Inhoudsopgave
- Inhoud
1
Als we aan onze analyse over het bijbelse 'begin' nog een korte passage uit het vierde hoofdstuk van Genesis toevoegen, dienen we daarbij altijd de woorden in gedachte te houden die Christus in zijn gesprek met de Farizeeën gezegd heeft, daar dat heel de sfeer is waarin onze gedachten zich bewegen. Het is echter duidelijk dat hij die woorden uitspreekt in een context van het menselijk bestaan waarin de dood en de vernietiging van het lichaam die daar het gevolg van is (als beantwoording aan dat 'tot stof keert gij terug' van Gen. 3, 19), het gemeenschappelijk lot van de mens zijn geworden. Christus verwijst naar 'het begin', naar de oorspronkelijke dimensie van het scheppingsmysterie toen deze dimensie reeds tenietgedaan was door het mysterium iniquitatis , dat wil zeggen door de zonde, en samen daarmee, door de dood: mysterium mortis. De weg waarlangs zonde en dood in de geschiedenis van de mens zijn gekomen, loopt in zekere zin recht door het hart van die eenheid die van het 'begin' af gevormd werd door man en vrouw die geschapen en geroepen waren om 'éen vlees' te zijn (Gen. 2, 24). Wij hebben in het begin van onze analyses reeds vastgesteld dat Christus ons met zijn verwijzing naar 'het begin' in zekere zin over de grens van de erfzondestaat van de mens meeneemt tot aan de oorspronkelijke onschuld van de mens; waardoor hij het ons mogelijk maakt de continuïteit en de band te vinden die bestaan tussen die beide situaties, die geleid hebben tot het drama van de oorsprong en eveneens tot de openbaring voor de historische mens van het mysterie van de mens. Dit veroorlooft ons, van de analyses omtrent de staat van oorspronkelijke onschuld over te gaan naar de laatste daarvan, namelijk naar de analyse 'van de kennis en de voortplanting'. Thematisch hangt die nauw samen met de zegening van de vruchtbaarheid, die voorkomt in het eerste verhaal van de schepping van de mens als man en vrouw (Gen. 1, 27-28). Historisch echter ligt die reeds aan de horizon van zonde en dood die - zoals het boek Genesis (Gen. 3) uiteenzet - het bewustzijn van de betekenis van het lichaam heeft belast, tegelijk met de verbreking van het eerste verbond met de Schepper.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
In Genesis 4, en dus nog binnen het kader van de jahwistische tekst, lezen we: De mens (Adam) had gemeenschap met Eva, zijn vrouw; zij werd zwanger en bracht Kaïn ter wereld, en zij sprak: "Met de hulp van Jahwe heb ik een mannelijke mens voortgebracht". Vervolgens baarde zij Abel, zijn broer' (Gen. 4, 1-2). Als wij dit eerste feit van de geboorte van een mens in verband brengen met de 'kennis', dan doen wij dit door ons te baseren op de letterlijke vertaling van de tekst, volgens welke de echtelijke 'vereniging' wordt omschreven met 'kennis'. De aangehaalde tekst luidt dus eigenlijk: 'Adam had (vleselijke) gemeenschap met zijn vrouw Eva', terwijl de letterlijke vertaling luidt: 'hij kende zijn vrouw' wat nauwkeuriger schijnt overeen te stemmen met de Semitische term jada'. Men kan daar de armoede van een archaïsche taal in zien, met een tekortschietende woordkeuze voor het aanduiden van verschillende zaken. Toch blijft het betekenisvol dat de situatie van man en vrouw die zich zo nauw verenigen dat zij 'één vlees' worden, omschreven wordt als 'kennis'. Juist uit de armoede van de taal schijnt hier namelijk een specifieke diepte aan betekenis boven te komen die bepaaldelijk voortvloeit uit alle tot nu toe geanalyseerde betekenissen.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Uiteraard is dit ook belangrijk voor wat betreft het 'archetype' van de manier waarop wij denken over de lichamelijke mens, over zijn mannelijkheid en zijn vrouwelijkheid, en dus over zijn sekse. Want door het gebruik van het woord 'kennis' in Genesis 4, 1-2 en nog vaak in de bijbel, wordt de huwelijksrelatie van man en vrouw - het feit namelijk dat zij door de tweeledigheid van de sekse 'één vlees' worden - op een verheven manier ingevoerd in de specifieke dimensie van de persoon. Genesis 4, 1-2 spreekt alleen over de kennis van de vrouw bij de man, alsof vooral de activiteit van deze laatste beklemtoond moest worden. Men kan echter ook over het wederkerig karakter van die 'kennis' spreken waaraan man en vrouw door middel van hun lichaam, van hun sekse, deel hebben. Voegen we hieraan nog toe dat een hele reeks latere bijbelteksten, zoals trouwens ook hetzelfde hoofdstuk van Genesis (vergelijk bijvoorbeeld Gen. 4, 17; 4, 25) dezelfde taal spreekt. Tot zelfs in de woorden die door Maria van Nazaret werden uitgesproken bij de boodschap van Gabriël, wordt in de letterlijke tekst dezelfde term gebruikt in haar vraag: 'Hoe kan dit geschieden, daar ik geen man beken?' (Lc. 1, 34).
