Redemptoris Mater
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Redemptoris Mater
Moeder van de Verlosser
Paus Johannes Paulus II
25 maart 1987
Pauselijke geschriften - Encyclieken
Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk / Stichting Verkondiging, Roermond
Vertaling uit het Italiaans en Latijn
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
april 1987
Stichting Verkondiging
20 juli 2022
713
nl
Referenties naar dit document: 10
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inleiding
1
De MOEDER van de VERLOSSER heeft een zeer bepaalde plaats in het heilsplan, want “toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, opdat Hij hen die onder de wet stonden zou bevrijden, opdat wij de rang van zonen zouden verkrijgen. En het bewijs dat ge zonen zijt: Hij heeft de Geest van zijn Zoon in ons hart gezonden, die roept: Abba, Vader!” (Gal. 4, 4-6) [b:Gal. 4, 4-6]. Met deze woorden van de apostel Paulus, welke het tweede Vaticaans concilie aanhaalt aan het befin van de uiteenzetting over de heilige Maagd Maria vgl: en het gehele achtste hoofdstuk, getiteld “De heilige Maagd en Moeder van God in het mysterie van Christus en de Kerk”. [[[617|52]]], wil ook ik mijn overwegingen beginnen over de betekenis die Maria heeft in het mysterie van Christus, en over haar werkdadige en voorbeeldige tegenwoordigheid in het leven van de Kerk. Het zijn immers woorden die zowel de van de Vader gedenken als de zending van de Zoon, de gave van de Geest, de vrouw uit wie de Verlosser geboren werd, en ons goddelijk kindschap, in het mysterie van de “volheid van de tijd” De uitdrukking “volheid van.. De uitdrukking “volheid van de tijd (πλÞρωμα ζοà γρüνου) vertoont overeenkomst met verwante uitdrukkingen van het Jodendom, zowel in de bijbel (vgl. Gen. 29, 21; 1 Sam. 7, 12; Tobit 13, 5) als daarbuiten, en vooral van het Nieuwe Testament (vgl. Marc. 1, 15; Luc. 21, 24; Joh. 7, 8; Ef. 1, 10). Vanuit formeel oogpunt duidt zij niet slechts de afsluiting van een chronologisch proces aan, maar vooral de rijping of de voltooiing van een periode die bijzonder belangrijk is omdat zij gericht is op de vervulling van een verwachting welke dus een eschatologische dimensie krijgt. Gezien Galaten 4, 4 en de context hiervan is het de komst van Gods Zoon die openbaart dat de tijd om zo te zeggen de maat volgemaakt heeft; de periode die getekend is door de belofte welke aan Abraham is gedaan, alsmede door de wet die door tussenkomst van Mozes is gegeven, heeft haar hoogtepunt bereikt, in deze zin dat Christus de goddelijke belofte vervult en de oude wet overstijgt. Deze volheid duidt het ogenblik aan dat van alle eeuwigheid is vastgesteld en waarop de Vader zijn Zoon gezonden heeft, “opdat alwie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben” (Joh. 1, 1.14) [b:Joh. 1, 1.14] en onze broeder is geworden. Zij duidt het ogenblik aan waarop de heilige Geest, die reeds de volheid van de genade had uitgestort in Maria van Nazaret, in haar maagdelijke schoot de menselijke natuur van Christus vormde. Zij geeft het ogenblik aan waarop door de intrede van het eeuwige in het tijdelijke de tijd verlost wordt, vervuld wordt met het mysterie van Christus en definitief “heilstijd” wordt. Zij geeft tenslotte het mysterievolle begin aan van de weg van de Kerk. Inderdaad begroet de Kerk in de liturgie Maria van Nazaret haar begin Vgl. Romeins Missaal,.. Vgl. Romeins Missaal, Prefatie van 8 december, Onbevlekte Ontvangenis van de heilige Maagd Maria vgl: XV, 93-94: PL 16, 342 [[[1068]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|68]]] , omdat zij ziet dat in de gebeurtenis van de onbevlekte ontvangenis de heilsgenade van Pasen zich reeds van te voren aftekent in haar edelste lid. En vooral omdat zij in het gebeuren van de menswording Christus en Maria onverbrekelijk tezamen ontmoet, Hem die haar Heer en Hoofd is, en haar die door het uitspreken van het eerste fiat van het Nieuwe Verbond voorafbeelding is van de Kerk als bruid en moeder.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=
Onbevlekte Ontvangenis van Maria ->=geentekst=
Maria is aanwezig in de geloofsweg van de Christenen ->=geentekst=
Gesterkt door de aanwezigheid van Christus (Mt. 28, 20) [[b:Mt. 28, 20]] is de Kerk in de tijd onderweg naar de voleinding der tijden en gaat zij haar Heer die komt tegemoet. Maar op deze weeg – ik wil dit onmiddellijk duidelijk maken – gaat zij voort in de voetsporen van de Maagd Maria die ”is voortgegaan op de pelgrimstocht van het geloof en de vereniging met haar Zoon standvastig heeft volgehouden tot onder het kruis” Lumen Gentium [[617|58]].
Ik herhaal deze veelbetekenende en veelzeggende woorden uit de constitutionele Lumen Gentium [617], die in haar laatste hoofdstuk een doeltreffende samenvatting biedt van de leer van de Kerk over de Moeder van Christus, die zij vereert als haar allerliefste moeder en als haar beeld in het geloof, de hoop en de liefde.
Mijn grote voorganger Paulus VI heeft kort na het concilie opnieuw over de allerheiligste Maagd willen spreken; in het encycliek Christi Matri Rosarii [784] en vervolgens in de apostolische exhortaties Signum Magnum [765] en Marialis Cultus [598] heeft hij de fundamenten en criteria uiteengezet van die speciale verering die de Moeder van Christus in de Kerk ontvangt, alsmede de verschillende vormen van mariale devotie – liturgische, privé en volksdevoties – die beantwoorden aan de geest van het geloof.
Ik herhaal deze veelbetekenende en veelzeggende woorden uit de constitutionele Lumen Gentium [617], die in haar laatste hoofdstuk een doeltreffende samenvatting biedt van de leer van de Kerk over de Moeder van Christus, die zij vereert als haar allerliefste moeder en als haar beeld in het geloof, de hoop en de liefde.
Mijn grote voorganger Paulus VI heeft kort na het concilie opnieuw over de allerheiligste Maagd willen spreken; in het encycliek Christi Matri Rosarii [784] en vervolgens in de apostolische exhortaties Signum Magnum [765] en Marialis Cultus [598] heeft hij de fundamenten en criteria uiteengezet van die speciale verering die de Moeder van Christus in de Kerk ontvangt, alsmede de verschillende vormen van mariale devotie – liturgische, privé en volksdevoties – die beantwoorden aan de geest van het geloof.
Referenties naar alinea 2: 4
Redemptoris Missio ->=geentekst=Mulieris Dignitatem ->=geentekst=
Onbevlekte Ontvangenis van Maria ->=geentekst=
Maria is aanwezig in de geloofsweg van de Christenen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Sollicitudo Rei Socialis ->=geentekst=
De omstandigheid die mij er nu toe brengt dit onderwerp te hernemen, is het vooruitzicht van het jaar 2000 dat nabij is. Dit tweeduizendjarig jubileum van de geboorte van Jezus Christus richt onze blik tegelijk op zijn Moeder. In de laatste jaren zijn verschillende stemmen opgegaan die wenselijkheid geopperd hebben om deze herdenking te laten voorafgaan door een soortgelijk jubileum dat gewijd is aan de viering van de geboorte van Maria. Ook al is het niet mogelijk om de geboortedatum van Maria nauwkeurig chronologisch vast te stellen, toch is de Kerk zich er steeds van bewust dat Maria eerder dan Christus verschenen is aan de horizon van de heilsgeschiedenis (het Oude Testament heeft op vele wijzen het mysterie van Maria aangekondigd) vgl: I, 8-9: SC 80, 103-107 [[[1069]]]. Het is een feit dat bij de definitieve nadering van “de volheid van de tijd”, d.w.z. van de heilskomst van de Immanuël, zij die van eeuwigheid af bestemd was om zijn Moeder te zijn reeds op aarde leefde. Dit feit dat zij er was “vóór” de komst van Christus, vindt ieder jaar een weerspiegeling in de liturgie van de Advent. Als dus de jaren die ons nader brengen tot het einde van het tweede millennium na Christus en tot het begin van het derde, vergeleken worden met de historische verwachting van de Verlosser in de oudheid, dan wordt het geheel begrijpelijk dat wij ons in deze periode op speciale wijze willen richten tot haar die in de “nacht” van de Adventsverwachting begon te schitteren als een ware ‘morgenster’ (Stella matutina). Zoals deze ster samen met de “dageraad” voorafgaat aan de opkomst van de zon, zo is Maria vanaf haar onbevlekte ontvangenis voorafgegaan aan de komst van de Redder, aan de opkomst van de “zon der gerechtigheid” in de geschiedenis van het mensengeslacht vgl: Ineffabilis Deus [[[254]]]. Haar aanwezigheid in Israël – zo onopvallend dat zij bijna onopgemerkt bleef voor de ogen van de tijdgenoten – straalde wel duidelijk voor de Eeuwige die deze verborgen “dochter van Sion” (Sef. 3, 14; Zach. 2, 14) [[b:Sef. 3, 14; Zach. 2, 14]] deelgenoot gemaakt had van het heilsplan dat de gehele geschiedenis van de mensheid omvat. Wij christenen, die weten hoe het providentiële plan van de Allerheiligste Drieëenheid de centrale werkelijkheid is van de openbaring en het geloof, voelen dus terecht de behoefte om aan het einde van het tweede millennium de uitzonderlijke tegenwoordigheid van de Moeder van Christus in de geschiedenis in het licht te stellen in het bijzonder gedurende deze laatste jaren die voorafgaan aan het jaar tweeduizend.
Referenties naar alinea 3: 2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Sollicitudo Rei Socialis ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=
Het Tweede Vaticaans Concilie, dat ons in zijn leer de Moeder van God voorhoudt in het mysterie van Christus en de Kerk, bereidt ons hierop voor. Want als het waar is dat ”het mysterie van de mens alleen oplicht in het mysterie van het mens geworden Woord”, zoals het Concilie verklaart vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]], dan moet men dit beginsel op zeer bijzondere wijze toepassen op die uitzonderlijke “dochter van het mensengeslacht”, op die buitengewone “vrouw” die Moeder van Christus werd. Alleen in het mysterie van Christus wordt haar mysterie geheel en al duidelijk. Vanaf het begin heeft de Kerk overigens getracht het zo te verstaan: het mysterie van de menswording heeft het haar mogelijk gemaakt steeds dieper door te dringen in het mysterie van de Moeder van het vleesgeworden Woord en dit steeds beter te verduidelijken. Beslissende betekenis voor deze verdieping heeft het Concilie van Efese gehad (in het jaar 431), waarop de waarheid over het goddelijke moederschap van Maria tot grote vreugde van de christenen plechtig bevestigd werd als geloofswaarheid van de Kerk. Maria is de Moeder van God (= Theotókos), omdat zij door de heilige Geest Jezus Christus, de Zoon van God die één in wezen is met de Vader, in haar maagdelijke schoot ontvangen en aan de wereld geschonken heeft DS250-264 [[960]] vgl: Fidei Depositum [[[74]]]. “De Zoon van God, . . . geboren uit de Maagd Maria, is . . . werkelijk één van de onzen geworden” Gaudium et Spes [[575|22]]. Hij is mens geworden. Zo schittert aan de horizon van het geloof van de Kerk door middel van het mysterie van Christus ten volle het mysterie van zijn Moeder. Op zijn beurt was het dogma van het goddelijke moederschap van Maria voor het Concilie van Efese, en is het voor de Kerk, als het ware een bezegeling van het dogma van de menswording, waarin het Woord waarlijk de menselijke natuur aanneemt in de eenheid van zijn persoon zonder haar te niet te doen.
Referenties naar alinea 4: 2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Mulieris Dignitatem ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Sollicitudo Rei Socialis ->=geentekst=
Het Tweede Vaticaans Concilie, dat Maria voorhoudt in het mysterie van Christus, vindt op deze manier ook de weg om de kennis van het mysterie van de Kerk te verdiepen. Want Maria is als Moeder van Christus op bijzondere wijze verenigd met de Kerk, “die de Heer als zijn lichaam heeft ingesteld” Lumen Gentium [[617|52]]. De Concilietekst brengt op veelzeggende wijze deze waarheid over de Kerk als het lichaam van Christus ( volgens de leer van de brieven van Paulus) in verband met de waarheid dat de Zoon van God “door de heilige Geest uit de Maagd Maria is geboren”. De werkelijkheid van de menswording vindt als het ware een verlengstuk in het mysterie van de Kerk, lichaam van Christus. En men kan niet aan die werkelijkheid van de menswording denken zonder te verwijzen naar Maria, de Moeder van het mensgeworden Woord. In deze overwegingen wil ik echter vooral verwijzen naar de “pelgrimstocht van het geloof” waarop “de heilige Maagd is voortgegaan” en de vereniging met Christus standvastig valgehouden heeft vgl: Lumen Gentium [[[617|58]]]. Zo krijgt die tweevoudige band die de Moeder van God verenigt met Christus en met de Kerk een historische betekenis. Het gaat hier niet slechts om de geschiedenis van de Moeder-maagd, om haar persoonlijke geloofsweg en het ”beste deel” dat zij heeft in het heilsmysterie, maar ook om de geschiedenis van heel het volk Gods, van allen die deelnemen aan dezelfde pelgrimstocht van het geloof.
Het Concilie drukt dit uit waar het in een andere passage vaststelt dat Maria “is voorgegaan” en ”model van de Kerk” is geworden “in de order van het geloof, de liefde en de volmaakte eenheid met Christus” Lumen Gentium [[617|63]] vgl: II, 7: CSEL 32.4, 45 [[[852]]] vgl: XIV, 88-89: PL 341 [[[1068]]]. Dit ”voorgaan” als beeld of model verwijst naar het diepe mysterie zelf van de Kerk, die in de vervulling van haar eigen heilszending in zich de eigenschappen van moeder en maagd verenigt, zoals Maria. Zij is een maagd die “haar trouw aan de Bruidegom gaaf en zuiver behoudt” en die ”ook zelf moeder wordt . . . want zij brengt zonen ter wereld, van de heilige Geest ontvangen en uit God geboren, voor een nieuw en onsterfelijk leven” vgl: Lumen Gentium [[[617|64]]]
Het Concilie drukt dit uit waar het in een andere passage vaststelt dat Maria “is voorgegaan” en ”model van de Kerk” is geworden “in de order van het geloof, de liefde en de volmaakte eenheid met Christus” Lumen Gentium [[617|63]] vgl: II, 7: CSEL 32.4, 45 [[[852]]] vgl: XIV, 88-89: PL 341 [[[1068]]]. Dit ”voorgaan” als beeld of model verwijst naar het diepe mysterie zelf van de Kerk, die in de vervulling van haar eigen heilszending in zich de eigenschappen van moeder en maagd verenigt, zoals Maria. Zij is een maagd die “haar trouw aan de Bruidegom gaaf en zuiver behoudt” en die ”ook zelf moeder wordt . . . want zij brengt zonen ter wereld, van de heilige Geest ontvangen en uit God geboren, voor een nieuw en onsterfelijk leven” vgl: Lumen Gentium [[[617|64]]]
Referenties naar alinea 5: 2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Sollicitudo Rei Socialis ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Sollicitudo Rei Socialis ->=geentekst=
Dit alles geschiedt in een groot historisch proces en om zo te zeggen “op een tocht”. De pelgrimstocht van het geloof duidt de innerlijke geschiedenis aan, men zou kunnen zeggen de geschiedenis van de zielen. Maar deze is ook de geschiedenis van de mensen die op deze aarde onderworpen zijn aan de vergankelijkheid, opgenomen zijn in de dimensie van de geschiedenis. In de volgende overwegingen willen wij ons vooral concentreren op de huidige fase, die uiteraard nog niet geschiedenis is en haar toch voortdurend vormt, ook in de zin van heilsgeschiedenis. Hier gaat een wijde ruimte open waarin de heilige Maagd Maria het volk Gods “blijft voorgaan”. Haar uitzonderlijke pelgrimstocht van het geloof vormt een vast referentiepunt voor de Kerk, voor de enkelingen en de gemeenschappen, voor de volkeren en de naties, en in zekere zin voor de gehele mensheid. Het is werkelijk moeilijk om de straal ervan te omvatten en te meten. Het Concilie onderstreept dat de Moeder van God nu reeds de schatologische vervulling van de Kerk is: “De Kerk heeft in de zalige Maagd reeds de volmaaktheid bereikt, waardoor ze vlek noch rimpel vertoont” (Ef. 5, 27) [[b:Ef. 5, 27]]; en tegelijk benadrukt het dat “de gelovigen zich nog steeds moeten inspannen om door de overwinning op de zonde in heiligheid te groeien; daarom verheffen zij hun blikken naar Maria, die voor heel de gemeenschap van de uitverkorenen als een toonbeeld van deugden uitmunt” Lumen Gentium [[617|65]]. De Moeder van Gods Zoon neemt niet meer deel aan de pelgrimstocht van het geloof. Maria die verheerlijkt in de hemel is naast haar Zoon, heeft reeds de drempel tussen geloof en zien “van aangezicht tot aangezicht” (1 Kor. 13, 12) [b:1 Kor. 13, 12] overschreden. Maar tegelijk houdt Maria niet op in deze schatologische vervulling “de sterre der zee” (Maris Stella) Sermo De aquaeductu, 6 “Neem het zonnelichaam weg dat de wereld verlicht: waar blijft de dag? Neem Maria weg, de sterre der zee, van de grote , wijde zee: wat blijft er anders over dan dichte nevel, de schaduw van de dood en dikke duisternis?” [[1071]] vgl: Homilia II, 17: ed. cit. IV. Roma, 1966, 34v. [[[1070]]] te zijn voor allen die nog de weg van het geloof gaan. Als zij hun blikken naar haar opheffen op de verschillende plaatsen van het aardse bestaan, dan doen zij dit omdat zij de Zoon ter wereld heeft gebracht die God gesteld heeft tot Eerstgeborene onder vele broeders (Rom. 8, 29) [[b:Rom. 8, 29]]” Lumen Gentium [[617|63]], en ook omdat zij ”met moederlijke liefde bijdraagt” tot de “geboorte en opvoeding” van deze broeders en zusters Lumen Gentium [[617|63]]
Referenties naar alinea 6: 2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Sollicitudo Rei Socialis ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 1 Maria in het mysterie van Christus
- HOOFDSTUK 1 Vol genade
7
“Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in de hemelen in Christus heeft gezegend met elke geestelijke zegen” (Ef. 1, 3) [b:Ef. 1, 3]. Deze woorden van de brief aan de christenen van Efese openvaren het eeuwige plan van God de Vader, zijn plan om de mens in Christus te redden. Het is een universeel plan dat alle mensen die geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van God (Gen. 1, 26) [[b:Gen. 1, 26]], betreft. Zoals allen “in het begin” begrepen zijn in Gods scheppingswerk, zo zijn zij ook van eeuwigheid begrepen in het goddelijke heilsplan, dat volledig geopenbaard zou worden in de “volheid van de tijd” met de komst van Christus. De God die ”de Vader van onze heer Jezus Christus”“in Hem”, zo gaat dezelfde brief verder, “ons uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons voorbestemd zijn kinderen te worden door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade. Hiermee heeft Hij ons begiftigd in de Geliefde, in wie wij de verlossing hebben door zijn bloed, de vergeving van de zonden, dank zij de rijkdom van zijn genade” (Ef. 1, 4-7) [b:Ef. 1, 4-7]. Het goddelijke heilsplan, dat ons volledige geopenbaard is met de komst van Christus, is eeuwig. Het is ook, volgens de leer van die brief en van andere paulijnse brieven (Kol. 1, 12-14; Rom. 3, 24; Gal. 3, 13) [[b:Kol. 1, 12-14; Rom. 3, 24; Gal. 3, 13]], van eeuwigheid af verbonden met Christus. Het omvat alle mensen, maar behoudt een bijzondere plaats voor aan de “vrouw” die de Moeder is van Hem aan wie de Vader het heilswerk toevertrouwd heeft vgl: 7; 10: SC 80, 65: Over de predestinatie van Maria [[[1138]]] vgl: I, 3: SC 80, 85: “Zij is het inderdaad die, uitverkoren sinds de oudste generaties, krachtens de voorbeschikking en het welbehagen van God de Vader, die, zonder uit zichzelf te treden en zonder te veranderen, U (=Woord van God) heeft voorgebracht vóór alle tijden, zij is het die U gebaard heeft, vlees heeft doen worden in haar vlees, in de laatste tijden . . .”. [[[1069]]]. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie schrijft: “Zij is het die . . . reeds profetisch doorzichtig wordt in de belofte die aan de in zonde gevallen stamouders werd geschonken” -volgens het boek Genesis (Gen. 3, 15) [[b:Gen. 3, 15]]; “evenzo is zij de maagd die een zoon zal ontvangen en varen aan wie men de naam Immanuel zal geven” -volgens de woorden van Jesaja (Jes. 7, 14) [[b:Jes. 7, 14]] Lumen Gentium [[617|55]]. Op deze wijze bereidt het Oude Testament die “volheid van de tijd” voor waarin God “zijn Zoon gezonden heeft, geboren uit een vrouw . . . opdat wij de rang van zonen zouden verkrijgen”. De komst van Gods Zoon in de wereld is de gebeurtenis die opgetekend staat in de eerste hoofdstukken van de evangelies volgens Lucas en volgens Matteüs.
Referenties naar alinea 7: 1
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
4de Wereld Zieken Dag 1996 ->=geentekst=
Maria wordt definitief binnengeleid in het mysterie van Christus door deze gebeurtenis: de boodschap van de engel. Zij vindt plaats te Nazaret, in zeer bepaalde omstandigheden van de geschiedenis van Israël het volk zegt tot de Maagd: “Wees gegroet, vol van genade, de Heer is met u” (Lc. 1, 28) [b:Lc. 1, 28]. Maria ”schrok van dat woord en vroeg zich af wat die groet toch wel kon betekenen” (Lc. 1, 29) [b:Lc. 1, 29]: wat konden al die buitengewone woorden wel betekenen en in het bijzonder de uitdrukking ”vol van genade” (kecharitoméne)? In de traditie van de.. In de traditie van de kerkvaders bestaat er een uitgebreide en gevarieerde uitleg van deze uitdrukking: vgl. ORIGINES, In Lucam homilae, VI, 7: SC 87, 148; SERVERIANUS van GABALA, In mundi creationem, Oratio VI, 10: PG 56, 497v.; H. JOHANNES CHRYSOSTOMUS (pseudo), In annuntiationem Deiparae et contra Arium impium: PG 62, 765v.; BASILIUS van SELEUCIA, Oratio 39, In Sanctissimae Deiparae Annuntiationem, 5: PG 85, 441-446; ANTIPATER van BOSTRA, Homilia II, In Sanctissimae Deiparae Annuntiationem, 3-11: PG 85, 1777-1783; H. SOPHRONIUS van JERUZALEM, Oratio II, In Sanctissimae Deiparae Annuntiationem, 17-19: PG 87/3, 3235-3240; H. JOHANNES DAMASCENUS, Homilia in Dormitionem I, 7: SC 80, 96-101; H. HIËRONYMUS, Epistola 65, 9: PL 22, 628: H. AMBROSIUS, Expositio Evangelii secundum Lucan, II, 9: CSEL 32/4, 45v.; H. AUGUSTINUS, Sermo 291, 4-6: PL 38, 1318v.; Enchiridion, 36, 11: PL40, 250; H. PETRUS CHRYSOLOGUS, Sermo 142: PL 52, 579v.; Sermo 143: PL 52, 583; H. FULGENTIUS van RUSPE, Epistola 17, VI, 12: PL 65, 458; H. BERNARDUS, In laudibus Virginis Matris, Homilia III, 2-3: Sancti Bernardi Opera, IV. Roma, 1966, 36-38. Als wij samen met Maria willen mediteren over deze woorden en speciaal over de uitdrukking ”vol van genade”, dan kunnen wij een veelbetekenend vergelijkingpunt vinden juist in de bovengenoemde tekst uit de brief aan de christenen van Efese. Als de Maagd van Nazaret na de boodschap van de hemelse bode ook “de gezegende onder de vrouwen” genoemd wordt (Lc. 1, 42) [[b:Lc. 1, 42]], dan ligt de verklaring hiervoor in de zegen waarmee “God de Vader” ons overladen heeft “in de hemelen in Christus”. Het is een geestelijke zegen, die alle mensen betreft en in zich de volheid en de universaliteit draagt (“elke zegen”), en die voortkomt uit de liefde die de Vader en de Zoon, die één in wezen met Hem is, verenigt in de heilige Geest. Het is tegelijk een zegen die door Jezus Christus is uitgestort in de mensgeschiedenis tot aan het einde toe: over alle mensen. Deze zegen betreft echterin een speciale en uitzonderlijke maat Maria: Elisabet heeft haar immers begroet als “de gezegende onder de vrouwen”.
De reden voor de tweevoudige groet is dus dat zich in de ziel van deze “dochter van Sion” in zekere zin heel de “heerlijkheid van de genade” heeft geopenbaard, van die genade waarmee “de Vader . . . ons heeft begiftigd in de Geliefde”. De bode groet Maria immers als “de Begenadigde”; hij noemt haar zo, alsof dit haar echte naam is. Hij noemt zijn gesprekspartner niet bij de naam die zij onder de mensen heeft: Miryam (=Maria), maar bij deze nieuwe naam: “Begenadigde”. Wat betekent deze naam? Waarom noemt de aartsengel de Maagd van Nazaret zo?
In de bijbelse taal betekent “genade” een speciale gave, die volgens het Nieuwe Testament haar bron heeft in het leven van de drieëne God, van God die liefde is (1 Joh. 4, 8) [[b:1 Joh. 4, 8]]. De uitverkiezing waarover de brief aan de christenen van Efese spreekt is vrucht van deze liefde. Van Gods kant is deze uitverkiezing de eeuwige wil om de mens te redden door deelname aan zijn eigen leven (2 Pt. 1, 4) [[b:2 Pt. 1, 4]] in Christus: het is het heil in de deelname aan het bovennatuurlijke leven. De uitwerking van deze eeuwige gave, van deze genade van de uitverkiezing van de mens door God, is als een kiem van heiligheid of als een bron die opspringt in de ziel als gave van God zelf, die de uitverkorenen levend en heilig maakt door middel van de genade. Op deze wijze wordt vervuld, d.w.z. wordt werkelijkheid, die zegening van de mens “met elke geestelijke zegen”, die “aanneming tot zijn kinderen” in Christus ofwel in Hem die eeuwig de “geliefde Zoon” van de Vader is.
Wanneer wij lezen dat de bode tot Maria zegt: “vol van genade”, dan laat de context van het evangelie, waarin oude openbaringen en beloften samenvloeien, ons begrijpen dat het hier gaat om een speciale zegen onder alle “geestelijke zegeningen in Christus”. Zij is reeds aanwezig in het mysterie van Christus “voor de schepping der wereld” als degene die de Vader “uitgekozen heeft” als Moeder van zijn Zoon in de menswording – en de Zoon heeft haar samen met de Vader uitgekozen en haar eeuwig toevertrouwd aan de Geest van heiligheid. Maria is op geheel bijzondere en uitzonderlijke wijze verenigd met Christus. Zij wordt eveneens op geheel bijzonder en uitzonderlijke wijze bemind in deze eeuwige geliefde Zoon, in deze Zoon die één wezen is met de Vader en in wie heel de “heerlijkheid van de genade” samenkomt. Tegelijk is en blijft zij geheel open voor deze “gave van boven” (Jak. 1, 17) [[b:Jak. 1, 17]]. Zoals het Concilie leert, “munt” Maria “uit tussen de nederigen en armen van de Heer, die het heil met vertrouwen van Hem verwachten en ontvangen” Lumen Gentium [[617|55]]
De reden voor de tweevoudige groet is dus dat zich in de ziel van deze “dochter van Sion” in zekere zin heel de “heerlijkheid van de genade” heeft geopenbaard, van die genade waarmee “de Vader . . . ons heeft begiftigd in de Geliefde”. De bode groet Maria immers als “de Begenadigde”; hij noemt haar zo, alsof dit haar echte naam is. Hij noemt zijn gesprekspartner niet bij de naam die zij onder de mensen heeft: Miryam (=Maria), maar bij deze nieuwe naam: “Begenadigde”. Wat betekent deze naam? Waarom noemt de aartsengel de Maagd van Nazaret zo?
In de bijbelse taal betekent “genade” een speciale gave, die volgens het Nieuwe Testament haar bron heeft in het leven van de drieëne God, van God die liefde is (1 Joh. 4, 8) [[b:1 Joh. 4, 8]]. De uitverkiezing waarover de brief aan de christenen van Efese spreekt is vrucht van deze liefde. Van Gods kant is deze uitverkiezing de eeuwige wil om de mens te redden door deelname aan zijn eigen leven (2 Pt. 1, 4) [[b:2 Pt. 1, 4]] in Christus: het is het heil in de deelname aan het bovennatuurlijke leven. De uitwerking van deze eeuwige gave, van deze genade van de uitverkiezing van de mens door God, is als een kiem van heiligheid of als een bron die opspringt in de ziel als gave van God zelf, die de uitverkorenen levend en heilig maakt door middel van de genade. Op deze wijze wordt vervuld, d.w.z. wordt werkelijkheid, die zegening van de mens “met elke geestelijke zegen”, die “aanneming tot zijn kinderen” in Christus ofwel in Hem die eeuwig de “geliefde Zoon” van de Vader is.
Wanneer wij lezen dat de bode tot Maria zegt: “vol van genade”, dan laat de context van het evangelie, waarin oude openbaringen en beloften samenvloeien, ons begrijpen dat het hier gaat om een speciale zegen onder alle “geestelijke zegeningen in Christus”. Zij is reeds aanwezig in het mysterie van Christus “voor de schepping der wereld” als degene die de Vader “uitgekozen heeft” als Moeder van zijn Zoon in de menswording – en de Zoon heeft haar samen met de Vader uitgekozen en haar eeuwig toevertrouwd aan de Geest van heiligheid. Maria is op geheel bijzondere en uitzonderlijke wijze verenigd met Christus. Zij wordt eveneens op geheel bijzonder en uitzonderlijke wijze bemind in deze eeuwige geliefde Zoon, in deze Zoon die één wezen is met de Vader en in wie heel de “heerlijkheid van de genade” samenkomt. Tegelijk is en blijft zij geheel open voor deze “gave van boven” (Jak. 1, 17) [[b:Jak. 1, 17]]. Zoals het Concilie leert, “munt” Maria “uit tussen de nederigen en armen van de Heer, die het heil met vertrouwen van Hem verwachten en ontvangen” Lumen Gentium [[617|55]]
Referenties naar alinea 8: 2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=4de Wereld Zieken Dag 1996 ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Al Betekenen de groet en de naam “Begenadigde” dit alles, in de context van de boodschap van de engel hebben zij vooral betrekking op de uitverkiezing van Maria als Moeder van Gods Zoon. Maar tegelijk wijst de volheid der genade heel de bovennatuurlijke gave aan waarmee Maria begiftigd is in verband met het feit dat zij uitgekozen en bestemd is om de Moeder van Christus te zijn. Ook al is deze uitverkiezing fundamenteel voor de vervulling van het heilsplan van God met betrekking tot de mensheid; ook al betreffen de eeuwige keuze in Christus en de bestemming tot de waardigheid van aangenomen kinderen alle mensen, toch is de uitverkiezing van Maria geheel uitzonderlijk en uniek. Vandaar ook de uitzonderlijkheid en de enigheid van haar plaats in het mysterie van Christus. De hemelse bode zegt tot haar: “Vrees niet, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, die gij de naam Jezus moet geven. Hij zal groot zijn en zijn Zoon van de Allerhoogste genoemd worden” (Lc. 1, 30-32) [b:Lc. 1, 30-32]. En als de Maagd, verschrikt door deze buitengewone groet, vraagt: “Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?”, ontvangt zij van de engel bevestiging en uitleg van de voorafgaande woorden. Gabriël zegt tot haar: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God” (Lc. 1, 35) [b:Lc. 1, 35].
De boodschap is derhalve de openbaring van het mysterie van menswording aan het begin zelf van de vervulling ervan op aarde. De heilsgave die God maakt van zichzelf en van zijn leven, op zekere wijze aan de gehele schepping en direct aan de mens, bereikt in het mysterie van de menswording één van zijn hoogtepunten. Dit is inderdaad een hoogtepunt onder alle genadegaven in de geschiedenis van de mens en van het heelal. Maria is “vol van genade omdat de menswording van het Woord, de hypostatische vereniging van Gods Zoon met de menselijke natuur, juist in haar verwerelijkt en vervuld wordt. Maria is, zoals het Concilie leert, “de Moeder van de Zoon van God . . . en daarom de geliefde dochter van de Vader en het heiligdom van de heilige Geest. Door deze uitmuntende gave gaat zij alle andere schepselen in de hemel en op aarde ver te boven” Lumen Gentium [[617|53]].
