Inhoudsopgave
- Inhoud
1
Dierbare broeders en zusters, goedendag!
Het Evangelie van deze zondag laat ons een nieuwe confrontatie zien tussen Jezus en Zijn tegenstanders. Het gaat over de belasting aan Caesar: een netelige kwestie, of het al of niet gewettigd is belasting te betalen aan de keizer van Rome, aan wie Palestina in Jezus’ tijd onderworpen was. Men nam verschillende stellingen in. Vandaar dat de vraag van de farizeeën – “is het geoorloofd belasting te betalen aan de keizer of niet?” - een valstrik is voor de Meester. Inderdaad, naargelang Zijn antwoord, zou Hij ervan beschuldigd worden voor of tegen Rome te zijn.
Maar ook in dit geval antwoordt Jezus rustig en gebruikt Hij de spitsvondige vraag gebruik voor een belangrijke les, door zich boven de polemiek en tegenstellingen te plaatsen. Hij zegt tot de farizeeën: “Laat Mij de belastingmunt eens zien”. Zij hielden Hem een geldstuk voor. Hij vroeg hun: “Van wie is deze beeldenaar en het opschrift?”. Zij antwoordden: “Van de keizer”. Daarop sprak Hij tot hen: “Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt.” . Door enerzijds te gelasten aan de keizer te geven wat hem toekomt, verklaart Jezus dat het betalen van belasting geen afgoderij is, maar een daad die men verplicht is tegenover het werelds gezag; anderzijds – en het is daar dat Jezus de ‘genadeslag’ geeft – herinnert Hij aan het primaat van God, Hij vraag aan God te geven wat Hem toekomt als Heer van het leven, van de mens en de geschiedenis.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
De verwijzing naar de beeltenis van Caesar op het geldstuk, zegt dat het juist is om zich terecht een staatsburger te voelen, met rechten en plichten. Doch symbolisch doet dit denken aan een ander beeld dat in elke mens geprent is: het beeld van God. Hij is de Heer van alles, en wij die naar Zijn beeld geschapen zijn, wij behoren in de eerste plaats toe aan Hem. Jezus haalt uit de vraag die de farizeeën Hem stelden, een vraag die voor ieder van ons veel radicaler en vitaler is, een vraag die wij aan onszelf kunnen stellen: aan wie behoor ik toe? aan de familie, de stad, de vrienden, de school, het werk, de politiek, de staat? Ja, zeker? Maar in de eerste plaats – zo brengt Jezus ons in herinnering – behoort ge toe aan God. Dat is het fundamentele lidmaatschap. Aan Hem die u alles gegeven heeft wat ge bent en hebt. Wij kunnen en moeten ons leven dag na dag beleven in dankbaarheid voor dit fundamenteel lidmaatschap en met een dankbaar hart tegenover onze Vader, die ieder van ons persoonlijk, uniek geschapen heeft, doch steeds naar het beeld van Zijn veelgeliefde Zoon, Jezus. Het is een prachtig mysterie.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Een Christen is geroepen zich concreet te engageren in de humane en sociale werkelijkheid zonder God en Caesar tegen elkaar uit te spelen; God en Caesar tegen elkaar uitspelen zou een fundamentalistische houding zijn. Een Christen is geroepen zich concreet in de aardse realiteit te engageren, door ze met Gods licht te belichten. Het prioritaire vertrouwen in God en de hoop op Hem zijn geen vlucht voor de werkelijkheid, maar impliceren eerder actief aan God te geven wat Hem toebehoort. Daarom kijkt een gelovige naar de toekomstige werkelijkheid, die van God, om het aardse leven ten volle te beleven en een moedig antwoord te geven op de uitdagingen ervan.
Moge de Maagd Maria ons helpen altijd in overeenstemming te leven met Gods beeld dat wij in ons, in ons binnenste dragen, door ook onze bijdrage te leveren aan de opbouw van de aardse stad.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/6669-gij-behoort-aan-god-toe-nl