De Bisschop en zijn seminaristen
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
De Bisschop en zijn seminaristen
Vragen en antwoorden tijdens het bezoek van Paus Benedictus XVI aan het Romeinse Grootseminarie bij gelegenheid van het feest van de "Madonna della Fiducia"
Paus Benedictus XVI
17 februari 2007
Pauselijke geschriften - Toespraken
2007, Libreria Editrice Vaticana
Vertaling uit het Italiaans, toegevoegde titel en ondertitel, indeling in alinea's en de toevoegingen tussen haakjes (ter verduidelijking van het zinsverband): past. Chr. v. Buijtenen pr.
Vertaling uit het Italiaans, toegevoegde titel en ondertitel, indeling in alinea's en de toevoegingen tussen haakjes (ter verduidelijking van het zinsverband): past. Chr. v. Buijtenen pr.
17 februari 2007
http://www.lulu.com/shop/j%C3%B6rgen-vijgen/tiltenberg-studies-6-sb/paperback/product-18753114.html
11 maart 2019
1772
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
's Morgens had de vicaris voor het bisdom Rome, kardinaal Camillo Ruini, de feestelijke Eucharistieviering geleid op dit feest van Maria della Fiducia.
Deze titel van Maria hangt samen met een zeventiende-eeuws schilderij van Maria met Kind, waarvan een kopie zich bevindt in een kapel van het seminarie. Onder die titel is Maria uitgeroepen tot patrones van het Romeinse Grootseminarie. Haar feest - huisfeest van het seminarie - wordt jaarlijks gevierd op de zaterdag voor het begin van de vasten, wat in 2007 op 17 februari viel.
In de namiddag, om 18.00 uur bracht paus Benedictus een bezoek aan de seminariegemeenschap. Na een welkomstspeech van de Rector, Mgr. Giovanni Tani, antwoordde de Paus op vragen van een zestal seminaristen. Hieronder steeds eerst de vraag van een seminarist, daarna het antwoord van de paus.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 Vraag 1: hoe kunnen we de stem van God onderscheiden tussen de duizend stemmen die we dagelijks in onze wereld horen?
1
En nu de eerste vraag: hoe kunnen we de stem van God onderscheiden tussen de duizend stemmen die we dagelijks in onze wereld horen. Ik zou zeggen: God spreekt op de meest verschillende manieren met ons. Hij spreekt door middel van andere personen, door middel van vrienden, je ouders, de pastoor, de priesters, hier de priesters waaraan jullie zijn toevertrouwd, die jullie leiden. Hij spreekt door middel van de gebeurtenissen van ons leven, waarin we een gebaar van God kunnen onderscheiden; hij spreekt ook door de natuur, de schepping en hij spreekt uiteraard en bovenal in zijn Woord, in de Heilige Schrift, gelezen in gemeenschap met de Kerk en persoonlijk gelezen, in samenspraak met God.
Het is belangrijk de Heilige Schrift te lezen, enerzijds op een heel persoonlijke manier, en inderdaad, zoals Sint Paulus zegt, niet als een woord van mensen of als een document uit het verleden, zoals we Homerus lezen of Vergilius, maar als een Woord van God, dat altijd actueel is en met mij spreekt; te leren om in een tekst die historisch gezien van het verleden is, het levende Woord van God te beluisteren, dat wil zeggen: in gebed gaan en zo van het lezen van de Heilige Schrift een samenspraak met God maken. Sint Augustinus zegt in zijn preken dikwijls: ik heb meermaals aan de deur van dit Woord geklopt, net zolang totdat ik in staat was te begrijpen wat God zelf tegen mij zei.
Enerzijds dus deze heel persoonlijke lezing, dit persoonlijke gesprek met God, waarin ik zoek naar wat Heer mij zegt, en (anderzijds) is, samen met deze persoonlijke lezing, de gemeenschappelijke lezing heel belangrijk want het levende subject van de Heilige Schrift is het Volk van God, is de Kerk. Deze Schrift was niet alleen een privéaangelegenheid van grote schrijvers - ook al heeft de Heer altijd de mens nodig, zijn persoonlijk antwoord - maar is gegroeid met mensen die betrokken waren bij de weg van het Volk van God, waardoor hun woorden uitdrukking zijn van deze weg, van deze wederkerigheid van de roep van God en van het antwoord van de mens.
Het subject leeft dus vandaag zoals het geleefd heeft in die tijd. Daarom hoort de Schrift niet tot het verleden, omdat zijn subject, het volk van God door God zelf geïnspireerd, steeds hetzelfde is, en derhalve is het Woord altijd levend in het levende subject. Daarom is het belangrijk de Heilige Schrift te lezen en haar te beluisteren in de communio van de Kerk, dat wil zeggen met alle grote getuigen van dit Woord, te beginnen bij de eerste Vaders tot aan de heiligen van vandaag, tot aan het Magisterium, het leergezag van vandaag.
Vooral is het een Woord dat vitaal en levend wordt in de Liturgie. De Liturgie is dus, zou ik zeggen, de geprivilegieerde plaats waar ieder van ons binnengaat in het "wij" van de kinderen van God in gesprek met God. Dit is belangrijk: het Onze Vader begint met de woorden "Onze Vader". Alleen als ik ben ingevoegd in dit "wij" van dit "onze", kan ik de Vader vinden; alleen binnen dit "wij", dat het subject is van het Onze Vader gebed, horen we het Woord van God pas goed. Dit lijkt mij derhalve heel belangrijk: de Liturgie is de geprivilegieerde plaats waar het Woord levend is, aanwezig is, sterker nog: waar het Woord, de Logos, de Heer met ons spreekt en zich ons in handen geeft. Als wij ons binnen deze grote communio van de Kerk van alle tijden aan het luisteren zetten naar de Heer, dan vinden wij Hem.
Hij doet geleidelijk aan voor ons de deur open. Ik zou dus zeggen dat dit het punt is waarin alle andere punten samenkomen: wij worden persoonlijk door de Heer geleid op onze weg en tegelijkertijd leven wij in het grote "wij" van de Kerk, waar het Woord van God levend is. Daar voegen zich dan de andere punten bij, die van het luisteren naar je vrienden, luisteren naar de priesters die ons leiden, luisteren naar de stem van de Kerk van vandaag, luisterend ook naar de stemmen van de gebeurtenissen van deze tijd en van de schepping, die ontcijferbaar worden in deze diepe context.
Samenvattend zou ik zeggen dat God op velerlei wijze met ons spreekt. Van de ene kant is het belangrijk in het "wij" van de Kerk te blijven, in dit "wij" dat beleefd wordt in de Liturgie. En het is belangrijk om dit "wij" in mij zelf te verpersoonlijken, en aandacht te hebben voor de andere stemmen van de Heer, ons ook te laten leiden door personen die om zo te zeggen ervaring hebben met God en ons op deze weg helpen, opdat dit "wij" wordt tot mijn "wij", en ik iemand wordt die werkelijk tot dit "wij" behoort. Zo groeit de onderscheiding en groeit de persoonlijke vriendschap met God, het vermogen om te midden van de duizend stemmen van vandaag de dag de stem van God gewaar te worden, die altijd aanwezig is en altijd met ons spreekt."
Gregorpaolo Stano, uit het bisom Oria, eerste jaars (eerste jaar filosofie):"Eerst een dankwoord aan monseigneur, de Rector, voor zijn toespraak. Ik ben al benieuwd naar de tekst waaraan u schrijft om daarvan te leren. Ik weet niet zeker of ik in staat ben de belangrijkste punten van het seminarieleven te verhelderen, maar ik zeg wat ik kan.