De boodschap is derhalve de openbaring van het mysterie van menswording aan het begin zelf van de vervulling ervan op aarde. De heilsgave die God maakt van zichzelf en van zijn leven, op zekere wijze aan de gehele schepping en direct aan de mens, bereikt in het mysterie van de menswording één van zijn hoogtepunten. Dit is inderdaad een hoogtepunt onder alle genadegaven in de geschiedenis van de mens en van het heelal. Maria is “vol van genade omdat de menswording van het Woord, de hypostatische vereniging van Gods Zoon met de menselijke natuur, juist in haar verwerelijkt en vervuld wordt. Maria is, zoals het Concilie leert, “de Moeder van de Zoon van God . . . en daarom de geliefde dochter van de Vader en het heiligdom van de heilige Geest. Door deze uitmuntende gave gaat zij alle andere schepselen in de hemel en op aarde ver te boven” Lumen Gentium [[617|53]].
Referenties naar alinea 9: 1
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Sprekend over de ”heerlijkheid van de genade” waarmee ”God de Vader . . . ons begiftigd heeft in de Geliefde”, voegt de brief aan de christenen van Efese hieraan toe: “in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed” (Ef. 1, 7) [b:Ef. 1, 7]. Volgens de leer die geformuleerd is in plechtige documenten van de Kerk heeft deze “heerlijkheid van de genade” zich in de Moeder Gods geopenbaard door het feit dat zij “op een meer verheven wijze” is verlost vgl: Ineffabilis Deus [[[254]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|53]]]. Krachtens de rijkdom der genade van de geliefde Zoon, vanwege de verlossende verdiensten van Hem die haar Zoon zou worden, is Maria gevrijwaard voor de overdracht van de erfzonde vgl: In Annuntiationem Sanctissimae Deiparae PG 98, 327v. [[[1072]]] vgl: 4: PG 97, 1321v. [[[1073]]] vgl: I: PG 97, 811v. [[[1074]]] vgl: in Dormitionem Sanctae Mariae 1: PG 97, 1067v. [[[1075]]]. Zo hoort zij vanaf het eerste ogenblik van haar ontvangenis, dus van haar bestaan, toe aan Christus en deelt zij in de verlossende en heiligmakende genade en in die liefde die zijn oorsprong heeft in de “Geliefde” in de Zoon van de eeuwige Vader, die door de menswording haar eigen Zoon is geworden. Daarom ontvangt Maria door de heiligge Geest in de orde van de genade, d.w.z. van de deelname aan Gods eigen wezen, het leven van Hem aan wie zij zelf in de orde van de aardse voortbrenging als moeder het leven schonk. De liturgie aarzelt niet haar ”moeder van haar Schepper” te noemen Liturgia Horarum, die 15.. Liturgia Horarum, die 15 Augusti in sollemnitate Assumptionis Beatae Mariae Virginis Hymnus ad I et II Vesperas XLVII: PL 145, 934 [[1053]] en haar te groeten met de woorden die Dante Alighieri de heilige Bernardus in de mond legt: “dochter van uw Zoon” Paradiso, XXXIII, 1 [[1076]] vgl. Liturgia Horarum,.. vgl. Liturgia Horarum, Memoria Sanctae Mariae in Sabbato, Hymnus alter ad Officium Lectionis.. En omdat Maria die ”nieuwe leven” ontvangt in een volheid die beantwoordt aan de liefde van de Zoon voor de Moeder en dus aan de waardigheid van het goddelijke moederschap, noemt de engel haar bij de boodschap “Begenadigde”.
Referenties naar alinea 10: 1
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
In het heilsplan van de Allerheiligste Drieëenheid vormt het mysterie van de menswording de overvloedige vervulling van de belofte die God aan de mensen gedaan heeft na de erfzonde, na die eerste zonde waarvan de uitwerking op heel de geschiedenis van de mens op aarde drukt (Gen. 3, 15) [[b:Gen. 3, 15]]. Zie, een Zoon komt ter wereld, het ”kroost van de vrouw” dat het kwaad van de zonde in de wortel zal verslaan: ”Hij zal de kop van de slang verpletteren”. Zoals uit de woorden van het proto evangelie blijkt, zal de overwinning van de Zoon van de vrouw niet behaald worden zonder een zware strijd die heel de geschiedenis van de mens op aarde zal vullen. ”De vijandschap” die in het begin is aangekondigd wordt bevestigd in de Apokalyps, het boek van de laatste gebeurtenissen van de Kerk en de wereld, waarin opnieuw het teken verschijnt van de ”vrouw”” ditmaal “bekleed met de zon” (Apok. 12, 1) [b:Apok. 12, 1]. Maria, de Moeder van het Woord, wordt geplaatst in het centrum van die vijandschap, van die strijd waarmee de mensengeschiedenis op aarde en de heilsgeschiedenis zelf vergezeld gaan. Op die plaats draagt zij die bij de ”nederigen en armen van de Heer” hoort, als geen andere mens de ”heerlijkheid van de genade” in zich waarmee de Vader ”ond begiftigd heeft in de Geliefde”, en deze genade bepaalt de buitengewone grootheid en schoonheid van heel haar wezen. Zo blijft Maria voor God en ook voor de gehele mensheid als het onveranderlijke en onschendbare teken van de uitverkiezing door God waarover de paulijnse brief spreekt: “In Christus . . . heeft Hij ons uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld . . . en ons voorbestemd zijn kinderen te worden” (Lc. 1, 4.5) [b:Lc. 1, 4.5]. Deze uitverkiezing is machtiger dan iedere ervaring van het kwaad en van de zonde, dan heel die ”vijandschap” waardoor de geschiedenis van de mens getekend wordt. In deze geschiedenis blijft Maria een teken van vaste hoop.
Referenties naar alinea 11: 1
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Zalig zij die geloofd heeft
12
Onmiddellijk na het verhaal van de boodschap voert de evangelist Lucas ons achter de schreden van de Maagd van Nazaret aan naar “een stad in Judea” (Lc. 1, 39) [b:Lc. 1, 39]. Volgens de geleerden zou deze stad het huidige Ain-Karim zijn, dat niet ver van Jeruzalem in de bergen ligt. Maria gaat daar ”met spoed” naar toe om Elisabet, haar bloedverwante, te bezoeken. De reden voor het bezoek moet ook gezocht worden in het feit dat Gabriël bij de boodschap op veelzeggende wijze Elisabet genoemd had die op gevorderde leeftijd van haar man Zacharias een zoon ontvangen had, door Gods kracht: ”Elisabet, uw bloedverwante, heeft in haar ouderdom een zoon ontvangen en, ofschoon zij ontvruchtbaar hette, is zij nu in haar zesde maand; want voor God is niets onmogelijk” (Lc. 1, 36-37) [b:Lc. 1, 36-37]. De goddelijke bode had zich beroepen op wat met Elisabet gebeurd was om te antwoorden op de vraag van Maria: ”Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?” (Lc. 1, 34) [b:Lc. 1, 34]. Zie, het zal kunnen geschieden juist door de kracht van de Allerhoogste”, zoals en nog meer dan in het geval van Elisabet. Door liefde gedreven begeeft Maria zich dus naar het huis van haar bloedverwante. Als zij er binnentreedt, beantwoordt Elisabet haar groet en voelt zij het kind in haar schoot opspringen. ”Vervuld met de heilige Geest groet zij op haar beurt Maria met luider stemme: “Gij zijt gezegend onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot (Lc. 1, 40-42) [[b:Lc. 1, 40-42]]. Deze uitroep of toejuiching van Elisabet zou later opgenomen worden in het Weesgegroet, als vervolg op de groet van de engel, en zo één van de meest voorkomende gebeden van de Kerk worden. Maar nog meer betekenis hebben de woorden van Elisabet in de vraag die volgt: ”Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt?” (Lc. 1, 43) [b:Lc. 1, 43]. Elisabet legt getuigenis af over Maria: zij erkent en verklaart dat voor haar Moeder van de Heer staat, de Moeder van de Messias. Ook de zoon die Elisabet in haar schoot draagt neemt deel aan dit getuigenis: “Het kind sprong van vreugde in mijn schoot” (Lc. 1, 44) [b:Lc. 1, 44]. Het kind is de toekomstige Johannes de Doper die bij de Jordaan Jezus als de Messias zal aanwijzen.
Ieder woord in de groet van Elisabet is vol betekenis, maar wat zij op het eind zegt lijkt van fundamentele betekenis: “Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is” (Lc. 1, 45) [b:Lc. 1, 45] vgl: III, 3: PL 40, 398 [[[1009]]] vgl: 25, 7: PL 46, 937v. [[[880]]]. Deze woorden kunnen geplaatst worden naast de benaming “Begenadigde” van de groet van de engel. In beide teksten wordt een wezenlijk matiologische inhoud uitgedrukt, namelijk de waarheid over Maria die werkelijk beinnengetreden is in het mysterie van Christus, juist omdat zij “geloofd heeft”. De volheid de genade die de engel aangekondigd heeft betekent de gave van God zelf; het geloof van Maria, dat Elisabet geprezen heeft bij het bezoek, geeft aan hoe de Maagd van Nazaret geantwoord heeft op deze gave.
Ieder woord in de groet van Elisabet is vol betekenis, maar wat zij op het eind zegt lijkt van fundamentele betekenis: “Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is” (Lc. 1, 45) [b:Lc. 1, 45] vgl: III, 3: PL 40, 398 [[[1009]]] vgl: 25, 7: PL 46, 937v. [[[880]]]. Deze woorden kunnen geplaatst worden naast de benaming “Begenadigde” van de groet van de engel. In beide teksten wordt een wezenlijk matiologische inhoud uitgedrukt, namelijk de waarheid over Maria die werkelijk beinnengetreden is in het mysterie van Christus, juist omdat zij “geloofd heeft”. De volheid de genade die de engel aangekondigd heeft betekent de gave van God zelf; het geloof van Maria, dat Elisabet geprezen heeft bij het bezoek, geeft aan hoe de Maagd van Nazaret geantwoord heeft op deze gave.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
”Aan de openbare God moet de mens ‘de gehoorzaamheid van het geloof’ (Rom. 16, 26) [b:Rom. 16, 26] (Rom. 1, 5; 2 Kor. 10, 5-6) [[b:Rom. 1, 5; 2 Kor. 10, 5-6]] betonen, waardoor hij zich vrijelijk geheel aan God toevertrouwt”, leert het Concilie Dei Verbum [[576|5]]. Het geloof zoals het hier beschreven wordt, heeft in Maria een volmaakte verwezenlijking gevonden. Het ”beslissende” ogenblik was de boodschap, en de woorden van Elisabet: “Zalig zij die geloofd heeft” hebben op de eerste plaats juist op dit moment betrekking 33: SC 62, 83-86; Dit is een klassiek thema dat reeds door de H. IRENEUS uiteengezet is: “Zoals door wat een maagd deed die ongehoorzaam was, de mens getroffen werd, viel en stierf, zo werd ook door wat de Maagd deed die gehoorzaam was aan het woord van God, de mens weer tot leven gewekt en ontving hij door het leven het leven . . . Want het was passend en juist . . . dat Eva ‘gerecapituleerd’ werd in Maria, opdat een maagd die pleitbezorgster werd van een maagd, de ongehoorzaamheid van een maagd zou vernietigen en opheffen door de gehoorzaamheid van een maagd” [[1009]] vgl: V, 19, 1: SC 153, 248-250 [[[848]]]. Want bij de boodschap heeft Maria zich volledig aan God toevertrouwd en ”de gehoorzaamheid van het geloof” betoond aan Hem die door zijn bode tot haar sprak, en de ”volledige onderdanigheid van verstand en wil” bewezen Dei Verbum [[576|5]]. Zij heeft dus met heel haar menselijke, vrouwelijke “ik” geantwoord. Dit geloofsantwoord bevatte een volmaakte medewerking met “de voorkomende en helpende genade van God en een volmaakte beschikbaarheid voor de werking van de heilige Geest die ”voortdurend het geloof vervolmaakt door zijn gave” Dei Verbum [[576|5]] vgl: Lumen Gentium [[[617|56]]].
Het woord van de levende God dat door de engel aan Maria verkondigd werd betrof haarzelf ”Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen” (Lc. 1, 31) [b:Lc. 1, 31]. Maria die deze boodschap aannam moest de “Moeder van de Heer” worden en in haar moest het goddelijke mysterie van de menswording in vervulling gaan: “De Vader van barmhartigheid heeft gewild dat aan de menswording de aanvaarding zou voorafgaan door haar die voorbestemd was de moeder van Jezus te worden” Lumen Gentium [[617|56]]. En Maria geeft deze instemming, na alle woorden van de bode aanhoord te hebben. Zij zegt: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1, 38) [b:Lc. 1, 38]. Dit fiat van Maria - ”mij geschiede” - heeft van de menselijke kant beslist over de vervulling van het goddelijke mysterie. Er is volledige overeenkomst met de woorden van de Zoon, die volgens de brief een de Hebreeën bij zijn komst in de wereld tot de Vader zegt: ”Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt voor Mij een lichaam bereid . . . Hier ben Ik . . . gekomen . . . om uw wil te doen” (Heb. 10, 5-7) [b:Heb. 10, 5-7]. Het mysterie van de menswording is vervuld toen Maria haar fiat heeft uitgesproken: ”Mij geschiede naar uw woord” en de verhoring van de wens van haar Zoon heeft mogelijk gemaakt, voorzover dit van haar afhing in het goddelijk plan.
Maria heeft dit fiat uitgesproken door het geloof. Zij heeft zich door het geloof zonder voorbehoud aan God toevertrouwd en ”zich als dienstmaagd des Heren geheel en al gewijd aan de persoon en het werk van haar Zoon” Lumen Gentium [[617|56]]. En zij heeft deze Zoon, zoals de kerkvaders leren, alvorens Hem in haar schoot te ontvangen in haar geest ontvangen: juist door het geloof! vgl: Lumen Gentium [[[617|53]]] vgl: III, 3: PL 40, 398 [[[1009]]] vgl: 215, 4: PL 38, 1074 [[[880]]] vgl: 196, I: PL 38, 1019 [[[880]]] vgl: I, 29, 57: PL 44, 142 [[[1080]]] vgl: 25, 7: PL 46, 937v. [[[880]]] vgl: I: CCL 138, 86 [[[1081]]]. Elisabet prijst dus Maria terecht: ”Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is”. Deze woorden zijn reeds in vervulling gegaan: Maria van Nazaret verschijnt op de drempel van het huis van Elisabet en Zacharias als Moeder van Gods Zoon. Fat is de blijde ontdekking van Elisabet: “De moeder van mijn Heer komt naar mij toe”!
Het woord van de levende God dat door de engel aan Maria verkondigd werd betrof haarzelf ”Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen” (Lc. 1, 31) [b:Lc. 1, 31]. Maria die deze boodschap aannam moest de “Moeder van de Heer” worden en in haar moest het goddelijke mysterie van de menswording in vervulling gaan: “De Vader van barmhartigheid heeft gewild dat aan de menswording de aanvaarding zou voorafgaan door haar die voorbestemd was de moeder van Jezus te worden” Lumen Gentium [[617|56]]. En Maria geeft deze instemming, na alle woorden van de bode aanhoord te hebben. Zij zegt: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1, 38) [b:Lc. 1, 38]. Dit fiat van Maria - ”mij geschiede” - heeft van de menselijke kant beslist over de vervulling van het goddelijke mysterie. Er is volledige overeenkomst met de woorden van de Zoon, die volgens de brief een de Hebreeën bij zijn komst in de wereld tot de Vader zegt: ”Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt voor Mij een lichaam bereid . . . Hier ben Ik . . . gekomen . . . om uw wil te doen” (Heb. 10, 5-7) [b:Heb. 10, 5-7]. Het mysterie van de menswording is vervuld toen Maria haar fiat heeft uitgesproken: ”Mij geschiede naar uw woord” en de verhoring van de wens van haar Zoon heeft mogelijk gemaakt, voorzover dit van haar afhing in het goddelijk plan.
Maria heeft dit fiat uitgesproken door het geloof. Zij heeft zich door het geloof zonder voorbehoud aan God toevertrouwd en ”zich als dienstmaagd des Heren geheel en al gewijd aan de persoon en het werk van haar Zoon” Lumen Gentium [[617|56]]. En zij heeft deze Zoon, zoals de kerkvaders leren, alvorens Hem in haar schoot te ontvangen in haar geest ontvangen: juist door het geloof! vgl: Lumen Gentium [[[617|53]]] vgl: III, 3: PL 40, 398 [[[1009]]] vgl: 215, 4: PL 38, 1074 [[[880]]] vgl: 196, I: PL 38, 1019 [[[880]]] vgl: I, 29, 57: PL 44, 142 [[[1080]]] vgl: 25, 7: PL 46, 937v. [[[880]]] vgl: I: CCL 138, 86 [[[1081]]]. Elisabet prijst dus Maria terecht: ”Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is”. Deze woorden zijn reeds in vervulling gegaan: Maria van Nazaret verschijnt op de drempel van het huis van Elisabet en Zacharias als Moeder van Gods Zoon. Fat is de blijde ontdekking van Elisabet: “De moeder van mijn Heer komt naar mij toe”!
Referenties naar alinea 13: 1
"Doet wat Hij u zeggen zal" (Joh. 2, 5) ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Daarom kan ook het geloof van Maria vergeleken worden met dat van Abraham, die door de apostel “onze vader in het geloof” is genoemd (Rom. 4, 12) [[b:Rom. 4, 12]]. Het geloof van Abraham vormt in de heilsgeschiedenis van de goddelijke openbaring het begin van het Oude Verbond. Door het geloof van Maria bij de boodschap begint het Nieuwe Verbond. Zoals Abraham ”geloofd heeft, hopend tegen alle hoop in, dat hij vader zou worden van vele volken” (Rom. 4, 18) [[b:Rom. 4, 18]], zo heeft Maria op het ogenblik van de boodschap, na erop gewezen te hebben dat zij maagd was (”Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?”), geloofd dat zij door de kracht van de Allerhoogste, door de werking van de heilige Geest, de Moeder van Gods Zoon zou worden, overeenkomstig de openbaring van de engel: ”wat ter wereld wordt gebracht zal heilig genoemd worden, Zoon van God” (Lc. 1, 35) [b:Lc. 1, 35]. Maar de woorden van Elisabet: ”Zalig zij die geloofd heeft” zijn niet alleen van toepassing op dat speciale ogenblik van de boodschap. Dit is zeker het hoogtepunt van het geloof van Maria die Christus verwacht, maar ook het vertrekpunt van waaruit heel haar “opgang naar God”, heel haar geloofstocht begint. En op deze weg zal zich op voortreffelijke en waarlijk heldhaftige wijze – ja, met een steeds groter en heldhaftiger geloof – de “gehoorzaamheid” aan het woord van de goddelijke openbaring welke zij beloofd heeft, verwezenlijken. En deze “gehoorzaamheid van het geloof” van de kant van Maria gedurende haar gehele tocht zal op verassende wijze lijken op het geloof van Abraham. Zoals de aartsvader van het volk van God zo heeft ook Maria langs de weg van haar kinderlijk en moederlijk fiat ”geloofd, hopend tegen alle hoop in”. De zegen die geschonken is aan haar ”die geloofd heeft” zal zich bijzonder duidelijk openbaren speciaal lansg sommige etappes van deze weg. Geloven wil zeggen “vertrouwen” op de waarheid van het woord van de levende God, ook al weet en erkent men nederig ”hoe ondoorgrondelijk zijn beslissingen zijn, hoe onnaspeurlijk zijn wegen” (Rom. 11, 33) [b:Rom. 11, 33]. Maria, kan men zeggen, bevindt zich door de eeuwige wil van de Allerhoogste in het centrum van die ”onnaspeurlijke wegen” en ”ondoorgrondelijke beslissingen” van God; zij geeft zich daaraan over in de schemering van het geloof en aanvaardt volledig en met open hart alles wat beschikt is in het goddelijk plan.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
Als Maria bij de boodschap hoort spreken over de Zoon van wie zij de moeder zal worden en aan wie zij ”de naam Jezus(=Redder) moet geven”, komt zij ook te weten dat “de Heer de troon van zijn vader David zal schenken” aan Hem en dat Hij ”in eeuwigheid koning zal zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap geen eind zal komen” (Lc. 1, 32-33) [b:Lc. 1, 32-33]. De verwachting van heel Israël ging in deze richting. De beloofde Messias zou ”groot” zijn en ook de hemelse bode kondigt aan dat ”hij groot zal zijn” - groot zowel vanwege de naam van Zoon van de Allerhoogste als vanwege het ontvangen van de erfenis van David. Hij zal dus koning zijn, hij zal regeren “over het huis van Jakob”. Maria is opgegroeid temidden van deze verwachtingen van haar volk: kon zij op het ogenblik van de boodschap vermoeden welke wezenlijke betekenis deze woorden van de engel hadden? En hoe dient dat “koningschap” waaraan ”nooit een einde zal komen” verstaan te worden? Hoewel zij door het geloof op dat ogenblik begrepen heeft moeder van de “Messias-koning” te zijn, heeft zij toch geantwoord: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1, 38) [b:Lc. 1, 38]. Vanaf het eerste ogenblik heeft Maria vooral de ”gehoorzaamheid van het geloof” getoond en zich verlaten op de betekenis die Hij van wie de woorden van de boodschap kwamen eraan gaf: God zelf.
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
Een weinig later hoort Maria steeds op deze weg van de ”gehoorzaamheid van het geloof” andere woorden, de woorden die Simeon uitsprak in de tempel van Jeruzalem. Het was reeds de veertigste dag na de geboorte van Jezus toen Maria en Jozef volgens het voorschrift van de Wet van Mozes ”het kind naar Jeruzalem brachten om het aan de Heer op te dragen” (Lc. 2, 22) [b:Lc. 2, 22]. De geboorte had plaats gevonden in omstandigheden van uiterste armoede. Wij weten door Lucas dat Maria zich met Jozef naar Betlehem had begeven bij gelegenheid van de volkstelling die door de Romeinse autoriteiten uitgeschreven was, en dat zij, daar zij geen ”plaats in de herberg” gevonden had, haar kind in een stal ter wereld bracht en “Hem neerlegde in een kribbe” (Lc. 2, 7) [[b:Lc. 2, 7]]. Een zekere Simeon, een wetsgetrouw en vroom man, verschijnt aan het begin van de geloofstocht van Maria. Zijn door de heilige Geest ingegeven woorden (Lc. 2, 25-27) [[b:Lc. 2, 25-27]] bevestigen de waarheid van de boodschap. Wij lezen namelijk dat hij het kind ”in zijn armen nam”, dat volgens het bevel van de engel ”de naam Jezus ontving” (Lc. 2, 21) [[b:Lc. 2, 21]]. Wat Simeon zegt stemt overeen met de betekenis van deze naam die Redder is: ”God redt”. Hij keerde zich tot de Heer en zei: ”Mijn ogen hebben uw heil aanschouwd dat Gij voor alle volken hebt bereid; een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël” (Lc. 2, 30-32) [b:Lc. 2, 30-32]. Maar Simeon richt zich tevens tot Maria met de volgende woorden: ”Mijn ogen hebben uw heil aanschouwd dat Gij voor alle volken hebt bereid; een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël” (Lc. 2, 30-32) [b:Lc. 2, 30-32]. Maar Simeon richt zich tevens tot Maria met de volgende woorden: ”Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van velen openbaar zal worden”. En met betrekking tot Maria zelf voegt hij eraan toe: ”en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord”” (Lc. 2, 34-35) [b:Lc. 2, 34-35]. De woorden van Simeon werpen een nieuw licht op de boodschap die Maria gehoord heeft van de engel: Jezus is de Redder. Hij is ”licht om te stralen” voor de mensen. Is dit niet wat in zekere zin gebleken is in de kerstnacht, toen de herders naar de stal waren gekomen (Lc. 2, 8-20) [[b:Lc. 2, 8-20]]? Is dit niet wat nog duidelijker zou blijken bij de komst van de Wijzen uit het oosten (Mt. 2, 1-12) [[b:Mt. 2, 1-12]]? Maar tegelijk ervaart de Zoon van Maria reeds aan het begin van zijn leven – en met Hem zijn moeder – aan zichzelf de waarheid van de andere woorden van Simeon: ”teken van tegenspraak” (Lc. 2, 34) [b:Lc. 2, 34]. Wat Simeon zegt blijkt een tweede boodschap aan Maria te zijn, want het toont haar de concrete historische omstandigheden waarin de Zoon zijn zending zal vervullen, namelijk in onbegrip en leed. Deze boodschap is enerzijds een bevestiging van haar geloof in de vervulling van de goddelijke heilsbeloften, maar openbaart van de andere kant ook dat zij haar geloofsgehoorzaamheid moet beleven in lijden aan de zijde van de lijdende Heiland en dat haar moederschap duister en smartelijk zal zijn. Zie, na het bezoek van de Wijzen, na hun eerbetuiging (”neervallend betuigen zij hun hulde”), na het aanbieden van de geschenken (Mt. 2, 11) [[b:Mt. 2, 11]], moet Maria inderdaad samen met het kind onder de zorgzame hoede van Jozef naar Egypte vluchten, omdat ”Herodes het kind komt zoeken om het te doden” (Mt. 2, 13) [[b:Mt. 2, 13]]. En tot aan de dood van Herodes zullen zij in Egypte moeten blijven (Mt. 2, 15) [[b:Mt. 2, 15]].
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Na de dood van Herodes keert de heilige familie terug naar Nazaret en begint de lange periode van het verborgen leven. Zij die “geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer is gezegd” (Lc. 1, 45) [b:Lc. 1, 45] beleefd iedere dag de inhoud van deze woorden. De Zoon aan wie zij de naam Jezus heeft gegeven is dagelijks aan haar zijde; zij gebruikt dus zeker in haar contacten met Hem deze naam, die overigens bij niemand verwondering kon opwekken daar hij sinds lang gebruikelijk was in Israël. Maria weet echter dat Hij die de naam Jezus draagt door de engel “Zoon van de Allerhoogste”genoemd is (Lc. 1, 32) [[b:Lc. 1, 32]]. Maria weet dat zij Hem geeft ontvangen en ter wereld gebracht ”zonder gemeenschap te hebben met een man”, door de werking van de heilige Geest, uit de kracht van de Allerhoogste die daar overschaduwd heeft (Lc. 1, 35) [[b:Lc. 1, 35]], zoals de wolk de tegenwoordigheid van God omhulde in de tijd van Mozes en de vaders (Ex. 24, 16; Ex. 40, 34-35; 1 Kon. 8, 10-12) [[b:Ex. 24, 16; Ex. 40, 34-35; 1 Kon. 8, 10-12]]. Maria weet dus dat de Zoon die zij als maagd ter wereld heeft gebracht werkelijk ”de Heilige” is de Zoon van God” over wie de engel haar gesproken heeft. Gedurende de jaren van het verborgen leven van Jezus in het huis van Nazaret is ook het leven van Maria “met Christus verborgen in God” (Kol. 3,3) [[b:Kol. 3,3]] door het geloof. Want het geloof is een contact met het mysterie van God. Maria is voortdurend, dagelijks in contact met het onuitsprekelijk mysterie van God die mens is geworden, een mysterie dat alles overtreft wat in het Oude Verbond geopenbaard is. Vanaf het ogenblik van de boodschap is de geest van de Moedermaagd binnengeleid in de radicale “nieuwheid” van Gods zelfopenbaring en ingewijd in het mysterie. Zij is de eerste van die ”kleinen” van wie Jezus eens zal zeggen: ”Vader, . . . Gij hebt deze dingen verborgen gehouden voor wijzen en verstandigen, maar ze geopenbaard aan kleinen” (Mt. 11, 25) [b:Mt. 11, 25]. ”Niemand kent de Zoon tenzij de Vader” (Mt. 11, 27) [b:Mt. 11, 27]. Hoe kan Maria dan ”de Zoon kennen”? Zij kent Hem zeker niet zoals de Vader Hem kent; maar toch is zij de eerste onder hen aan wie de Vader “Hem heeft willen openbaren” (Mt. 11, 26-27;1 Kor. 2, 11) [[b:Mt. 11, 26-27;1 Kor. 2, 11]]. Ook al is aan Maria van het ogenblik van de boodschap af de Zoon geopenbaard die alleen de Vader ten bolle kent omdat Hij Hem voortbrengt in het eeuwige “heden” (Ps. 2, 7) [[b:Ps. 2, 7]], toch is zij, de Moeder, alleen in en door het geloof in contact met de werkelijkheid van haar Zoon! Zij is dus zalig omdat zij ”geloofd heeft” en iedere dag gelooft temidden van alle beproevingen en tegenspoed van de periode van Jezus’ kindsheid en vervolgens gedurende de jaren van het verborgen leven te Nazaret, waar Hij ”aan hen onderdanig was” (Lc. 2, 51) [b:Lc. 2, 51]: onderdanig aan Maria en ook aan Jozef, want deze nam voor de ogen van de mensen de plaats van de vader in; daarom werd de Zoon van Maria door de mensen voor ”de zoon van de timmerman” (Mt. 13, 55) [b:Mt. 13, 55] gehouden.
De moeder van die Zoon, die alles wat haar bij de boodschap en de daarop volgende gebeurtenissen gezegd was in haar hart bewaart, draagt dus de radicale ”nieuwheid” van het geloof in zich: het begin van het Nieuwe Verbond. Dit is het begin van het evangelie ofwel van de goede, blijde boodschap. Maar het is niet moeilijk in dat begin een bijzondere moeite van het hart op te merken, samen met een soort ”nacht van het geloof” (om de woorden van de heilige Johannes van het Kruis te gebruiken), als het ware een ”sluier” waardoorheen men moet naderen tot de Onzichtbare en leven in innige verbondenheid met het mysterie vgl: II, 3, 4-6 [[[1082]]]. Het is inderdaad op deze wijze dat Maria vele jaren innig verbonden bleef met het mysterie van haar Zoon en voortging op haar geloofstocht, terwijl Jezus ”toenam in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen” (Lc. 2, 25) [b:Lc. 2, 25]. Steeds meer openbaarde zich voor de ogen van de mensen de voorliefde die God voor Hem had. De eerste van de menselijke schepselen aan wie het gegeven was Christus te ontdekken, was Maria die met Jozef in het huis te Nazaret leefde.
Toe Maria en Jozef Jezus teruggevonden hadden in de tempel en de twaalfjarige op de vraag van zijn Moeder: ”Waarom hebt Ge ons dit aangedaan?” antwoordde ”Wist ge dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?”, voegt de evangelist toe: ”Zij begrepen echter niet wat Hij daarmee bedoelde” (Lc. 2, 48-50) [b:Lc. 2, 48-50]. Jezus was er zich dus van bewust dat ”alleen de Vader de Zoon kent” (Mt. 11, 27) [[b:Mt. 11, 27]], zozeer dat zelfs zij aan wie het mysterie van zijn goddelijk Zoon-zijn dieper geopenbaard was, de Moeder, alleen door het geloof in innige verbondenheid met dit mysterie leefde! Aan de zijde van haar Zoon onder hetzelfde dak “heeft zij de vereniging met haar Zoon standvastig volgehouden” en is zij ”voortgegaan op de pelgrimstocht van het geloof”, zoals het Concilie onderstreept vgl: Lumen Gentium [[[617|58]]]. En zo was het ook tijden het openbare leven van Christus (Mc. 3, 31-35) [[b:Mc. 3, 31-35]], waardoor van dag tot dag in haar de zegen vervuld werd welke Elisabet bij haar bezoek had uitgesproken: ”Zalig zij de geloofd heeft”.
De moeder van die Zoon, die alles wat haar bij de boodschap en de daarop volgende gebeurtenissen gezegd was in haar hart bewaart, draagt dus de radicale ”nieuwheid” van het geloof in zich: het begin van het Nieuwe Verbond. Dit is het begin van het evangelie ofwel van de goede, blijde boodschap. Maar het is niet moeilijk in dat begin een bijzondere moeite van het hart op te merken, samen met een soort ”nacht van het geloof” (om de woorden van de heilige Johannes van het Kruis te gebruiken), als het ware een ”sluier” waardoorheen men moet naderen tot de Onzichtbare en leven in innige verbondenheid met het mysterie vgl: II, 3, 4-6 [[[1082]]]. Het is inderdaad op deze wijze dat Maria vele jaren innig verbonden bleef met het mysterie van haar Zoon en voortging op haar geloofstocht, terwijl Jezus ”toenam in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen” (Lc. 2, 25) [b:Lc. 2, 25]. Steeds meer openbaarde zich voor de ogen van de mensen de voorliefde die God voor Hem had. De eerste van de menselijke schepselen aan wie het gegeven was Christus te ontdekken, was Maria die met Jozef in het huis te Nazaret leefde.
