Het mystieke lichaam van Christus
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Mystici Corporis Christi
Het mystieke lichaam van Christus
Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus
Paus Pius XII
29 juni 1943
Pauselijke geschriften - Encyclieken
1961, Ecclesia Docens 0164, uitg Gooi & Sticht, Hilversum
Vert. uit het Latijn
Tussentitels: redactie Ecclesia Docens
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Tussentitels: redactie Ecclesia Docens
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1961
Ecclesia Docens
14 mei 2023
433
nl
Referenties naar dit document: 29
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inleiding
1
De grootsheid van deze leer, haar nut vooral in deze tijd
De leer over het mystieke lichaam van Christus, dat de Kerk is (Kol. 1, 24)[[b:Kol. 1, 24]], is een leer, die het eerst werd vernomen van de lippen van de Verlosser zelf, plaatst in het volle licht de grote, nooit volprezen weldaad van onze innige vereniging met een zo verheven Hoofd. Ongetwijfeld is deze leer van dien aard, dat zij door haar voortreffelijkheid en waardigheid alle mensen, die zich door de goddelijke Geest laten leiden, tot haar beschouwing uitnodigt en hen, doordat zij het verstand verlicht, ten zeerste aanspoort tot de heilzame werken, die met haar inhoud in overeenstemming zijn. Derhalve menen wij, dat het onze taak is, om door middel van deze encycliek met u over dit onderwerp te spreken, vooral die punten ontvouwend en uiteenzettend, welke de strijdende Kerk betreffen. Daartoe worden wij niet slechts bewogen door de buitengewone grootsheid van deze leer, maar ook door de omstandigheden, waarin wij leven.
De leer over het mystieke lichaam van Christus, dat de Kerk is (Kol. 1, 24)[[b:Kol. 1, 24]], is een leer, die het eerst werd vernomen van de lippen van de Verlosser zelf, plaatst in het volle licht de grote, nooit volprezen weldaad van onze innige vereniging met een zo verheven Hoofd. Ongetwijfeld is deze leer van dien aard, dat zij door haar voortreffelijkheid en waardigheid alle mensen, die zich door de goddelijke Geest laten leiden, tot haar beschouwing uitnodigt en hen, doordat zij het verstand verlicht, ten zeerste aanspoort tot de heilzame werken, die met haar inhoud in overeenstemming zijn. Derhalve menen wij, dat het onze taak is, om door middel van deze encycliek met u over dit onderwerp te spreken, vooral die punten ontvouwend en uiteenzettend, welke de strijdende Kerk betreffen. Daartoe worden wij niet slechts bewogen door de buitengewone grootsheid van deze leer, maar ook door de omstandigheden, waarin wij leven.
Referenties naar alinea 1: 1
Ecclesiam Suam ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Troost in de ellende van deze tijd
Wij willen namelijk spreken over de rijkdommen, die liggen opgestapeld in de schoot van de Kerk, die Christus verworven heeft door Zijn Bloed (Hand. 20, 28)[b:Hand. 20, 28] en wier ledematen zich beroemen op een Hoofd, dat met doornen gekroond is, wel een sprekend getuigenis, dat juist het meer glorievolle en uitnemende slechts uit smarten wordt geboren, en dat het derhalve ons zelfs een vreugde moet zijn, wanneer wij delen in het lijden van Christus, opdat wij ook bij het verschijnen van Zijn glorie ons blijde mogen verheugen. (1 Pt. 4, 13)[[b:1 Pt. 4, 13]]
Wij willen namelijk spreken over de rijkdommen, die liggen opgestapeld in de schoot van de Kerk, die Christus verworven heeft door Zijn Bloed (Hand. 20, 28)[b:Hand. 20, 28] en wier ledematen zich beroemen op een Hoofd, dat met doornen gekroond is, wel een sprekend getuigenis, dat juist het meer glorievolle en uitnemende slechts uit smarten wordt geboren, en dat het derhalve ons zelfs een vreugde moet zijn, wanneer wij delen in het lijden van Christus, opdat wij ook bij het verschijnen van Zijn glorie ons blijde mogen verheugen. (1 Pt. 4, 13)[[b:1 Pt. 4, 13]]
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
De vervolging en miskenning der Kerk
Nu moet er op de eerste plaats de aandacht op gevestigd worden, dat, zoals de Verlosser van het menselijk geslacht vervolgingen, lasteringen en folteringen heeft ondervonden juist van degenen, wier heil Hij was komen bewerken, zo ook de door Hem ingestelde gemeenschap ook hierin op haar goddelijke Stichter gelijkt. Immers, ofschoon wij niet ontkennen, ja zelfs veeleer met een Gode dankbaar hart erkennen, dat er ook in deze woelige tijd niet weinigen zijn, die, hoewel van de kudde van Jezus Christus gescheiden, toch tot de Kerk opzien als tot de enige haven van heil, is het ons niettemin geenszins onbekend, dat niet alleen de Kerk Gods veracht wordt en dat er met vijandige hoogmoed op haar wordt afgedongen door degenen, die met versmading van het licht der christelijke wijsheid, treurigerwijze terug willen naar de leerstelsels, de zeden en de instellingen van de heidense oudheid; maar dat zij ook dikwijls miskenning vindt, niet in tel is en zelfs een zekere afkeer en tegenzin opwekt bij meerdere christenen, verleid door de schone schijn van dwalingen of onder de ban geraakt van de verlokking en het bederf der wereld. Er is dus alle reden, eerbiedwaardige broeders, om, gevolg gevend aan onze gewetensplicht en aan veler wensen, aan allen voor ogen te stellen en te verkondigen de schoonheid, de lof en de roem van de Moederkerk, aan wie wij na God alles hebben te danken.
Nu moet er op de eerste plaats de aandacht op gevestigd worden, dat, zoals de Verlosser van het menselijk geslacht vervolgingen, lasteringen en folteringen heeft ondervonden juist van degenen, wier heil Hij was komen bewerken, zo ook de door Hem ingestelde gemeenschap ook hierin op haar goddelijke Stichter gelijkt. Immers, ofschoon wij niet ontkennen, ja zelfs veeleer met een Gode dankbaar hart erkennen, dat er ook in deze woelige tijd niet weinigen zijn, die, hoewel van de kudde van Jezus Christus gescheiden, toch tot de Kerk opzien als tot de enige haven van heil, is het ons niettemin geenszins onbekend, dat niet alleen de Kerk Gods veracht wordt en dat er met vijandige hoogmoed op haar wordt afgedongen door degenen, die met versmading van het licht der christelijke wijsheid, treurigerwijze terug willen naar de leerstelsels, de zeden en de instellingen van de heidense oudheid; maar dat zij ook dikwijls miskenning vindt, niet in tel is en zelfs een zekere afkeer en tegenzin opwekt bij meerdere christenen, verleid door de schone schijn van dwalingen of onder de ban geraakt van de verlokking en het bederf der wereld. Er is dus alle reden, eerbiedwaardige broeders, om, gevolg gevend aan onze gewetensplicht en aan veler wensen, aan allen voor ogen te stellen en te verkondigen de schoonheid, de lof en de roem van de Moederkerk, aan wie wij na God alles hebben te danken.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
De vruchten der behandeling van dit onderwerp voor de gelovige christenen
Er is ook gegronde hoop, dat onze onderrichtingen en vermaningen, in de huidige omstandigheden, bij de christengelovigen overvloediger vruchten zullen voortbrengen; aangezien wij weten, dat de vele beproevingen en smarten van deze stormachtige tijd, waardoor bijna ontelbare mensen zo zwaar beproefd worden, indien zij als uit Gods hand met berustende gelatenheid gewillig worden aanvaard, hun harten als van nature van het aardse en vergankelijke afwenden naar het hemelse en eeuwig blijvende en in hen wakker roepen een soort verborgen dorst en een hevig verlangen naar het geestelijke; daardoor voelen zij zich, gedreven door de goddelijke Geest, aangespoord en als het ware genoopt om met meer ijver het rijk Gods te zoeken. Het lijdt immers geen twijfel, dat de mensen des te geschikter worden om het licht van de bovenaardse geheimenissen waar te nemen,naarmate zij zich meer los moeten maken van de ijdelheden van deze wereld en van de ongeregelde liefde tot het tijdelijke. Welnu, heden ziet men, wellicht duidelijker dan ooit, de onbestendigheid en leegheid van het aardse, doordat rijken en staten ineenstorten, doordat ontzaglijke schatten en allerlei rijkdommen verzinken in de onmetelijke oceanen, en doordat steden, dorpen en vruchtbare landstreken met verschrikkelijke puinen worden overdekt en door broedermoord besmet.
Er is ook gegronde hoop, dat onze onderrichtingen en vermaningen, in de huidige omstandigheden, bij de christengelovigen overvloediger vruchten zullen voortbrengen; aangezien wij weten, dat de vele beproevingen en smarten van deze stormachtige tijd, waardoor bijna ontelbare mensen zo zwaar beproefd worden, indien zij als uit Gods hand met berustende gelatenheid gewillig worden aanvaard, hun harten als van nature van het aardse en vergankelijke afwenden naar het hemelse en eeuwig blijvende en in hen wakker roepen een soort verborgen dorst en een hevig verlangen naar het geestelijke; daardoor voelen zij zich, gedreven door de goddelijke Geest, aangespoord en als het ware genoopt om met meer ijver het rijk Gods te zoeken. Het lijdt immers geen twijfel, dat de mensen des te geschikter worden om het licht van de bovenaardse geheimenissen waar te nemen,naarmate zij zich meer los moeten maken van de ijdelheden van deze wereld en van de ongeregelde liefde tot het tijdelijke. Welnu, heden ziet men, wellicht duidelijker dan ooit, de onbestendigheid en leegheid van het aardse, doordat rijken en staten ineenstorten, doordat ontzaglijke schatten en allerlei rijkdommen verzinken in de onmetelijke oceanen, en doordat steden, dorpen en vruchtbare landstreken met verschrikkelijke puinen worden overdekt en door broedermoord besmet.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Het nut voor de andersdenkenden
Bovendien vertrouwen wij, dat hetgeen wij aanstonds over het mystieke lichaam van Jezus Christus zullen uiteenzetten, niet onwelkom en niet zonder nut zal zijn ook voor degenen, die van de schoot der katholieke Kerk gescheiden zijn, en dit niet alleen, omdat hun welwillendheid jegens de Kerk van dag tot dag schijnt toe te nemen, maar ook hierom: zij zien hoe op het ogenblik volk tegen volk en rijk tegen rijk opstaat en hoe tweedracht, afgunst en aanleidingen tot onenigheid tot in het oneindige uitgroeien: als zij dan hun blikken op de Kerk slaan, als zij haar van Godswege ontvangen eenheid beschouwen - waardoor alle mensen, van welke stam ze ook zijn, als in een broederbond met Christus verbonden worden - dan zullen zij zich ongetwijfeld gedwongen voelen een dergelijke liefdegemeenschap te bewonderen en zij zullen, onder ingeving en met de hulp van de goddelijke genade, zich er toe aangetrokken voelen om deel uit te maken van dezelfde eenheid en liefde.
Bovendien vertrouwen wij, dat hetgeen wij aanstonds over het mystieke lichaam van Jezus Christus zullen uiteenzetten, niet onwelkom en niet zonder nut zal zijn ook voor degenen, die van de schoot der katholieke Kerk gescheiden zijn, en dit niet alleen, omdat hun welwillendheid jegens de Kerk van dag tot dag schijnt toe te nemen, maar ook hierom: zij zien hoe op het ogenblik volk tegen volk en rijk tegen rijk opstaat en hoe tweedracht, afgunst en aanleidingen tot onenigheid tot in het oneindige uitgroeien: als zij dan hun blikken op de Kerk slaan, als zij haar van Godswege ontvangen eenheid beschouwen - waardoor alle mensen, van welke stam ze ook zijn, als in een broederbond met Christus verbonden worden - dan zullen zij zich ongetwijfeld gedwongen voelen een dergelijke liefdegemeenschap te bewonderen en zij zullen, onder ingeving en met de hulp van de goddelijke genade, zich er toe aangetrokken voelen om deel uit te maken van dezelfde eenheid en liefde.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
De sprekende eenheid der christenheid bij het bisschopsjubilé van de paus.
Er is ook een bijzondere, en wel een zeer aangename reden, waarom juist dit leerstuk ons voor de geest komt en ons ten zeerste verheugt. Gedurende het afgelopen jaar immers, het vijf en twintigste na het ontvangen van onze bisschopswijding, hebben wij, tot onze grote troost, iets gezien, dat overal ter wereld een duidelijk en lichtend beeld te aanschouwen gaf van het mystieke lichaam van Jezus Christus. Wij zagen namelijk, hoe, terwijl de broedergemeenschap der volken zo rampzalig door een langdurige oorlog op leven en dood verbroken was, overal al onze kinderen in Christus, één van wil en liefde, zich wendden tot de gemeenschappelijke vader, die de zorgen en angsten van allen tot de zijne maakt en het schip van de katholieke Kerk in zulk een ongunstig getij bestuurt. Daarbij hebben wij niet alleen de wonderbare eenheid van het christenvolk opgemerkt, maar tevens werd ons overduidelijk, dat, evenals wij alle volkeren, van welke nationaliteit ook, in onze vaderliefde insluiten, zo ook van alle kanten de katholieken van alle volkeren, ook al hebben deze tegen elkander het zwaard getrokken, tot de plaatsbekleder van Jezus Christus opzien als tot aller gezamenlijke, zeer geliefde vader, die, geleid door volkomen onpartijdigheid en een onvertroebeld oordeel en staande boven de storm en de verwarring van de menselijke woelingen, aandringt op waarheid, rechtvaardigheid en liefde, en ze naar vermogen beschermt.
Er is ook een bijzondere, en wel een zeer aangename reden, waarom juist dit leerstuk ons voor de geest komt en ons ten zeerste verheugt. Gedurende het afgelopen jaar immers, het vijf en twintigste na het ontvangen van onze bisschopswijding, hebben wij, tot onze grote troost, iets gezien, dat overal ter wereld een duidelijk en lichtend beeld te aanschouwen gaf van het mystieke lichaam van Jezus Christus. Wij zagen namelijk, hoe, terwijl de broedergemeenschap der volken zo rampzalig door een langdurige oorlog op leven en dood verbroken was, overal al onze kinderen in Christus, één van wil en liefde, zich wendden tot de gemeenschappelijke vader, die de zorgen en angsten van allen tot de zijne maakt en het schip van de katholieke Kerk in zulk een ongunstig getij bestuurt. Daarbij hebben wij niet alleen de wonderbare eenheid van het christenvolk opgemerkt, maar tevens werd ons overduidelijk, dat, evenals wij alle volkeren, van welke nationaliteit ook, in onze vaderliefde insluiten, zo ook van alle kanten de katholieken van alle volkeren, ook al hebben deze tegen elkander het zwaard getrokken, tot de plaatsbekleder van Jezus Christus opzien als tot aller gezamenlijke, zeer geliefde vader, die, geleid door volkomen onpartijdigheid en een onvertroebeld oordeel en staande boven de storm en de verwarring van de menselijke woelingen, aandringt op waarheid, rechtvaardigheid en liefde, en ze naar vermogen beschermt.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Deze encycliek wil een getuigenis zijn van de dankbaarheid van de paus
Niet minder troostte het ons te vernemen, dat men spontaan en met liefde een som gelds heeft verzameld, waardoor het mogelijk is te Rome een heiligdom op te richten, dat toegewijd zal worden aan onze heilige voorganger en naampatroon Eugenius I. Zoals dus door deze tempel, die tot stand zal komen door de vrijwillige bijdragen van alle christengelovigen, de gedachtenis aan dit gelukkig gebeuren vereeuwigd zal worden, zo wensen wij getuigenis af te leggen van onze dankbaarheid door middel van deze encycliek, waarin sprake is van die levende stenen, die op de levende hoeksteen, Christus, te zamen opgebouwd worden tot een heilige tempel, veel verhevener dan welke met handen gemaakte tempel ook, namelijk tot een woning van God in de Geest. (Ef. 2, 21.22; 1 Pt. 2, 5)[[b:Ef. 2, 21.22; 1 Pt. 2, 5]]
Niet minder troostte het ons te vernemen, dat men spontaan en met liefde een som gelds heeft verzameld, waardoor het mogelijk is te Rome een heiligdom op te richten, dat toegewijd zal worden aan onze heilige voorganger en naampatroon Eugenius I. Zoals dus door deze tempel, die tot stand zal komen door de vrijwillige bijdragen van alle christengelovigen, de gedachtenis aan dit gelukkig gebeuren vereeuwigd zal worden, zo wensen wij getuigenis af te leggen van onze dankbaarheid door middel van deze encycliek, waarin sprake is van die levende stenen, die op de levende hoeksteen, Christus, te zamen opgebouwd worden tot een heilige tempel, veel verhevener dan welke met handen gemaakte tempel ook, namelijk tot een woning van God in de Geest. (Ef. 2, 21.22; 1 Pt. 2, 5)[[b:Ef. 2, 21.22; 1 Pt. 2, 5]]
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
De voornaamste beweegreden is de herderlijke bezorgdheid van de paus
Voornamelijk echter is het wegens onze herderlijke bezorgdheid, dat wij op het ogenblik vrij uitvoerig over deze verheven leer handelen. Er is immers veel over dit onderwerp verschenen en wij weten heel goed, dat niet weinigen heden ten dage zich met grote toeleg aan de studie er van wijden, en daar- door aan de godsvrucht der christenen een verkwikkend voedsel bieden. Dat schijnt wel daarin zijn voornaamste verklaring te vinden, dat de hernieuwde belangstelling voor de heilige liturgie en het veelvuldiger ontvangen van de eucharistische spijs en ten slotte de vuriger verering van het allerheiligst Hart van Jezus, waarover wij ons heden ten dage mogen verheugen, velen er toe gebracht hebben dieper door te dringen in de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus, die in de Kerk worden bewaard. Bovendien hebben de in de laatste tijd verschenen officiële stukken betreffende de Katholieke Actie er zonder twijfel niet weinig toe bijgedragen om deze stof in het licht te plaatsen, aangezien zij de banden tussen de christenen onderling en met de kerkelijke hiërarchie en op de eerste plaats met de paus steeds nauwer aanhaalden. Al kunnen wij ons ook met volle recht verheugen over hetgeen wij hierboven aanstipten, toch valt het niet te ontkennen, dat er niet alleen door hen, die van de Kerk gescheiden zijn, ernstige dwalingen aangaande deze leer verspreid worden, maar dat er ook onder de christengelovigen óf minder juiste óf geheel valse meningen in omloop zijn, die de geesten van het rechte pad der waarheid afbrengen.