Heiligheid, wij zijn bezig met het eerste van twee jaar, die zijn gewijd aan de onderscheiding Noot van de vertaler: In de...Noot van de vertaler: In de zin van de innerlijke aandacht om te kunnen onderscheiden wat God wil, naar het woord van Johannes: "onderzoekt de geesten of zij wel van God komen" (1 Joh. 4, 1)., en we zijn nu bezig met de diepte van onze eigen persoon te onderzoeken. Het is een moeizame oefening voor ons, want de taal van God is speciaal en alleen degene die aandachtig is kan hem beluisteren tussen die duizend stemmen die in ons klinken. Daarom vragen wij U ons te helpen begrijpen hoe God concreet spreekt en wat de sporen zijn die hij nalaat wanneer Hij zich in het verborgene uitspreekt.
En nu de eerste vraag: hoe kunnen we de stem van God onderscheiden tussen de duizend stemmen die we dagelijks in onze wereld horen. Ik zou zeggen: God spreekt op de meest verschillende manieren met ons. Hij spreekt door middel van andere personen, door middel van vrienden, je ouders, de pastoor, de priesters, hier de priesters waaraan jullie zijn toevertrouwd, die jullie leiden. Hij spreekt door middel van de gebeurtenissen van ons leven, waarin we een gebaar van God kunnen onderscheiden; hij spreekt ook door de natuur, de schepping en hij spreekt uiteraard en bovenal in zijn Woord, in de Heilige Schrift, gelezen in gemeenschap met de Kerk en persoonlijk gelezen, in samenspraak met God.
Het is belangrijk de Heilige Schrift te lezen, enerzijds op een heel persoonlijke manier, en inderdaad, zoals Sint Paulus zegt, niet als een woord van mensen of als een document uit het verleden, zoals we Homerus lezen of Vergilius, maar als een Woord van God, dat altijd actueel is en met mij spreekt; te leren om in een tekst die historisch gezien van het verleden is, het levende Woord van God te beluisteren, dat wil zeggen: in gebed gaan en zo van het lezen van de Heilige Schrift een samenspraak met God maken. Sint Augustinus zegt in zijn preken dikwijls: ik heb meermaals aan de deur van dit Woord geklopt, net zolang totdat ik in staat was te begrijpen wat God zelf tegen mij zei.
Enerzijds dus deze heel persoonlijke lezing, dit persoonlijke gesprek met God, waarin ik zoek naar wat Heer mij zegt, en (anderzijds) is, samen met deze persoonlijke lezing, de gemeenschappelijke lezing heel belangrijk want het levende subject van de Heilige Schrift is het Volk van God, is de Kerk. Deze Schrift was niet alleen een privéaangelegenheid van grote schrijvers - ook al heeft de Heer altijd de mens nodig, zijn persoonlijk antwoord - maar is gegroeid met mensen die betrokken waren bij de weg van het Volk van God, waardoor hun woorden uitdrukking zijn van deze weg, van deze wederkerigheid van de roep van God en van het antwoord van de mens.
Het subject leeft dus vandaag zoals het geleefd heeft in die tijd. Daarom hoort de Schrift niet tot het verleden, omdat zijn subject, het volk van God door God zelf geïnspireerd, steeds hetzelfde is, en derhalve is het Woord altijd levend in het levende subject. Daarom is het belangrijk de Heilige Schrift te lezen en haar te beluisteren in de communio van de Kerk, dat wil zeggen met alle grote getuigen van dit Woord, te beginnen bij de eerste Vaders tot aan de heiligen van vandaag, tot aan het Magisterium, het leergezag van vandaag.
Vooral is het een Woord dat vitaal en levend wordt in de Liturgie. De Liturgie is dus, zou ik zeggen, de geprivilegieerde plaats waar ieder van ons binnengaat in het "wij" van de kinderen van God in gesprek met God. Dit is belangrijk: het Onze Vader begint met de woorden "Onze Vader". Alleen als ik ben ingevoegd in dit "wij" van dit "onze", kan ik de Vader vinden; alleen binnen dit "wij", dat het subject is van het Onze Vader gebed, horen we het Woord van God pas goed. Dit lijkt mij derhalve heel belangrijk: de Liturgie is de geprivilegieerde plaats waar het Woord levend is, aanwezig is, sterker nog: waar het Woord, de Logos, de Heer met ons spreekt en zich ons in handen geeft. Als wij ons binnen deze grote communio van de Kerk van alle tijden aan het luisteren zetten naar de Heer, dan vinden wij Hem.
Hij doet geleidelijk aan voor ons de deur open. Ik zou dus zeggen dat dit het punt is waarin alle andere punten samenkomen: wij worden persoonlijk door de Heer geleid op onze weg en tegelijkertijd leven wij in het grote "wij" van de Kerk, waar het Woord van God levend is. Daar voegen zich dan de andere punten bij, die van het luisteren naar je vrienden, luisteren naar de priesters die ons leiden, luisteren naar de stem van de Kerk van vandaag, luisterend ook naar de stemmen van de gebeurtenissen van deze tijd en van de schepping, die ontcijferbaar worden in deze diepe context.
Samenvattend zou ik zeggen dat God op velerlei wijze met ons spreekt. Van de ene kant is het belangrijk in het "wij" van de Kerk te blijven, in dit "wij" dat beleefd wordt in de Liturgie. En het is belangrijk om dit "wij" in mij zelf te verpersoonlijken, en aandacht te hebben voor de andere stemmen van de Heer, ons ook te laten leiden door personen die om zo te zeggen ervaring hebben met God en ons op deze weg helpen, opdat dit "wij" wordt tot mijn "wij", en ik iemand wordt die werkelijk tot dit "wij" behoort. Zo groeit de onderscheiding en groeit de persoonlijke vriendschap met God, het vermogen om te midden van de duizend stemmen van vandaag de dag de stem van God gewaar te worden, die altijd aanwezig is en altijd met ons spreekt."
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Vraag 2: Wat waren de belangrijkste punten uit uw seminarietijd?
2
In de namiddag de werkgroepen, tijd voor de studie, en dan het gemeenschappelijk gebed. 's Avonds de zogenaamde "puncta" (puntjes), dat wil zeggen dat de geestelijk leidsman of de rector van het seminarie op bepaalde avonden tot ons spraken om ons te helpen de weg van de meditatie te vinden, niet door voor ons een al uitgewerkte meditatie te houden, maar ze aanzetten, die ieder konden helpen persoonlijk te luisteren naar de woorden van de Heer, die dan het eigenlijk voorwerp van onze meditatie vormden.
En zo verliepen de dagen. Natuurlijk waren er ook de grote feesten met een mooie liturgie, met muziek Maar mij lijkt, en misschien kom ik hier aan het eind nog op terug, dat het heel belangrijk is om een discipline te hebben die mij voorafgaat en niet elke dag opnieuw te hoeven uitvinden wat te doen, hoe te leven enz.; er is een regel, een discipline die er al vóór mij is en die mij helpt op een geordende wijze deze dag te beleven.
Nu wat mijn voorkeuren betreft. Natuurlijk volgde ik aandachtig, zover ik kon, de lessen. In het begin, in de eerste twee jaar filosofie, heeft mij van meet af aan vooral de figuur van de heilige Augustinus geboeid en daarna ook de augustijner stroming in de Middeleeuwen: de heilige Bonaventura, de grote franciscanen, de figuur van Sint Franciscus van Assisi.
Heilige Augustinus
Wat mij vooral boeide was de grote menselijkheid van Sint Augustinus, die niet de mogelijkheid had om zich al van meet af aan als doopleerling eenvoudig met de Kerk te identificeren, maar die in plaats daarvan geestelijk moest strijden om geleidelijk aan toegang te vinden tot het Woord van God, tot het leven met God, tot en met het grote "ja" jegens de Kerk.