Toe Maria en Jozef Jezus teruggevonden hadden in de tempel en de twaalfjarige op de vraag van zijn Moeder: ”Waarom hebt Ge ons dit aangedaan?” antwoordde ”Wist ge dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?”, voegt de evangelist toe: ”Zij begrepen echter niet wat Hij daarmee bedoelde” (Lc. 2, 48-50) [b:Lc. 2, 48-50]. Jezus was er zich dus van bewust dat ”alleen de Vader de Zoon kent” (Mt. 11, 27) [[b:Mt. 11, 27]], zozeer dat zelfs zij aan wie het mysterie van zijn goddelijk Zoon-zijn dieper geopenbaard was, de Moeder, alleen door het geloof in innige verbondenheid met dit mysterie leefde! Aan de zijde van haar Zoon onder hetzelfde dak “heeft zij de vereniging met haar Zoon standvastig volgehouden” en is zij ”voortgegaan op de pelgrimstocht van het geloof”, zoals het Concilie onderstreept vgl: Lumen Gentium [[[617|58]]]. En zo was het ook tijden het openbare leven van Christus (Mc. 3, 31-35) [[b:Mc. 3, 31-35]], waardoor van dag tot dag in haar de zegen vervuld werd welke Elisabet bij haar bezoek had uitgesproken: ”Zalig zij de geloofd heeft”.
Referenties naar alinea 17: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=
Deze zegen bereikt het hoogtepunt van zijn betekenis als Maria onder het kruis van haar Zoon staat (Joh. 19, 25) [[b:Joh. 19, 25]]. Het Concilie verzekert dat dit niet is geschied ”zonder Gods beschikking”: ”daar heeft zij smartelijk met haar Eniggeborene meegeleden en zich met haar moederhart bij zijn offer aangesloten, liefdevol toestemmend in de slachting van het offerlam dat uit haar was geboren”. Zo, ”heeft zij de vereniging met haar Zoon standvastig volgehouden tot onder het kruis” de vereniging door het geloof, hetzelfde geloof waarmee zij de openbaring van de engel op het ogenblik van de boodschap had ontvangen. Toen had zij ook tot zich horen zeggen: ”Hij zal groot zijn . . . God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen” (Lc. 1, 32-33) [b:Lc. 1, 32-33]. En zie, aan de voet van het kruis is Maria menselijkerwijs gesproken getuige van de volstrekte logenstraffing van deze woorden. Haar Zoon sterft als een veroordeelde op dat hout. ”Geminacht en gemeden werd hij door de mensen, man van smarten . . . geminacht en als niet de moeite waard beschouwd”: als het ware vernietigd (Jes. 53, 3) [[b:Jes. 53, 3]]. Hoe groot en heldhaftig is dan de gehoorzaamheid van het geloof die Maria toont tegenover de ”ondoorgrondelijke beslissingen” van God! Hoe ”vertrouwt zij zich” zonder voorbehoud ”toe aan God, door de volledige onderdanigheid van verstand en wil” vgl: Dei Verbum [[[576|5]]] jegens Hem wiens ”wegen onnaspeurlijk zijn” (Rom. 11, 33) [[b:Rom. 11, 33]]! En hoe machtig is tevens de werking van de genade in haar ziel, hoe doordringend is de invloed van de heilige Geest, van zij licht en kracht?
Door dit geloof is Maria volmaakt verenigd met Christus in zijn ontlediging. Want ”Jezus Christus . . . die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen”: juist op Golgota ”heeft Hij zich vernederd en werd Hij gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan het kruis” (Fil. 2, 5-8) [[b:Fil. 2, 5-8]]. Aan de voet van het kruis neemt Maria door het geloof deel aan het ontstellende mysterie van deze ontlediging. Misschien is dit de meest diepe ”ontlediging” van het geloof in de mensengeschiedenis. Door het geloof neemt de Moeder deel aan de dood van de Zoon, aan zijn verlossingsdood. Het was een geloof dat veel meer verlicht was dan het geloof van de leerlingen die op de vlucht sloegen. Op Golgota heeft Jezus door het kruis definitief bevestigd het ”teken van tegenspraak” te zijn dat Simeon voorzegd had. Tegelijkertijd zijn daar de woorden in vervulling gegaan die tot Maria gericht had: ”En uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord” vgl: 14: Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968, 273. Voor de deelname van Maria aan de dood van Christus of haar “compassie" [[[1083]]]
Door dit geloof is Maria volmaakt verenigd met Christus in zijn ontlediging. Want ”Jezus Christus . . . die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen”: juist op Golgota ”heeft Hij zich vernederd en werd Hij gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan het kruis” (Fil. 2, 5-8) [[b:Fil. 2, 5-8]]. Aan de voet van het kruis neemt Maria door het geloof deel aan het ontstellende mysterie van deze ontlediging. Misschien is dit de meest diepe ”ontlediging” van het geloof in de mensengeschiedenis. Door het geloof neemt de Moeder deel aan de dood van de Zoon, aan zijn verlossingsdood. Het was een geloof dat veel meer verlicht was dan het geloof van de leerlingen die op de vlucht sloegen. Op Golgota heeft Jezus door het kruis definitief bevestigd het ”teken van tegenspraak” te zijn dat Simeon voorzegd had. Tegelijkertijd zijn daar de woorden in vervulling gegaan die tot Maria gericht had: ”En uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord” vgl: 14: Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968, 273. Voor de deelname van Maria aan de dood van Christus of haar “compassie" [[[1083]]]
Referenties naar alinea 18: 2
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Mulieris Dignitatem ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Ja, waarlijk ”zalig zij die geloofd heeft”! Deze woorden welke Elisabet uitgesproken heeft na de boodschap, lijken hier aan de voet van het kruis te weerklinken met uiterste welsprekendheid en de kracht die erin opgesloten ligt wordt doordringend. Vanaf het kruis, als het ware uit het hart zelf van het mysterie van de verlossing, verbreidt zich de straal en verwijdt zich het perspectief van die geloofszegen. Hij gaat terug, ”tot aan het begin” en wordt, als deelname aan het offer van Christus, de nieuwe Adam, in zekere zin het tegenwicht van de ongehoorzaamheid en het ongeloof die gelgen zijn in de zonde van de stamouders. Zo leren de kerkvaders en in het bijzonder de heilige Ireneüs die geciteerd wordt door de constitutie Lumen Gentium [617]: ”De knoop van Eva’s ongehoorzaamheid werd door de gehoorzaamheid van Maria ontward: hetgeen de maagd Eva door het ongeloof gebonden had, dat heeft de Maagd Maria door haar geloof ontbonden” III, 22, 4: SC 211, 438-444 [[848]] vgl: Lumen Gentium [[[617|56]]]. In het licht van deze vergelijking met Eva noemen de vaders Maria "moeder van de levenden", zoals het Concilie ook in herinnering brengt, en zij verklaren vaak: ”De dood door Eva, het leven door Maria” vgl: en de vaders die er geciteerd zijn in de noten 8 en 9 [[[617|56]]]. Wij kunnen dus terecht in de uitdrukking ”Zalig zij de geloofd heeft” als het ware een sleutel vinden die ons de innerlijke werelijkheid van Maria ontslui: van haar die de engel gegroet heeft als ”vol van genade”. Als ”vol van genade” is zij van eeuwigheid aanwezig in het mysterie van Christus, terwijl zij door het geloof daaraan deelneemt op heel haar aardse levensweg: ”zij is voortgegaan op de pelgrimstocht van het geloof”. Tegelijk heeft zij op discrete maar directe en doeltreffende wijze dit mysterie van Christus voor de mensen tegenwoordig gesteld. En zij doet dit nog steeds. En door het mysterie van Christus is zij ook aanwezig onder de mensen. Zo wordt door het mysterie van de Zoon ook het mysterie van de Moeder verhelderd.
Referenties naar alinea 19: 1
Communionis notio ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 Zie daar uw moeder
20
In het Evangelie van Lucas staat het moment opgetekend waarom ”een vrouw uit de menigte haar stem verhief” en Jezus ”toeriep: Gelukkig de schoot die u gedragen heeft en de borsten die u hebben gevoed” (Lc. 11, 27) [b:Lc. 11, 27]. Deze woorden vormden een hulde aan Maria als moeder van Jezus naar het vlees. Die vrouw kende de Moeder van Jezus misschien niet persoonlijk. Toen Jezus zijn messiaanse activiteit begon, vergezelde Maria Hem immers niet en bleef zij in Nazareth. Men zou kunnen zeggen dat de woorden van die onbekende vrouw haar op zeker wijze haar verborgenheid hebben doen verlaten.
Door die woorden heen heeft minstens voor een ogenblik onder de menigte het Evangelie van Jezus’ kindsheid gestraald. Het is het Evangelie waarin Maria aanwezig is als de moeder die Jezus in haar schoot ontvangt en ter wereld brengt en Hem als pasgeborene de moederborst geeft: de moeder en voedster op wie de vrouw uit het volk zinspeelt. Dank zij dit moederschap is Jezus –Zoon van de Allerhoogste (Lc. 1, 32) [[b:Lc. 1, 32]] – een echt mensenkind. Hij is ”vlees” ,zoals iedere mens: Hij is ”het Woord (dat) vlees is geworden”. (Joh. 1, 14) [[b:Joh. 1, 14]] Hij is vlees en bloed van Maria. 25 (Sermones inediti), 7:PL, 938: “Christus is waarheid, Christus is vlees: Christus is waarheid in de geest van Maria, Christus is vlees in de schoot van Maria [[880]]
Maar Jezus antwoordt op veelzeggende wijze op de zegen welke werd uitgesproken door die vrouw tegenover zijn moeder naar het vlees: ”Veeleer gelukkig die naar het woord van God luisteren en het onderhouden” (Lc. 11, 28) [b:Lc. 11, 28]. Hij wil de aandacht afleiden van het moederschap enkel in de zin van een band van het vlees om haar te richten op de mysterievolle banden van de geest die gevormd worden door het beluisteren en onderhouden van het woord Gods.
Eenzelfde overdracht naar de sfeer van de geestelijke waarden tekent zich nog duidelijker af in een ander antwoord van Jezus, dat alle synoptici weergeven. Als men aan Jezus laat weten dat zijn ”moeder en broeders zijn zij die het woord van God horen en er naar handelen” (Lc. 8, 20-21) [b:Lc. 8, 20-21]. Dit zei Hij ”terwijl Hij zijn blik liet gaan over de mensen die in een kring om hen heen zaten”, zoals wij bij Marcus lezen" (Mc. 3, 34) [b:Mc. 3, 34] of, volgens Matteüs, ”met een gebaar naar zijn leerlingen” (Mt. 12, 49) [b:Mt. 12, 49].
Deze uitdrukkingen lijken een vervolg op wat Jezus als twaalfjarige antwoordde aan Maria en Jozef toen zij Hem na drie dagen terugvonden in de tempel van Jeruzalem.
Toen Jezus uit Nazareth wegtrok en zijn openbare leven begon in heel Palestina, wijdde Hij zich volledig en uitsluitend aan de “dingen van de Vader”. (Lc. 2, 49) [[b:Lc. 2, 49]] Hij verkondigde het Rijk: ”Rijk van God” en ”dingen van de Vader”, die ook een nieuwe dimensie en een nieuwe zin geven aan al wat menselijk is en dus aan iedere menselijke relatie, in verband met de doeleinden en de taken die aan iedere mens zijn toevertrouwd. Ook een band als die van het ”broeder-zijn” betekent in deze nieuwe dimensie iets anders dan het ”broeder-zijn naar het vlees”, dat voortkomt uit de gemeenschappelijke afkomst van dezelfde ouders. En zelfs het ”moederschap” krijgt een andere zin in de dimensie van het Rijk Gods, in de straal van het vaderschap van God zelf. Met de woorden die Lucas heeft opgeschreven leert Jezus juist deze nieuwe zin van het moederschap.
Verwijdert Hij zich daarmee van haar die Hem naar het vlees heeft voortgebracht? Wil Hij haar misschien in de schaduw van de verborgenheid laten die zij zelf gekozen heeft? Als dit zo kan lijken omdat de woorden zo klinken, dan moet men evenwel vaststellen dat het nieuwe en andere moederschap waarover Jezus tot zijn leerlingen spreekt, juist op zeer speciale wijze Maria treft. Is Maria soms niet de eerste onder hen”die het woord van God horen en er naar handelen”? En betreft de zegen die Jezus uitgesproken heeft in antwoord op de woorden van de anonieme vrouw dus niet vooral haar? Maria is zonder twijfel zegen waardig door het feit dat zij naar het vlees Moeder van Jezus is geworden (”Gelukkig de schoot die u gedragen heeft en de borsten die u hebben gevoed”), maar ook en vooral omdat zij reeds op het ogenblik van de boodschap het woord van God aangenomen heeft, omdat zij reeds op het ogenblik van de boodschap het woord van God aangenomen heeft, omdat zij daarin geloofd heeft, omdat zij gehoorzaam was aan God, omdat zij het woord ”in haar hart bewaarde en overwoog” (Lc. 1, 38.45; Lc. 2, 19.51) [[b:Lc. 1, 38.45; Lc. 2, 19.51]] en met heel haar leven er naar handelde. Wij mogen dus zeggen dat de zaligspreking die Jezus uitgesproken heeft, niet staat tegenover die welke verwoord is door de onbekende vrouw, ook al heeft het er de schijn van, maar daarmee samenvalt in de persoon van deze Moedermaagd die zich alleen maar "dienstmaagd des Heren” heeft genoemd (Lc. 1, 38) [b:Lc. 1, 38]. Het is waar dat ”elk geslacht haar zalig prijst” (Lc. 1, 48) [b:Lc. 1, 48] maar men kan zeggen dat die naamloze vrouw de eerste geweest is die onbewust dat profetische vers van het Magnificat van Maria heeft bevestigd en het Magnificat van de eeuwen heeft ingezet.
Door het geloof is Maria de moeder geworden van de Zoon die de Vader haar gegeven heeft uit kracht van de Heilige Geest, terwijl zij haar maagdelijkheid ongeschonden heeft bewaard. In hetzelfde geloof heeft zij de andere dimensie van het moederschap ontdekt en aanvaard, welke Jezus geopenbaard heeft gedurende zijn messiaanse zending. Men kan zeggen dat het moederschap van Maria vanaf het begin deze dimensie had, d.w.z. vanaf het ogenblik van de ontvangenis en de geboorte van de Zoon. Van toen af aan was zij “degene die geloofd heeft”. Terwijl de messiaanse zending van deze Zoon duidelijk werd voor haar ogen en in haar geest, stelde zij zichzelf als Moeder steeds meer open voor de “nieuwheid” van het moederschap die haar ”deel” zou zijn aan de zijde van de Zoon. Had zij niet van het begin af verklaard: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1, 28) [b:Lc. 1, 28]? Door het geloof bleef Maria luisteren naar en nadenken over dat woord, waarin op een wijze ”die alle kennis te boven gaat” (Lc. 3, 19) [b:Lc. 3, 19] de zelfopenbaring van de levende God zich steeds doorzichtiger maakte. Moeder Maria werd zo in zekere zin de eerste “leerlinge” van haar Zoon”, de eerste tot wie Hij scheen te zeggen: ”Volg Mij”, nog voor Hij deze oproep richtte tot de apostelen of tot wie anders ook (Joh. 1, 43) [[b:Joh. 1, 43]].
Door die woorden heen heeft minstens voor een ogenblik onder de menigte het Evangelie van Jezus’ kindsheid gestraald. Het is het Evangelie waarin Maria aanwezig is als de moeder die Jezus in haar schoot ontvangt en ter wereld brengt en Hem als pasgeborene de moederborst geeft: de moeder en voedster op wie de vrouw uit het volk zinspeelt. Dank zij dit moederschap is Jezus –Zoon van de Allerhoogste (Lc. 1, 32) [[b:Lc. 1, 32]] – een echt mensenkind. Hij is ”vlees” ,zoals iedere mens: Hij is ”het Woord (dat) vlees is geworden”. (Joh. 1, 14) [[b:Joh. 1, 14]] Hij is vlees en bloed van Maria. 25 (Sermones inediti), 7:PL, 938: “Christus is waarheid, Christus is vlees: Christus is waarheid in de geest van Maria, Christus is vlees in de schoot van Maria [[880]]
Maar Jezus antwoordt op veelzeggende wijze op de zegen welke werd uitgesproken door die vrouw tegenover zijn moeder naar het vlees: ”Veeleer gelukkig die naar het woord van God luisteren en het onderhouden” (Lc. 11, 28) [b:Lc. 11, 28]. Hij wil de aandacht afleiden van het moederschap enkel in de zin van een band van het vlees om haar te richten op de mysterievolle banden van de geest die gevormd worden door het beluisteren en onderhouden van het woord Gods.
Eenzelfde overdracht naar de sfeer van de geestelijke waarden tekent zich nog duidelijker af in een ander antwoord van Jezus, dat alle synoptici weergeven. Als men aan Jezus laat weten dat zijn ”moeder en broeders zijn zij die het woord van God horen en er naar handelen” (Lc. 8, 20-21) [b:Lc. 8, 20-21]. Dit zei Hij ”terwijl Hij zijn blik liet gaan over de mensen die in een kring om hen heen zaten”, zoals wij bij Marcus lezen" (Mc. 3, 34) [b:Mc. 3, 34] of, volgens Matteüs, ”met een gebaar naar zijn leerlingen” (Mt. 12, 49) [b:Mt. 12, 49].
Deze uitdrukkingen lijken een vervolg op wat Jezus als twaalfjarige antwoordde aan Maria en Jozef toen zij Hem na drie dagen terugvonden in de tempel van Jeruzalem.
Toen Jezus uit Nazareth wegtrok en zijn openbare leven begon in heel Palestina, wijdde Hij zich volledig en uitsluitend aan de “dingen van de Vader”. (Lc. 2, 49) [[b:Lc. 2, 49]] Hij verkondigde het Rijk: ”Rijk van God” en ”dingen van de Vader”, die ook een nieuwe dimensie en een nieuwe zin geven aan al wat menselijk is en dus aan iedere menselijke relatie, in verband met de doeleinden en de taken die aan iedere mens zijn toevertrouwd. Ook een band als die van het ”broeder-zijn” betekent in deze nieuwe dimensie iets anders dan het ”broeder-zijn naar het vlees”, dat voortkomt uit de gemeenschappelijke afkomst van dezelfde ouders. En zelfs het ”moederschap” krijgt een andere zin in de dimensie van het Rijk Gods, in de straal van het vaderschap van God zelf. Met de woorden die Lucas heeft opgeschreven leert Jezus juist deze nieuwe zin van het moederschap.
Verwijdert Hij zich daarmee van haar die Hem naar het vlees heeft voortgebracht? Wil Hij haar misschien in de schaduw van de verborgenheid laten die zij zelf gekozen heeft? Als dit zo kan lijken omdat de woorden zo klinken, dan moet men evenwel vaststellen dat het nieuwe en andere moederschap waarover Jezus tot zijn leerlingen spreekt, juist op zeer speciale wijze Maria treft. Is Maria soms niet de eerste onder hen”die het woord van God horen en er naar handelen”? En betreft de zegen die Jezus uitgesproken heeft in antwoord op de woorden van de anonieme vrouw dus niet vooral haar? Maria is zonder twijfel zegen waardig door het feit dat zij naar het vlees Moeder van Jezus is geworden (”Gelukkig de schoot die u gedragen heeft en de borsten die u hebben gevoed”), maar ook en vooral omdat zij reeds op het ogenblik van de boodschap het woord van God aangenomen heeft, omdat zij reeds op het ogenblik van de boodschap het woord van God aangenomen heeft, omdat zij daarin geloofd heeft, omdat zij gehoorzaam was aan God, omdat zij het woord ”in haar hart bewaarde en overwoog” (Lc. 1, 38.45; Lc. 2, 19.51) [[b:Lc. 1, 38.45; Lc. 2, 19.51]] en met heel haar leven er naar handelde. Wij mogen dus zeggen dat de zaligspreking die Jezus uitgesproken heeft, niet staat tegenover die welke verwoord is door de onbekende vrouw, ook al heeft het er de schijn van, maar daarmee samenvalt in de persoon van deze Moedermaagd die zich alleen maar "dienstmaagd des Heren” heeft genoemd (Lc. 1, 38) [b:Lc. 1, 38]. Het is waar dat ”elk geslacht haar zalig prijst” (Lc. 1, 48) [b:Lc. 1, 48] maar men kan zeggen dat die naamloze vrouw de eerste geweest is die onbewust dat profetische vers van het Magnificat van Maria heeft bevestigd en het Magnificat van de eeuwen heeft ingezet.
Door het geloof is Maria de moeder geworden van de Zoon die de Vader haar gegeven heeft uit kracht van de Heilige Geest, terwijl zij haar maagdelijkheid ongeschonden heeft bewaard. In hetzelfde geloof heeft zij de andere dimensie van het moederschap ontdekt en aanvaard, welke Jezus geopenbaard heeft gedurende zijn messiaanse zending. Men kan zeggen dat het moederschap van Maria vanaf het begin deze dimensie had, d.w.z. vanaf het ogenblik van de ontvangenis en de geboorte van de Zoon. Van toen af aan was zij “degene die geloofd heeft”. Terwijl de messiaanse zending van deze Zoon duidelijk werd voor haar ogen en in haar geest, stelde zij zichzelf als Moeder steeds meer open voor de “nieuwheid” van het moederschap die haar ”deel” zou zijn aan de zijde van de Zoon. Had zij niet van het begin af verklaard: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1, 28) [b:Lc. 1, 28]? Door het geloof bleef Maria luisteren naar en nadenken over dat woord, waarin op een wijze ”die alle kennis te boven gaat” (Lc. 3, 19) [b:Lc. 3, 19] de zelfopenbaring van de levende God zich steeds doorzichtiger maakte. Moeder Maria werd zo in zekere zin de eerste “leerlinge” van haar Zoon”, de eerste tot wie Hij scheen te zeggen: ”Volg Mij”, nog voor Hij deze oproep richtte tot de apostelen of tot wie anders ook (Joh. 1, 43) [[b:Joh. 1, 43]].
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Bijzonder welsprekend is vanuit dit gezichtspunt de tekst van het evangelie van Johannes die ons Maria toont op de bruiloft van Kana. Maria verschijnt er als de Moeder van Jezus aan het begin van zijn openbare leven: ”Er was een bruiloft te Kana in Galilea, waarbij de moeder van Jezus aanwezig was. Jezus en zijn leerlingen waren eveneens op die bruiloft uitgenodigd” (Joh. 2, 1-2) [b:Joh. 2, 1-2]. Uit de tekst lijkt te blijken dat Jezus en zijn leerlingen uitgenodigd waren samen met Maria, als het ware vanwege haar aanwezigheid op dat feest: de Zoon lijkt uitgenodigd vanwege de moeder. Het vervolg van de gebeurtenissen die verbonden zijn met die uitnodiging is bekend, dat “begin van de tekenen” die Jezus deed – het water veranderde in wijn – dat de evangelist doet zeggen: Jezus ”openbaarde zijn heerlijkheid en zijn leerlingen geloofden in hem” (Joh. 2, 11) [b:Joh. 2, 11].
Maria is te Kana in Galilea aanwezig als Moeder van Jezus en draagt op veelbetekenende wijze bij tot dat ”begin van de tekenen” die de messiaanse macht van haar Zoon openbaren. Zie: ”Toen de wijn opraakte zei de Moeder van Jezus tot Hem: ‘Ze hebben geen wijn meer’. Jezus zei tot haar: ‘Vrouw, is dat soms uw zaak? Nog is mijn uur niet gekomen’” (Joh. 2, 3-4) [b:Joh. 2, 3-4]. In het evangelie van Johannes betekent dat ”uur” het moment dat door de Vader is vastgesteld en waarop de Zoon zijn werk vervult en verheerlijkt moet worden (Joh. 7, 30; Joh. 8, 20; Joh. 12, 23.27; Joh. 13, 1; Joh. 17, 1; Joh. 19, 27) [[b:Joh. 7, 30; Joh. 8, 20; Joh. 12, 23.27; Joh. 13, 1; Joh. 17, 1; Joh. 19, 27]]. Ook al lijkt het antwoord van Jezus aan zijn moeder te klink weigering (vooral als men meer van Jezus aan zijn moeder te klinken als een weigering (vooral als men meer dan naar de vraag kijkt naar die besliste verklaring: ”Nog is mijn uur niet gekomen”), toch wendt Maria zich tot de bedienden en zegt hun: ”Doet maar wat Hij u zal zeggen” (Joh. 2, 5) [b:Joh. 2, 5] Dan beveelt Jezus de bedienden om de kruiken met water te vullen en het water wordt wijn, betere dan de wijn die eerst aangeboden was aan de gasten van het bruiloftsmaal.
Welke diepe verstandhouding is er geweest tussen Jezus en zijn moeder? Hoe het mysterie van hun intieme geestelijke eenheid te peilen? Maar het feit is welsprekend. Het is zeker dat zich reeds in die gebeurtenis vrij duidelijk de nieuwe dimensie, de nieuwe zin van het moederschap van Maria aftekent. Dit heeft een betekenis die niet uitsluitend besloten ligt in de woorden van Jezus en in de verschillende episoden die door de synoptici weergegeven (Lc. 11, 27-28; Lc. 8, 19-21; Mt. 12, 46-50; Mc. 3, 31-35) [b:Lc. 11, 27-28; Lc. 8, 19-21; Mt. 12, 46-50; Mc. 3, 31-35]. In deze teksten wil Jezus vooral het moederschap dat voortvloeit uit het feit zelf van de geboorte stellen tegenover wat dit ”moederschap” (zoals het ”broeder-zijn”) moet zijn in de dimensie van het Rijk Gods, in de heilbrengende uitstraling van het vaderschap van God. In de johanneïsche tekst tekent zich daarentegen in de beschrijving van de gebeurtenissen van Kana af wat zich concreet manifesteert als dit nieuwe moederschap naar de geest en niet alleen maar naar vlees, ofwel de zorg van Maria voor de mensen, naar wie zij toekomt in heel het wijde gamma van hun noden en behoeften. Te Kana in Galilea toont zich slechts een concreet, schijnbaar klein en onbeduidend aspect van de menselijke behoeftigheid (”Zij hebben geen wijn meer”). Maar het heeft symbolische waarde. Dat tegemoetkomen aan de noden van de mensen betekent tegelijk dat zij hen binnenleidt in de straal van de messiaanse zending en van de heilbrengende macht van Christus. Er is dus een bemiddeling: Maria plaatst zich tussen haar Zoon en de mensen in de werkelijkheid van hun ontberingen, armoede en lijden.
Zij plaatst zich “midden tussen”, d.w.z. zij wordt middelares, niet als een vreemdelinge maar in haar positie van moeder, zich ervan bewust dat zij als zodanig in staat is – zelfs ”het recht heeft” - om de noden van de mensen aan de Zoon voor te leggen. Haar middelaarschap heeft dus het karakter van tussenkomst: Maria ”komt tussenbeide” voor de mensen. En niet alleen dit als moeder verlangt zij ook dat de messiaanse macht van de Zoon zich openbaart ofwel zijn heilsmacht die erop gericht is de mens te hulp te komen in zijn ongeluk, hem te bevrijden van het kwaad dat in verschillende vormen en graden zijn leven bezwaart. Juist zoals de profeet Jesaja voorspeld had van de Messias in de befaamde tekst waarop Jezus zich beroepen heeft ten overstaan van zijn stadgenoten van Nazareth: ”Om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien . . .” (Lc. 4, 18) [[b:Lc. 4, 18]].
Een ander wezenlijk element van deze moederlijke taak van Maria vindt men in de woorden die zij tot de bedienden gericht heeft: ”Doet maar wat Hij u zeggen zal”. De Moeder van Christus treedt op voor de mensen als woordvoerster van de wil van de Zoon, als degene die de vereisten aangeeft waaraan voldaan moet worden, opdat de heilsmacht van de Messias zich kan openbaren. Dank zij de tussenkomst van Maria en de gehoorzaamheid van de bedienden begint Jezus te Kana ”zijn uur”. Te Kana blijkt dat Maria in Jezus gelooft: haar geloof geeft aanleiding tot zijn eerste ”teken” en draagt bij tot het opwekken van het geloof van de leerlingen.
Maria is te Kana in Galilea aanwezig als Moeder van Jezus en draagt op veelbetekenende wijze bij tot dat ”begin van de tekenen” die de messiaanse macht van haar Zoon openbaren. Zie: ”Toen de wijn opraakte zei de Moeder van Jezus tot Hem: ‘Ze hebben geen wijn meer’. Jezus zei tot haar: ‘Vrouw, is dat soms uw zaak? Nog is mijn uur niet gekomen’” (Joh. 2, 3-4) [b:Joh. 2, 3-4]. In het evangelie van Johannes betekent dat ”uur” het moment dat door de Vader is vastgesteld en waarop de Zoon zijn werk vervult en verheerlijkt moet worden (Joh. 7, 30; Joh. 8, 20; Joh. 12, 23.27; Joh. 13, 1; Joh. 17, 1; Joh. 19, 27) [[b:Joh. 7, 30; Joh. 8, 20; Joh. 12, 23.27; Joh. 13, 1; Joh. 17, 1; Joh. 19, 27]]. Ook al lijkt het antwoord van Jezus aan zijn moeder te klink weigering (vooral als men meer van Jezus aan zijn moeder te klinken als een weigering (vooral als men meer dan naar de vraag kijkt naar die besliste verklaring: ”Nog is mijn uur niet gekomen”), toch wendt Maria zich tot de bedienden en zegt hun: ”Doet maar wat Hij u zal zeggen” (Joh. 2, 5) [b:Joh. 2, 5] Dan beveelt Jezus de bedienden om de kruiken met water te vullen en het water wordt wijn, betere dan de wijn die eerst aangeboden was aan de gasten van het bruiloftsmaal.
Welke diepe verstandhouding is er geweest tussen Jezus en zijn moeder? Hoe het mysterie van hun intieme geestelijke eenheid te peilen? Maar het feit is welsprekend. Het is zeker dat zich reeds in die gebeurtenis vrij duidelijk de nieuwe dimensie, de nieuwe zin van het moederschap van Maria aftekent. Dit heeft een betekenis die niet uitsluitend besloten ligt in de woorden van Jezus en in de verschillende episoden die door de synoptici weergegeven (Lc. 11, 27-28; Lc. 8, 19-21; Mt. 12, 46-50; Mc. 3, 31-35) [b:Lc. 11, 27-28; Lc. 8, 19-21; Mt. 12, 46-50; Mc. 3, 31-35]. In deze teksten wil Jezus vooral het moederschap dat voortvloeit uit het feit zelf van de geboorte stellen tegenover wat dit ”moederschap” (zoals het ”broeder-zijn”) moet zijn in de dimensie van het Rijk Gods, in de heilbrengende uitstraling van het vaderschap van God. In de johanneïsche tekst tekent zich daarentegen in de beschrijving van de gebeurtenissen van Kana af wat zich concreet manifesteert als dit nieuwe moederschap naar de geest en niet alleen maar naar vlees, ofwel de zorg van Maria voor de mensen, naar wie zij toekomt in heel het wijde gamma van hun noden en behoeften. Te Kana in Galilea toont zich slechts een concreet, schijnbaar klein en onbeduidend aspect van de menselijke behoeftigheid (”Zij hebben geen wijn meer”). Maar het heeft symbolische waarde. Dat tegemoetkomen aan de noden van de mensen betekent tegelijk dat zij hen binnenleidt in de straal van de messiaanse zending en van de heilbrengende macht van Christus. Er is dus een bemiddeling: Maria plaatst zich tussen haar Zoon en de mensen in de werkelijkheid van hun ontberingen, armoede en lijden.
Zij plaatst zich “midden tussen”, d.w.z. zij wordt middelares, niet als een vreemdelinge maar in haar positie van moeder, zich ervan bewust dat zij als zodanig in staat is – zelfs ”het recht heeft” - om de noden van de mensen aan de Zoon voor te leggen. Haar middelaarschap heeft dus het karakter van tussenkomst: Maria ”komt tussenbeide” voor de mensen. En niet alleen dit als moeder verlangt zij ook dat de messiaanse macht van de Zoon zich openbaart ofwel zijn heilsmacht die erop gericht is de mens te hulp te komen in zijn ongeluk, hem te bevrijden van het kwaad dat in verschillende vormen en graden zijn leven bezwaart. Juist zoals de profeet Jesaja voorspeld had van de Messias in de befaamde tekst waarop Jezus zich beroepen heeft ten overstaan van zijn stadgenoten van Nazareth: ”Om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien . . .” (Lc. 4, 18) [[b:Lc. 4, 18]].
Een ander wezenlijk element van deze moederlijke taak van Maria vindt men in de woorden die zij tot de bedienden gericht heeft: ”Doet maar wat Hij u zeggen zal”. De Moeder van Christus treedt op voor de mensen als woordvoerster van de wil van de Zoon, als degene die de vereisten aangeeft waaraan voldaan moet worden, opdat de heilsmacht van de Messias zich kan openbaren. Dank zij de tussenkomst van Maria en de gehoorzaamheid van de bedienden begint Jezus te Kana ”zijn uur”. Te Kana blijkt dat Maria in Jezus gelooft: haar geloof geeft aanleiding tot zijn eerste ”teken” en draagt bij tot het opwekken van het geloof van de leerlingen.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
Daarom kunnen wij zeggen dat wij op deze bladzijde van het evangelie van Johannes als het ware een eerste blijk vinden van de waarheid over de moederlijke zorg van Maria. Deze waarheid heeft ook uitdrukking gevonden in de leer van het laatste Concilie. Het is belangrijk op te merken hoe de moederlijke taak van Maria daardoor belicht wordt in verband met het middelaarschap van Christus. Wij lezen er namelijk: ”De moederlijke taak van Maria tegenover de mensen verduistert of vermindert op geen enkele wijze het enige middelaarschap van Christus, maar toont aan, hoe krachtig het is. Want . . . ,één is de Middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus . . .’ (1 Tim. 2, 5) [b:1 Tim. 2, 5]”. Deze taak vloeit volgens het welbehagen van God voort ”uit de overvloed van de verdiensten van Christus, is gevestigd op zijn middelaarschap, is daarvan volkomen afhankelijk en put daaruit haar gehele kracht”. Lumen Gentium [[617|60]] Juist in deze zin biedt de gebeurtenis te Kana in Galilea ons als het ware een vooraankondiging van het middelaarschap van Maria, dat geheel op Christus is georiënteerd en gericht op de openbaring van zijn heilsmacht.