Voornamelijk echter is het wegens onze herderlijke bezorgdheid, dat wij op het ogenblik vrij uitvoerig over deze verheven leer handelen. Er is immers veel over dit onderwerp verschenen en wij weten heel goed, dat niet weinigen heden ten dage zich met grote toeleg aan de studie er van wijden, en daar- door aan de godsvrucht der christenen een verkwikkend voedsel bieden. Dat schijnt wel daarin zijn voornaamste verklaring te vinden, dat de hernieuwde belangstelling voor de heilige liturgie en het veelvuldiger ontvangen van de eucharistische spijs en ten slotte de vuriger verering van het allerheiligst Hart van Jezus, waarover wij ons heden ten dage mogen verheugen, velen er toe gebracht hebben dieper door te dringen in de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus, die in de Kerk worden bewaard. Bovendien hebben de in de laatste tijd verschenen officiële stukken betreffende de Katholieke Actie er zonder twijfel niet weinig toe bijgedragen om deze stof in het licht te plaatsen, aangezien zij de banden tussen de christenen onderling en met de kerkelijke hiërarchie en op de eerste plaats met de paus steeds nauwer aanhaalden. Al kunnen wij ons ook met volle recht verheugen over hetgeen wij hierboven aanstipten, toch valt het niet te ontkennen, dat er niet alleen door hen, die van de Kerk gescheiden zijn, ernstige dwalingen aangaande deze leer verspreid worden, maar dat er ook onder de christengelovigen óf minder juiste óf geheel valse meningen in omloop zijn, die de geesten van het rechte pad der waarheid afbrengen.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Want enerzijds leeft nog steeds het voorgewende rationalisme, dat al wat de krachten van het menselijk verstand te boven gaat of deze dwingt zich gewonnen te geven, als een grote dwaasheid beschouwt; een verwante dwaling gaat er mee gepaard - men zou het een plat naturalisme kunnen noemen -, die in de Kerk niets anders ziet noch zien wil dan louter juridische en sociale banden; anderzijds sluipt een vals mysticisme binnen, dat in zijn poging om de onwrikbare grenspalen tussen schepsel en Schepper omver te werpen de H. Schrift verkracht.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Deze tegengestelde, onderling tegenstrijdige en valse verzinsels hebben tot gevolg, dat sommigen uit ongegronde vrees deze hogere leer als iets gevaarlijks beschouwen, ja, er van terugschrikken als van een schone, maar verboden paradijsappel. Dit zij verre:de door God geopenbaarde geheimen kunnen de mens immers niet verderfelijk zijn en ook mogen zij niet zonder vrucht blijven gelijk de in de akker verborgen schat; maar zij werden van Godswege medegedeeld,opdat zij zouden bijdragen tot de geestelijke vooruitgang van hen, die ze godvruchtig beschouwen. Want, zoals het (Eerste) Vaticaans Concilie leert, "wanneer de door het geloof verlichte rede ijverig, godvruchtig en bescheiden zoekt, dan komt zij met Gods hulp tot enig,maar dan ook allervruchtbaarst inzicht in de geheimen, zowel uit de analogie met wat zij van nature kent, als uit de samenhang der mysteries onderling en met het laatste doel van de mens"; toch is zij, zoals het heilig concilie zelf in herinnering roept, "nooit instaat om ze te doorschouwen gelijk de waarheden,die haar eigen voorwerp uitmaken." Dei Filius, 4[[115|4]]
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Doel en hoofdverdeling van de encycliek
Dit alles hebben wij voor God rijp overwogen. Opdat nu de schoonheid van de Kerk in nieuwe glorie strale, opdat de buitengewone bovennatuurlijke adel der gelovigen, die in het lichaam van Christus met hun Hoofd verbonden worden, duidelijker worde gekend; opdat ten slotte met betrekking tot dit punt alle dwalingen worden geweerd; hebben wij gemeend, dat het tot onze herderlijke plicht behoort om door middel van deze encycliek aan de gezamenlijke christelijke kudde de leer voor te stellen over het mystieke lichaam van Jezus Christus en over de vereniging van de gelovigen met de goddelijke Verlosser in dat lichaam; en om tevens uit die heerlijke leer enige bepaalde punten naar voren te brengen, waardoor het dieper onderzoek van dit geheim steeds overvloediger vruchten van volmaaktheid en heiligheid kan dragen.
Dit alles hebben wij voor God rijp overwogen. Opdat nu de schoonheid van de Kerk in nieuwe glorie strale, opdat de buitengewone bovennatuurlijke adel der gelovigen, die in het lichaam van Christus met hun Hoofd verbonden worden, duidelijker worde gekend; opdat ten slotte met betrekking tot dit punt alle dwalingen worden geweerd; hebben wij gemeend, dat het tot onze herderlijke plicht behoort om door middel van deze encycliek aan de gezamenlijke christelijke kudde de leer voor te stellen over het mystieke lichaam van Jezus Christus en over de vereniging van de gelovigen met de goddelijke Verlosser in dat lichaam; en om tevens uit die heerlijke leer enige bepaalde punten naar voren te brengen, waardoor het dieper onderzoek van dit geheim steeds overvloediger vruchten van volmaaktheid en heiligheid kan dragen.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 1 - De Kerk, het mystieke lichaam van Christus
12
Bij het overdenken van de hoofdinhoud van deze leer komen ons aanstonds de woorden van de apostel voor de geest: "Waar de zonde tot overvloed kwam, won in overvloed de genade." (Rom. 5, 20)[b:Rom. 5, 20] Het staat immers vast, dat de stamvader van het gehele menselijk geslacht door God in zulk een verheven staat was geplaatst, dat hij aan zijn nakomelingen tegelijk met het aardse ook het bovennatuurlijke leven der hemelse genade moest doorgeven. Evenwel, na Adams ongelukkige val, werd het gehele mensengeslacht met de erfzonde besmet en het verloor het deelgenootschap aan de goddelijke natuur (2 Pt. 1, 4)[[b:2 Pt. 1, 4]], en allen werden wij kinderen van toorn. (Ef. 2, 3)[b:Ef. 2, 3] Maar de erbarmingsvolle God "heeft de wereld zo liefgehad, dat Hij Zijn eengeboren Zoon heeft gegeven" (Joh. 3, 16)[b:Joh. 3, 16], en het Woord van de eeuwige Vader nam door diezelfde goddelijke liefde gedreven uit het geslacht van Adam een menselijke natuur aan, die echter onschuldig en van alle smet vrij was, opdat uit de nieuwe en hemelse Adam de genade van de Heilige Geest op al de zonen van de stamvader zou neerstromen; zo zouden dezen, die door de zonde van de eerste mens van de aanneming tot het goddelijk kindschap beroofd waren, naar het vlees broeders geworden van de eengeboren Zoon van God, de macht ontvangen kinderen Gods te worden.(Joh. 1, 12)[[b:Joh. 1, 12]] En zo heeft Christus Jezus hangend aan het kruis niet alleen herstel gebracht aan de geschonden gerechtigheid van de eeuwige Vader, maar ook voor ons, Zijn bloedverwanten, een onuitsprekelijke genadenovervloed verdiend. Deze had Hij zelf onmiddellijk en persoonlijk aan het gehele mensengeslacht kunnen uitdelen; Hij wilde dit echter doen door middel van een zichtbare uit de mensen te vormen Kerk, opdat door haar allen Hem tot op zekere hoogte hun medewerking zouden verlenen in de uitdeling van de vruchten der verlossing. Want zoals het Woord Gods, om door Zijn smarten en folteringen de mens te verlossen, onze natuur wilde gebruiken, zo benut datzelfde Woord op bijna dezelfde wijze in de loop der eeuwen Zijn Kerk om het begonnen werk te bestendigen. Pastor Aeternus, 1-3[[116|1-3]]
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
Welnu, om deze waarachtige Kerk van Christus - die de heilige, katholieke, apostolische, Roomse Kerk is Pastor Aeternus, 4-6[[116|4-6]] - nader te bepalen en te beschrijven, vindt men niets edelers, niets voortreffelijkers, niets goddelijkers ten slotte dan de uitdrukking, volgens welke zij genoemd wordt "het mystieke lichaam van Jezus Christus"; deze uitdrukking nu vloeit voort en bloeit als het ware op uit hetgeen de heilige boeken en de geschriften der Vaders veelvuldig voorhouden.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 - De Kerk een "lichaam"
14
De Encycliek "Mystici Corporis" ->=geentekst=
a. Een, onverdeeld, zichtbaar
Dat de Kerk een lichaam is, verkondigen de uitspraken van de H. Schrift dikwijls. "Christus" zegt de apostel, "is het Hoofd van het Lichaam, de Kerk." (Kol. 1, 18)[b:Kol. 1, 18] Indien de Kerk een lichaam is, dan moet zij ook iets zijn, dat één en onverdeeld is, volgens het woord van Paulus: "Wij vormen in Christus met velen één lichaam." (Rom. 12, 5)[b:Rom. 12, 5] En niet slechts moet zij iets zijn, dat één is en onverdeeld, maar tevens iets concreets en zichtbaars, zoals onze voorganger Leo XIII z.g. in zijn encycliek Satis Cognitum[638] bevestigt: "Omdat de Kerk een lichaam is, daarom is zij met de ogen waarneembaar." Satis Cognitum, 12[[638|12]] Daarom dwalen diegenen van de goddelijke waarheid af, die zich de Kerk zo voorstellen, dat zij met de zintuigen niet waarneembaar of zichtbaar is, maar slechts iets "pneumatisch",waardoor de verschillende christelijke kerkgenootschappen, ofschoon in het geloof van elkander gescheiden, toch onderling verbonden worden, al ontbreekt ook een zichtbare band.
Dat de Kerk een lichaam is, verkondigen de uitspraken van de H. Schrift dikwijls. "Christus" zegt de apostel, "is het Hoofd van het Lichaam, de Kerk." (Kol. 1, 18)[b:Kol. 1, 18] Indien de Kerk een lichaam is, dan moet zij ook iets zijn, dat één en onverdeeld is, volgens het woord van Paulus: "Wij vormen in Christus met velen één lichaam." (Rom. 12, 5)[b:Rom. 12, 5] En niet slechts moet zij iets zijn, dat één is en onverdeeld, maar tevens iets concreets en zichtbaars, zoals onze voorganger Leo XIII z.g. in zijn encycliek Satis Cognitum[638] bevestigt: "Omdat de Kerk een lichaam is, daarom is zij met de ogen waarneembaar." Satis Cognitum, 12[[638|12]] Daarom dwalen diegenen van de goddelijke waarheid af, die zich de Kerk zo voorstellen, dat zij met de zintuigen niet waarneembaar of zichtbaar is, maar slechts iets "pneumatisch",waardoor de verschillende christelijke kerkgenootschappen, ofschoon in het geloof van elkander gescheiden, toch onderling verbonden worden, al ontbreekt ook een zichtbare band.
Referenties naar alinea 14: 2
Lumen Gentium ->=geentekst=De Encycliek "Mystici Corporis" ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
Fidei donum ->=geentekst=
Een lichaam echter vereist ook een veelheid van ledematen, die onderling zo verbonden zijn, dat zij elkander helpen. En zoals in ons sterfelijk wezen alle overige ledematen, wanneer één lidmaat lijdt, delen in de pijn en de gezonde ledematen bijstand verlenen aan de zieke: zo leven ook in de Kerk de afzonderlijke ledematen niet uitsluitend elk voor zich, maarzij helpen ook de andere, en allen bewijzen elkander hulpbetoon, zowel tot onderlinge vertroosting als tot steeds verdere opbouw van het gehele lichaam.
Referenties naar alinea 15: 2
Lumen Gentium ->=geentekst=Fidei donum ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
b. Organisch, hiërarchisch verbonden
Daarenboven, gelijk in de natuur niet uit ieder willekeurig bijeenplaatsen van ledematen een lichaam ontstaat, maar daartoe een samenstel vereist wordt van organen, dat wil zeggen ledematen, die niet alle hetzelfde werk verrichten en die op geschikte wijze zijn geordend: zo ook moet men de Kerk voornamelijk daarom een lichaam noemen, omdat haar eenheid ontstaat uit de juiste en doelmatige verhouding en samenvoeging van de delen, en omdat zij voorzien is van ledematen, die, hoewel verschillend, toch bij elkander passen. Ook de apostel beschrijft de Kerk niet anders, wanneer hij zegt: "Zoals... wij in één lichaam vele ledematen hebben, en toch al die ledematen niet hetzelfde werk verrichten, zo zijn wij, ofschoon velen, in Christus één lichaam, maar ieder afzonderlijk zijn wij ledematen ten opzichte van elkander." (Rom. 12, 4)[b:Rom. 12, 4]
Daarenboven, gelijk in de natuur niet uit ieder willekeurig bijeenplaatsen van ledematen een lichaam ontstaat, maar daartoe een samenstel vereist wordt van organen, dat wil zeggen ledematen, die niet alle hetzelfde werk verrichten en die op geschikte wijze zijn geordend: zo ook moet men de Kerk voornamelijk daarom een lichaam noemen, omdat haar eenheid ontstaat uit de juiste en doelmatige verhouding en samenvoeging van de delen, en omdat zij voorzien is van ledematen, die, hoewel verschillend, toch bij elkander passen. Ook de apostel beschrijft de Kerk niet anders, wanneer hij zegt: "Zoals... wij in één lichaam vele ledematen hebben, en toch al die ledematen niet hetzelfde werk verrichten, zo zijn wij, ofschoon velen, in Christus één lichaam, maar ieder afzonderlijk zijn wij ledematen ten opzichte van elkander." (Rom. 12, 4)[b:Rom. 12, 4]
Referenties naar alinea 16: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Men moet echter volstrekt niet menen, dat deze geordende of zogenaamde "organische" bouw van het lichaam der Kerk alleen bestaat uit de graden der hiërarchie en zich tot haar beperkt; of dat zij, zoals de tegenovergestelde mening houdt, uitsluitend bestaat uit charismatisch begaafden, hoewel deze, met wonderbare gaven uitgeruste leden, nooit in de Kerk zullen ontbreken. Zeker, men moet er onvoorwaardelijk aan vasthouden, dat degenen, die in zulk een lichaam een gewijde macht bezitten, tot de aanzienlijkste en voornaamste ledematen behoren, omdat in hen, krachtens de opdracht zelf van de goddelijke Verlosser, de ambten van Christus-leraar, -koning en -priester bestendigd worden. Maar wanneer de kerkvaders breedvoerig de bedieningen, graden, beroepen, standen, rangen en ambten van dit lichaam verheerlijken, dan hebben zij zeer terecht niet slechts hen op het oog, die de heilige wijdingen ontvangen hebben; maar ook hen, die, de evangelische raden volgen en ofwel onder de mensen een werkzaam, ofwel in stilte een verborgen leven leiden, of die beide volgens de eigen aard van hun instituut trachten te verwezenlijken; en ook hen, die hoewel in de wereld levend, zich toch ijverig wijden aan de werken van geestelijke en lichamelijke barmhartigheid; en ten slotte ook hen, die door een rein huwelijk zijn verbonden. Ja, zelfs moet er de aandacht op gevestigd worden, dat juist in de huidige omstandigheden de huisvaders en de huismoeders, alsook depeters en de meters en met name diegenen onder de leken, die de kerkelijke hiërarchie behulpzaam zijn bij de uitbreiding van het rijk van de goddelijke Verlosser, een eervolle, zij het ook dikwijls nederige plaats innemen in de christelijke gemeenschap; en dat ook zij, onder de stuwing van Gods genade, kunnen opklimmen tot de hoogste heiligheid, die volgens de beloften van Jezus Christus nooit in de Kerk zal ontbreken.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
c. Toegerust met "levengevende organen" of sacramenten
Zoals echter het menselijk lichaam met eigen werktuigen voorzien is om te zorgen voor het leven, de gezondheid en de groei van zichzelf en van de afzonderlijke ledematen: zo heeft ook de Zaligmaker van het menselijk geslacht in Zijn oneindige goedheid op wonderbare wijze zorg gedragen voor Zijn mystiek lichaam, en het met de sacramenten verrijkt, waardoor de ledematen als langs even zovele ononderbroken treden van genade vanaf de wieg tot aan de laatste ademtocht ondersteund zouden worden en waardoor tevens rijkelijk zou worden voorzien in de sociale behoeften van het gehele lichaam.
Zij immers, die voor dit sterfelijk leven worden geboren, worden niet slechts door middel van het bad van het doopsel uit de dood der zonde herboren en tot ledematen der Kerk gemaakt, maar hun wordt ook een geestelijk merkteken ingedrukt, waardoor zij in staat worden gesteld en de geschiktheid krijgen om de overige sacramenten te ontvangen. Door de zalving van het vormsel wordt de gelovige nieuwe kracht ingestort om de Moederkerk en het van haar ontvangen geloof moedig te beschermen en te verdedigen. Het sacrament van de biecht verschaft aan de ledematen van de Kerk, die in zonde gevallen zijn, een heilzaam geneesmiddel, dat niet alleen hun eigen zieleheil ten goede komt, maar waardoor ook van de andere ledematen van het mystieke lichaam het gevaar voor besmetting wordt verwijderd en hun bovendien de aansporing van het goede voorbeeld wordt gegeven. Meer nog: door de H. Eucharistie worden de gelovigen door één en dezelfde spijze gevoed en gesterkt en onderling en met het goddelijk Hoofd van het gehele lichaam verbonden door een onuitsprekelijke en goddelijke band. En wanneer ten slotte iemand dodelijk ziek is, dan staat aan het ziekbed de Moederkerk; want al verleent zij door het heilig oliesel niet altijd de gezondheid van dit sterfelijk lichaam, daar God anders beschikt, zo schenkt zij toch een bovennatuurlijk geneesmiddel aan de gewonde zielen om zo nieuwe burgers, die haar tot nieuwe beschermers zullen zijn, ten hemel te zenden, waar zij in alle eeuwigheid de goddelijke goedheid zullen genieten.
Zoals echter het menselijk lichaam met eigen werktuigen voorzien is om te zorgen voor het leven, de gezondheid en de groei van zichzelf en van de afzonderlijke ledematen: zo heeft ook de Zaligmaker van het menselijk geslacht in Zijn oneindige goedheid op wonderbare wijze zorg gedragen voor Zijn mystiek lichaam, en het met de sacramenten verrijkt, waardoor de ledematen als langs even zovele ononderbroken treden van genade vanaf de wieg tot aan de laatste ademtocht ondersteund zouden worden en waardoor tevens rijkelijk zou worden voorzien in de sociale behoeften van het gehele lichaam.
Zij immers, die voor dit sterfelijk leven worden geboren, worden niet slechts door middel van het bad van het doopsel uit de dood der zonde herboren en tot ledematen der Kerk gemaakt, maar hun wordt ook een geestelijk merkteken ingedrukt, waardoor zij in staat worden gesteld en de geschiktheid krijgen om de overige sacramenten te ontvangen. Door de zalving van het vormsel wordt de gelovige nieuwe kracht ingestort om de Moederkerk en het van haar ontvangen geloof moedig te beschermen en te verdedigen. Het sacrament van de biecht verschaft aan de ledematen van de Kerk, die in zonde gevallen zijn, een heilzaam geneesmiddel, dat niet alleen hun eigen zieleheil ten goede komt, maar waardoor ook van de andere ledematen van het mystieke lichaam het gevaar voor besmetting wordt verwijderd en hun bovendien de aansporing van het goede voorbeeld wordt gegeven. Meer nog: door de H. Eucharistie worden de gelovigen door één en dezelfde spijze gevoed en gesterkt en onderling en met het goddelijk Hoofd van het gehele lichaam verbonden door een onuitsprekelijke en goddelijke band. En wanneer ten slotte iemand dodelijk ziek is, dan staat aan het ziekbed de Moederkerk; want al verleent zij door het heilig oliesel niet altijd de gezondheid van dit sterfelijk lichaam, daar God anders beschikt, zo schenkt zij toch een bovennatuurlijk geneesmiddel aan de gewonde zielen om zo nieuwe burgers, die haar tot nieuwe beschermers zullen zijn, ten hemel te zenden, waar zij in alle eeuwigheid de goddelijke goedheid zullen genieten.
Referenties naar alinea 18: 1
Compendium Eucharisticum ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Verder voorzag Christus in de sociale behoeften van de Kerk nog op bijzondere wijze door de instelling van twee sacramenten. Want het huwelijk, waardoor de echtgenoten voor elkander bedienaren van genade zijn, voorziet in de uitwendige en regelmatige groei van de christelijke gemeenschap; en, wat van groter belang is, het voorziet ook in een goede en godsdienstige opvoeding van de kinderen, zonder welke dit mystieke lichaam zeer ernstig in gevaar zou komen. Door het heilig priesterschap vervolgens worden tot Gods eigendom gewijd degenen, die bestemd zijn om het eucharistisch offer op te dragen, de gelovigen te voeden met het Brood der engelen en het voedsel van de leer, hen te leiden door goddelijke voorschriften en raadgevingen en ten slotte hen door de overige bovennatuurlijke gaven te versterken.
Referenties naar alinea 19: 1
Amoris Laetitia ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
Daarbij valt op te merken, dat, zoals God in het begin van de tijd de mens met het lichaam als met een prachtig werktuig toerustte, opdat hij daarmede al het geschapene aan zich zou onderwerpen, zich zou vermenigvuldigen en de aarde vervullen, Hij eveneens in het begin van het christelijk tijdperk de Kerk met de nodige hulpmiddelen heeft voorzien, opdat zij de bijna ontelbare gevaren te boven zou komen en niet alleen de gehele wereld, maar ook het hemelrijk zou bevolken.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
d. Bestaande uit bepaalde leden
Men moet echter alleen hen werkelijk tot de ledematen der Kerk rekenen, die het bad van de wedergeboorte hebben ontvangen en het ware geloof belijden, en niet zichzelf ongelukkig van het lichaam hebben losgescheurd of om zware misdrijven door het wettig gezag uitgesloten zijn. De Apostel zegt: "Allen toch, Joden of heidenen, slaven of vrijen, allen zijn wij in één Geest tot één lichaam gedoopt." (1 Kor. 12, 13)[b:1 Kor. 12, 13] Zoals er dus in de ware gemeenschap der christengelovigen slechts één lichaam is, één Geest, één Heer en één doopsel, zo kan er ook maar één geloof zijn. (Ef. 4, 5)[[b:Ef. 4, 5]] Ja, ook hij, die weigert naar de Kerk te luisteren, moet volgens het bevel van de Heer beschouwd worden als een heiden en tollenaar. (Mt. 18, 17)[[b:Mt. 18, 17]] En daarom kunnen zij, die onderling verdeeld zijn, doordat zij niet hetzelfde geloof of hetzelfde gezag erkennen, niet in dit éne mystieke lichaam noch uit zijn éne goddelijke Geest leven.
