Pastores Gregis

x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:

Informatie over dit document

Pastores Gregis
Over de Bisschoppen
Paus Johannes Paulus II
16 oktober 2003
Pauselijke geschriften - Postsynodale Apostolische Exhortaties
16 oktober 2003
1 juni 2022
711
nl
Toon meer

Referenties naar dit document: 35

Open uitgebreid overzicht

Referenties naar dit document van thema's en berichten

Open uitgebreid overzicht

Extra opties voor dit document

Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social media

Referenties naar alinea 56: 0

Geen referenties naar deze alinea

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
- Artikel 2 De diocesane bisschop in relatie tot het hoogste gezag
56
Het Tweede Vaticaans Concilie leert: “in de hun toevertrouwde bisdommen komt aan de bisschoppen als opvolgers van de apostelen krachtens hun ambt die rechtstreekse, op eigen verantwoordelijkheid uit te oefenen bevoegdheid toe welke door de uitoefening van hun herderlijk ambt wordt geëist, zij het met volledig behoud van de bevoegdheid die de paus krachtens zijn ambt bezit om bepaalde gevallen aan zichzelf of aan een andere gezagsinstantie voor te behouden”. 1[[646|8]]

In de synodehal werd de vraag opgeworpen of de verhouding tussen de bisschop en het hoogste kerkelijke gezag niet in het licht van het subsidiariteitsbeginsel behandeld zou moeten worden, speciaal wat betreft de betrekkingen tussen de bisschop en de Romeinse Curie. Daarbij werd de wens geuit deze betrekkingen vorm te geven volgens een communio-ecclesiologie, met inachtneming van gegeven bevoegdheden, en daardoor tot een grotere decentralisatie te komen. Er is ook gevraagd na te denken over de mogelijkheid dit principe op het leven van de Kerk toe te passen, waarbij in ieder geval rekening gehouden moet worden met het feit dat het constitutieve beginsel voor de uitoefening van het bisschoppelijk gezag de hiërarchische gemeenschap van de individuele bisschoppen met de paus en met het bisschoppencollege is.

Het is bekend dat het subsidiariteitsbeginsel door mijn voorganger Pius XI, zaliger gedachtenis, is geformuleerd voor de burgerlijke samenleving. 2[[[652|80]]] Het Tweede Vaticaans Concilie heeft de term ‘subsidiariteit’ nooit gebruikt. Wel heeft het concilie een aanzet gegeven tot een zekere verdeling tussen de structuren van de Kerk en daarbij een nieuwe manier van denken over de theologie van het episcopaat in gang gezet, die reeds vrucht draagt bij de concrete toe passing van het collegialiteitsbeginsel op de kerkelijke gemeenschap. Wat betreft de uitoefening van het bisschopsambt waren de synodevaders echter van mening dat het begrip ‘subsidiariteit’ dubbelzinnig is. Zij hebben opgeroepen tot een theologische verdieping van de essentie van het bisschoppelijk gezag in het licht van het communio-beginsel. 3[[7407|(20)]]

Tijdens de synodevergadering was meermalen sprake van het communiobeginsel. 4Vgl. Relatio post disceptationem, 15-17, in: L’Osservatore Romano (14 oktober 2001), 4 5[[[7407|(20)]]] Het gaat hierbij om een organische gemeenschap naar het beeld van het lichaam van Christus, dat de apostel Paulus gebruikt als hij de nadruk legt op de taken van wederzijdse steun en aanvulling tussen de verschillende leden van het éne lichaam. 6[[b:1 Kor. 12, 12-31]]

Om dit teruggrijpen op het communiobeginsel juist en doeltreffend te doen zijn, zullen enige vaste referentiepunten onvermijdelijk zijn. Daarbij moet voor alles in aanmerking worden genomen dat de diocesane bisschop in zijn particuliere Kerk de totale, gewone, eigen en onmiddellijke macht bezit die nodig is voor het uitoefenen van zijn pastorale taak. Hij heeft dus een eigen invloedssfeer voor de zelfstandige uitoefening van zijn macht, die door de algemene wetgeving erkend en beschermd wordt. 7[[[30|381]]] 8[[[2620|(178)]]] Anderzijds bestaat de macht van de bisschop naast de hoogste, eveneens bisschoppelijke, gewone en onmiddellijke macht van de paus over alle particuliere Kerken en groeperingen ervan, en over alle herders en gelovigen. 9[[[617|22]]] 10[[[30|331.333]]] 11[[[2620|(43)]]] 12[[[2620|(45)]]]

Een ander vast referentiepunt dat ook niet uit het oog verloren mag worden is dat de eenheid van de Kerk gegrondvest is op de eenheid van het episcopaat, dat om één te zijn, één hoofd van het college nodig heeft. Op analoge wijze heeft de Kerk, om één te zijn, één Kerk nodig als hoofd van de Kerken, namelijk die van Rome, wier bisschop, de opvolger van Petrus, het hoofd van het college is. 13[[306|12]] Als “iedere particuliere Kerk volledig Kerk wil zijn, dat wil zeggen, de particuliere representatie van de universele Kerk met alle essentiële elementen en dus gevormd naar het model van de universele Kerk, moet het hoogste gezag van de Kerk … aanwezig zijn. Het primaatschap van de bisschop van Rome en het bisschoppencollege zijn kenmerken van de universele Kerk die ‘niet afgeleid zijn van het particuliere van de Kerken’, maar wel tot het wezen van iedere particuliere Kerk behoren. ... Het ambt van de opvolger van Petrus, dat inherent is aan elke particuliere Kerk, is een noodzakelijke uitdrukking van die fundamentele wederzijdse interioriteit tussen de universele Kerk en de particuliere Kerk.” 14[[306|13]]