Uit de johanneïsche tekst blijkt dat het om een moederlijk middelaarschap gaat. Zoals het Concilie verklaart: Maria “is onze moeder in de orde van de genade”. Dit moederschap in de orde van de genade is voortgekomen uit haar goddelijke moederschap, want omdat zij door beschikking van de goddelijke voorzienigheid moeder en voedster van de Verlosser was, is zij ”io heel bijzonder wijze, vóór alle anderen, zijn edelmoedige gezellin en de nederige dienstmaagd des Heren” geworden en ”geeft zij . . . aan het werk van de Heiland meegewerkt door haar gehoorzaamheid, haar geloof, haar hoop, haar vurige liefde, om het bovennatuurlijke leven van de zielen te herstellen”. Lumen Gentium [[617|61]] En dit ”moederschap van Maria in het genadebestel gaat zonder ophouden voort . . . tot aan de eeuwige voleinding van alle uitverkorenen”. Lumen Gentium [[617|62]]
Uit de johanneïsche tekst blijkt dat het om een moederlijk middelaarschap gaat. Zoals het Concilie verklaart: Maria “is onze moeder in de orde van de genade”. Dit moederschap in de orde van de genade is voortgekomen uit haar goddelijke moederschap, want omdat zij door beschikking van de goddelijke voorzienigheid moeder en voedster van de Verlosser was, is zij ”io heel bijzonder wijze, vóór alle anderen, zijn edelmoedige gezellin en de nederige dienstmaagd des Heren” geworden en ”geeft zij . . . aan het werk van de Heiland meegewerkt door haar gehoorzaamheid, haar geloof, haar hoop, haar vurige liefde, om het bovennatuurlijke leven van de zielen te herstellen”. Lumen Gentium [[617|61]] En dit ”moederschap van Maria in het genadebestel gaat zonder ophouden voort . . . tot aan de eeuwige voleinding van alle uitverkorenen”. Lumen Gentium [[617|62]]
Referenties naar alinea 22: 1
Redemptoris Missio ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
De passage van het evangelie van Johannes over de gebeurtenis van Kana laat het zorgzame moederschap van Maria zien aan het begin van de messiaanse activiteit van Christus. Een andere passage van hetzelfde evangelie bevestigt dit moederschap in het heilsbestel van de genade op zijn hoogtepunt, namelijk als het kruisoffer van Christus, zijn Paasmysterie, voltrokken wordt. De beschrijving van Johannes is bondig: ”Bij Jezus’ kruis stonden zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas en Maria Magdalena. Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn moeder: ’Vrouw, zie daar uw zoon’. Vervolgens zei Hij tot de leerling: ‘Zie daar uw moeder’ En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich op” (Joh. 19, 25-27) [b:Joh. 19, 25-27].
Ongetwijfeld is dit een uitdrukking van de bijzondere zorg van de Zoon voor de Moeder die Hij in zulk een grote smart achterliet. Maar Christus’ ”testament van het kruis” zegt meer over de zin van deze zorg. Jezus doet een nieuwe band uitkomen tussen Moeder en Zoon, waarvan Hij plechtig heel de waarheid en werkelijkheid bevestigt. Men kan zeggen dat het moederschap van Maria ten opzichte van de mensen, dat zich reeds eerder afgetekend had nu duidelijk omschreven en vastgesteld wordt: het vloeit voort uit de definitieve vervulling van het Paasmysterie van de Verlosser. De Moeder van Christus die zich in de directe sfeer van dit mysterie bevindt welke de mens – iedereen en allen – omvat, wordt als moeder aan de mens gegeven – aan ieder en aan allen. Deze mens is aan de voet van het kruis Johannes, de leerling die Hij liefhad” 1, 6 PG 14, 31(Bekend is wat Origenes schrijft over de aanwezigheid van Maria en Johannes op Calvarië ”De evangelies komen op de eerste plaats in heel de Schrift en het Evangelie van Johannes is het eerste van de evangelies. Niemand kan de betekenis ervan vatten als hij niet dicht tegen Jezus aan gelegen heeft en niet van Jezus Maria als moeder ontvangen heeft” [[1136]] vgl: X. 129-131: CSEL 32/4, 504v. [[[852]]] vgl: Maar niet hij alleen. In navolging van de Traditie aarzelt het Concilie niet Maria ”Moeder van Christus en moeder van de mensen” te noemen: zij is immers ”in de stam van Adam ten nauwste verbonden met alle mensen . . . Meer nog, zij is ten volle moeder van de ledematen (van Christus) . . . omdat zij door haar liefde heeft meegewerkt aan het ter wereld brengen in de Kerk van de gelovigen” deze laatste Concilietekst citeert de H. Augustinus, De Sancta Virginitate, VI, 6: PL 40, 399. [[[617|54.53]]]
Dit ”nieuwe moederschap van Maria” dat voorgebracht is door het geloof, is dus vrucht van de “nieuwe” liefde die definitief in haar rijpte aan de voet van het kruis door middel van haar deelname aan de verlossende liefde van de Zoon.
Ongetwijfeld is dit een uitdrukking van de bijzondere zorg van de Zoon voor de Moeder die Hij in zulk een grote smart achterliet. Maar Christus’ ”testament van het kruis” zegt meer over de zin van deze zorg. Jezus doet een nieuwe band uitkomen tussen Moeder en Zoon, waarvan Hij plechtig heel de waarheid en werkelijkheid bevestigt. Men kan zeggen dat het moederschap van Maria ten opzichte van de mensen, dat zich reeds eerder afgetekend had nu duidelijk omschreven en vastgesteld wordt: het vloeit voort uit de definitieve vervulling van het Paasmysterie van de Verlosser. De Moeder van Christus die zich in de directe sfeer van dit mysterie bevindt welke de mens – iedereen en allen – omvat, wordt als moeder aan de mens gegeven – aan ieder en aan allen. Deze mens is aan de voet van het kruis Johannes, de leerling die Hij liefhad” 1, 6 PG 14, 31(Bekend is wat Origenes schrijft over de aanwezigheid van Maria en Johannes op Calvarië ”De evangelies komen op de eerste plaats in heel de Schrift en het Evangelie van Johannes is het eerste van de evangelies. Niemand kan de betekenis ervan vatten als hij niet dicht tegen Jezus aan gelegen heeft en niet van Jezus Maria als moeder ontvangen heeft” [[1136]] vgl: X. 129-131: CSEL 32/4, 504v. [[[852]]] vgl: Maar niet hij alleen. In navolging van de Traditie aarzelt het Concilie niet Maria ”Moeder van Christus en moeder van de mensen” te noemen: zij is immers ”in de stam van Adam ten nauwste verbonden met alle mensen . . . Meer nog, zij is ten volle moeder van de ledematen (van Christus) . . . omdat zij door haar liefde heeft meegewerkt aan het ter wereld brengen in de Kerk van de gelovigen” deze laatste Concilietekst citeert de H. Augustinus, De Sancta Virginitate, VI, 6: PL 40, 399. [[[617|54.53]]]
Dit ”nieuwe moederschap van Maria” dat voorgebracht is door het geloof, is dus vrucht van de “nieuwe” liefde die definitief in haar rijpte aan de voet van het kruis door middel van haar deelname aan de verlossende liefde van de Zoon.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Zo bevinden wij ons in het middelpunt van de vervulling van de belofte die vervat is in het proto-evangelie: het ”kroost van de vrouw zal de kop van de slang verpletteren” (Gen. 3, 15) [[b:Gen. 3, 15]]. Inderdaad overwint Jezus Christus door zijn verlossingsdood het kwaad van de zonde en de dood in de wortels zelf ervan. Het is veelzeggend dat Hij, als Hij zich vanaf het kruis tot de moeder richt, haar vrouw noemt en zegt: “Vrouw, zie daar uw zoon”. Met dezelfde term heeft Hij zich overigens ook te Kana in Galilea tot haar gericht (Joh. 2, 4) [[b:Joh. 2, 4]]. Hoe zou men kunnen betwijfelen dat speciaal nu, op Golgotta, deze uitdrukking tot op de bodem van het mysterie van Maria gaat er doordringt tot haar bijzondere plaats in heel de heilseconomie? Zoals het Concilie leert, werden met Maria, ”de dochter van Sion bij uitnemendheid na de lange verwachting van de belofte, de tijden vervuld en de nieuwe heilsorde ingeluid, toen de Zoon van God in haar de menselijke natuur aannam, om door de mysteries van zijn mens-zijn de mensen van de zonden te bevrijden” Lumen Gentium [[617|55]]
De woorden die Jezus uitspreekt vanaf het kruis betekenen dat het moederschap van haar die Hem gebaard heeft een “nieuwe” voortzetting vindt in en door de Kerk, die gesymboliseerd en vertegenwoordigd wordt door Johannes. Op deze wijze blijft zij die ”vol van genade” is binnengeleid in het mysterie van Christus om zijn Moeder te zijn, de heilige moeder van God dus, door middel van de Kerk in dat mysterie als de “vrouw” die aan het begin van de heilsgeschiedenis door het boek Genesis wordt aangeduid (Gen. 3, 15) [b:Gen. 3, 15] en aan het eind ervan door de Apokalyps (Openb. 12, 1) [b:Openb. 12, 1]. Volgens het eeuwige plan van de Voorzienigheid moet het goddelijk moederschap van Maria zich uitstrekken over de Kerk, zoals aangegeven wordt door uitspraken van de Traditie volgens welke het moederschap van Maria ten opzichte van de Kerk de weerspiegeling en de verlenging is van haar moederschap ten opzichte van Gods Zoon vgl: 26, 2; CCL 138, 126. [[[1081]]].
Reeds het ogenblik zelf van de geboorte van de Kerk en van haar volle openbaring aan de wereld laat volgens het Concilie de continuïteit van Maria’s moederschap doorschemeren.
De woorden die Jezus uitspreekt vanaf het kruis betekenen dat het moederschap van haar die Hem gebaard heeft een “nieuwe” voortzetting vindt in en door de Kerk, die gesymboliseerd en vertegenwoordigd wordt door Johannes. Op deze wijze blijft zij die ”vol van genade” is binnengeleid in het mysterie van Christus om zijn Moeder te zijn, de heilige moeder van God dus, door middel van de Kerk in dat mysterie als de “vrouw” die aan het begin van de heilsgeschiedenis door het boek Genesis wordt aangeduid (Gen. 3, 15) [b:Gen. 3, 15] en aan het eind ervan door de Apokalyps (Openb. 12, 1) [b:Openb. 12, 1]. Volgens het eeuwige plan van de Voorzienigheid moet het goddelijk moederschap van Maria zich uitstrekken over de Kerk, zoals aangegeven wordt door uitspraken van de Traditie volgens welke het moederschap van Maria ten opzichte van de Kerk de weerspiegeling en de verlenging is van haar moederschap ten opzichte van Gods Zoon vgl: 26, 2; CCL 138, 126. [[[1081]]].
Reeds het ogenblik zelf van de geboorte van de Kerk en van haar volle openbaring aan de wereld laat volgens het Concilie de continuïteit van Maria’s moederschap doorschemeren.
”Daar het God had behaagd het mysterie van het heil van de mensen niet plechtig openbaar te maken, vooraleer Hij de Geest die door de Zoon was beloofd, had uitgestort, zien wij de apostelen vóór Pinksteren, ,eensgezind volharden in het gebed samen met de vrouwen, met Maria de Moeder van Jezus en met zijn broeders’ (Hand. 1, 14) [b:Hand. 1, 14]. Ook Maria smeekte door haar gebeden om de gave van de Geest, die haar reeds bij de boodschap had overschaduwd” Lumen Gentium [[617|59]]Er is dus in het genadebestel dat verwezenlijkt wordt onder de werking van de menswording van het Woord en dat van de geboorte van de Kerk. De persoon die deze twee momenten verbindt, is Maria: Maria te Nazaret en Maria in het cenakel te Jeruzalem. In beide gevallen wijst haar discrete maar wezenlijke aanwezigheid de weg aan van de ”geboorte van de heilige Geest”. Zo komt zij die als moeder aanwezig is in het mysterie van Christus, krachtens de wil van de Zoon en door de werking van de heilige Geest tegenwoordig in het mysterie van de Kerk. Ook in de Kerk blijft het een moederlijke aanwezigheid, zoals de op het kruis uitgesproken woorden aangeven: ”Vrouw, zie daar uw zoon”; ”Zie daar uw moeder”.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 2 De Moeder van God midden in de pelgrimerende Kerk
- HOOFDSTUK 1 De Kerk, het Volk van God, in alle delen van de wereld geworteld
25
Juist op deze pelgrimstocht van de Kerk door de ruimte en de tijd en nog meer door de geschiedenis van de zielen is Maria aanwezig als degene die ”zalig is omdat zij geloofd heeft”, als degene die voortging op de pelgrimstocht van het geloof, terwijl zij als geen ander schepsel deelnam aan het mysterie van Christus. Het Concilie zegt nog dat, ”Maria is binnengetreden in het hart van de heilsgeschiedenis en als het ware de hoogste geloofsgeheimen verenigt en weerspiegelt”. Lumen Gentium [[617|65]] Zij is onder alle gelovigen als het ware een “spiegel” waarin ”Gods grote daden” (Hand. 2, 11) [b:Hand. 2, 11] zich op de meest diepe en klare wijze weerspiegelen.
Erga migrantes caritas Christi ->=geentekst=
“ ‘Dwars door de vervolgingen van de kant van de wereld en de vertroostingen van de kant van God heen zet de Kerk haar pelgrimstocht voort’ XVIII, 51: CCL 48, 650. [[857]] en verkondigt zij het kruis en de dood van de Heer, totdat Hij komt (1 Kor. 11, 26) [[b:1 Kor. 11, 26]]” Lumen Gentium [[617|8]]Het Tweede Vaticaans Concilie spreekt over de pelgrimerende Kerk en maakt een vergelijking met het Israël van het Oude Verbond onderweg door de woestijn. De tocht heeft ook een uiterlijk karakter, dat zichtbaar is in de tijd en de ruimte waarin hij historisch verloopt. De Kerk ”spreidt zich uit tot alle streken, treedt binnen in de geschiedenis van de mensen en blijft toch tevens boven de tijden en grenzen van de volkeren verheven”. Lumen Gentium [[617|9]] Maar het wezenlijke karakter van de pelgrimstocht van de Kerk is innerlijk. Het gaat om een pelgrimstocht door middel van het geloof, door ”de kracht van de verrezen Heer” Lumen Gentium [[617|8]], om een pelgrimstocht in de Heilige Geest die als onzichtbare Helper (parákletos) aan de Kerk is gegeven (Joh. 14, 26; Joh. 15, 26; Joh. 16, 7) [[b:Joh. 14, 26; Joh. 15, 26; Joh. 16, 7]]: ”Dwars door de beproevingen en de wederwaardigheden heen schrijdt zij voort, gesterkt door de kracht van Gods genade, die haar door de Heer werd beloofd . . . Dank zij de werking van de heilige Geest houdt zij niet op zichzelf te vernieuwen, tot zij door het kruis het licht bereikt dat geen ondergang meer kent” Lumen Gentium [[617|9]]
”Zoals nu Israël naar het vlees, bij zijn tocht door de woestijn, reeds de Kerk van God genoemd wordt (Neh. 13, 1; Num. 20, 4) [[b:Neh. 13, 1; Num. 20, 4]] vv. [[b:Deut. 23, 2 ]], zo wordt het nieuwe Israël . . . ook de Kerk van Christus genoemd (Mt. 16, 18) [[b:Mt. 16, 18]]. Want Hij heeft haar door zijn bloed verworven (Hand. 20, 28) [[b:Hand. 20, 28]], met zijn Geest vervuld en met geschikte middelen voor een zichtbare en maatschappelijke eenheid uitgerust. God heeft de vergadering van hen die gelovend naar Jezus opzien als naar de bewerker van het heil en het beginsel voor eenheid en vrede samengeroepen en tot de Kerk gemaakt, om voor allen en ieder afzonderlijk het zichtbare sacrament te zijn van deze heil brengende eenheid” Lumen Gentium [[617|9]]
Juist op deze pelgrimstocht van de Kerk door de ruimte en de tijd en nog meer door de geschiedenis van de zielen is Maria aanwezig als degene die ”zalig is omdat zij geloofd heeft”, als degene die voortging op de pelgrimstocht van het geloof, terwijl zij als geen ander schepsel deelnam aan het mysterie van Christus. Het Concilie zegt nog dat, ”Maria is binnengetreden in het hart van de heilsgeschiedenis en als het ware de hoogste geloofsgeheimen verenigt en weerspiegelt”. Lumen Gentium [[617|65]] Zij is onder alle gelovigen als het ware een “spiegel” waarin ”Gods grote daden” (Hand. 2, 11) [b:Hand. 2, 11] zich op de meest diepe en klare wijze weerspiegelen.
Referenties naar alinea 25: 2
Ad Limina-bezoek Nederlandse Bisschoppen 1988 - Afsluiting ->=geentekst=Erga migrantes caritas Christi ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
Communionis notio ->=geentekst=
De Kerk die door Christus op de apostelen is gebouwd, is zich geheel bewust geworden van die grote daden van God op “Pinksteren” toen zij die bijeengekomen waren in het cenakel, terwijl zij ”door haar gebeden om de gave van de Geest smeekte” Lumen Gentium [[617|59]]
Haar geloofstocht is in zekere zin langer. De heilige Geest is reeds over haar neergedaald en zij is zijn trouwe bruid geworden bij de boodschap, toen zij het Woord van de ware God ontving en de ”volledige onderdanigheid van verstand en wil jegens de openbarende God” bewees, ja ”zich geheel aan God toevertrouwde door de gehoorzaamheid van het geloof” vgl: Dei Verbum [[[576|5]]] , waarmee zij aan de engel antwoordde: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord”. De geloofstocht van Maria, die wij zien bidden in het cenakel, is dus langer dan de tocht van de anderen die daar bijeen waren. Maria ”gaat” hen ”voor”, ”gaat voor” hen ”uit”. vgl: Lumen Gentium [[[617|63]]] Het ogenblik van Pinksteren te Jeruzalem is, behalve door het ogenblik van het kruis, ook voorbereid door het ogenblik van de boodschap te Nazareth. In het cenakel komt de weg van Maria samen met de geloofstocht van de Kerk. Op welke wijze?
Sommigen van degenen die ijverig waren in het gebed in het cenakel en zich voorbereidden om uit te gaan ”in heel de wereld” na het ontvangen van de heilige Geest, waren successievelijk door Jezus geroepen vanaf het begin van zijn zending in Israël Elf van hen waren aangesteld tot apostelen en aan dezen had Jezus de zending overgedragen die Hij zelf ontvangen had van de Vader. Na de verrijzenis had Hij tot de apostelen gezegd ”Zoals de Vader Mij gezonden, geeft, zo zend Ik u” (Joh. 20, 21) [b:Joh. 20, 21]. En veertig dagen later zei Hij nog alvorens terug te keren naar de Vader: “Gij zult kracht ontvangen van de heilige Geest, die over u komt, om mijn getuigen te zijn . . . tot het uiteinde der aarde” (Hand. 1, 8) [[b:Hand. 1, 8]]. Deze zending van de apostelen begint op het ogenblik dat zij het cenakel te Jeruzalem verlaten. Dan wordt de Kerk geboren en groeit zij door het getuigenis dat Petrus en de andere apostelen afleggen over de gestorven en verrezen Christus (Hand. 2, 31-34; Hand. 3, 15-18; Hand. 4, 10-12; Hand. 5, 30-32) [[b:Hand. 2, 31-34; Hand. 3, 15-18; Hand. 4, 10-12; Hand. 5, 30-32]].
Maria heeft niet direct deze apostolische zending ontvangen. Zij was niet onder hen die Jezus uitzond ”in heel de wereld om alle volkeren tot zijn leerlingen te maken” (Mt. 28, 19) [[b:Mt. 28, 19]], toen Hij hun deze zending toevertrouwde. Zij was daarentegen wel in het cenakel waar de apostelen zich voorbereidden om hun zending te beginnen met de komst van de Geest der Waarheid: zij was met hen. Temidden van hen was zij ”ijverig in het gebed” als ”moeder van Jezus” (Hand. 1, 13-14) [[b:Hand. 1, 13-14]], van de gestorven en verrezen Christus. En deze eerste kern van hen die in geloof opzagen ”naar Jezus, de bewerker van het heil” vgl: Lumen Gentium [[[617|9]]], was er zich van bewust dat Jezus de Zoon van Maria was en dat zijn moeder was en als zodanig vanaf de ontvangenis en de geboorte een bijzondere getuige van het mysterie van Jezus, van het mysterie dat voor hun ogen uitgedrukt en bevestigd was door het kruis en de verrijzenis. Van het eerste ogenblik af ”zag de kerk dus ”op” naar Maria door Jezus, zoals zij “opzag” naar Jezus door Maria. Zij was voor de Kerk van die tijd en van alle tijden een bijzondere getuige van de jaren van de kindsheid van Jezus en van zijn verborgen leven te Nazareth, toen zij ”alles wat er gebeurd was in haar hart bewaarde en bij zichzelf overwoog” (Lc. 2, 19) [b:Lc. 2, 19] (Lc. 2, 51) [[b:Lc. 2, 51]].
Maar in de Kerk van die tijd en van alle tijden was en is zij vooral degene die ”zalig is omdat zij geloofd heeft”: als eerste geloofd heeft. Vanaf het ogenblik van de boodschap en de ontvangenis, vanaf het moment van de geboorte in de grot van Bethlehem, volgde Maria op haar moederlijke pelgrimstocht van het geloof stap voor stap Jezus. Zij volgde Hem gedurende de jaren van zijn verborgen leven te Nazareth; zij volgde Hem ook in de periode van de uiterlijke scheiding, toen Hij begon ”op te treden en te leren” (Hand. 1, 1) [[b:Hand. 1, 1]] in Israël; zij volgde Hem vooral in de tragische ervaring van Golgota. Toen Maria zich met de apostelen aan de dageraad van de Kerk in het cenakel te Jeruzalem bevond, vond haar geloof dat gewekt was door de woorden van de boodschap bevestiging. De engel had haar bij de boodschap gezegd: “Gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen die gij de naam Jezus moet geven. Hij zal groot zijn . . . en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen”. De recente gebeurtenissen van Calvarië hadden deze belofte in duisternis gehuld; maar zelfs onder het kruis was het geloof van Maria niet verflauwd. Zij was degene gebleven die, zoals Abraham, geloofde hopend tegen alle hoop in” (Rom. 4, 18) [b:Rom. 4, 18]. En zie, na de verrijzenis had de hoop haar ware gelaat getoond en de belofte was begonnen werkelijkheid te worden. Jezus had inderdaad voor zijn terugkeer naar de Vader tot de apostelen gezegd: ”Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen . . . Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt. 28, 19.20) [[b:Mt. 28, 19.20]]. Zo had het gezegd Hij die door de verrijzenis had laten zien dat Hij de overwinnaar van de dood was en het koningschap bekleedde waaraan ”nooit een einde zal komen”, overeenkomstig de aankondiging van de engel.
Haar geloofstocht is in zekere zin langer. De heilige Geest is reeds over haar neergedaald en zij is zijn trouwe bruid geworden bij de boodschap, toen zij het Woord van de ware God ontving en de ”volledige onderdanigheid van verstand en wil jegens de openbarende God” bewees, ja ”zich geheel aan God toevertrouwde door de gehoorzaamheid van het geloof” vgl: Dei Verbum [[[576|5]]] , waarmee zij aan de engel antwoordde: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord”. De geloofstocht van Maria, die wij zien bidden in het cenakel, is dus langer dan de tocht van de anderen die daar bijeen waren. Maria ”gaat” hen ”voor”, ”gaat voor” hen ”uit”. vgl: Lumen Gentium [[[617|63]]] Het ogenblik van Pinksteren te Jeruzalem is, behalve door het ogenblik van het kruis, ook voorbereid door het ogenblik van de boodschap te Nazareth. In het cenakel komt de weg van Maria samen met de geloofstocht van de Kerk. Op welke wijze?
Sommigen van degenen die ijverig waren in het gebed in het cenakel en zich voorbereidden om uit te gaan ”in heel de wereld” na het ontvangen van de heilige Geest, waren successievelijk door Jezus geroepen vanaf het begin van zijn zending in Israël Elf van hen waren aangesteld tot apostelen en aan dezen had Jezus de zending overgedragen die Hij zelf ontvangen had van de Vader. Na de verrijzenis had Hij tot de apostelen gezegd ”Zoals de Vader Mij gezonden, geeft, zo zend Ik u” (Joh. 20, 21) [b:Joh. 20, 21]. En veertig dagen later zei Hij nog alvorens terug te keren naar de Vader: “Gij zult kracht ontvangen van de heilige Geest, die over u komt, om mijn getuigen te zijn . . . tot het uiteinde der aarde” (Hand. 1, 8) [[b:Hand. 1, 8]]. Deze zending van de apostelen begint op het ogenblik dat zij het cenakel te Jeruzalem verlaten. Dan wordt de Kerk geboren en groeit zij door het getuigenis dat Petrus en de andere apostelen afleggen over de gestorven en verrezen Christus (Hand. 2, 31-34; Hand. 3, 15-18; Hand. 4, 10-12; Hand. 5, 30-32) [[b:Hand. 2, 31-34; Hand. 3, 15-18; Hand. 4, 10-12; Hand. 5, 30-32]].
Maria heeft niet direct deze apostolische zending ontvangen. Zij was niet onder hen die Jezus uitzond ”in heel de wereld om alle volkeren tot zijn leerlingen te maken” (Mt. 28, 19) [[b:Mt. 28, 19]], toen Hij hun deze zending toevertrouwde. Zij was daarentegen wel in het cenakel waar de apostelen zich voorbereidden om hun zending te beginnen met de komst van de Geest der Waarheid: zij was met hen. Temidden van hen was zij ”ijverig in het gebed” als ”moeder van Jezus” (Hand. 1, 13-14) [[b:Hand. 1, 13-14]], van de gestorven en verrezen Christus. En deze eerste kern van hen die in geloof opzagen ”naar Jezus, de bewerker van het heil” vgl: Lumen Gentium [[[617|9]]], was er zich van bewust dat Jezus de Zoon van Maria was en dat zijn moeder was en als zodanig vanaf de ontvangenis en de geboorte een bijzondere getuige van het mysterie van Jezus, van het mysterie dat voor hun ogen uitgedrukt en bevestigd was door het kruis en de verrijzenis. Van het eerste ogenblik af ”zag de kerk dus ”op” naar Maria door Jezus, zoals zij “opzag” naar Jezus door Maria. Zij was voor de Kerk van die tijd en van alle tijden een bijzondere getuige van de jaren van de kindsheid van Jezus en van zijn verborgen leven te Nazareth, toen zij ”alles wat er gebeurd was in haar hart bewaarde en bij zichzelf overwoog” (Lc. 2, 19) [b:Lc. 2, 19] (Lc. 2, 51) [[b:Lc. 2, 51]].
Maar in de Kerk van die tijd en van alle tijden was en is zij vooral degene die ”zalig is omdat zij geloofd heeft”: als eerste geloofd heeft. Vanaf het ogenblik van de boodschap en de ontvangenis, vanaf het moment van de geboorte in de grot van Bethlehem, volgde Maria op haar moederlijke pelgrimstocht van het geloof stap voor stap Jezus. Zij volgde Hem gedurende de jaren van zijn verborgen leven te Nazareth; zij volgde Hem ook in de periode van de uiterlijke scheiding, toen Hij begon ”op te treden en te leren” (Hand. 1, 1) [[b:Hand. 1, 1]] in Israël; zij volgde Hem vooral in de tragische ervaring van Golgota. Toen Maria zich met de apostelen aan de dageraad van de Kerk in het cenakel te Jeruzalem bevond, vond haar geloof dat gewekt was door de woorden van de boodschap bevestiging. De engel had haar bij de boodschap gezegd: “Gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen die gij de naam Jezus moet geven. Hij zal groot zijn . . . en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen”. De recente gebeurtenissen van Calvarië hadden deze belofte in duisternis gehuld; maar zelfs onder het kruis was het geloof van Maria niet verflauwd. Zij was degene gebleven die, zoals Abraham, geloofde hopend tegen alle hoop in” (Rom. 4, 18) [b:Rom. 4, 18]. En zie, na de verrijzenis had de hoop haar ware gelaat getoond en de belofte was begonnen werkelijkheid te worden. Jezus had inderdaad voor zijn terugkeer naar de Vader tot de apostelen gezegd: ”Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen . . . Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt. 28, 19.20) [[b:Mt. 28, 19.20]]. Zo had het gezegd Hij die door de verrijzenis had laten zien dat Hij de overwinnaar van de dood was en het koningschap bekleedde waaraan ”nooit een einde zal komen”, overeenkomstig de aankondiging van de engel.
Referenties naar alinea 26: 2
Ad Limina-bezoek Nederlandse Bisschoppen 1988 - Afsluiting ->=geentekst=Communionis notio ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
Nu aan de dageraad van de Kerk, aan het begin van de lange geloofstocht die met Pinksteren te Jeruzalem aanving, was Maria samen met allen die de kiem van het ”nieuwe Israël” vormden. Zij was in hun midden als een uitzonderlijke getuige van het mysterie van Christus. En de Kerk was ijverig in het gebed samen met haar en ”beschouwde haar tegelijk in het licht van het mensgeworden Woord”. Zo zou het steeds zijn. Inderdaad, wanneer de Kerk ”verder doordringt in het diepste mysterie van de incarnatie”, denkt zij met grote verering en eerbied aan de Moeder van Christus vgl: Lumen Gentium [[[617|65]]]. Maria hoort onverbrekelijk bij het mysterie van Christus en ook, van het begin af, bij het mysterie van de Kerk, vanaf de dag van haar geboorte. Aan de basis van wat de Kerk vanaf het begin is, van wat zij voortdurend moet worden, van geslacht tot geslacht, temidden van alle volkeren der aarde, staat zij ”die geloofd heeft dat to vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer is gezegd” (Lc. 1, 45) [b:Lc. 1, 45]. Juist dit geloof van Maria dat het begin betekent van het nieuwe altijddurende Verbond van God met de mensheid in Jezus Christus, dit heldhaftige geloof “gaat” het apostolische getuigenis van de Kerk ”voor” en blijft in het hart van de Kerk, verborgen als een speciale erfenis van Gods openbaring. Allen die van geslacht tot geslacht het apostolische getuigenis van de Kerk aanvaarden en deelhebben aan die mysterievolle erfenis nemen in zekere zin deel aan het geloof van Maria.
De woorden van Elisabet ”zalig zij die geloofd heeft” blijven de Maagd ook op Pinksteren vergezellen; zij volgen haar van eeuw tot eeuw daar waar door het apostolische getuigenis en het dienstwerk van de Kerk de kennis van het heilsmysterie van Christus zich verbreidt. Zo wordt de voorspelling van het Magnificat vervuld: ”Elk geslacht prijst mij zalig omdat aan mij zijn wonderwerken deed die machtig is, en heilig is zijn Naam” (Lc. 1, 48-49) [b:Lc. 1, 48-49]. Waarlijk op de kennis van het mysterie van Christus volgt de zaligprijzing van zijn Moeder in de vorm van speciale verering voor de Theotókos. Maar in deze verering is steeds de zaligprijzing van haar geloof begrepen, want de Maagd van Nazareth is zalig geworden vooral door dit geloof, overeenkomstig de woorden van Elisabet. Zij die in elk geslacht onder de verschillende volken en naties van de aarde het mysterie van Christus, het mensgeworden Woord en de Verlosser van de wereld, in geloof aannemen richten zich niet alleen met verering tot Maria en nemen niet alleen met vertrouwen hun toevlucht tot haar als tot zijn Moeder, maar zoeken in haar geloof steun voor hun eigen geloof. En precies deze levende deelname aan het geloof van Maria is beslissend voor haar speciale aanwezigheid op de pelgrimstocht van de Kerk als het nieuwe volk van God op de gehele aarde.