(Mij boeide) deze weg, zo menselijk, waar we ook vandaag de dag aan kunnen zien hoe met God in contact te komen, hoe alle weerstanden van onze natuur serieus genomen moeten worden en vervolgens moeten worden gekanaliseerd om tot het grote "ja" jegens de Heer te komen. Zo heeft mij zijn heel persoonlijke theologie veroverd, die hij vooral in de prediking heeft ontwikkeld. Dit is belangrijk, want aanvankelijk wilde Augustinus een louter contemplatief leven leiden, andere filosofische boeken schrijven, maar de Heer heeft het niet gewild, heeft hem priester en bisschop gemaakt, waardoor heel de rest van zijn leven en van zijn werk zich hoofdzakelijk ontwikkeld heeft in de dialoog met een heel eenvoudig volk. Steeds moest hij enerzijds persoonlijk de betekenis van de Schrift ontdekken en anderzijds rekening houden met het bevattingsvermogen van deze mensen, met hun levenscontext, om zo te komen tot een realistisch maar tegelijkertijd heel diep christendom.
Vervolgens was voor mij uiteraard de exegese heel belangrijk. Wij hebben twee exegeten gehad die een beetje liberaal maar toch grote, ook werkelijk gelovige exegeten waren, die ons hebben geboeid. Ik kan zeggen dat in feite de Heilige Schrift de ziel was van onze theologiestudie: wij hebben werkelijk met de Heilige Schrift geleefd en geleerd van haar te houden, met haar te spreken. Vervolgens heb ik het al over de Patrologie gehad, over de ontmoeting met de Vaders. Ook degene die ons dogmatiek gaf was een heel beroemd iemand; zijn dogmatiek had hij gevoed met de Vaders en de Liturgie. Een heel centraal punt was voor ons de liturgische vorming: in die tijd waren er nog geen leerstoelen voor Liturgie, maar onze professor voor Pastoraal heeft ons geweldige cursussen in Liturgie gegeven en hij was op dat moment ook Rector van het seminarie, en zo gingen geleefde en gevierde liturgie en onderwezen en doordachte liturgie samen. Dit waren, samen met de Heilige Schrift, de "hot items" van onze theologische vorming. Hiervoor ben ik de Heer nog altijd dankbaar, want samen vormen zij werkelijk het middelpunt van een priesterlijk leven.
Een andere interesse was de literatuur: het was verplicht Dostojevski te lezen, dat was de mode van die tijd, en dan waren er de grote Franse schrijvers: Claudel, Mauriac, Bernanos, maar ook de Duitse literatuur. Er was ook een Duitse uitgave van Manzoni: in die tijd sprak ik nog geen Italiaans. Zo hebben we in deze zin ook een beetje onze menselijke horizon gevormd. Een grote liefde was ook de muziek, zoals ook de schoonheid van de natuur van onze aarde. Met deze voorliefdes, deze werkelijkheden, ben ik op weg gegaan, langs een weg die niet altijd gemakkelijke is geweest. De Heer heeft mij geholpen het "ja" van het priesterschap te bereiken, een "ja dat mij elke dag van mijn leven heeft vergezeld."
Claudio Fabbri, van het bisdom Rome, tweedejaars (tweede jaar filosofie)."Ik denk dat ons leven, in ons seminarie in Freising, gestructureerd was op een manier die veel lijkt op jullie leven, ook al ken ik niet precies jullie dagelijkse rooster. De dag begon, meen ik, om half zeven en om zeven uur was er een meditatie van een half uur, waarin ieder in stilte met de Heer sprak, en zich van binnen voorbereidde op de Heilige Liturgie. Dan volgde de Heilige Mis, het ontbijt en dan, gedurende de morgen, de lessen.
Heilige Vader, in de tijd dat U tot priester werd gevormd, hoe was toen het (seminarie)leven gestructureerd en welke interesses had U toen? Wat zijn, gezien de ervaring die U hebt opgedaan, de belangrijkste punten met betrekking tot de priesteropleiding? En in het bijzonder: Maria, welke plaats nam zij daarbij in?
In de namiddag de werkgroepen, tijd voor de studie, en dan het gemeenschappelijk gebed. 's Avonds de zogenaamde "puncta" (puntjes), dat wil zeggen dat de geestelijk leidsman of de rector van het seminarie op bepaalde avonden tot ons spraken om ons te helpen de weg van de meditatie te vinden, niet door voor ons een al uitgewerkte meditatie te houden, maar ze aanzetten, die ieder konden helpen persoonlijk te luisteren naar de woorden van de Heer, die dan het eigenlijk voorwerp van onze meditatie vormden.
En zo verliepen de dagen. Natuurlijk waren er ook de grote feesten met een mooie liturgie, met muziek Maar mij lijkt, en misschien kom ik hier aan het eind nog op terug, dat het heel belangrijk is om een discipline te hebben die mij voorafgaat en niet elke dag opnieuw te hoeven uitvinden wat te doen, hoe te leven enz.; er is een regel, een discipline die er al vóór mij is en die mij helpt op een geordende wijze deze dag te beleven.
Nu wat mijn voorkeuren betreft. Natuurlijk volgde ik aandachtig, zover ik kon, de lessen. In het begin, in de eerste twee jaar filosofie, heeft mij van meet af aan vooral de figuur van de heilige Augustinus geboeid en daarna ook de augustijner stroming in de Middeleeuwen: de heilige Bonaventura, de grote franciscanen, de figuur van Sint Franciscus van Assisi.
Heilige Augustinus
Wat mij vooral boeide was de grote menselijkheid van Sint Augustinus, die niet de mogelijkheid had om zich al van meet af aan als doopleerling eenvoudig met de Kerk te identificeren, maar die in plaats daarvan geestelijk moest strijden om geleidelijk aan toegang te vinden tot het Woord van God, tot het leven met God, tot en met het grote "ja" jegens de Kerk.
(Mij boeide) deze weg, zo menselijk, waar we ook vandaag de dag aan kunnen zien hoe met God in contact te komen, hoe alle weerstanden van onze natuur serieus genomen moeten worden en vervolgens moeten worden gekanaliseerd om tot het grote "ja" jegens de Heer te komen. Zo heeft mij zijn heel persoonlijke theologie veroverd, die hij vooral in de prediking heeft ontwikkeld. Dit is belangrijk, want aanvankelijk wilde Augustinus een louter contemplatief leven leiden, andere filosofische boeken schrijven, maar de Heer heeft het niet gewild, heeft hem priester en bisschop gemaakt, waardoor heel de rest van zijn leven en van zijn werk zich hoofdzakelijk ontwikkeld heeft in de dialoog met een heel eenvoudig volk. Steeds moest hij enerzijds persoonlijk de betekenis van de Schrift ontdekken en anderzijds rekening houden met het bevattingsvermogen van deze mensen, met hun levenscontext, om zo te komen tot een realistisch maar tegelijkertijd heel diep christendom.
Vervolgens was voor mij uiteraard de exegese heel belangrijk. Wij hebben twee exegeten gehad die een beetje liberaal maar toch grote, ook werkelijk gelovige exegeten waren, die ons hebben geboeid. Ik kan zeggen dat in feite de Heilige Schrift de ziel was van onze theologiestudie: wij hebben werkelijk met de Heilige Schrift geleefd en geleerd van haar te houden, met haar te spreken. Vervolgens heb ik het al over de Patrologie gehad, over de ontmoeting met de Vaders. Ook degene die ons dogmatiek gaf was een heel beroemd iemand; zijn dogmatiek had hij gevoed met de Vaders en de Liturgie. Een heel centraal punt was voor ons de liturgische vorming: in die tijd waren er nog geen leerstoelen voor Liturgie, maar onze professor voor Pastoraal heeft ons geweldige cursussen in Liturgie gegeven en hij was op dat moment ook Rector van het seminarie, en zo gingen geleefde en gevierde liturgie en onderwezen en doordachte liturgie samen. Dit waren, samen met de Heilige Schrift, de "hot items" van onze theologische vorming. Hiervoor ben ik de Heer nog altijd dankbaar, want samen vormen zij werkelijk het middelpunt van een priesterlijk leven.