Men moet echter alleen hen werkelijk tot de ledematen der Kerk rekenen, die het bad van de wedergeboorte hebben ontvangen en het ware geloof belijden, en niet zichzelf ongelukkig van het lichaam hebben losgescheurd of om zware misdrijven door het wettig gezag uitgesloten zijn. De Apostel zegt: "Allen toch, Joden of heidenen, slaven of vrijen, allen zijn wij in één Geest tot één lichaam gedoopt." (1 Kor. 12, 13)[b:1 Kor. 12, 13] Zoals er dus in de ware gemeenschap der christengelovigen slechts één lichaam is, één Geest, één Heer en één doopsel, zo kan er ook maar één geloof zijn. (Ef. 4, 5)[[b:Ef. 4, 5]] Ja, ook hij, die weigert naar de Kerk te luisteren, moet volgens het bevel van de Heer beschouwd worden als een heiden en tollenaar. (Mt. 18, 17)[[b:Mt. 18, 17]] En daarom kunnen zij, die onderling verdeeld zijn, doordat zij niet hetzelfde geloof of hetzelfde gezag erkennen, niet in dit éne mystieke lichaam noch uit zijn éne goddelijke Geest leven.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
e. De zondaren niet uitgesloten
Ook moet men, om het feit dat het lichaam der Kerk Christus' naam voert, niet menen, dat het, ook gedurende de tijd van zijn aardse pelgrimstocht, slechts bestaat uit ledematen, die in heiligheid uitmunten, of dat het uitsluitend gevormd wordt door de groep, die door God tot de eeuwige zaligheid is voorbestemd. Want het is aan de oneindige barmhartigheid van onze Zaligmaker te danken, dat Hij hier in Zijn mystieke lichaam ook hun een plaats niet ontzegt, die Hij eens aan het gastmaal geen plaats weigerde. (Mt. 9, 11; Mc. 2, 16; Lc. 15, 2)[[b:Mt. 9, 11; Mc. 2, 16; Lc. 15, 2]] Immers, niet ieder misdrijf, ook al is het een zware zonde, is van dien aard (Mt. 9, 11)[[b:Mt. 9, 11]] dat het - zoals scheurmakerij of ketterij of afval - uiteraard de mens van het lichaam der Kerk uitsluit. Ook is nog niet alle leven geweken uit degenen, die, ofschoon ze door te zondigen de liefde en de goddelijke genade verloren en dus niet meer in staat zijn tot bovennatuurlijke verdiensten, toch het geloof en de christelijke hoop behouden en onder de verlichting van het hemels licht in het diepst van hun ziel door de aandrang van de Heilige Geest tot heilzame vrees worden geprikkeld en door God worden aangezet tot gebed en tot berouw over hun val.
Ook moet men, om het feit dat het lichaam der Kerk Christus' naam voert, niet menen, dat het, ook gedurende de tijd van zijn aardse pelgrimstocht, slechts bestaat uit ledematen, die in heiligheid uitmunten, of dat het uitsluitend gevormd wordt door de groep, die door God tot de eeuwige zaligheid is voorbestemd. Want het is aan de oneindige barmhartigheid van onze Zaligmaker te danken, dat Hij hier in Zijn mystieke lichaam ook hun een plaats niet ontzegt, die Hij eens aan het gastmaal geen plaats weigerde. (Mt. 9, 11; Mc. 2, 16; Lc. 15, 2)[[b:Mt. 9, 11; Mc. 2, 16; Lc. 15, 2]] Immers, niet ieder misdrijf, ook al is het een zware zonde, is van dien aard (Mt. 9, 11)[[b:Mt. 9, 11]] dat het - zoals scheurmakerij of ketterij of afval - uiteraard de mens van het lichaam der Kerk uitsluit. Ook is nog niet alle leven geweken uit degenen, die, ofschoon ze door te zondigen de liefde en de goddelijke genade verloren en dus niet meer in staat zijn tot bovennatuurlijke verdiensten, toch het geloof en de christelijke hoop behouden en onder de verlichting van het hemels licht in het diepst van hun ziel door de aandrang van de Heilige Geest tot heilzame vrees worden geprikkeld en door God worden aangezet tot gebed en tot berouw over hun val.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
Dat allen dus een afschrik hebben voor de zonde, waardoor de mystieke ledematen van de Verlosser besmet worden; wie echter jammer genoeg misdeed maar zich de gemeenschap der christengelovigen niet door hardnekkigheid onwaardig maakte, worde met grote liefde opgenomen, en men zie in hem met dadenrijke liefde een ziek lidmaat van Jezus Christus. Want zoals de bisschop van Hippo opmerkt, het is beter "genezen te worden binnen het verband der Kerk, dan van haar lichaam afgesneden te worden als ongeneeslijke ledematen." 157, 3, 22; Migne PL 33, 686[[858]] "Want men behoeft niet te wanhopen aan de genezing van wat nog met het lichaam verbonden is; maar wat afgesneden is, kan niet verzorgd noch geheeld worden." 137, 1; Migne PL 38, 754[[858]]
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 - De Kerk, het "lichaam" van Christus
24
Tot nu toe, eerbiedwaardige broeders, zagen wij in onze uiteenzetting, hoe de Kerk zo is ingericht, dat zij met een lichaam vergeleken kan worden; nu moeten wij nog uiteenzetten en nauwkeurig verklaren, waarom zij niet een of ander willekeurig lichaam, maar het lichaam van Jezus Christus moet worden genoemd. Dit nu ligt besloten in het feit, dat onze Heer van dit mystieke lichaam de Stichter, het Hoofd, de Instandhouder en de Zaligmaker is.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 - Christus de "Stichter" van de Kerk
25
Nu wij in het kort willen uiteenzetten, op welke wijze Christus Zijn sociale lichaam heeft gesticht, komt ons aanstonds deze uitspraak van onze voorganger Leo XIII z.g. voor de geest: "De Kerk, die, reeds vroeger ontvangen, uit de zijde zelf van de tweede Adam geboren werd, toen deze als het ware sluimerde op het kruis, trad op de hoogdag van Pinksteren voor het eerst en op uitnemende wijze in het licht der openbaarheid." Divinum Illud Munus, 26[[622|26]] Want de goddelijke Verlosser begon de bouw van de geheimzinnige tempel der Kerk, toen Hij al predikend Zijn leer mededeelde; Hij voltooide ze, toen Hij verheerlijkt aan het kruis hing; ten slotte maakte Hij ze bekend en kondigde ze openlijk af, toen Hij op zichtbare wijze de Geest, de Vertrooster, over Zijn leerlingen uitzond.
Referenties naar alinea 25: 1
De Sacra Liturgia - De schemata globatim sumpto ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
a. Door de prediking van het Evangelie
Terwijl Hij namelijk het predikambt vervulde, koos Hij de apostelen uit en zond hen, zoals Hij zelf gezonden was door de Vader (Joh. 17, 18)[b:Joh. 17, 18], als leraars namelijk, als bestuurders en als bewerkers van heiligheid in de gemeenschap der gelovigen; Hij wees hun hoofd, tevens Zijn plaatsbekleder op aarde aan (Mt. 16, 18.19)[[b:Mt. 16, 18.19]]; alles wat Hij van de Vader gehoord had, maakte Hij hun bekend (Joh. 15, 15)[b:Joh. 15, 15]; Hij gaf ook het Doopsel (Joh. 3, 5)[[b:Joh. 3, 5]], waardoor de toekomstige gelovigen in het lichaam van de Kerk moesten worden ingelijfd; en ten slotte stelde Hij het wonderbaar offer en het wonderbare sacrament, de Eucharistie, in, toen Hij op de vooravond van Zijn dood het laatste avondmaal vierde.
Terwijl Hij namelijk het predikambt vervulde, koos Hij de apostelen uit en zond hen, zoals Hij zelf gezonden was door de Vader (Joh. 17, 18)[b:Joh. 17, 18], als leraars namelijk, als bestuurders en als bewerkers van heiligheid in de gemeenschap der gelovigen; Hij wees hun hoofd, tevens Zijn plaatsbekleder op aarde aan (Mt. 16, 18.19)[[b:Mt. 16, 18.19]]; alles wat Hij van de Vader gehoord had, maakte Hij hun bekend (Joh. 15, 15)[b:Joh. 15, 15]; Hij gaf ook het Doopsel (Joh. 3, 5)[[b:Joh. 3, 5]], waardoor de toekomstige gelovigen in het lichaam van de Kerk moesten worden ingelijfd; en ten slotte stelde Hij het wonderbaar offer en het wonderbare sacrament, de Eucharistie, in, toen Hij op de vooravond van Zijn dood het laatste avondmaal vierde.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
b. Door Zijn lijden op het kruis
Dat Hij echter Zijn werk op het kruishout voltooide, verzekeren de heilige Vaders in een ononderbroken reeks van getuigenissen; zij vestigen er de aandacht op, dat de Kerk op het kruis uit de zijde van de Zaligmaker werd geboren als de nieuwe Eva, de moeder van alle levenden. (Gen. 3, 20)[[b:Gen. 3, 20]] "En nu wordt zij gebouwd" aldus de grote Ambrosius, handelend over Christus' doorboorde zijde, "en nu... neemt zij gestalte aan, en nu wordt zij geschapen... Nu rijst het geestelijk huis op tot een heilig priesterdom." 2, 87; Migne PL 15, 1585[[852]] Wie deze eerbiedwaardige leer nauwkeurig onderzoekt, kan zonder moeite de gronden onderscheiden, waarop zij steunt.
Dat Hij echter Zijn werk op het kruishout voltooide, verzekeren de heilige Vaders in een ononderbroken reeks van getuigenissen; zij vestigen er de aandacht op, dat de Kerk op het kruis uit de zijde van de Zaligmaker werd geboren als de nieuwe Eva, de moeder van alle levenden. (Gen. 3, 20)[[b:Gen. 3, 20]] "En nu wordt zij gebouwd" aldus de grote Ambrosius, handelend over Christus' doorboorde zijde, "en nu... neemt zij gestalte aan, en nu wordt zij geschapen... Nu rijst het geestelijk huis op tot een heilig priesterdom." 2, 87; Migne PL 15, 1585[[852]] Wie deze eerbiedwaardige leer nauwkeurig onderzoekt, kan zonder moeite de gronden onderscheiden, waarop zij steunt.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
28
Vooreerst werd door de dood van de Verlosser de oude wet afgeschaft en door het Nieuwe Testament vervangen; toen is de wet van Christus tezamen met haar geheimen, wetten, instellingen en gewijde riten voor de gehele aarde bekrachtigd in het Bloed van Jezus Christus. Want, zolang de goddelijke Zaligmaker in een klein land predikte - Hij was immers alleen gezonden tot de verloren schapen van het huis van Israël (Mt. 15, 24)[[b:Mt. 15, 24]] - stonden wet en Evangelie naast elkander vgl: Summa Theologiae, Prima Secundaeq. 103 a. 3 ad 2[[[t:ia-iiae q. 103 a. 3 ad 2]]]; maar op het kruishout, waaraan Hij stierf, deed Jezus de wet met haar bepalingen teniet (Ef. 2, 15)[[b:Ef. 2, 15]]; het handschrift van het Oude Testament hechtte Hij aan het kruis (Kol. 2, 14)[[b:Kol. 2, 14]], en in Zijn Bloed, dat Hij voor het gehele mensengeslacht vergoot, stichtte Hij het Nieuwe Testament. (Mt. 26, 28; 1 Kor. 11, 25)[[b:Mt. 26, 28; 1 Kor. 11, 25]] "Toen heeft", aldus de H. Leo de Grote sprekend over het kruis des Heren, "zo klaarblijkelijk de overgang plaats gehad van de wet tot het Evangelie, van de synagoge tot de Kerk, van de vele offers tot het éne Slachtoffer, dat, toen de Heer de geest gaf, het geheimzinnig voorhangsel, dat het binnenste van de tempel en het verborgen heiligdom afsloot, plotseling van boven tot onder scheurde." 68, 3; Migne PL 54, 374[[913]]
Referenties naar alinea 28: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
29
Op het kruis is derhalve de oude wet gestorven, om daarna als verwekster van de dood begraven te worden vgl: 112, 14 en 116, 16; Migne PL 22, 924 en 943[[[1052]]] vgl: Summa Theologiae, Prima Secundaeq. 103 a. 3 ad 2[[[t:I-II, q. 103, a. 3 ad 2 + a. 4 ad 1]]] vgl: Mansi 31, 1738[[[912]]], en plaats te maken voor het Nieuwe Testament, waarvoor Christus als de geëigende bedienaren de apostelen had uitgekozen (2 Kor. 3, 6)[[b:2 Kor. 3, 6]]: uit kracht ook van het kruis oefent onze Zaligmaker, ofschoon Hij reeds in de schoot der H. Maagd tot Hoofd van geheel de mensenfamilie was gesteld, het ambt van hoofd in de volle zin van het woord in de Kerk uit. "Want", zo zegt de engelachtige en algemene leraar, "door de overwinning op het kruis verdiende Hij de macht en de heerschappij over de volkeren" Summa Theologiae Tertia Parsq. 42 a. 1[[t:iiia q. 42 a. 1]]; door die overwinning vermeerderde Hij voor ons tot in het onmetelijke die schat van genaden, die Hij, glorievol heersend in de hemel, over Zijn sterfelijke ledematen onophoudelijk uitstort; door het vergieten van Zijn Bloed op het kruis maakte Hij een einde aan de toorn Gods, het beletsel aller genaden, en bewerkte zo, dat alle hemelse gaven, vooral de geestelijke goederen van het nieuwe en eeuwige testament, uit de bronnen van de Zaligmaker tot heil van de mensen en bovenal van de gelovigen konden uitstromen; op het kruishout ten slotte verwierf Hij Zich Zijn Kerk, dat wil zeggen alle ledematen van Zijn mystieke lichaam, daar deze immers door de afwassing van het doopsel niet in de eenheid van dit lichaam zouden worden opgenomen, tenzij door de zaligmakende kracht van het kruis, waardoor zij reeds volkomen onder de heerschappij van Christus gesteld waren.
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
30
Zo is dus onze Zaligmaker door Zijn dood, in de volle en volledige zin van het woord, het Hoofd van de Kerk geworden; door Zijn Bloed .Ook is de Kerk verrijkt met die overvloedige uitstorting van de Geest, waardoor zij, sinds de Mensenzoon op Zijn smartelijk kruis werd verheven en daaraan werd verheerlijkt, in goddelijke luister schittert. Toen immers is het gebeurd, zo merkt Augustinus op 25, 29; Migne PL 44, 400[[2223]], dat na het scheuren van de tempelvoorhang, de dauw der liefdegaven van de Vertrooster, die tot dan toe alleen op de schaapsvacht, dat wil zeggen op het volk van Israël, was neergedaald, nu, terwijl de schaapsvacht droog bleef liggen, de gehele aarde, dat wil zeggen de katholieke Kerk, die door geen grenzen van stam of staat zou worden ingeperkt, op ruime en overvloedige wijze bevochtigde. Zoals derhalve op het eerste ogenblik van de Menswording, de Zoon van de eeuwige Vader de menselijke natuur, die Hij in zelfstandige eenheid aannam, met de volheid van de Heilige Geest zalfde, om er een geschikt werktuig van te maken voor het bloedige Verlossingswerk, zo wilde Hij ook, in het uur van Zijn kostbare dood, Zijn Kerk met de meest overvloedige gaven van de Vertrooster verrijkt zien, opdat zij bij de uitdeling van de goddelijke vruchten der Verlossing, een krachtig werktuig van het mens geworden Woord zou worden, een nooit in gebreke blijvend werktuig. Immers, de juridische zending van de Kerk en haar macht om te onderrichten, te besturen en de sacramenten toe te dienen, hebben juist daarom een hemelse kracht en uitwerking bij de opbouw van het lichaam van Christus, omdat Christus hangend aan het kruis de bron van de goddelijke goederen voor Zijn Kerk ontsloot, waardoor zij aan de mensen een nooit falende leer zou kunnen verkondigen en hen door van Godswege verlichte herders op heilzame wijze zou kunnen besturen en de overvloedigste hemelse genaden over hen zou kunnen uitstorten.
Referenties naar alinea 30: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
Wanneer wij al deze kruisgeheimen aandachtig beschouwen, dan zien wij heel helder de betekenis van die woorden van de apostel, waarmede hij aan de Efesiërs leert, dat Christus door Zijn Bloed de Joden en de heidenen heeft één gemaakt, "doordat Hij in Zijn Vlees... de scheidsmuur... afbrak", die de beide volkeren van elkander scheidde; eveneens dat Hij de oude wet heeft opgeheven, "om beiden in Zichzelf tot één nieuwe mens om te scheppen", namelijk de Kerk; en beiden in één lichaam met God door het kruis te verzoenen. (Ef. 2, 14-16)[[b:Ef. 2, 14-16]]
Referenties naar alinea 31: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
32
c. Door de afkondiging- van de Kerk op de Pinksterdag
De Kerk nu, die Hij door Zijn Bloed heeft gesticht,heeft Hij op de Pinksterdag met een bijzondere, uit de hemel neergedaalde kracht versterkt. Immers na degene, die Hij reeds eerder als Zijn plaatsbekleder had aangewezen, in zijn verheven ambt plechtig te hebben bevestigd, steeg Hij ten hemel op; en zittend aan de rechterhand van de Vader, wilde Hij Zijn bruid onder het ruisen van een hevige wind en de verschijning van vurige tongen (Hand. 2, 1-4)[[b:Hand. 2, 1-4]], door de zichtbare komst van de Heilige Geest openbaren en haar waardigheid bekend maken. Want, zoals Hij zelf bij het begin van de uitoefening van Zijn predikambt door Zijn eeuwige Vader door middel van de Heilige Geest, die onder de gedaante van een duif neerdaalde en over Hem bleef (Lc. 3, 22)[[b:Lc. 3, 22]], werd bekend gemaakt; zo heeft ook Christus de Heer, toen de apostelen hun verheven leraarstaak zouden gaan beginnen, Zijn Geest uit de hemel neergezonden, die in de vurige tongen op hun hoofd rustte en de hemelse zending van de Kerken haar hemels ambt als met een vinger van Gods hand aanduidde.
De Kerk nu, die Hij door Zijn Bloed heeft gesticht,heeft Hij op de Pinksterdag met een bijzondere, uit de hemel neergedaalde kracht versterkt. Immers na degene, die Hij reeds eerder als Zijn plaatsbekleder had aangewezen, in zijn verheven ambt plechtig te hebben bevestigd, steeg Hij ten hemel op; en zittend aan de rechterhand van de Vader, wilde Hij Zijn bruid onder het ruisen van een hevige wind en de verschijning van vurige tongen (Hand. 2, 1-4)[[b:Hand. 2, 1-4]], door de zichtbare komst van de Heilige Geest openbaren en haar waardigheid bekend maken. Want, zoals Hij zelf bij het begin van de uitoefening van Zijn predikambt door Zijn eeuwige Vader door middel van de Heilige Geest, die onder de gedaante van een duif neerdaalde en over Hem bleef (Lc. 3, 22)[[b:Lc. 3, 22]], werd bekend gemaakt; zo heeft ook Christus de Heer, toen de apostelen hun verheven leraarstaak zouden gaan beginnen, Zijn Geest uit de hemel neergezonden, die in de vurige tongen op hun hoofd rustte en de hemelse zending van de Kerken haar hemels ambt als met een vinger van Gods hand aanduidde.
Referenties naar alinea 32: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 - Christus "Hoofd" van het lichaam
33
Dat dit mystieke lichaam, dat is de Kerk, de naam van Christus draagt, volgt op de tweede plaats hieruit, dat Hij werkelijk door allen als haar Hoofd moet worden beschouwd. Paulus zegt: "Hij is het Hoofd van het lichaam, de Kerk." (Kol. 1, 18)[b:Kol. 1, 18] Hij is het Hoofd, waardoor heel het lichaam in de juiste samenstelling wordt bijeengehouden en toeneemt en zijn groei voltrekt tot eigen opbouw. (Ef. 4, 16; Kol. 2, 19)[[b:Ef. 4, 16; Kol. 2, 19]]
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
34
Gij zijt er van op de hoogte, eerbiedwaardige broeders, welk een helder licht de uitspraken uitstralen van de meesters der scholastieke theologie, en vooral van de engelachtige en algemene leraar, in hun uiteenzettingen hierover; en het is u ongetwijfeld bekend, dat de bewijzen, die hij naar voren brengt, getrouw overeenstemmen met de opvattingen der heilige Vaders, die overigens slechts de uitspraken van de H. Schrift weergaven en nader verklaarden.
