
Referenties naar alinea 257: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
258
Het ultieme van de Bijbelse onderrichting over de arbeid is het gebod van de rust op de Sabbath. Voor de mens die gebonden is aan de noodzaak van het werk, opent de rust het perspectief op een vollediger vrijheid, die van de eeuwige sabbat (Hebr. 4, 9-10)[[b:Hebr. 4, 9-10]]. De rust maakt het de mensen mogelijk zich de werken van God, vanaf de Schepping tot en met de Verlossing, te herinneren en deze te herbeleven; zichzelf als zijn werk te erkennen en Hem te danken voor hun eigen leven en voor het eigen bestaan waarvan Hij de maker is. (Ef. 2, 10)[[b:Ef. 2, 10]]
Het gedenken en de beleving van de sabbat vormen een barrière tegen de verwording tot slaven van de arbeid, hetzij vrijwillig hetzij onder dwang, en tegen elke vorm van uitbuiting, verborgen of openbaar. Naast het mogelijk maken voor de mensen om aan de eredienst van God deel te nemen, was de sabbatsrust in feite ingesteld ter verdediging van de armen. De sabbatsrust heeft ook als functie het bevrijden van het volk van de antisociale degeneratie van de menselijke arbeid. De sabbatsrust kon zelfs een jaar duren. Dit hield de onteigening in van de opbrengsten van de grond ten behoeve van de armen en het opheffen van de eigendomsrechten van de grondbezitters. "Zes jaar kunt u uw land inzaaien en de opbrengst oogsten. Maar tijdens het zevende jaar moet u het niet bebouwen en het braak laten liggen. Dan kunnen ook uw rund en uw ezel rusten, en kunnen de kinderen van uw slavin en hun kinderen op adem komen. Dan kunnen de behoeftigen van uw volk ervan eten. Wat zij overlaten is voor de dieren die in het wild leven. Dat geldt ook voor uw wijngaard en uw olijftuin" (Ex. 23, 10-11)[b:Ex. 23, 10-11]. Dit gebruik beantwoordt aan een diepe intuïtie: het accumuleren van goederen door bepaalde mensen kan er soms toe leiden dat anderen goederen moeten ontberen.
Het gedenken en de beleving van de sabbat vormen een barrière tegen de verwording tot slaven van de arbeid, hetzij vrijwillig hetzij onder dwang, en tegen elke vorm van uitbuiting, verborgen of openbaar. Naast het mogelijk maken voor de mensen om aan de eredienst van God deel te nemen, was de sabbatsrust in feite ingesteld ter verdediging van de armen. De sabbatsrust heeft ook als functie het bevrijden van het volk van de antisociale degeneratie van de menselijke arbeid. De sabbatsrust kon zelfs een jaar duren. Dit hield de onteigening in van de opbrengsten van de grond ten behoeve van de armen en het opheffen van de eigendomsrechten van de grondbezitters. "Zes jaar kunt u uw land inzaaien en de opbrengst oogsten. Maar tijdens het zevende jaar moet u het niet bebouwen en het braak laten liggen. Dan kunnen ook uw rund en uw ezel rusten, en kunnen de kinderen van uw slavin en hun kinderen op adem komen. Dan kunnen de behoeftigen van uw volk ervan eten. Wat zij overlaten is voor de dieren die in het wild leven. Dat geldt ook voor uw wijngaard en uw olijftuin" (Ex. 23, 10-11)[b:Ex. 23, 10-11]. Dit gebruik beantwoordt aan een diepe intuïtie: het accumuleren van goederen door bepaalde mensen kan er soms toe leiden dat anderen goederen moeten ontberen.
Referenties naar alinea 258: 1
Sacramentum Caritatis ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Jezus, man de arbeid
259
In zijn prediking leert Jezus ons dat we de arbeid moeten waarderen. Hijzelf, die "volledig aan ons gelijk is geworden, het grootste deel van zijn leven op aarde gewijd heeft aan handenarbeid en aan zijn timmermanswerkbank heeft gestaan" Laborem Exercens, 6[[712|6]] in het atelier van Jozef (Mt. 13, 55; Mc. 6, 3)[[b:Mt. 13, 55; Mc. 6, 3]], aan wie hij gehoorzaamde (Lc. 2, 51)[[b:Lc. 2, 51]]. Jezus veroordeelt het gedrag van de luie dienaar die zijn talent in de grond verstopt (Mt. 25, 14-30)[[b:Mt. 25, 14-30]] en looft de trouwe en voorzichtige dienaar die de meester hardwerkend aan de hem toevertrouwde taak terugvindt (Mt. 24, 46)[[b:Mt. 24, 46]]. Hij beschrijft zijn eigen zending als een werk: "Mijn Vader werkt ononderbroken, en zo werk ook Ik" (Joh. 5, 17)[b:Joh. 5, 17]; en zijn leerlingen beschrijft hij als arbeiders die worden ingezet voor de oogst van de Heer, die gelijk staat met de evangelisatie van de mensheid (Mt. 9, 37-38)[[b:Mt. 9, 37-38]]. Voor deze arbeiders geldt het algemene principe: "de arbeider is zijn loon waard" (Lc. 10, 7)[b:Lc. 10, 7]. Het is hen bijgevolg toegestaan om te verblijven in de huizen waar ze worden verwelkomd en om te eten en te drinken wat hun wordt aangeboden (Lc. 10, 7)[[b:Lc. 10, 7]].
Referenties naar alinea 259: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
260
In zijn prediking leert Jezus de mens om geen slaaf te worden van zijn arbeid. Vóór alles moet de mens bekommerd zijn om zijn ziel; het winnen van de hele wereld is niet het doel van zijn leven (Mc. 8, 36)[[b:Mc. 8, 36]]. De schatten van de aarde worden immers opgebruikt terwijl deze in de hemel onvergankelijk zijn. Het is aan deze laatste schatten dat de mensen hun hart moeten binden (Mt. 6, 19-21)[[b:Mt. 6, 19-21]]. Daarom mag arbeid geen bron van angst zijn (Mt. 6, 25.31.34)[[b:Mt. 6, 25.31.34]]. Wanneer mensen bezorgd en boos zijn over vele dingen, lopen zij het gevaar om het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid te verwaarlozen (Mt. 6, 33)[[b:Mt. 6, 33]], dat zij echt nodig hebben. Al het andere, inclusief de arbeid, vindt slechts zijn plaats, zin en waarde wanneer het gericht is op het enige dat noodzakelijk is en dat hem nooit zal worden ontnomen (Lc. 10, 40-42)[[b:Lc. 10, 40-42]].
Referenties naar alinea 260: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
261
Tijdens zijn aardse dienst heeft Jezus voortdurend gewerkt en verrichtte hij machtige daden om de mens van ziekte, lijden en dood te bevrijden. De sabbat - die in het Oude Testament was voorgesteld als een dag van bevrijding en die, wanneer hij enkel formeel werd nageleefd, zijn authentieke betekenis verloor - wordt door Jezus in zijn oorspronkelijke betekenis herbevestigd: "De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat" (Mc. 2, 27)[b:Mc. 2, 27]. Door mensen te genezen op deze dag van rust (Mt. 12, 9-14; Mc. 3, 1-6; Lc. 6, 6-11; Lc. 13, 10-17; Lc. 14, 1-6)[[b:Mt. 12, 9-14; Mc. 3, 1-6; Lc. 6, 6-11; Lc. 13, 10-17; Lc. 14, 1-6]], wenst hij duidelijk te maken dat de sabbat hem toebehoort, omdat hij waarlijk de Zoon van God is en dat dit de dag is waarop de mensen zich moeten toewijden aan God en aan de anderen. Mensen bevrijden van kwaad, het beoefenen van broederlijkheid en delen, komt overeen met het verlenen van de diepste en meest edele betekenis aan de arbeid, die aan de mensheid toelaat om zich op weg te begeven naar de eeuwige Sabbat waar rust de feestelijke viering zal worden waarnaar de mens in zijn binnenste verlangt. Juist in de mate waarin hij de mensheid richt op het ervaren van Gods sabbat en op zijn conviviaal leven, huldigt arbeid de nieuwe schepping op aarde in.
Referenties naar alinea 261: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
262
Menselijke activiteit gericht op het verrijken en omvormen van het universum kan en moet de perfecties, die hun oorsprong en model vinden in het ongeschapen Woord, blootleggen. In feite plaatsen de Paulinische en Johanneïsche geschriften de trinitaire dimensie van de schepping, en in het bijzonder de band die bestaat tussen de Zoon-Woord, de "Logos", en de schepping (Joh. 1, 3; 1 Kor. 8, 6; Kol. 1, 15-17)[[b:Joh. 1, 3; 1 Kor. 8, 6; Kol. 1, 15-17]] voor het voetlicht. Het universum, geschapen in en door Hem, verlost door Hem, is geen toevallig conglomeraat maar een "kosmos" Redemptor Hominis, 1[[237|1]], waarvan de mens de orde moet ontdekken, die hij moet begunstigen en naar zijn einddoel moet leiden: "De zichtbare wereld, die door God geschapen werd voor de mens en die door de zonde vergankelijk werd (Rom. 8, 20)[b:Rom. 8, 20] (Rom. 8, 19-22)[[b:Rom. 8, 19-22]], vindt in Jezus Christus opnieuw zijn oorspronkelijke verbondenheid met de goddelijke bron van de wijsheid en de liefde" Redemptor Hominis, 8[[237|8]]. Op deze manier, dit wil zeggen door "de ondoorgrondelijke rijkdom van Christus" (Ef. 3, 8)[b:Ef. 3, 8], in de schepping, steeds meer voor het voetlicht te plaatsen, verandert de menselijke arbeid in een dienstwerk ter ere van de grootheid van God.
Referenties naar alinea 262: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
263
Arbeid vertegenwoordigt een fundamentele dimensie van het menselijke bestaan, niet alleen als deelname aan de schepping maar ook aan de verlossing. Hij die de pijnlijke last van de arbeid in vereniging met Jezus verdraagt, werkt in zekere zin mee met de Zoon van God aan het werk van de verlossing. Hij toont zich een leerling van Christus door elke dag het kruis op te nemen bij het uitvoeren van het werk dat hem is opgedragen. In dit perspectief kan arbeid een middel tot heiliging zijn en ertoe bijdragen de aardse werkelijkheid te bezielen door de Geest van Christus vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2427[[[1|2427]]] vgl: Laborem Exercens, 27[[[712|27]]]. Op die manier begrepen is arbeid een uitdrukking van de volledige humaniteit van de mens in zijn historische conditie en in zijn eschatologische oriëntatie. Het vrij en verantwoordelijk handelen van de mens openbaart zijn intieme relatie met de Schepper en zijn creatieve macht. Tegelijk is arbeid een dagelijks hulpmiddel in de strijd tegen de misvorming door de zonde, zelfs indien de mens zijn brood verdient in het zweet van zijn gelaat.
Referenties naar alinea 263: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 De plicht om te arbeiden
264
Het bewustzijn dat "de wereld die we zien voorbijgaat" (1 Kor. 7, 31)[b:1 Kor. 7, 31], is geen vrijstelling van elke betrokkenheid op de wereld en nog minder op arbeid (2 Tess. 3, 7-15)[[b:2 Tess. 3, 7-15]], die integraal deel uitmaakt van de menselijke conditie, alhoewel arbeid niet het enige doel van het leven is. Omdat hij behoort tot een solidaire en broederlijke gemeenschap, mag geen enkele christen denken dat hij het recht heeft om niet te werken en dat hij kan leven op kosten van anderen (2 Tess. 3, 6-12)[[b:2 Tess. 3, 6-12]]. Iedereen wordt veeleer door de apostel Paulus aangemaand om er een eer in te stellen met eigen handen de kost te verdienen, opdat men "van niemand afhankelijk" zou zijn (1 Tess. 4, 12)[b:1 Tess. 4, 12], en om soldariteit te betonen - ook op het materiële vlak - door de vruchten van de arbeid te delen met "de behoeftigen" (Ef. 4, 28)[b:Ef. 4, 28]. De heilige Jacobus verdedigt de geschonden rechten van de arbeiders: "Hoor, het loon dat u hebt onthouden aan de arbeiders die uw velden hebben gemaaid, roept luid, en de kreten van uw oogsters zijn doorgedrongen tot de oren van de Heer der heerscharen" (Jak. 5, 4)[b:Jak. 5, 4]. Gelovigen moeten hun arbeid uitvoeren in de stijl van Christus en moeten dit aangrijpen als een gelegenheid voor een christelijk getuigenis om "een waardige indruk op buitenstaanders" (1 Tess. 4, 12)[b:1 Tess. 4, 12] te maken.
Referenties naar alinea 264: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
265
De kerkvaders hebben nooit de arbeid als een "opus servile" beschouwd - hoewel de cultuur van hun tijd dit wel deed - maar steeds als een "opus humanum", en zij streefden ernaar om al de verschillende uitdrukkingen van arbeid in ere te houden. Dankzij de arbeid bestuurt de mens de wereld samen met God; samen met God is hij er heer over en brengt hij goede dingen voor hem zelf en voor de anderen voort. Ledigheid schaadt het wezen van de mens terwijl activiteit goed is voor zijn lichaam en ziel vgl: 35, 3: PG 60, 258[[[2148]]]. Christenen zijn geroepen om niet alleen te werken om zichzelf van brood te voorzien, maar ook vanuit de zorg voor de armere naaste: God heeft bevolen om hem voedsel, kleding, onderdak, verzorging en gezelschap te geven vgl: 42: PG 31, 1023-1027[[[1192]]] vgl: hfdst. 3: PG 26, 846[[[1897]]] (Mt. 25, 35-36)[[b:Mt. 25, 35-36]]. De heilige Ambrosius beweert dat elke arbeider de hand van Christus is die verder blijft scheppen en goed doen vgl: 62: PL 16, 1438[[[2251]]].
Referenties naar alinea 265: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
266
Door zijn arbeid en ijver maakt de mens, die deelt in de goddelijke kunst en wijsheid, de schepping, waarin de kosmos reeds door de Vader was geordend, mooier vgl: 5, 32, 2: PL 7, 1210-1211[[[848]]]. Hij roept sociale en maatschappelijke energieën in het leven die het algemeen welzijn vermeerderen vgl: orationes 5-7: PG 83, 625-686[[[1970]]], bovenal ten voordele van de meest behoeftigen. Menselijke arbeid, die naastenliefde als ultiem doel heeft, wordt een gelegenheid voor contemplatie, transformeert zich in devoot gebed, in waakzame ascese en in verlangende hoop op de dag die geen einde zal kennen. "In deze superieure visie sluit arbeid, die tegelijk straf en beloning is voor menselijke activiteit, een andere relatie in die essentieel godsdienstig van aard is en die treffend wordt uitgedrukt in de Benedictijnse formule: ora et labora! Het godsdienstige feit kent aan de menselijke arbeid een bezielende en verlossende spiritualiteit toe. Dergelijk verband tussen arbeid en godsdienst weerspiegelt de mysterieuze maar reële alliantie die optreedt tussen het menselijk handelen en het providentiële handelen van God" L'Osservatore Romano, Engelse editie, 1 oktober 1979, p. 4.[[2252|(3)]].
Referenties naar alinea 266: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 De profetische waarde van Rerum Novarum
267
De loop van de geschiedenis wordt gekenmerkt door de diepgaande transformaties en de verblijdende veroveringen van de arbeid, maar ook door de uitbuiting van zovele arbeiders en door de vergrijpen tegen hun waardigheid. De industriële revolutie heeft de Kerk voor een grote uitdaging geplaatst, die door haar sociaal magisterium krachtdadig en profetisch werd beantwoord door de bevestiging van universeel geldende en permanent actuele principes ter ondersteuning van de arbeider en zijn rechten. Gedurende eeuwen was de boodschap van de Kerk gericht op een agrarische maatschappij die gekarakteriseerd werd door regelmatige en cyclische ritmes. Nu moest het Evangelie verkondigd en geleefd worden in een nieuwe areopaag, in het tumult van sociale gebeurtenissen in een meer dynamische maatschappij, waarbij rekening moest worden gehouden met de complexiteit van de nieuwe fenomenen en de verbluffende transformaties door de techniek teweeg gebracht. In het centrum van de pastorale zorg van de Kerk bevond zich op steeds dringender wijze het arbeidersvraagstuk, dit wil zeggen het probleem van de uitbuiting van arbeiders veroorzaakt door de nieuwe industriële, kapitalistisch georiënteerde organisatie van de arbeid, en het niet minder ernstige probleem van de ideologische manipulatie - socialistisch en communistisch - van de legitieme eisen van de arbeiderswereld. Het is in deze historische context dat de reflecties en waarschuwingen, die vervat liggen in de encycliek Rerum Novarum[651] van paus Leo XIII, zich situeren.
