II.
In deze eenheid der heiligen, zeer geliefden, waar men hetzelfde bemint, hetzelfde liefheeft, hetzelf de denkt, is geen plaats voor hoogmoedigen, noch voor afgunstigen, noch voor gierigaards ; en wat het ook moge zijn wat de trots doet roemen, de toorn doet woeden, of de wellust losbandig maakt, het wordt niet tot het verbond van Christus maar tot de partij van den duivel gerekend en ver verdreven van de woonplaats der vroomheid. Daarom briest die tegenstander der onschuld en vijand van den vrede, en daar hij zelf geen stand gehouden heeft in de waarheid, en al de heerlijkheid van zijn natuur verloren heeft, toen hij hoogmoedig werd, voelt hij zich gegriefd door het feit, dat de mens door Gods barmhartigheid hersteld wordt en in die rijkdom wordt binnengeleid, die hij zelf verloren heeft. Geen wonder, dat de bewerker zelf der zonde door de rechtschapenheid van hen, die goed handelen, gekweld, en door de standvastigheid van hen, die hij niet ten val kan brengen, gefolterd wordt, aangezien er onder de mensen gevonden worden, die hem navolgen in deze daden van afgunst. Velen immers zijn, jammer genoeg, jaloers op den vooruitgang van anderen en daar zij weten dat de ondeugden mishagen aan de deugden, keren zij hun haat tegen hen, wier voorbeeld zij niet volgen. De dienaren Gods en leerlingen der waarheid echter, beminnen zelfs hen, die niet op hen gelijken en verklaren den oorlog veeleer aan de ondeugden dan aan de mensen, daar zij geen kwaad met kwaad vergelden, maar altijd de bekering der zondaars verhopen. Het is immers zeer schoon en vergelijkbaar met de goddelijke goedgunstigheid, dat ieder zichzelf in een ander herkent en zijn eigen natuur zelfs in zijn vijand liefheeft. Wij kennen er dan ook zeer velen, die van een zeer slecht, weer tot een zeer goed gedrag gekomen zijn, van dronkaards matig, van wreed barmhartig, van roofzuchtig mild, van onbeheerst kuis, en van heftig kalm geworden zijn. Daar de Heer nu zegt: "Ik ben geen rechtvaardigen komen roepen, maar zondaars'. is het aan geen enkel christen geoorloofd om iemand te haten, daar niemand gered wordt tenzij door de vergiffenis der zonden, en wij niet weten, hoe kostbaar de geestelijke genade hen zal maken, die een vleselijke wijsheid waardeloos gemaakt heeft.