Referenties naar alinea 34: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
35
a. Op grond van Zijn verhevenheid
Gaarne gaan wij er echter tot aller nut in het kort op in.
Vooreerst is het duidelijk, dat de Zoon van God en van de heilige Maagd op grond van Zijn bijzondere verhevenheid Hoofd van de Kerk moet worden genoemd. Het hoofd bevindt zich immers op de hoogste plaats. Wie staat er echter hoger dan Christus-God, die als het Woord van de eeuwige Vader, als "Eerstgeborene van heel de schepping" (Kol. 1, 15)[b:Kol. 1, 15] moet worden erkend? Wie is er op een verhevener hoogte geplaatst dan Christus-mens, die, geboren uit de onbevlekte Maagd, de ware en natuurlijke Zoon van God is, en die vanwege de wondervolle en glorierijke opstanding, waarmede Hij uit de overwonnen dood verrees, leeft als "de Eerstgeborene der gestorvenen?" (Kol. 1, 18; Hand. 1, 5)[b:Kol. 1, 18; Hand. 1, 5] Wie is er ten slotte hoger opgevoerd dan Hij, die als "de éne... middelaar tussen God en de mensen" (1 Tim. 2, 5)[b:1 Tim. 2, 5] op waarlijk wonderbare wijze de aarde met de hemel verbindt; die, omhoog geheven aan het kruis, als op een troon van barmhartigheid, alles tot Zich heeft getrokken (Joh. 12, 32)[[b:Joh. 12, 32]]; en die, de Zoon des mensen uit duizenden uitverkoren, meer dan alle mensen, alle engelen en alle schepselen door God wordt bemind? vgl: 1, 4; Migne PG 73, 69[[[1175]]] vgl: Summa Theologiae, Prima Parsq. 20 a. 4 ad 1[[[t:ia q. 20 a. 4 ad 1]]]
Gaarne gaan wij er echter tot aller nut in het kort op in.
Vooreerst is het duidelijk, dat de Zoon van God en van de heilige Maagd op grond van Zijn bijzondere verhevenheid Hoofd van de Kerk moet worden genoemd. Het hoofd bevindt zich immers op de hoogste plaats. Wie staat er echter hoger dan Christus-God, die als het Woord van de eeuwige Vader, als "Eerstgeborene van heel de schepping" (Kol. 1, 15)[b:Kol. 1, 15] moet worden erkend? Wie is er op een verhevener hoogte geplaatst dan Christus-mens, die, geboren uit de onbevlekte Maagd, de ware en natuurlijke Zoon van God is, en die vanwege de wondervolle en glorierijke opstanding, waarmede Hij uit de overwonnen dood verrees, leeft als "de Eerstgeborene der gestorvenen?" (Kol. 1, 18; Hand. 1, 5)[b:Kol. 1, 18; Hand. 1, 5] Wie is er ten slotte hoger opgevoerd dan Hij, die als "de éne... middelaar tussen God en de mensen" (1 Tim. 2, 5)[b:1 Tim. 2, 5] op waarlijk wonderbare wijze de aarde met de hemel verbindt; die, omhoog geheven aan het kruis, als op een troon van barmhartigheid, alles tot Zich heeft getrokken (Joh. 12, 32)[[b:Joh. 12, 32]]; en die, de Zoon des mensen uit duizenden uitverkoren, meer dan alle mensen, alle engelen en alle schepselen door God wordt bemind? vgl: 1, 4; Migne PG 73, 69[[[1175]]] vgl: Summa Theologiae, Prima Parsq. 20 a. 4 ad 1[[[t:ia q. 20 a. 4 ad 1]]]
Referenties naar alinea 35: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
36
b. Op grond van Zijn bestuur
Daar nu Christus een zo verheven plaats inneemt, is Hij alleen met volle recht de leider en bestuurder van de Kerk; en derhalve moet Hij ook om deze reden met een hoofd worden vergeleken. Zoals immers het hoofd - om de woorden van Ambrosius te gebruiken - de "koninklijke burcht" van het lichaam is 6, 55; Migne PL 14, 265[[851]] en door het hoofd, dat immers met verhevener gaven is bedacht, alle ledematen, waarboven het is geplaatst om voor hun welzijn te zorgen vgl: 20, 22; Migne PL 40, 301[[[2694]]], van nature geleid worden, zo heeft ook de goddelijke Verlosser het roer van de gehele gemeenschap der christenen in handen. Daar nu evenwel de leiding hebben van een groep mensen niets anders betekent dan hen met vooruitziende zorg, met de geëigende middelen en op de juiste wijze tot het vastgestelde doel te voeren vgl: Summa Theologiae, Prima Parsq. 22 a. 1[[[t:I q. 22, a. 1+ a. 4]]] , is het gemakkelijk in te zien, dat onze Zaligmaker, die het lichtend voorbeeld der goede herders is (Joh. 10, 1-18; 1 Pt. 5, 1-5)[[b:Joh. 10, 1-18; 1 Pt. 5, 1-5]], dit alles op volstrekt wonderbare wijze verwerkelijkt.
Daar nu Christus een zo verheven plaats inneemt, is Hij alleen met volle recht de leider en bestuurder van de Kerk; en derhalve moet Hij ook om deze reden met een hoofd worden vergeleken. Zoals immers het hoofd - om de woorden van Ambrosius te gebruiken - de "koninklijke burcht" van het lichaam is 6, 55; Migne PL 14, 265[[851]] en door het hoofd, dat immers met verhevener gaven is bedacht, alle ledematen, waarboven het is geplaatst om voor hun welzijn te zorgen vgl: 20, 22; Migne PL 40, 301[[[2694]]], van nature geleid worden, zo heeft ook de goddelijke Verlosser het roer van de gehele gemeenschap der christenen in handen. Daar nu evenwel de leiding hebben van een groep mensen niets anders betekent dan hen met vooruitziende zorg, met de geëigende middelen en op de juiste wijze tot het vastgestelde doel te voeren vgl: Summa Theologiae, Prima Parsq. 22 a. 1[[[t:I q. 22, a. 1+ a. 4]]] , is het gemakkelijk in te zien, dat onze Zaligmaker, die het lichtend voorbeeld der goede herders is (Joh. 10, 1-18; 1 Pt. 5, 1-5)[[b:Joh. 10, 1-18; 1 Pt. 5, 1-5]], dit alles op volstrekt wonderbare wijze verwerkelijkt.
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
37
Want toen Hij nog op aarde verbleef, heeft Hij ons Zijn wetten, raadgevingen en vermaningen medegedeeld in woorden, die nooit voorbij zullen gaan en die voor de mensen van alle tijden geest en leven zullen zijn. (Joh. 6, 63)[[b:Joh. 6, 63]] En daarenboven gaf Hij aan Zijn apostelen en aan hun opvolgers een drievoudige macht, namelijk om te onderwijzen, om te besturen en om de mensen tot de heiligheid te voeren; en deze macht omschreef Hij met bijzondere voorschriften, rechten en verplichtingen en maakte ze tot grondwet van de gehele Kerk.
Referenties naar alinea 37: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
38
Maar onze goddelijke Zaligmaker leidt en bestuurt ook rechtstreeks en persoonlijk de gemeenschap, die Hij heeft gesticht. Hij heerst immers in de geesten en de harten der mensen en buigt en dwingt zelfs hun weerbarstige wil volgens Zijn welbehagen. "Het hart van een koning is in de hand van de Heer, Hij leidt het waarheen Hij wil." (Spr. 21, 1)[b:Spr. 21, 1] En door die inwendige leiding draagt Hij niet alleen als "herder en leidsman van onze zielen" (1 Pt. 2, 25)[[b:1 Pt. 2, 25]] zorg voor de enkelingen, maar ook voor de gehele Kerk, wanneer Hij namelijk haar bestuurders verlicht en versterkt om de hun opgedragen taak getrouw en met vrucht te volbrengen; ofwel wanneer Hij - vooral in moeilijke tijdsomstandigheden - uit de schoot van de Kerk mannen en vrouwen, opwekt, die uitblinken in glans van heiligheid, om aan de overige christengelovigen tot voorbeeld te dienen tot grotere wasdom van Zijn mystiek lichaam. Hier komt nog bij, dat Christus vanuit de hemel op Zijn ongerepte bruid, die hier op aarde in ballingschap zwoegt, steeds met een heel bijzondere liefde neerziet. Want wanneer Hij haar in gevaar bemerkt, redt Hij haar uit de golven van de storm, ofwel met eigen hand, ofwel door middel van Zijn engelen (Hand. 8, 26; Hand. 9, 1-19; Hand. 10, 1-7; Hand. 12, 3-10)[[b:Hand. 8, 26; Hand. 9, 1-19; Hand. 10, 1-7; Hand. 12, 3-10]] , ofwel door middel van Zijn Moeder, die wij aanroepen als de hulp der christenen, of ook door andere hemelse patronen. En na het woelen van de zee te hebben gestild, troost Hij haar met die vrede, "die ieder begrip te boven gaat." (Fil. 4, 7)[b:Fil. 4, 7]
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
39
Men moet echter niet menen, dat Zijn bestuur zich enkel op onzichtbare vgl: Satis Cognitum, 75[[[638|75]]] wijze of in buitengewone gevallen uit, daar de goddelijke Verlosser immers ook op zichtbare wijze en in de gewone gang van zaken Zijn mystiek lichaam door middel van Zijn plaatsbekleder op aarde bestuurt. Gij weet toch, eerbiedwaardige broeders, dat Christus de Heer, na gedurende Zijn sterfelijk bestaan "de kleine kudde" (Lc. 12, 32)[b:Lc. 12, 32] persoonlijk, op zichtbare wijze te hebben geleid, kort voordat Hij deze wereld zou verlaten en naar de Vader zou terugkeren, het zichtbare bestuur van de' door Hem gestichte gemeenschap aan het hoofd der apostelen heeft toevertrouwd. In Zijn hoogste wijsheid kon Hij immers het maatschappelijk lichaam van de Kerk, dat Hij had ingericht, niet zonder zichtbaar hoofd achterlaten. Tegen deze waarheid kan men niet aanvoeren, dat door de instelling van het jurisdictie primaat in de Kerk, het mystieke lichaam een dubbel hoofd zou hebben ontvangen. Petrus is immers, op grond van zijn primaat, niets anders dan plaatsbekleder van Christus, en zo is er slechts één primair hoofd van dit lichaam, namelijk Christus. Deze houdt niet op, de Kerk op verborgen wijze persoonlijk te besturen, maar leidt die Kerk toch op zichtbare wijze door hem, die op aarde Zijn plaats inneemt; zij is immers na Christus' glorievolle hemelvaart niet meer op Hem alleen, maar ook op Petrus als zichtbaar fundament gebouwd. Dat Christus en Zijn plaatsbekleder slechts één hoofd vormen, heeft onze voorganger z.g. Bonifatius VIII door zijn apostolische brief Unam Sanctam[1128] plechtig geleerd, vgl: Extr. Comm. 1, 8, 1[[[2620]]] en na hem hebben zijn opvolgers nooit opgehouden dit te herhalen.
Referenties naar alinea 39: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
40
Derhalve verkeren diegenen in een gevaarlijke dwaling, die menen, dat zij Christus als Hoofd van de Kerk kunnen aanhangen, zonder Zijn plaatsbekleder op aarde getrouw te volgen. Want door het wegnemen van dit zichtbare hoofd en het verbreken van de zichtbare eenheidsbanden, verduisteren en misvormen zij het mystieke lichaam van de Verlosser zozeer, dat zij, die de haven van het eeuwig heil zoeken, dit lichaam niet meer kunnen onderscheiden en vinden.
Referenties naar alinea 40: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
41
Lumen Gentium ->=geentekst=
Lumen Gentium ->=geentekst=
Fidei donum ->=geentekst=
Ad Apostolum Principis ->=geentekst=
Wat wij echter hier over de algemene Kerk hebben gezegd, geldt ook voor de bijzondere gemeenschappen der christenen, zowel de Oosterse als de Latijnse, waaruit de éne katholieke Kerk bestaat en wordt opgebouwd, daar ook zij elk afzonderlijk door Christus Jezus door middel van de stem en de macht van haar eigen bisschop worden bestuurd. Daarom moeten de bisschoppen niet alleen als de meest uitstekende leden van de algemene Kerk worden beschouwd, daar zij door een volstrekt enige band met het goddelijk Hoofd van het gehele lichaam zijn verbonden, en dus met recht worden genoemd "de eersten der ledematen van de Heer" 14, 35. 43; Migne PL 75, 1062[[847]], maar wat zijn eigen bisdom betreft, weidt en bestuurt ieder van hen de hem bijzonder aangewezen kudde in naam van Christus als ware herder. vgl: Pastor Aeternus, 10-15[[[116|10-15]]] Bij de uitoefening van deze taak zijn zij echter niet volkomen onafhankelijk, maar staan zij onder het bindend gezag van de paus van Rome, ofschoon zij in het bezit zijn van de gewone jurisdictiemacht, die hun onmiddellijk door de paus wordt medegedeeld. Zij moeten derhalve, als de door God gewilde opvolgers van de apostelen vgl: 1[[[2620|(329)]]], door het volk worden geëerbiedigd; en meer nog dan op de bestuurders van deze wereld, zelfs op de allerhoogsten onder hen, slaat op de bisschoppen, gezalfd als zij zijn door de Heilige Geest, dit woord van de H. Schrift: "Wilt niet raken aan mijn gezalfden." (1 Kron. 16, 22; Ps. 104, 15)[b:1 Kron. 16, 22; Ps. 104, 15]
Referenties naar alinea 41: 5
Communionis notio ->=geentekst=Lumen Gentium ->=geentekst=
Lumen Gentium ->=geentekst=
Fidei donum ->=geentekst=
Ad Apostolum Principis ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
42
Wij worden dan ook zeer smartelijk getroffen door de berichten, dat niet weinigen van onze broeders in het episcopaat, om het feit dat zij in waarheid het voorbeeld van hun kudde zijn geworden (1 Pt. 5, 3)[[b:1 Pt. 5, 3]] en het hun toevertrouwde heilige "pand van het geloof" (1 Tim. 6, 20)[[b:1 Tim. 6, 20]], zoals het behoort, krachtig en getrouw behoeden; om het feit dat zij aandringen op de onderhouding van de heilige wetten, die in de harten der mensen zijn gegrift en de hun toevertrouwde kudde naar het voorbeeld van de opperste Herder tegen de roofzuchtige wolven verdedigen, niet alleen te lijden hebben van vervolgingen en kwellingen tegen hun persoon, maar - wat voor hen nog wreder is en zwaarder te dragen valt - ook tegen de schapen, die aan hun zorgen zijn toevertrouwd, de medewerkers in de apostolische arbeid, tot zelfs de Godgewijde maagden. Een dergelijk onrecht achten wij onszelf aangedaan en wij herhalen de verheven woorden van onze voorganger z.g. Gregorius de Grote: "Onze eer is de eer van de gehele Kerk; onze eer is de hechte voorspoed van onze broeders; en eerst dan worden wij naar waarheid geëerd, wanneer aan geen van hen de toekomende eer wordt geweigerd." vgl: Ad. Eulog., 30; Migne PL 77, 933[[[3252]]]
Referenties naar alinea 42: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
43
Mediator Dei et hominum ->=geentekst=
Fidei donum ->=geentekst=
c. Op grond van de behoefte aan elkaar bij hoofd en ledematen
Men moet echter niet denken, dat, aangezien Christus het Hoofd op zo'n verheven hoogte is geplaatst, Hij de hulp van het lichaam niet zou behoeven. Want ook van dit mystieke lichaam geldt, wat Paulus over het menselijk wezen zegt: "Het hoofd kan niet tot de voeten zeggen: ik heb u niet nodig." (1 Kor. 12, 21)[b:1 Kor. 12, 21] Het is natuurlijk overduidelijk, dat de christengelovigen de hulp van de goddelijke Verlosser absoluut nodig hebben, daar Hij zelf heeft gezegd: "Zonder Mij kunt gij niets doen" (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5], en daar, volgens de verklaring van de Apostel, iedere toename van dit mystieke lichaam tot zijn eigen opbouw afhangt van Christus het Hoofd. (Ef. 4, 16; Kol. 2, 19)[[b:Ef. 4, 16; Kol. 2, 19]] Maar ook hieraan moet men vasthouden, hoe verwonderlijk het ook schijnen moge, dat Christus zijn leden nodig heeft. En wel op de eerste plaats in zover de Paus de plaats bekleedt van Jezus Christus, en deze, om niet onder de last van zijn herderlijk ambt te bezwijken, op anderen, niet weinigen, een deel van zijn zorgen moet overdragen, en dagelijks ondersteund moet worden door het gezamenlijk gebed van heel de Kerk. Daarenboven wil onze Zaligmaker, voor zover Hij zelf persoonlijk op onzichtbare wijze de Kerk bestuurt, door de leden van Zijn mystiek lichaam geholpen worden in de uitvoering van Zijn verlossingswerk. Dit vindt zijn reden echter niet in Zijn ongenoegzaamheid of zwakheid, maar hierin, dat Hij zelf tot meerdere eer van Zijn ongerepte bruid het zo heeft beschikt. Al heeft Hij immers door Zijn dood aan het kruis de onmetelijke schat der Verlossing aan Zijn Kerk zonder haar medewerking geschonken, bij de uitdeling van die schat vraagt Hij niet alleen de medewerking van Zijn onbesmette bruid tot het werk der heiliging, maar wil Hij zelfs, dat haar werking er op zekere wijze de oorsprong van vormt. Waarlijk een huiveringwekkend en nooit voldoende te overwegen geheim: dat namelijk het heil van velen afhangt van de gebeden der leden van het mystieke lichaam van Jezus Christus en van de vrijwillige verstervingen, die zij tot dit doel op zich nemen, en tevens van de medewerking der herders en der gelovigen, vooral ook van de vaders en moeders in hun gezin! Zij allen toch moeten de goddelijke Zaligmaker in een ware zin behulpzaam zijn.
Men moet echter niet denken, dat, aangezien Christus het Hoofd op zo'n verheven hoogte is geplaatst, Hij de hulp van het lichaam niet zou behoeven. Want ook van dit mystieke lichaam geldt, wat Paulus over het menselijk wezen zegt: "Het hoofd kan niet tot de voeten zeggen: ik heb u niet nodig." (1 Kor. 12, 21)[b:1 Kor. 12, 21] Het is natuurlijk overduidelijk, dat de christengelovigen de hulp van de goddelijke Verlosser absoluut nodig hebben, daar Hij zelf heeft gezegd: "Zonder Mij kunt gij niets doen" (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5], en daar, volgens de verklaring van de Apostel, iedere toename van dit mystieke lichaam tot zijn eigen opbouw afhangt van Christus het Hoofd. (Ef. 4, 16; Kol. 2, 19)[[b:Ef. 4, 16; Kol. 2, 19]] Maar ook hieraan moet men vasthouden, hoe verwonderlijk het ook schijnen moge, dat Christus zijn leden nodig heeft. En wel op de eerste plaats in zover de Paus de plaats bekleedt van Jezus Christus, en deze, om niet onder de last van zijn herderlijk ambt te bezwijken, op anderen, niet weinigen, een deel van zijn zorgen moet overdragen, en dagelijks ondersteund moet worden door het gezamenlijk gebed van heel de Kerk. Daarenboven wil onze Zaligmaker, voor zover Hij zelf persoonlijk op onzichtbare wijze de Kerk bestuurt, door de leden van Zijn mystiek lichaam geholpen worden in de uitvoering van Zijn verlossingswerk. Dit vindt zijn reden echter niet in Zijn ongenoegzaamheid of zwakheid, maar hierin, dat Hij zelf tot meerdere eer van Zijn ongerepte bruid het zo heeft beschikt. Al heeft Hij immers door Zijn dood aan het kruis de onmetelijke schat der Verlossing aan Zijn Kerk zonder haar medewerking geschonken, bij de uitdeling van die schat vraagt Hij niet alleen de medewerking van Zijn onbesmette bruid tot het werk der heiliging, maar wil Hij zelfs, dat haar werking er op zekere wijze de oorsprong van vormt. Waarlijk een huiveringwekkend en nooit voldoende te overwegen geheim: dat namelijk het heil van velen afhangt van de gebeden der leden van het mystieke lichaam van Jezus Christus en van de vrijwillige verstervingen, die zij tot dit doel op zich nemen, en tevens van de medewerking der herders en der gelovigen, vooral ook van de vaders en moeders in hun gezin! Zij allen toch moeten de goddelijke Zaligmaker in een ware zin behulpzaam zijn.
