Inhoudsopgave
- Inhoud
1
I.
Nu het Paasfeest nadert, zeer geliefden, breekt de vasten weer aan, die er naar gewoonte aan vooraf gaat en die ons veertig dagen lang voor de heiliging van lichaam en ziel doet ijveren. Want nu wij het grootste feest van alle feesten weer gaan vieren, moeten wij ons door zulk een levenswijze voorbereiden, dat wij medegestorven blijken te zijn in het lijden van Hem, in Wiens verrijzenis wij mede ten leven zijn gewekt volgens het woord van den zaligen Apostel Paulus: "Gij zijt immers gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Als Christus, uw Leven, nu verschijnen zal, dan zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid". Hoe delen wij echter anders in den dood van Christus, dan door op te houden te zijn wat wij waren? Of wat is onze gelijkvormigheid met Zijn verrijzenis anders dan het afleggen van den ouden staat? Wie derhalve het geheim van zijn verlossing begrijpt, moet zich ontdoen van de ondeugden van het vlees, en alle onreinheid der zonde van zich af werpen om te schitteren door het kleed der deugd, wanneer hij moet binnentreden voor het bruiloftsmaal. Want ofschoon de goedheid van den Bruidegom allen uitnodigt om deel te nemen aan het koninklijk feestmaal, moeten alle genodigden er toch voor zorgen, dat zij de heilige spijzen, die hun geboden worden, niet onwaardig blijken te zijn. Sommigen echter maken misbruik van Gods geduld, en hoewel zij voor hun geweten niet vrijuit gaan, worden zij gerustgesteld door het lang uitblijven van hun straf, ofschoon de wraak juist wordt uitgesteld, om tijd te geven tot verbetering. Laat niemand dan, enkel omdat hij niet gekregen heeft wat hij verdiend heeft, dralen om de barmhartigheid van onzen God aan te grijpen, Die niet den dood des zondaars wil, maar enkel dat hij zich bekere en leve". Want alles wat uitgesteld wordt, wordt nog niet afgesteld, en men is nog niet ontkomen aan zijn veroordeling, als men niet om mededogen gevraagd heeft. Niet allen hebben ongetwijfeld evenveel reden om dit mededogen in te roepen, daar de ene zonde van de andere en de ene misdaad van de andere op velerlei wijzen en in velerlei maten verschilt. Maar omdat alle gelovigen naar de volmaakte onschuld en naar de volkomen reinheid moeten streven, om waardig te zijn tot het gezelschap van hen gerekend te worden, van wie gezegd wordt: "Zalig de zuiveren van harte, want zij zullen God zien", moeten zij er zich met alle volharding en kracht op toeleggen om alles, wat het binnenste van hun geweten bevlekt en alles, wat den blik van den geest verduistert, door de meest nauwkeurige zuiveringen te verdelgen. Want hoewel er geschreven staat: "Wie zal er zich op beroemen een kuis hart te hebben of zuiver te zijn van zonde", moet men toch niet wanhopen de reinheid te kunnen verkrijgen, die, wanneer zij steeds gevraagd wordt, steeds ontvangen wordt, en behoeft men geen veroordelend vonnis meer te vrezen over datgene, wat door de schuldbelijdenis gezuiverd is.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
II.