Een andere interesse was de literatuur: het was verplicht Dostojevski te lezen, dat was de mode van die tijd, en dan waren er de grote Franse schrijvers: Claudel, Mauriac, Bernanos, maar ook de Duitse literatuur. Er was ook een Duitse uitgave van Manzoni: in die tijd sprak ik nog geen Italiaans. Zo hebben we in deze zin ook een beetje onze menselijke horizon gevormd. Een grote liefde was ook de muziek, zoals ook de schoonheid van de natuur van onze aarde. Met deze voorliefdes, deze werkelijkheden, ben ik op weg gegaan, langs een weg die niet altijd gemakkelijke is geweest. De Heer heeft mij geholpen het "ja" van het priesterschap te bereiken, een "ja dat mij elke dag van mijn leven heeft vergezeld."
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Vraag 3: Wat te doen om priester te worden terwijl wij zelf zwak zijn?
3
De apostel Petrus
De Heer heeft ons ook tot onze vertroosting die gelijkenissen gegeven van de goede en slechte vissen, van het veld waar het graan groeit maar ook het onkruid. Hij laat ons weten dat Hij juist gekomen is om ons te helpen in onze zwakheid; dat Hij niet gekomen is, zoals Hij zegt, om de rechtvaardigen te roepen, degenen die pretenderen dat zij al helemaal rechtvaardig zijn, dat zij de genade niet nodig hebben, diegenen die bidden terwijl zij zichzelf staan te prijzen; maar dat Hij gekomen is om degenen te roepen die weten dat ze gebrekkig zijn, om naar voren te roepen die weten dat zij elke dag de vergeving van de Heer nodig hebben, zijn genade om verder te kunnen gaan.
Dit lijkt mij heel belangrijk: erkennen dat wij een permanente bekering nodig hebben. Nooit hebben wij het simpelweg bereikt. Sint Augustinus dacht op het moment van zijn bekering dat hij nu het niveau bereikt had van een leven met God, van de schoonheid van de zon die zijn Woord is. Later heeft hij moeten inzien dat ook de weg na de bekering een weg van bekering blijft, dat het een weg blijft waar de grote perspectieven, de vreugdes en het licht van de Heer niet ontbreken, maar waar evenmin de duistere dalen ontbreken, waar we met vertrouwen doorheen moeten trekken, steunend op de goedheid van de Heer.
Daarom is ook het Sacrament van de Verzoening belangrijk. Het is niet juist, te denken dat wij zo zouden moeten leven dat wij nooit vergeving nodig zouden hebben. Onze broosheid aanvaarden, maar wel onderweg blijven, niet bij de pakken neer gaan zitten maar verder gaan; en door middel van het Sacrament van de Verzoening ons steeds opnieuw bekeren om opnieuw te beginnen; en zo groeien, rijpen voor de Heer, in onze communio met Hem.
Het is natuurlijk ook belangrijk zich niet te isoleren, niet denken dat we het alleen wel redden. We hebben juist het gezelschap nodig van bevriende priesters, ook van bevriende leken, die ons begeleiden, ons helpen. Voor een priester is het heel belangrijk, juist in een parochie, te zien hoe de mensen vertrouwen in hem hebben en bij dat vertrouwen ook hun edelmoedigheid te ervaren in het vergeven van zijn zwakheden. Echte vrienden dagen ons uit en helpen ons trouw te zijn op deze weg. Het lijkt mij dat deze houding van geduld, van nederigheid ons kan helpen goed te zijn jegens de anderen, begrip te hebben voor de zwakheden van de anderen, hen te helpen, ook hen te vergeven, zoals wij (elkaar) vergeven.
Ik denk niet indiscreet te zijn, als ik vertel dat ik vandaag een mooie brief heb ontvangen van kardinaal Martini: ik had hem gefeliciteerd met zijn tachtigste verjaardag - wij zijn leeftijdgenoten. In zijn dankbrief aan mij heeft hij geschreven: Ik dank vooral de Heer, voor de gave van de volharding. Vandaag de dag - schrijft hij - wordt ook het goede eerder ad tempus, ad experimentum dat is: voor een tijdje, op...dat is: voor een tijdje, op proef gedaan. Het goede kan men, volgens zijn wezen, alleen maar op een definitieve manier doen; maar om het op een definitieve manier te doen, hebben we de genade van de volharding nodig. Ik bid elke dag - besloot hij - dat de Heer mij deze genade wil geven.
Ik kom terug bij Sint Augustinus: in het begin was hij tevreden met de genade van de bekering; later ontdekte hij dat een andere genade nodig is, de genade van de volharding, die wij elke dag aan de Heer moeten vragen. Maar zoals - ik keer nu weer terug naar wat kardinaal Martini zegt - "de Heer tot nu toe mij deze genade van de volharding heeft gegeven, zal Hij mij die ook geven - zo hoop ik - voor deze laatste etappe van mij weg op deze aarde."
Mij lijkt dat we vertrouwen moeten hebben in deze gave van de volharding, maar dat wij ook met vasthoudendheid, in nederigheid en met geduld de Heer moeten bidden dat Hij ons wil helpen en steunen met de gave van de ware definitieviteit; dat Hij ons dag na dag wil begeleiden tot aan het einde, ook als de weg door donkere dalen moet gaan. De gave van de volharding geeft ons blijdschap, geeft ons de zekerheid dat wij door de Heer bemind worden en deze liefde steunt ons, helpt ons en laat ons niet over aan onze zwakheden.
Gianpiero Savino, bisdom Taranto, derde jaars (eerste jaar theologie)."Het is goed de eigen zwakheid te herkennen, want zo weten we dat we de genade van de Heer nodig hebben. De Heer troost ons. In het college van de Apostelen was er niet alleen Judas, maar ook de goede Apostelen, en toch is Petrus gevallen en heeft de Heer de Apostelen heel vaak berispt om hun traagheid, hun geslotenheid van hart en om het geringe geloof dat ze hadden. Hij laat ons derhalve zien dat niemand van ons simpelweg op het niveau van dit grote "ja" zit, op het niveau van het vieren "in persona Christi", van het coherente leven in deze context, van het verenigd zijn met Christus in zijn zending als priester.
In de ogen van de meesten kunnen wij jongeren lijken, die dapper en moedig hun "ja" zeggen en alles verlaten om de Heer te volgen; maar wij weten dat wij nog ver af staan van een echt consequent leven volgens dat "ja". Met kinderlijk vertrouwen bekennen wij voor u, dat wij maar gedeeltelijk beantwoorden aan de roep van Jezus en dat het ons dagelijks inspanning kost om een roeping te beleven waarvan wij voelen dat zij ons op de weg leidt van het definitieve en alomvattende. Wat te doen om aan een zo veeleisende roeping, als die van herders van het heilige volk van God, te beantwoorden terwijl wij voortdurend onze zwakheid en incoherentie bemerken?
De apostel Petrus
De Heer heeft ons ook tot onze vertroosting die gelijkenissen gegeven van de goede en slechte vissen, van het veld waar het graan groeit maar ook het onkruid. Hij laat ons weten dat Hij juist gekomen is om ons te helpen in onze zwakheid; dat Hij niet gekomen is, zoals Hij zegt, om de rechtvaardigen te roepen, degenen die pretenderen dat zij al helemaal rechtvaardig zijn, dat zij de genade niet nodig hebben, diegenen die bidden terwijl zij zichzelf staan te prijzen; maar dat Hij gekomen is om degenen te roepen die weten dat ze gebrekkig zijn, om naar voren te roepen die weten dat zij elke dag de vergeving van de Heer nodig hebben, zijn genade om verder te kunnen gaan.
Dit lijkt mij heel belangrijk: erkennen dat wij een permanente bekering nodig hebben. Nooit hebben wij het simpelweg bereikt. Sint Augustinus dacht op het moment van zijn bekering dat hij nu het niveau bereikt had van een leven met God, van de schoonheid van de zon die zijn Woord is. Later heeft hij moeten inzien dat ook de weg na de bekering een weg van bekering blijft, dat het een weg blijft waar de grote perspectieven, de vreugdes en het licht van de Heer niet ontbreken, maar waar evenmin de duistere dalen ontbreken, waar we met vertrouwen doorheen moeten trekken, steunend op de goedheid van de Heer.
