Inhoudsopgave
- Inhoud
1
I.
Wij hebben ongetwijfeld den plicht, zeer geliefden, om altijd wijs en heilig te leven en onze verlangens en daden op datgene te richten, waarvan wij weten, dat het welgevallig is aan de goddelijke gerechtigheid; maar nu die dagen naderen, waaraan de geheimen van ons heil voor ons een grotere luister gegeven hebben, moeten wij onze harten met nog meer zorg reinigen en ons met nog groter ijver op de beoefening der deugden toeleggen. Want zoals deze mysteries zelf in zeker opzicht groter zijn dan de overige, zo moet ook onze plichtsbetrachting onze gewone maat in iets overtreffen; en naarmate iemand een verhevener feest gaat vieren, moet hij daarbij zelf ook beter voorbereid verschijnen. Als men het immers redelijk en, tot op zekere hoogte, godsdienstig vindt om zich op een feestdag in een schoner gewaad te vertonen en door de kleding van het lichaam de blijdschap van den geest te uiten; als wij op zo'n feestdag ook het huis des gebeds, zoveel wij vermogen, met rijker tooi en schitterender pracht versieren, is het dan niet passend, dat de christenziel, die de ware en levende tempel van God is, haar edele gestalte op kundige wijze met schoonheid omkleedt en, nu zij het geheim van haar verlossing gaat vieren, met alle omzichtigheid tracht te voorkomen, dat enige smet van het kwaad haar bezoedelt, of een rimpel van een onoprecht hart haar ontsiert? Want welk nut heeft een verzorgd uiterlijk, dat den indruk maakt van deugdzaamheid, als het innerlijke van den mens bevlekt is met de onreinheid van bepaalde ondeugden? Alles derhalve wat de reinheid der ziel en den spiegel des geestes verduistert, moet met zorg worden afgewist en - om het beeld te gebruiken - door wrijving weer helder worden gemaakt. Laat elkeen zijn geweten onderzoeken, en stelling nemen tegenover zichzelf door een uitspraak van zijn eigen rechtbank. Laat hij toezien of hij in het binnenste van zijn hart dien vrede vindt, welke Christus geeft, of geen begeerte van het vlees strijdt tegen het verlangen van den geest, of hij geen minachting heeft voor het nederige, of hij niet naar het hoogmoedige streeft, of hij geen genot vindt in onrechtvaardige winst, of hij zijn vreugde niet telt in een onmatigen aanwas van zijn bezit, of hij niet gekweld wordt door het geluk van anderen of zich verheugt in het ongeluk van zijn vijand. En wanneer hij misschien geen enkele van deze hartstochten in zich heeft aangetroffen, laat hij dan eens met oprechtheid onderzoeken, door welk soort gedachten hij voortdurend wordt beziggehouden; of hij in geen ijdele denkbeelden behagen schept, en zijn geest zo snel mogelijk afwendt van hetgeen hem bekoort tot zijn verderf. Want door geen verlokkingen beroerd te worden, door geen begeerten geprikkeld te worden, dat komt niet toe aan dit leven, hetwelk één grote bekoring is en waardoor hij zonder twijfel overwonnen wordt, die niet vreest er door overwonnen te worden. Want het is hoogmoedig om te veronderstellen, dat men gemakkelijk de zonde achterwege kan laten, daar deze veronderstelling zelf een zonde is volgens het woord van den zaligen Apostel Joannes: "Als wij beweren, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij ons zelf en is de waarheid niet in ons."
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
II.