De woorden van Elisabet ”zalig zij die geloofd heeft” blijven de Maagd ook op Pinksteren vergezellen; zij volgen haar van eeuw tot eeuw daar waar door het apostolische getuigenis en het dienstwerk van de Kerk de kennis van het heilsmysterie van Christus zich verbreidt. Zo wordt de voorspelling van het Magnificat vervuld: ”Elk geslacht prijst mij zalig omdat aan mij zijn wonderwerken deed die machtig is, en heilig is zijn Naam” (Lc. 1, 48-49) [b:Lc. 1, 48-49]. Waarlijk op de kennis van het mysterie van Christus volgt de zaligprijzing van zijn Moeder in de vorm van speciale verering voor de Theotókos. Maar in deze verering is steeds de zaligprijzing van haar geloof begrepen, want de Maagd van Nazareth is zalig geworden vooral door dit geloof, overeenkomstig de woorden van Elisabet. Zij die in elk geslacht onder de verschillende volken en naties van de aarde het mysterie van Christus, het mensgeworden Woord en de Verlosser van de wereld, in geloof aannemen richten zich niet alleen met verering tot Maria en nemen niet alleen met vertrouwen hun toevlucht tot haar als tot zijn Moeder, maar zoeken in haar geloof steun voor hun eigen geloof. En precies deze levende deelname aan het geloof van Maria is beslissend voor haar speciale aanwezigheid op de pelgrimstocht van de Kerk als het nieuwe volk van God op de gehele aarde.
Referenties naar alinea 27: 1
Ad Limina-bezoek Nederlandse Bisschoppen 1988 - Afsluiting ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
28
Maria-heiligdommen: "geografie" van het geloof ->=geentekst=
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Zoals het Concilie zegt: ”Maria is in het hart van de heilsgeschiedenis binnengetreden . . . Wanneer zij dus het voorwerp is van verkondiging en verering, roept zij de gelovigen op naar haar Zoon en zijn offer en naar de liefde tot de Vader” Lumen Gentium [[617|65]]. Daarom wordt het geloof van Maria op grond van het apostolische getuigenis van de Kerk op zekere wijze onophoudelijk het geloof van het volk Gods onderweg: van de personen en gemeenschappen, van de standen en verenigingen, van de verschillende groepen die samen de Kerk vormen. Het is een geloof dat door kennis en tegelijk door het hart wordt overgedragen. Het wordt voortdurend verworven of herwonnen door het gebed. ”Daarom ook ziet de Kerk bij haar apostolisch werk terecht op naar haar die Christus ter wereld bracht; die juist van de heilige Geest werd ontvangen en uit de Maagd geboren om door de Kerk ook in de harten van de gelovigen te worden geboren en te groeien” Lumen Gentium [[617|65]]
Nu wij op deze pelgrimstocht van het geloof thans het einde van het tweede christelijke millennium naderen, richt de Kerk door middel van de leer van het Tweede Vaticaans Concilie de aandacht op wat zij in zichzelf ziet, als ”het ene volk van God . . . dat bij alle volkeren van de aarde is gevestigd”, en op de waarheid volgens welke alle gelovigen, ook al zijn zij ”over de gehele aardbol verspreid, door de heilige Geest in gemeenschap blijven met elkaar” vgl: Lumen Gentium [[[617|13]]] , zodat men kan zeggen dat in deze gemeenschap het mysterie van Pinksteren zich voortdurend voltrekt. Tegelijkertijd blijven de apostelen en de leerlingen van de Heer in alle naties van de aarde ”volharden in het gebed samen met Maria de Moeder van Jezus” (Hand. 1, 14) [[b:Hand. 1, 14]]. Zij vormen van geslacht tot geslacht het ”teken van het Koninkrijk” dat niet van deze wereld is vgl: Lumen Gentium [[[617|13]]] en zij zijn zich ook bewust dat zij midden in deze wereld moeten verenigen met de Koning aan wie de volkeren tot erfdeel zijn gegeven (Ps. 2, 8) [[b:Ps. 2, 8]], aan wie de Vader ”de troon van zijn vader David” heeft geschonken, zodat Hij “in eeuwigheid Koning is over het huis van Jakob en aan zijn koningschap nooit een einde zal komen”.
In deze vigilietijd is Maria door hetzelfde geloof dat haar vooral vanaf het ogenblik van de boodschap zalig maakte, aanwezig in de zending van de Kerk, aanwezig in het werk van de Kerk waardoor het rijk van haar Zoon een aanvang neemt in de wereld vgl: Lumen Gentium [[[617|13]]]. Deze aanwezigheid van Maria vindt heden ten dage veelvuldige uitdrukkingsmiddelen, zoals in heel de geschiedenis van de Kerk. Zij is ook in vele vormen verspreid: door middel van het geloof en de vroomheid van de afzonderlijke gelovigen, door middel van de tradities van de christelijke gezinnen of “huiskerken”, van de parochie- en missiegemeenschappen, van de kloosterinstellingen, van de bisdommen, door middel van de aantrekkings- en uitstralingskracht van de grote heiligdommen waar niet alleen individuen of plaatselijke groepen maar soms gehele naties en continenten de Moeder van de Heer zoeken te ontmoeten, haar die zalig is omdat zij geloofd heeft, die de eerste onder de gelovigen is en daarom Moeder van de Immanuël is geworden. Dat is de roep van het land Palestina, het geestelijke vaderland van alle christenen omdat het het vaderland is van de redder van de wereld en van zijn Moeder. Dat is de roep van de vele heiligdommen die het christelijk geloof in de loop der eeuwen heeft opgericht te Rome en overal in de wereld. Dat is de roep van plaatsen zoals Guadaloupe, Lourdes, Fatima en van de andere die verspreid zijn in de diverse landen, waaronder – hoe zou ik het niet kunnen vermelden – Jasna Gora in mijn geboorteland. Men zou wellicht kunnen spreken van een specifieke ”geografie” van het geloof en de mariale vroomheid die al deze bijzondere bedevaartplaatsen van het volk Gods bevat, dat de Moeder van God zoekt te ontmoeten om in de uitstraling van de moederlijke aanwezigheid van ”haar die geloofd heeft” de versterking van het eigen geloof te vinden. Want door het geloof van Maria reeds bij de boodschap en definitief aan de voet van het kruis is van de kant van de mens de innerlijke ruimte heropend waarin de eeuwige Vader ons kan overladen ”met elke geestelijke zegen”: de ruimte ”van het nieuwe altijddurende Verbond” Vgl. Romeins Missaal, formule.. Vgl. Romeins Missaal, formule van de consecratie van de wijn in de Eucharistische Gebeden. Deze ruimte bestaat in de Kerk die in Christus ”een sacrament van de innige vereniging met God en van de eenheid van het menselijk geslacht “ is. Lumen Gentium [[617|1]] In het geloof dat Maria als ”dienstmaagd des Heren” bij de boodschap beleed en waarin zij voortdurend het volk Gods onderweg op aarde ”voorgaat”, ”streeft de katholieke Kerk er . . . zonder ophouden naar heel de mensheid . . . weer samen te brengen onder Christus als hoofd, in de eenheid van zijn Geest”. Lumen Gentium [[617|13]]
Nu wij op deze pelgrimstocht van het geloof thans het einde van het tweede christelijke millennium naderen, richt de Kerk door middel van de leer van het Tweede Vaticaans Concilie de aandacht op wat zij in zichzelf ziet, als ”het ene volk van God . . . dat bij alle volkeren van de aarde is gevestigd”, en op de waarheid volgens welke alle gelovigen, ook al zijn zij ”over de gehele aardbol verspreid, door de heilige Geest in gemeenschap blijven met elkaar” vgl: Lumen Gentium [[[617|13]]] , zodat men kan zeggen dat in deze gemeenschap het mysterie van Pinksteren zich voortdurend voltrekt. Tegelijkertijd blijven de apostelen en de leerlingen van de Heer in alle naties van de aarde ”volharden in het gebed samen met Maria de Moeder van Jezus” (Hand. 1, 14) [[b:Hand. 1, 14]]. Zij vormen van geslacht tot geslacht het ”teken van het Koninkrijk” dat niet van deze wereld is vgl: Lumen Gentium [[[617|13]]] en zij zijn zich ook bewust dat zij midden in deze wereld moeten verenigen met de Koning aan wie de volkeren tot erfdeel zijn gegeven (Ps. 2, 8) [[b:Ps. 2, 8]], aan wie de Vader ”de troon van zijn vader David” heeft geschonken, zodat Hij “in eeuwigheid Koning is over het huis van Jakob en aan zijn koningschap nooit een einde zal komen”.
In deze vigilietijd is Maria door hetzelfde geloof dat haar vooral vanaf het ogenblik van de boodschap zalig maakte, aanwezig in de zending van de Kerk, aanwezig in het werk van de Kerk waardoor het rijk van haar Zoon een aanvang neemt in de wereld vgl: Lumen Gentium [[[617|13]]]. Deze aanwezigheid van Maria vindt heden ten dage veelvuldige uitdrukkingsmiddelen, zoals in heel de geschiedenis van de Kerk. Zij is ook in vele vormen verspreid: door middel van het geloof en de vroomheid van de afzonderlijke gelovigen, door middel van de tradities van de christelijke gezinnen of “huiskerken”, van de parochie- en missiegemeenschappen, van de kloosterinstellingen, van de bisdommen, door middel van de aantrekkings- en uitstralingskracht van de grote heiligdommen waar niet alleen individuen of plaatselijke groepen maar soms gehele naties en continenten de Moeder van de Heer zoeken te ontmoeten, haar die zalig is omdat zij geloofd heeft, die de eerste onder de gelovigen is en daarom Moeder van de Immanuël is geworden. Dat is de roep van het land Palestina, het geestelijke vaderland van alle christenen omdat het het vaderland is van de redder van de wereld en van zijn Moeder. Dat is de roep van de vele heiligdommen die het christelijk geloof in de loop der eeuwen heeft opgericht te Rome en overal in de wereld. Dat is de roep van plaatsen zoals Guadaloupe, Lourdes, Fatima en van de andere die verspreid zijn in de diverse landen, waaronder – hoe zou ik het niet kunnen vermelden – Jasna Gora in mijn geboorteland. Men zou wellicht kunnen spreken van een specifieke ”geografie” van het geloof en de mariale vroomheid die al deze bijzondere bedevaartplaatsen van het volk Gods bevat, dat de Moeder van God zoekt te ontmoeten om in de uitstraling van de moederlijke aanwezigheid van ”haar die geloofd heeft” de versterking van het eigen geloof te vinden. Want door het geloof van Maria reeds bij de boodschap en definitief aan de voet van het kruis is van de kant van de mens de innerlijke ruimte heropend waarin de eeuwige Vader ons kan overladen ”met elke geestelijke zegen”: de ruimte ”van het nieuwe altijddurende Verbond” Vgl. Romeins Missaal, formule.. Vgl. Romeins Missaal, formule van de consecratie van de wijn in de Eucharistische Gebeden. Deze ruimte bestaat in de Kerk die in Christus ”een sacrament van de innige vereniging met God en van de eenheid van het menselijk geslacht “ is. Lumen Gentium [[617|1]] In het geloof dat Maria als ”dienstmaagd des Heren” bij de boodschap beleed en waarin zij voortdurend het volk Gods onderweg op aarde ”voorgaat”, ”streeft de katholieke Kerk er . . . zonder ophouden naar heel de mensheid . . . weer samen te brengen onder Christus als hoofd, in de eenheid van zijn Geest”. Lumen Gentium [[617|13]]
Referenties naar alinea 28: 3
Ad Limina-bezoek Nederlandse Bisschoppen 1988 - Afsluiting ->=geentekst=Maria-heiligdommen: "geografie" van het geloof ->=geentekst=
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 De weg van de Kerk en de eenheid van alle Christenen
29
”De Geest wekt bij alle leerlingen van Christus het verlangen en de inspanning om allen, naar de wijze die Christus heeft bepaald in één kudde onder één Herder vreedzaam te verenigen” Lumen Gentium [[617|15]]. De weg van de Kerk is speciaal in ons tijdperk gemarkeerd door het teken van het oecumenisme: de christenen zoeken wegen om de eenheid te herstellen, waarom Christus daags voor zijn lijden de Vader smeekte voor zijn leerlingen: ”opdat zij allen één mogen zijn, zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh. 17, 21) [b:Joh. 17, 21]. De eenheid van de Christenen is een groot teken dat gegeven is om het geloof van de wereld op te wekken, terwijl hun verdeeldheid een ergernis is vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|1]]]
De oecumenische beweging heeft op grond van een meer helder en verspreid bewustzijn van de noodzaak om tot de eenheid van alle christenen te komen van de kant van de katholieke Kerk haar hoogste uitdrukking gevonden in het werk van het Tweede Vaticaans Concilie: het is nodig dat de Christenen in zichzelf en in ieder van hun gemeenschappen de ”gehoorzaamheid van het geloof” verdiepen waarvan Maria het eerste en meest lichtende voorbeeld is. En aangezien zij ”het lichtend teken is van de vaste hoop en de vertroosting van het pelgrimerende volk van God”, ”is het voor de heilige kerkvergadering een reden tot grote vreugde en vertroosting dat er onder de gescheiden broeders niet weinigen zijn die aan de Moeder van de Heer en Verlosser de verschuldigde eer bewijzen, vooral Oosterse Christenen” Lumen Gentium [[617|68.69]] vgl: Over de allerheiligste Maria als bevorderaarster van de eenheid van de Christenen en over de verering van Maria in het Oosten [[[1137]]]
De oecumenische beweging heeft op grond van een meer helder en verspreid bewustzijn van de noodzaak om tot de eenheid van alle christenen te komen van de kant van de katholieke Kerk haar hoogste uitdrukking gevonden in het werk van het Tweede Vaticaans Concilie: het is nodig dat de Christenen in zichzelf en in ieder van hun gemeenschappen de ”gehoorzaamheid van het geloof” verdiepen waarvan Maria het eerste en meest lichtende voorbeeld is. En aangezien zij ”het lichtend teken is van de vaste hoop en de vertroosting van het pelgrimerende volk van God”, ”is het voor de heilige kerkvergadering een reden tot grote vreugde en vertroosting dat er onder de gescheiden broeders niet weinigen zijn die aan de Moeder van de Heer en Verlosser de verschuldigde eer bewijzen, vooral Oosterse Christenen” Lumen Gentium [[617|68.69]] vgl: Over de allerheiligste Maria als bevorderaarster van de eenheid van de Christenen en over de verering van Maria in het Oosten [[[1137]]]
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
30
Euntes in Mundum ->=geentekst=
De Christenen weten dat zij hun eenheid alleen werkelijk zullen terugvinden a;s deze gebaseerd zal zijn op de eenheid van geloof. Zij moeten niet-geringe verschillen oplossen in de leer over het mysterie en het dienstwerk van de Kerk en soms ook over de taak van Maria in het heilswerk. vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|20]]] De dialogen die de katholieke Kerk begonnen is met de kerken en kerkgemeenschappen van het Westen vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|19]]], komen steeds meer samen op twee onscheidbare aspecten van heilsmysterie. Als het mysterie van het mensgeworden Woord ons het mysterie van het goddelijke moederschap doet onderscheiden en als de beschouwing van de Moeder Gods ons op haar beurt voert tot een dieper begrip van het mysterie van de incarnatie, dan moet men hetzelfde zeggen van het mysterie van de Kerk en van het mysterie van de taak van Maria in het heilswerk. Door dieper door te dringen in de twee mysteries en het ene te verhelderen door het andere zullen de Christenen die verlangen te doen wat Jezus hun zal zeggen - zoals hun Moeder hun aanbeveelt (Joh. 2, 5) [[b:Joh. 2, 5]] – samen voort kunnen gaan op de “pelgrimstoch van het geloof”, waarvan Maria nog steeds het voorbeeld is en welke hen moet voeren tot de eenheid die gewild is door hun ene Heer en zozeer verlangd wordt door hen die oplettend luisteren naar wat ”de Geest tegen de kerken zegt” (Openb. 2, 7.11.17) [b:Openb. 2, 7.11.17] in deze tijd.
Het is een gelukkig teken dat deze kerken en kerkgemeenschappen met de katholieke Kerk overeenkomen op fundamentele punten van het geloof, ook wat de Maagd Maria betreft. Zij erkennen haar immers als Moeder van de Heer en nemen aan dat dit deel uitmaakt van ons geloof in Christus, waarlijk God en waarlijk mens. Zij zien op naar haar die aan de voet van het kruis de geliefde leerling als haar zoon ontvangt, die op zijn beurt als moeder ontvangt.
Waarom zouden wij dus niet allen samen opzien naar haar als onze gemeenschappelijke Moeder die bidt voor de eenheid van de familie van God en die allen ”voorgaat” aan het hoofd van de lange stoet van de getuigen van het geloof in de ene Heer, de Zoon van God, die zij door de Heilige Geest in haar maagdelijke schoot ontvangen heeft?
Het is een gelukkig teken dat deze kerken en kerkgemeenschappen met de katholieke Kerk overeenkomen op fundamentele punten van het geloof, ook wat de Maagd Maria betreft. Zij erkennen haar immers als Moeder van de Heer en nemen aan dat dit deel uitmaakt van ons geloof in Christus, waarlijk God en waarlijk mens. Zij zien op naar haar die aan de voet van het kruis de geliefde leerling als haar zoon ontvangt, die op zijn beurt als moeder ontvangt.
Waarom zouden wij dus niet allen samen opzien naar haar als onze gemeenschappelijke Moeder die bidt voor de eenheid van de familie van God en die allen ”voorgaat” aan het hoofd van de lange stoet van de getuigen van het geloof in de ene Heer, de Zoon van God, die zij door de Heilige Geest in haar maagdelijke schoot ontvangen heeft?
Referenties naar alinea 30: 2
Witte Donderdag en de betekenis van Maria ->=geentekst=Euntes in Mundum ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
Orientale Lumen ->=geentekst=
Anderzijds wil ik benadrukken hoe diep de katholieke Kerk, de orthodoxe Kerk en de oude Oosterse Kerken zich één voelen door de liefde en de lof voor de Theotókos. Niet alleen ”zijn de fundamentele dogma’s van het christelijk geloof over de Drie-eenheid en de menswording van het Woord van God uit de Maagd Maria vastgesteld op oecumenische Concilies die in het Oosten zijn gehouden vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|14]]], maar ook ”verheerlijjken de oosterse Christenen . . . met plechtige hymnen ... Maria altijd Maagd ... en de heilige Moeder van God” vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|15]]] in hun liturgie.
De broeders van die kerken hebben ingewikkelde lotgevallen gekend, maar door hun geschiedenis heeft steeds een vurig verlangen gelopen naar christelijke inzet en apostolische uitstraling, welke vaak getekend is door vervolgingen die ook bloedig zijn geweest. Het is een geschiedenis van trouw aan de Heer, een authentieke ”pelgrimstocht van het geloof” door de plaatsen en tijden heen, waarbij de oosterse christenen steeds met onbeperkt vertrouwen opgezien hebben naar de Moeder van de Heer, haar met lofzangen geprezen en voortdurend met gebed aangeroepen hebben. In de moeilijke ogenblikken van het gekwelde christelijke bestaan hebben zij tot haar hun toevlucht genomen” Lumen Gentium [[617|66]], omdat zij er zich van bewust waren in haar een krachtige hulp te hebben. De kerken die de leer van Efese belijden verklaren dat de Maagd ”waarlijk Moeder van God” is, daar onze Heer Jezus Christus . . . die voor alle eeuwen naar de godheid uit de Vader geboren is, in de laatste dagen voor ons en voor ons heil naar de mensheid geboren werd uit de Maagd Maria, de Moeder van God” Sessio V - Definitio de duabus naturis Christi [[774|2]] . De Griekse vaders en de byzantijnse traditie hebben getracht door de Maagd te beschouwen in het licht van het mensgeworden Woord door te dringen tot de diepte van de band die Maria als Moeder van God verbindt met Christus en de Kerk: de Maagd is blijvend aanwezig in heel de omvang van het heilsmysterie.
De koptische en Ethiopische tradities zijn tot deze beschouwing van het mysterie van Maria gebracht door de heilige Cyrillus van Alexandrië en op hun beurt hebben zij haar geprezen met een overvloed van bloemrijke dichtwerken Vgl. de Weddâsê Mâryâm.. Vgl. de Weddâsê Mâryâm (Lof van Maria), die aansluit op het Ethiopische psalmboek en hymnen en gebeden tot Maria bevat voor iedere dag van de week. Vgl. ook de Matshafa Kidâna Mehrat (Boek van het Verbond van Barmhartigheid); men dient het belang te benadrukken dat voorbehouden is aan Maria in de Ethiopische hymnologie en liturgie.. Het poëtische genie van sint Efrem de Syriër, die “de citer van de heilige Geest” wordt genoemd, heeft onvermoeibaar de lof van Maria gezongen en in de gehele traditie van de syrische Kerk een spoor achtergelaten dat nog steeds levend is vgl: Scriptores Syri 82, CoprpusSCO 186 [[[1139]]]. De heilige Gregorius van Narek, één van degenen die op de meest stralende wijze de roem van Armenië uitmaken, diept in zijn lofrede op de Theotókos met sterke dichterlijke inspiratie de verschillende aspecten uit van het mysterie van de incarnatie en ieder daarvan is voor hem een gelegenheid om de buitengewone waardigheid en de schitterende schoonheid te bezingen en te prijzen van de Maagd Maria, de Moeder van het mensgeworden Woord vgl: SC78, 160-163; 428-432 [[[1140]]].
Het verbaast daarom niet dat Maria een bevoorrechte plaats inneemt in de eredienst van de oude Oosterse Kerken, met een onvergelijkelijke overvloed van feesten en hymnen.
De broeders van die kerken hebben ingewikkelde lotgevallen gekend, maar door hun geschiedenis heeft steeds een vurig verlangen gelopen naar christelijke inzet en apostolische uitstraling, welke vaak getekend is door vervolgingen die ook bloedig zijn geweest. Het is een geschiedenis van trouw aan de Heer, een authentieke ”pelgrimstocht van het geloof” door de plaatsen en tijden heen, waarbij de oosterse christenen steeds met onbeperkt vertrouwen opgezien hebben naar de Moeder van de Heer, haar met lofzangen geprezen en voortdurend met gebed aangeroepen hebben. In de moeilijke ogenblikken van het gekwelde christelijke bestaan hebben zij tot haar hun toevlucht genomen” Lumen Gentium [[617|66]], omdat zij er zich van bewust waren in haar een krachtige hulp te hebben. De kerken die de leer van Efese belijden verklaren dat de Maagd ”waarlijk Moeder van God” is, daar onze Heer Jezus Christus . . . die voor alle eeuwen naar de godheid uit de Vader geboren is, in de laatste dagen voor ons en voor ons heil naar de mensheid geboren werd uit de Maagd Maria, de Moeder van God” Sessio V - Definitio de duabus naturis Christi [[774|2]] . De Griekse vaders en de byzantijnse traditie hebben getracht door de Maagd te beschouwen in het licht van het mensgeworden Woord door te dringen tot de diepte van de band die Maria als Moeder van God verbindt met Christus en de Kerk: de Maagd is blijvend aanwezig in heel de omvang van het heilsmysterie.
De koptische en Ethiopische tradities zijn tot deze beschouwing van het mysterie van Maria gebracht door de heilige Cyrillus van Alexandrië en op hun beurt hebben zij haar geprezen met een overvloed van bloemrijke dichtwerken Vgl. de Weddâsê Mâryâm.. Vgl. de Weddâsê Mâryâm (Lof van Maria), die aansluit op het Ethiopische psalmboek en hymnen en gebeden tot Maria bevat voor iedere dag van de week. Vgl. ook de Matshafa Kidâna Mehrat (Boek van het Verbond van Barmhartigheid); men dient het belang te benadrukken dat voorbehouden is aan Maria in de Ethiopische hymnologie en liturgie.. Het poëtische genie van sint Efrem de Syriër, die “de citer van de heilige Geest” wordt genoemd, heeft onvermoeibaar de lof van Maria gezongen en in de gehele traditie van de syrische Kerk een spoor achtergelaten dat nog steeds levend is vgl: Scriptores Syri 82, CoprpusSCO 186 [[[1139]]]. De heilige Gregorius van Narek, één van degenen die op de meest stralende wijze de roem van Armenië uitmaken, diept in zijn lofrede op de Theotókos met sterke dichterlijke inspiratie de verschillende aspecten uit van het mysterie van de incarnatie en ieder daarvan is voor hem een gelegenheid om de buitengewone waardigheid en de schitterende schoonheid te bezingen en te prijzen van de Maagd Maria, de Moeder van het mensgeworden Woord vgl: SC78, 160-163; 428-432 [[[1140]]].
Het verbaast daarom niet dat Maria een bevoorrechte plaats inneemt in de eredienst van de oude Oosterse Kerken, met een onvergelijkelijke overvloed van feesten en hymnen.
Referenties naar alinea 31: 2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Orientale Lumen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
32
Orientale Lumen ->=geentekst=
In de byzantijnse liturgie gaat de lof aan de Moeder in alle uren van het goddelijke officie samen met de lof aan de Zoon en met de lof die door de Zoon opstijgt tot de Vader in de heilige Geest. In de anafoor of het eucharistische gebed van de heilige Johannes Chrysostomus bezingt de verzamelde gemeente onmiddellijk na de epiclese als volgt de Moeder van God:
“Het is waarlijk goed u zalig te prijzen. Theotókos, die allerheiligst bent, geheel zuiver en de Moeder van onze God. Wij verheerlijken u die meer eer waardig bent dan de cherubijnen en onvergelijkelijk meer glorie dan de serafijnen. U die zonder uw maagdelijkheid te verliezen het Woord van God ter wereld hebt gebracht. U die waarlijk de Moeder van God bent”.Deze lofprijzingen die in iedere viering van de eucharistische liturgie opstijgen naar Maria hebben vorm gegeven aan het geloof, de vroomheid en het gebed der gelovigen. Zij hebben in de loop der eeuwen heel hun geestelijke houding doordrongen en in hen een diepe devotie opgewekt voor de “geheel heilige Moeder van God”.
Referenties naar alinea 32: 2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Orientale Lumen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
33
Dit jaar is het twaalf eeuwen geleden dat het tweede Oecumenisch Concilie van Nicea [d:222] plaats vond (in het jaar 787), waarop een einde werd gemaakt aan de bekende controverse over de verering van de gewijde afbeeldingen en bepaald werd dat, volgens de leer van de heilige vaders en de universele traditie van de Kerk, samen met het kruis de beeltenissen van de Moeder van God, van de engelen en van de heiligen voorgehouden mochten worden aan de verering van de gelovigen, zowel in de kerken als in de huizen en langs de wegen Sessio VII - Definitio de sacris imaginibus [[965]] . Dit gebruik is bewaar gebleven in heel het oosten en ook in het westen: de beeltenissen van de Maagd hebben een ereplaats in de kerken en de huizen. Maria wordt er afgebeeld als de troon van God die de Heer draagt en aan de mensen geeft (Theotókos) of als de weg die naar Christus leidt en Hem toont (Odigitria) of als orante die ten beste spreekt en als teken van de goddelijke tegenwoordigheid op de weg van de gelovigen tot aan de dag van de Heer (Deisis) of als beschermster die haar mantel uitspreidt over de volkeren (Pokrov) of als barmhartige Maagd van de tederheid (Eleousa) . Gewoonlijk wordt zij afgebeeld met haar Zoon. Het kind Jezus, dat zij op haar arm draagt: het is de band met de Zoon die de Moeder verheerlijkt. Nu eens omarmt zij Hem met tederheid (Glykofilousa); dan weer lijkt zij hi:eratisch verzonken in de contemplatie van Hem die de Heer van de geschiedenis is. (Openb. 5, 9-14) [[b:Openb. 5, 9-14]] vgl: Lumen Gentium [[[617|59]]]
Het is passend ook te herinneren aan de icoon van de heilige Maagd van Wladimir, die voortdurend de geloofstocht begeleid heeft van de volkeren van het oude Rusland op de weg van het geloof. Het eerste millennium va de bekering tot het christendom van die edele landen nadert: landen van nederigen, van denkers en van heiligen. Nog steeds worden de iconen onder verschillende titels vereerd in de Oekraïne, in Wit-Rusland en in Rusland: het zijn beeltenissen die getuigen van het geloof en van de geest van gebed van het vrome volk, dat de aanwezigheid en de bescherming van de Moeder Gods ondervindt. Op die iconen schittert de Maagd als beeld van de goddelijke schoonheid, verblijf van de eeuwige Wijsheid, figuur van de orante, oerbeeld van de contemplatie, beeld van de heerlijkheid: zij die vanaf haar aardse leven de geestelijke wetenschap bezit die ontoegankelijk is voor de menselijke rede en door het geloof de meest verheven kennis heeft bereikt. Ik herinner ook nog aan de icoon van de Maagd van het cenakel die samen met de apostelen bidt, wachtend op de heilige Geest: zou zij niet als het ware het teken van hoop kunnen worden voor allen die in de broederlijke dialoog hun geloofsgehoorzaamheid willen verdiepen?
Het is passend ook te herinneren aan de icoon van de heilige Maagd van Wladimir, die voortdurend de geloofstocht begeleid heeft van de volkeren van het oude Rusland op de weg van het geloof. Het eerste millennium va de bekering tot het christendom van die edele landen nadert: landen van nederigen, van denkers en van heiligen. Nog steeds worden de iconen onder verschillende titels vereerd in de Oekraïne, in Wit-Rusland en in Rusland: het zijn beeltenissen die getuigen van het geloof en van de geest van gebed van het vrome volk, dat de aanwezigheid en de bescherming van de Moeder Gods ondervindt. Op die iconen schittert de Maagd als beeld van de goddelijke schoonheid, verblijf van de eeuwige Wijsheid, figuur van de orante, oerbeeld van de contemplatie, beeld van de heerlijkheid: zij die vanaf haar aardse leven de geestelijke wetenschap bezit die ontoegankelijk is voor de menselijke rede en door het geloof de meest verheven kennis heeft bereikt. Ik herinner ook nog aan de icoon van de Maagd van het cenakel die samen met de apostelen bidt, wachtend op de heilige Geest: zou zij niet als het ware het teken van hoop kunnen worden voor allen die in de broederlijke dialoog hun geloofsgehoorzaamheid willen verdiepen?
Referenties naar alinea 33: 1
Orientale Lumen ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
34
Orientale Lumen ->=geentekst=
Deze rijkdom aan lofprijzing die opgestapeld is door de verschillende vormen van de grote traditie van de Kerk, zou ons kunnen helpen om de Kerk weer ten volle te laten ademen met haat “twee longen”, het oosten en het westen. Dit is nu meer dan ooit nodig, zoals ik meermalen heb bevestigd. Het zou een krachtig hulpmiddel zijn om de bestaande dialoog tussen de katholieke Kerk en de kerken en kerkgemeenschappen van het westen de bevorderen vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|19]]]. Het zou ook voor de Kerk onderweg het middel zijn om op meet volmaakte wijze haar ”Magnificat” te zingen en te beleven.
Referenties naar alinea 34: 2
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=Orientale Lumen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 Het Magnificat van de pelgrimerende Kerk
35
In de huidige fase van haar tocht zoekt de Kerk dus de eenheid terug te vinden van hen die hun geloof in Christus belijden, om de gehoorzaamheid aan haar Heer te tonen die vóór zijn lijden gebeden heeft voor deze eenheid. Zij ”zet haar pelgrimstocht voort ... en verkondigt het kruis en de dood van de Heer, totdat Hij komt. Lumen Gentium [[617|8]] ”Dwars door de beproevingen en de wederwaardigheden heen schrijdt de Kerk voort, gesterkt door de kracht van Gods genade, die haar door de Heer werd beloofd. Zo is zij bij machte om in de zwakheid van het vlees van de oprechte trouw niet af te wijken, maar de waardige bruid van haar Heer te blijven. Dank zij de werking van de heilige Geest houdt zij niet op zichzelf te vernieuwen, tot zij door het kruis het licht bereikt dat geen ondergang meer kent” Lumen Gentium [[617|9]].
De moedermaagd is steeds aanwezig op deze geloofstocht van het volk Gods naar het licht. Dit toont op speciale wijze de lofzang van het ”Magnificat”, dat opgeweld is uit de diepte van het geloof van Maria bij het bezoek en niet ophoudt te weerklinken in het hart van de Kerk door de eeuwen heen. Dit wordt bewezen doordat het dagelijks gebeden wordt in de liturgie van de vespers en op zovele andere ogenblikken van persoonlijke en gemeenschappelijke vroomheid.
De moedermaagd is steeds aanwezig op deze geloofstocht van het volk Gods naar het licht. Dit toont op speciale wijze de lofzang van het ”Magnificat”, dat opgeweld is uit de diepte van het geloof van Maria bij het bezoek en niet ophoudt te weerklinken in het hart van de Kerk door de eeuwen heen. Dit wordt bewezen doordat het dagelijks gebeden wordt in de liturgie van de vespers en op zovele andere ogenblikken van persoonlijke en gemeenschappelijke vroomheid.
”Mijn hart prijst hoog de Heer,
van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder:
daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd.
En zie, van heden af prijst elk geslacht mij zalig
omdat aan mij zijn wonderwerken deed die machtig is,
en heilig is zijn Naam.
Barmhartig is Hij van geslacht tot geslacht
voor hen die Hem vrezen.
Hij toont de kracht van zijn arm;
slaat trotsen van hart uiteen.
Heersers ontneemt Hij hun troon,
maar verheft de geringen.
Die hongeren overlaadt Hij met gaven,
en rijken zendt Hij heen met lege handen.