Referenties naar alinea 267: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
268
Rerum Novarum[651] is vóór alles een oprechte verdediging van de onvervreemdbare waardigheid van de arbeiders, verbonden met het belang van het recht op eigendom, het principe van samenwerking tussen de sociale klassen, de rechten van de zwakkeren en de armen, de verplichtingen van arbeiders en werkgevers en het recht op vereniging. De ideale oriëntaties beschreven in de encycliek versterken het engagement voor de christelijke bezieling van het sociale leven, dat merkbaar was in het ontstaan en de consolidatie van talrijke initiatieven op hoog publiek niveau: groepen en centra voor sociale studies, verenigingen, arbeidersorganisaties, syndicaten, coöperatieven, kredietinstellingen voor de landbouw, verzekeringsgroepen en bijstandsorganisaties. Dit alles gaf een opmerkelijke impuls aan een arbeidswetgeving ter bescherming van de arbeiders, vooral van kinderen en vrouwen, aan onderricht en aan verbetering van de lonen en van de hygiëne in de werkomstandigheden.
Referenties naar alinea 268: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
269
Sedert Rerum Novarum[651] heeft de Kerk nooit opgehouden zich in te laten met de problemen van de arbeiders in de context van een sociaal probleem dat progressief wereldwijde dimensies heeft aangenomen vgl: Laborem Exercens, 2[[[712|2]]]. De encycliek Laborem Exercens[712] breidt de personalistische visie, die typerend was voor de vorige sociale documenten, uit door de noodzaak aan te geven van een grondiger verstaan van de betekenis en de taken die eigen zijn aan de arbeid. Dit gebeurt door rekening te houden met het feit dat er "onophoudelijk (...) nieuwe vragen, nieuwe problemen naar voren (komen) die immer nieuwe hoop, maar ook vrees en bedreiging doen ontstaan, elementen die verbonden zijn aan deze fundamentele dimensie van het menselijk bestaan, waardoor het leven van de mens iedere dag opgebouwd wordt en waaruit hij zijn specifieke waardigheid put. Doch tegelijkertijd is er onophoudelijk de menselijke zorg, het lijden en tevens de benadeling en de onrechtvaardigheid in vervat die diep in het sociale leven van ieder volk en van de volken onderling binnendringen" Laborem Exercens, 1[[712|1]]. De arbeid is in feite de "essentiële sleutel" Laborem Exercens, 3[[712|3]] van het ganse sociale vraagstuk en is niet alleen de voorwaarde voor economische groei maar ook voor de culturele en morele ontwikkelingen van de personen, het gezin, de maatschappij en de hele menselijke soort.
Referenties naar alinea 269: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 De waardigheid van de arbeid
- Paragraaf 1 De subjectieve en objectieve dimensie van arbeid
270
Menselijke arbeid heeft een tweevoudige betekenis: een objectieve en een subjectieve. In objectieve zin gaat het om de som van activiteiten, bronnen, instrumenten en technologieën die door de mens worden gebruikt om dingen te produceren en om, met de woorden van het Boek Genesis, te heersen over de aarde. In subjectieve zin is arbeid de activiteit van de menselijke persoon als een dynamisch wezen dat in staat is om een variëteit aan activiteiten te verrichten die deel uitmaken van het arbeidsproces en die overeenstemmen met zijn persoonlijke roeping: "De mens moet de aarde onderwerpen, hij moet haar beheersen, omdat hij als 'beeld van God' een persoon is, dat wil zeggen een subject; een subject dat in staat is op programmatische en redelijke wijze te handelen. Hij is in staat om over zichzelf te beslissen en te pogen zichzelf te realiseren. In zijn hoedanigheid van persoon is de mens subject van de arbeid." Laborem Exercens, 6[[712|6]]. Arbeid in objectieve zin constitueert het contingente aspect van de menselijke activiteit, die voortdurend varieert in zijn uitdrukkingsvormen naargelang technologische, culturele, sociale en politieke voorwaarden wijzigen. De arbeid in subjectieve zin daarentegen vertegenwoordigt de stabiele dimensie, omdat hij niet afhangt van wat mensen produceren of van het soort activiteit dat zij ondernemen, maar alleen en exclusief van hun waardigheid als menselijke persoon. Dit is een beslissend onderscheid, zowel voor het verstaan van wat de ultieme fundering van de waarde en de waardigheid van arbeid is, als met het oog op de moeilijkheid om economische en sociale systemen die de mensenrechten respecteren, te organiseren.
Referenties naar alinea 270: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
271
Deze subjectiviteit verleent aan de arbeid zijn particuliere waardigheid, die verhindert dat hij wordt beschouwd als simpele koopwaar of als een onpersoonlijk element van het productieapparaat. Onafhankelijk van zijn min of meer grote objectieve waarde, is de arbeid een essentiële uitdrukking van de persoon; hij is een "actus personae". Elke vorm van materialisme of van economisme dat probeert om de arbeider te herleiden tot een zuiver instrument voor productie, tot een simpele arbeidskracht met een exclusief materiële waarde, zou neerkomen op een onherstelbare ontaarding van de essentie van de arbeid en op een ontdoen van zijn meest edele en fundamentele menselijke doelstelling. De menselijke persoon is de maatstaf van de waardigheid van de arbeid: "In feite bestaat er geen enkele twijfel over de ethische waarde van de menselijke arbeid, die zonder tussenschakel, rechtstreeks verbonden blijft met het feit dat degene die hem verricht een persoon is" Laborem Exercens, 6[[712|6]].
De subjectieve dimensie van de arbeid moet voorrang hebben op de objectieve dimensie, want zij is de dimensie van de persoon zelf die de arbeid verricht, door de kwaliteit en de hoogste waarde ervan te bepalen. Indien dit inzicht ontbreekt of indien men ervoor kiest om deze waarheid niet te erkennen, dan verliest arbeid zijn meest waarachtige en meest diepe betekenis. In dergelijke gevallen - die jammer genoeg maar al te frequent voorkomen en wijdverbreid zijn - worden het verrichten van de arbeid en zelfs de technieken die worden gebruikt, belangrijker dan de persoon zelf en worden zij tezelfdertijd omgevormd van bondgenoten tot vijanden van zijn waardigheid.
De subjectieve dimensie van de arbeid moet voorrang hebben op de objectieve dimensie, want zij is de dimensie van de persoon zelf die de arbeid verricht, door de kwaliteit en de hoogste waarde ervan te bepalen. Indien dit inzicht ontbreekt of indien men ervoor kiest om deze waarheid niet te erkennen, dan verliest arbeid zijn meest waarachtige en meest diepe betekenis. In dergelijke gevallen - die jammer genoeg maar al te frequent voorkomen en wijdverbreid zijn - worden het verrichten van de arbeid en zelfs de technieken die worden gebruikt, belangrijker dan de persoon zelf en worden zij tezelfdertijd omgevormd van bondgenoten tot vijanden van zijn waardigheid.
Referenties naar alinea 271: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
272
Menselijke arbeid komt niet alleen voort uit de persoon, maar is ook essentieel geordend naar en heeft zijn uiteindelijk doel in de menselijke persoon zelf. Los van zijn objectieve inhoud moet arbeid worden gericht naar het subject dat hem verricht, omdat het doel van arbeid, van gelijk welke arbeid, altijd de mens blijft. Zelfs indien men het belang van de objectieve component van arbeid niet kan ontkennen vanuit het perspectief van de kwaliteit ervan, dan toch blijft deze component ondergeschikt aan de zelfrealisatie van de persoon en daarom meteen ook aan de subjectieve dimensie, waardoor men terecht kan stellen dat arbeid er is voor de mens en de mens niet voor de arbeid. "Ten slotte blijft het doel van de arbeid, van iedere arbeid die de mens verricht - of dit nu de nederigste dienst is, of volgens de gangbare normen de meest monotone of zelfs de meest marginaliserende arbeid - altijd de mens zelf" Laborem Exercens, 6[[712|6]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2428[[[1|2428]]].
Referenties naar alinea 272: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
273
Menselijke arbeid heeft ook een intrinsieke sociale dimensie. "Bovendien wordt het duidelijk dat de arbeid van de ene mens op natuurlijke wijze vervlochten is met de arbeid van andere mensen. Werken is nu meer dan ooit een werken met de anderen en werken voor de anderen; het is iets voor iemand doen" Centesimus Annus, 31[[3|31]]. Ook de vruchten van de arbeid bieden gelegenheid voor uitwisseling, relatie en ontmoeting. Arbeid kan daarom niet adequaat worden geëvalueerd indien men geen rekening houdt met zijn sociale aard: "Bestaat er immers geen werkelijk sociaal organisme, wordt de uitoefening van de arbeid niet door een sociaal-juridische orde beschermd, werken de verschillende takken van het bedrijf, waarvan de één van de ander afhangt, niet onderling samen en vullen zij over en weer elkander niet aan, ja, wat het voornaamste is, indien intellect, kapitaal en arbeid zich niet verbinden en als het ware van één beginsel uitgaan, dan kan de activiteit der mensen ook haar effect niet opleveren. Houdt men dus geen rekening met de sociale en tegelijk individuele natuur van de arbeid, dan kan hij noch op zijn juiste waarde geschat, noch naar evenredigheid beloond worden" Quadragesimo Anno, 69[[652|69]].
Referenties naar alinea 273: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
274
Arbeid is ook "een verplichting, dat wil zeggen een plicht van de mens" Laborem Exercens, 16[[712|16]]. De mens moet arbeiden, niet alleen omdat de Schepper hem dit bevolen heeft, maar ook omdat het onderhoud en de ontwikkeling van zijn mens-zijn zelf arbeid eisen. Arbeid verschijnt als een morele verplichting met het oog op de naaste, die op de eerste plaats het eigen gezin is, maar ook de maatschappij waartoe men behoort, het volk waarvan men zoon of dochter is, heel de mensenfamilie waarvan men lid is. Wij zijn de erfgenamen van de arbeid van de generaties en tegelijk zijn we bewerkers van de toekomst van hen die na ons zullen komen.
Referenties naar alinea 274: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
275
Arbeid bevestigt de diepe identiteit van de mens die geschapen is naar het beeld en de gelijkenis van God: "Dankzij zijn arbeid wordt de mens steeds meer meester van de aarde en wordt eveneens zijn heerschappij over de zichtbare wereld versterkt. Doch de mens blijft in ieder geval en in iedere fase van dit proces in de lijn van het oorspronkelijke plan van de Schepper. Dit plan is noodzakelijk en onverbrekelijk verbonden met het feit dat het menselijk wezen, in de hoedanigheid van man en vrouw, geschapen is 'naar het beeld van God'" Laborem Exercens, 4[[712|4]]. Dit beschrijft de menselijke activiteit in het universum: de mens is er niet de eigenaar van maar wel degene aan wie dit werd toevertrouwd, degene die geroepen werd om op zijn eigen manier het beeld van Hem naar wiens gelijkenis hij gemaakt is, te weerspiegelen.
Referenties naar alinea 275: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De relatie tussen arbeid en kapitaal
276
Omwille van zijn subjectieve of persoonlijke karakter is arbeid superieur aan gelijk welke andere factor die verbonden is aan productiviteit; dit principe geldt in het bijzonder voor het kapitaal. De term "kapitaal" heeft vandaag verschillende betekenissen. Soms slaat het op de materiële productiemiddelen in een bepaalde onderneming, soms op de financiële bronnen die worden aangewend om productie te realiseren, of wordt het gebruikt voor operaties op de effectenmarkt. Men kan ook - evenwel op een niet helemaal geëigende manier - spreken van "menselijk kapitaal" om te verwijzen naar menselijke bronnen, namelijk naar de mogelijkheid van de mens zelf om een arbeidsprestatie te leveren, om kennis en creativiteit aan te wenden, om de noden van zijn medewerkers en om de nood aan een wederzijds begrip tussen leden van een organisatie aan te voelen. De term "sociaal kapitaal" wordt ook gebruikt om de capaciteit tot samenwerking van een collectieve groep aan te geven, wat een vrucht is van investeringen in wederzijdse vertrouwensrelaties. Deze verscheidenheid aan betekenissen biedt verder stof tot nadenken over wat de relatie tussen arbeid en kapitaal vandaag zou kunnen betekenen.
Referenties naar alinea 276: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
277
De sociale leer van de Kerk heeft steeds de nadruk gelegd op de relatie tussen arbeid en kapitaal, door tegelijk de prioriteit van de eerste ten opzichte van de tweede, evenals hun complementariteiten, duidelijk te stellen.
Arbeid bezit een intrinsieke prioriteit ten opzichte van kapitaal: "Dit principe betreft rechtstreeks het proces zelf van de productie waarin de arbeid altijd een eerste daadwerkelijke oorzaak is, terwijl het 'kapitaal' als geheel van de productiemiddelen, slechts een instrument of een instrumentele oorzaak blijft. Dit principe is een evidente waarheid die voortkomt uit gans de historische ervaring van de mens" Laborem Exercens, 12[[712|12]]. Dit behoort tot "het duurzaam erfgoed van de kerkelijke leer" Laborem Exercens, 12[[712|12]].
Er moet een relatie van complementariteit bestaan tussen arbeid en kapitaal: het is de logica zelf van het productieproces dat de noodzaak aantoont van hun wederzijdse doordringing en van de dringende noodzaak om een economisch systeem op te bouwen waarin de oppositie tussen kapitaal en arbeid is overstegen. vgl: Laborem Exercens, 13[[[712|13]]] In tijden waarin "kapitaal" en de "gesalarieerde arbeid" in de schoot van een minder complex economisch systeem werden gebruikt om met een zekere precisie niet alleen twee productiefactoren maar ook twee concrete sociale klassen aan te duiden, heeft de Kerk bevestigd dat beide in zichzelf legitiem waren vgl: Quadragesimo Anno, 63-68[[[652|63-68]]]: "Er kan geen kapitaal zijn zonder arbeid en geen arbeid zonder kapitaal" Rerum Novarum, 15[[651|15]]. Dit is een waarheid die vandaag nog steeds geldt, omdat het absoluut verkeerd is "alleen aan het kapitaal ofwel alleen aan de arbeid het resultaat toe te schrijven, dat door hun samenwerking werd verkregen, en het is volstrekt onrechtvaardig, dat één van hen beide, met voorbijzien van de inbreng van de ander, de opbrengst alleen voor zich opeist" Quadragesimo Anno, 53[[652|53]].
Arbeid bezit een intrinsieke prioriteit ten opzichte van kapitaal: "Dit principe betreft rechtstreeks het proces zelf van de productie waarin de arbeid altijd een eerste daadwerkelijke oorzaak is, terwijl het 'kapitaal' als geheel van de productiemiddelen, slechts een instrument of een instrumentele oorzaak blijft. Dit principe is een evidente waarheid die voortkomt uit gans de historische ervaring van de mens" Laborem Exercens, 12[[712|12]]. Dit behoort tot "het duurzaam erfgoed van de kerkelijke leer" Laborem Exercens, 12[[712|12]].