Referenties naar alinea 43: 3
Mediator Dei et hominum ->=geentekst=Mediator Dei et hominum ->=geentekst=
Fidei donum ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
44
Aan de zo juist aangehaalde redenen, waaruit bleek, dat Christus de Heer het Hoofd moet worden genoemd van Zijn maatschappelijk lichaam, zijn nog drie andere toe te voegen, die wederom onderling allernauwst samenhangen.
Referenties naar alinea 44: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
45
d. Op grond van hun gelijkvormigheid
Als uitgangspunt nemen wij die gelijkvormigheid,die wij waarnemen tussen hoofd en lichaam: zij zijn immers van eenzelfde natuur. Waarbij moet worden opgemerkt, dat, hoewel onze natuur lager staat dan die van de engelen, zij toch door Gods goedheid de natuur van de engelen te boven gaat: "Christus immers", zoals de Aquiner zegt, "is het Hoofd van de engelen, want Christus is Heer van de engelen, ook volgens Zijn mensheid... Eveneens omdat Hij ook als mens de engelen verlicht en invloed op hen uitoefent. Wat echter de gelijkvormigheid van natuur betreft, is Christus niet het Hoofd van de engelen, daar Hij niet hun natuur heeft aangenomen, maar - volgens de Apostel - het zaad van Abraham." cap. 1, lect. 8[[3049]] (Hebr. 2, 16.17)[[b:Hebr. 2, 16.17]] En Christus heeft niet alleen onze natuur aangenomen, maar is ook onze bloedverwant geworden in een broos, lijdelijk en sterfelijk lichaam. Maar indien het Woord "zichzelf ontledigd heeft, de gedaante van een slaaf aannemend" (Fil. 2, 7)[b:Fil. 2, 7], dan heeft Het dit ook hierom gedaan, om Zijn broeders naar het vlees deelgenoten te maken van Zijn goddelijke natuur (2 Pt. 1, 4)[[b:2 Pt. 1, 4]], zowel in deze aardse ballingschap door de heiligmakende genade, als in het hemels vaderland door het bereiken van de eeuwige zaligheid. Daarom immers wilde de Eengeborene van de eeuwige Vader zoon des mensen zijn, opdat wij gelijkvormig zouden worden aan het beeld van de Zoon van God (Rom. 8, 29)[[b:Rom. 8, 29]], en vernieuwd zouden worden volgens het beeld van Hem, die ons geschapen heeft. (Kol. 3, 10)[[b:Kol. 3, 10]] Allen dus, die er zich op beroemen christen te zijn, moeten niet alleen in onze goddelijke Zaligmaker het verheven en volmaaktste voorbeeld van alle deugden zien, maar Zijn leer en leven door het zorgvuldig vluchten van de zonde en de ijverige beoefening van de heiligheid zó in hun gedrag uitdrukken, dat zij, als de Heer zal verschijnen, Hem gelijk worden in glorie, doordat zij Hem zien zoals Hij is. (1 Joh. 3, 2)[[b:1 Joh. 3, 2]]
Als uitgangspunt nemen wij die gelijkvormigheid,die wij waarnemen tussen hoofd en lichaam: zij zijn immers van eenzelfde natuur. Waarbij moet worden opgemerkt, dat, hoewel onze natuur lager staat dan die van de engelen, zij toch door Gods goedheid de natuur van de engelen te boven gaat: "Christus immers", zoals de Aquiner zegt, "is het Hoofd van de engelen, want Christus is Heer van de engelen, ook volgens Zijn mensheid... Eveneens omdat Hij ook als mens de engelen verlicht en invloed op hen uitoefent. Wat echter de gelijkvormigheid van natuur betreft, is Christus niet het Hoofd van de engelen, daar Hij niet hun natuur heeft aangenomen, maar - volgens de Apostel - het zaad van Abraham." cap. 1, lect. 8[[3049]] (Hebr. 2, 16.17)[[b:Hebr. 2, 16.17]] En Christus heeft niet alleen onze natuur aangenomen, maar is ook onze bloedverwant geworden in een broos, lijdelijk en sterfelijk lichaam. Maar indien het Woord "zichzelf ontledigd heeft, de gedaante van een slaaf aannemend" (Fil. 2, 7)[b:Fil. 2, 7], dan heeft Het dit ook hierom gedaan, om Zijn broeders naar het vlees deelgenoten te maken van Zijn goddelijke natuur (2 Pt. 1, 4)[[b:2 Pt. 1, 4]], zowel in deze aardse ballingschap door de heiligmakende genade, als in het hemels vaderland door het bereiken van de eeuwige zaligheid. Daarom immers wilde de Eengeborene van de eeuwige Vader zoon des mensen zijn, opdat wij gelijkvormig zouden worden aan het beeld van de Zoon van God (Rom. 8, 29)[[b:Rom. 8, 29]], en vernieuwd zouden worden volgens het beeld van Hem, die ons geschapen heeft. (Kol. 3, 10)[[b:Kol. 3, 10]] Allen dus, die er zich op beroemen christen te zijn, moeten niet alleen in onze goddelijke Zaligmaker het verheven en volmaaktste voorbeeld van alle deugden zien, maar Zijn leer en leven door het zorgvuldig vluchten van de zonde en de ijverige beoefening van de heiligheid zó in hun gedrag uitdrukken, dat zij, als de Heer zal verschijnen, Hem gelijk worden in glorie, doordat zij Hem zien zoals Hij is. (1 Joh. 3, 2)[[b:1 Joh. 3, 2]]
Referenties naar alinea 45: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
46
Zoals nu Christus verlangt, dat de afzonderlijke ledematen op Hem gaan gelijken, zo wenst Hij dit ook van het gehele lichaam der Kerk. Dit geschiedt, als zij op het voorbeeld van haar Stichter leert, bestuurt en het goddelijk offer opdraagt. Daarenboven beeldt zij door de onderhouding van de evangelische raden de armoede, gehoorzaamheid en maagdelijkheid van de Verlosser in zich uit. Door de veelvuldige en veelsoortige instellingen, waarmede zij als met bruidsjuwelen is versierd, geeft zij als het ware Christus weer, zoals Hij op de berg in beschouwing bad, ofwel predikte tot het volk, ofwel de zieken en ongelukkigen genas en de zondaren tot een beter leven bekeerde, ofwel zoals Hij allen weldeed. Het is dus ook volstrekt niet te verwonderen, dat zij, zolang zij hier op aarde verblijft, in navolging van Christus vervolgingen en kwellingen en pijnen lijdt.
Referenties naar alinea 46: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
47
e. Op grond van Zijn volheid
Vervolgens moet Christus ook hierom als het Hoofd van de Kerk worden beschouwd, omdat Hij met de volheid en de volmaaktheid der hemelse goederen is uitgerust, en Zijn mystiek lichaam uit deze volheid put. Zoals immers - hetgeen meerdere Vaders opmerkten - het hoofd van ons sterfelijk lichaam drager is van alle zintuigen, terwijl de overige delen van ons stoffelijk wezen slechts van de tastzin zijn voorzien, zo ook schitteren alle deugden, die men in de christengemeenschap kan vinden, alle gaven en charismata op de volmaaktste wijze in haar Hoofd Christus. "In Hem heeft de ganse volheid van God willen wonen." (Kol. 1, 19)[b:Kol. 1, 19] Hij is immers gezalfd met die hemelse gaven, die de hypostatische vereniging met zich meebrengt; in Hem toch woont de Heilige Geest met een genadevolheid, die niet groter gedacht kan worden. Hem is gegeven "de macht over alle vlees" (Joh. 17, 2)[[b:Joh. 17, 2]]; overvloedig zijn in Hem aanwezig "alle schatten van wijsheid en wetenschap." (Kol. 2, 3)[b:Kol. 2, 3] Ook de kennis, die men de Godsaanschouwing noemt, bezit Hij in zo hoge mate, dat zij zowel in omvang als in helderheid dat soort zalige kennis van alle heilige hemelingen volstrekt overtreft. En ten slotte, Hij is zo vol van genade en waarheid, dat wij allen uit Zijn onuitputtelijke volheid ontvangen. (Joh. 1, 14-16)[[b:Joh. 1, 14-16]]
Vervolgens moet Christus ook hierom als het Hoofd van de Kerk worden beschouwd, omdat Hij met de volheid en de volmaaktheid der hemelse goederen is uitgerust, en Zijn mystiek lichaam uit deze volheid put. Zoals immers - hetgeen meerdere Vaders opmerkten - het hoofd van ons sterfelijk lichaam drager is van alle zintuigen, terwijl de overige delen van ons stoffelijk wezen slechts van de tastzin zijn voorzien, zo ook schitteren alle deugden, die men in de christengemeenschap kan vinden, alle gaven en charismata op de volmaaktste wijze in haar Hoofd Christus. "In Hem heeft de ganse volheid van God willen wonen." (Kol. 1, 19)[b:Kol. 1, 19] Hij is immers gezalfd met die hemelse gaven, die de hypostatische vereniging met zich meebrengt; in Hem toch woont de Heilige Geest met een genadevolheid, die niet groter gedacht kan worden. Hem is gegeven "de macht over alle vlees" (Joh. 17, 2)[[b:Joh. 17, 2]]; overvloedig zijn in Hem aanwezig "alle schatten van wijsheid en wetenschap." (Kol. 2, 3)[b:Kol. 2, 3] Ook de kennis, die men de Godsaanschouwing noemt, bezit Hij in zo hoge mate, dat zij zowel in omvang als in helderheid dat soort zalige kennis van alle heilige hemelingen volstrekt overtreft. En ten slotte, Hij is zo vol van genade en waarheid, dat wij allen uit Zijn onuitputtelijke volheid ontvangen. (Joh. 1, 14-16)[[b:Joh. 1, 14-16]]
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
f. Op grond van Zijn inwerking
Deze woorden van de leerling, die Jezus met een heel bijzondere liefde beminde, brengen ons tot de laatste reden, die wij wilden aangeven, waaruit op heel eigen wijze blijkt, dat Christus de Heer het Hoofd van Zijn mystiek lichaam moet worden genoemd. Zoals er namelijk vanuit het hoofd naar alle ledematen van ons lichaam zenuwen uitgaan, die hun de kracht om te voelen en zich te bewegen overbrengen, zo doet ook onze Zaligmaker Zijn sterkte en kracht in de Kerk overgaan, en stelt de christengelovigen in staat het goddelijke helderder te kennen en vuriger na te streven. Uit Hem ontvangt het lichaam van de Kerk alle licht, waardoor de gelovigen op goddelijke wijze worden verlicht, en iedere genade, waardoor zij heilig worden, zoals Hij zelf heilig is.
Deze woorden van de leerling, die Jezus met een heel bijzondere liefde beminde, brengen ons tot de laatste reden, die wij wilden aangeven, waaruit op heel eigen wijze blijkt, dat Christus de Heer het Hoofd van Zijn mystiek lichaam moet worden genoemd. Zoals er namelijk vanuit het hoofd naar alle ledematen van ons lichaam zenuwen uitgaan, die hun de kracht om te voelen en zich te bewegen overbrengen, zo doet ook onze Zaligmaker Zijn sterkte en kracht in de Kerk overgaan, en stelt de christengelovigen in staat het goddelijke helderder te kennen en vuriger na te streven. Uit Hem ontvangt het lichaam van de Kerk alle licht, waardoor de gelovigen op goddelijke wijze worden verlicht, en iedere genade, waardoor zij heilig worden, zoals Hij zelf heilig is.
Referenties naar alinea 48: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
49
Christus verlicht Zijn gehele Kerk; dit blijkt werkelijk uit bijna ontelbare plaatsen van de H. Schrift en van de heilige Vaders. "Niemand heeft God ooit gezien: de eengeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, Hij zelf heeft Hem verkondigd." (Joh. 1, 18)[[b:Joh. 1, 18]] De Leraar, van God gekomen (Joh. 3, 2)[[b:Joh. 3, 2]] om getuigenis te geven voor de waarheid (Joh. 18, 37)[[b:Joh. 18, 37]], heeft de jonge apostolische Kerk zo met Zijn licht overstraald, dat het hoofd der apostelen uitriep: "Heer, tot wie zullen wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven." (Joh. 6, 68)[b:Joh. 6, 68] De evangelisten stond Christus zo uit de hemel bij, dat zij als Zijn ledematen, neerschreven wat hun door ingeving van het Hoofd werd meegedeeld. vgl: 1, 35.54 ; Migne PL 34, 1070[[[1351]]] En ook heden is Hij voor ons, die in deze aardse ballingschap verblijven, de bewerker van het geloof, zoals Hij er de voltooier van zal zijn in het vaderland. (Heb. 12, 2)[[b:Heb. 12, 2]] Hij is het, die de gelovigen het licht van het geloof instort; Hij is het, die op hemelse wijze de herders en leraars, op de eerste plaats Zijn stedehouder op aarde, met hemelse gaven van wetenschap, verstand en wijsheid verrijkt, opdat zij de schat van het geloof getrouw bewaren, krachtig verdedigen, godvruchtig en ijverig verklaren en bevestigen; Hij is het eindelijk die, ofschoon onzichtbaar, de concilies der Kerk voorzit en voorlicht. vgl: 55 de Symb.; Migne PG 77, 293[[[1176]]]
Referenties naar alinea 49: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
50
Christus is de oorsprong en de bewerker van de heiligheid. Er kan immers geen enkele tot heil strekkende daad worden gesteld, die niet uit Hem, als uit haar hemelse bron, haar oorsprong heeft. "Zonder Mij", zo zeide Hij, "kunt gij niets doen." (Joh. 15, 5)[[b:Joh. 15, 5]] Als wij, door droefheid en berouw over onze zondeschuld bewogen, ons uit kinderlijke vrees en hoop tot God bekeren, is het steeds Zijn kracht, die ons daartoe brengt. Genade en glorie ontspringen aan Zijn onuitputtelijke volheid. Vooral de voornamere leden van Zijn mystiek lichaam overstelpt onze Zaligmaker onophoudelijk met gaven van raad, sterkte, vrees en godsvrucht, opdat het gehele lichaam van dag tot dag steeds groeie in heiligheid en ongereptheid. En wanneer de sacramenten van de Kerk met uitwendig ritueel worden toegediend, verwekt Hij zelf hun vrucht in de zielen. vgl: Summa Theologiae Tertia Parsq. 64 a. 3[[[t:iiia q. 64 a. 3]]] Ook is Hij het, die de verlosten met Zijn eigen Lichaam en Bloed voedt, om daardoor de opgezweepte en woelige hartstochten van de ziel te bedaren; Hij is het, die daardoor de genaden vermeerdert en de toekomstige heerlijkheid van de zielen en de lichamen voorbereidt. En de uitdeling van al die schatten der goddelijke goedheid aan de leden van Zijn mystiek lichaam moet niet alleen daarom aan Hem toegeschreven worden, dat Hij ze als eucharistisch offer op aarde en als verheerlijkt slachtoffer in de hemel van Zijn eeuwige Vader afsmeekt door het tonen van Zijn wonden en het aanbieden van Zijn gebeden; maar ook daarom, dat Hij voor de afzonderlijke mensen de afzonderlijke genaden "volgens de maat, die Christus heeft toegemeten" (Ef. 4, 7)[b:Ef. 4, 7], uitkiest, bepaalt, uitdeelt. Waaruit volgt, dat uit de goddelijke Verlosser, als uit de voornaamste bron, "het ganse lichaam, samengevoegd en samengehouden door de steun van ieder gewricht en door de eigen werking van ieder lichaamsdeel, zijn eigen groei voltooit in liefde." (Ef. 4, 16)[b:Ef. 4, 16] (Kol. 2, 19)[[b:Kol. 2, 19]]
Referenties naar alinea 50: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 - Christus "Instandhouder" van het lichaam
51
Wij hebben u, eerbiedwaardige broeders, hierboven kort en eenvoudig uiteengezet, op welke wijze Christus de Heer uit Zijn goddelijke volheid Zijn overvloedige gaven over de Kerk wil uitstorten, opdat deze zo volmaakt mogelijk aan Hem gelijkvormig worde. Deze uiteenzetting draagt er niet weinig toe bij om de derde reden te verklaren, waarom het maatschappelijk lichaam der Kerk de naam van Christus draagt. Deze reden nu ligt hierin, dat onze Zaligmaker de gemeenschap, die Hij heeft gesticht, zelf op goddelijke wijze in stand houdt.
Referenties naar alinea 51: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
52
Zoals Bellarminus vgl: 1, 9[[[7445]]] vgl: 2, 19[[[7446]]] scherp en fijn opmerkt, moet men deze benaming "lichaam van Christus" niet alleen daaruit verklaren, dat Christus het Hoofd van Zijn mystiek lichaam moet worden genoemd, maar ook hieruit, dat Hij zó de Kerk in stand houdt en zó tot op zekere hoogte in de Kerk leeft, dat zij als het ware een andere Christus is. Dit wordt ook bevestigd door de leraar van de heidenen, als hij aan de Korintiërs schrijvend, zonder er iets bij te voegen, de Kerk "Christus" noemt (1 Kor. 12, 12)[[b:1 Kor. 12, 12]], in navolging van de Meester zelf, die hem, toen hij de Kerk vervolgde, vanuit de hemel had toegeroepen: "Saulus, Saulus, waarom vervolgt gij Mij?" (Hand. 9, 4; Hand. 22, 7; Hand. 26, 14)[b:Hand. 9, 4; Hand. 22, 7; Hand. 26, 14] Ja, wanneer wij de Nyssener geloven, dan noemt de Apostel meerdere malen de Kerk "Christus" vgl: Migne PG 44, 385[[[1106]]] en, eerbiedwaardige broeders, u is ook niet onbekend het gezegde van Augustinus: "Christus predikt Christus." 354, 1; Migne PL 39, 1563[[880]]
Referenties naar alinea 52: 1
Indulgentiarum Doctrina ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
53
a. Op grond van de juridische zending
Deze alleredelste benaming mag men echter niet zo opvatten, alsof die onuitsprekelijke eenheidsband, waarmede de Zoon van God een bepaalde menselijke natuur heeft aangenomen, zich tot de gehele Kerk uitstrekt; maar zij vindt hierin haar grond, dat onze Zaligmaker de goederen, die Hem het meest eigen zijn, op zodanige wijze aan Zijn Kerk mededeelt, dat zij in geheel haar levenswijze, zowel de zichtbare als de verborgene, het beeld van Christus zo volmaakt mogelijk uitdrukt. Want door de zogenaamde juridische zending, waarmede de goddelijke Verlosser de apostelen in de wereld heeft gezonden, zoals Hij zelf door de Vader gezonden was (Joh. 17, 18; Joh. 20, 21)[[b:Joh. 17, 18; Joh. 20, 21]], is Hij het zelf, die door middel van de Kerk doopt, onderwijst, bestuurt, ontbindt, bindt, opdraagt en offert.
Deze alleredelste benaming mag men echter niet zo opvatten, alsof die onuitsprekelijke eenheidsband, waarmede de Zoon van God een bepaalde menselijke natuur heeft aangenomen, zich tot de gehele Kerk uitstrekt; maar zij vindt hierin haar grond, dat onze Zaligmaker de goederen, die Hem het meest eigen zijn, op zodanige wijze aan Zijn Kerk mededeelt, dat zij in geheel haar levenswijze, zowel de zichtbare als de verborgene, het beeld van Christus zo volmaakt mogelijk uitdrukt. Want door de zogenaamde juridische zending, waarmede de goddelijke Verlosser de apostelen in de wereld heeft gezonden, zoals Hij zelf door de Vader gezonden was (Joh. 17, 18; Joh. 20, 21)[[b:Joh. 17, 18; Joh. 20, 21]], is Hij het zelf, die door middel van de Kerk doopt, onderwijst, bestuurt, ontbindt, bindt, opdraagt en offert.