Zijn dienaar Israël heeft Hij zich aangetrokken, gedachtig zijn barmhartigheid voor eeuwig
jegens Abraham en zijn geslacht,
gelijk Hij had gezegd tot onze vaderen” (Lc. 1, 46-55) [b:Lc. 1, 46-55]
Referenties naar alinea 35: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
36
Toen Elisabet haar jonge bloedverwante die uit Nazareth gekomen was, begroet had, antwoordde Maria met het Magnificat. In haar groet had Elisabet Maria eerst vanwege de ”vrucht van haar schoot” ”gezegend” genoemd en vervolgens ”zalig” vanwege haar geloof (Lc. 1, 42.45) [[b:Lc. 1, 42.45]]. Deze tweevoudige zegen had direct betrekking op het moment van de boodschap. Nu de groet van Elisabet bij het bezoek getuigt van dat hoogtepunt, wordt het geloof van Maria nog bewuster en drukt het zich opnieuw uit. Wat op het ogenblik van de boodschap verborgen was gebleven in de diepte van de ”gehoorzaamheid van het geloof” bevrijdt zich nu om zo te zeggen als een heldere, levenwekkende vlam van de geest. De woorden die Maria gebruikt heeft op de drempel van het huis van Elisabet vormen een geïnspireerde belijdenis van haar geloof, waarin het antwoord op het woord van de openbaring zich uitdrukt door de religieuze en dichterlijke verheffing van heel haar wezen tot God. In die verheven woorden, die tegelijk zo eenvoudig zijn en geheel ingegeven door de gewijde teksten van het volk van Israël Zoals bekend bevatten de.. Zoals bekend bevatten de woorden van het Magnificat talrijke teksten van het Oude Testament of toespelingen daarop., schijnt de persoonlijke ervaring van Maria door, de extase van haar hart. Er schittert een straal in van het mysterie van God, de heerlijkheid van zijn onuitsprekelijke heiligheid, de eeuwige liefde die in de mensgeschiedenis binnentreedt als een definitieve gave.
Maria heeft als eerste deel aan deze nieuwe openbaring van God en hierin aan deze nieuwe ”zelfgave” van God. Daarom roept zij uit: ”Hij deed aan mij zijn wonderwerken . . . heilig is zijn Naam”. Haar woorden weerspiegelen de vreugde van de geest welke zich moeilijk laat uitdrukken: “Van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder”. Want ”de meest innerlijke waarheid, zowel over God als over het heil van de mens, . . . verschijnt ons in Christus die tegelijk de Middelaar en de volheid van de gehele openbaring is” Dei Verbum [[576|2]]. In haar geestdrift belijdt Maria dat zij zich in het hart zelf van deze volheid van Christus bevindt. Zij is er zich van bewust dat de belofte die aan de vaders en vooral ”aan Abraham en zijn geslacht voor eeuwig” is gedaan, in haar vervuld wordt: dat dus in haar als Moeder van Christus de gehele heilseconomie uitmondt, waarin zich ”van geslacht tot geslacht” diegene openbaart die als God van het Verbond ”zijn barmhartigheid gedachtig is”.
Maria heeft als eerste deel aan deze nieuwe openbaring van God en hierin aan deze nieuwe ”zelfgave” van God. Daarom roept zij uit: ”Hij deed aan mij zijn wonderwerken . . . heilig is zijn Naam”. Haar woorden weerspiegelen de vreugde van de geest welke zich moeilijk laat uitdrukken: “Van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder”. Want ”de meest innerlijke waarheid, zowel over God als over het heil van de mens, . . . verschijnt ons in Christus die tegelijk de Middelaar en de volheid van de gehele openbaring is” Dei Verbum [[576|2]]. In haar geestdrift belijdt Maria dat zij zich in het hart zelf van deze volheid van Christus bevindt. Zij is er zich van bewust dat de belofte die aan de vaders en vooral ”aan Abraham en zijn geslacht voor eeuwig” is gedaan, in haar vervuld wordt: dat dus in haar als Moeder van Christus de gehele heilseconomie uitmondt, waarin zich ”van geslacht tot geslacht” diegene openbaart die als God van het Verbond ”zijn barmhartigheid gedachtig is”.
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
37
De Kerk die van het begin af haar aardse tocht gelijkvormig maakt aan die van de Moeder Gods, zegt haar voortdurend de woorden van het Magnificat na. Zij put uit het diepst van het geloof van de Maagd bij de boodschap en het bezoek de waarheid over de God van het Verbond, over God die almachtig is en ”wonderwerken” doet aan de mens: ”heilig is zijn Naam”. In het Magnificat ziet zij de zonde die aan het begin staat van de aardse geschiedenis van de man en de vrouw, tot in de wortel overwonnen, de zonde van het ongeloof en van de ”kleingelovigheid” jegens God. Tegen de ”verdenking” in die de ”vader van de leugen” heeft opgewekt in het hart van Eva, de eerste vrouw, verkondigt Maria die de traditie de traditie de nieuwe Eva” pleegt te noemen vgl: 100: Otto II. 358 [[[1006]]] vgl: II, 22, 4: SC 211, 439-445 [[[848]]] vgl: 17-4-6: CCL 2, 904v. [[[1141]]] en de ware ”moeder van de levenden” vgl: 78, 18: PG 42, 727-730 [[[1142]]], met kracht de onverminderde waarheid over God: de heilige en almachtige God die vanaf het begin de bron van iedere schenking is, die ”wonderwerken heeft gedaan”. Scheppend schenkt God het bestaan aan heel de werkelijkheid. De mens scheppend geeft hij in vergelijking met alle andere aardse schepselen op speciale wijze de waardigheid van zijn beeld en gelijkenis. En ondanks de zonde van de mens laat Hij zich niet weerhouden in zijn wil om te schenken en geeft Hij zich in zijn Zoon: ”Zozeer heeft Hij de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven” (Joh. 3, 16) [b:Joh. 3, 16]. Maria is de eerste getuige van deze bewonderenswaardige waarheid die zich ten volle zal verwerkelijken door wat haar Zoon doet en leert (Hand. 1, 1) [[b:Hand. 1, 1]] en definitief door middel van zijn kruis en verrijzenis.
De Kerk die ook ”dwars door de beproevingen en wederwaardigheden heen” niet ophoudt Maria de woorden van het Magnificat na te zeggen, ”vat moed” ui de kracht van de waarheid over God die toen met zulke buitengewone eenvoud is verkondigd. Tegelijk wil zij met deze waarheid over God de moeilijke en soms onontwarbare wegen van het aardse bestaan van de mensen verlichten. De tocht van de Kerk die nu aan het einde van het tweede christelijke millennium is gekomen, houdt een nieuwe inzet in haar zending in De Kerk die Hem volgt die van zichzelf zei: ”(God) heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen” (Lc. 4, 18) [[b:Lc. 4, 18]], heeft er van geslacht tot geslacht naar gestreefd en streeft er nog naar die zending te vervullen.
Haar voorliefde voor de armen staat op wonderbare wijze in het Magnificat van Maria geschreven. De God van het Verbond die de Maagd van Nazaret bezongen heeft in de verrukking van haar geest, is tevens degene die ”de heersers hun troon ontneemt en de geringen verheft ..., de hongerigen overlaadt met gaven en de rijken met lege handen heenzendt ..., de trotsen van hart uiteenslaat ... en barmhartig is voor hen die Hen vrezen”. Maria is diep doordrongen van de geest van de ”armen van Jahwe” die in het psalmgebed hun verwachten en al hun vertrouwen op Hem stelden. (Ps. 25; Ps. 31; Ps. 35; Ps. 55) [[b:Ps. 25; Ps. 31; Ps. 35; Ps. 55]] Zij verkondigt waarlijk de komst van het mysterie van het heil, de komst van de ”Messias van de armen”. (Jes. 11, 4; Jes. 61, 1) [[b:Jes. 11, 4; Jes. 61, 1]] De Kerk die put uit het hart van Maria, uit het diepst van haar geloof dat uitgedrukt is in de woorden van het Magnificat, wordt zich steeds beter bewust dat de waarheid over God die redt, over God die de bron van iedere schenking is, niet gescheiden kan worden van het betonen van zijn voorliefde voor de armen en geringen, welke bezongen is in het Magnificat en vervolgens uitdrukking gevonden heeft in de woorden en daden van Jezus.
De Kerk is zich daarom bewust – en in onze tijd wordt dit bewustzijn op geheel bijzondere wijze sterker -, niet alleen dat deze twee elementen van de boodschap welke vervat is in het Magnificat, niet gescheiden kunnen worden, maar ook dat zij de betekenis die ”de armen” en ”de voorkeur voor de armen” hebben in het woord van de levende God, zorgvuldig moet beschermen. Het gaat om thema’s en problemen die organiek samenhangen met de christelijke zin voor vrijheid en bevrijding. ”Totaal afhankelijk van God en geheel op Hem gericht door de geestdrift van haar geloof is Maria naast haar Zoon het meest volmaakte beeld van de vrijheid en bevrijding van de mensheid en van de kosmos. Naar haar moet de Kerk waarvan zij de moeder en het voorbeeld is, opzien om de betekenis van haar zending in haar volheid te begrijpen.” Libertatis conscientia [[1533|97]]
De Kerk die ook ”dwars door de beproevingen en wederwaardigheden heen” niet ophoudt Maria de woorden van het Magnificat na te zeggen, ”vat moed” ui de kracht van de waarheid over God die toen met zulke buitengewone eenvoud is verkondigd. Tegelijk wil zij met deze waarheid over God de moeilijke en soms onontwarbare wegen van het aardse bestaan van de mensen verlichten. De tocht van de Kerk die nu aan het einde van het tweede christelijke millennium is gekomen, houdt een nieuwe inzet in haar zending in De Kerk die Hem volgt die van zichzelf zei: ”(God) heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen” (Lc. 4, 18) [[b:Lc. 4, 18]], heeft er van geslacht tot geslacht naar gestreefd en streeft er nog naar die zending te vervullen.
Haar voorliefde voor de armen staat op wonderbare wijze in het Magnificat van Maria geschreven. De God van het Verbond die de Maagd van Nazaret bezongen heeft in de verrukking van haar geest, is tevens degene die ”de heersers hun troon ontneemt en de geringen verheft ..., de hongerigen overlaadt met gaven en de rijken met lege handen heenzendt ..., de trotsen van hart uiteenslaat ... en barmhartig is voor hen die Hen vrezen”. Maria is diep doordrongen van de geest van de ”armen van Jahwe” die in het psalmgebed hun verwachten en al hun vertrouwen op Hem stelden. (Ps. 25; Ps. 31; Ps. 35; Ps. 55) [[b:Ps. 25; Ps. 31; Ps. 35; Ps. 55]] Zij verkondigt waarlijk de komst van het mysterie van het heil, de komst van de ”Messias van de armen”. (Jes. 11, 4; Jes. 61, 1) [[b:Jes. 11, 4; Jes. 61, 1]] De Kerk die put uit het hart van Maria, uit het diepst van haar geloof dat uitgedrukt is in de woorden van het Magnificat, wordt zich steeds beter bewust dat de waarheid over God die redt, over God die de bron van iedere schenking is, niet gescheiden kan worden van het betonen van zijn voorliefde voor de armen en geringen, welke bezongen is in het Magnificat en vervolgens uitdrukking gevonden heeft in de woorden en daden van Jezus.
De Kerk is zich daarom bewust – en in onze tijd wordt dit bewustzijn op geheel bijzondere wijze sterker -, niet alleen dat deze twee elementen van de boodschap welke vervat is in het Magnificat, niet gescheiden kunnen worden, maar ook dat zij de betekenis die ”de armen” en ”de voorkeur voor de armen” hebben in het woord van de levende God, zorgvuldig moet beschermen. Het gaat om thema’s en problemen die organiek samenhangen met de christelijke zin voor vrijheid en bevrijding. ”Totaal afhankelijk van God en geheel op Hem gericht door de geestdrift van haar geloof is Maria naast haar Zoon het meest volmaakte beeld van de vrijheid en bevrijding van de mensheid en van de kosmos. Naar haar moet de Kerk waarvan zij de moeder en het voorbeeld is, opzien om de betekenis van haar zending in haar volheid te begrijpen.” Libertatis conscientia [[1533|97]]
Referenties naar alinea 37: 1
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 3 Middelares als Moeder
- HOOFDSTUK 1 Maria, dienstmaagd des Heren
38
De Kerk weet en leert met sint Paulus dat wij één middelaar hebben: Want God is één, één is ook de middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, die zich als losprijs voor allen gegeven heeft” (1 Tim. 2, 5-6) [b:1 Tim. 2, 5-6]. ”Welnu, de moederlijke taak van Maria tegenover de mensen verduistert of vermindert op geen enkele wijze dat enig middelaarschap van Christus maar toont aan, hoe krachtig het is” Lumen Gentium [[617|60]] Het is bemiddeling in Christus.
De Kerk weet en leert dat ”elke heilsinvloed van de heilge Maagd op de mensen ontstaat ... uit welbehagen van God, voortvloeit uit de overvloed van de verdiensten van Christus, op zijn middelaarschap is gevestigd, daarvan volkomen afhankelijk is en daaruit haar gehele kracht put; de onmiddellijke vereniging van de gelovigen met Christus geenszins belemmert maar juist bevordert” Lumen Gentium [[617|60]] . Deze heilsinvloed wordt gesteund door de Heilige Geest die, zoals Hij de Maagd Maria overschaduwde en haar goddelijk moederschap deed aanvangen, zo ook voortdurend haar zorg voor de broeders van haar Zoon bijstaat.
Het middelaarschap van Maria is inderdaad nauw verbonden met haar moederschap en heeft een specifiek moederlijk karakter waardoor het te onderscheiden is van het middelaarschap van de andere schepselen die op verschillende maar altijd ondergeschikte wijzen deelnemen aan het enig middelaarschap van Christus, ook al blijft het hare eveneens deelname vgl: 2: Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968, 263; de formule van middelares “ad Mediatoren” [[[1083]]] De aquaeductu, 12: ed. cit. 283; Als zuivere spiegel geeft Maria alle eer en glorie die zij ontvangt door aan de Zoon [[1071]]. Want al ”kan geen enkel schepsel op één lijn worden gesteld met het mens geworden Woord en de Verlosser”, toch ”verhindert het enig middelaarschap van de Verlosser niet de menigvuldige medewerking van de schepselen, maar wekt het deze op door ze aan de enige ervan deelachtig te maken; en zo ”wordt de ene goedheid van God op verscheidene wijzen werkelijk uitgespreid in de schepselen” Lumen Gentium [[617|62]]
De leer van het Tweede Vaticaans Concilie houdt deze waarheid over het middelaarschap van Maria voor als deelname aan deze enige bron die het middelaarschap van Christus zelf is. Wij lezen namelijk: ”De Kerk belijdt zonder aarzelen deze ondergeschikte taak van Maria; voortdurend ervaart zij deze en zij drukt de gelovigen op het hart, opdat zij, daar deze moederlijke bescherming geholpen, zich inniger aan de Middelaar en Verlosser zouden hechten” Lumen Gentium [[617|62]]. Deze taak is tegelijk speciaal en uitzonderlijk. Zij vloeit voort uit haar goddelijk moederschap en kan slechts op grond van de volledige waarheid over dit moederschap in geloof begrepen en beleefd worden. Omdat Maria door goddelijke uitverkiezing de Moeder is van de Zoon die één in wezen is met de Vader, en “edelmoedige gezellin” Deze taak vormt een reëel aspect van haar tegenwoordigheid in het heilmysterie van Christus en de Kerk.
De Kerk weet en leert dat ”elke heilsinvloed van de heilge Maagd op de mensen ontstaat ... uit welbehagen van God, voortvloeit uit de overvloed van de verdiensten van Christus, op zijn middelaarschap is gevestigd, daarvan volkomen afhankelijk is en daaruit haar gehele kracht put; de onmiddellijke vereniging van de gelovigen met Christus geenszins belemmert maar juist bevordert” Lumen Gentium [[617|60]] . Deze heilsinvloed wordt gesteund door de Heilige Geest die, zoals Hij de Maagd Maria overschaduwde en haar goddelijk moederschap deed aanvangen, zo ook voortdurend haar zorg voor de broeders van haar Zoon bijstaat.
Het middelaarschap van Maria is inderdaad nauw verbonden met haar moederschap en heeft een specifiek moederlijk karakter waardoor het te onderscheiden is van het middelaarschap van de andere schepselen die op verschillende maar altijd ondergeschikte wijzen deelnemen aan het enig middelaarschap van Christus, ook al blijft het hare eveneens deelname vgl: 2: Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968, 263; de formule van middelares “ad Mediatoren” [[[1083]]] De aquaeductu, 12: ed. cit. 283; Als zuivere spiegel geeft Maria alle eer en glorie die zij ontvangt door aan de Zoon [[1071]]. Want al ”kan geen enkel schepsel op één lijn worden gesteld met het mens geworden Woord en de Verlosser”, toch ”verhindert het enig middelaarschap van de Verlosser niet de menigvuldige medewerking van de schepselen, maar wekt het deze op door ze aan de enige ervan deelachtig te maken; en zo ”wordt de ene goedheid van God op verscheidene wijzen werkelijk uitgespreid in de schepselen” Lumen Gentium [[617|62]]
De leer van het Tweede Vaticaans Concilie houdt deze waarheid over het middelaarschap van Maria voor als deelname aan deze enige bron die het middelaarschap van Christus zelf is. Wij lezen namelijk: ”De Kerk belijdt zonder aarzelen deze ondergeschikte taak van Maria; voortdurend ervaart zij deze en zij drukt de gelovigen op het hart, opdat zij, daar deze moederlijke bescherming geholpen, zich inniger aan de Middelaar en Verlosser zouden hechten” Lumen Gentium [[617|62]]. Deze taak is tegelijk speciaal en uitzonderlijk. Zij vloeit voort uit haar goddelijk moederschap en kan slechts op grond van de volledige waarheid over dit moederschap in geloof begrepen en beleefd worden. Omdat Maria door goddelijke uitverkiezing de Moeder is van de Zoon die één in wezen is met de Vader, en “edelmoedige gezellin” Deze taak vormt een reëel aspect van haar tegenwoordigheid in het heilmysterie van Christus en de Kerk.
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
39
Het is nodig vanuit dit gezichtspunt nogmaals de fundamentele gebeurtenis in het heilsbestel te beschouwen, d.w.z. de menswording van het Woord op het ogenblik van de boodschap. Het is veelbetekenend dat Maria die in het woord van de goddelijke bode de wil van de Allerhoogste onderkent en zich aan zijn macht onderwerpt, zegt: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1, 38) [b:Lc. 1, 38]. Het eerste moment van de onderwerping aan het enig middelaarschap ”tussen God en de mensen” - het middelaarschap van Jezus Christus – is de aanvaarding van het moederschap door de Maagd van Nazareth. Maria stemt in met de keuze van God om door de Heilige Geest de Moeder van Gods Zoon te worden. Men kan zeggen dat haar instemming met het moederschap vooral een vrucht is van haar volledige overgave aan God in de maagdelijkheid. Geleid door de bruidsliefde, welke de liefde is die een menselijke persoon geheel aan God ”wijdt”, heeft Maria de uitverkiezing tot Moeder van Gods Zoon aanvaard. Krachtens deze liefde wilde Maria altijd en in alles ”aan God toegewijd” zijn door in maagdelijkheid te leven. De woorden ”Zie de dienstmaagd des Heren” drukken het feit uit dat zij van het begin af haar eigen moederschap heeft aanvaard en begrepen als de totale gave van zichzelf, van haar persoon, ten dienste van het heilsplan van de Allerhoogste. En heel haar moederlijke deelname aan het leven van Jezus Christus, haar Zoon, heeft zij tot het einde toe vervuld op een wijze die overeenkomt met haar roeping tot de maagdelijkheid.
Het moederschap van Maria, tot in het diepst waarvan de bruidshouding van ”dienstmaagd des Heren” is doorgedrongen, vormt de eerste en fundamentele dimensie van het middelaarschap dat de Kerk met betrekking tot haar belijdt en verkondigt Lumen Gentium [[617|62]] en dat zij voortdurend ”aanbeveelt aan de liefde van de gelovigen”, daar zij er veel vertrouwen in stelt. Men moet immers erkennen dat God zelf, de eeuwige Vader zich als eerste heeft toevertrouwd aan de Maagd van Nazareth, toen Hij haar zijn eigen Zoon gaf in het mysterie van de menswording. Haar uitverkiezing tot de hoogste taak en waardigheid van Moeder van Gods Zoon heeft op ontologisch vlak betrekking op de werkelijkheid zelf van de vereniging van de twee naturen in de persoon van het Woord (hypostatische vereniging). Het fundamentele feit van Moeder van Gods Zoon te zijn is vanaf het begin een volledige openheid voor de persoon van Christus, voor hee; zijn werk, voor heel zijn zending. De woorden ”Zie de dienstmaagd des heren” getuigen van deze openheid van de geest van Maria, die in zichzelf op volmaakte wijze de liefde verwezenlijkt welke eigen is aan de maagdelijkheid, verenigd en als het ware versmolten met de liefde welke karakteristiek is voor het moederschap.
Daarom is Maria niet alleen de “moeder en voedster” van de Mensenzoon geworden, maar ook ”op heel bijzondere wijze de edelmoedige gezellin” Lumen Gentium [[617|61]] van de Messias en Verlosser. Zoals reeds gezegd, is zij voortgegaan op de pelgrimstocht van het geloof en op deze pelgrimstocht tot aan de voet van het kruis heeft zij tegelijk door wat zij gedaan en geleden heeft haar moederlijke medewerking aan heel de zending van de Heiland gerealiseerd. Langs de weg van die samenwerking met het werk van de Zoon en Verlosser heeft het moederschap van Maria een bijzonder verandering gekend en zich steeds meer gevuld met ”vurige liefde voor allen tot wie de zending van Christus zich richtte. Door die ”vurige liefde” die erop gericht is om in vereniging met Christus het herstel ”van het bovennatuurlijke leven van de zielen” Lumen Gentium [[617|61]] te bewerken, begon zij op geheel persoonlijke wijze deel te nemen aan het enige middelaarschap “tussen God en de mensen”, dat het middelaarschap van de mens Christus Jezus is. Als eerste heeft zij de bovennatuurlijke uitwerking van dat enige middelaarschap op zichzelf ervaren – reeds bij de boodschap was zij begroet als ”vol van genade” - en daarom moet men zeggen dat zij door de volheid van genade en van bovennatuurlijk leven bijzonder voorbereid was op de medewerking met Christus, de enige Middelaar van het menselijke heil. En deze medewerking is juist het middelaarschap dat ondergeschikt is aan het middelaarschap van Christus.
In het geval van Maria gaat het om een speciaal en uitzonderlijk middelaarschap dat berust op haar ”volheid van genade” die tot uitdrukking kwam in de volledige beschikbaarheid van de ”dienstmaagd des Heren”. In antwoord op deze innerlijke beschikbaarheid van zijn Moeder bereidde Jezus Christus haar er steeds meer op voor om voor de mensen ”moeder in de orde van de genade” te worden. Daarom wijzen minstens indirect bepaalde bijzondere aantekeningen van de synoptici (Lc. 11, 28; Lc. 8, 20-21; Mc. 3, 32-35; Mt. 12, 47-50) [[b:Lc. 11, 28; Lc. 8, 20-21; Mc. 3, 32-35; Mt. 12, 47-50]] en nog meer van het evangelie van Johannes (Joh. 2, 1-11; Joh. 19, 25-27) [[b:Joh. 2, 1-11; Joh. 19, 25-27]] die ik reeds toegelicht heb. In dit opzicht zijn de woorden die Jezus aan het kruis utgesproken heeft met betrekking tot Maria en Johannes bijzonder welsprekend.
Het moederschap van Maria, tot in het diepst waarvan de bruidshouding van ”dienstmaagd des Heren” is doorgedrongen, vormt de eerste en fundamentele dimensie van het middelaarschap dat de Kerk met betrekking tot haar belijdt en verkondigt Lumen Gentium [[617|62]] en dat zij voortdurend ”aanbeveelt aan de liefde van de gelovigen”, daar zij er veel vertrouwen in stelt. Men moet immers erkennen dat God zelf, de eeuwige Vader zich als eerste heeft toevertrouwd aan de Maagd van Nazareth, toen Hij haar zijn eigen Zoon gaf in het mysterie van de menswording. Haar uitverkiezing tot de hoogste taak en waardigheid van Moeder van Gods Zoon heeft op ontologisch vlak betrekking op de werkelijkheid zelf van de vereniging van de twee naturen in de persoon van het Woord (hypostatische vereniging). Het fundamentele feit van Moeder van Gods Zoon te zijn is vanaf het begin een volledige openheid voor de persoon van Christus, voor hee; zijn werk, voor heel zijn zending. De woorden ”Zie de dienstmaagd des heren” getuigen van deze openheid van de geest van Maria, die in zichzelf op volmaakte wijze de liefde verwezenlijkt welke eigen is aan de maagdelijkheid, verenigd en als het ware versmolten met de liefde welke karakteristiek is voor het moederschap.
Daarom is Maria niet alleen de “moeder en voedster” van de Mensenzoon geworden, maar ook ”op heel bijzondere wijze de edelmoedige gezellin” Lumen Gentium [[617|61]] van de Messias en Verlosser. Zoals reeds gezegd, is zij voortgegaan op de pelgrimstocht van het geloof en op deze pelgrimstocht tot aan de voet van het kruis heeft zij tegelijk door wat zij gedaan en geleden heeft haar moederlijke medewerking aan heel de zending van de Heiland gerealiseerd. Langs de weg van die samenwerking met het werk van de Zoon en Verlosser heeft het moederschap van Maria een bijzonder verandering gekend en zich steeds meer gevuld met ”vurige liefde voor allen tot wie de zending van Christus zich richtte. Door die ”vurige liefde” die erop gericht is om in vereniging met Christus het herstel ”van het bovennatuurlijke leven van de zielen” Lumen Gentium [[617|61]] te bewerken, begon zij op geheel persoonlijke wijze deel te nemen aan het enige middelaarschap “tussen God en de mensen”, dat het middelaarschap van de mens Christus Jezus is. Als eerste heeft zij de bovennatuurlijke uitwerking van dat enige middelaarschap op zichzelf ervaren – reeds bij de boodschap was zij begroet als ”vol van genade” - en daarom moet men zeggen dat zij door de volheid van genade en van bovennatuurlijk leven bijzonder voorbereid was op de medewerking met Christus, de enige Middelaar van het menselijke heil. En deze medewerking is juist het middelaarschap dat ondergeschikt is aan het middelaarschap van Christus.
In het geval van Maria gaat het om een speciaal en uitzonderlijk middelaarschap dat berust op haar ”volheid van genade” die tot uitdrukking kwam in de volledige beschikbaarheid van de ”dienstmaagd des Heren”. In antwoord op deze innerlijke beschikbaarheid van zijn Moeder bereidde Jezus Christus haar er steeds meer op voor om voor de mensen ”moeder in de orde van de genade” te worden. Daarom wijzen minstens indirect bepaalde bijzondere aantekeningen van de synoptici (Lc. 11, 28; Lc. 8, 20-21; Mc. 3, 32-35; Mt. 12, 47-50) [[b:Lc. 11, 28; Lc. 8, 20-21; Mc. 3, 32-35; Mt. 12, 47-50]] en nog meer van het evangelie van Johannes (Joh. 2, 1-11; Joh. 19, 25-27) [[b:Joh. 2, 1-11; Joh. 19, 25-27]] die ik reeds toegelicht heb. In dit opzicht zijn de woorden die Jezus aan het kruis utgesproken heeft met betrekking tot Maria en Johannes bijzonder welsprekend.
Referenties naar alinea 39: 1
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
40
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Enkele vraagstukken over God als Verlosser ->=geentekst=
Na de gebeurtenissen van de verrijzenis en de hemelvaart ging Maria samen met de apostelen in afwachting van Pinksteren het cenakel binnen, waar zij aanwezig was als Moeder van de verheerlijkte Heer. Zij was niet alleen degene die ”voortging op de pelgrimstocht van het geloof” en de vereniging met haar Zoon standvastig volhield tot onder het kruis, maar ook de “dienstmaagd des Heren” die door haar Zoon achtergelaten was als moeder midden in de beginnende Kerk: “Zie daar uw moeder”. Zo begon zich een speciale band te vormen tussen deze Moeder en de Kerk. De beginnende Kerk was immers een vrucht van het kruis en de verrijzenis van haar Zoon. Het was niet mogelijk dat Maria, die zich van het begin af zonder voorbehoud aan de persoon en het werk van de Zoon had gegeven, niet van het begin af haar moederlijke gaven over de Kerk zou uitstorten. Haar moederschap is na het heengaan van de Zoon in de Kerk blijven voortbestaan als moederlijk middelaarschap: door ten beste te spreken voor al haar kinderen werkt de Moeder mee aan het heilswerk van de Zoon, de Verlosser van de wereld. Het Concilie leert inderdaad: het “moederschap van Maria in het genadebestel gaat zonder ophouden voort ... tot aan de eeuwige voleinding van alle uitverkorenen” Lumen Gentium [[617|62]]. Bij de verlossingsdood van haar Zoon heeft het moederlijke middelaarschap van de dienstmaagd des Heren een universele omvang gekregen omdat het verlossingswerk alle mensen omvat. Zo openbaart zich op bijzondere wijze de doeltreffendheid van het enige en universele middelaarschap van Christus ”tussen God en de mensen”. De medewerking van Maria is in haar ondergeschikt karakter deelname aan de universaliteit van het middelaarschap van de Verlosser, de enige Middelaar. Het Concilie geeft dit duidelijk aan met de bovengeciteerde woorden.
Wij lezen verder: ”Want, ten hemel opgenomen, heeft zij deze heilbrengende taak niet neergelegd, maar door haar menigvuldige voorspraak gaat zij voort ons de gaven van het eeuwige heil te bezorgen” Lumen Gentium [[617|62]]. Het middelaarschap van Maria zet zich voort in de geschiedenis van de Kerk en de wereld met dit karakter van ”voorspraak” dat zich voor het eerst gemanifesteerd heeft te Kana in Galilea. Wij lezen dat Maria ”met moederlijke liefde zorg draagt voor de broeders van haar Zoon die nog op pelgrimstocht zijn en in gevaren en angsten verkeren, totdat zij het gezegende vaderland bereiken” ook in haar gebed erkent en prijst de Kerk de “moederlijke taak” van Maria: prefatie van de mis van de heilige Maagd Maria, Moeder en Middelares van genade in Collectio Missarum de Beata Maria Virgine, ed typ 1987, I, 120 [[617|62]]. Op deze wijze gaat het moederschap van Maria steeds voort in de Kerk als middelaarschap dat voorspraak is, en de Kerk drukt haar geloof in deze waarheid uit door Maria aan te roepen ”onder de titels van voorspreekster, helpster, bijstand, middelares” Lumen Gentium [[617|62]]
Wij lezen verder: ”Want, ten hemel opgenomen, heeft zij deze heilbrengende taak niet neergelegd, maar door haar menigvuldige voorspraak gaat zij voort ons de gaven van het eeuwige heil te bezorgen” Lumen Gentium [[617|62]]. Het middelaarschap van Maria zet zich voort in de geschiedenis van de Kerk en de wereld met dit karakter van ”voorspraak” dat zich voor het eerst gemanifesteerd heeft te Kana in Galilea. Wij lezen dat Maria ”met moederlijke liefde zorg draagt voor de broeders van haar Zoon die nog op pelgrimstocht zijn en in gevaren en angsten verkeren, totdat zij het gezegende vaderland bereiken” ook in haar gebed erkent en prijst de Kerk de “moederlijke taak” van Maria: prefatie van de mis van de heilige Maagd Maria, Moeder en Middelares van genade in Collectio Missarum de Beata Maria Virgine, ed typ 1987, I, 120 [[617|62]]. Op deze wijze gaat het moederschap van Maria steeds voort in de Kerk als middelaarschap dat voorspraak is, en de Kerk drukt haar geloof in deze waarheid uit door Maria aan te roepen ”onder de titels van voorspreekster, helpster, bijstand, middelares” Lumen Gentium [[617|62]]
Referenties naar alinea 40: 3
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Enkele vraagstukken over God als Verlosser ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
41
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Door haar middelaarschap, dat ondergeschikt is aan het middelaarschap van de Verlosser, draagt Maria op speciale wijze bij tot de vereniging van de op aarde pelgrimerende Kerk met de eschatologische en hemelse realiteit van de gemeenschap van de heiligen, omdat zij reeds ”ten hemel opgenomen” is Lumen Gentium [[617|62]] vgl: I, 11; II, 2, 14; III, 2: SC 80, 111v.; 127-131; 157-161; 181-185 [[[1069]]] vgl: 1-2: Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968, 228-238 [[[1083]]] De waarheid van de tenhemelopneming die door Pius XII is gedefinieerd, is opnieuw bevestigd door het Tweede Vaticaans Concilie dat het geloof van de Kerk als volgt uitdrukt: ”Tenslotte werd de onbevlekte Maagd, die voor elke smet van de erfzonde behoed was gebleven, bij het einde van haar aardse loopbaan met lichaam en ziel in de hemelse glorie opgenomen en tot koningin van allen door de Heer verheven, om aldus vollediger gelijkvormig te worden aan haar Zoon, de Heer der heren (Openb. 19, 16) [[b:Openb. 19, 16]] en de Overwinnaar van zonde en dood” Lumen Gentium [[617|59]] vgl: Munificentissimus Deus [[[42]]] vgl: Sermo, 3: Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968, 263v.; de H. BERNARDUS stelt Maria voor als gedompeld in de luister van de heerlijkheid van de Zoon [[[1083]]] Met deze leer sloot Pius XII zich aan bij de Traditie die op vele wijzen uitdrukking gevonden heeft in de geschiedenis van de Kerk, zowel in het oosten als in het westen.
