Aan Onze eerbiedwaardige Broeder Joachim Kardinaal Meisner van de Heilige Romeinse Kerk, Aartsbisschop van Keulen en aan allen overal ter wereld die deelnemen aan het internationaal wetenschappelijk congres bij gelegenheid van het zevende eeuwfeest van het overlijden van de Zalige Johannes Duns Scotus
Verheugt U, stad Keulen, die eens binnen uw muren de zeer geleerde en vrome man Johannes Duns Scotus heeft verwelkomd, die op 8 november van het jaar 1308 uit dit leven wegging en naar het hemelse vaderland is gegaan en wiens heilige gebeenten u met grote bewondering en verering bewaart.
Onze Voorgangers, de eerbiedwaardige Dienaars God Paulus VI en Johannes Paulus II, hebben hem met een overvloed aan woorden verheven en ook Wij willen nu hem omringen met welverdiende lofbetuigingen en zijn bescherming afroepen.
Terecht en welverdiend wordt nu het zevende eeuwfeest van zijn vroom afscheid gevierd. En terwijl bij deze gelukkige gelegenheid op diverse plaatsen ter wereld ter ere van de Zalige Johannes Duns Scotus geschriften en gehele werken gepubliceerd worden en congressen gehouden worden, waaronder het plechtige congres dat in Keulen wordt voorbereid en dat zal gehouden worden van 5 tot 9 november, menen Wij dat het een taak van Onze dienst is om in deze omstandigheid iets te zeggen over deze uitgelezen man die zich zeer verdienstelijk gemaakt heeft voor de ontwikkeling van de leer van de Kerk en de wetenschappen van de mens.
Immers, terwijl hij vroomheid met intellectueel onderzoek verbond -in overeenstemming met zijn gebed: “Moge het Eerste Principe van alle dingen mij toestaan te geloven, te verstaan en te laten zien, wat aan zijn majesteit behaagt en moge Hij onze geesten opheffen tot de beschouwing van Hem” – is hij door zijn zeer scherpzinnige geest zo diep doorgedrongen in de geheimen van de natuurlijke en geopenbaarde waarheid en heeft hij daarin een leer gevonden zodanig dat hij “
Doctor Ordinis”, “
Doctor Subtilis” en “
Doctor Marianus” wordt genoemd en leider is geworden van de Franciscaanse School en licht en voorbeeld van geheel het christelijke volk.
Zo verlangen Wij de geesten van de geleerden en van de alle gelovigen en niet-gelovigen te richten op de weg en de methode die Scotus gevolgd heeft om de harmonie tussen geloof en rede te bewerkstelligen, door op die wijze het wezen van de theologie te bepalen, nl. door altijd de handelingen, het werken, de praxis en de liefde te verheerlijken, veeleer dan de zuivere beschouwing. Bij de uitvoering van dit werk werd hij geleid door het Leergezag van de Kerk en door een gezonde, kritische zin voor de groei van de kennis van de waarheid en hij was ervan overtuigd dat kennis enkel waarde heeft in zoverre zij toegepast wordt in de praktijk.
Stevig geworteld in het katholieke geloof, poogde hij de waarheden van het geloof met het licht van de menselijke rede te begrijpen, te verhelderen en te verdedigen. Daarom liet hij niets onbetuigd om alle waarheden, de natuurlijke en de bovennatuurlijke, welke uit één en dezelfde Bron voortkomen, in harmonie met elkaar te brengen.
Naast de goddelijke geïnspireerde Heilige Schriften, stelt hij de autoriteit van de Kerk. Hierbij lijkt hij de uitspraak van de heilige Augustinus te volgen: “Ik zou niet in het Evangelie geloven, tenzij ik in de Kerk geloofd had.” Want onze Leraar stelt de hoogste autoriteit van de Opvolger van Petrus vaak in een bijzonder licht. Naar zijn zeggen: “weliswaar kan de Paus niet dispenseren van wat tegen het natuurlijk of goddelijk recht is (want zijn macht is inferieur aan beiden), toch heeft de Opvolger van Petrus, de Prins van de Apostelen, dezelfde macht als Petrus.”