Er moet een relatie van complementariteit bestaan tussen arbeid en kapitaal: het is de logica zelf van het productieproces dat de noodzaak aantoont van hun wederzijdse doordringing en van de dringende noodzaak om een economisch systeem op te bouwen waarin de oppositie tussen kapitaal en arbeid is overstegen. vgl: Laborem Exercens, 13[[[712|13]]] In tijden waarin "kapitaal" en de "gesalarieerde arbeid" in de schoot van een minder complex economisch systeem werden gebruikt om met een zekere precisie niet alleen twee productiefactoren maar ook twee concrete sociale klassen aan te duiden, heeft de Kerk bevestigd dat beide in zichzelf legitiem waren vgl: Quadragesimo Anno, 63-68[[[652|63-68]]]: "Er kan geen kapitaal zijn zonder arbeid en geen arbeid zonder kapitaal" Rerum Novarum, 15[[651|15]]. Dit is een waarheid die vandaag nog steeds geldt, omdat het absoluut verkeerd is "alleen aan het kapitaal ofwel alleen aan de arbeid het resultaat toe te schrijven, dat door hun samenwerking werd verkregen, en het is volstrekt onrechtvaardig, dat één van hen beide, met voorbijzien van de inbreng van de ander, de opbrengst alleen voor zich opeist" Quadragesimo Anno, 53[[652|53]].
Referenties naar alinea 277: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
278
In het beschouwen van de relatie tussen arbeid en kapitaal, vooral dan met betrekking tot de indrukwekkende veranderingen in onze moderne tijd, moeten we niet vergeten dat de "voornaamste hulpbron" en de "beslissende factor" Centesimus Annus, 32[[3|32]] van de mens de mens zelf is, en dat "de integrale ontwikkeling van de mens in de arbeid (...) de grotere productiviteit en doeltreffendheid van de arbeid zelf" Centesimus Annus, 43[[3|43]] niet hindert maar veeleer bevordert. In feite ontdekt de wereld van de arbeid steeds meer dat de waarde van "menselijk kapitaal" tot uitdrukking komt in de kennis van de arbeiders, in hun bereidheid om relaties op te bouwen, in hun creativiteit, in hun mogelijkheid om te ondernemen, in hun mogelijkheid om nauwgezet nieuwe situaties aan te pakken, in het samenwerken en in het kunnen nastreven van gemeenschappelijke doelstellingen. Dit betreft typisch persoonlijke eigenschappen, die meer behoren tot het subject van de arbeid dan tot de objectieve, technologische of operationele aspecten van de arbeid zelf. Dit alles houdt een nieuw perspectief in op de relatie tussen arbeid en kapitaal. We kunnen bevestigen dat - in tegenstelling tot wat gebeurde in de vroegere organisatie van de arbeid, waar het subject uiteindelijk eindigde als minder belangrijk dan het object, dan het mechanisch proces - heden de subjectieve dimensie van arbeid ertoe neigt om meer beslissend en belangrijker te zijn dan de objectieve dimensie.
Referenties naar alinea 278: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
279
De relatie tussen arbeid en kapitaal vertoont dikwijls de kenmerken van een conflict dat nieuwe vormen aanneemt naargelang de wisselende sociale en economische contexten. In het verleden werd dit conflict tussen kapitaal en arbeid vooral veroorzaakt "door het feit dat de arbeiders hun krachten ter beschikking stelden van de groep van ondernemers en dat deze laatsten, geleid door het principe van de grootste winst, trachtten het salaris voor de arbeid die door de werknemers verricht werd, zo laag mogelijk te houden" Laborem Exercens, 11[[712|11]]. Tegenwoordig vertoont dit conflict nieuwe en misschien meer verontrustende aspecten: de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de globalisering van de markten, wat op zichzelf een bron van ontwikkeling en vooruitgang is, stelt de arbeiders bloot aan het risico te worden uitgebuit door economische mechanismen en door de onbeperkte zoektocht naar productiviteit vgl: L'Osservatore Romano, Engelse editie, 17 maart 1999, p. 3.[[[2267]]]
Referenties naar alinea 279: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
280
Men mag niet verkeerdelijk denken dat het proces dat toelaat om de afhankelijkheid van de arbeid van de materie te overstijgen, in zichzelf in staat is om de vervreemding in de werkplaats of in de arbeid zelf te overstijgen. Hier kan men niet alleen verwijzen naar de talrijke haarden van werkeloosheid, van zwartwerk, van kinderarbeid, van onderbetaalde arbeid, van uitbuiting van arbeiders - allemaal zaken die blijven voortbestaan - maar ook naar de nieuwe, meer subtiele vormen van uitbuiting van nieuwe werkbronnen, zoals overwerk, carrière-arbeid die dikwijls onterecht de plaats inneemt van andere menselijke en noodzakelijke aspecten, excessieve flexibiliteit van de arbeid die het gezinsleven onstabiel en soms zelfs onmogelijk maakt, de modulaire arbeid die het risico inhoudt van ernstige gevolgen voor de unitaire perceptie van het bestaan en voor de stabiliteit van gezinsrelaties. Indien mensen vervreemd zijn, wanneer middelen en doelen worden verwisseld, kunnen er ook sporen van vervreemding worden gevonden in de nieuwe context van immateriële, lichte, meer kwalitatieve dan kwantitatieve arbeid, "al naargelang zijn deelname aan een authentieke solidaire gemeenschap toeneemt of daarentegen zijn isolement in een complex van relaties die getekend zijn door een overdreven competitiegeest en door wederkerige uitsluiting" Centesimus Annus, 41[[3|41]].
Referenties naar alinea 280: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Arbeid, rechtsgrond tot deelname
281
De relatie tussen arbeid en kapitaal komt ook tot uitdrukking wanneer arbeiders deelnemen aan eigendom, beheer en winst. Dit is een al te vaak verwaarloosde eis die integendeel meer in de verf zou moeten worden gezet. "Iedereen kan zich uit hoofde van zijn arbeid volledig beschouwen als mede-eigenaar in het grote werkveld waarin hij zich met allen inzet. Eén van de wegen om tot dit doel te komen zou kunnen zijn de arbeid, in de mate van het mogelijke, te verbinden met het kapitaal en daartoe een aantal intermediaire organismen met economische, sociale en culturele doelstellingen in het leven te roepen. Deze lichamen zouden een daadwerkelijke autonomie ten opzichte van de overheid moeten bezitten. Zij zouden hun specifieke doelstellingen moeten nastreven door loyaal samen te werken en zich te onderwerpen aan de eisen van het algemeen welzijn; ze zouden de vorm en de samenstelling van een levende gemeenschap moeten hebben. Zo zouden hun respectieve leden beschouwd en behandeld worden als personen en gestimuleerd worden om actief deel te nemen aan het leven van die gemeenschap" Laborem Exercens, 14[[712|14]]. De nieuwe vormen waarin arbeid wordt georganiseerd, waarbij kennis prevaleert boven het loutere bezit van de productiemiddelen, toont concreet aan dat arbeid, omwille van zijn subjectieve karakter, het recht op deelname inhoudt. Het is onontbeerlijk dat men zich hiervan ten zeerste bewust is opdat men de juiste plaats van de arbeid in het productieproces zou kunnen beoordelen, en om de modaliteiten van deelname te vinden die conform zijn aan de subjectiviteit van de arbeid in de particuliere omstandigheden van de verschillende concrete situaties vgl: Gaudium et Spes, 9[[[575|9]]].
Referenties naar alinea 281: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 De relatie tussen de arbeid en de privé-eigendom
282
Het sociale magisterium van de Kerk ziet ook een uitdrukking van de relatie tussen arbeid en kapitaal in de instelling van de privé-eigendom, in het recht op en het gebruik van privé-eigendom. Het recht op privé-eigendom is ondergeschikt aan het principe van de universele bestemming van de goederen en mag geen reden vormen voor het beletten van de arbeid of de ontwikkeling van anderen. Eigendom, die in de eerste plaats wordt verworven door arbeid, moet ten dienste worden gesteld van de arbeid. Dit geldt vooral met betrekking tot het bezit van de productiemiddelen, maar hetzelfde principe slaat evenzeer op de goederen eigen aan de wereld van de financiën, de technologie, de kennis en aan de persoon.
De eigendom van productiemiddelen "zou nooit tégen de arbeid mogen spelen; geen bezit om het bezit" Laborem Exercens, 14[[712|14]]. De eigendom van productiemiddelen wordt onwettig wanneer hij "niet ten nutte gemaakt wordt, of dient om de arbeid van anderen te verhinderen, om een winst te maken die niet voortkomt uit het geheel van de uitbreiding van de arbeid en van de maatschappelijke rijkdom, maar veeleer uit de concentratie daarvan, uit de ongeoorloofde uitbuiting, uit de speculatie en uit de verbreking van de solidariteit in de wereld van de arbeid" Centesimus Annus, 43[[3|43]]
De eigendom van productiemiddelen "zou nooit tégen de arbeid mogen spelen; geen bezit om het bezit" Laborem Exercens, 14[[712|14]]. De eigendom van productiemiddelen wordt onwettig wanneer hij "niet ten nutte gemaakt wordt, of dient om de arbeid van anderen te verhinderen, om een winst te maken die niet voortkomt uit het geheel van de uitbreiding van de arbeid en van de maatschappelijke rijkdom, maar veeleer uit de concentratie daarvan, uit de ongeoorloofde uitbuiting, uit de speculatie en uit de verbreking van de solidariteit in de wereld van de arbeid" Centesimus Annus, 43[[3|43]]
Referenties naar alinea 282: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
283
Privé- en openbare eigendom, evenals de verschillende mechanismen van het economische systeem, moeten georiënteerd zijn op een economie ten dienste van de mens, opdat zij bijdragen tot het realiseren van het principe van de universele bestemming van de goederen. In dit perspectief krijgt de kwestie van het bezit en het gebruik van nieuwe technologieën en kennis - die in onze tijd een andere vorm van eigendom zijn waarvan de betekenis niet minder is dan die van de eigendom van land of kapitaal - een bijzonder belang vgl: Centesimus Annus, 32[[[3|32]]]. Net zoals andere goederen hebben deze hulpbronnen een universele bestemming; ook zij moeten worden ingepast in een context van wettelijke normen en sociale reglementeringen die garanderen dat zij zullen worden aangewend in overeenstemming met de criteria van rechtvaardigheid, billijkheid en respect voor de mensenrechten. De nieuwe kennis en technieken kunnen, dankzij hun enorm potentieel, een beslissende bijdrage leveren tot de bevordering van de sociale vooruitgang. Maar indien zij geconcentreerd blijven in de welvarende landen of in de handen van een klein aantal machtige groepen, lopen zij het risico bronnen van werkloosheid te worden en de kloof tussen ontwikkelde en onderontwikkelde landen te vergroten.
Referenties naar alinea 283: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 5 Rust op feestdagen
284
Rust op feestdagen is een recht vgl: Laborem Exercens, 19[[[712|19]]] vgl: Centesimus Annus, 9[[[3|9]]]. Zoals God "rustte op de zevende dag van al zijn werk dat Hij verricht had" (Gen. 2, 2)[b:Gen. 2, 2], moeten ook de mensen, geschapen naar zijn beeld, kunnen genieten van voldoende rust en van vrije tijd voor de verzorging van hun gezinsleven en van cultureel, sociaal en godsdienstig leven vgl: Gaudium et Spes, 67[[[575|67]]]. De instelling van de dag des Heren draagt hiertoe bij vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2184[[[1|2184]]]. Op zondagen en op de andere verplichte feestdagen dienen de gelovigen zich te onthouden van "werken en bezigheden die een beletsel zijn voor de eredienst die aan God moet worden gebracht, voor de vreugde die past bij de dag des Heren, voor het beoefenen van goede werken of voor de nodige ontspanning van geest en lichaam" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2185[[1|2185]]. De behoeften van het gezin of een groot sociaal belang vormen aanvaardbare excuses ten aanzien van het voorschrift van de zondagsrust, maar deze mogen geen gewoonte gaan worden die nadelig is voor de godsdienst, het gezinsleven of de gezondheid.
Referenties naar alinea 284: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
285
De zondag is een dag die moet worden geheiligd door menslievende activiteit, met een bijzondere aandacht voor de familieleden, evenals voor de zieken, de hulpbehoevenden en de bejaarden. Men mag ook de "broeders en zusters niet vergeten die dezelfde noden en dezelfde rechten hebben, maar die omwille van hun armoede en ellende niet kunnen uitrusten" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2186[[1|2186]]. Bovendien is de zondag een tijd van bezinning, stilte, studie en meditatie die de groei van het innerlijke en christelijke leven bevordert. De gelovigen moeten zich ook op die dag onderscheiden door hun matiging, door buitensporigheden en geweldplegingen te vermijden die soms massamanifestaties karakteriseren vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2187[[[1|2187]]]. De dag des Heren moet altijd worden beleefd als een dag van bevrijding die ons toelaat deel te nemen aan "de feestelijke vergadering" en aan "de vergadering van de eerstgeborenen die in de hemel zijn ingeschreven" (Hebr. 12, 22-23)[[b:Hebr. 12, 22-23]], om zo te anticiperen op het definitieve Paasfeest in de glorie van de hemel vgl: : "De viering van de zondag als tegelijkertijd de 'eerste dag' en de 'achtste dag' van de week biedt de christen het uitzicht op zijn doel: het eeuwig leven"[[[402|26]]].
Referenties naar alinea 285: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
286
De publieke overheden hebben de plicht erop toe te zien dat de burgers, om reden van economische productiviteit, niet worden beroofd van tijd voor rust en voor de eredienst aan God. De werkgevers hebben een soortgelijke verplichting tegenover hun werknemers vgl: Rerum Novarum, 32[[[651|32]]]. Met eerbiediging van de religieuze vrijheid en van het algemeen welzijn van allen moeten christenen de zondagen en feestdagen van de Kerk als wettelijke feestdagen laten erkennen. "Zij moeten aan iedereen een openlijk voorbeeld geven van gebed, van eerbied en vreugde en zij moeten hun tradities verdedigen als een kostbare bijdrage tot het geestelijke leven van de menselijke samenleving" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2188[[1|2188]]. "Elke christen moet vermijden aan anderen, zonder noodzaak, verplichtingen op te leggen, die hen zouden beletten de dag des Heren te vieren" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2187[[1|2187]].
Referenties naar alinea 286: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Het recht op arbeid
- Paragraaf 1 Arbeid is noodzakelijk
287
Arbeid is een fundamenteel recht en is een goed voor de mens vgl: Gaudium et Spes, 26[[[575|26]]] vgl: Laborem Exercens, 9[[[712|9]]] vgl: Tot de Pauselijke Academie voor Sociale Wetenschappen (1997), (3)[[[2269|(3)]]] vgl: In het respect van de mensenrechten ligt het gehiem van de ware vrede, 8[[[256|8]]], een nuttig goed, de de mens waardig omdat dit voor hem een geschikte manier is om uitdrukking te geven aan zijn menselijke waardigheid en om deze te vergroten. De Kerk onderwijst de waarde van de arbeid, niet alleen omdat dit iets is wat altijd deel uitmaakt van de persoon, maar ook omwille van zijn noodzakelijk karakter vgl: Rerum Novarum[[[651]]]. De arbeid is noodzakelijk om een gezin te stichten en te onderhouden vgl: Laborem Exercens, 10[[[712|10]]], om recht op eigendom te hebben vgl: Rerum Novarum[[[651]]] vgl: Laborem Exercens, 14[[[712|14]]] vgl: Centesimus Annus, 31[[[3|31]]], om bij te dragen tot het algemeen welzijn van de mensenfamilie vgl: Laborem Exercens, 16[[[712|16]]]. Indien men rekening houdt met de morele implicaties van het vraagstuk van de arbeid voor het sociale leven, kan de Kerk niet anders dan werkloosheid als een "echte sociale ramp" Laborem Exercens, 18[[712|18]] kwalificeren, vooral voor de jongere generaties.
Referenties naar alinea 287: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
288
Arbeid is een goed dat aan alle mensen toebehoort en dat ter beschikking moet worden gesteld voor allen die ertoe in staat zijn. "Volledige werkgelegenheid" blijft daarom een verplichte doelstelling voor elk economisch systeem dat gericht is op rechtvaardigheid en het algemeen welzijn. Een maatschappij waarin het recht op arbeid wordt verijdeld of stelselmatig wordt genegeerd, en waarin de economische politiek de arbeiders niet toelaat om bevredigende niveaus van werkgelegenheid te bereiken, kan haar "ethische rechtvaardiging niet vinden noch de sociale vrede verkrijgen" vgl: Centesimus Annus, 43[[[3|43]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2433[[[1|2433]]]. In dit domein wordt een belangrijke rol, en dus ook een specifieke en zware verantwoordelijkheid, toebedeeld aan de "indirecte werkgevers" vgl: Laborem Exercens, 17[[[712|17]]], dit wil zeggen die subjecten - personen of instanties van verschillende aard - die op nationaal en internationaal niveau in staat zijn om het werkgelegenheidsbeleid en het economisch beleid mee te bepalen.