Daarom is ook het Sacrament van de Verzoening belangrijk. Het is niet juist, te denken dat wij zo zouden moeten leven dat wij nooit vergeving nodig zouden hebben. Onze broosheid aanvaarden, maar wel onderweg blijven, niet bij de pakken neer gaan zitten maar verder gaan; en door middel van het Sacrament van de Verzoening ons steeds opnieuw bekeren om opnieuw te beginnen; en zo groeien, rijpen voor de Heer, in onze communio met Hem.
Het is natuurlijk ook belangrijk zich niet te isoleren, niet denken dat we het alleen wel redden. We hebben juist het gezelschap nodig van bevriende priesters, ook van bevriende leken, die ons begeleiden, ons helpen. Voor een priester is het heel belangrijk, juist in een parochie, te zien hoe de mensen vertrouwen in hem hebben en bij dat vertrouwen ook hun edelmoedigheid te ervaren in het vergeven van zijn zwakheden. Echte vrienden dagen ons uit en helpen ons trouw te zijn op deze weg. Het lijkt mij dat deze houding van geduld, van nederigheid ons kan helpen goed te zijn jegens de anderen, begrip te hebben voor de zwakheden van de anderen, hen te helpen, ook hen te vergeven, zoals wij (elkaar) vergeven.
Ik denk niet indiscreet te zijn, als ik vertel dat ik vandaag een mooie brief heb ontvangen van kardinaal Martini: ik had hem gefeliciteerd met zijn tachtigste verjaardag - wij zijn leeftijdgenoten. In zijn dankbrief aan mij heeft hij geschreven: Ik dank vooral de Heer, voor de gave van de volharding. Vandaag de dag - schrijft hij - wordt ook het goede eerder ad tempus, ad experimentum dat is: voor een tijdje, op...dat is: voor een tijdje, op proef gedaan. Het goede kan men, volgens zijn wezen, alleen maar op een definitieve manier doen; maar om het op een definitieve manier te doen, hebben we de genade van de volharding nodig. Ik bid elke dag - besloot hij - dat de Heer mij deze genade wil geven.
Ik kom terug bij Sint Augustinus: in het begin was hij tevreden met de genade van de bekering; later ontdekte hij dat een andere genade nodig is, de genade van de volharding, die wij elke dag aan de Heer moeten vragen. Maar zoals - ik keer nu weer terug naar wat kardinaal Martini zegt - "de Heer tot nu toe mij deze genade van de volharding heeft gegeven, zal Hij mij die ook geven - zo hoop ik - voor deze laatste etappe van mij weg op deze aarde."
Mij lijkt dat we vertrouwen moeten hebben in deze gave van de volharding, maar dat wij ook met vasthoudendheid, in nederigheid en met geduld de Heer moeten bidden dat Hij ons wil helpen en steunen met de gave van de ware definitieviteit; dat Hij ons dag na dag wil begeleiden tot aan het einde, ook als de weg door donkere dalen moet gaan. De gave van de volharding geeft ons blijdschap, geeft ons de zekerheid dat wij door de Heer bemind worden en deze liefde steunt ons, helpt ons en laat ons niet over aan onze zwakheden.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Vraag 4: Hoe vermijden wij de "vuiligheid die er in de Kerk is"?
4
Persoonlijk meen ik dat op dit punt het gebed van de heilige Ignatius heel belangrijk is dat luidt: "Neem, Heer, en aanvaard heel mijn vrijheid, mijn geheugen, mijn verstand en heel mijn wil, al wat ik heb en bezit. U hebt het mij gegeven; U, Heer, geef ik het terug. Alles is van U: beschik erover geheel volgens Uw wil. Geef mij uw liefde en genade, dat is mij genoeg" nr. 234[[2749]] De Paus citeerde in het...De Paus citeerde in het Latijn: "Suscipe, Domine, universam meam libertatem; accipe memoriam, intellectum atque voluntatem omnem; quidquid habeo vel possideo mihi largitus es; id tibi totum restituo ac tuae prorsus voluntati trado gubernandum; amorem tuum cum gratia tua mihi dones ed dives sum satis, nec aliud quidquam ultra posco". Juist dit laatste stuk lijkt mij heel belangrijk: begrijpen dat de ware schat van ons leven bestaat in het blijven in de liefde van de Heer en nooit deze liefde verliezen. Dan zijn we werkelijk rijk. Een mens die een grote liefde heeft gevonden, voelt zich werkelijk rijk en weet dat dit de ware parel is, dat dit de schat van zijn leven is en niet al die andere dingen die hij misschien heeft.
Wij hebben de liefde gevonden, nee eerder: wij zijn gevonden door de liefde van de Heer en hoe meer wij ons door deze liefde van Hem laten raken, - in het sacramentele leven, in het gebedsleven, in het werkende leven, in de vrije tijd -, des te meer kunnen wij dit begrijpen: "Ja, ik heb de ware parel gevonden, al het overige telt niet, al het overige is slechts belangrijk in de mate waarin de liefde van de Heer me deze dingen geeft. Ik ben rijk, ik ben werkelijk rijk en hooggeplaatst als ik in deze liefde blijf." Hierin moeten wij het centrum, de rijkdom van ons leven vinden; en ons dan laten leiden, aan de voorzienigheid overlaten te beslissen, wat zij met ons zal doen.
Ik moet denken aan een klein voorval in het leven van de heilige Bakhita, die mooie Afrikaanse Heilige, die slavin was in Soedan, later in Italië het geloof heeft gevonden en toen zuster geworden is.
Josephine Bakhita 1869 - 1947
Toen zij al oud geworden was bracht de bisschop een keer bezoek aan haar klooster, in haar religieus huis, en kende haar niet; hij zag deze kleine, al kromgebogen Afrikaanse zuster en zei tegen Bakhita: "En wat doet U, zuster?" Bakhita antwoordde: "Ik doe hetzelfde als U, Excellentie". De verbaasde bisschop zei: "Maar wat dan?" en Bakhita antwoordde: "Maar, Excellentie, wij beiden willen toch hetzelfde doen, willen toch de wil van God doen?"
Mij lijkt dit een heel mooi antwoord, de bisschop en de kleine zuster, die haast niet meer kon werken, deden in verschillende posities hetzelfde, zochten de wil van God te doen en waren zo ieder op hun juiste plaats.
Mij komt ook een woord van Sint Augustinus in gedachte dat zegt: Wij zijn allemaal altijd slechts leerlingen van Christus en alleen zijn leerstoel is hooggeplaatst, want deze leerstoel is het kruis en alleen deze hoogte is de waarachtige hoogte, de communio met de Heer, ook in zijn lijden. Mij lijkt dat als wij dit beginnen te begrijpen, in een leven van dagelijks gebed, in een leven van toewijding, voor de dienst van de Heer, wij ons kunnen bevrijden van deze heel menselijke bekoringen."
Dimov Koico, bisdom Nikopoli ad Istrum (Bulgarije), vierdejaars (tweede jaar theologie)"Dat is geen gemakkelijke vraag, maar mij lijkt dat ik al gezegd heb, en het is een belangrijk punt, dat de Heer weet, al van meet af aan wist, dat er in de Kerk ook de zonde is; en voor onze nederigheid is het belangrijk om dit te erkennen en de zonde niet alleen in de anderen te zien, in de structuren, in de hoge hiërarchische functies, maar ook in ons zelf, om zo nederiger te zijn en te leren, dat voor de Heer niet de kerkelijke positie telt, maar of je in zijn liefde blijft en zijn liefde doet stralen.