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Kennen als persoonsbetrokken archetype
Met dit bijbelse 'kende' dat voor het eerst in Genesis 4, 1-2 voorkomt, staan wij dus enerzijds voor de rechtstreekse uitdrukking van het menselijk bedoelen (want dat is eigen aan de kennis) en anderzijds voor heel de werkelijkheid van de echtelijke samenleving en vereniging waarin man en vrouw 'één vlees' worden. Door hier van 'kennis' te spreken - al zou dat ook door taalarmoede zijn - geeft de bijbel de diepste essentie aan van de werkelijkheid van de huwelijkssamenleving. Die essentie verschijnt als bestanddeel en tegelijk als resultaat van die betekenissen waarvan wij al van het begin van onze studie het spoor trachten te volgen. Zij maakt namelijk deel uit van de kennis van de betekenis van het eigen lichaam. Wanneer zij in Gen. 4, 1 één vlees worden, ervaren man en vrouw op een bijzondere manier de betekenis van hun eigen lichaam. Samen worden zij aldus eigenlijk het enige subject van die daad en die ervaring, terwijl zij in die eenheid toch twee reëel verschillende subjecten blijven. Waardoor wij in zekere zin mogen zeggen dat 'de man zijn vrouw kent' of dat beiden 'elkaar over en weer kennen'. Dan openbaren zij zich aan elkaar met die specifieke diepte van hun eigen menselijk 'ik' dat zich juist ook openbaart door middel van de sekse, van hun mannelijkheid en vrouwelijkheid. Op een unieke wijze wordt de vrouw dan op een 'kennelijke' manier aan de man 'gegeven' en hij aan haar.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Als wij de continuïteit willen bewaren met de tot nu toe gemaakte analyses (en vooral met de laatste die de mens verklaren in zijn dimensie van gave), dan moeten we opmerken dat 'gegeven zijn' (datum) en 'gave' (donum) volgens het boek Genesis gelijkwaardig zijn. Genesis 4, 1-2 beklemtoont echter vooral het 'gegeven zijn' (datum). In het echtelijk 'kennen' wordt de vrouw aan de man 'gegeven' en hij aan haar, omdat het lichaam en de sekse rechtstreeks betrokken zijn bij de structuur en de eigenlijke inhoud van dit 'kennen'. Op die wijze houdt dus de werkelijkheid van de echtvereniging waardoor man en vrouw 'één vlees' worden een nieuwe en in zekere zin definitieve ontdekking in van de betekenis van het menselijk lichaam in zijn mannelijkheid en zijn vrouwelijkheid. Maar is het wel juist, met betrekking tot die ontdekking alleen van 'seksuele samenleving' te spreken? Men dient rekening te houden met het feit dat elk van beiden, man en vrouw, niet alleen een passief object zijn dat gedefinieerd kan worden met zijn lichaam en sekse en op die manier bepaald 'door de natuur'. Juist op grond van het feit dat zij man en vrouw zijn, worden integendeel elk van beiden aan de ander gegeven als uniek subject, dat als 'ik', als persoon, nooit herhaald kan worden. De sekse is niet alleen beslissend voor de lichamelijke individualiteit van de mens; zij bepaalt tegelijk ook zijn persoonsidentiteit, zijn concrete werkelijkheid. En juist door die persoonsidentiteit, die concrete werkelijkheid, als onherhaalbaar vrouwelijk-mannelijk 'ik', wordt de mens 'gekend' wanneer de woorden van Genesis 2, 24 bewaarheid worden dat de man 'zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij één vlees worden'. Het 'kennen' waarover Genesis 4, 1-2 en alle verdere bijbelteksten spreken, raakt de intiemste wortels van die identiteit, van die concrete realiteit die man en vrouw te danken hebben aan hun sekse. Die concrete werkelijkheid betekent zowel het unieke als het onherhaalbare karakter van de persoon. Het is belangrijk geweest om na te denken over het belang van de bijbelse tekst en van het woord "kennen". Ondanks het kennelijke gebrek aan preciese terminologie, staat het ons wel toe om in te gaan in de diepte en dimensies van het concept, dat onze huidige taal vaak moet ontberen.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/633-de-bijbelse-betekenis-voor-geslachtsgemeenschap-zodat-we-een-nl