Referenties naar alinea 53: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
54
b. Op grond van de Geest van Christus
Bovendien laat Christus de Heer volgens die hogere,inwendige en verheven schenkingswijze, waarover wij boven hebben gesproken, toen wij beschreven op welke wijze het hoofd zijn invloed uitoefent op zijn ledematen, de Kerk leven van Zijn verheven leven, doordringt Hij geheel Zijn lichaam met Zijn goddelijke kracht, en voedt en draagt Hij de afzonderlijke ledematen overeenkomstig de plaats, die zij in het lichaam innemen, ongeveer op dezelfde wijze als de wijnstok de met hem verbonden ranken voedt en vruchtbaar maakt. vgl: Sapientiae Christianae, 28[[[637|28]]] vgl: Satis Cognitum, 12[[[638|12]]]
Bovendien laat Christus de Heer volgens die hogere,inwendige en verheven schenkingswijze, waarover wij boven hebben gesproken, toen wij beschreven op welke wijze het hoofd zijn invloed uitoefent op zijn ledematen, de Kerk leven van Zijn verheven leven, doordringt Hij geheel Zijn lichaam met Zijn goddelijke kracht, en voedt en draagt Hij de afzonderlijke ledematen overeenkomstig de plaats, die zij in het lichaam innemen, ongeveer op dezelfde wijze als de wijnstok de met hem verbonden ranken voedt en vruchtbaar maakt. vgl: Sapientiae Christianae, 28[[[637|28]]] vgl: Satis Cognitum, 12[[[638|12]]]
Referenties naar alinea 54: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
55
Wanneer wij dit door Christus geschonken goddelijk beginsel van leven en kracht in zichzelf aandachtig beschouwen, in zover het namelijk de bron van iedere geschapen gave en genade is, zullen wij gemakkelijk inzien, dat het niets anders zijn kan, dan de Heilige Geest, die van de Vader en de Zoon voortkomt, en die op bijzondere wijze "de Geest van Christus" of "de Geest van de Zoon" wordt genoemd. (Rom. 8, 9; 2 Kor. 3, 17; Gal. 4, 6)[b:Rom. 8, 9; 2 Kor. 3, 17; Gal. 4, 6] Met deze Geest van genade en waarheid immers heeft de Zoon van God reeds in de ongerepte schoot van de heilige Maagd Zijn ziel gezalfd; deze Geest acht het Zijn welbehagen in de zegenrijke ziel van de Verlosser als in Zijn meest geliefde tempel te wonen; deze Geest heeft ons Christus op het kruis door het vergieten van Zijn eigen Bloed verdiend; deze Geest eindelijk heeft Hij, toen Hij over de apostelen blies, aan de Kerk geschonken om de zonden te vergeven. (Joh. 20, 22)[[b:Joh. 20, 22]] En terwijl alleen Christus deze Geest zonder beperking ontving (Joh. 3, 34)[[b:Joh. 3, 34]], werd Hij aan de leden van het mystieke lichaam slechts geschonken uit de volheid van Christus, volgens de maat, die Christus heeft toebedeeld. (Ef. 1, 8; Ef. 4, 7)[[b:Ef. 1, 8; Ef. 4, 7]] En nadat Christus op het kruis is verheerlijkt, wordt Zijn Geest overvloedig over de Kerk uitgestort en haar medegedeeld, opdat zij en haar afzonderlijke leden steeds meer en meer aan onze Zaligmaker gelijkvormig worden. Het is de Geest van Christus, die ons tot aangenomen kinderen van God maakte (Rom. 8, 14-17; Gal. 4, 6.7)[[b:Rom. 8, 14-17; Gal. 4, 6.7]], opdat wij eens "met ongesluierd gelaat de heerlijkheid des Heren aanschouwen, en steeds heerlijker in Zijn beeld herschapen worden." (2 Kor. 3, 18)[[b:2 Kor. 3, 18]]
Referenties naar alinea 55: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
56
c. Die Geest is de ziel van het mystieke lichaam
Aan deze Geest van Christus moet men het ook als aan het onzichtbaar beginsel toeschrijven, dat alle delen van het lichaam zowel met elkaar als met hun verheven hoofd worden verbonden, daar Hij geheel in het hoofd is, geheel in het lichaam en geheel in ieder van de ledematen. Hij is in hen aanwezig en staat hen bij volgens ieders afzonderlijke opdracht en taak, volgens de grotere of geringere graad van geestelijke gezondheid, die ieder afzonderlijk geniet. Hij moet beschouwd worden als degene, die door Zijn hemelse levensadem in alle delen van het lichaam het beginsel is van iedere daad, die waarlijk leven verwekkend en zaligmakend is. Hij is het, die ofschoon in alle ledematen tegenwoordig en in allen op goddelijke wijze werkend, toch de lagere leden door de dienst der hogere organen beïnvloedt; Hij is het eindelijk, die de Kerk door de werking van Zijn genade steeds nieuwe wasdom schenkt; maar Hij ook, die weigert om met Zijn heiligmakende genade te wonen in de ledematen, die volkomen van het lichaam zijn afgesneden. Deze tegenwoordigheid en werking van de Geest van Jezus Christus heeft onze wijze voorganger Leo XIII z.g. in zijn encycliek Divinum Illud Munus[622] met de volgende woorden kort en krachtig aangeduid: "Wij mogen volstaan met vast te stellen, dat Christus wel het hoofd is van de Kerk maar dat de Heilige Geest haar ziel is." Divinum Illud Munus, 33[[622|33]]
Aan deze Geest van Christus moet men het ook als aan het onzichtbaar beginsel toeschrijven, dat alle delen van het lichaam zowel met elkaar als met hun verheven hoofd worden verbonden, daar Hij geheel in het hoofd is, geheel in het lichaam en geheel in ieder van de ledematen. Hij is in hen aanwezig en staat hen bij volgens ieders afzonderlijke opdracht en taak, volgens de grotere of geringere graad van geestelijke gezondheid, die ieder afzonderlijk geniet. Hij moet beschouwd worden als degene, die door Zijn hemelse levensadem in alle delen van het lichaam het beginsel is van iedere daad, die waarlijk leven verwekkend en zaligmakend is. Hij is het, die ofschoon in alle ledematen tegenwoordig en in allen op goddelijke wijze werkend, toch de lagere leden door de dienst der hogere organen beïnvloedt; Hij is het eindelijk, die de Kerk door de werking van Zijn genade steeds nieuwe wasdom schenkt; maar Hij ook, die weigert om met Zijn heiligmakende genade te wonen in de ledematen, die volkomen van het lichaam zijn afgesneden. Deze tegenwoordigheid en werking van de Geest van Jezus Christus heeft onze wijze voorganger Leo XIII z.g. in zijn encycliek Divinum Illud Munus[622] met de volgende woorden kort en krachtig aangeduid: "Wij mogen volstaan met vast te stellen, dat Christus wel het hoofd is van de Kerk maar dat de Heilige Geest haar ziel is." Divinum Illud Munus, 33[[622|33]]
Referenties naar alinea 56: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
57
Wanneer wij nu die levenskracht, waarmede geheel de christengemeenschap door haar Stichter wordt onderhouden, niet meer in zichzelf beschouwen maar in de geschapen uitwerkingen, die er uit voortvloeien, dan bestaat zij in de hemelse gaven, die onze Verlosser samen niet Zijn Geest aan de Kerk mededeelt, en die Hij samen met Zijn Geest, als schenker van hemels licht en bewerker van heiligheid, uitwerkt. De Kerk kan dus juist als haar heilige leden deze grootse uitspraak van de Apostel op zichzelf toepassen: "Ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij." (Gal. 2, 20)[b:Gal. 2, 20]
Referenties naar alinea 57: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 - Christus "Zaligmaker" van de Kerk
58
Deze uiteenzetting, die wij hier gaven over het "mystieke Hoofd" 10, 36, 37; Migne PL 14, 710[[6327]] 118, serm. 20, 2; Migne PL 15, 14[[1761]], zou onvolledig blijven, als wij niet nog een weinig ingingen op deze uitspraak van de Apostel: "Christus is het hoofd van de Kerk: Hij is de Verlosser van Zijn lichaam." (Ef. 5, 23)[b:Ef. 5, 23] Met deze woorden wordt immers de laatste reden aangegeven, waarom het lichaam van de Kerk naar Christus wordt genoemd. Want Christus is de goddelijke Redder van dit lichaam. Hij werd namelijk terecht door de Samaritanen genoemd: "de Verlosser van de wereld." (Joh. 4, 42)[b:Joh. 4, 42] Ja, zonder enige twijfel moet men van Hem zeggen, dat Hij "de Zaligmaker van allen" is; maar ondanks alles moet men er met Paulus bijvoegen: "vooral van de gelovigen." (1 Tim. 4, 10)[[b:1 Tim. 4, 10]] Meer dan de anderen immers heeft Hij Zijn ledematen, die de Kerk vormen, door Zijn Bloed gewonnen. (Hand. 20, 28)[[b:Hand. 20, 28]] Dit behoeven wij echter niet meer verder uit te leggen, daar wij boven reeds voldoende uitvoerig er over hebben geschreven, hoe de Kerk op het kruis haar oorsprong vond en hoe Christus het licht schenkt en de heiligheid bewerkt, en hoe Hij Zijn mystiek lichaam in stand houdt, laten wij liever allen God eeuwig dank zeggen en deze weldaad nederig en aandachtig overwegen. Wat echter onze Zaligmaker, toen Hij eens aan het kruis hing, heeft begonnen, voltrekt Hij eeuwig en zonder ophouden in de hemelse zaligheid: "Ons Hoofd", zegt Augustinus, "spreekt voor ons ten beste; sommige ledematen neemt Hij op, andere kastijdt Hij, andere reinigt Hij, andere vertroost Hij, andere schept Hij, andere roept Hij, weer andere roept Hij terug, andere verbetert Hij, andere neemt Hij weer in het lichaam op." 85, 5; Migne P.L. 37, 1085[[838]] Ons is het echter gegeven Christus in dit werk der zaligmaking onze medewerking te verlenen, "uit de Ene en door de Ene verlosten en verlossers." 7, 2; Migne PG 9, 413[[1357]]
Referenties naar alinea 58: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De Kerk het "mystieke" lichaam van Christus
59
a. Meer dan één reden voor deze traditionele benaming
Nu willen wij, eerbiedwaardige broeders, er toe over gaan om datgene uiteen te zetten, waardoor wij duidelijk hopen te maken, dat het lichaam van Christus, dat de Kerk is, mystiek moet worden genoemd. Deze benaming, die reeds bij vele oude schrijvers in gebruik was, wordt door niet weinig pauselijke documenten onderschreven. Er zijn echter meerdere redenen, waarom dit woord gebruikt moet worden; hierdoor immers kan men het maatschappelijk lichaam van de Kerk, waarvan Christus hoofd en bestuurder is, onderscheiden van Zijn fysiek lichaam, dat, geboren uit de maagdelijke Moeder Gods, nu aan de rechterhand van de Vader zetelt en zich verbergt onder de sluier van de Eucharistie; eveneens kan men het daardoor onderscheiden - en dit is vanwege de hedendaagse dwalingen van groter belang - van ieder natuurlijk lichaam, zij het van fysieke of van morele aard.
Nu willen wij, eerbiedwaardige broeders, er toe over gaan om datgene uiteen te zetten, waardoor wij duidelijk hopen te maken, dat het lichaam van Christus, dat de Kerk is, mystiek moet worden genoemd. Deze benaming, die reeds bij vele oude schrijvers in gebruik was, wordt door niet weinig pauselijke documenten onderschreven. Er zijn echter meerdere redenen, waarom dit woord gebruikt moet worden; hierdoor immers kan men het maatschappelijk lichaam van de Kerk, waarvan Christus hoofd en bestuurder is, onderscheiden van Zijn fysiek lichaam, dat, geboren uit de maagdelijke Moeder Gods, nu aan de rechterhand van de Vader zetelt en zich verbergt onder de sluier van de Eucharistie; eveneens kan men het daardoor onderscheiden - en dit is vanwege de hedendaagse dwalingen van groter belang - van ieder natuurlijk lichaam, zij het van fysieke of van morele aard.
Referenties naar alinea 59: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
60
Lumen Gentium ->=geentekst=
b. Mystiek lichaam en fysiek lichaam
Want terwijl in een natuurlijk lichaam het eenheidsbeginsel de delen zó verbindt dat de afzonderlijke delen volstrekt geen eigen zelfstandigheid bezitten, verenigt de kracht der onderlinge verbinding in het mystieke lichaam, hoe diepgaande ook, de ledematen onderling zó, dat allen hun eigen persoonlijkheid behouden. Daarbij komt nog, dat, wanneer wij de onderlinge verhouding van het geheel en de afzonderlijke ledematen beschouwen, in ieder levend fysiek lichaam alle afzonderlijke ledematen uiteindelijk op het welzijn van het gehele samenstel zijn gericht, terwijl alle sociale mensengemeenschappen, wanneer wij ten minste hun laatste nuttigheidsdoel beschouwen, uiteindelijk gericht zijn op het voordeel van alle leden en van ieder lid afzonderlijk, die immers personen zijn. Derhalve - om tot ons onderwerp terug te keren -, zoals de Zoon van de eeuwige Vader uit de hemel neerdaalde tot eeuwig heil van ons allen, zo heeft Hij ook het lichaam van de Kerk gesticht en met de goddelijke Geest verrijkt om de zaligheid te verzekeren en te bewerken van de onsterfelijke zielen, volgens deze woorden van de Apostel: "Alles is het uwe; maar gij behoort aan Christus, en Christus aan God." (1 Kor. 3, 23)[b:1 Kor. 3, 23] Divini Redemptoris, 30[[594|30]]. Want zoals de Kerk tot heil van de gelovigen is gevormd, zo is zij ook bestemd tot eer van God en van Hem, die Hij zond, Jezus Christus.
Want terwijl in een natuurlijk lichaam het eenheidsbeginsel de delen zó verbindt dat de afzonderlijke delen volstrekt geen eigen zelfstandigheid bezitten, verenigt de kracht der onderlinge verbinding in het mystieke lichaam, hoe diepgaande ook, de ledematen onderling zó, dat allen hun eigen persoonlijkheid behouden. Daarbij komt nog, dat, wanneer wij de onderlinge verhouding van het geheel en de afzonderlijke ledematen beschouwen, in ieder levend fysiek lichaam alle afzonderlijke ledematen uiteindelijk op het welzijn van het gehele samenstel zijn gericht, terwijl alle sociale mensengemeenschappen, wanneer wij ten minste hun laatste nuttigheidsdoel beschouwen, uiteindelijk gericht zijn op het voordeel van alle leden en van ieder lid afzonderlijk, die immers personen zijn. Derhalve - om tot ons onderwerp terug te keren -, zoals de Zoon van de eeuwige Vader uit de hemel neerdaalde tot eeuwig heil van ons allen, zo heeft Hij ook het lichaam van de Kerk gesticht en met de goddelijke Geest verrijkt om de zaligheid te verzekeren en te bewerken van de onsterfelijke zielen, volgens deze woorden van de Apostel: "Alles is het uwe; maar gij behoort aan Christus, en Christus aan God." (1 Kor. 3, 23)[b:1 Kor. 3, 23] Divini Redemptoris, 30[[594|30]]. Want zoals de Kerk tot heil van de gelovigen is gevormd, zo is zij ook bestemd tot eer van God en van Hem, die Hij zond, Jezus Christus.
Referenties naar alinea 60: 2
Over de overplanting van menselijke weefsels ->=geentekst=Lumen Gentium ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
61
c. Mystiek lichaam en louter zedelijk lichaam
Ook wanneer wij het mystiek lichaam vergelijken met een moreel lichaam, bemerken wij tussen beide een onderscheid, dat niet gering is, maar van het grootste gewicht en van het hoogste belang. Het zogenaamde morele lichaam heeft immers tot eenheidsbeginsel enkel het gemeenschappelijke doel en de gemeenschappelijke samenwerking van allen tot dat doel onder de leiding van het maatschappelijk gezag. In het mystiek lichaam echter, waarover wij hier handelen, voegt zich bij dit samenstreven nog een ander inwendig beginsel, dat zowel in het gehele samenstel als in ieder van zijn delen werkelijk bestaat en zijn kracht uitoefent en zulk een verhevenheid bezit, dat het in zichzelf alle eenheidsbanden, waarmede een fysiek of een zedelijk lichaam wordt samen gehouden, eenvoudig onmetelijk overtreft. Dit beginsel is, zoals wij boven reeds gezegd hebben, niet van natuurlijke, maar van hemelse orde, ja in zichzelf volstrekt oneindig en ongeschapen: het is namelijk de goddelijke Geest, die, zoals de engelachtige leraar zegt, "één en dezelfde, geheel de Kerk vervult en één maakt." q. 29, a. 4, c[[1105]]
Ook wanneer wij het mystiek lichaam vergelijken met een moreel lichaam, bemerken wij tussen beide een onderscheid, dat niet gering is, maar van het grootste gewicht en van het hoogste belang. Het zogenaamde morele lichaam heeft immers tot eenheidsbeginsel enkel het gemeenschappelijke doel en de gemeenschappelijke samenwerking van allen tot dat doel onder de leiding van het maatschappelijk gezag. In het mystiek lichaam echter, waarover wij hier handelen, voegt zich bij dit samenstreven nog een ander inwendig beginsel, dat zowel in het gehele samenstel als in ieder van zijn delen werkelijk bestaat en zijn kracht uitoefent en zulk een verhevenheid bezit, dat het in zichzelf alle eenheidsbanden, waarmede een fysiek of een zedelijk lichaam wordt samen gehouden, eenvoudig onmetelijk overtreft. Dit beginsel is, zoals wij boven reeds gezegd hebben, niet van natuurlijke, maar van hemelse orde, ja in zichzelf volstrekt oneindig en ongeschapen: het is namelijk de goddelijke Geest, die, zoals de engelachtige leraar zegt, "één en dezelfde, geheel de Kerk vervult en één maakt." q. 29, a. 4, c[[1105]]
Referenties naar alinea 61: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
62
Tot de Romeinse Rota (1966) ->=geentekst=
d. Wat de benaming mystiek lichaam ons zegt
De juiste verklaring van dit woord doet ons opnieuw beseffen, dat de Kerk, die als een in haar soort volmaakte gemeenschap moet worden beschouwd, niet enkel bestaat uit sociale en juridische elementen en factoren. Zij is namelijk verhevener dan alle andere menselijke gemeenschappen vgl: Sapientiae Christianae, 28[[[637|28]]] ; zij overtreft deze in dezelfde mate als de genade de natuur te boven gaat en het onsterfelijke uitsteekt boven het vergankelijke. vgl: Satis Cognitum, 69[[[638|69]]] Zeker, deze gemeenschappen, vooral de burgerlijke gemeenschap, mag men niet geringschatten; maar van de andere kant blijft de Kerk niet beperkt tot deze orde, zoals het samenstel van ons sterfelijk lichaam niet de gehele mens is. vgl: Satis Cognitum, 13[[[638|13]]] Want ofschoon de juridische factoren, die eveneens noodzakelijk zijn tot het instandhouden van het samenstel der Kerk, hun oorsprong vinden in de goddelijke door Christus geschonken instelling, en medewerken tot het bereiken van het hemelse doel, toch blijft datgene, waardoor de christelijke gemeenschap tot die rang is verheven, die iedere natuurlijke orde volstrekt te boven gaat, de Geest van onze Verlosser, die als bron van de genaden, gaven en alle charismata de Kerk voor altijd en op de innigste wijze vervult en in haar werkt. Immers, zoals ook het samenstel van ons sterfelijk lichaam een bewonderenswaardig werk van de Schepper is, maar toch verre achterstaat bij de verheven waardigheid van onze ziel, zo is ook de maatschappelijke structuur van de christengemeenschap, hoewel zij het merkteken draagt van de wijsheid van haar goddelijke Bouwheer, toch van lagere orde in vergelijking met de geestelijke gaven, waarmede de Kerk is uitgerust en waaruit zij leeft, en met de goddelijke bron van deze gaven.