Heilige Vader,u hebt in uw commentaar bij de Kruisweg van 2005[834] gesproken over de vuiligheid die er in de Kerk is, en in de preek bij de wijding van de Romeinse priesters van het vorig jaar hebt u ons gewaarschuwd voor het risico van "carrièrejacht, van de poging omhoog te klimmen en zich een positie te verwerven door middel van de Kerk". Hoe stellen wij ons tegenover deze problematieken zo sereen en zo verantwoordelijk mogelijk op?
Persoonlijk meen ik dat op dit punt het gebed van de heilige Ignatius heel belangrijk is dat luidt: "Neem, Heer, en aanvaard heel mijn vrijheid, mijn geheugen, mijn verstand en heel mijn wil, al wat ik heb en bezit. U hebt het mij gegeven; U, Heer, geef ik het terug. Alles is van U: beschik erover geheel volgens Uw wil. Geef mij uw liefde en genade, dat is mij genoeg" nr. 234[[2749]] De Paus citeerde in het...De Paus citeerde in het Latijn: "Suscipe, Domine, universam meam libertatem; accipe memoriam, intellectum atque voluntatem omnem; quidquid habeo vel possideo mihi largitus es; id tibi totum restituo ac tuae prorsus voluntati trado gubernandum; amorem tuum cum gratia tua mihi dones ed dives sum satis, nec aliud quidquam ultra posco". Juist dit laatste stuk lijkt mij heel belangrijk: begrijpen dat de ware schat van ons leven bestaat in het blijven in de liefde van de Heer en nooit deze liefde verliezen. Dan zijn we werkelijk rijk. Een mens die een grote liefde heeft gevonden, voelt zich werkelijk rijk en weet dat dit de ware parel is, dat dit de schat van zijn leven is en niet al die andere dingen die hij misschien heeft.
Wij hebben de liefde gevonden, nee eerder: wij zijn gevonden door de liefde van de Heer en hoe meer wij ons door deze liefde van Hem laten raken, - in het sacramentele leven, in het gebedsleven, in het werkende leven, in de vrije tijd -, des te meer kunnen wij dit begrijpen: "Ja, ik heb de ware parel gevonden, al het overige telt niet, al het overige is slechts belangrijk in de mate waarin de liefde van de Heer me deze dingen geeft. Ik ben rijk, ik ben werkelijk rijk en hooggeplaatst als ik in deze liefde blijf." Hierin moeten wij het centrum, de rijkdom van ons leven vinden; en ons dan laten leiden, aan de voorzienigheid overlaten te beslissen, wat zij met ons zal doen.
Ik moet denken aan een klein voorval in het leven van de heilige Bakhita, die mooie Afrikaanse Heilige, die slavin was in Soedan, later in Italië het geloof heeft gevonden en toen zuster geworden is.
Josephine Bakhita 1869 - 1947
Toen zij al oud geworden was bracht de bisschop een keer bezoek aan haar klooster, in haar religieus huis, en kende haar niet; hij zag deze kleine, al kromgebogen Afrikaanse zuster en zei tegen Bakhita: "En wat doet U, zuster?" Bakhita antwoordde: "Ik doe hetzelfde als U, Excellentie". De verbaasde bisschop zei: "Maar wat dan?" en Bakhita antwoordde: "Maar, Excellentie, wij beiden willen toch hetzelfde doen, willen toch de wil van God doen?"
Mij lijkt dit een heel mooi antwoord, de bisschop en de kleine zuster, die haast niet meer kon werken, deden in verschillende posities hetzelfde, zochten de wil van God te doen en waren zo ieder op hun juiste plaats.
Mij komt ook een woord van Sint Augustinus in gedachte dat zegt: Wij zijn allemaal altijd slechts leerlingen van Christus en alleen zijn leerstoel is hooggeplaatst, want deze leerstoel is het kruis en alleen deze hoogte is de waarachtige hoogte, de communio met de Heer, ook in zijn lijden. Mij lijkt dat als wij dit beginnen te begrijpen, in een leven van dagelijks gebed, in een leven van toewijding, voor de dienst van de Heer, wij ons kunnen bevrijden van deze heel menselijke bekoringen."
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 Vraag 5: Hoe kan de priester getuigenis geven van de Christelijke zin van het lijden?
5
Ik denk aan de gelijkenis van de Heer over de graankorrel die in de aarde is gevallen, die alleen zo, door te sterven, vrucht kan dragen; en dit vallen in de aarde is niets iets van een ogenblik, maar is het proces van een heel leven. Als graan in de aarde vallen en zo sterven, getransformeerd worden, instrumenten zijn van God, zo vrucht dragen.
De Heer zegt niet toevallig tegen zijn leerlingen: de Mensenzoon moet naar Jeruzalem gaan om te lijden; wie daarom mijn leerling wil zijn, moet zijn kruis op zijn schouders nemen en mij zo volgen. In feite zijn wij een beetje zoals Petrus, die tegen de Heer zegt: Nee, Heer, dit mag U niet overkomen, U mag niet lijden. Wij willen het kruis niet dragen, wij willen een menselijker, mooier Rijk op aarde.
Daarmee heeft hij het helemaal mis: dat leert ons de Heer. Maar Petrus heeft veel tijd nodig gehad, misschien wel heel zijn leven, om het te begrijpen; daarom heeft die legende van Quo Vadis? iets waars in zich: leren dat juist in het gaan met het Kruis van de Heer de weg bestaat die vrucht draagt. Daarom, zou ik zeggen, moeten wij eerst zelf het mysterie van het Kruis begrijpen, alvorens tot anderen te spreken.
Annibale Caracci "Domine quo vadis?" (1601-1602).
Zeker, het christendom geeft ons blijdschap, want de liefde maakt blij. Maar de liefde is altijd ook een proces van zich verliezen en dus ook een proces van uit zichzelf uitgaan; in deze zin ook een pijnlijk proces, en alleen zo is de liefde schoon en doet zij ons rijpen en de ware blijdschap bereiken. Wie wil beweren dat het leven alleen maar blij en gemakkelijk is of wie zo'n leven belooft, liegt, want dat is de waarheid omtrent de mens niet; en het gevolg daarvan is dat men vervolgens moet vluchten in valse paradijzen en juist zo bereikt men niet de blijdschap maar de zelfdestructie.
Het christendom verkondigt ons de blijdschap, ja, maar deze blijdschap groeit alleen langs de weg van de liefde en deze weg van de liefde heeft met het Kruis van doen, met de communio met de gekruisigde Christus. Wanneer wij dit beginnen te begrijpen en aanvaarden, elke dag, want elke dag levert ons wel de een of andere onbevredigdheid op, de een of andere last die ook pijn veroorzaakt; wanneer wij deze school van de navolging van Christus aanvaarden, zoals de Apostelen op deze school hebben moeten leren, dan worden wij ook in staat de lijdenden te helpen.
Het is waar: het is altijd problematisch wanneer iemand die zelf min of meer goed gezond of in goede doen is, iemand anders moet troosten die door een groot leed is getroffen: door een ziekte of door het verlies van een geliefde. Ten overstaan van zulk leed dat wij allemaal kennen, lijkt haast onvermijdelijk alles pure retoriek en pathetisch. Maar, zou ik zeggen, als zulke mensen kunnen ervaren dat wij met hen meelijden, dat wij met hen het Kruis willen dragen in communio met Christus, vooral door met hen te bidden, en ook door hen bij te staan in een stilzwijgen dat vol meegevoel is, vol liefde, terwijl wij hen naar vermogen helpen, dan kunnen wij geloofwaardig worden.
Wij moeten dit accepteren, dat in een eerste instantie onze woorden misschien als louter woorden klinken, maar als wij werkelijk in deze geest van de ware navolging van Jezus leven, vinden wij ook een manier om met onze sympathie nabij te zijn. Sympathie wil etymologisch gezien zeggen mee-lijden met de mens, door hem te helpen, door te bidden, en door zo het vertrouwen te wekken dat de goedheid van de Heer er ook is in de donkerste dalen. Zo kunnen wij het hart openen voor het Evangelie van Christus zelf, die de ware trooster is; het hart openen voor de Heilige Geest, die de "andere Trooster" wordt genoemd, de andere Parakleet, die helpt, die aanwezig is.