Dit is, zeer geliefden, wat alle kinderen der Kerk in hun gebed volgens de leer des Heren eenparig zeggen: "Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren", daar niemand zo heilig, niemand zo rechtschapen is, dat hij tijdens dit leven, dat een voortdurende bekoring is, voor geen enkele zonde vergiffenis zou behoeven. Van alle kanten is men omgeven door gevaren voor ontelbare misstappen, en door een geoorloofd gebruik der dingen komt men tot onmatige buitensporigheden, zodra langs de zorg voor de gezondheid het genot van de wellust binnensluipt, en niet toereikend is voor de begeerte, wat voldoende kan zijn voor de natuur. Hieruit komt de nooit verzadigbare hebzucht voort, hieruit ontspringt de zucht om zich boven anderen te verheffen; een zucht, die naar gelang zij afhankelijk is van haar oorsprong of van haar vrucht, den hoogmoed nu eens tot kind, dan weer tot vader heeft. Welke deugd kan men echter beter tegenover deze en andere bekoringen stellen, die veelvuldig en eindeloos met elkaar in verband staan, dan de zelfbeheersing, die voor het welzijn van ziel en lichaam, dat gevoed en in stand gehouden moet worden, wasdom geeft en kracht. Vandaar dat in de hemelse levenswijze der Kerk de door God ingestelde vasten van veel nut is om te bereiken, dat tegelijk met de onderwerping van de vleselijke lust door de wetten der zelfbeheersing ook de innerlijke hartstocht getemperd wordt en de geest zich van ongerechtigheid onthoudt, zoals het lichaam zich onthoudt van spijs. De Heer zegt immers: "Zalig zij, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden". Het volk Gods bezit dus zijn geestelijke feestmalen en kuise genoegens, die het tot zijn heil nastreeft en waarnaar het op loffelijke wijze verlangt, daar eenieder, die volgens het prijzend woord van den profeet: "Proeft en ziet, hoe zoet de Heer is" de zoetheid van Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid, waardoor geheel Zijn voorzienigheid geregeld wordt, in zijn hart geproefd heeft en de ondervinding der hemelse vreugden heeft opgedaan, welke door geen tegenzin ooit verminderd wordt, de vergankelijke en tijdelijke goederen door zijn bewondering voor de eeuwige zal verachten en branden zal door dat vuur, hetwelk Gods liefde ontsteekt. Dan zal de Heilige Geest, wanneer de koude veranderd is in warmte en de nacht in licht verkeert, door één enkele werking in de zielen der gelovigen de duisternis verdrijven en de zonde vernietigen.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
III.
Daar nu de zelfbeheersing, de moeder der deugden, dergelijke vruchten voortbrengt, en hen, die zich van ondeugden onthouden, tot onuitsprekelijke genietingen voert, moeten wij nu met meer ijver, zeer geliefden, de hemelse geboden opvolgen; en, daar heel het Paasmysterie tot vergiffenis der zonden is ingesteld, moeten wij navolgen, wat wij verlangen te vieren. Want de barmhartige en rechtvaardige Heer belooft Zijn mededogen zó, dat Hij het ook als plicht oplegt aan hen, die Hij spaart. Als Hij ons immers de richtlijnen uitlegt, volgens welke Hij wil, dat wij tot den Vader bidden, zegt Hij: Als gij aan de mensen hun zonden zult hebben vergeven, zal ook uw Vader, Die in den hemel is, u uw zonden vergeven. Als gij echter niet aan de mensen vergeven hebt, zal ook uw vader u uw zonden niet vergeven". Een volkomen rechtvaardige en goedgunstige voorwaarde, waardoor de mens deelachtig wordt aan de goddelijke macht, zodat Hij Gods uitspraak volgens zijn eigen wil bepaalt en den Heer aan zich verplicht door het oordeel, waarmee hij zelf zijn medeknecht geoordeeld zal hebben. Zowel in onderhorigen als in gelijken moet men de gemeenschappelijke natuur liefhebben: en daar niemand niet zondigt, mag niemand onbarmhartig zijn: laten wij niet met tegenzin verlenen, wat wij zelf met dankbaarheid ontvangen hebben, opdat wij ofwel door het geven van aalmoezen, ofwel door het kwijtschelden van misstappen, naarmate wij barmhartiger geweest zijn, des te volmaakter in de onschuld mogen zijn. Door onzen Heer Jesus Christus, Die leeft en heerst met den Vader en den Heiligen Geest in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/9080-12e-preek-over-de-veertigdaagse-vasten-nl