De juiste verklaring van dit woord doet ons opnieuw beseffen, dat de Kerk, die als een in haar soort volmaakte gemeenschap moet worden beschouwd, niet enkel bestaat uit sociale en juridische elementen en factoren. Zij is namelijk verhevener dan alle andere menselijke gemeenschappen vgl: Sapientiae Christianae, 28[[[637|28]]] ; zij overtreft deze in dezelfde mate als de genade de natuur te boven gaat en het onsterfelijke uitsteekt boven het vergankelijke. vgl: Satis Cognitum, 69[[[638|69]]] Zeker, deze gemeenschappen, vooral de burgerlijke gemeenschap, mag men niet geringschatten; maar van de andere kant blijft de Kerk niet beperkt tot deze orde, zoals het samenstel van ons sterfelijk lichaam niet de gehele mens is. vgl: Satis Cognitum, 13[[[638|13]]] Want ofschoon de juridische factoren, die eveneens noodzakelijk zijn tot het instandhouden van het samenstel der Kerk, hun oorsprong vinden in de goddelijke door Christus geschonken instelling, en medewerken tot het bereiken van het hemelse doel, toch blijft datgene, waardoor de christelijke gemeenschap tot die rang is verheven, die iedere natuurlijke orde volstrekt te boven gaat, de Geest van onze Verlosser, die als bron van de genaden, gaven en alle charismata de Kerk voor altijd en op de innigste wijze vervult en in haar werkt. Immers, zoals ook het samenstel van ons sterfelijk lichaam een bewonderenswaardig werk van de Schepper is, maar toch verre achterstaat bij de verheven waardigheid van onze ziel, zo is ook de maatschappelijke structuur van de christengemeenschap, hoewel zij het merkteken draagt van de wijsheid van haar goddelijke Bouwheer, toch van lagere orde in vergelijking met de geestelijke gaven, waarmede de Kerk is uitgerust en waaruit zij leeft, en met de goddelijke bron van deze gaven.
Referenties naar alinea 62: 2
Lumen Gentium ->=geentekst=Tot de Romeinse Rota (1966) ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
63
Tot de Romeinse Rota (1966) ->=geentekst=
Opening van de 2e algemene conferentie van het Latijns Amerikaanse episcopaat ->=geentekst=
e. Twee valse voorstellingen omtrent de Kerk worden afgewezen
Uit hetgeen wij tot nu toe, eerbiedwaardige broeders, in ons schrijven hebben uiteengezet, blijkt vanzelf, dat degenen, die naar eigen goeddunken een verborgen en volstrekt onzichtbare Kerk aannemen, in ernstige dwaling verkeren; eveneens degenen, die haar beschouwen als een menselijke instelling met een zekere disciplinaire ordening en uitwendige ceremonies, maar die geen deel heeft aan hemels leven. vgl: Satis Cognitum, 13[[[638|13]]] Integendeel, zoals Christus, het hoofd en voorbeeld van de Kerk, "niet volledig is, als men in Hem slechts de zichtbare natuur beschouwt...., of enkel de goddelijke onzichtbare natuur..., want Hij is één uit beide en in beide naturen...: zo ook Zijn mystiek lichaam." Satis Cognitum, 13[[638|13]] Het Woord Gods heeft immers de lijdelijke menselijke natuur aangenomen, om de mens door het stichten van een zichtbare gemeenschap, die Hij met Zijn goddelijk Bloed heeft gewijd, "door Zijn zichtbare leiding tot het onzichtbare terug te roepen." q. 29, a. 4, ad 3[[1105]]
Uit hetgeen wij tot nu toe, eerbiedwaardige broeders, in ons schrijven hebben uiteengezet, blijkt vanzelf, dat degenen, die naar eigen goeddunken een verborgen en volstrekt onzichtbare Kerk aannemen, in ernstige dwaling verkeren; eveneens degenen, die haar beschouwen als een menselijke instelling met een zekere disciplinaire ordening en uitwendige ceremonies, maar die geen deel heeft aan hemels leven. vgl: Satis Cognitum, 13[[[638|13]]] Integendeel, zoals Christus, het hoofd en voorbeeld van de Kerk, "niet volledig is, als men in Hem slechts de zichtbare natuur beschouwt...., of enkel de goddelijke onzichtbare natuur..., want Hij is één uit beide en in beide naturen...: zo ook Zijn mystiek lichaam." Satis Cognitum, 13[[638|13]] Het Woord Gods heeft immers de lijdelijke menselijke natuur aangenomen, om de mens door het stichten van een zichtbare gemeenschap, die Hij met Zijn goddelijk Bloed heeft gewijd, "door Zijn zichtbare leiding tot het onzichtbare terug te roepen." q. 29, a. 4, ad 3[[1105]]
Referenties naar alinea 63: 3
Lumen Gentium ->=geentekst=Tot de Romeinse Rota (1966) ->=geentekst=
Opening van de 2e algemene conferentie van het Latijns Amerikaanse episcopaat ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
64
Opening van de 2e algemene conferentie van het Latijns Amerikaanse episcopaat ->=geentekst=
f. Rechtskerk en liefdekerk
Daarom betreuren en veroordelen wij ook de verderfelijke dwaling van hen, die zich een vals droombeeld van de Kerk vormen: een gemeenschap namelijk uit liefde geboren en door liefde gevoed, die volgens hen in tegenstelling staat met die andere, welke zij geringschattend de rechtskerk noemen. Ten onrechte voeren zij dit onderscheid in; want zij begrijpen niet, dat de goddelijke Verlosser juist daarom gewild heeft, dat de door Hem gestichte vereniging van mensen een in haar soort volkomen gemeenschap zou zijn, die met alle juridische en sociale elementen is toegerust, opdat zij nl. Zijn zaligmakend verlossingswerk hier op aarde zou bestendigen Pastor Aeternus, 1-3[[116|1-3]] ; en dat Hij haar met het oog op de verwerkelijking van datzelfde doel met de hemelse gaven en genaden van de Vertrooster-Geest verrijkt wilde zien. Want wel wilde de eeuwige Vader, dat zij zou zijn "het rijk van de Zoon Zijner liefde" (Kol. 1, 13)[b:Kol. 1, 13]; maar dan toch inderdaad een rijk, waarin namelijk alle gelovigen een volledige onderwerping van verstand en wil zouden beoefenen Dei Filius, 10-16[[115|10-16]] , en zich in de geest van nederige gehoorzaamheid zouden gelijkvormig maken aan Hem, die voor ons "gehoorzaam geworden is tot de dood." (Fil. 2, 8)[b:Fil. 2, 8] Er kan dus geen enkele werkelijke tegenstelling of strijd zijn tussen de onzichtbare zending van de Heilige Geest en het juridisch ambt van de herders en leraren, dat zij van Christus hebben ontvangen. Beide elementen immers vullen elkaar aan en vervolmaken elkaar - zoals in ons het lichaam en de ziel - en zij komen voort van één en dezelfde Zaligmaker, die niet alleen, toen Hij de goddelijke adem over de apostelen uitblies, zeide: "Ontvangt de Heilige Geest" (Joh. 20, 22)[b:Joh. 20, 22], maar ook duidelijk verklaarde: "Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u" (Joh. 20, 21)[b:Joh. 20, 21], en eveneens: "Wie u hoort, hoort Mij." (Lc. 10, 16)[b:Lc. 10, 16]
Daarom betreuren en veroordelen wij ook de verderfelijke dwaling van hen, die zich een vals droombeeld van de Kerk vormen: een gemeenschap namelijk uit liefde geboren en door liefde gevoed, die volgens hen in tegenstelling staat met die andere, welke zij geringschattend de rechtskerk noemen. Ten onrechte voeren zij dit onderscheid in; want zij begrijpen niet, dat de goddelijke Verlosser juist daarom gewild heeft, dat de door Hem gestichte vereniging van mensen een in haar soort volkomen gemeenschap zou zijn, die met alle juridische en sociale elementen is toegerust, opdat zij nl. Zijn zaligmakend verlossingswerk hier op aarde zou bestendigen Pastor Aeternus, 1-3[[116|1-3]] ; en dat Hij haar met het oog op de verwerkelijking van datzelfde doel met de hemelse gaven en genaden van de Vertrooster-Geest verrijkt wilde zien. Want wel wilde de eeuwige Vader, dat zij zou zijn "het rijk van de Zoon Zijner liefde" (Kol. 1, 13)[b:Kol. 1, 13]; maar dan toch inderdaad een rijk, waarin namelijk alle gelovigen een volledige onderwerping van verstand en wil zouden beoefenen Dei Filius, 10-16[[115|10-16]] , en zich in de geest van nederige gehoorzaamheid zouden gelijkvormig maken aan Hem, die voor ons "gehoorzaam geworden is tot de dood." (Fil. 2, 8)[b:Fil. 2, 8] Er kan dus geen enkele werkelijke tegenstelling of strijd zijn tussen de onzichtbare zending van de Heilige Geest en het juridisch ambt van de herders en leraren, dat zij van Christus hebben ontvangen. Beide elementen immers vullen elkaar aan en vervolmaken elkaar - zoals in ons het lichaam en de ziel - en zij komen voort van één en dezelfde Zaligmaker, die niet alleen, toen Hij de goddelijke adem over de apostelen uitblies, zeide: "Ontvangt de Heilige Geest" (Joh. 20, 22)[b:Joh. 20, 22], maar ook duidelijk verklaarde: "Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u" (Joh. 20, 21)[b:Joh. 20, 21], en eveneens: "Wie u hoort, hoort Mij." (Lc. 10, 16)[b:Lc. 10, 16]
Referenties naar alinea 64: 2
Lumen Gentium ->=geentekst=Opening van de 2e algemene conferentie van het Latijns Amerikaanse episcopaat ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
65
g. Het juiste oordeel over de menselijke zwakheden in de Kerk
Wanneer wij nu echter in de Kerk iets zien, waaruit de zwakheid van de menselijke natuur blijkt, is dit niet toe te schrijven aan haar juridische inrichting, maar veeleer aan de droevige geneigdheid tot het kwaad in de afzonderlijke personen. Deze zwakheden laat haar goddelijke Stichter, óók in de hoger geplaatste leden van Zijn mystiek lichaam, slechts daarom toe, opdat de deugd van schapen en herders zou worden beproefd, en in allen de verdiensten van het christelijk geloof vermeerderd. Want, zoals wij boven reeds zeiden, Christus wilde de zondaars niet uitgesloten zien uit de gemeenschap, die Hij stichtte. Wanneer dus sommige leden geestelijk ziek zijn, mag dat geen reden zijn om in onze liefde jegens de Kerk te verflauwen, maar veeleer moet dit een aansporing zijn om ons medelijden met haar ledematen inniger te maken.
Wanneer wij nu echter in de Kerk iets zien, waaruit de zwakheid van de menselijke natuur blijkt, is dit niet toe te schrijven aan haar juridische inrichting, maar veeleer aan de droevige geneigdheid tot het kwaad in de afzonderlijke personen. Deze zwakheden laat haar goddelijke Stichter, óók in de hoger geplaatste leden van Zijn mystiek lichaam, slechts daarom toe, opdat de deugd van schapen en herders zou worden beproefd, en in allen de verdiensten van het christelijk geloof vermeerderd. Want, zoals wij boven reeds zeiden, Christus wilde de zondaars niet uitgesloten zien uit de gemeenschap, die Hij stichtte. Wanneer dus sommige leden geestelijk ziek zijn, mag dat geen reden zijn om in onze liefde jegens de Kerk te verflauwen, maar veeleer moet dit een aansporing zijn om ons medelijden met haar ledematen inniger te maken.
Referenties naar alinea 65: 1
Opening van de 2e algemene conferentie van het Latijns Amerikaanse episcopaat ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
66
h. De ware, vlekkeloze schoonheid van de Kerk
Zeker, de Kerk, onze goede Moeder, straalt smetteloos in de sacramenten, waardoor zij kinderen voortbrengt en voedt; in haar geloof, dat zij te allen tijde ongerept bewaart; in haar heilige wetten, die zij allen oplegt, en in de evangelische raden waartoe zij aanspoort; ten slotte in de hemelse gaven en charismata, waardoor zij met onuitputtelijke vruchtbaarheid Dei Filius, 10-16[[115|10-16]] een ontelbare schare van martelaren, maagden en belijders verwekt. Maar men mag het haar niet aanrekenen, als sommigen van haar leden zwak of ziek zijn, in wier naam zij dagelijks tot God bidt: "Vergeef ons onze schuld", en aan wier geestelijke genezing zij onophoudelijk haar moederlijke en sterke zorgen wijdt.
Zeker, de Kerk, onze goede Moeder, straalt smetteloos in de sacramenten, waardoor zij kinderen voortbrengt en voedt; in haar geloof, dat zij te allen tijde ongerept bewaart; in haar heilige wetten, die zij allen oplegt, en in de evangelische raden waartoe zij aanspoort; ten slotte in de hemelse gaven en charismata, waardoor zij met onuitputtelijke vruchtbaarheid Dei Filius, 10-16[[115|10-16]] een ontelbare schare van martelaren, maagden en belijders verwekt. Maar men mag het haar niet aanrekenen, als sommigen van haar leden zwak of ziek zijn, in wier naam zij dagelijks tot God bidt: "Vergeef ons onze schuld", en aan wier geestelijke genezing zij onophoudelijk haar moederlijke en sterke zorgen wijdt.
Referenties naar alinea 66: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
67
i. Een ernstige conclusie uit dit punt
Wanneer wij dus het lichaam van Jezus Christus "mystiek" noemen, bevat de betekenis zelf van dit woord voor ons een ernstige vermaning, die in deze woorden van de heilige Leo als het ware een echo vindt: "Erken, o Christen, uw waardigheid, en wil niet, na deelgenoot te zijn geworden van de goddelijke natuur, op laffe wijze terugkeren tot uw vroeger onwaardig leven. Bedenk van welk Hoofd en van welk lichaam gij een lidmaat zijt." 21, 3; Migne PL 54, 192, 193[[913]]
Wanneer wij dus het lichaam van Jezus Christus "mystiek" noemen, bevat de betekenis zelf van dit woord voor ons een ernstige vermaning, die in deze woorden van de heilige Leo als het ware een echo vindt: "Erken, o Christen, uw waardigheid, en wil niet, na deelgenoot te zijn geworden van de goddelijke natuur, op laffe wijze terugkeren tot uw vroeger onwaardig leven. Bedenk van welk Hoofd en van welk lichaam gij een lidmaat zijt." 21, 3; Migne PL 54, 192, 193[[913]]
Referenties naar alinea 67: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 2 - De vereniging van de gelovigen met Christus
68
De moeilijkheid van dit onderwerp. De innigheid van die vereniging
Wij wensen hier, eerbiedwaardige broeders, op geheel bijzondere wijze te spreken over onze vereniging met Christus in het lichaam van de Kerk; een vereniging, die - zoals Augustinus met recht zegt vgl: 21, 8; Migne PL 42, 392[[[2087]]] - iets is van verborgen, goddelijke grootheid, en die juist daarom niet zelden door sommigen verkeerd wordt verstaan en uitgelegd. Op de eerste plaats is het duidelijk, dat zij zeer innig is: want de heilige boeken vergelijken haar niet alleen met de huwelijksband, met de levenseenheid tussen wijnstok en ranken, en met het samenstel van ons lichaam (Ef. 5, 22.23; Joh. 15, 1-5; Ef. 4, 16)[[b:Ef. 5, 22.23; Joh. 15, 1-5; Ef. 4, 16]]; maar beschrijven haar ook als zó innig, dat - overeenkomstig het woord van de Apostel: "Hij (Christus) is het hoofd van het lichaam der Kerk" (Kol. 1, 18)[b:Kol. 1, 18] -oude en door de Vaders onafgebroken overgeleverde getuigenissen ons leren, dat de goddelijke Verlosser met Zijn maatschappelijk lichaam slechts één enkele mystieke persoon vormt, of zoals Augustinus zegt:de gehele Christus. 17, 51 en 90, 2, 1; Migne PL 36, 154 en 37, 1159[[838]] Ja, onze Heiland zelf heeft in Zijn hogepriesterlijk gebed niet geaarzeld deze vereniging te vergelijken met die wonderbare eenheid, waardoor de Zoon in de Vader is en de Vader in de Zoon. (Joh. 17, 21-23)[[b:Joh. 17, 21-23]]
Wij wensen hier, eerbiedwaardige broeders, op geheel bijzondere wijze te spreken over onze vereniging met Christus in het lichaam van de Kerk; een vereniging, die - zoals Augustinus met recht zegt vgl: 21, 8; Migne PL 42, 392[[[2087]]] - iets is van verborgen, goddelijke grootheid, en die juist daarom niet zelden door sommigen verkeerd wordt verstaan en uitgelegd. Op de eerste plaats is het duidelijk, dat zij zeer innig is: want de heilige boeken vergelijken haar niet alleen met de huwelijksband, met de levenseenheid tussen wijnstok en ranken, en met het samenstel van ons lichaam (Ef. 5, 22.23; Joh. 15, 1-5; Ef. 4, 16)[[b:Ef. 5, 22.23; Joh. 15, 1-5; Ef. 4, 16]]; maar beschrijven haar ook als zó innig, dat - overeenkomstig het woord van de Apostel: "Hij (Christus) is het hoofd van het lichaam der Kerk" (Kol. 1, 18)[b:Kol. 1, 18] -oude en door de Vaders onafgebroken overgeleverde getuigenissen ons leren, dat de goddelijke Verlosser met Zijn maatschappelijk lichaam slechts één enkele mystieke persoon vormt, of zoals Augustinus zegt:de gehele Christus. 17, 51 en 90, 2, 1; Migne PL 36, 154 en 37, 1159[[838]] Ja, onze Heiland zelf heeft in Zijn hogepriesterlijk gebed niet geaarzeld deze vereniging te vergelijken met die wonderbare eenheid, waardoor de Zoon in de Vader is en de Vader in de Zoon. (Joh. 17, 21-23)[[b:Joh. 17, 21-23]]
Referenties naar alinea 68: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 - Maatschappelijke en juridische banden
69
Onze eenheid in Christus en met Christus berust allereerst op het feit, dat, daar de christelijke gemeenschap volgens de wil van haar Stichter een volmaakt maatschappelijk lichaam vormt, in haar een eenheid moet bestaan tussen alle ledematen, krachtens hun gemeenschappelijk streven naar één en hetzelfde doel. Maar naarmate het doel, waarop dat streven is gericht, edeler is, en naarmate de bron, waaruit dat streven ontspringt, goddelijker is, naar die mate is ongetwijfeld ook de eenheid verhevener. Welnu, het doel is het allerhoogste: namelijk de voortdurende heiliging van de leden van dat lichaam tot eer van God en van het Lam, dat is geslacht (Hand. 5, 12.13)[b:Hand. 5, 12.13]. Ook de bron is geheel goddelijk: niet slechts het raadsbesluit van de eeuwige Vader en de werkdadige wil van onze Verlosser, maar bovendien de inwendige bezieling en aandrift van de Heilige Geest in onze harten. Want als de mens zelf de geringste tot het heil dienstige daad niet stellen kan, tenzij in de Heilige Geest, hoe zouden dan talloze scharen uit alle geslachten en volkeren eendrachtig kunnen samenwerken tot de hoogste eer van de drie-ene God, tenzij door de kracht van Hem, die van de Vader en de Zoon voortkomt krachtens beider éne eeuwige liefde?
Referenties naar alinea 69: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
70
Daar echter, zoals wij boven zeiden, dit maatschappelijk lichaam van Christus volgens de wil van de Stichter zichtbaar moet zijn, moet de eensgezindheid van alle leden zich ook naar buiten tonen, zowel in de belijdenis van éénzelfde geloof en in de deelname aan dezelfde sacramenten en hetzelfde offer, als door het ijverig onderhouden van dezelfde wetten. Maar bovenal is het volstrekt noodzakelijk, dat er een opperste hoofd is, voor allen duidelijk zichtbaar, dat inspanning en samenwerking van allen kan richten op het voorgestelde doel: namelijk de plaatsbekleder van Jezus Christus op aarde. Want zoals onze goddelijke Verlosser de Vertrooster, de Geest van de waarheid, zond om in Zijn plaats de verborgen leiding van de Kerk op Zich te nemen (Joh. 14, 16.26)[[b:Joh. 14, 16.26]], zo heeft Hij aan Petrus en diens opvolgers bevolen op aarde in Zijn plaats het zichtbaar bestuur van de christelijke gemeenschap uit te oefenen.
Referenties naar alinea 70: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 - De goddelijke deugden
71
Deze juridische banden volstaan op zich reeds om de eenheid van iedere, ook de hoogste menselijke gemeenschap te overtreffen. Maar daaraan moet nog een andere grond van eenheid toegevoegd worden; die namelijk, welke voortvloeit uit de drie deugden, die ons allerinnigst met elkaar en met God verbinden:het christelijk geloof, de hoop en de liefde.