Wij kunnen het hart niet openen door onze woorden, maar door het grote onderricht van Christus, door zijn met-ons-zijn, en zo erbij helpen dat het lijden en de pijn werkelijk tot een genade worden van rijping, van communio met de Gekruisigde en verrezen Christus".
Francesco Annesi: Bisdom Rome, vijfdejaars, derde jaar theologie."Inderdaad, hoe moet dat? Wel, het lijkt mij dat wij moeten erkennen dat het goed is al het mogelijke te doen om het lijden van de mensheid te overwinnen en de mensen die lijden - het zijn er in de wereld zoveel - te helpen een goed leven te vinden en bevrijd te worden van het leed dat wij zelf dikwijls veroorzaken: de honger, de epidemieën, enz. Maar tegelijkertijd en met erkenning van deze plicht om ons in te moeten zetten ter bestrijding van het lijden dat wij zelf veroorzaken, moeten wij ook erkennen en begrijpen dat het lijden een wezenlijk onderdeel is van onze menselijke rijping.
Heiligheid, uit de Apostolische brief "Salvifici doloris[714]" van Johannes Paulus II, komt duidelijk naar voren hoezeer het lijden een bron van geestelijke rijkdom is voor allen die het aanvaarden en verenigen met wat Christus heeft geleden. Hoe kan de priester, in een wereld die elk geoorloofd en ongeoorloofd middel zoekt om iedere vorm van pijn uit te bannen, vandaag de dag getuigenis geven van de christelijke zin van het lijden en hoe moet hij zich gedragen jegens degene die lijdt zonder daarbij retorisch of pathetisch te zijn?
Ik denk aan de gelijkenis van de Heer over de graankorrel die in de aarde is gevallen, die alleen zo, door te sterven, vrucht kan dragen; en dit vallen in de aarde is niets iets van een ogenblik, maar is het proces van een heel leven. Als graan in de aarde vallen en zo sterven, getransformeerd worden, instrumenten zijn van God, zo vrucht dragen.
De Heer zegt niet toevallig tegen zijn leerlingen: de Mensenzoon moet naar Jeruzalem gaan om te lijden; wie daarom mijn leerling wil zijn, moet zijn kruis op zijn schouders nemen en mij zo volgen. In feite zijn wij een beetje zoals Petrus, die tegen de Heer zegt: Nee, Heer, dit mag U niet overkomen, U mag niet lijden. Wij willen het kruis niet dragen, wij willen een menselijker, mooier Rijk op aarde.
Daarmee heeft hij het helemaal mis: dat leert ons de Heer. Maar Petrus heeft veel tijd nodig gehad, misschien wel heel zijn leven, om het te begrijpen; daarom heeft die legende van Quo Vadis? iets waars in zich: leren dat juist in het gaan met het Kruis van de Heer de weg bestaat die vrucht draagt. Daarom, zou ik zeggen, moeten wij eerst zelf het mysterie van het Kruis begrijpen, alvorens tot anderen te spreken.
Annibale Caracci "Domine quo vadis?" (1601-1602).
Zeker, het christendom geeft ons blijdschap, want de liefde maakt blij. Maar de liefde is altijd ook een proces van zich verliezen en dus ook een proces van uit zichzelf uitgaan; in deze zin ook een pijnlijk proces, en alleen zo is de liefde schoon en doet zij ons rijpen en de ware blijdschap bereiken. Wie wil beweren dat het leven alleen maar blij en gemakkelijk is of wie zo'n leven belooft, liegt, want dat is de waarheid omtrent de mens niet; en het gevolg daarvan is dat men vervolgens moet vluchten in valse paradijzen en juist zo bereikt men niet de blijdschap maar de zelfdestructie.
Het christendom verkondigt ons de blijdschap, ja, maar deze blijdschap groeit alleen langs de weg van de liefde en deze weg van de liefde heeft met het Kruis van doen, met de communio met de gekruisigde Christus. Wanneer wij dit beginnen te begrijpen en aanvaarden, elke dag, want elke dag levert ons wel de een of andere onbevredigdheid op, de een of andere last die ook pijn veroorzaakt; wanneer wij deze school van de navolging van Christus aanvaarden, zoals de Apostelen op deze school hebben moeten leren, dan worden wij ook in staat de lijdenden te helpen.
Het is waar: het is altijd problematisch wanneer iemand die zelf min of meer goed gezond of in goede doen is, iemand anders moet troosten die door een groot leed is getroffen: door een ziekte of door het verlies van een geliefde. Ten overstaan van zulk leed dat wij allemaal kennen, lijkt haast onvermijdelijk alles pure retoriek en pathetisch. Maar, zou ik zeggen, als zulke mensen kunnen ervaren dat wij met hen meelijden, dat wij met hen het Kruis willen dragen in communio met Christus, vooral door met hen te bidden, en ook door hen bij te staan in een stilzwijgen dat vol meegevoel is, vol liefde, terwijl wij hen naar vermogen helpen, dan kunnen wij geloofwaardig worden.
Wij moeten dit accepteren, dat in een eerste instantie onze woorden misschien als louter woorden klinken, maar als wij werkelijk in deze geest van de ware navolging van Jezus leven, vinden wij ook een manier om met onze sympathie nabij te zijn. Sympathie wil etymologisch gezien zeggen mee-lijden met de mens, door hem te helpen, door te bidden, en door zo het vertrouwen te wekken dat de goedheid van de Heer er ook is in de donkerste dalen. Zo kunnen wij het hart openen voor het Evangelie van Christus zelf, die de ware trooster is; het hart openen voor de Heilige Geest, die de "andere Trooster" wordt genoemd, de andere Parakleet, die helpt, die aanwezig is.
Wij kunnen het hart niet openen door onze woorden, maar door het grote onderricht van Christus, door zijn met-ons-zijn, en zo erbij helpen dat het lijden en de pijn werkelijk tot een genade worden van rijping, van communio met de Gekruisigde en verrezen Christus".
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 6 Vraag 6: Welke raad kunt u ons geven om zo goed mogelijk aan onze priesterlijke dienst te beginnen?
6
Het andere belangrijke punt is tijd te nemen voor het Getijdengebed en daarmee voor innerlijke vrijheid: met al de lasten die er zijn, bevrijdt zij ons en helpt zij ons meer open te zijn en in diep contact te blijven met de Heer. Natuurlijk moeten wij alles doen wat het pastorale leven vraagt, het leven van een kapelaan, van een pastoor en van de andere priesterlijke ambten. Maar, zou ik zeggen, vergeet nooit deze vaste punten die de Eucharistie en het Getijdengebed zijn, zodat er in de dag een zekere orde ontstaat die, zo zei ik in het begin, ik niet altijd opnieuw hoef uit te vinden. "Serva ordinem et ordo servabit te" Letterlijk: Dien de orde en...Letterlijk: Dien de orde en de orde zal jou dienen, hebben we geleerd. Het is een waar woord!
Vervolgens is het belangrijk niet de communio met de andere priesters te verliezen, met de tochtgenoten en niet het contact te verliezen met het Woord van God, de meditatie. Hoe je dat doet? Ik heb een nogal eenvoudig recept: combineer de voorbereiding op de zondagse preek met de persoonlijke meditatie, zodat deze woorden niet alleen tot de anderen worden gesproken, maar werkelijk woorden zijn die door de Heer tegen mij zelf worden gezegd, en die gerijpt zijn in een persoonlijk gesprek met de Heer.