Referenties naar alinea 288: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
289
De planningscapaciteit van een maatschappij die georiënteerd is op het algemeen welzijn en die toekomstgericht is, wordt ook en vooral gemeten aan de arbeidsperspectieven die zij kan bieden. De hoge werkloosheidsgraad, de aanwezigheid van achterhaalde opvoedingssystemen, de blijvende moeilijkheden in het verkrijgen van toegang tot professionele vorming en de arbeidsmarkt, zijn vooral voor talrijke jongeren een belangrijke hindernis op de weg naar menselijke en beroepsmatige vervulling. De werklozen en onder-tewerkgestelden hebben immers te lijden van de diepgaande negatieve gevolgen die dergelijke situatie in een persoon veroorzaakt en zij lopen het gevaar om te worden gemarginaliseerd in de maatschappij en om slachtoffers te worden van sociale uitsluiting vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2436[[[1|2436]]]. In het algemeen is dit een drama dat niet alleen jongeren treft maar ook vrouwen, minder gespecialiseerde arbeiders, gehandicapten, immigranten, ex-gedetineerden, ongeletterden, al diegenen die meer problemen ondervinden om hun plaats in de arbeiderswereld te vinden.
Referenties naar alinea 289: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
290
Het behoud van werk hangt steeds meer af van beroepsdeskundigheid vgl: Gaudium et Spes, 66[[[575|66]]]. Opleidings- en opvoedingsinstellingen mogen de menselijke of technische vorming, die noodzakelijk is om de gevraagde taken met voordeel te kunnen vervullen, niet verwaarlozen. De steeds meer verspreide noodzaak van baan te veranderen tijdens het leven maakt het noodzakelijk dat het opvoedkundige systeem mensen aanmoedigt om open te blijven staan voor voortdurende herscholing en perfectionering. Jongeren moeten leren zelfstandig op te treden, bekwaam te worden om op een verantwoorde wijze de plicht te vervullen om met gepaste vaardigheden om te gaan met het risico dat verbonden is aan een glijdende economische context, die dikwijls onvoorspelbare wendingen neemt vgl: Laborem Exercens, 12[[[712|12]]]. Het is evenzeer noodzakelijk om de nodige gelegenheden tot vorming te bieden aan volwassenen die op zoek zijn naar herkwalificering en aan werklozen. Meer in het algemeen hebben mensen nood aan concrete vormen van ondersteuning tijdens hun beroepsloopbaan, te beginnen bij het opleidingssysteem, zodat men gemakkelijker aan fasen van verandering, onzekerheid en instabiliteit het hoofd kan bieden.
Referenties naar alinea 290: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De rol van de Staat en van de burgerlijke maatschappij in het bevorderen van het recht op arbeid
291
Tewerkstellingsproblemen dagen de verantwoordelijkheid van de staat uit, die de plicht heeft om een actieve werkgelegenheidspolitiek te bevorderen, die het scheppen van werkgelegenheid op het nationaal grondgebied kan aanzwengelen door in functie hiervan de productiewereld te stimuleren. De staat heeft niet zozeer de plicht om rechtstreeks het recht op werk voor alle burgers te garanderen, waardoor heel het economische leven aan strenge tucht zou onderworpen worden en het vrije initiatief van de enkelingen onderdrukt zou worden. De staat heeft veeleer de plicht "om de activiteiten van ondernemingen te begeleiden en om de voorwaarden te scheppen die de werkgelegenheid verzekeren en haar stimuleren waar zij onvoldoende blijkt te zijn, of haar ondersteunen op de ogenblikken van crisis" Centesimus Annus, 48[[3|48]].
Referenties naar alinea 291: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
292
Door de snelle ontwikkeling van de globale dimensies van de economisch-financiële relaties en van de arbeidsmarkt bestaat een grote nood aan het bevorderen van een effectieve internationale samenwerking tussen de staten, met behulp van verdragen, overeenkomsten en gemeenschappelijke actieplannen die het recht op arbeid vrijwaren, zelfs in de meest kritische fasen van de economische cyclus, op het nationale en het internationale niveau. Het bewustzijn is nodig dat de menselijke arbeid een recht is waarvan de bevordering van de sociale rechtvaardigheid en de burgerlijke vrede rechtstreeks afhangen. Internationale organisaties en syndicaten hebben in dit verband belangrijke taken te vervullen. Door hun krachten op de meest opportune manier te bundelen, moeten zij er op de eerste plaats naar streven om een "steeds hechter netwerk van juridische normen (te scheppen) die de arbeid van mannen, vrouwen en jongeren beschermen en hen een geschikte salariëring garanderen". Tot de Internationale Arbeidsorganisatie, 21[[1764|21]] vgl: Tot de deelnemers aan de 68e Sessie van de Internationale Arbeidsconferentie te Geneve, 13[[[1438|13]]]
Referenties naar alinea 292: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
293
Om het recht op arbeid te bevorderen, is het vandaag, net zoals ten tijde van Rerum Novarum[651], belangrijk dat er "een vrij proces van zelforganisatie van de maatschappij" Centesimus Annus, 16[[3|16]] aanwezig is. Men vindt betekenisvolle getuigenissen en voorbeelden van zelforganisaties in de talrijke initiatieven, op het niveau van de ondernemingen en op het sociale niveau, gekenmerkt door vormen van deelname, samenwerking en zelfbestuur die blijk geven van een solidaire bundeling van krachten. Zij bieden zich op de markt aan als een veelsoortige arbeidssector die zich onderscheidt door een speciale aandacht voor de relationele componenten van de geproduceerde goederen en van de diensten die in vele domeinen worden geleverd: onderwijs, bescherming van de gezondheid, sociale basisvoorzieningen en cultuur. De initiatieven van deze zogenaamde "tertiaire sector" vormen een steeds belangrijker wordende gelegenheid voor de ontwikkeling van arbeid en van de economie.
Referenties naar alinea 293: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Het gezin en het recht op arbeid
294
De arbeid is "de basis waarop het gezinsleven, dat een natuurlijk recht en een roeping van de mens is, gebouwd wordt" Laborem Exercens, 10[[712|10]]. De arbeid verzekert de bestaansmiddelen en staat borg voor het opvoedingsproces van de kinderen vgl: Laborem Exercens, 10[[[712|10]]] vgl: Familiaris Consortio, 23[[[267|23]]]. Gezin en arbeid, die in de ogen van de grote meerderheid van de mensen zo sterk wederzijds afhankelijk zijn van elkaar, verdienen uiteindelijk om vanuit een meer realistisch perspectief te worden bekeken dat hen poogt samen te denken zonder de grenzen van een strikt private opvatting van het gezin of van een strikt economische visie op arbeid. In deze optiek is het noodzakelijk dat de ondernemingen, beroepsorganisaties, syndicaten en de staat een politiek gericht op arbeid bevorderen, die vanuit het oogpunt van de arbeid de cel van het gezin niet bestraffen maar begunstigen. Gezinsleven en arbeid beïnvloeden elkaar feitelijk wederzijds op verschillende manieren. Het afleggen van grote afstanden naar de plaats van arbeid, twee jobs combineren, fysische en psychologische vermoeidheid perken allemaal de tijd in die besteed wordt aan het gezin vgl: art. 10[[[281|11]]]. Toestanden van werkloosheid hebben materiële en geestelijke gevolgen voor de gezinnen, net zoals spanningen en gezinscrisissen een negatieve invloed hebben op attitudes en productiviteit inzake arbeid.
Referenties naar alinea 294: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 Vrouwen en het recht op arbeid
295
Het genie van de vrouw is onmisbaar in alle geledingen van het sociale leven; daarom moet de aanwezigheid van de vrouw in de arbeidssector worden gegarandeerd. De eerste onontbeerlijke stap in deze richting is de reële mogelijkheid van toegang tot de professionele vorming. De erkenning en verdediging van de vrouwenrechten in de context van de arbeid hangt gewoonlijk af van de organisatie van de arbeid, die rekening moet houden met de waardigheid en de roeping van de vrouw, van wie de "echte promotie vraagt dat het werk zodanig gestructureerd zou zijn, dat het haar niet zou verplichten haar promotie te betalen door haar eigenheid prijs te geven" Laborem Exercens, 19[[712|19]]. Deze kwestie is de maatstaf van de kwaliteit van de maatschappij en van haar effectieve verdediging van het recht op arbeid van de vrouw. Het blijven voortbestaan van vele vormen van discriminatie die de waardigheid en de roeping van de vrouw in het domein van de arbeid aantasten, zijn te wijten aan een lange reeks van conditioneringen die de vrouw straffen en die zoals in het verleden, "haar prerogatieven blijven vervalsen" en haarzelf "marginaliseren en zelfs tot slaaf reduceren" Brief aan de Vrouwen, 3[[117|3]]. Deze problemen zijn helaas nog niet opgelost, zoals wordt aangetoond in het voorkomen van situaties die de vrouw vernederen door haar tot object van een echte uitbuiting te maken. De nood aan een effectieve erkenning van de rechten van de vrouw in de arbeidswereld manifesteert zich vooral op het niveau van de salariëring, de verzekering en de sociale zekerheid vgl: Familiaris Consortio, 24[[[267|24]]].
Referenties naar alinea 295: 1
Evangelii Gaudium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 5 Kinderarbeid
296
Kinderarbeid, in zijn onduldbare vormen, is een soort van geweld die minder zichtbaar is dan andere, maar die daarom niet minder afschuwelijk is Bereiden we voor de kinderen een vredige toekomst voor, (5)[[2013|(5)]]. Dit is een geweld dat, voorbij alle politieke, economische en juridische implicaties, vooral een moreel probleem blijft. Paus Leo XIII uitte de waarschuwing: "Vooral een kind - en hierop moet strikt toegezien worden - mag pas naar de fabriek gaan werken wanneer zijn lichamelijke, geestelijke en zedelijke vermogens voldoende ontwikkeld zijn. Anders zal zijn jeugdige bloei, als een nog teder gewas, onder de vroegtijdige arbeid verslensen, en van zijn verdere opvoeding zou er niets meer terechtkomen" Rerum Novarum, 33[[651|33]]. Honderd jaar later is de gesel van de kinderarbeid nog niet overwonnen.
Zelfs in het bewustzijn dat, tenminste op dit moment, de bijdrage van de kinderarbeid tot het gezinsinkomen en de nationale economie in verschillende landen onontbeerlijk is, en dat hoe dan ook bepaalde vormen van deeltijdse arbeid voordelig voor de kinderen zelf kan zijn, veroordeelt de sociale leer van de Kerk de toename van "de uitbuiting van kinderen op de arbeidsmarkt gepaard met toestanden van onmiskenbare slavernij" Uit recht op gerechtigheid voor ieder groeit de vrede voor allen, 6[[1490|6]]. Deze uitbuiting is een ernstige schending van de menselijke waardigheid waarvan elk individu, "hoe klein of hoe ogenschijnlijk onbelangrijk hij vanuit utilitair perspectief ook mag zijn" Aan de Secretaris Generaal van Verenigde Naties bij gelegenheid van de Wereld Topontmoeting over kinderen[[2010]], de drager is.
Zelfs in het bewustzijn dat, tenminste op dit moment, de bijdrage van de kinderarbeid tot het gezinsinkomen en de nationale economie in verschillende landen onontbeerlijk is, en dat hoe dan ook bepaalde vormen van deeltijdse arbeid voordelig voor de kinderen zelf kan zijn, veroordeelt de sociale leer van de Kerk de toename van "de uitbuiting van kinderen op de arbeidsmarkt gepaard met toestanden van onmiskenbare slavernij" Uit recht op gerechtigheid voor ieder groeit de vrede voor allen, 6[[1490|6]]. Deze uitbuiting is een ernstige schending van de menselijke waardigheid waarvan elk individu, "hoe klein of hoe ogenschijnlijk onbelangrijk hij vanuit utilitair perspectief ook mag zijn" Aan de Secretaris Generaal van Verenigde Naties bij gelegenheid van de Wereld Topontmoeting over kinderen[[2010]], de drager is.
Referenties naar alinea 296: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 6 Migratie en arbeid
297
Eerder dan een hindernis kan immigratie een bron van ontwikkeling zijn. In de hedendaagse wereld, waar er nog grote ongelijkheden bestaan tussen rijke en arme landen en waarin vooruitgang in communicatie snel de afstanden doet verkleinen, groeit de immigratie van mensen op zoek naar een beter leven. Deze mensen zijn afkomstig van de minder begunstigde gebieden op aarde en hun aankomst in de ontwikkelde landen wordt vaak gezien als een bedreiging voor de hoge levensstandaarden die het resultaat zijn van decennia van economische groei. In de meeste gevallen vullen de immigranten nochtans een vraag naar arbeid in die anders niet zou worden gelenigd in sectoren en gebieden waar de lokale arbeidskracht niet toereikend is of niet bereid is om de arbeid waarvan sprake aan te nemen.
Referenties naar alinea 297: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
298
De instituties van de gastlanden moeten er zorgvuldig over waken dat de verleiding om vreemde arbeiders uit te buiten, zich niet verspreidt door hen niet dezelfde rechten als de arbeiders van eigen bodem te verlenen, rechten die zonder discriminaties aan allen moeten worden gegarandeerd. Het regelen van migratiestromen volgens criteria van billijkheid en evenwicht vgl: Dialoog tussen culturen voor een beschaving van liefde en vrede, 13[[[196|13]]] vgl: Vluchtelingen: een uitdaging voor de solidariteit, (6)[[[2270|(6)]]] is één van de onontbeerlijke voorwaarden voor het verzekeren van de integratie van de immigranten in de maatschappij met de nodige garanties voor de erkenning van hun menselijke waardigheid. De immigranten moeten als personen worden onthaald en moeten worden geholpen om, samen met hun gezinnen, deel uit te maken van het maatschappelijke leven vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2241[[[1|2241]]]. In deze context moet het recht op gezinshereniging worden gerespecteerd en bevorderd vgl: art. 12[[[281|+28]]] vgl: Familiaris Consortio, 77[[[267|77]]]. Tegelijk moeten zoveel mogelijk de voorwaarden die de arbeidsmogelijkheden in het land van herkomst vergroten, worden bevorderd vgl: Gaudium et Spes, 66[[[575|66]]] vgl: Wie de vrede zoekt, komt de armen tegemoet, 3[[[995|3]]].
Referenties naar alinea 298: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 7 De wereld van de landbouw en het recht op arbeid
299
Landarbeid verdient een speciale aandacht omwille van de belangrijke sociale, culturele en economische rol die hij blijft spelen in het economische systeem van vele landen, en ook omwille van de talrijke problemen waarmee hij wordt geconfronteerd in de context van een steeds meer geglobaliseerde economie en omwille van zijn groeiend belang voor het bewaren van de natuurlijke omgeving. "In talrijke situaties zijn er dus dringend radicale veranderingen noodzakelijk om de landbouw- en de landbouwers - hun juiste waarde als basis van een gezonde economie, in het geheel van de ontwikkeling van de sociale gemeenschap, terug te geven" Laborem Exercens, 21[[712|21]]. De diepgaande en radicale veranderingen die zich op het sociale en culturele vlak voltrekken, met name in de landbouw en in de uitgestrekte rurale wereld, maken dringend een grondige uitdieping van de betekenis van landarbeid in zijn verschillende dimensies noodzakelijk. Dit vormt een belangrijke uitdaging die moet worden beantwoord met een landbouw- en milieupolitiek die in staat is de resten van een bepaalde verouderde opvatting over bijstand te overstijgen en nieuwe perspectieven voor een moderne landbouw te ontwikkelen, die een rol van betekenis kan spelen in het sociale en economische leven.