Wat het merkteken van de katholiciteit betreft, de Kerk van Christus wordt volledig verwerkelijkt in iedere particuliere Kerk, die alle natuurlijke en bovennatuurlijke middelen ontvangt om de zending te vervullen die God de Kerk in de wereld opgedragen heeft. Een van die middelen is de gewone, eigen en onmiddellijke macht van de bisschop, die voor het uitoefenen van zijn pastorale taak (munus pastorale) noodzakelijk is, maar waarvan de uitoefening toch van rechtswege of op grond van een verordening van de paus, aan de algemene wetten en beperkingen van het hoogste of een ander kerkelijk gezag onderworpen is. 15[[[617|27]]] 16[[[646|8]]] 17[[[30|381]]] 18[[[2620|(178)]]]

De bevoegdheid tot het eigen bestuur, waartoe ook de uitoefening van het ware leergezag gerekend wordt, 19[[[30|753]]] 20[[[2620|(600)]]] dat de bisschop in zijn bisdom wezenlijk toekomt, ontspringt aan die mystieke werkelijkheid van de Kerk, die ervoor zorgt dat in de particuliere Kerk de universele Kerk immanent is, als gevolg waarvan ook het hoogste gezag aanwezig is, dat wil zeggen de paus en het bisschoppencollege met hun hoogste, volledige, gewone en onmiddellijke gezag over alle gelovigen en herders. 21[[[617|22]]] 22[[[30|333]]] 23[[[30|336]]] 24[[[2620|(43)]]] 25[[[2620|(45)]]] 26[[[2620|(49)]]]

Volgens de leer van het Tweede Vaticaans Concilie worden de taak te onderrichten (munus docendi) en de bestuurstaak (munus regendi) – dus ook het daartoe behorende leergezag en het bestuurlijk gezag – in de particuliere Kerk van iedere diocesane bisschop van nature uitgeoefend in de hiërarchische gemeenschap met het hoofd van het college en met het college zelf. 27[[[617|21]]] 28[[[30|375]]] Dit gegeven verzwakt het bisschoppelijk gezag niet, integendeel, het versterkt het, daar de banden van de hiërarchische gemeenschap die de bisschop aan de Heilige Stoel binden een noodzakelijke coördinatie tussen de verantwoordelijkheid van de diocesane bisschop en die van het hoogste gezag vereisen, die volgt uit het wezen van de Kerk. Het goddelijk recht zelf beperkt de uitoefening van beide vormen van gezag. Daarom wordt de macht van de bisschoppen “door de opperste en universele macht niet uitgewist, doch integendeel bevestigd, versterkt en verdedigd, terwijl de Heilige Geest de bestuursvorm die Christus voor Zijn Kerk heeft ingesteld onwankelbaar in stand houdt”. 29[[617|27]] 30[[[30|333]]] 31[[[2620|(45)]]]

Zo heeft paus Paulus VI bij de opening van de derde zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie treffend opgemerkt: “Verspreid over de gehele aarde, verleent Gij, eerbiedwaardige broeders, vorm en gestalte aan de ware katholiciteit van de Kerk. Daarom hebt gij behoefte aan een middelpunt en een beginsel van eenheid in het geloof en de gemeenschap, dat gij juist in deze Stoel van Petrus (Cathedra Petri) vindt. Maar evenzo hebben wij uw voortdurende nabijheid nodig. De Apostolische Stoel verwacht van u een vergroting van zijn aanzien en van zijn menselijke en historische betekenis, maar ook een trouwe geloofsbeleving, een voorbeeld van plichtsbetrachting en troost in de beproevingen.” 32[[200|27]]

De werkelijkheid van de gemeenschap, die ten grondslag ligt aan alle binnenkerkelijke betrekkingen 33[[[1485]]] en die ook benadrukt is bij de discussie in de synode, is een verhouding van wederzijdsheid tussen de paus en de bisschoppen. Als namelijk enerzijds de bisschop, om volledig uitdrukking te geven aan zijn eigen ambt en de katholiciteit van zijn Kerk te grondvesten, zijn eigen bestuursmacht (munus regendi) moet uitoefenen in de hiërarchische gemeenschap met de paus en het bisschoppencollege, handelt de paus als hoofd van het college in de uitoefening van zijn dienstwerk als Opperherder van de Kerk (munus supremi Ecclesiae pastoris) altijd in gemeenschap met alle andere bisschoppen, ja zelfs met de hele Kerk. 34[[[30|333]]] 35[[[2620|(45)]]] Zoals de bisschop in de Kerk nooit alleen is, maar voortdurend betrokken is op het college en het hoofd van het college en door deze gesteund wordt, zo is ook de paus nooit alleen, doch altijd betrokken op de bisschoppen en door hen wordt hij gesteund. Dit is nog een reden waarom de uitoefening van de hoogste macht van de paus de gewone, eigen en onmiddellijke macht van de bisschop in zijn particuliere Kerk niet uitwist, maar die juist bekrachtigt, versterkt en geldigheid verleent.

Referenties naar alinea 56: 0

Geen referenties naar deze alinea

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media