Om dat mogelijk te maken raad ik je aan er al op maandag mee te beginnen, want als je op zaterdag begint is het te laat, wordt de voorbereiding gehaast, en ontbreekt misschien de inspiratie, omdat je andere dingen aan je hoofd hebt. Daarom, zou ik zeggen, lees op maandag al eenvoudig de lezingen door van de komende zondag die misschien heel ontoegankelijk lijken. Een beetje zoals die stenen van Massa en Meriba, waar Mozes zei: "Hoe zou er water kunnen komen uit deze stenen?" (Num. 20, 10)[b:Num. 20, 10] Vgl. Num. 20, 10: "Zullen wij...Vgl. Num. 20, 10: "Zullen wij voor mensen als jullie water uit deze rots laten stromen?"
Ze zo laten, toelaten dat het hart ze verwerkt, deze lezingen. In het onderbewuste werken de woorden en komen elke dag een beetje terug. Het spreekt van zelf dat er, voor zover mogelijk, ook boeken geraadpleegd moeten worden. En door dit innerlijk verwerken, dag na dag, zul je merken dat er geleidelijk aan een antwoord rijpt; geleidelijk aan gaat dit woord voor je open. En omdat ik een tijdgenoot ben, wordt het ook een woord voor de anderen. Vervolgens kan ik beginnen om datgene wat ik in mijn theologische taal inzie, te vertalen in de taal van de anderen, maar de fundamentele gedachte blijft toch dezelfde, voor de anderen en voor mij.
Zo kan men een voortdurende, stilzwijgende ontmoeting hebben met het Woord, die niet veel tijd vraagt, die wij misschien niet hebben. Maar houdt een beetje tijd daarvoor vrij: zo rijpt niet alleen een homilie voor de zondag, voor de anderen, maar wordt mijn eigen hart door het woord van de Heer geraakt. Zo blijf ik in contact (met Hem), ook in een situatie waar de beschikbare tijd misschien gering is.
Ik zou nu niet te veel raad durven geven, want het leven in de grote stad Rome is wel een beetje verschillend van het leven dat ik vijftig jaar geleden heb geleefd in ons Beieren. Maar ik denk dat het wezenlijke precies hierin ligt: Eucharistie, de dienst van de lezingen, het gebed en de samenspraak met de Heer, al is het maar kort, elke dag, over zijn Woorden die ik moet verkondigen. En van de andere kant nooit de vriendschap met de priesters uit het oog verliezen, en ook niet het luisteren naar de stem van de levende Kerk; en, uiteraard, de beschikbaarheid voor de mensen die mij zijn toevertrouwd, want juist van deze mensen met hun lijden, hun ervaringen met het geloof, hun twijfels en moeilijkheden, kunnen ook wij leren God te zoeken en te vinden; onze Heer Jezus Christus te vinden".
Marco Ceccarelli: Bisdom Rome, diaken (al dicht bij de priesterwijding die zal plaatsvinden op 29 april a.s.)"Wel, hier in het seminarie hebben jullie een goed ingedeeld leven. Ik zou zeggen, als eerste punt, dat het belangrijk is om ook in het leven als herders van de Kerk, in het dagelijkse leven als priester, zoveel mogelijk een zekere orde te bewaren: dat de Mis nooit ontbreekt - zonder Eucharistie is een dag niet compleet en daarom groeien wij al in het seminarie op met deze dagelijkse liturgie; mij lijkt het heel belangrijk met de Heer te zijn in de Eucharistie, wat geen beroepsplicht moet zijn, maar een plicht die inwendig wordt gevoeld, dat de Eucharistie nooit mag ontbreken.
Heiligheid, over een paar maanden zullen mijn kameraden en ik priester gewijd worden. We zullen dan van het goed door regels gestructureerde leven van het seminarie overgaan naar de veel lossere situatie in onze parochies. Welke raad kunt u ons geven om zo goed mogelijk aan onze priesterlijke dienst te beginnen?
Het andere belangrijke punt is tijd te nemen voor het Getijdengebed en daarmee voor innerlijke vrijheid: met al de lasten die er zijn, bevrijdt zij ons en helpt zij ons meer open te zijn en in diep contact te blijven met de Heer. Natuurlijk moeten wij alles doen wat het pastorale leven vraagt, het leven van een kapelaan, van een pastoor en van de andere priesterlijke ambten. Maar, zou ik zeggen, vergeet nooit deze vaste punten die de Eucharistie en het Getijdengebed zijn, zodat er in de dag een zekere orde ontstaat die, zo zei ik in het begin, ik niet altijd opnieuw hoef uit te vinden. "Serva ordinem et ordo servabit te" Letterlijk: Dien de orde en...Letterlijk: Dien de orde en de orde zal jou dienen, hebben we geleerd. Het is een waar woord!
Vervolgens is het belangrijk niet de communio met de andere priesters te verliezen, met de tochtgenoten en niet het contact te verliezen met het Woord van God, de meditatie. Hoe je dat doet? Ik heb een nogal eenvoudig recept: combineer de voorbereiding op de zondagse preek met de persoonlijke meditatie, zodat deze woorden niet alleen tot de anderen worden gesproken, maar werkelijk woorden zijn die door de Heer tegen mij zelf worden gezegd, en die gerijpt zijn in een persoonlijk gesprek met de Heer.
Om dat mogelijk te maken raad ik je aan er al op maandag mee te beginnen, want als je op zaterdag begint is het te laat, wordt de voorbereiding gehaast, en ontbreekt misschien de inspiratie, omdat je andere dingen aan je hoofd hebt. Daarom, zou ik zeggen, lees op maandag al eenvoudig de lezingen door van de komende zondag die misschien heel ontoegankelijk lijken. Een beetje zoals die stenen van Massa en Meriba, waar Mozes zei: "Hoe zou er water kunnen komen uit deze stenen?" (Num. 20, 10)[b:Num. 20, 10] Vgl. Num. 20, 10: "Zullen wij...Vgl. Num. 20, 10: "Zullen wij voor mensen als jullie water uit deze rots laten stromen?"
Ze zo laten, toelaten dat het hart ze verwerkt, deze lezingen. In het onderbewuste werken de woorden en komen elke dag een beetje terug. Het spreekt van zelf dat er, voor zover mogelijk, ook boeken geraadpleegd moeten worden. En door dit innerlijk verwerken, dag na dag, zul je merken dat er geleidelijk aan een antwoord rijpt; geleidelijk aan gaat dit woord voor je open. En omdat ik een tijdgenoot ben, wordt het ook een woord voor de anderen. Vervolgens kan ik beginnen om datgene wat ik in mijn theologische taal inzie, te vertalen in de taal van de anderen, maar de fundamentele gedachte blijft toch dezelfde, voor de anderen en voor mij.
Zo kan men een voortdurende, stilzwijgende ontmoeting hebben met het Woord, die niet veel tijd vraagt, die wij misschien niet hebben. Maar houdt een beetje tijd daarvoor vrij: zo rijpt niet alleen een homilie voor de zondag, voor de anderen, maar wordt mijn eigen hart door het woord van de Heer geraakt. Zo blijf ik in contact (met Hem), ook in een situatie waar de beschikbare tijd misschien gering is.
Ik zou nu niet te veel raad durven geven, want het leven in de grote stad Rome is wel een beetje verschillend van het leven dat ik vijftig jaar geleden heb geleefd in ons Beieren. Maar ik denk dat het wezenlijke precies hierin ligt: Eucharistie, de dienst van de lezingen, het gebed en de samenspraak met de Heer, al is het maar kort, elke dag, over zijn Woorden die ik moet verkondigen. En van de andere kant nooit de vriendschap met de priesters uit het oog verliezen, en ook niet het luisteren naar de stem van de levende Kerk; en, uiteraard, de beschikbaarheid voor de mensen die mij zijn toevertrouwd, want juist van deze mensen met hun lijden, hun ervaringen met het geloof, hun twijfels en moeilijkheden, kunnen ook wij leren God te zoeken en te vinden; onze Heer Jezus Christus te vinden".
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/1772-de-bisschop-en-zijn-seminaristen-nl