Dat niemand derhalve zichzelf bedriege, zeer geliefden, dat niemand zichzelf misleide ; en laat niemand zozeer vertrouwen op de reinheid van zijn eigen hart, dat hij meent aan geen gevaren van bekoringen meer onderhevig te zijn ; want de altijd waakzame bekoorder belaagt juist hen met scherpzinniger listen, die, naar hij ziet, zich het meest van zonden onthouden. Want wien zou hij zijn listen besparen, die het gewaagd heeft om ook den Heer der heerlijkheid zelf met zijn sluw bedrog te bekoren ? Hij had gezien, hoe zijn hoogmoed door de nederigheid van den Heer Jesus bij Zijn doop vertreden was; hij had uit de veertigdaagse vasten begrepen, dat hier iedere begeerte van het vlees afwezig was, en toch gaf de boze geest zijn kwade listen niet op en verwachtte hij zoveel van de onbestendigheid van onze natuur, dat het voor hem vaststond, dat iemand die, naar hij uit ondervinding wist, een waarachtige mens was, een zondaar zou kunnen worden. Als de duivel zich derhalve niet ontzien heeft, zijn bedriegelijke hinderlagen zelfs tegen onzen Heer en Zaligmaker te richten, hoeveel te meer zal hij het dan wagen om den strijd aan te binden met de zwakheid van ons, die hij nu met nog heviger haat en nog woedender nijd vervolgt, sedert wij in het doopsel aan hem verzaakt hebben en wij als kinderen van een geslacht, dat hij in zijn macht had, door de goddelijke wedergeboorte in een nieuw schepsel veranderd zijn. Daar de oude vijand derhalve, zolang wij met het sterfelijk vlees omkleed zijn, niet ophoudt ons overal de strikken der zonden te spannen en vooral dan tegen Christus' ledematen te woeden, wanneer zij heiliger geheimen moeten vieren, heeft de Heilige Geest te recht door zijn onderricht het Christenvolk het voorschrift ingeprent, zich door een onthouding van veertig dagen op het Paasfeest voor te bereiden. De aard van deze reiniging nodigt ons reeds uit om ons aan haar heilzame werking te onderwerpen en spoort ons aan tot nauwgezetheid in de voorgenomen versterving. Want hoe heiliger elkeen deze dagen zal hebben doorgebracht, des te godvruchtiger zal hij later lijken het Pasen des Heren geëerd te hebben.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
III.
Laten wij dan in de dagen der heilige Vasten de werken van naastenliefde, die altijd onze zorg verdienen, in nog groter getale ten uitvoer brengen. "Laten wij barmhartig zijn voor allen maar vooral voor de huisgenoten des geloofs",) om zo zelfs bij het uitdelen van aalmoezen de goedheid van den hemelen Vader na te volgen, Die Zijn zon doet opgaan over goeden en kwaden en het laat regenen over gerechtigen en ongerechtigen. Ofschoon men dus op de eerste plaats de armoede der gelovigen te hulp moet komen, moet men toch ook medelijden hebben met de ellende van hen, die het Evangelie nog niet hebben aangenomen; want in alle mensen moet men onze gemeenschappelijke natuur liefhebben, welke ons zelfs gunstig moet stemmen voor hen, die, onder elke omstandigheden ook, aan ons onderworpen zijn, vooral als zij reeds door dezelfde genade herboren en door denzelfden losprijs van Christus' Bloed zijn vrijgekocht. Ook met dezen immers hebben wij gemeen, dat wij geschapen zijn naar Gods beeld, en noch door hun lichamelijken oorsprong noch door hun geestelijke geboorte zijn zij van ons gescheiden. Door denzelfden Geest worden wij geheiligd, wij leven door hetzelfde geloof, wij verzamelen ons rond dezelfde geheimen. Laten wij deze eenheid niet versmaden, laten wij zulk een gemeenschap niet minachten, maar laten wij op alle gebied zachtzinniger gestemd worden juist door dit bewustzijn, dat ons de onderwerping van hen ten dienste staat, met wie wij samen in eenzelfde dienstbaarheid onderworpen zijn aan één Heer. Als dan ook sommigen van dezen hun meesters beledigd hebben door vergrijpen van ernstiger aard, mogen zij nu dan in de dagen der verzoening vergiffenis verkrijgen. Laat de erbarming de gestrengheid wegnemen, en de vergiffenis de wraak te niet doen. Houdt niemand meer opgesloten in de gevangenis, houdt niemand meer in hechtenis in den kerker, daar onze God Zijn barmhartigheid beloofd heeft met dit voorbehoud, dat alleen hij vergiffenis van zijn eigen zonden zal weten te verkrijgen, die eerst die van anderen zal hebben vergeven. Mogen de oorzaken van onenigheid, zeer geliefden, en de prikkels tot vijandschap vernietigd worden. Laat de haat eindigen, de veten uitdoven, en laten alle ledematen van Christus zich verenigen in de eenheid der liefde "Zalig immers de vreedzamen, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden"; en niet alleen kinderen maar ook erfgenamen, en wel mede-erfgenamen met Christus, Die leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/9037-3e-preek-over-de-veertigdaagse-vasten-nl