Met het mysterie van de tenhemelopneming is in Maria heel de uitwerking van het enige Middelaarschap van Christus, de Verlosser van de wereld en de verrezen Heer, werkelijkheid geworden: ”Allen zullen in Christus herleven. Maar ieder in zijn eigen rangorde: als eerste en voornaamste Christus, vervolgens, bij zijn komst, zij die Christus toebehoren” (1 Kor. 15, 22-23) [b:1 Kor. 15, 22-23]. In het mysterie van de tenhemelopneming drukt zich het geloof van de Kerk uit volgens hetwelk Maria ”door een innige en onverbreekbare band verenigd” is met Christus, omdat zij die als Moedermaagd op speciale wijze met Hem verenigd was bij zijn eerste komst, dit door haar voortdurende samenwerking met Hem ook zal zijn in afwachting van zijn tweede komst; ”op een meer verheven wijze verlost met het oog op de verdiensten van haar Zoon” Lumen Gentium [[617|53]] heeft zij ook de taak van middelares van goedertierenheid die eigen is aan de Moeder, bij de definitieve komst, als allen die Christus toebehoren zullen herleven en ”de laatste vijand, de dood, vernietigd zal worden” (1 Kor. 15, 26) [b:1 Kor. 15, 26] vgl: 1-2: Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968, 262v.; voor dit bijzonder aspect van het middelaarschap van Maria als degene die van de Zoon als rechter clementie afsmeekt [[[1083]]] vgl: Octobre Mense [[[202]]]
Met deze verheffing van de “dochter van Sion bij uitnemendheid” Lumen Gentium [[617|55]] door de tenhemelopneming is het mysterie van haar eeuwige heerlijkheid verbonden. Want de Moeder van Christus is verheerlijkt als ”koningin van allen” Lumen Gentium [[617|59]]. Zij die bij de boodschap zichzelf ”dienstmaagd des Heren” heeft genoemd, is heel haar aardse leven trouw gebleven aan wat deze naam uitdrukt en daarmee heeft zij bevestigd een echte ”leerlinge” van Christus te zijn die sterk benadrukt heeft dat zijn eigen zending dienst is: ”de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mt. 20,28) [b:Mt. 20,28]. Zo is Maria de eerste geworden onder hen die ”Christus ook in de anderen dienen en aldus, door nederigheid en geduld, hun broeders terugbrengen naar de koning: Hem dienen is pas waarlijk heersen” Lumen Gentium [[617|36]]; zij heeft ten volle de ”staat van koninklijke vrijheid” verworven die eigen is aan de leerlingen van Christus: dienen betekent heersen!
”Christus, gehoorzaam geworden tot de dood toe en daarom door de Vader verhoogd (Fil. 2, 8-9) [[b:Fil. 2, 8-9]], is in de glorie van zijn rijk binnengegaan. Alles is Hem onderwerpen, totdat Hij zichzelf en heel de schepping aan de Vader onderwerpt, opdat God alles in allen zou zijn (1 Kor. 15, 27-28) [[b:1 Kor. 15, 27-28]]” Lumen Gentium [[617|36]]. Maria, de dienstmaagd des Heren, heeft deel aan dit Rijk van de Zoon vgl: 6, 12; met betrekking tot Maria Koningin [[[1071]]] vgl: I, 2, 12, 14; II, 11; III, 4: SC 80, 59v,; 77v; 83v.; 113v.; 117; 151v.; 189-193 [[[1083]]]. De glorie van het dienen houdt niet op haar koninklijke verheffing te zijn: ten hemel opgenomen staakt zij haar heilbrengende dienst niet, waarin het moederlijke middelaarschap zich uitdrukt ”tot aan de eeuwige voleinding van alle uitverkorenen” Lumen Gentium [[617|62]] . Zo blijft zij die hier op aarde ”de vereniging met haar Zoon standvastig heeft volgehouden tot onder het kruis”, steeds met Hem verenigd, nu ”alles Hem onderwerpen is, totdat Hij zichzelf en heel de schepping aan de Vader onderwerpt”. Zo is Maria door haar tenhemelopneming als het ware omgeven door heel de werkelijkheid van de gemeenschap der heiligen en haar vereniging met de Zoon in de heerlijkheid staat geheel gericht op de definitieve volheid van het Rijk, als ”God alles in allen zal zijn”. Ook in deze fase blijft het moederlijke middelaarschap van Maria ondergeschikt aan Hem die de enige Middelaar is, tot aan de definitieve verwezenlijking “van de volheid der tijden”, totdat het heelal in Christus onder één hoofd wordt gebracht (Lc. 1, 10) [[b:Lc. 1, 10]].
Met het mysterie van de tenhemelopneming is in Maria heel de uitwerking van het enige Middelaarschap van Christus, de Verlosser van de wereld en de verrezen Heer, werkelijkheid geworden: ”Allen zullen in Christus herleven. Maar ieder in zijn eigen rangorde: als eerste en voornaamste Christus, vervolgens, bij zijn komst, zij die Christus toebehoren” (1 Kor. 15, 22-23) [b:1 Kor. 15, 22-23]. In het mysterie van de tenhemelopneming drukt zich het geloof van de Kerk uit volgens hetwelk Maria ”door een innige en onverbreekbare band verenigd” is met Christus, omdat zij die als Moedermaagd op speciale wijze met Hem verenigd was bij zijn eerste komst, dit door haar voortdurende samenwerking met Hem ook zal zijn in afwachting van zijn tweede komst; ”op een meer verheven wijze verlost met het oog op de verdiensten van haar Zoon” Lumen Gentium [[617|53]] heeft zij ook de taak van middelares van goedertierenheid die eigen is aan de Moeder, bij de definitieve komst, als allen die Christus toebehoren zullen herleven en ”de laatste vijand, de dood, vernietigd zal worden” (1 Kor. 15, 26) [b:1 Kor. 15, 26] vgl: 1-2: Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968, 262v.; voor dit bijzonder aspect van het middelaarschap van Maria als degene die van de Zoon als rechter clementie afsmeekt [[[1083]]] vgl: Octobre Mense [[[202]]]
Met deze verheffing van de “dochter van Sion bij uitnemendheid” Lumen Gentium [[617|55]] door de tenhemelopneming is het mysterie van haar eeuwige heerlijkheid verbonden. Want de Moeder van Christus is verheerlijkt als ”koningin van allen” Lumen Gentium [[617|59]]. Zij die bij de boodschap zichzelf ”dienstmaagd des Heren” heeft genoemd, is heel haar aardse leven trouw gebleven aan wat deze naam uitdrukt en daarmee heeft zij bevestigd een echte ”leerlinge” van Christus te zijn die sterk benadrukt heeft dat zijn eigen zending dienst is: ”de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mt. 20,28) [b:Mt. 20,28]. Zo is Maria de eerste geworden onder hen die ”Christus ook in de anderen dienen en aldus, door nederigheid en geduld, hun broeders terugbrengen naar de koning: Hem dienen is pas waarlijk heersen” Lumen Gentium [[617|36]]; zij heeft ten volle de ”staat van koninklijke vrijheid” verworven die eigen is aan de leerlingen van Christus: dienen betekent heersen!
”Christus, gehoorzaam geworden tot de dood toe en daarom door de Vader verhoogd (Fil. 2, 8-9) [[b:Fil. 2, 8-9]], is in de glorie van zijn rijk binnengegaan. Alles is Hem onderwerpen, totdat Hij zichzelf en heel de schepping aan de Vader onderwerpt, opdat God alles in allen zou zijn (1 Kor. 15, 27-28) [[b:1 Kor. 15, 27-28]]” Lumen Gentium [[617|36]]. Maria, de dienstmaagd des Heren, heeft deel aan dit Rijk van de Zoon vgl: 6, 12; met betrekking tot Maria Koningin [[[1071]]] vgl: I, 2, 12, 14; II, 11; III, 4: SC 80, 59v,; 77v; 83v.; 113v.; 117; 151v.; 189-193 [[[1083]]]. De glorie van het dienen houdt niet op haar koninklijke verheffing te zijn: ten hemel opgenomen staakt zij haar heilbrengende dienst niet, waarin het moederlijke middelaarschap zich uitdrukt ”tot aan de eeuwige voleinding van alle uitverkorenen” Lumen Gentium [[617|62]] . Zo blijft zij die hier op aarde ”de vereniging met haar Zoon standvastig heeft volgehouden tot onder het kruis”, steeds met Hem verenigd, nu ”alles Hem onderwerpen is, totdat Hij zichzelf en heel de schepping aan de Vader onderwerpt”. Zo is Maria door haar tenhemelopneming als het ware omgeven door heel de werkelijkheid van de gemeenschap der heiligen en haar vereniging met de Zoon in de heerlijkheid staat geheel gericht op de definitieve volheid van het Rijk, als ”God alles in allen zal zijn”. Ook in deze fase blijft het moederlijke middelaarschap van Maria ondergeschikt aan Hem die de enige Middelaar is, tot aan de definitieve verwezenlijking “van de volheid der tijden”, totdat het heelal in Christus onder één hoofd wordt gebracht (Lc. 1, 10) [[b:Lc. 1, 10]].
Referenties naar alinea 41: 2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Maria in het leven van de Kerk en van iedere Christen
42
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft in aansluiting op de Traditie nieuw licht geworpen op de taak van de Moeder van Christus in het leven van de Kerk. ”Door de gave ... van het goddelijk moederschap dat haar met haar Zoon, de Verlosser, verenigt, en door haar heel bijzondere genaden en opdrachten is de heilige Maagd ook met de Kerk innig verbonden: de Moeder van God is het model van de Kerk, ... namelijk in de orde van het geloof, de liefde en de volmaakte eenheid met Christus” Lumen Gentium [[617|63]]. Wij hebben reeds eerder gezien hoe Maria vanaf het begin bij de apostelen bleef in afwachting van Pinksteren en hoe zij, ”de zalige die geloofd heeft”, van geslacht tot geslacht aanwezig is midden in de Kerk die in geloof onderweg is, ook als model van de hoop die niet teleurgesteld wordt (Rom. 5, 5) [[b:Rom. 5, 5]].
Maria heeft geloofd dat tot vervulling zou komen wat haar vanwege de Heer gezegd is. Als maagd heeft zij geloofd dat zij zwanger zou worden en een zoon ter wereld zou brengen: “de Heilige”, aan wie de naam toekomt van ”Zoon van God”, de naam van ”Jezus” (=God redt). Als dienstmaagd des Heren bleef zij volmaakt trouw aan de persoon en de zending van deze Zoon. Als bleef zij volmaakt trouw aan de persoon en de zending van deze Zoon. Als moeder heeft zij ”in geloof en gehoorzaamheid . . . de eigen Zoon van de Vader hier op aarde gebaard, en wel zonder een man te bekennen, overschaduwd door de Heilige Geest” Lumen Gentium [[617|63]].
Om deze redenen wordt Maria ”terecht door de Kerk met een bijzonder verering omringd. Inderdaad, vanaf de oudste tijden wordt (zij) met de titel van ‘Godsmoeder’ vereerd en tot haar bescherming nemen de gelovigen in al hun gevaren en noden hun toevlucht” Lumen Gentium [[617|66]]. Deze eredienst is van heel bijzonder aard: hij houdt de diepe band in die bestaat tussen de Moeder van Christus en de Kerk en drukt deze uit vgl: XIV, 88-89: PL 16, 341 [[[1068]]] vgl: 215, 4: PL 38, 1074 [[[880]]] vgl: II, 2; V, 5; VI, 6: PL 40, 397; 398v.; 399 [[[1009]]] vgl: 191, II, 3: PL 38, 1010v. [[[880]]]. Maria blijft als maagd en moeder voor de Kerk het model. Men kan dus zeggen dat Maria die aanwezig is in het mysterie van Christus vooral volgens dit aspect, dus als model of beter als ”beeld” ook steeds aanwezig blijft in het mysterie van de Kerk. Inderdaad wordt ook de Kerk ”Moeder en maagd” genoemd en deze namen zijn bijbels en theologisch zeer verantwoord vgl: Lumen Gentium [[[617|63]]].
Maria heeft geloofd dat tot vervulling zou komen wat haar vanwege de Heer gezegd is. Als maagd heeft zij geloofd dat zij zwanger zou worden en een zoon ter wereld zou brengen: “de Heilige”, aan wie de naam toekomt van ”Zoon van God”, de naam van ”Jezus” (=God redt). Als dienstmaagd des Heren bleef zij volmaakt trouw aan de persoon en de zending van deze Zoon. Als bleef zij volmaakt trouw aan de persoon en de zending van deze Zoon. Als moeder heeft zij ”in geloof en gehoorzaamheid . . . de eigen Zoon van de Vader hier op aarde gebaard, en wel zonder een man te bekennen, overschaduwd door de Heilige Geest” Lumen Gentium [[617|63]].
Om deze redenen wordt Maria ”terecht door de Kerk met een bijzonder verering omringd. Inderdaad, vanaf de oudste tijden wordt (zij) met de titel van ‘Godsmoeder’ vereerd en tot haar bescherming nemen de gelovigen in al hun gevaren en noden hun toevlucht” Lumen Gentium [[617|66]]. Deze eredienst is van heel bijzonder aard: hij houdt de diepe band in die bestaat tussen de Moeder van Christus en de Kerk en drukt deze uit vgl: XIV, 88-89: PL 16, 341 [[[1068]]] vgl: 215, 4: PL 38, 1074 [[[880]]] vgl: II, 2; V, 5; VI, 6: PL 40, 397; 398v.; 399 [[[1009]]] vgl: 191, II, 3: PL 38, 1010v. [[[880]]]. Maria blijft als maagd en moeder voor de Kerk het model. Men kan dus zeggen dat Maria die aanwezig is in het mysterie van Christus vooral volgens dit aspect, dus als model of beter als ”beeld” ook steeds aanwezig blijft in het mysterie van de Kerk. Inderdaad wordt ook de Kerk ”Moeder en maagd” genoemd en deze namen zijn bijbels en theologisch zeer verantwoord vgl: Lumen Gentium [[[617|63]]].
Referenties naar alinea 42: 2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
43
Witte Donderdag en de betekenis van Maria ->=geentekst=
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
De Kerk ”wordt . . . moeder door het woord van God met getrouwheid op te nemen” Lumen Gentium [[617|64]]. Zoals Maria, die als eerste geloofd heeft oen zij het woord van God aannam dat haar geopenbaard werd bij de boodschap, en daaraan trouw bleef in al haar beproevingen tot onder het kruis, zo wordt de Kerk moeder als zij het woord van God met getrouwheid aanneemt en ”door de prediking en het doopsel zonen ter wereld brengt, van de Heilige Geest ontvangen en uit God geboren, voor een nieuw en onsterfelijk leven” Lumen Gentium [[617|64]]. Dit ”moederlijke” kenmerk van de Kerk is op bijzondere levendige wijze uitgedrukt door de apostel van de heidenen toen hij schreef: ”Ach kinderen, ik moet opnieuw weeën om u doorstaan, totdat ge de gestalte van Christus hebt aangenomen” (Gal. 4, 19) [b:Gal. 4, 19]. Deze woorden van sint Paulus bevatten een interessant spoor van het moederlijke bewustzijn van de oerkerk, dat verband houdt met haar apostolische dienstwerk onder de mensen. Dit bewustzijn maakte het de Kerk mogelijk en maakt het haar steeds mogelijk het mysterie van haar leven en zending te zien naar het voorbeeld van de Moeder van de Zoon die de ”eerstgeborene onder vele broeders” is (Rom. 8, 29) [b:Rom. 8, 29].
Men kan zeggen dat de Kerk ook van Maria haar eigen moederschap leert. Zij herkent het moederlijke aspect van haar roeping dat wezenlijk verbonden is met haar sacramentele natuur, terwijl zij ”de verborgen heiligheid van Maria beschouwt, haar liefde navolgt en de wil van de Vader getrouw volbrengt”. Lumen Gentium [[617|64]] Als de Kerk teken en instrument van de innige vereniging met God is, dan is zij dit vanwege haar moederschap: omdat zij door de levenwekkende Geest zonen en dochters van de mensenfamilie ”voortbrengt” voor een nieuw leven in Christus; omdat de Kerk zo ten dienste blijft staan van het mysterie van de aanneming tot de kinderen door de genade, zoals Maria ten dienste staat van het mysterie van de menswording.
Naar het voorbeeld van Maria blijft de Kerk tevens de maagd die trouw is aan haar bruidegom: ”Ook zij is maagd: zij behoudt haar trouw aan de bruidegom gaaf en zuiver” Lumen Gentium [[617|64]]. De Kerk is inderdaad de bruid van Christus, zoals blijkt uit de paulijnse brieven (Lc. 5, 21-33; 2 Kor. 11, 2) [[b:Lc. 5, 21-33; 2 Kor. 11, 2]] en uit de naam die Johannes haar geeft: ”de bruid van het Lam” (Openb. 21, 9) [b:Openb. 21, 9]. Wanneer de Kerk als bruid ”de aan Christus gegeven trouw behoudt”, dan heeft deze trouw die in de leer van de apostel beeld van het huwelijk is geworden (Lc. 5, 23-33) [[b:Lc. 5, 23-33]], tegelijk de waarde van beeld van de volledige overgave aan God in het celibaat ”omwille van het Rijk der hemelen” ofwel van de aan God gewijde maagdelijkheid. (Mt. 19, 11-12; 2 Kor. 11, 2) [[b:Mt. 19, 11-12; 2 Kor. 11, 2]] Juist deze maagdelijkheid naar het voorbeeld van de Maagd van Nazareth is bron van een bijzonder geestelijke vruchtbaarheid: zij is bron van het moederschap in de Heilige Geest.
De Kerk behoudt ook het geloof dat zij van Christus ontvangen heeft: naar het voorbeeld van Maria die alles wat haar goddelijke Zoon betrof in haar hart bewaarde en bij zichzelf overwoog (Lc. 2, 19.51) [[b:Lc. 2, 19.51]], legt zij zich erop toe het Woord van God te bewaren en de rijkdommen ervan oordeelkundig en omzichtig na te vorsen, om er in ieder tijdvak voor alle mensen trouw van te getuigen. vgl: Dei Verbum [[[576|8]]] vgl: Ad Claras Aquas, VII, 53, n. 40; 68, n. 109 [[[1143]]]
Men kan zeggen dat de Kerk ook van Maria haar eigen moederschap leert. Zij herkent het moederlijke aspect van haar roeping dat wezenlijk verbonden is met haar sacramentele natuur, terwijl zij ”de verborgen heiligheid van Maria beschouwt, haar liefde navolgt en de wil van de Vader getrouw volbrengt”. Lumen Gentium [[617|64]] Als de Kerk teken en instrument van de innige vereniging met God is, dan is zij dit vanwege haar moederschap: omdat zij door de levenwekkende Geest zonen en dochters van de mensenfamilie ”voortbrengt” voor een nieuw leven in Christus; omdat de Kerk zo ten dienste blijft staan van het mysterie van de aanneming tot de kinderen door de genade, zoals Maria ten dienste staat van het mysterie van de menswording.
Naar het voorbeeld van Maria blijft de Kerk tevens de maagd die trouw is aan haar bruidegom: ”Ook zij is maagd: zij behoudt haar trouw aan de bruidegom gaaf en zuiver” Lumen Gentium [[617|64]]. De Kerk is inderdaad de bruid van Christus, zoals blijkt uit de paulijnse brieven (Lc. 5, 21-33; 2 Kor. 11, 2) [[b:Lc. 5, 21-33; 2 Kor. 11, 2]] en uit de naam die Johannes haar geeft: ”de bruid van het Lam” (Openb. 21, 9) [b:Openb. 21, 9]. Wanneer de Kerk als bruid ”de aan Christus gegeven trouw behoudt”, dan heeft deze trouw die in de leer van de apostel beeld van het huwelijk is geworden (Lc. 5, 23-33) [[b:Lc. 5, 23-33]], tegelijk de waarde van beeld van de volledige overgave aan God in het celibaat ”omwille van het Rijk der hemelen” ofwel van de aan God gewijde maagdelijkheid. (Mt. 19, 11-12; 2 Kor. 11, 2) [[b:Mt. 19, 11-12; 2 Kor. 11, 2]] Juist deze maagdelijkheid naar het voorbeeld van de Maagd van Nazareth is bron van een bijzonder geestelijke vruchtbaarheid: zij is bron van het moederschap in de Heilige Geest.
De Kerk behoudt ook het geloof dat zij van Christus ontvangen heeft: naar het voorbeeld van Maria die alles wat haar goddelijke Zoon betrof in haar hart bewaarde en bij zichzelf overwoog (Lc. 2, 19.51) [[b:Lc. 2, 19.51]], legt zij zich erop toe het Woord van God te bewaren en de rijkdommen ervan oordeelkundig en omzichtig na te vorsen, om er in ieder tijdvak voor alle mensen trouw van te getuigen. vgl: Dei Verbum [[[576|8]]] vgl: Ad Claras Aquas, VII, 53, n. 40; 68, n. 109 [[[1143]]]
Referenties naar alinea 43: 3
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Witte Donderdag en de betekenis van Maria ->=geentekst=
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
44
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Bij gelegenheid van de Roepingenzondag, 24 april 1988 ->=geentekst=
Aangezien Maria haar voorbeeld is gaat de Kerk naar Maria toe en tracht zij aan haar gelijk te worden: ”in navolging van de Moeder van haar Heer bewaart zij op maagdelijke wijze, door de kracht van de Heilige Geest, het ongerept geloof, de standvastige hoop en de oprechte liefde” vgl: Lumen Gentium [[[617|64]]]. Maria is dus aanwezig in het mysterie van de Kerk als model. Maar het mysterie van de Kerk bestaat er ook in de mensen voort te brengen voor een nieuw en onsterfelijk leven: dit is haar moederschap in de Heilige Geest. En hier is Maria niet alleen model en beeld van de Kerk maar veel meer. Want ”met moederlijke liefde draagt zij bij tot de geboorte en de opvoeding” van de zonen en de dochters van de moeder-kerk. Het moederschap van de Kerk verwerkelijkt zich niet alleen volgens het model en het beeld van de Moeder Gods maar ook met haar ”medewerking”. De Kerk put overvloedig uit deze medewerking, uit het moederlijke middelaarschap dus, dat karakteristiek is voor Maria, omdat zij reeds op aarde bijdroeg tot de geboorte en de opvoeding van zonen en dochters van de Kerk, als Moeder van de Zoon ”die God gesteld heeft tot Eerstgeborene onder vele broeders” Lumen Gentium [[617|63]].
Zij droeg ertoe bij – zoals het Tweede Vaticaans Concilie leert – met moederlijke liefde vgl: Lumen Gentium [[[617|63]]]. Hier ziet men de werkelijke waarde van de woorden die Jezus op het uur van het kruis tot zijn moeder gesproken heeft: ”Vrouw, zie daar uw zoon”, en tot de leerling: ”Zie daar uw moeder” (Joh. 19, 26-27) [b:Joh. 19, 26-27]. Het zijn woorden die de plaats van Maria in het leven van de leerlingen van Christus bepalen en, zoals reeds gezegd, het nieuwe moederschap van de Moeder van de Verlosser uitdrukken: het geestelijke moederschap dat voortgekomen is uit het diepst van het Paasmysterie van de Verlosser der wereld. Het is een moederschap in de orde van de genade, want het smeekt de gave af van de Heilige Geest die de nieuwe kinderen van God verwekt die verlost zijn door het offer van Christus: de Geest die ook Maria, samen met de Kerk, ontvangen heeft op de dag van Pinksteren.
Het christenvolk ervaart en beleeft dit moederschap speciaal in het heilig Gastmaal, de liturgische viering van het mysterie van de verlossing waarin Christus tegenwoordig komt zijn waarachtige lichaam geboren uit de Maagd Maria.
Terecht heeft de vroomheid van het christenvolk steeds een nauw verband gezien tussen de verering van de heilige Maagd en de eucharistische eredienst: dit is een feit dat men kan opmerken zowel in de westerse als in de oosterse liturgie, in de tradities van de kloosterfamilies, in de spiritualiteit van de hedendaagse bewegingen, ook in die van de jongeren, in de pastoraal van de Mariaheiligdommen. Maria voert de gelovigen tot de Eucharistie.
Zij droeg ertoe bij – zoals het Tweede Vaticaans Concilie leert – met moederlijke liefde vgl: Lumen Gentium [[[617|63]]]. Hier ziet men de werkelijke waarde van de woorden die Jezus op het uur van het kruis tot zijn moeder gesproken heeft: ”Vrouw, zie daar uw zoon”, en tot de leerling: ”Zie daar uw moeder” (Joh. 19, 26-27) [b:Joh. 19, 26-27]. Het zijn woorden die de plaats van Maria in het leven van de leerlingen van Christus bepalen en, zoals reeds gezegd, het nieuwe moederschap van de Moeder van de Verlosser uitdrukken: het geestelijke moederschap dat voortgekomen is uit het diepst van het Paasmysterie van de Verlosser der wereld. Het is een moederschap in de orde van de genade, want het smeekt de gave af van de Heilige Geest die de nieuwe kinderen van God verwekt die verlost zijn door het offer van Christus: de Geest die ook Maria, samen met de Kerk, ontvangen heeft op de dag van Pinksteren.
Het christenvolk ervaart en beleeft dit moederschap speciaal in het heilig Gastmaal, de liturgische viering van het mysterie van de verlossing waarin Christus tegenwoordig komt zijn waarachtige lichaam geboren uit de Maagd Maria.
Terecht heeft de vroomheid van het christenvolk steeds een nauw verband gezien tussen de verering van de heilige Maagd en de eucharistische eredienst: dit is een feit dat men kan opmerken zowel in de westerse als in de oosterse liturgie, in de tradities van de kloosterfamilies, in de spiritualiteit van de hedendaagse bewegingen, ook in die van de jongeren, in de pastoraal van de Mariaheiligdommen. Maria voert de gelovigen tot de Eucharistie.
Referenties naar alinea 44: 3
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Bij gelegenheid van de Roepingenzondag, 24 april 1988 ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
45
Het is wezenlijk voor het moederschap dat het betrekking heeft op personen. Het vormt steeds een unieke en onherhaalbare relatie van twee personen: van de moeder met het kind en van het kind met de moeder. Ook als eenzelfde vrouw moeder is van vele kinderen, dan kenmerkt toch haar persoonlijke relatie met ieder van hen wezenlijk het moederschap. Want ieder kind is op unieke en onherhaalbare wijze ter wereld gebracht en dit geldt zowel voor de moeder als voor het kind. Ieder kind wordt op diezelfde wijze omringd met de moederlijke liefde waarop zijn opvoeding en rijping in menselijkheid gebaseerd zijn.
Men kan zeggen dat het moederschap ”in de orde van de genade” de gelijkenis behoudt met wat ”in de orde van de natuur” de band van de moeder met het kind kenmerkt. In dit licht wordt het begrijpelijker dat in het testament van Christus op Golgota het nieuwe moederschap van zijn Moeder uitgedrukt is in het enkelvoud tegenover één mens: ”Zie daar uw zoon”.
Men kan bovendien zeggen dat in die woorden ook volledig het motief aangegeven wordt voor de mariale dimensie van het leven van de leerlingen van Christus: niet allen van Johannes die op dat uur samen met de Moeder van zijn Meester onder het kruis stond, maar van iedere leerling van Christus, van iedere christen. De Verlosser vertrouwt zijn Moeder aan de leerling toe en geeft haar tegelijk als moeder aan hem. Het moederschap van Maria dat een erfenis wordt voor de mens is een gave: een geschenk dat Christus persoonlijk aan ieder mens geeft. Zoals de Verlosser Maria toevertrouwt aan Johannes, zo vertrouwt Hij tegelijk Johannes toe aan Maria. Aan de voet van het kruis begint de speciale toewijding van de mens aan de Moeder van Christus die vervolgens in de geschiedenis van de Kerk op verschillende wijzen in praktijk gebracht en uitgedrukt is. Als de apostel en evangelist na de woorden weergegeven te hebben die Jezus aan het kruis tot de moeder en tot hemzelf richtte, eraan toevoegt: ”En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich” (Joh. 19, 27) [b:Joh. 19, 27], dan wil dit ongetwijfeld zeggen dat aan de leerling de taak van zoon werd gegeven en dat hij de zorg voor de moeder van zijn geliefde Meester op zich nam. Daar Maria aan hem persoonlijk als moeder gegeven werd, duidt het, zij het indirect, datgene aan wat de intieme band van een kind met zijn moeder uitdrukt. En dit alles kan begrepen worden in het woord ”overgave”. De overgave is het antwoord op de liefde van een persoon en in het bijzonder op de liefde van de moeder.
De mariale dimensie van het leven van een leerling van Christus drukt zich op speciale wijze uit juist door zo’n kinderlijke overgave aan de Moeder van God, welke zijn oorsprong heeft in het testament van de Verlosser op Golgota. Als de christen zich kinderlijk aan Maria toevertrouwt, ”neemt” hij de Moeder van Christus ”op in het zijne” Zoals bekend de uitdrukking.. Zoals bekend de uitdrukking “eis tà ídia” in de Griekse tekst meer dan het opnemen van Maria door de leerling in de zin van het alleen meer verlenen van materieel onderdak en gastvrijheid in zijn huis; zij duidt veeleer een gemeenschap van leven aan die tussen de twee is gevormd krachtens de woorden van de stervende Christus vgl: 119, 3: CCL 36, 659: “Hij naam haar op, niet op zijn landgoed want dat bezat hij niet, maar in zijn zorgen, waaraan hij zich vol overgave wijdde” [[[859]]], zoals de apostel Johannes gedaan heeft, en leidt hij haar binnen in heel de ruimte van zijn eigen innerlijke leven, d.w.z. in zijn menselijke en christelijke “ik”: ”Hij nam haar bij zich”. Zo streeft hij ernaar binnen te treden in de straal van werking van de ”moederlijke liefde” waarmee de Moeder van de Verlosser ”zorg draagt voor de broeders van haar Zoon” Lumen Gentium [[617|62]] ”tot wier geboorte en opvoeding zij bijdraagt” Lumen Gentium [[617|63]], overeenkomstig de maat van de gave die aan ieder eigen is door de kracht van de Geest van Christus. Zo ontplooit zich ook het moederschap naar de geest dat de taak van Maria is geworden onder het kruis en in het cenakel.
Men kan zeggen dat het moederschap ”in de orde van de genade” de gelijkenis behoudt met wat ”in de orde van de natuur” de band van de moeder met het kind kenmerkt. In dit licht wordt het begrijpelijker dat in het testament van Christus op Golgota het nieuwe moederschap van zijn Moeder uitgedrukt is in het enkelvoud tegenover één mens: ”Zie daar uw zoon”.
Men kan bovendien zeggen dat in die woorden ook volledig het motief aangegeven wordt voor de mariale dimensie van het leven van de leerlingen van Christus: niet allen van Johannes die op dat uur samen met de Moeder van zijn Meester onder het kruis stond, maar van iedere leerling van Christus, van iedere christen. De Verlosser vertrouwt zijn Moeder aan de leerling toe en geeft haar tegelijk als moeder aan hem. Het moederschap van Maria dat een erfenis wordt voor de mens is een gave: een geschenk dat Christus persoonlijk aan ieder mens geeft. Zoals de Verlosser Maria toevertrouwt aan Johannes, zo vertrouwt Hij tegelijk Johannes toe aan Maria. Aan de voet van het kruis begint de speciale toewijding van de mens aan de Moeder van Christus die vervolgens in de geschiedenis van de Kerk op verschillende wijzen in praktijk gebracht en uitgedrukt is. Als de apostel en evangelist na de woorden weergegeven te hebben die Jezus aan het kruis tot de moeder en tot hemzelf richtte, eraan toevoegt: ”En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich” (Joh. 19, 27) [b:Joh. 19, 27], dan wil dit ongetwijfeld zeggen dat aan de leerling de taak van zoon werd gegeven en dat hij de zorg voor de moeder van zijn geliefde Meester op zich nam. Daar Maria aan hem persoonlijk als moeder gegeven werd, duidt het, zij het indirect, datgene aan wat de intieme band van een kind met zijn moeder uitdrukt. En dit alles kan begrepen worden in het woord ”overgave”. De overgave is het antwoord op de liefde van een persoon en in het bijzonder op de liefde van de moeder.