Referenties naar alinea 299: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
300
In sommige landen is een herverdeling van de grond, in het kader van een doeltreffende politiek van landbouwhervorming, noodzakelijk om de hindernissen te overwinnen die een onproductief systeem van grootgrondbezit - dat door de sociale leer van de Kerk werd veroordeeld vgl: Populorum Progressio, 23[[[266|23]]] - plaatst op de weg van een waarachtige economische ontwikkeling. "Ontwikkelingslanden kunnen effectief paal en perk stellen aan het huidige proces waarbij landeigendom wordt geconcentreerd in de handen van enkelingen door bepaalde situaties aan te pakken die zich voordoen als echte structurele problemen, zoals bijvoorbeeld de lacunes en vertragingen op legislatief vlak, zowel in verband met de erkenning van grondbezit als in verband met de kredietmarkt; het gebrek aan belangstelling voor landbouwkundig onderzoek en onderwijs evenals het verwaarlozen van sociale dienstverlening en infrastructuur in landbouwgebieden" vgl: Naar een betere verdeling van land. De uitdaging van de landbouwhervorming, (13)[[[2271|(13)]]]. Daarom wordt landbouwhervorming meer een morele plicht dan een politieke noodzaak, omdat het niet doorvoeren ervan in deze landen een hindernis vormt om te kunnen genieten van de weldoende gevolgen van het openen van de markten en, globaal bekeken, van de overvloedige groeikansen die door het huidige proces van globalisatie worden geboden vgl: Naar een betere verdeling van land. De uitdaging van de landbouwhervorming, (35)[[[2271|(35)]]].
Referenties naar alinea 300: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 De rechten van de arbeiders
- Paragraaf 1 De waardigheid van de arbeiders en het respect voor hun rechten
301
De rechten van de arbeiders, net zoals alle andere rechten, zijn gefundeerd op de natuur van de menselijke persoon en op zijn transcendente waardigheid. Het sociale magisterium van de Kerk heeft het gepast gevonden om er enkele te vermelden, in de hoop dat zij door de juridische systemen zullen worden erkend: het recht op een billijke vergoeding vgl: Laborem Exercens, 19[[[712|19]]] het recht op rust vgl: Laborem Exercens, 19[[[712|19]]], het recht "op werkplaatsen en werkmethoden die de lichamelijke gezondheid van de arbeiders en hun morele integriteit niet schaden" Laborem Exercens, 19[[712|19]]; het recht om de eigen persoonlijkheid uit te drukken "op de werkplaats zonder enige schending van het eigen geweten of de eigen waardigheid" Centesimus Annus, 15[[3|15]]; het recht op de onontbeerlijke en passende bestaansmiddelen voor de werklozen en hun gezinnen vgl: Laborem Exercens, 18[[[712|18]]]; het recht op een pensioen en op een ouderdoms-, ziekte- en ongevallenverzekering Laborem Exercens, 19[[712|19]]; het recht op sociale bescherming verbonden met het moederschap Laborem Exercens, 19[[712|19]]; het recht om te vergaderen en om zich te verenigen. vgl: Rerum Novarum[[[651]]] vgl: Quadragesimo Anno[[[652]]] vgl: Sertum Laetitiae[[[1668]]] vgl: Pacem in Terris[[[53]]] vgl: Gaudium et Spes, 68[[[575|68]]] vgl: Laborem Exercens, 20[[[712|20]]] vgl: Centesimus Annus, 7[[[3|7]]] Deze rechten worden dikwijls geschonden, zoals wordt bevestigd door het betreurenswaardige feit van arbeiders die onderbetaald zijn, zonder bescherming en doeltreffende vertegenwoordiging. Het gebeurt dikwijls dat de arbeidsomstandigheden voor mannen, vrouwen en kinderen, in het bijzonder in de ontwikkelingslanden, zo onmenselijk zijn dat zij een belediging vormen voor hun waardigheid en hun gezondheid schaden.
Referenties naar alinea 301: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Het recht op een rechtvaardige vergoeding en inkomensdistributie
302
De vergoeding is het belangrijkste middel voor het bereiken van rechtvaardigheid in arbeidsrelaties vgl: Laborem Exercens, 19[[[712|19]]]. "De rechtmatige vrucht van de arbeid is een rechtvaardig loon" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2434[[1|2434]] vgl: e.v.[[[652|63]]]. Zij die weigeren een rechtvaardig loon te betalen of die het niet geven binnen de vastgestelde termijn en in juiste verhouding tot het geleverde werk, begaan een zware onrechtvaardigheid (Lev. 19, 13; Deut. 24, 14-15; Jak. 5, 4)[[b:Lev. 19, 13; Deut. 24, 14-15; Jak. 5, 4]]. Het salaris is het instrument dat de arbeider toelaat om toegang te verwerven tot de goederen van de aarde. "Tenslotte moet de arbeid zo beloond worden, dat daardoor de mens de mogelijkheid wordt geboden zijn eigen leven en dat van de zijnen menswaardig uit te bouwen in materieel, sociaal cultureel en geestelijk opzicht, waarbij men rekening moet houden met ieders functie en productiviteit, en ook met de situatie van het bedrijf en met het algemeen welzijn" Gaudium et Spes, 67[[575|67]]. Het eenvoudige akkoord tussen werknemer en werkgever in verband met het bedrag van de verloning, volstaat niet om het toegekende salaris als "rechtvaardig" te beschouwen, omdat een rechtvaardige verloning "niet zo laag mag zijn dat een (...) werkman er niet van zou kunnen leven" Rerum Novarum[[651]]: de natuurlijke rechtvaardigheid gaat aan de vrijheid van het contract vooraf en is hieraan superieur.
Referenties naar alinea 302: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
303
Het economisch welzijn van een land wordt niet exclusief gemeten aan de kwantiteit van de geproduceerde goederen, maar ook door rekening te houden met de manier waarop zij worden geproduceerd en met de graad van billijkheid in de verdeling van het inkomen, die aan iedereen toegang moet verlenen tot wat noodzakelijk is voor de persoonlijke ontwikkeling en voltooiing. Een billijke verdeling van het inkomen moet niet alleen op basis van criteria van ruilrechtvaardigheid maar ook op basis van criteria van sociale rechtvaardigheid worden nagestreefd, dit wil zeggen door bovenop de objectieve waarde van de geleverde arbeid rekening te houden met de menselijke waardigheid van de subjecten die deze arbeid voltrekken. Een authentiek economisch welzijn wordt ook nagestreefd door middel van een geschikte sociale politiek van herverdeling van het inkomen, die, rekening houdend met de algemene condities, zowel de verdiensten als de noden van elke burger mee verdisconteert.
Referenties naar alinea 303: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Het stakingsrecht
304
De sociale leer van de Kerk erkent de legitimiteit van stakingen "voor zover ze beschouwd kunnen worden als onvermijdelijke, zoniet noodzakelijke middelen om een evenredig voordeel te bereiken" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2435[[1|2435]], nadat alle andere middelen ter oplossing van het conflict ondoeltreffend zijn gebleken vgl: Gaudium et Spes, 68[[[575|68]]] vgl: Laborem Exercens, 20[[[712|20]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2430[[[1|2430]]]. De staking, één van de meest bevochten verworvenheden van de vakbondsorganisaties, kan men omschrijven als de gezamenlijke en eensgezinde weigering van de arbeiders om hun werk te leveren, om zo, dankzij de druk die op die manier wordt uitgeoefend op de werkgevers, de staat en de publieke opinie, betere arbeidsvoorwaarden en een beter sociaal statuut te bekomen. Staken "als een soort ultimatum" Laborem Exercens, 20[[712|20]] moet steeds een vredevolle methode zijn om eisen te formuleren en om op te komen voor zijn rechten; staking wordt "moreel onaanvaardbaar, wanneer ze gepaard gaan met gewelddadigheden of wanneer men ze gebruikt voor doelstellingen, die niet direct met de arbeidsvoorwaarden te maken hebben of die strijdig zijn met het algemeen welzijn" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2435[[1|2435]].
Referenties naar alinea 304: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 6 Solidariteit tussen de arbeiders
- Paragraaf 1 Het belang van de syndicaten
305
Het magisterium erkent de fundamentele rol die syndicaten - die hun bestaansreden vinden in het recht op het vormen van associaties of verenigingen om de vitale belangen van arbeiders die tewerkgesteld zijn in de verschillende beroepen, te verdedigen - hebben gespeeld. Syndicaten "zijn gegroeid uit de strijd van de arbeiders, van de wereld van de arbeiders en vooral van de industriearbeiders die trachtten hun rechtmatige rechten tegenover de ondernemers en de eigenaars van de productiemiddelen te beschermen" Laborem Exercens, 20[[712|20]]. Syndicale organisaties dragen, door het nastreven van hun specifiek doel in functie van het algemeen welzijn, bij tot de opbouw van de sociale orde en de solidariteit; aldus vormen zij een onontbeerlijk element van het sociale leven. De erkenning van de rechten van de arbeiders is steeds een moeilijk op te lossen probleem geweest omdat zij plaatsvindt in een complex historisch en institutioneel proces dat vandaag nog steeds niet volledig opgelost is. Dit alles maakt het beoefenen van een authentieke solidariteit tussen arbeiders meer dan ooit gepast en noodzakelijk.
Referenties naar alinea 305: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
306
De sociale leer van de Kerk leert dat relaties in de wereld van de arbeid door samenwerking gekenmerkt moeten zijn: haat en pogingen om de ander te elimineren zijn volledig onaanvaardbaar, namelijk omdat in elk sociaal systeem zowel arbeid als kapitaal onmisbare componenten zijn van het productieproces. In het licht van deze opvatting is de sociale leer van de Kerk "niet van mening dat de syndicaten alleen de weergave van een 'klassenstructuur' van de maatschappij zouden moeten zijn; ze is van oordeel dat ze niet de woordvoerders zouden moeten zijn in een klassenstrijd die het sociale leven onvermijdelijk zou beheersen". Laborem Exercens, 20[[712|20]] In feite zijn syndicaten de promotors van de strijd voor de sociale rechtvaardigheid, voor de rechten van de arbeiders in hun specifieke beroepen: "Toch moet die 'strijd' gezien worden als een normale stellingname 'met het oog op' het rechtmatig goed (...) het gaat niet om een 'strijd tegen' anderen". Laborem Exercens, 20[[712|20]] Als hoofdzakelijk instrumenten van solidariteit en rechtvaardigheid, mogen de syndicaten geen misbruik maken van de strijdmiddelen; omwille van hun roeping moeten zij de bekoring overwinnen om te geloven dat alle arbeiders leden van het syndicaat zouden moeten zijn; zij moeten in staat zijn tot zelfbestuur en tot het beoordelen van de gevolgen die hun beslissingen zullen hebben voor het algemeen welzijn. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2430[[[1|2430]]]
Referenties naar alinea 306: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
307
Bovenop hun verdedigende en eisende functie, hebben syndicaten de plicht op te treden als een vertegenwoordiging die zowel bij kan dragen tot "een juiste ordening van het economische leven" als aan de opvoeding van het sociale geweten van de arbeiders, zodat zij het gevoel krijgen dat zij, volgens eigen mogelijkheden en aanleg, een actieve rol spelen in de ganse taak van economische en sociale ontwikkeling en in het realiseren van het universeel algemeen welzijn Gaudium et Spes, 68[[575|68]]. Syndicaten en andere vormen van arbeidsverenigingen moeten samenwerken met andere sociale entiteiten en moeten interesse betonen voor het beheer van de openbare aangelegenheden. Syndicaten hebben de plicht om de politieke macht te beïnvloeden door deze gevoelig te maken voor de problemen van de arbeid en door hem aan te sporen de rechten van de arbeiders te respecteren. Nochtans hebben syndicaten niet de hoedanigheid van "politieke partijen" die strijden voor de macht en ze mogen niet onderworpen zijn aan beslissingen van politieke partijen en evenmin mogen zij in te nauwe verbinding staan met deze politieke partijen. "Indien dit in feite toch het geval is dan verliezen ze gemakkelijk de binding met hun specifieke rol: de verdediging van de rechtmatige rechten van de arbeiders in het kader van het algemeen welzijn van de gehele maatschappij; ze worden dan een instrument voor andere doeleinden" Laborem Exercens, 20[[712|20]].
Referenties naar alinea 307: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Nieuwe vormen van solidariteit
308
De huidige sociaal-economische context, die wordt gekenmerkt door het steeds snellere proces van economische en financiële globalisering, dwingt de syndicaten tot vernieuwing. Vandaag worden syndicaten opgeroepen om te handelen onder nieuwe vormen vgl: Tot de Internationale Conferentie voor Vakbondsvertegenwoordigers, (4)[[[2272|(4)]]], door de actieradius van hun optreden voor solidariteit uit te breiden, zodat niet alleen bescherming wordt geboden voor de traditionele groepen van arbeiders, maar ook voor de arbeiders met een atypisch contract of met een contract van tijdelijke duur; voor arbeiders wiens werk wordt bedreigd door de fusie van ondernemingen - iets wat steeds vaker voorkomt, zelfs op het internationale vlak -; voor hen die geen werk hebben, voor immigranten, seizoensarbeiders en zij die door gebrek aan professionele herscholing van de arbeidsmarkt werden verdreven en die er niet opnieuw op kunnen geraken zonder geschikte herscholing.
Gezien de veranderingen die in de wereld van de arbeid hebben plaatsgevonden, kan de solidariteit worden herwonnen - en misschien zelfs over betere fundamenten dan in het verleden beschikken - indien men ijvert voor een herontdekking van de subjectieve waarde van de arbeid: "wij moeten ons ook vragen blijven stellen over het subject van de arbeid en over de levensomstandigheden waarin hij verkeert". Daarom "moeten er steeds nieuwe solidariteitsbewegingen van en met de arbeiders zijn". Laborem Exercens, 8[[712|8]]
Gezien de veranderingen die in de wereld van de arbeid hebben plaatsgevonden, kan de solidariteit worden herwonnen - en misschien zelfs over betere fundamenten dan in het verleden beschikken - indien men ijvert voor een herontdekking van de subjectieve waarde van de arbeid: "wij moeten ons ook vragen blijven stellen over het subject van de arbeid en over de levensomstandigheden waarin hij verkeert". Daarom "moeten er steeds nieuwe solidariteitsbewegingen van en met de arbeiders zijn". Laborem Exercens, 8[[712|8]]
Referenties naar alinea 308: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
309
In het streven naar "nieuwe vormen van solidariteit" Boodschap voor de deelnemers aan het International Symposium over Arbeid, (4)[[2273|(4)]] moeten de arbeidersverenigingen zich richten op het op zich nemen van steeds grotere verantwoordelijkheden, niet alleen in het kader van de traditionele mechanismen van herverdeling, maar ook met betrekking tot de productie van welvaart en het scheppen van sociale, politieke en culturele voorwaarden die aan allen die kunnen en willen werken, zal toelaten het recht op arbeid uit te oefenen, in het volle respect voor hun waardigheid als arbeiders. Het geleidelijk aan achterwege laten van het organisatiemodel gebaseerd op gesalarieerde arbeid in de grote ondernemingen, maakt het bovendien opportuun om de normen en systemen van sociale zekerheid, die traditioneel de arbeiders hebben beschermd en hun fundamentele rechten hebben gevrijwaard, bij de tijd te brengen.
Referenties naar alinea 309: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 7 De "Res Novae" in de wereld van de arbeid
- Paragraaf 1 Een historische overgangsfase
310
Eén van de meest belangrijke oorzaken van de huidige verandering van de organisatie van de arbeid, is het fenomeen van de globalisatie. Dit fenomeen creëert nieuwe productievormen waarbij bedrijven worden gelokaliseerd op andere plaatsen dan waar de beslissingen worden genomen en ver van de markten waar de goederen worden geconsumeerd. Dit fenomeen heeft twee belangrijke oorzaken: de buitengewone snelheid van de communicatie, die niet langer begrensd is door tijd en ruimte, en het relatieve gemak waarmee koopwaar en mensen worden getransporteerd van de ene kant van de wereld naar de andere. Dit heeft een belangrijk gevolg voor het productieproces: de eigendom staat alsmaar verder verwijderd en dikwijls onverschillig tegenover de sociale effecten van de genomen beslissingen. Indien het anderzijds waar is dat globalisatie in zichzelf goed noch slecht is, maar afhangt van de manier waarop ze door de mens wordt gebruikt vgl: Tot de Pauselijke Academie voor Sociale Wetenschappen (2001), (2)[[[2274|(2)]]], dan moet met klem worden gesteld dat een globalisatie van de beschermende maatregelen, van de minimale basisrechten en van de billijkheid noodzakelijk is.
