Inhoudsopgave
- Inhoud XV
1
I.
Met vertrouwen sporen wij u aan, zeer geliefden, tot werken van godsvrucht, omdat wij uit ondervinding weten, dat gij gaarne aanvaardt, wat wij u voorhouden. Door Gods onderricht immers weet en beseft gij, dat het onderhouden der goddelijke geboden aan uw eeuwige vreugde ten goede zal komen. Daar de menselijke broosheid echter in het opvolgen van deze geboden zeer vaak vermoeid raakt en door haar wankele zwakheid in vele dingen misdoet, heeft de barmhartige en liefderijke Heer ons artsenijen en hulpmiddelen gegeven, waardoor wij vergiffenis zouden kunnen verkrijgen. Wie zou immers aan zoveel verlokkingen der wereld, aan zoveel hinderlagen van den duivel en tenslotte aan zoveel gevaren van zijn eigen wispelturigheid kunnen ontsnappen, als de goedertierenheid van den eeuwigen Koning ons niet liever wilde herstellen dan verderven? Want ook zij, die, reeds verlost en reeds herboren, kinderen van het licht geworden zijn, kunnen, zolang zij nog worden opgehouden in deze wereld, die geheel in kwaad verkeert, zo lang het vergankelijke en tijdelijke de zwakheid van hun vlees blijft aanlokken, deze dagen niet zonder bekoring doorlópen. En niet gemakkelijk valt iemand een overwinnig ten deel, die zo onbloedig is, dat hij temidden der vele vijanden en veelvuldige schermutselingen, zelfs als hij aan den dood ontsnappen zou, ook vrij blijft van iedere wonde. Ter genezing nu van de letsels, welke zij, die met den onzichtbaren vijand strijden, vaak oplopen, moet men voornamelijk drie geneesmiddelen aanwenden: de volharding in het gebed, de zelftuchtiging door het vasten, en de vrijgevigheid bij het geven van aalmoezen: als deze gezamenlijk worden aangewend, wordt God verzoend, de schuld uitgedelgd en de bekoorder teruggeslagen. Ongetwijfeld moet de gelovige zich te allen tijde met deze beschermde hulpmiddelen omringen, maar hij moet dán met nog meer ijver zijn voorzorgen nemen, als die dagen zijn aangebroken, welke in het bijzonder tot deze werken van vroomheid bestemd zijn.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
II.
Tot het getal van die dagen behoort ook de plechtige vasten van deze tiende maand , welke wij niet mogen achterwege laten onder voorwendsel, dat zij uit de naleving der Oude Wet is overgenomen, alsof zij tot die dingen zou behoren, welke samen met de spijswetten, met de verschillende afwassingen en met de offers van vogels en vee hebben opgehouden te bestaan. Want zodra die dingen, welke een voorafbeelding van de toekomstige gebeurtenissen in zich droegen, vervuld waren, was hun betekenis voleind. Het nut van het vasten echter is door de genade van het Nieuwe Testament niet tot iets ijdels gemaakt, maar deze heeft de zelfbeheersing, die ziel en lichaam steeds ten goede zal komen, met vrome plichtsbetrachting overgenomen. Want evenals steeds in het verstand der Christenen gegrift zal blijven: "Den Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen", en: "Gij zult den Heer uw God beminnen uit geheel uw hart", en: "Gij zult uw naaste beminnen gelijk uzelf" , en de overige geboden van dien aard: zo wordt ook datgene wat in diezelfde boeken is vastgesteld over het vasten, als heiliging en genezing, door geen enkele uitlegging te niet gedaan. Te allen tijde immers en op alle wegen van het leven in deze wereld, maakt het vasten ons sterker tegen de zonden, overwint het vasten de begeerten, verdrijft het de bekoringen, doet het den hoogmoed buigen, brengt het den toorn tot bedaren, en doet het alle neigingen van den goeden wil uitgroeien tot de rijpheid van hun volle kracht, als het tenminste de welwillendheid der liefde tot zijn gemeenschap wil toelaten en zich wijselijk wil wijden aan de werken van barmhartigheid. Want vasten zonder liefdadigheid is niet zozeer een reiniging der ziel als wel een kwelling van het vlees; en men moet het meer aan gierigheid dan aan zelfbeheersing toeschrijven, als iemand zich zó zijn spijs ontzegt, dat hij zich tevens van liefde onthoudt. Ons vasten, zeer geliefden, moet dan ook overvloedige vruchten van mildheid voortbrengen en vruchtbaar zijn aan rijke giften voor de armen van Christus. Ook de minder vermogenden moeten bij dit werk niet aarzelen, omdat zij slechts weinig van hun bezit kunnen afnemen. De Heer kent de middelen van allen en de rechtvaardige Doorgronder der harten weet volgens welke maatstaf elkeen iets heeft bijgedragen. Ongelijke vermogens kunnen wel geen gelijke aalmoezen verschaffen, maar vaak evenaren gaven elkander in verdiensten, hoewel zij verschillen in kosten, daar de gezindheid gelijk kan zijn ook daar, waar het vermogen ongelijk is. Laten wij dan, om dit met Gods hulp en met vrome toewijding te kunnen volvoeren, woensdag en vrijdag vasten en zaterdag bij den zaligen Apostel Petrus de nachtwake vieren, opdat wij geholpen door zijn gebeden, in alles Gods barmhartigheid moge verdienen.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/9017-4e-preek-over-de-vasten-van-december-nl