De mariale dimensie van het leven van een leerling van Christus drukt zich op speciale wijze uit juist door zo’n kinderlijke overgave aan de Moeder van God, welke zijn oorsprong heeft in het testament van de Verlosser op Golgota. Als de christen zich kinderlijk aan Maria toevertrouwt, ”neemt” hij de Moeder van Christus ”op in het zijne” Zoals bekend de uitdrukking.. Zoals bekend de uitdrukking “eis tà ídia” in de Griekse tekst meer dan het opnemen van Maria door de leerling in de zin van het alleen meer verlenen van materieel onderdak en gastvrijheid in zijn huis; zij duidt veeleer een gemeenschap van leven aan die tussen de twee is gevormd krachtens de woorden van de stervende Christus vgl: 119, 3: CCL 36, 659: “Hij naam haar op, niet op zijn landgoed want dat bezat hij niet, maar in zijn zorgen, waaraan hij zich vol overgave wijdde” [[[859]]], zoals de apostel Johannes gedaan heeft, en leidt hij haar binnen in heel de ruimte van zijn eigen innerlijke leven, d.w.z. in zijn menselijke en christelijke “ik”: ”Hij nam haar bij zich”. Zo streeft hij ernaar binnen te treden in de straal van werking van de ”moederlijke liefde” waarmee de Moeder van de Verlosser ”zorg draagt voor de broeders van haar Zoon” Lumen Gentium [[617|62]] ”tot wier geboorte en opvoeding zij bijdraagt” Lumen Gentium [[617|63]], overeenkomstig de maat van de gave die aan ieder eigen is door de kracht van de Geest van Christus. Zo ontplooit zich ook het moederschap naar de geest dat de taak van Maria is geworden onder het kruis en in het cenakel.
Referenties naar alinea 45: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
46
Christifideles laici ->=geentekst=
Deze kinderlijke band, dit zich toevertrouwen van een zoon aan de Moeder heeft niet slechts zijn oorsprong in Christus, maar men kan zeggen dat het tenslotte op Hem gericht is. Men kan zeggen dat Maria tot allen dezelfde woorden blijft zeggen die zij te Kana in Galilea gezegd heeft: ”Doet maar wat Hij u zeggen zal”. Hij, Christus, is immers de enige Middelaar tussen God en de mensen; Hij is ”de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14, 6) [b:Joh. 14, 6]; Hij is degene die door de Vader aan de wereld is gegeven, opdat de mens ”niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben” (Joh. 3, 16) [b:Joh. 3, 16]. De Maagd van Nazareth is de eerste ”getuige” geworden van deze heilsliefde van de Vader en zij verlangt ook altijd en overal zijn nederige dienstmaagd te blijven. Maria is ten opzichte van iedere Christen, van iedere mens degene die als eerste ”geloofd heeft” en zij wil juist met dit geloof van een bruid en moeder haar invloed uitoefenen op allen die zich als kinderen aan haar toevertrouwen. En het is bekend dat, hoe meer deze kinderen in die houding volharden en daarin vooruitgaan, Maria hen des te dichter bij de ”ondoorgrondelijke rijkdom van Christus” (Lc. 3, 8) [b:Lc. 3, 8] brengt. En zij herkennen eveneens steeds beter heel de waardigheid van de mens en de uiteindelijke zin van zij roeping, want ”Christus maakt . . . de mens voor zichzelf duidelijk” Gaudium et Spes [[575|22]]
Deze mariale dimensie van het christelijk leven krijgt een bijzonder accent waar het om de vrouw en haar conditie gaat. De vrouwelijkheid staat immers op speciale wijze in relatie met de Moeder van de Verlosser; een thema dat elders nader uitgewerkt zal kunnen worden. Hier wil ik alleen opmerken dat de persoon van Maria van Nazareth licht werpt op de vrouw als zodanig door het feit zelf dat God zich in de sublieme gebeurtenis van de incarnatie van de Zoon heeft toevertrouwd aan de vrije en actieve dienst van een vrouw. Daarom kan men zeggen dat de vrouw die naar Maria kijkt in haar het geheim vindt om op waardige wijze haar vrouw-zijn te beleven en haar echte promotie te realiseren. In het licht van Maria ziet de Kerk op het gelaat van iedere vrouw een schoonheid die de spiegel is van de meest verheven gevoelens waartoe het menselijke hart in staat is: de totale offervaardigheid van de liefde; de kracht die weet te weerstaan aan de grootste smart; de onbeperkte trouw en de onvermoeibare zorg; het vermogen om de doordringende intuïtie te verenigen met het woord van ondersteuning en bemoediging.
Deze mariale dimensie van het christelijk leven krijgt een bijzonder accent waar het om de vrouw en haar conditie gaat. De vrouwelijkheid staat immers op speciale wijze in relatie met de Moeder van de Verlosser; een thema dat elders nader uitgewerkt zal kunnen worden. Hier wil ik alleen opmerken dat de persoon van Maria van Nazareth licht werpt op de vrouw als zodanig door het feit zelf dat God zich in de sublieme gebeurtenis van de incarnatie van de Zoon heeft toevertrouwd aan de vrije en actieve dienst van een vrouw. Daarom kan men zeggen dat de vrouw die naar Maria kijkt in haar het geheim vindt om op waardige wijze haar vrouw-zijn te beleven en haar echte promotie te realiseren. In het licht van Maria ziet de Kerk op het gelaat van iedere vrouw een schoonheid die de spiegel is van de meest verheven gevoelens waartoe het menselijke hart in staat is: de totale offervaardigheid van de liefde; de kracht die weet te weerstaan aan de grootste smart; de onbeperkte trouw en de onvermoeibare zorg; het vermogen om de doordringende intuïtie te verenigen met het woord van ondersteuning en bemoediging.
Referenties naar alinea 46: 2
Mulieris Dignitatem ->=geentekst=Christifideles laici ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
47
Paulus VI heeft tijdens het Concilie plechtig verklaard dat Maria Moeder van de Kerk is, ”dat wil zeggen Moeder van hel het christenvolk, zowel van de gelovigen als van de herders” vgl: Post Duos Menses [[[1612]]]. Later, in 1968, bevestigde hij deze verklaring in de geloofsbelijdenis die bekend is onder naam Solemni hac liturgia - Credo van het Volk van God [763] in een nog meer bindende vorm met de woorden: ”Wij geloven dat de allerheiligste Moeder van God, de nieuwe Eva, de Moeder van de Kerk, in de hemel haar moederlijke taak ten opzichte van de ledematen van Christus voortzet, door mee te werken aan de geboorte en de ontwikkeling van het goddelijke leven in de zielen van de verlosten”. Solemni hac liturgia - Credo van het Volk van God [[763|15]]
De leer van het Concilie heeft onderstreept dat de waarheid over de allerheiligste Maagd en Moeder van Christus een doeltreffend hulpmiddel vormt voor de verdieping van de waarheid over de Kerk. Sprekend in verband met de constitutie Lumen Gentium [617] die juist door het Concilie goedgekeurd was, heeft Paulus VI gezegd: ”De kennis van de ware katholieke leer over de heilige Maagd Maria zal alrijd een sleutel vormen voor het nauwkeurige begrip van het mysterie van Christus en van de Kerk” Post Duos Menses [[1612]] Maria is in de Kerk aanwezig als Moeder van Christus en tevens als de Moeder die Christus in het mysterie van de verlossing aan de mens gegeven heeft in de persoon van de apostel Johannes. Daarom omringt Maria met haar nieuwe moederschap in de Geest allen en ieder in de Kerk en door de Kerk. In deze zin is Maria, de Moeder van de Kerk, ook moeder van de Kerk. Want deze ”moet”, zoals Paulus VI wenst en vraagt, ”de Maagd en Moeder van God tot het meest authentieke voorbeeld van de volmaakte navolging van Christus nemen”. Post Duos Menses [[1612]]
Dank zij deze speciale band die de Moeder van Christus met de Kerk verbindt, wordt het mysterie duidelijker van de “vrouw” die vanaf de eerste hoofdstukken van het boek Genesis tot aan de ”Apokalyps” de openbaring van Gods heilsplan ten opzichte van de mensheid vergezelt. Maria die als Moeder van de Verlosser aanwezig is in de Kerk, neemt inderdaad op moederlijke wijze deel aan de ”lastige worsteling tegen de machten van de duisternis” vgl: Gaudium et Spes [[[575|37]]] , die zich ontwikkelt gedurende heel de geschiedenis van de mensheid. En daar de Kerk haar identificeert met de “vrouw, bekleed met de zon” (Openb. 12, 1) [b:Openb. 12, 1] vgl: Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968. 262-274 [[[1083]]], kan men zeggen dat ”de Kerk in de zalige Maagd de volmaaktheid reeds bereikt heeft, waardoor zij vlek noch rimpel vertoont”. Daarom heffen de christenen op hun aardse pelgrimstocht in geloof hun ogen op naar Maria en ”spannen zij zich nog steeds in om in heiligheid te groeien” Lumen Gentium [[617|65]] Maria, de dochter van Sion bij uitnemendheid, helpt al haar kinderen, waar en in welke situatie zij ook leven om in Christus de weg naar het huis van de Vader te vinden.
Daarom, onderhoudt de Kerk in heel haar leven met de Moeder van God een band die in het heilsmysterie het verleden, het heden en de toekomst omvat en vereert zij haar als geestelijke moeder van de mensheid en pleitbezorgster van genade.
De leer van het Concilie heeft onderstreept dat de waarheid over de allerheiligste Maagd en Moeder van Christus een doeltreffend hulpmiddel vormt voor de verdieping van de waarheid over de Kerk. Sprekend in verband met de constitutie Lumen Gentium [617] die juist door het Concilie goedgekeurd was, heeft Paulus VI gezegd: ”De kennis van de ware katholieke leer over de heilige Maagd Maria zal alrijd een sleutel vormen voor het nauwkeurige begrip van het mysterie van Christus en van de Kerk” Post Duos Menses [[1612]] Maria is in de Kerk aanwezig als Moeder van Christus en tevens als de Moeder die Christus in het mysterie van de verlossing aan de mens gegeven heeft in de persoon van de apostel Johannes. Daarom omringt Maria met haar nieuwe moederschap in de Geest allen en ieder in de Kerk en door de Kerk. In deze zin is Maria, de Moeder van de Kerk, ook moeder van de Kerk. Want deze ”moet”, zoals Paulus VI wenst en vraagt, ”de Maagd en Moeder van God tot het meest authentieke voorbeeld van de volmaakte navolging van Christus nemen”. Post Duos Menses [[1612]]
Dank zij deze speciale band die de Moeder van Christus met de Kerk verbindt, wordt het mysterie duidelijker van de “vrouw” die vanaf de eerste hoofdstukken van het boek Genesis tot aan de ”Apokalyps” de openbaring van Gods heilsplan ten opzichte van de mensheid vergezelt. Maria die als Moeder van de Verlosser aanwezig is in de Kerk, neemt inderdaad op moederlijke wijze deel aan de ”lastige worsteling tegen de machten van de duisternis” vgl: Gaudium et Spes [[[575|37]]] , die zich ontwikkelt gedurende heel de geschiedenis van de mensheid. En daar de Kerk haar identificeert met de “vrouw, bekleed met de zon” (Openb. 12, 1) [b:Openb. 12, 1] vgl: Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968. 262-274 [[[1083]]], kan men zeggen dat ”de Kerk in de zalige Maagd de volmaaktheid reeds bereikt heeft, waardoor zij vlek noch rimpel vertoont”. Daarom heffen de christenen op hun aardse pelgrimstocht in geloof hun ogen op naar Maria en ”spannen zij zich nog steeds in om in heiligheid te groeien” Lumen Gentium [[617|65]] Maria, de dochter van Sion bij uitnemendheid, helpt al haar kinderen, waar en in welke situatie zij ook leven om in Christus de weg naar het huis van de Vader te vinden.
Daarom, onderhoudt de Kerk in heel haar leven met de Moeder van God een band die in het heilsmysterie het verleden, het heden en de toekomst omvat en vereert zij haar als geestelijke moeder van de mensheid en pleitbezorgster van genade.
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De betekenis van het Mariale jaar
48
Juist de speciale band van de mensheid met deze Moeder heeft mij er toe gebracht om in de Kerk een Mariajaar uit te roepen in de periode die voorafgaat aan het einde van het tweede millennium na de geboorte van Christus. Een soortgelijk initiatief is er reeds in het verleden geweest toen Pius XII het jaar 1954 tot Mariajaar uitriep teneinde de uitzonderlijke heiligheid van de Moeder van Christus in het licht te stellen die tot uitdrukking komt in de mysteries van haar onbevlekte ontvangenis (welke precies een eeuw eerder tot dogma was verklaard) en van haar tenhemelopneming vgl: Fulgens Corona [[[147]]] vgl: Bij gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de dogmaverklaring van de Onbevlekte Ontvangenis van de heilige Maagd Maria had PIUS X met de encycliek Ad diem Illum (2 februari 1904) een buitengewoon jubileum van enige maande afgekondigd: Pii X P.M. Acta, I 147-166 [[[935]]].
Nu wil ik in delijn van het Tweede Vaticaans Concilie de speciale tegenwoordigheid van de Moeder Gods in het mysterie van Christus en zijn Kerk doen uitkomen. Dit is namelijk een fundamentele dimensie die opkomt uit de mariologie van het Concilie dat nu reeds meer dan twintig jaar geleden is afgesloten. De buitengewone bisschoppensynode die in 1985 [d:172] heeft plaatsgevonden heeft allen aangespoord de leer en de aanwijzingen van het Concilie trouw te volgen. Men kan zeggen dat het Concilie en de synode datgene bevatten wat de Heilige Geest wil ’zeggen tot de Kerk” in de huidige fase van de geschiedenis.
In deze context zal het Mariale jaar een nieuwe en diepgaande lezing moeten bevorderen ook van wat het Concilie gezegd heeft over de heilige Maagd Maria en Moeder van God in het mysterie van Christus en de Kerk, van datgene dus waarop de overwegingen van deze encycliek zich beroepen. Het gaat hier niet alleen over de geloofsleer maar ook over het geloofsleven en dus over de authentieke ”Mariale spiritualiteit”, gezien in het licht van de Traditie en in het bijzonder van de spiritualiteit waartoe het Concilie ons opwekt vgl: Lumen Gentium [[[617|66-67]]] De Mariale spiritualiteit vindt evenals de overeenkomstige devotie bovendien een uitermate rijke bron in de historische ervaring van de personen en de verschillende christelijke gemeenschappen die overal op aarde leven onder de diverse volken en naties. In dit opzicht wil ik graag onder de vele getuigen en meesters van deze spiritualiteit herinneren aan de heilige Louis Maria Grignion de Montfort die aan de christenen de toewijding aan Christus door Maria voorhield als doeltreffend middel om te leven in trouw aan de verplichtingen van het doopsel vgl: Verhandeling over ware toewijding aan Maria [[[1144]]] vgl: Naast de heilige Grignion de Montfort kan met recht de figuur van de H. ALFONSUS MARIA de’ LIGUORI worden gesteld, van wie dit jaar herdacht wordt dat hij tweehonderd jaar geleden gestorven is [[[1145]]]. Met voldoening merk ik op dat ook in onze dagen nieuwe uitingen van deze spiritualiteit en devotie niet ontbreken.
Wij hebben dus veilige oriënteringspunten waarop wij ons kunnen richten en waarmee wij ons kunnen verbinden in de context van dit Mariale jaar.
Nu wil ik in delijn van het Tweede Vaticaans Concilie de speciale tegenwoordigheid van de Moeder Gods in het mysterie van Christus en zijn Kerk doen uitkomen. Dit is namelijk een fundamentele dimensie die opkomt uit de mariologie van het Concilie dat nu reeds meer dan twintig jaar geleden is afgesloten. De buitengewone bisschoppensynode die in 1985 [d:172] heeft plaatsgevonden heeft allen aangespoord de leer en de aanwijzingen van het Concilie trouw te volgen. Men kan zeggen dat het Concilie en de synode datgene bevatten wat de Heilige Geest wil ’zeggen tot de Kerk” in de huidige fase van de geschiedenis.
In deze context zal het Mariale jaar een nieuwe en diepgaande lezing moeten bevorderen ook van wat het Concilie gezegd heeft over de heilige Maagd Maria en Moeder van God in het mysterie van Christus en de Kerk, van datgene dus waarop de overwegingen van deze encycliek zich beroepen. Het gaat hier niet alleen over de geloofsleer maar ook over het geloofsleven en dus over de authentieke ”Mariale spiritualiteit”, gezien in het licht van de Traditie en in het bijzonder van de spiritualiteit waartoe het Concilie ons opwekt vgl: Lumen Gentium [[[617|66-67]]] De Mariale spiritualiteit vindt evenals de overeenkomstige devotie bovendien een uitermate rijke bron in de historische ervaring van de personen en de verschillende christelijke gemeenschappen die overal op aarde leven onder de diverse volken en naties. In dit opzicht wil ik graag onder de vele getuigen en meesters van deze spiritualiteit herinneren aan de heilige Louis Maria Grignion de Montfort die aan de christenen de toewijding aan Christus door Maria voorhield als doeltreffend middel om te leven in trouw aan de verplichtingen van het doopsel vgl: Verhandeling over ware toewijding aan Maria [[[1144]]] vgl: Naast de heilige Grignion de Montfort kan met recht de figuur van de H. ALFONSUS MARIA de’ LIGUORI worden gesteld, van wie dit jaar herdacht wordt dat hij tweehonderd jaar geleden gestorven is [[[1145]]]. Met voldoening merk ik op dat ook in onze dagen nieuwe uitingen van deze spiritualiteit en devotie niet ontbreken.
Wij hebben dus veilige oriënteringspunten waarop wij ons kunnen richten en waarmee wij ons kunnen verbinden in de context van dit Mariale jaar.
Referenties naar alinea 48: 1
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
49
Het zal beginnen op het hoogfeest van Pinksteren, 7 juni a.s. Het gaat er niet alleen om te herdenken dat Maria ”is voorafgegaan” aan de intrede van Christus de Heer in de geschiedenis van de mensheid, maar tevens om in het licht van Maria te onderstrepen dat de geschiedenis van de mensheid vanaf de verwerkelijking van het mysterie van de menswording binnengetreden is ”in de volheid van de tijd” en dat de Kerk het teken van deze volheid is. De Kerk maakt als volk Gods haar pelgrimstocht naar de eeuwigheid in geloof temidden van alle volken en naties vanaf de dag van Pinksteren. De Moeder van Christus die aanwezig was aan het begin van de ”tijd van de Kerk” toen zij de Heilige Geest afwachtte en ijverig in het gebed volhardde temidden van de apostelen en leerlingen van haar Zoon, blijft de Kerk ”voorgaan” op deze tocht door de geschiedenis van de mensheid heen. Zij is ook degene die precies als dienstmaagd des Heren onophoudelijk meewerkt aan het heilswerk dat Christus, haar Zoon, verricht.
Zo wordt door middel van dit Mariale jaar de Kerk opgeroepen, niet alleen om alles te herdenken wat in haar verleden getuigt van de speciale moederlijke medewerking van de Moeder Gods aan het heilswerk in Christus de Heer, maar ook om van haar kant voor de toekomst de wegen voor te bereiden van deze medewerking: want het einde van het tweede christelijk millennium opent als het ware een nieuw perspectief.
Zo wordt door middel van dit Mariale jaar de Kerk opgeroepen, niet alleen om alles te herdenken wat in haar verleden getuigt van de speciale moederlijke medewerking van de Moeder Gods aan het heilswerk in Christus de Heer, maar ook om van haar kant voor de toekomst de wegen voor te bereiden van deze medewerking: want het einde van het tweede christelijk millennium opent als het ware een nieuw perspectief.
Referenties naar alinea 49: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
50
Er is reeds aan herinnerd dat ook onder de gescheiden broeders velen aan de Moeder van de Heer de verschuldigde eer bewijzen, vooral onder de oosterse christenen. Het is een mariaal licht dat op het oecumenisme valt. Ik wil er speciaal nog aan herinneren dat gedurende het Mariajaar de duizendste verjaardag gevierd zal worden van het doopsel van de heilige Wladimir, Grootvorst van Kiev (in het jaar 988), dat het begin was van het christendom in de gebieden van het Rus’ van die tijd en vervolgens in andere gebieden van Oost-Europa. Langs deze weg is door het werk van de evangelisatie het christendom ook buiten Europa verspreid tot in de noordelijke streken van het Aziatische continent. Wij zouden ons dus vooral gedurende dit jaar in gebed willen verenigen met allen die deze duizendste verjaardag van dit doopsel vieren, orthodoxen en katholieken, en wij hernieuwen en bevestigen met het Concilie de gevoelens van vreugde en troost omdat ”de oosterse Christenen . . . met vurige geestdrift en vrome zin wedijveren om de Moeder van God, altijd Maagd, te vereren”. Lumen Gentium [[617|69]] Ook al ondervinden wij nog steeds de smartelijke gevolgen van de scheiding die enige tientallen jaren later (in het jaar 1054) heeft plaatsgevonden, toch kunnen wij zeggen dat wij ons tegenover de Moeder van Christus waarlijk broeders en zusters voelen binnen het messiaanse volk dat geroepen is om op aarde een enkele familie van God te vormen, zoals ik reeds verklaard heb aan het begin van het nieuwe jaar: ”Wij willen opnieuw deze universele erfenis van alle zonen en dochters van deze aarde bevestigen” Feest van de Heilige Moeder van God en de twintigste wereldvredesdag [[127]].
Toen ik het Mariajaar aankondigde heb ik tevens gezegd dat dit volgend jaar besloten zal worden op het hoogfeest van de Tenhemelopneming van de allerheiligste Maagd, om ”het grote teken aan de hemel” te doen uitkomen waarover de Apokalyps spreekt. Op deze wijze willen wij ook gevolg geven aan de aansporing van het Concilie dat naar Maria opziet als ”teken van vaste hoop en vertroosting voor het pelgrimerende volk van God”. Het Concilie spreekt deze aansporing uit met de volgende woorden:
Toen ik het Mariajaar aankondigde heb ik tevens gezegd dat dit volgend jaar besloten zal worden op het hoogfeest van de Tenhemelopneming van de allerheiligste Maagd, om ”het grote teken aan de hemel” te doen uitkomen waarover de Apokalyps spreekt. Op deze wijze willen wij ook gevolg geven aan de aansporing van het Concilie dat naar Maria opziet als ”teken van vaste hoop en vertroosting voor het pelgrimerende volk van God”. Het Concilie spreekt deze aansporing uit met de volgende woorden:
”Laten alle gelovigen de Moeder van God en de Moeder van de mensen dringend erom smeken, dat zij, die de beginnende Kerk met haar gebed heeft bijgestaan, ook nu zij in de hemel boven alle gelukzaligen en engelen verheven is, in de gemeenschap van alle heiligen bij haar Zoon ten beste zal spreken, totdat alle volkerenfamilies, zowel zij die de erenaam van christenen dragen als zij die hun Verlosser nog niet kennen, in vrede en eensgezindheid tot een enkel volk van God gelukkig verenigd worden, tot glorie van de allerheiligste en onverdeelde Drievuldigheid” Lumen Gentium [[617|69]]
Referenties naar alinea 50: 1
Euntes in Mundum ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 4 Besluit
51
Aan het einde van de dagelijkse getijden stijgt onder andere de volgende aanroeping van de Kerk tot Maria op:
Als Hij de mens van eeuwigheid af heeft willen roepen om deel te krijgen aan het goddelijke wezen (2 Pt. 1, 4) [[b:2 Pt. 1, 4]], dan kan men zeggen dat Hij de ”vergoddelijking” van de mens beschikt heeft overeenkomstig diens historische condities, zodat Hij ook na de zondeval bereid is om het eeuwige plan van zijn liefde uit te voeren tegen een hoge prijs, door middel van dde ”vermenselijking” van de Zoon die één in wezen met Hem is. De natuur en meer direct de mens kan niet ontkomen aan de verbazing tegenover deze gave waaraan hij deelachtig is geworden in de Heilige Geest: ”Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven” (Joh. 3, 16) [b:Joh. 3, 16].
In het middelpunt van dit mysterie, in het hart van de verbazing van het geloof staat Maria. Als verheven Moeder van de Verlosser heeft zij deze het eerst ervaren: ”Gij die tot verbazing der natuur uw heilige Schepper hebt gebaard”!
”Verheven Moeder van de Verlosser,”Tot verbazing der natuur”. Deze woorden van de antifoon drukken de verbazing van het geloof uit die het mysterie van het goddelijke moederschap van Maria vergezelt. Zij vergezelt het in zekere zin in het hart van de natuur en direct in het hart van het gehele volk Gods, in het hart van de Kerk. Hoe wonderlijk ver is God, Schepper en Heer van het heelal, gegaan in de ”openvaring van zichzelf” aan de mens vgl: “Door deze openbaring spreekt dus de onzichtbare God. . . uit de overvloed van zijn liefde de mensen aan als zijn vrienden . . . en gaat met hen om . . . om hen uit te nodigen tot de gemeenschap met Hem en hen daarin op te nemen” [[[576|2]]]. Hoe duidelijk heeft Hij alle ruimten overwonnen van de oneindige ”afstand” die de Schepper scheidt van het schepsel! Hij blijft onuitsprekelijk en onnaspeurlijk in zichzelf, maar nog meer in de werkelijkheid van de incarnatie van het Woord dat mens is geworden door de Maagd van Nazareth.
die de open deur des hemel blijft en de sterre der zee
snel het volk te hulp, dat valt en poogt op te staan.
Gij die tot verbazing der natuur uw heilige Schepper hebt gebaard”.
Als Hij de mens van eeuwigheid af heeft willen roepen om deel te krijgen aan het goddelijke wezen (2 Pt. 1, 4) [[b:2 Pt. 1, 4]], dan kan men zeggen dat Hij de ”vergoddelijking” van de mens beschikt heeft overeenkomstig diens historische condities, zodat Hij ook na de zondeval bereid is om het eeuwige plan van zijn liefde uit te voeren tegen een hoge prijs, door middel van dde ”vermenselijking” van de Zoon die één in wezen met Hem is. De natuur en meer direct de mens kan niet ontkomen aan de verbazing tegenover deze gave waaraan hij deelachtig is geworden in de Heilige Geest: ”Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven” (Joh. 3, 16) [b:Joh. 3, 16].
In het middelpunt van dit mysterie, in het hart van de verbazing van het geloof staat Maria. Als verheven Moeder van de Verlosser heeft zij deze het eerst ervaren: ”Gij die tot verbazing der natuur uw heilige Schepper hebt gebaard”!
Referenties naar alinea 51: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
52
In de woorden van de liturgische antifoon ligt ook de waarheid uitgedrukt van de “grote wending” die het mysterie van de menswording bewerkt heeft voor de mens. Deze wending hoort tot heel zijn geschiedenis, van het begin af dat ons geopenbaard is in de eerste hoofdstukken van genesis, tot aan het laatst toe, in het perspectief van het einde van de wereld waarvan Jezus ons ”de dag noch het uur” heeft geopenbaard (Mt. 25, 13) [b:Mt. 25, 13]. Het is onophoudelijk en voortdurende omkeer van het vallen naar het opstaan, tussen de mens van de zonde en de mens van de genade en de gerechtigheid. De liturgie plaatst ons vooral in de Advent in het zenuwpunt van deze wending en raakt het onophoudelijke ”heden en nu” ervan aan, terwijl zij uitroept: ”Snel het volk te hulp dat valt en poogt te op te staan”!
Deze woorden betreffen iedere mens, alle gemeenschappen, alle naties en volkeren, alle geslachten en tijdvakken van de mensengeschiedenis, ond tijdvak, deze jaren van het millennium dat ten einde loopt: ”Snel te hulp, ja snel het volk te hulp dat valt”!
Dit is de aanroeping die gericht is tot Maria, ”de verheven Moeder van de Verlosser”; het is de aanroeping die gericht is tot Christus die door Maria de geschiedenis van de mensheid is binnengetreden. Van jaar tot jaar verheft de antifoon zich tot Maria en roept zij het moment op waarop deze wezenlijke historische wending zich voltrokken heeft, die onomkeerbaar voortduurt: de omkeer van het ”vallen” naar het ”opstaan”.
De mensheid heeft bewonderenswaardige ontdekkingen gedaan en wonderbaarlijke resultaten bereikt op het gebied van de wetenschap en de techniek; zij heeft grote werken verricht op de weg van de vooruitgang en de beschaving en men zou zeggen dat zij in de jongste tijden erin geslaagd is de loop van de geschiedenis te versnellen; maar de fundamentele wending, de wending die ”oorspronkelijk” genoemd kan worden, begeleidt altijd de tocht van de mens en vergezelt door de verschillende historische gebeurtenissen heen allen en iedereen. Het is de omkeer van het ”vallen” naar het ”opstaan”, van de dood naar het leven. Het is ook een onophoudelijke uitdaging aan het menselijke bewustzijn, een uitdaging aan heel het historische bewustzijn van de mens: de uitdaging om de weg van het ”niet vallen” te volgen op de altijd oude en nieuwe wijzen en van het ”opstaan” als hij gevallen is.
Terwijl de Kerk met de gehele mensheid de grens tussen de twee millennia nadert, neemt zij van haar kant met de gehele gemeenschap der gelovigen en samen met iedere mens van goede wil de grote uitdaging aan de vervat ligt in de woorden van de antifoon over ”het volk dat valt en poogt op te staan”. Zij richt zich zowel tot de Verlosser als tot zijn Moeder met de aanroeping: ”Kom te hulp”. Zij ziet de heilige Moeder van God immers – en dit gebed ziet haar diep betrokken bij de geschiedenis van de mensheid, bij de eeuwige roeping van de mens, volgens het providentiële plan dat God van eeuwigheid voor hem beschikt heeft; zij ziet haar moederlijke aanwezigheid en betrokkenheid bij de veelvuldige en ingewikkelde problemen waarmee heden ten dage het leven van de enkelingen, van de gezinnen en van de volkeren vergezeld gaat; zij ziet haar het christenvolk te hulp snellen in de onophoudelijke strijd tussen goed en kwaad, opdat het ”niet zal vallen” en, als het gevallen is ”zal opstaan”.
Ik hoop van harte dat ook de overwegingen die in deze encycliek vervat zijn, mogen dienen tot de vernieuwing van deze visie in het hart van alle gelovigen! Als bisschop van Rome zend ik aan allen voor wie deze beschouwingen bestemd zijn de vredeskus en groeten en zegen in onze Heer Jezus Christus.
Amen.
Deze woorden betreffen iedere mens, alle gemeenschappen, alle naties en volkeren, alle geslachten en tijdvakken van de mensengeschiedenis, ond tijdvak, deze jaren van het millennium dat ten einde loopt: ”Snel te hulp, ja snel het volk te hulp dat valt”!
Dit is de aanroeping die gericht is tot Maria, ”de verheven Moeder van de Verlosser”; het is de aanroeping die gericht is tot Christus die door Maria de geschiedenis van de mensheid is binnengetreden. Van jaar tot jaar verheft de antifoon zich tot Maria en roept zij het moment op waarop deze wezenlijke historische wending zich voltrokken heeft, die onomkeerbaar voortduurt: de omkeer van het ”vallen” naar het ”opstaan”.
De mensheid heeft bewonderenswaardige ontdekkingen gedaan en wonderbaarlijke resultaten bereikt op het gebied van de wetenschap en de techniek; zij heeft grote werken verricht op de weg van de vooruitgang en de beschaving en men zou zeggen dat zij in de jongste tijden erin geslaagd is de loop van de geschiedenis te versnellen; maar de fundamentele wending, de wending die ”oorspronkelijk” genoemd kan worden, begeleidt altijd de tocht van de mens en vergezelt door de verschillende historische gebeurtenissen heen allen en iedereen. Het is de omkeer van het ”vallen” naar het ”opstaan”, van de dood naar het leven. Het is ook een onophoudelijke uitdaging aan het menselijke bewustzijn, een uitdaging aan heel het historische bewustzijn van de mens: de uitdaging om de weg van het ”niet vallen” te volgen op de altijd oude en nieuwe wijzen en van het ”opstaan” als hij gevallen is.
Terwijl de Kerk met de gehele mensheid de grens tussen de twee millennia nadert, neemt zij van haar kant met de gehele gemeenschap der gelovigen en samen met iedere mens van goede wil de grote uitdaging aan de vervat ligt in de woorden van de antifoon over ”het volk dat valt en poogt op te staan”. Zij richt zich zowel tot de Verlosser als tot zijn Moeder met de aanroeping: ”Kom te hulp”. Zij ziet de heilige Moeder van God immers – en dit gebed ziet haar diep betrokken bij de geschiedenis van de mensheid, bij de eeuwige roeping van de mens, volgens het providentiële plan dat God van eeuwigheid voor hem beschikt heeft; zij ziet haar moederlijke aanwezigheid en betrokkenheid bij de veelvuldige en ingewikkelde problemen waarmee heden ten dage het leven van de enkelingen, van de gezinnen en van de volkeren vergezeld gaat; zij ziet haar het christenvolk te hulp snellen in de onophoudelijke strijd tussen goed en kwaad, opdat het ”niet zal vallen” en, als het gevallen is ”zal opstaan”.
Ik hoop van harte dat ook de overwegingen die in deze encycliek vervat zijn, mogen dienen tot de vernieuwing van deze visie in het hart van alle gelovigen! Als bisschop van Rome zend ik aan allen voor wie deze beschouwingen bestemd zijn de vredeskus en groeten en zegen in onze Heer Jezus Christus.
Amen.
Gegeven te Rome bij Sint Petrus, op 25 maart, het hoogfeest van de Aankondiging van de Heer, van het jaar 1987,
het negende van mijn pontificaat.
Paus Johannes Paulus II
Referenties naar alinea 52: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 10
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/713-redemptoris-mater-nl