Referenties naar alinea 310: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
311
Één van de meest significante karakteristieken van de nieuwe organisatie van de arbeid is de fysieke fragmentatie van de productiecyclus die wordt aangezwengeld met het oog op een grotere doelmatigheid en een grotere winst. In dit perspectief ondergaan de traditionele coördinaten van tijd en ruimte, waarin voorheen de productiecyclus zich voltrok, een nooit geziene transformatie die een wijziging in de structuur zelf van de arbeid determineert. Dit alles heeft significante gevolgen voor het leven van enkelingen en gemeenschappen die onderworpen zijn aan radicale veranderingen, zowel op het vlak van de materiële voorwaarden als op het vlak van de cultuur en de waarden. Op wereldwijd en lokaal vlak raakt dit fenomeen miljoenen personen, onafhankelijk van hun beroep, sociale positie of culturele voorbereiding. De reorganisatie van de tijd, zijn regularisering en de huidige veranderingen in het gebruik van de ruimte - in omvang vergelijkbaar met de eerste industriële revolutie voor zover elke productiesector op elk continent, wat ook het ontwikkelingsniveau moge zijn, erbij wordt betrokken - moeten daarom worden beschouwd als een cruciale uitdaging, ook op het ethische en culturele vlak, in het domein van het definiëren van een vernieuwd systeem voor de bescherming van de arbeid.
Referenties naar alinea 311: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
312
De globalisatie van de economie, met de liberalisering van de markten, de toename van de concurrentie en de stijging van de gespecialiseerde ondernemingen in het aanbieden van goederen en diensten, vereist een grotere flexibiliteit van de arbeidsmarkt en van de organisatie en het beheer van de productieprocessen. In de evaluatie van deze delicate aangelegenheid lijkt het aangewezen om - op het vlak van de moraal, de cultuur en het beleid - meer aandacht te verlenen aan de oriëntering van het sociaal en politiek optreden naar thema's die verbonden zijn met de identiteit en de inhoud van de nieuwe arbeid, in een markt en een economie die zelf nieuw zijn. De veranderingen op de arbeidsmarkt zijn in feite dikwijls niet de oorzaak maar een gevolg van de verandering van de arbeid zelf.
Referenties naar alinea 312: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
313
De arbeid, vooral dan in de economische systemen van de meer ontwikkelde landen, maakt een overgangsfase mee van een industriële economie naar een economie die wezenlijk gebaseerd is op diensten en technologische innovaties. Het gebeurt dat diensten en activiteiten met een hoofdzakelijk informatieve inhoud sneller groeien dan de traditionele primaire en secundaire sectoren. Dit heeft verreikende gevolgen voor de organisatie van de productie en de uitwisseling van goederen, voor de inhoud en de vorm van de arbeidsprestaties en voor het bieden van een doeltreffende sociale zekerheid. Dankzij technologische innovaties wordt de wereld van de arbeid verrijkt met nieuwe beroepen terwijl andere verdwijnen. In feite is er in de huidige overgangsfase een voortdurende beweging gaande van arbeiders van de industriële sector naar de dienstensector. Terwijl de economische en sociale modellen verbonden met de grote ondernemingen en met een homogene arbeidersklasse terrein verliezen, verbeteren de arbeidsvooruitzichten in de derde sector. In het bijzonder is er sprake van een toename van werk in het domein van de persoonlijke diensten en van de deeltijdse, tijdelijke en "niet traditionele" arbeid, dit wil zeggen arbeid die niet past in de categorie van gesalarieerde arbeid of van zelfstandige arbeid.
Referenties naar alinea 313: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
314
De huidige overgang signaleert de overgang van gesalarieerde arbeid voor onbepaald tijd, begrepen als een vaste baan, naar een reeks van banen gekenmerkt door een veelheid van activiteiten; van een wereld met een vast, welomschreven en erkend concept van arbeid naar een universum van banen met een grote variëteit, soepelheid, rijk aan beloften, maar tevens beladen met zorgwekkende vragen, in het bijzonder in confrontatie met de groeiende werkonzekerheid, het hardnekkige verschijnsel van de structurele werkloosheid en de ontoereikendheid van de huidige systemen van sociale zekerheid. De eisen van de concurrentie, van de technologische innovatie en van de complexiteit van de financiële stromen, moeten worden geharmoniseerd met de verdediging van de arbeider en zijn rechten. Deze onzekerheid en instabiliteit betreffen niet enkel de werkomstandigheden van de arbeiders in de meer ontwikkelde landen aan, maar ook en vooral de minst geavanceerde economische realiteiten in de ontwikkelingslanden en in landen in economische overgang. Deze laatste groep moet, behalve met de ingewikkelde problemen verbonden met wijzigende modellen van economie en productie, dagelijks omgaan met de moeilijke eisen van de huidige globalisatie. De situatie is bijzonder dramatisch in de wereld van de arbeid, die geraakt wordt door grote en radicale culturele en structurele veranderingen, in contexten waarin dikwijls juridische en vormende ondersteuning en sociale bijstand ontbreekt.
Referenties naar alinea 314: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
315
De decentralisatie van de productie, die aan kleinere bedrijven verschillende taken toewijst die vroeger in grotere productie-eenheden werden geconcentreerd, versterkt de kleine en middelgrote ondernemingen en biedt hen een nieuw elan. Naast de traditionele ambachten ziet men ook nieuwe ondernemingen, gekarakteriseerd door kleine productie-eenheden, oprijzen in de moderne sectoren of in gedecentraliseerde activiteiten van grotere ondernemingen. Talrijke activiteiten die in het verleden het inhuren van werknemers vereisten, worden vandaag uitgevoerd op nieuwe wijzen die zelfstandige arbeid aanmoedigen en worden gekarakteriseerd door een groter risico en grotere verantwoordelijkheid. Arbeid in kleine en middelgrote ondernemingen, ambachtelijke arbeid en zelfstandige arbeid kunnen een gelegenheid zijn om de huidige werkervaring meer menselijk te maken, zowel in termen van de mogelijkheid om positieve persoonlijke relaties uit te bouwen in kleinere gemeenschappen en in termen van de geboden gelegenheden door een groter initiatief en een grotere ondernemingsgeest. Toch zijn er in deze sectoren talrijke gevallen van onrechtvaardige behandelingen, van slecht betaalde en bovenal onzekere arbeid.
Referenties naar alinea 315: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
316
In de ontwikkelingslanden is er bovendien de laatste jaren sprake van een uitbreiding van "informele" en "verborgen" economische activiteiten. Dit vormt een veelbelovend teken van economische groei maar doet tegelijk vele ethische en juridische problemen oprijzen. De significante stijging in de werkgelegenheid veroorzaakt door deze activiteiten, is in feite te wijten aan het gebrek aan specialisatie in een breed segment van de lokale arbeiders en aan de wanordelijke ontwikkeling van de formele economische sectoren. Een groot aantal personen is op die manier verplicht om in zeer moeilijke omstandigheden te werken en in situaties waarin de noodzakelijke regels ter bescherming van de waardigheid van de arbeider ontbreken. De niveaus van productiviteit, inkomen en levensstandaard zijn uiterst laag en dikwijls onvoldoende om het bestaansminimum voor de arbeiders en hun gezin te garanderen.
Referenties naar alinea 316: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Sociale leer en de "nieuwe dingen"
317
Geconfronteerd met de imposante "nieuwe dingen" van de wereld van de arbeid, beveelt de sociale leer van de Kerk op de eerste plaats aan om de fout van een deterministische duiding van de huidige veranderingen te vermijden. De beslissende factor en de "scheidsrechter" van deze complexe fase van verandering is om het nog eens te herhalen de mens, die de ware protagonist van zijn arbeid moet blijven. Hij kan en moet op een creatieve en verantwoordelijke wijze de huidige vernieuwingen en reorganisaties ter harte nemen, opdat deze leiden tot de groei van de persoon, het gezin, de maatschappij en de ganse mensenfamilie vgl: Laborem Exercens, 10[[[712|10]]]. De sociale leer van de Kerk onderwijst, op een voor iedereen verhelderende manier, om de juiste prioriteit aan de subjectieve dimensie van de arbeid te verlenen, omdat de menselijke arbeid rechtstreeks van de mensen komt "die geschapen zijn naar Gods beeld en die als opdracht gekregen hebben met en voor elkaar de aarde te onderwerpen en zo het scheppingswerk voort te zetten" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2427[[1|2427]].
Referenties naar alinea 317: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
318
Mechanistische en economistische interpretaties van de productieactiviteit, hoe dominant en invloedrijk zij ook mogen zijn, worden voorbij gestreefd door de wetenschappelijke analyse van de problemen van de arbeid. Meer nog dan vroeger blijken deze concepties totaal ongeschikt om de feiten te interpreteren, die elke dag steeds meer de betekenis van de arbeid als een vrije en creatieve activiteit van de mens aantonen. Concrete bevindingen moeten eveneens aanzetten tot het onmiddellijk achterwege laten van theoretische perspectieven en restrictieve en ontoereikende operationele criteria in verband met de aanwezige dynamiek. Deze blijken intrinsiek ongeschikt voor het in kaart brengen van het brede spectrum van concrete en dringende menselijke noden die beduidend verder reiken dan zuiver economische categorieën. De Kerk weet dit zeer goed en heeft steeds voorgehouden dat de mens, anders dan gelijk welk ander levend wezen, bepaalde noden heeft die niet beperkt zijn tot het "hebben" vgl: Gaudium et Spes, 35[[[575|35]]] vgl: Populorum Progressio, 19[[[266|19]]] vgl: Laborem Exercens, 20[[[712|20]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 28[[[350|28]]], aangezien zijn natuur en zijn roeping intrinsiek verbonden zijn met de Transcendente. De mens treedt het avontuur van de transformatie van de dingen door arbeid tegemoet om te voldoen aan vereisten en noden die op de eerste plaats materieel van aard zijn, maar hij doet dit gehoorzamend aan de impuls die hem steeds verder voorbij de bekomen resultaten voert, op zoek naar datgene wat ten diepste beantwoordt aan zijn vitale innerlijke behoeften.
Referenties naar alinea 318: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
319
De historische vormgeving waarin de menselijke arbeid wordt uitgedrukt, verandert, maar zijn permanente vereisten, die worden samengevat in het respect voor de onvervreemdbare mensenrechten van de arbeiders, moeten ongewijzigd blijven. Geconfronteerd met het risico van de ontkenning van deze rechten, moeten nieuwe vormen van solidariteit bedacht en in werkelijkheid worden omgezet, waarbij men rekening moet houden met de onderlinge afhankelijkheid die arbeiders met elkaar verbindt. Hoe substantiëler de veranderingen zijn, hoe groter de inspanning van intellect en wil moet zijn om de waardigheid van de arbeid te verdedigen en om zo de betrokken instituties op verschillende niveaus te verstevigen. Dit perspectief maakt het mogelijk om de huidige transformaties ten goede te oriënteren in de zo noodzakelijke richting van complementariteiten tussen de lokale en de globale economische dimensies, tussen de "oude" en de "nieuwe" economie, tussen de technologische innovatie en de noodzaak om menselijke arbeid te beschermen en tussen de economische groei en een ontwikkeling die compatibel is met het milieu.
Referenties naar alinea 319: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
320
Beoefenaars van wetenschap en cultuur worden aangespoord om hun specifieke bijdrage te leveren tot het oplossen van de grote en complexe problemen verbonden met de arbeid, die in sommige domeinen dramatische proporties aannemen. Hun bijdrage is uiterst belangrijk voor het kiezen van de juiste oplossingen. Dit is een verantwoordelijkheid die hen vraagt dat zij de kansen en risico's identificeren van de veranderingen die zich voltrekken, en bovenal dat zij beleidslijnen suggereren die de veranderingen begeleiden op de meest voordelige manier voor de ontwikkeling van de ganse mensenfamilie. Deze mensen hebben de belangrijke taak om de sociale fenomenen met wijsheid en liefde voor de waarheid te lezen en te interpreteren, met achterlating van bekommernissen ingegeven door groepsbelangen of door individuele belangen. Precies omdat hun bijdrage van theoretische aard is, wordt zij een essentieel referentiepunt voor de concrete actie van de economische politiek vgl: Boodschap voor de deelnemers aan het International Symposium over Arbeid, (5)[[[2273|(5)]]].
Referenties naar alinea 320: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
321
De huidige scenario's van diepgaande verandering van de menselijke arbeid maken een authentieke globale en solidaire ontwikkeling, die elke regio van de wereld - inclusief de minst begunstigde - mee kan betrekken, zelfs nog dringender. Voor deze minst begunstigde regio's is de start van een proces van uitgebreide solidaire ontwikkeling een concrete mogelijkheid voor het creëren van nieuwe werkgelegenheid en een echte voorwaarde voor het overleven van ganse volken. "Ook solidariteit moet worden geglobaliseerd" Begroeting na de mis voor het jubileum van de arbeiders, (2)[[2275|(2)]]. Economische en sociale onevenwichten in de wereld van de arbeid moeten worden aangepakt door het herstellen van een juiste hiërarchie van waarden en door het op de eerste plaats stellen van de menselijke waardigheid van de arbeiders. "De nieuwe realiteiten die zo een grote impact hebben op het productieproces, zoals de globalisatie van de financiën, de economie, de handel en de arbeid, mogen nooit de waardigheid en het centrale karakter van de menselijke persoon noch de vrijheid en de democratie van de volken schenden. Indien solidariteit, participatie en de mogelijkheid om deze radicale veranderingen te beheersen, al niet de oplossing vormen, dan toch zijn zij de noodzakelijke morele garantie dat enkelingen en volken niet de werktuigen maar wel de protagonisten worden van hun toekomst. Dit alles kan worden gerealiseerd en, omdat het mogelijk is, wordt het een plicht" Tijdens de mis voor het jubileum van de arbeiders, (3)[[2276|(3)]].
Referenties naar alinea 321: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
322
Er bestaat een steeds groter wordende nood aan een zorgvuldige overweging van de nieuwe situatie in de hedendaagse context van globalisatie, vanuit een perspectief dat de natuurlijke neiging van de mens om relaties op te bouwen naar waarde weet te schatten. In dit verband moet worden benadrukt dat universaliteit een dimensie van mensen is, niet van dingen. Technologie mag dan al de instrumentele oorzaak zijn van globalisatie, toch is haar ultieme oorzaak de universaliteit van de mensenfamilie. Daarom heeft ook arbeid een universele dimensie voor zover hij gebaseerd is op de relationele natuur van de mens. Technologie, in het bijzonder elektronica, heeft de verspreiding in de ganse wereld van dit relationele aspect van de arbeid mogelijk gemaakt en heeft aan de globalisatie een bijzonder snel ritme verleend. Het ultieme fundament van deze dynamiek is de arbeidende persoon, die altijd het subjectieve en niet het objectieve element is. Daarom ontstaat ook de geglobaliseerde arbeid uit de antropologische fundering van de inherente relationele dimensie van de arbeid. De negatieve aspecten van de globalisering van de arbeid mogen geen schade toebrengen aan de mogelijkheden die voor iedereen zijn ontstaan om vorm te geven aan een humanisme van de arbeid op een planetaire schaal, aan solidariteit in de wereld van de arbeid op mondiaal niveau, zodat de mens, arbeidend in dergelijke verruimde en in elkaar verweven contexten, steeds beter zijn eenheid bevorderende en solidaire roeping kan begrijpen.