Zo is de Katholieke Kerk, die als onzichtbaar Hoofd Christus zelf heeft, die als zijn Plaatsvervangers de zalige Petrus en zijn Opvolgers, door de Geest van de waarheid geleid, heeft nagelaten, de authentieke bewaarder van de geloofsschat en de regel van het geloof. De Kerk is het stevige en stabiele criterium voor de canoniciteit van de Heilige Schriften. Want Zij “heeft voorgeschreven welke van de boeken als autoriteit in de canon van de Bijbel dienen weerhouden te worden.”
Elders antwoordt hij dat “de Schriften in dezelfde Geest overgeleverd zijn geworden als waarin ze zijn geschreven en daarom dient men aan te nemen dat de Katholieke Kerk ze heeft voorgesteld in dezelfde Geest als waarmee ons het geloof is overgeleverd, nl. onderricht door de Geest van de waarheid” .
Nadat hij met verschillende argumenten vanuit de theologische rede het feit zelf van de vrijwaring van Zalige Maagd Maria door de erfzonde had aangetoond, was hij helemaal bereid om deze stelling te verwerpen, indien hij zou vaststellen dat zij in strijd was met de autoriteit van de Kerk, zeggende: “Indien dit niet in strijd is met de autoriteit van de Kerk of de autoriteit van de Schriften, dan lijkt het waarschijnlijk om wat het meest verheven is, toe te schrijven aan Maria” .
Het primaat van de wil stelt in het licht dat God vóór alles liefde is. Deze caritas, deze liefde heeft Duns Scotus voor ogen wanneer hij de theologie wil herleiden tot één uitdrukking, nl. de praktische theologie. Volgens zijn denken deelt God, die “formeel liefde en formeel caritas is” , de stralen van Zijn goedheid en liefde zeer vrijelijk buiten zichzelf mee. Waarlijk, het is uit liefde dat God “ons heeft uitgekozen, al voor de grondlegging van de wereld, om heilig en vlekkeloos voor Zijn aangezicht in liefde, die ons heeft voorbestemd om zijn kinderen te worden door Jezus Christus” .
Als trouwe zoon van de heilige Franciscus van Assisi, beschouwde en predikte de zalige Johannes onvermoeibaar de menswording en heilbrengende lijden van de Zoon van God. En de liefde en caritas van Christus toont zich op bijzondere wijze niet enkel op Calvarië, maar ook in het allerheiligste sacrament van de Eucharistie, waarzonder “alle devotie in de Kerk ten onder zou gaan, en men niet meer de handeling van ‘latria’ zou kunnen betuigen jegens God tenzij door middel van de verering van dit Sacrament” . Verder is dit Sacrament het sacrament van eenheid en liefde, waardoor wij aangespoord worden om elkaar wederzijds te beminnen en God te beminnen als het algemene goed, dat door anderen samen met ons dient bemind te worden.
En zoals deze liefde, deze caritas het begin van alles was, zo zal ook onze gelukzaligheid alleen liggen in de liefde en de caritas: “De wil oftewel de liefde is het eeuwige, zalige en volmaakte leven.”
Aangezien Wij vanaf het begin van Ons ambt vóór alles de liefde, die God zelf is, gepredikt hebben, stellen wij met blijdschap vast dat particuliere leer van deze Zalige een bijzondere plaats toekent aan deze waarheid, een waarheid waarvan Wij menen dat zij onze tijd in hoogste mate onderzocht en geleerd dient te worden. Daarom hebben Wij graag gevolg gegeven aan de smeekbede van Onze Eerbiedwaardige Broeder Joachim Kardinaal Meisner, van de Heilige Roomse Kerk, Aartsbisschop van Keulen, en geven Wij deze Apostolische Brief waarmee Wij verlangen dat de Zalige Johannes Duns Scotus geëerd wordt en zijn hemelse voorspraak voor Ons afroept. Vervolgens verlenen Wij van harte aan hen die op enigerlei wijze aanwezig zijn op dit internationaal congres en aan de andere activiteiten die verbonden zijn aan deze uitmuntende zoon van de Heilige Franciscus, Onze Apostolische Zegen.
Gegeven te Rome, bij Sint-Petrus, op 28 oktober 2008, het vierde jaar van Ons pontificaat
Benedictus XVI