Referenties naar alinea 322: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 7 Het economische leven
- Artikel 1 Bijbelse aspecten
- Paragraaf 1 De mens, armoede en rijkdom
323
In het Oude Testament stelt men een dubbele houding tegenover economische goederen en rijkdom vast. Aan de ene kant is er sprake van een positieve houding tegenover de beschikbaarheid van materiële goederen die als noodzakelijk voor het leven worden beschouwd. Soms wordt overvloed - niet rijkdom of luxe - aangezien als een zegen van God. In de wijsheidsliteratuur wordt de armoede beschreven als een negatief gevolg van luiheid en een gebrek aan ijver (Spr. 10, 4)[[b:Spr. 10, 4]], maar ook als een natuurlijk feit (Spr. 22, 2)[[b:Spr. 22, 2]]. Aan de andere kant worden niet de economische goederen en de rijkdom op zich maar een verkeerd gebruik ervan veroordeeld. De profetische traditie stigmatiseert bedrog, woeker, uitbuiting en grove onrechtvaardigheid, in het bijzonder tegen armen (Jes. 58, 3-11; Jer. 7, 4-7; Hos. 4, 1-2; Am. 2, 6-7; Mi. 2, 1-2)[[b:Jes. 58, 3-11; Jer. 7, 4-7; Hos. 4, 1-2; Am. 2, 6-7; Mi. 2, 1-2]]. Hoewel zij tegen de armoede van onderdrukten, de zwakken en de behoeftigen als tegen een kwaad aankijkt, ziet deze traditie in de armoedige toestand ook een symbool van de menselijke situatie voor God, van wie alle goeds komt, als een gave die moet worden beheerd en uitgedeeld.
Referenties naar alinea 323: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
324
Zij die hun eigen armoede voor God erkennen, ongeacht hun levenssituatie, krijgen bijzondere aandacht van God: wanneer de arme zoekt, antwoordt de Heer; wanneer hij roept, luistert Hij. De goddelijke beloften zijn gericht aan de armen: zij zullen de erfgenamen zijn van het verbond tussen God en zijn volk. De reddende tussenkomst van God zal door een nieuwe David worden gerealiseerd (Ez. 34, 22-31)[[b:Ez. 34, 22-31]] die zoals koning David - en meer dan hem - de verdediger zal zijn van de armen en de begunstiger van de rechtvaardigheid; hij zal een nieuw verbond sluiten en zal een nieuwe wet griffen in de harten van de gelovigen (Jer. 31, 31-34)[[b:Jer. 31, 31-34]]. Wanneer ze vanuit een religieuze houding gezocht of aanvaard wordt, opent de armoede de weg voor de erkenning en de aanvaarding van de orde van de schepping. In dit perspectief is de "rijke man" hij die eerder vertrouwt op zijn bezittingen dan op God; het is de mens die zichzelf sterk maakt door de werken van zijn eigen handen en die alleen vertrouwt op zijn eigen kracht. Armoede krijgt het statuut van een morele waarde wanneer zij zich manifesteert als een houding van nederige dienstbaarheid en van een opening naar God toe, van een vertrouwen in Hem. Deze attitude maakt het voor mensen mogelijk om de relativiteit van economische goederen in te zien en om deze te behandelen als gaven van God die moet worden beheerd en gedeeld, omdat God de eerste eigenaar is van alle goederen.
Referenties naar alinea 324: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
325
Jezus herneemt de ganse oudtestamentische traditie, zelfs in verband met de economische goederen, rijkdom en armoede, door hen definitief en volledig te verhelderen (Mt. 6, 24; Mt. 13, 22; Lc. 6, 20-24; Lc. 12, 15-21; Rom. 14, 6-8; 1 Tim. 4, 4)[[b:Mt. 6, 24; Mt. 13, 22; Lc. 6, 20-24; Lc. 12, 15-21; Rom. 14, 6-8; 1 Tim. 4, 4]]. Door de gave van zijn Geest en de bekering van de harten vestigt hij het "koninkrijk Gods" om zo een nieuw gemeenschapsleven in rechtvaardigheid mogelijk te maken, in broederlijkheid, solidariteit en delen. Het koninkrijk ingesteld door Christus perfectioneert de oorspronkelijke goedheid van de schepping en de menselijke activiteit die beide gecompromitteerd waren door de zonde. Bevrijd van het kwaad en opnieuw in gemeenschap geplaatst met God, is de mens in staat om met behulp van de Geest het werk van Jezus verder te zetten: recht doen aan de armen, de onderdrukten bevrijden, de bedroefden troosten, actief zoeken naar een nieuwe sociale orde die geschikte oplossingen biedt voor de materiële armoede en die beter de krachten kan indijken die de pogingen van de zwaksten om zich uit hun bestaan van ellende en slavernij los te worstelen dwarsbomen. Wanneer dit gebeurt, is het koninkrijk Gods, hoewel niet van deze aarde, reeds aanwezig op deze aarde. In dit koninkrijk worden de beloften van de profeten definitief vervuld.
Referenties naar alinea 325: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
326
In het licht van de Openbaring moet de economische activiteit worden beschouwd en ondernomen als een dankbaar antwoord op de roeping die God voor elke persoon heeft voorbehouden. De mens is in de tuin geplaatst om hem te bewerken en te beheren binnen welomlijnde grenzen (Gen. 2, 16-17)[[b:Gen. 2, 16-17]] met de opdracht om hem te vervolmaken (Gen. 1, 26-30; Gen. 2, 15-16; Wijsh. 9, 2-3)[[b:Gen. 1, 26-30; Gen. 2, 15-16; Wijsh. 9, 2-3]]. Door te getuigen van de grootheid en de goedheid van de Schepper, beweegt de mens zich naar de volheid van de vrijheid waartoe God hem roept. Een goed beheer van de ontvangen gaven, en ook van de materiële gaven, is een werk van rechtvaardigheid tegenover zichzelf en tegenover de andere mensen. Wat men heeft ontvangen, moet goed worden gebruikt, bewaard, vermeerderd, zoals de parabel van de talenten suggereert (Mt. 25, 14-30; Lc. 19, 12-27)[[b:Mt. 25, 14-30; Lc. 19, 12-27]].
Economische activiteit en materiële vooruitgang moeten ten dienste gesteld worden van mens en maatschappij. Indien men zich er met het geloof, de hoop en de liefde van Christus' leerlingen aan toewijdt, kunnen de economie en de vooruitgang ook worden gemaakt tot plaatsen van redding en heiliging. Ook in deze domeinen is het mogelijk om een meer dan louter menselijke liefde en solidariteit uit te drukken en om bij te dragen tot de groei van een nieuwe mensheid die anticipeert op de wereld die komen zal vgl: Laborem Exercens, 25-27[[[712|25-27]]]. Jezus vat de ganse Openbaring samen door aan de gelovige te vragen zich voor God te verrijken (Lc. 12, 21)[[b:Lc. 12, 21]]. Ook de economie is nuttig om dit doel te bereiken, met name wanneer ze haar functie als instrument ten dienste van de globale groei van de mens en de maatschappij en ten dienste van de menselijke kwaliteit van het leven niet verraadt.
Economische activiteit en materiële vooruitgang moeten ten dienste gesteld worden van mens en maatschappij. Indien men zich er met het geloof, de hoop en de liefde van Christus' leerlingen aan toewijdt, kunnen de economie en de vooruitgang ook worden gemaakt tot plaatsen van redding en heiliging. Ook in deze domeinen is het mogelijk om een meer dan louter menselijke liefde en solidariteit uit te drukken en om bij te dragen tot de groei van een nieuwe mensheid die anticipeert op de wereld die komen zal vgl: Laborem Exercens, 25-27[[[712|25-27]]]. Jezus vat de ganse Openbaring samen door aan de gelovige te vragen zich voor God te verrijken (Lc. 12, 21)[[b:Lc. 12, 21]]. Ook de economie is nuttig om dit doel te bereiken, met name wanneer ze haar functie als instrument ten dienste van de globale groei van de mens en de maatschappij en ten dienste van de menselijke kwaliteit van het leven niet verraadt.
Referenties naar alinea 326: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
327
Geloof in Jezus Christus maakt het mogelijk om sociale ontwikkeling juist in te schatten, in het raam van een integraal en solidair humanisme. In dit verband is de bijdrage tot de theologische reflectie van het sociaal magisterium van de Kerk bijzonder nuttig: "Het geloof in Christus de Verlosser, dat van binnen uit de aard van de ontwikkeling verlicht, geeft ook leiding in de taak van samenwerking. In de brief van Sint-Paulus aan de Christenen van Kolosse lezen wij dat Christus 'de eerstgeborene van heel de schepping' is en dat 'het heelal is geschapen door Hem en voor Hem' (Kol. 1, 15-16)[b:Kol. 1, 15-16]. Alles bestaat dan ook in Hem, 'want in Hem heeft God willen wonen in heel zijn volheid om door Hem het heelal met zich te verzoenen' (Kol. 1, 20)[b:Kol. 1, 20]. In dit goddelijke plan dat vanaf de eeuwigheid aanvangt in Christus, volmaakt 'beeld' van de Vader, en dat zijn hoogtepunt vindt in Hem, 'de eerste die van de dood is opgestaan' (Kol. 1, 15-18)[b:Kol. 1, 15-18], voegt zich onze geschiedenis, die getekend is door onze persoonlijke en collectieve inspanning om de menselijke conditie te verheffen en de hindernissen die voortdurend opduiken op onze weg, te overwinnen waardoor wij ons gereed maken om deel te hebben aan de volheid die 'woont in de Heer' en die Hij meedeelt aan zijn 'Lichaam dat de Kerk is' (Kol. 1, 18)[b:Kol. 1, 18] (Ef. 1, 22-23)[[b:Ef. 1, 22-23]], terwijl de zonde, die ons altijd belaagt en onze menselijke verrichtingen in gevaar brengt, overwonnen en vrijgekocht is door de 'verzoening' die Christus bewerkt heeft (Kol. 1, 20)[[b:Kol. 1, 20]]" Sollicitudo Rei Socialis, 31[[350|31]].
Referenties naar alinea 327: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De rijkdom is er om te worden gedeeld
328
Goederen, zelfs wanneer zij legitiem bezit zijn, hebben altijd een universele bestemming; elke vorm van verkeerdelijke accumulatie is immoreel omdat dit openlijk contrasteert met de universele bestemming die door de Schepper aan alle goederen werd toegewezen. Christelijk heil is integrale bevrijding van de mens, wat niet alleen gelijk staat met het vrij zijn van gebrek, maar ook verband houdt met het bezit op zich: "Want de wortel van alle kwaad is geldzucht. Door zich daaraan over te geven zijn sommigen al van het geloof afgedwaald" (1 Tim. 6, 10)[b:1 Tim. 6, 10]. De kerkvaders insisteren meer op de noodzaak van bekering en transformatie van het geweten van de gelovigen dan op de noodzaak van het veranderen van de sociale en politieke structuren van hun tijd. Zij sporen hen die werkzaam zijn in de economische sfeer en zij die goederen bezitten aan om zichzelf te zien als beheerders van wat God hen toevertrouwd heeft.
Referenties naar alinea 328: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
329
De rijkdommen vervullen hun functie van dienstbaarheid aan de mens wanneer zij bestemd zijn voor het voortbrengen van weldaden voor de anderen en de maatschappij vgl: Liber tertium, Similitudo I: PG 2, 954[[[2277]]]. "Hoe zouden wij goed doen voor onze naaste", vraagt de heilige Clemens van Alexandrië, "indien niemand van ons iets bezat?" 13: PG 9, 618[[2278]]. In de visie van de heilige Johannes Chrysostomos behoren rijkdommen toe aan bepaalde mensen opdat zij verdienste zouden kunnen verwerven door deze met anderen te delen vgl: Homiliae XXI, 2, 6-8: PG 49, 41-46[[[1759]]]. Rijkdom is een goed dat van God komt en dat door zijn eigenaar moet worden gebruikt en in omloop moet worden gebracht zodat zelfs de behoeftigen ervan kunnen genieten. Het kwaad bestaat uit de ongelimiteerde gehechtheid aan rijkdom en uit het verlangen om die te verwerven. De heilige Basilius de Grote nodigt de rijken uit de deuren van hun pakhuizen te openen en roept uit: "een grote rivier stroomt door het vruchtbare land in duizend kanalen: laat dus de rijkdommen langs duizend wegen de huizen van de armen bereiken" in illud Lucae. Destruam horrea mea, 5: PG 31, 271[[1949]]. Rijkdom, zo legt de heilige Basilius uit, is zoals water dat uit de fontein spuit: hoe hoger de frequentie waarmee dit gebeurt, hoe zuiverder het water; het water wordt daarentegen vuil wanneer het ongebruikt blijft vgl: in illud Lucae. Destruam horrea mea, 5: PG 31, 271[[[1949]]]. De rijke man, zal later de heilige Gregorius de Grote zeggen, is enkel de beheerder van wat hij bezit; geven wat nodig is aan de behoeftige is een taak die met nederigheid moet worden vervuld omdat de goederen niet behoren aan hem die ze verdeelt. Hij die enkel de rijkdommen voor zichzelf houdt is niet onschuldig; geven aan hen die in nood zijn betekent een schuld afbetalen 3, 21: PL 77, 87. De titel van §21: "Quomodo admonendi qui aliena non appetunt, sed sua retinent; et qui sua tribuentes, aliena tamen rapiunt"[[1065]].
Referenties naar alinea 329: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Moraal en economie
330
De sociale leer van de Kerk benadrukt het moreel aspect van de economie. Paus Pius XI spreekt in een passage van de encycliek Quadragesimo Anno[652] over de relatie tussen de economie en de moraal. "Want hoewel economie en zedelijkheid ieder op haar gebied haar eigen beginselen volgen, toch is het een dwaling te beweren, dat de economische en morele orde zover uit elkaar liggen en zo vreemd aan elkaar zijn, dat de eerste in geen enkel opzicht van de laatste afhankelijk is. Zeker: de zogenaamde economische wetten, die voortvloeien zowel uit de natuur der dingen zelf als uit de aard van 's mensen lichaam en ziel, bepalen ongetwijfeld, wat de menselijke activiteit op economisch terrein niet als doel kan nastreven, wat daarentegen wel en met welke middelen; maar de rede toont ons uit het wezen der dingen en uit de individuele en sociale natuur van de mens duidelijk het doel aan, dat God als Schepper aan heel de economische orde gesteld heeft. Er is echter maar één zedenwet; en gelijk zij ons voorschrijft, bij al ons doen en laten ons laatste en hoogste doel na te streven, zo legt zij ons ook op, bij elke handeling in het bijzonder zonder omwegen ons te richten op het eigen doel van die handelingen, waarvan wij weten, dat het door de natuur of liever door God, de Oorsprong der natuur, in die bepaalde orde van zaken is vastgesteld, en deze bijzondere doeleinden moeten wij dan aan het hoogste doel ondergeschikt maken" Quadragesimo Anno, 43[[652|43]].
Referenties naar alinea 330: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
331
De relatie tussen moraal en economie is noodzakelijk en intrinsiek: economische activiteit en moreel gedrag zijn ten diepste met elkaar verbonden. Het noodzakelijke onderscheid tussen moraal en economie houdt geen scheiding tussen beide domeinen in maar integendeel een belangrijke wederkerigheid. Net zoals men in het domein van de moraal rekening moet houden met de redenen en vereisten van de economie, zo moet men ook in het domein van de economie open staan voor de eisen van de moraal: "Ook in het sociaal-economische leven dienen de waarde van de menselijke persoon, zijn onverkorte roeping en het welzijn van de gehele maatschappij gehonoreerd en bevorderd te worden. Want de mens is de ontwerper, het centrum en het doel van het gehele sociaal-economische leven" Gaudium et Spes, 63[[575|63]]. Het geven van het juiste en nodige gewicht aan de specifieke redenen van de economie betekent niet dat men elke beschouwing van meta-economische orde als irrationeel verwerpt, juist omdat het doel van de economie niet wordt gevonden in de economie zelf, maar veeleer in haar menselijke en sociale bestemming vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2426[[[1|2426]]]. De economie heeft inderdaad niet als doel, zowel op het wetenschappelijke als op het praktische niveau, om de realisatie van de mens of van een goede convivialiteit te verzekeren. Haar taak is veeleer partieel: de productie, distributie en consumptie van materiële goederen en diensten.
Referenties naar alinea 331: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
332
De morele dimensie van de economie toont dat de economische doelmatigheid en de bevordering van de menselijke ontwikkeling in solidariteit geen twee gescheiden of alternatieve doelstellingen zijn maar dat beide één ondeelbaar doel uitmaken. De moraal, die een noodzakelijk deel is van het economische leven, is niet tegengesteld aan of staat niet neutraal tegenover het economische leven: indien ze geïnspireerd is door rechtvaardigheid en solidariteit, vertegenwoordigt ze een factor van sociale doelmatigheid binnen de economie zelf. De productie van goederen is een plicht die op een doelmatige manier moet worden vervuld omdat anders goederen worden verspild. Anderzijds zou het niet aanvaardbaar zijn om economische groei te bewerkstelligen ten koste van menselijke wezens, ganse volken of sociale groepen, door hen te veroordelen tot gebrek en uitsluiting. De toename van welvaart, zichtbaar in de beschikbaarheid van goederen en diensten, en de morele eisen van een billijke distributie ervan, moeten mens en maatschappij als geheel inspireren tot het beoefenen van de fundamentele deugd van solidariteit vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 40[[[350|40]]], om zo in een geest van rechtvaardigheid en naastenliefde die "zondige structuren" Sollicitudo Rei Socialis, 36[[350|36]] te bestrijden, waar deze ook te vinden zijn, die armoede, onderontwikkeling en verval veroorzaken en bestendigen. Deze structuren worden in het leven geroepen en onderhouden door talrijke concrete daden van menselijk egoïsme.
Referenties naar alinea 332: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
333
Wil de economische activiteit een moreel karakter bezitten, dan moet zij gedragen worden door alle mensen en door alle volken. Iedereen heeft het recht deel te nemen aan het economische leven en, elk naar eigen vermogen, bij te dragen tot de vooruitgang van zijn eigen land en van de ganse mensenfamilie vgl: Gaudium et Spes, 65[[[575|65]]]. Indien tot op zekere hoogte iedereen verantwoordelijk is voor elkaar, dan heeft elke persoon de plicht om zich in te zetten voor de economische ontwikkeling van allen vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 32[[[350|32]]]. Dit is een plicht van solidariteit en rechtvaardigheid, maar het is ook de beste weg om de ganse mensheid te laten vooruitgaan. Indien de economie moreel wordt beleefd, is zij bijgevolg een wederzijdse dienst, via de productie van goederen en diensten, nuttig voor de groei van elke menselijke persoon, en wordt zij een gelegenheid voor elk individu om solidariteit te belichamen en de roeping om met andere mensen "gemeenschap te vormen. Daarvoor heeft God hem geschapen" Centesimus Annus, 41[[3|41]]. De inspanning om sociale en economische projecten in het leven te roepen en uit te voeren die kunnen bijdragen tot een meer billijke samenleving en een meer menselijke wereld, vormt een moeilijke uitdaging maar eveneens een stimulerende plicht voor allen die werken in de economische sector en voor de specialisten in de economische wetenschappen. vgl: AAS 92 (2000), 366-367[[[255|15-16]]]
Referenties naar alinea 333: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
334
De economie heeft als object de ontwikkeling van welvaart en haar progressieve groei, niet enkel in kwantitatieve maar ook in kwalitatieve zin; dit is moreel goed indien het gericht is op de algehele ontwikkeling van de mens in solidariteit en van de maatschappij waarin mensen leven en werken. Ontwikkeling kan immers niet worden beperkt tot een louter proces van opeenhoping van goederen en diensten. Integendeel, opeenhoping van goederen op zichzelf, zelfs indien dit zou gebeuren met het oog op het algemeen welzijn, is geen voldoende voorwaarde om authentiek menselijk geluk te realiseren. In die zin waarschuwt het sociaal magisterium van de Kerk tegen het bedrog dat schuilt in een louter kwantitatieve ontwikkeling, omdat "die overontwikkeling, welke bestaat in een overmatig beschikbaar zijn van alle soorten materiële goederen ten gunste van sommige maatschappelijke lagen (...) de mens namelijk gemakkelijk tot slaaf van het 'bezit' en van het onmiddellijke genot (maakt) (...) Dat is de zogenaamde 'consumptiebeschaving' of het 'consumptisme'" Sollicitudo Rei Socialis, 28[[350|28]].
Referenties naar alinea 334: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
335
In het perspectief van een integrale en solidaire ontwikkeling is het mogelijk om te komen tot een juiste waardering van de morele evaluatie die de sociale leer van de Kerk biedt met betrekking tot de markteconomie of, simpeler uitgedrukt, de vrije economie: "Als men met 'kapitalisme' een economisch systeem aanduidt dat de fundamentele en positieve rol erkent van de onderneming, van de markt, van de privé-eigendom en van de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid voor de productiemiddelen, van de vrije menselijke creativiteit op economisch gebied, dan is het antwoord zeker positief, al zou men misschien geschikter van de 'economie van de onderneming' of van 'markteconomie' of eenvoudig van 'vrije economie' kunnen spreken. Maar als men met 'kapitalisme' een systeem bedoelt waarin de vrijheid in de sector van de economie niet geplaatst is in een stevig juridisch kader, dat haar ten dienste van de integrale menselijke vrijheid stelt en haar beschouwt als een afzonderlijke dimensie van deze vrijheid waarvan het centrum ethisch en godsdienstig is, dan is het antwoord beslist negatief" Centesimus Annus, 42[[3|42]]. Op die manier wordt een christelijk perspectief gedefinieerd in verband met de sociale en politieke voorwaarden van de economische activiteit: niet enkel haar normen maar ook haar morele kwaliteit en haar betekenis.
Referenties naar alinea 335: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Privé-initiatief en de onderneming
336
De sociale leer van de Kerk beschouwt de vrijheid van de persoon in economische zaken als een fundamentele waarde en een onvervreemdbaar recht dat bevorderd moet worden en beschermd. "Iedereen heeft recht op economisch initiatief en iedereen moet zijn talenten rechtmatig aanwenden om mee te werken aan het scheppen van een welvaart die aan allen voordeel brengt, en om de vruchten van zijn inspanning te plukken" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2429[[1|2429]] vgl: Gaudium et Spes, 63[[[575|63]]] vgl: Centesimus Annus, 48[[[3|48]]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 15[[[350|15]]] vgl: Laborem Exercens, 17[[[712|17]]] vgl: Mater et Magistra, 51-53[[[90|51-53]]]. Deze leer waarschuwt tegen de negatieve gevolgen die zouden ontstaan uit het verzwakken of ontkennen van het recht op economisch initiatief: "De ervaring bewijst dat de ontkenning of inperking van dit recht in naam van een vermeende 'gelijkheid' van allen in de maatschappij de geest van initiatief, dit wil zeggen de creatieve persoonlijkheid van de burger, vermindert of zelfs vernietigt" Sollicitudo Rei Socialis, 15[[350|15]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2429[[[1|2429]]]. Vanuit dit perspectief kan vrij en verantwoordelijk initiatief in de economische sfeer ook worden gedefinieerd als een daad die de humaniteit van de mens als creatieve en relationele subjecten openbaart. Aan dergelijk initiatief moet veel speelruimte worden verleend. De Staat heeft de morele verplichting om enkel strikte beperkingen op te leggen in die gevallen waar onverenigbaarheid bestaat tussen het nastreven van het algemeen welzijn en het type van aangewende economische activiteit of de manier waarop deze ten uitvoer wordt gebracht vgl: Centesimus Annus, 16[[[3|16]]].
Referenties naar alinea 336: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
337
De creatieve dimensie is een essentiële component van de menselijke activiteit, met name in het domein van de onderneming, en ze manifesteert zich in het bijzonder in de domeinen van planning en innovatie. "Onder het nemen van de noodzakelijke risico's dat productieproces organiseren, het voortduren ervan in de tijd plannen, zorgen dat het op een positieve wijze beantwoordt aan de behoeften die bevredigd moeten worden, ook dat is een bron van rijkdom in de huidige maatschappij. Zo wordt de rol van de gedisciplineerde en creatieve arbeid van de mens steeds duidelijker en beslissender, alsmede de rol van het vermogen tot initiatief en ondernemingsgeest als wezenlijk deel van die arbeid" Centesimus Annus, 32[[3|32]]. Aan de basis van deze leer kunnen we het geloof zien dat "de voornaamste hulpbron van de mens, samen met de aarde, de mens zelf is. Het is zijn intelligentie die het productieve potentieel van de aarde doet ontdekken, alsmede de veelvormige wijzen waarop de menselijke behoeften bevredigd kunnen worden" Centesimus Annus, 32[[3|32]].
Referenties naar alinea 337: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 1 Het bedrijf en zijn doelstellingen
338
De onderneming moet zich karakteriseren door de mogelijkheid om het algemeen welzijn van de maatschappij te dienen door de productie van nuttige goederen en diensten. In het zoeken naar het produceren van goederen en diensten volgens een logica van doelmatigheid en het bevredigen van de belangen van de verschillende betrokken partijen, scheppen bedrijven rijkdom voor alle leden van de maatschappij, niet enkel voor de eigenaars maar ook voor de andere subjecten betrokken in hun activiteit. Naast deze typisch economische functie, vervult een bedrijf ook een sociale functie door het scheppen van gelegenheden tot ontmoeting, samenwerking en het naar waarde schatten van de capaciteiten van de betrokken personen. Bijgevolg is in een bedrijfsonderneming de economische dimensie niet alleen een voorwaarde voor het bereiken van louter economische maar ook van sociale en morele doelstellingen, die gelijktijdig moeten worden nagestreefd.
De doelstelling van een bedrijf moet worden gerealiseerd in economische termen en in overeenstemming met economische criteria, maar tegelijk mogen de authentieke waarden die de concrete ontwikkeling van persoon en maatschappij bewerkstelligen, niet worden verwaarloosd. In deze personalistische en communautaire visie mag het bedrijf "niet alleen maar als een 'vereniging van kapitalen' worden gezien. Het is tegelijk een 'vereniging van mensen', waarvan op verschillende wijzen en met specifieke verantwoordelijkheden zowel diegenen deel uitmaken die het kapitaal verschaffen dat nodig is voor haar activiteit, als diegenen die eraan meewerken door hun arbeid" Centesimus Annus, 43[[3|43]].
De doelstelling van een bedrijf moet worden gerealiseerd in economische termen en in overeenstemming met economische criteria, maar tegelijk mogen de authentieke waarden die de concrete ontwikkeling van persoon en maatschappij bewerkstelligen, niet worden verwaarloosd. In deze personalistische en communautaire visie mag het bedrijf "niet alleen maar als een 'vereniging van kapitalen' worden gezien. Het is tegelijk een 'vereniging van mensen', waarvan op verschillende wijzen en met specifieke verantwoordelijkheden zowel diegenen deel uitmaken die het kapitaal verschaffen dat nodig is voor haar activiteit, als diegenen die eraan meewerken door hun arbeid" Centesimus Annus, 43[[3|43]].
Referenties naar alinea 338: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
339
De leden van een bedrijf moeten er zich van bewust zijn dat de gemeenschap waarin zij werken, een goed voor allen vertegenwoordigt en niet een structuur die toelaat om exclusief de persoonlijke belangen van iemand te bevredigen. Enkel dit bewustzijn laat toe om te komen tot de opbouw van een economie die werkelijk ten dienste staat van de mens en om een project van reële samenwerking tussen de sociale partijen uit te werken.
Een zeer belangrijk en betekenisvol voorbeeld in deze zin wordt teruggevonden in de activiteit van de zogenaamde coöperatieve ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen, artisanale bedrijven en familiale landbouwbedrijven. De sociale leer heeft hun bijdrage tot het verhogen van de waarde van de arbeid, tot de groei van de zin voor persoonlijke en sociale verantwoordelijkheid, tot het democratische leven, tot de menselijke waarden die van belang zijn voor de vooruitgang van de markt en de maatschappij, benadrukt vgl: Mater et Magistra, 85-90[[[90|85-90]]].
Een zeer belangrijk en betekenisvol voorbeeld in deze zin wordt teruggevonden in de activiteit van de zogenaamde coöperatieve ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen, artisanale bedrijven en familiale landbouwbedrijven. De sociale leer heeft hun bijdrage tot het verhogen van de waarde van de arbeid, tot de groei van de zin voor persoonlijke en sociale verantwoordelijkheid, tot het democratische leven, tot de menselijke waarden die van belang zijn voor de vooruitgang van de markt en de maatschappij, benadrukt vgl: Mater et Magistra, 85-90[[[90|85-90]]].
Referenties naar alinea 339: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
340
De sociale leer van de Kerk erkent de rechtmatige rol van de winst als de eerste aanwijzing voor het goed functioneren van het bedrijf: "Als een bedrijf winst maakt betekent dit dat de productiefactoren op passende wijze aangewend zijn en de overeenkomstige menselijke behoeften op de verschuldigde wijze bevredigd zijn" Centesimus Annus, 35[[3|35]]. Maar dit verduistert niet haar bewustzijn van het feit dat de winst niet altijd aangeeft dat het bedrijf de maatschappij op een correcte wijze dient vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 2424[[[1|2424]]]. Het is bijvoorbeeld "mogelijk dat de economische rekeningen kloppen en dat tegelijk de mensen, die het kostbaarste vermogen van het bedrijf vormen, vernederd en in hun waardigheid gekwetst worden" Centesimus Annus, 35[[3|35]]. Dat is wat zich voordoet wanneer het bedrijf ingeschakeld is in sociaal-culturele systemen die gekenmerkt worden door de uitbuiting van personen, en die ertoe neigen de verplichtingen van sociale rechtvaardigheid te ontduiken en de rechten van de arbeiders te schenden.
Het is essentieel dat in de schoot van het bedrijf het legitiem nastreven van winst in harmonie is met de onvermijdelijke bescherming van de waardigheid van de personen die op verschillende niveaus in dit bedrijf werken. Deze twee vereisten zijn helemaal niet in tegenspraak met elkaar, omdat het enerzijds niet realistisch zou zijn om te trachten de toekomst van het bedrijf te vrijwaren zonder winst, die de vrucht is van de volbrachte economische activiteit. Het toelaten dat de persoon die werkt zich verder ontwikkelt, begunstigt anderzijds de toename van de productiviteit en de doeltreffendheid van de arbeid zelf. Het bedrijf moet een solidaire gemeenschap vgl: Centesimus Annus, 43[[[3|43]]] zijn, die niet opgesloten zit in de eigen belangen van de onderneming. Het moet zich bewegen in de richting van een 'sociale ecologie' Centesimus Annus, 38[[3|38]] van de arbeid en bijdragen tot het algemeen welzijn door ook de natuurlijke omgeving in bescherming te nemen.
Het is essentieel dat in de schoot van het bedrijf het legitiem nastreven van winst in harmonie is met de onvermijdelijke bescherming van de waardigheid van de personen die op verschillende niveaus in dit bedrijf werken. Deze twee vereisten zijn helemaal niet in tegenspraak met elkaar, omdat het enerzijds niet realistisch zou zijn om te trachten de toekomst van het bedrijf te vrijwaren zonder winst, die de vrucht is van de volbrachte economische activiteit. Het toelaten dat de persoon die werkt zich verder ontwikkelt, begunstigt anderzijds de toename van de productiviteit en de doeltreffendheid van de arbeid zelf. Het bedrijf moet een solidaire gemeenschap vgl: Centesimus Annus, 43[[[3|43]]] zijn, die niet opgesloten zit in de eigen belangen van de onderneming. Het moet zich bewegen in de richting van een 'sociale ecologie' Centesimus Annus, 38[[3|38]] van de arbeid en bijdragen tot het algemeen welzijn door ook de natuurlijke omgeving in bescherming te nemen.
Referenties naar alinea 340: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
341
Hoewel het streven naar een billijke winst aanvaardbaar is in de economische en financiële activiteit, is het hanteren van woeker moreel verwerpelijk: "De sjacheraars, van wie de woekerpraktijken de honger en de dood van hun broeders veroorzaken, begaan indirect doodslag; zij zijn er verantwoordelijk voor" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2269[[1|2269]]. Deze veroordeling strekt zich ook uit tot de internationale economische relaties, in het bijzonder met betrekking tot de situatie in minder ontwikkelde landen, die nooit te lijden mogen krijgen van "financiële systemen die tot misbruiken aanleiding geven" Catechismus van de Katholieke Kerk, 2438