Referenties naar alinea 71: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
72
a. Het geloof
"Eén Heer, immers, en één geloof" (Ef. 4, 5)[b:Ef. 4, 5], vermaant ons de Apostel; dat geloof namelijk, waardoor wij de éne God aanhangen en Hem, die Hij gezonden heeft, Jezus Christus. (Joh. 17, 3)[[b:Joh. 17, 3]] Hoe nauw wij verder door dit geloof met God worden verbonden, leren ons de woorden van de leerling, die Jezus met bijzondere liefdebeminde: "Al wie belijdt, dat Jezus de Zoon van God is, in hem blijft God en hij blijft in God." (1 Joh. 4, 15)[b:1 Joh. 4, 15] En niet minder innig worden wij door dit christelijk geloof onderling en met ons goddelijk Hoofd verenigd. Want wij allen, die geloven en "dezelfde geest van geloof bezitten" (2 Kor. 4, 13)[b:2 Kor. 4, 13], wij worden door hetzelfde licht van Christus overstraald, door dezelfde spijs van Christus gevoed, door hetzelfde gezag en hetzelfde leerambt van Christus bestuurd. En als in ons allen dezelfde geest van geloof bloeit, dan "leven wij" allen ook eenzelfde leven "in het geloof aan de Zoon Gods, die ons heeft liefgehad en zichzelf voor ons heeft overgeleverd" (Gal. 2, 20)[[b:Gal. 2, 20]]; en dan zal Christus ons hoofd, die door het levend geloof in ons kwam en in onze harten woont (Ef. 3, 17)[[b:Ef. 3, 17]], de voltooier zijn van ons geloof, zoals Hij daarvan de oorsprong is. (Hebr. 12, 2)[[b:Hebr. 12, 2]]
"Eén Heer, immers, en één geloof" (Ef. 4, 5)[b:Ef. 4, 5], vermaant ons de Apostel; dat geloof namelijk, waardoor wij de éne God aanhangen en Hem, die Hij gezonden heeft, Jezus Christus. (Joh. 17, 3)[[b:Joh. 17, 3]] Hoe nauw wij verder door dit geloof met God worden verbonden, leren ons de woorden van de leerling, die Jezus met bijzondere liefdebeminde: "Al wie belijdt, dat Jezus de Zoon van God is, in hem blijft God en hij blijft in God." (1 Joh. 4, 15)[b:1 Joh. 4, 15] En niet minder innig worden wij door dit christelijk geloof onderling en met ons goddelijk Hoofd verenigd. Want wij allen, die geloven en "dezelfde geest van geloof bezitten" (2 Kor. 4, 13)[b:2 Kor. 4, 13], wij worden door hetzelfde licht van Christus overstraald, door dezelfde spijs van Christus gevoed, door hetzelfde gezag en hetzelfde leerambt van Christus bestuurd. En als in ons allen dezelfde geest van geloof bloeit, dan "leven wij" allen ook eenzelfde leven "in het geloof aan de Zoon Gods, die ons heeft liefgehad en zichzelf voor ons heeft overgeleverd" (Gal. 2, 20)[[b:Gal. 2, 20]]; en dan zal Christus ons hoofd, die door het levend geloof in ons kwam en in onze harten woont (Ef. 3, 17)[[b:Ef. 3, 17]], de voltooier zijn van ons geloof, zoals Hij daarvan de oorsprong is. (Hebr. 12, 2)[[b:Hebr. 12, 2]]
Referenties naar alinea 72: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
73
b. De hoop
Maar zoals wij hier op aarde door het geloof God aanhangen als de bron van de waarheid, zo verlangen wij naar Hem door de christelijke deugd van hoop als naar de bron van zaligheid, "in de verwachting van de zalige hoop en van de openbaring der glorie van onze grote God." (Tit. 2, 13)[b:Tit. 2, 13] Met het oog op dit gemeenschappelijk verlangen naar het hemels rijk, waardoor wij hier geen blijvende woonplaats willen hebben, maar de toekomstige zoeken (Hebr. 13, 14)[[b:Hebr. 13, 14]], en naar de hemelse glorie hunkeren, met het oog daarop aarzelde de Apostel van de heidenen niet te zeggen: "Eén lichaam en één Geest, zoals ge geroepen zijt in één hoop als bekroning van uw roeping" (Ef. 4, 4)[b:Ef. 4, 4]; ja zelfs, Christus leeft in onze harten als hoop op de glorie. (Kol. 1, 27)[[b:Kol. 1, 27]]
Maar zoals wij hier op aarde door het geloof God aanhangen als de bron van de waarheid, zo verlangen wij naar Hem door de christelijke deugd van hoop als naar de bron van zaligheid, "in de verwachting van de zalige hoop en van de openbaring der glorie van onze grote God." (Tit. 2, 13)[b:Tit. 2, 13] Met het oog op dit gemeenschappelijk verlangen naar het hemels rijk, waardoor wij hier geen blijvende woonplaats willen hebben, maar de toekomstige zoeken (Hebr. 13, 14)[[b:Hebr. 13, 14]], en naar de hemelse glorie hunkeren, met het oog daarop aarzelde de Apostel van de heidenen niet te zeggen: "Eén lichaam en één Geest, zoals ge geroepen zijt in één hoop als bekroning van uw roeping" (Ef. 4, 4)[b:Ef. 4, 4]; ja zelfs, Christus leeft in onze harten als hoop op de glorie. (Kol. 1, 27)[[b:Kol. 1, 27]]
Referenties naar alinea 73: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
74
c. De liefde tot God en tot Christus
Maar al zijn de banden van geloof en hoop, waardoor wij met onze goddelijke Verlosser in Zijn mystiek lichaam worden verenigd, van groot gewicht en van het hoogste belang, zeker zijn de banden van de liefde niet minder gewichtig en machtig. Want als reeds in de natuur de liefde, waaruit de ware vriendschap voortkomt, iets zeer voortreffelijks is; wat dan te zeggen van die bovennatuurlijke liefde, die door God zelf in onze zielen wordt ingestort? "God is liefde en wie in de liefde blijft, blijft in God en God in hem." (1 Joh. 4, 16)[b:1 Joh. 4, 16] Krachtens een door God zelf gestelde wet bewerkt deze liefde, dat Hij als het ware verplicht is uit wederliefde neder te dalen in ons, die Hem beminnen, volgens het woord: "Indien iemand Mij bemint,... zal ook de Vader hem beminnen, en Wij zullen tot hem komen en ons verblijf bij hem nemen." (Joh. 14, 23)[b:Joh. 14, 23] De liefde dus verenigt ons nauwer dan enige andere deugd met Christus. Door haar hemelse gloed ontstoken hebben vele kinderen van de Kerk met blijdschap voor Hem versmading verduurd en tot aan hun laatste ademtocht en het vergieten van hun bloed alles, hoe hard ook, Zegevierend voor Hem verdragen. Daarom spoort onze goddelijke Verlosser ons met alle nadruk aan: "Blijft in Mijn liefde." En omdat de liefde leeg en ijdel is, zo zij zich niet toont en in zekere zin werkelijkheid wordt door goede daden, daarom voegt Hij er onmiddellijk aan toe: "Als gij Mijn geboden onderhoudt, zult ge in Mijn liefde blijven, zoals ook Ik de geboden van Mijn Vader onderhouden heb en in Zijn liefde blijf." (Joh. 15, 9)[b:Joh. 15, 9]
Maar al zijn de banden van geloof en hoop, waardoor wij met onze goddelijke Verlosser in Zijn mystiek lichaam worden verenigd, van groot gewicht en van het hoogste belang, zeker zijn de banden van de liefde niet minder gewichtig en machtig. Want als reeds in de natuur de liefde, waaruit de ware vriendschap voortkomt, iets zeer voortreffelijks is; wat dan te zeggen van die bovennatuurlijke liefde, die door God zelf in onze zielen wordt ingestort? "God is liefde en wie in de liefde blijft, blijft in God en God in hem." (1 Joh. 4, 16)[b:1 Joh. 4, 16] Krachtens een door God zelf gestelde wet bewerkt deze liefde, dat Hij als het ware verplicht is uit wederliefde neder te dalen in ons, die Hem beminnen, volgens het woord: "Indien iemand Mij bemint,... zal ook de Vader hem beminnen, en Wij zullen tot hem komen en ons verblijf bij hem nemen." (Joh. 14, 23)[b:Joh. 14, 23] De liefde dus verenigt ons nauwer dan enige andere deugd met Christus. Door haar hemelse gloed ontstoken hebben vele kinderen van de Kerk met blijdschap voor Hem versmading verduurd en tot aan hun laatste ademtocht en het vergieten van hun bloed alles, hoe hard ook, Zegevierend voor Hem verdragen. Daarom spoort onze goddelijke Verlosser ons met alle nadruk aan: "Blijft in Mijn liefde." En omdat de liefde leeg en ijdel is, zo zij zich niet toont en in zekere zin werkelijkheid wordt door goede daden, daarom voegt Hij er onmiddellijk aan toe: "Als gij Mijn geboden onderhoudt, zult ge in Mijn liefde blijven, zoals ook Ik de geboden van Mijn Vader onderhouden heb en in Zijn liefde blijf." (Joh. 15, 9)[b:Joh. 15, 9]
Referenties naar alinea 74: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 - De naastenliefde
75
Doch aan deze liefde jegens God en jegens Christus moet de liefde jegens de naasten beantwoorden. Want hoe kunnen wij verzekeren onze goddelijke Verlosser te beminnen, indien wij hen haten, die Hij door Zijn kostbaar Bloed heeft verlost om hen ledematen te maken van Zijn mystieke lichaam? Daarom vermaant ons de apostel, die meer dan de anderen door Jezus werd bemind: "Zo iemand zegt: Ik heb God lief, maar zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Wie immers zijn broeder niet bemint, die hij ziet, hoe kan hij God, die hij niet ziet, liefhebben? En dit gebod hebben wij van God, dat wie God bemint, ook zijn broeder moet beminnen." (1 Joh. 4, 20.21)[b:1 Joh. 4, 20.21] Ja, het staat vast, dat wij des te meer met God en met Christus verenigd zullen zijn, naarmate wij inniger elkanders ledematen worden (Rom. 12, 5)[b:Rom. 12, 5], voor elkander bezorgd (1 Kor. 12, 25)[b:1 Kor. 12, 25]; gelijk het ook vast staat, dat wij des te meer met elkaar verenigd en door liefde verbonden zullen zijn, naarmate wij door vuriger liefde met God en met ons goddelijk Hoofd zijn verenigd.
Referenties naar alinea 75: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 - Christus omvat ons met oneindige kennis en eeuwige liefde
76
Vóór het begin van de wereld reeds heeft ons de eengeboren Zoon van God in Zijn eeuwige en oneindige kennis en liefde omhelsd. Om die liefde op zichtbare en wondere wijze te openbaren, heeft Hij onze natuur in de hypostatische vereniging aangenomen; zodat,gelijk Maximus van Turijn met bekoorlijke eenvoud bemerkt: "in Christus ons eigen vlees ons liefheeft." 29; Migne PL 57, 594[[2096]]
Referenties naar alinea 76: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
77
Deze liefdevolle kennis, waarmee vanaf het eerste ogenblik van Zijn menswording de goddelijke Verlosser ons omvatte, gaat alle inspanning en vermogens van de menselijke geest te boven, want krachtens de zalige aanschouwing, die Hij, nauwelijks in de schoot van de Moeder Gods ontvangen, genoot, staan alle ledematen van het mystieke lichaam Hem voortdurend en altijd voor de geest, en omhelst Hij hen allen met Zijn heilbrengende liefde. O wondere gunst van goddelijke goedheid; o onschatbaar plan van onmetelijke liefde! In de kribbe, aan het kruis, in de eeuwige heerlijkheid van de Vader omvat Christus met Zijn kennis en liefde alle leden van de Kerk veel helderder en veel inniger dan een moeder het kind in haar schoot of dan iemand zichzelf kent en bemint.
Referenties naar alinea 77: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 - De Kerk: de volheid van Christus
78
Presbyterorum Ordinis ->=geentekst=
Uit wat wij gezegd hebben is duidelijk, eerbiedwaardige broeders, waarom de Apostel Paulus zo vaak schrijft, dat Christus in ons is en wij in Christus. Dit wordt nog door een diepere reden bevestigd. Want, zoals wij boven uitvoerig uiteenzetten, is Christus in ons door Zijn Geest, die Hij ons meedeelt, en door wie Hij zó in ons werkt, dat alle werkingen van de Heilige Geest in de zielen ook moeten worden beschouwd als door Christus verricht. cap. 2, lect. 5[[3049]] "Wie de Geest van Christus niet heeft", zegt de Apostel, "behoort Hem niet toe: maar zo Christus in u is,... leeft de geest omwille van de gerechtigheid." (Rom. 8, 9.10)[b:Rom. 8, 9.10]
Referenties naar alinea 78: 2
Lumen Gentium ->=geentekst=Presbyterorum Ordinis ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 6 - De inwoning van de Heilige Geest
79
Instructio de musica sacra et sacra liturgia ->=geentekst=
Christus en de Kerk ->=geentekst=
Deze mededeling van de Geest, van Christus heeft tot gevolg, dat alle gaven, deugden en charismata, die op uitmuntende wijze en in de rijkste mate in het Hoofd als in de werkoorzaak vervat zijn, in alle leden van de Kerk uitstromen en in hen volgens de plaats, die zij in het mystieke lichaam van Jezus Christus innemen, voortdurend tot grotere volmaaktheid komen. Hierdoor wordt de Kerk als het ware de volheid en de aanvulling van de Verlosser en wordt Christus in alles in de Kerk in zekere zin vervolledigd. cap. 1, lect. 8[[3049]] Hiermede komen wij aan de reden, waarom, volgens de boven aangestipte opvatting van Augustinus, het mystieke hoofd, dat Christus is, en de Kerk, die als een andere Christus hier op aarde Zijn plaats inneemt, één nieuwe mens vormen in wie bij de voortzetting van het verlossingswerk van het kruis hemel en aarde worden verenigd: namelijk Christus, hoofd en lichaam, de gehele Christus.
Referenties naar alinea 79: 3
Lumen Gentium ->=geentekst=Instructio de musica sacra et sacra liturgia ->=geentekst=
Christus en de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
80
a. Het begrip van deze leer is moeilijk; studie, mits met voorzichtigheid, is nuttig; vaststaande beginselen daarbij
Zeker, wij zijn ons welbewust, dat het begrip en de uitleg van deze leer over onze eenheid met de goddelijke Verlosser en vooral over de inwoning van de Heilige Geest in de zielen worden bemoeilijkt door vele duistere punten, die deze verborgen leer ten gevolge van de zwakheid van de zoekende geest als met nevels omhullen. Maar wij weten ook, dat uit de juiste en ijverige bestudering van deze dingen uit de wrijving der meningen en de botsing der ideeën - als ten minste dat onderzoek wordt geleid door liefde en waarheid en aan de Kerk verschuldigde volgzaamheid -, een kostbaar licht straalt, waardoor ook in de gewijde wetenschappen een werkelijke vooruitgang mogelijk wordt. Geenszins dus keuren wij de pogingen af van hen, die langs verschillende wegen trachten door te dringen tot dit verheven geheim van onze wonderbare vereniging met Christus en het naar vermogen toe te lichten. Maar, willen zij niet afdwalen van de zuivere leer en van het onderricht van de Kerk, dan moeten allen hierin overeenstemmen en dit onwrikbaar vasthouden: te verwerpen is iedere opvatting van deze mystieke vereniging, die de gelovigen op een of andere wijze zo verheft boven de orde der geschapen dingen en hen wederrechtelijk zo in het goddelijke doet binnendringen, dat ook slechts één attribuut van de eeuwige Godheid aan hen als eigen zou kunnen worden toegeschreven. En bovendien moeten zij als volkomen zeker vasthouden, dat in deze vraagstukken alles moet worden beschouwd als aan de allerheiligste Drie-eenheid gemeen, in zover het namelijk op God als op de hoogste werkoorzaak betrekking heeft.
Zeker, wij zijn ons welbewust, dat het begrip en de uitleg van deze leer over onze eenheid met de goddelijke Verlosser en vooral over de inwoning van de Heilige Geest in de zielen worden bemoeilijkt door vele duistere punten, die deze verborgen leer ten gevolge van de zwakheid van de zoekende geest als met nevels omhullen. Maar wij weten ook, dat uit de juiste en ijverige bestudering van deze dingen uit de wrijving der meningen en de botsing der ideeën - als ten minste dat onderzoek wordt geleid door liefde en waarheid en aan de Kerk verschuldigde volgzaamheid -, een kostbaar licht straalt, waardoor ook in de gewijde wetenschappen een werkelijke vooruitgang mogelijk wordt. Geenszins dus keuren wij de pogingen af van hen, die langs verschillende wegen trachten door te dringen tot dit verheven geheim van onze wonderbare vereniging met Christus en het naar vermogen toe te lichten. Maar, willen zij niet afdwalen van de zuivere leer en van het onderricht van de Kerk, dan moeten allen hierin overeenstemmen en dit onwrikbaar vasthouden: te verwerpen is iedere opvatting van deze mystieke vereniging, die de gelovigen op een of andere wijze zo verheft boven de orde der geschapen dingen en hen wederrechtelijk zo in het goddelijke doet binnendringen, dat ook slechts één attribuut van de eeuwige Godheid aan hen als eigen zou kunnen worden toegeschreven. En bovendien moeten zij als volkomen zeker vasthouden, dat in deze vraagstukken alles moet worden beschouwd als aan de allerheiligste Drie-eenheid gemeen, in zover het namelijk op God als op de hoogste werkoorzaak betrekking heeft.
Referenties naar alinea 80: 1
Instructio de musica sacra et sacra liturgia ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
81
b. Het gaat over een geheim. De ware methode
Ook moeten zij niet vergeten, dat hier sprake is van een verborgen geheim, dat wij in deze aardse ballingschap nooit van alle sluiers kunnen ontdoen of geheel doorschouwen of met menselijke woorden uitdrukken. Terecht wordt gezegd, dat de goddelijke Personen in de ziel wonen, in zover zij in de redelijke wezens op onnaspeurlijke wijze tegenwoordig zijn en door hen in kennis en liefde worden bereikt Summa Theologiae, Prima Parsq. 43 a. 3[[t:ia q. 43 a. 3]]; maar de wijze, waarop dit geschiedt, gaat alle natuur te boven en is volstrekt innig en enig. Om het begrip daarvan althans enigszins te benaderen, mag men niet de weg verwaarlozen, die door het Vaticaans Concilie Dei Filius, 17-22[[115|17-22]] , in deze dingen met aandrang wordt aanbevolen en die, om licht te vinden althans voor enig inzicht in Gods verborgen mysteries, deze geheimen met elkaar en met het laatste doel, waarop zij gericht zijn, vergelijkt.
Terecht heeft daarom onze wijze voorganger Leo XIII z.g., toen hij sprak over onze vereniging met Christus en over de inwoning van de goddelijke Vertrooster in onze zielen, de ogen gericht op die zalige hemelse aanschouwing, waarin deze geheimzinnige vereniging eenmaal haar volkomen en volmaakte vervulling zal vinden. "Deze wonderbare verbondenheid", zo zeide hij, "die inwoning genoemd wordt, verschilt alleen in toestand of staat van die, waardoor God de zaligen in de hemel omsluit." Divinum Illud Munus, 46[[622|46]] Die aanschouwing zal ons, wanneer de ogen van onze geest door het hemels licht zijn versterkt, in staat stellen op volstrekt onuitsprekelijke wijze de Vader, de Zoon en de Heilige Geest te aanschouwen en getuigen te zijn van het voortkomen der goddelijke Personen, en zij zal ons vervullen met een zalige blijdschap, gelijkend op de vreugde, die het geluk uitmaakt van de allerheiligste en ondeelbare Drievuldigheid.
Ook moeten zij niet vergeten, dat hier sprake is van een verborgen geheim, dat wij in deze aardse ballingschap nooit van alle sluiers kunnen ontdoen of geheel doorschouwen of met menselijke woorden uitdrukken. Terecht wordt gezegd, dat de goddelijke Personen in de ziel wonen, in zover zij in de redelijke wezens op onnaspeurlijke wijze tegenwoordig zijn en door hen in kennis en liefde worden bereikt Summa Theologiae, Prima Parsq. 43 a. 3[[t:ia q. 43 a. 3]]; maar de wijze, waarop dit geschiedt, gaat alle natuur te boven en is volstrekt innig en enig. Om het begrip daarvan althans enigszins te benaderen, mag men niet de weg verwaarlozen, die door het Vaticaans Concilie Dei Filius, 17-22[[115|17-22]] , in deze dingen met aandrang wordt aanbevolen en die, om licht te vinden althans voor enig inzicht in Gods verborgen mysteries, deze geheimen met elkaar en met het laatste doel, waarop zij gericht zijn, vergelijkt.
Terecht heeft daarom onze wijze voorganger Leo XIII z.g., toen hij sprak over onze vereniging met Christus en over de inwoning van de goddelijke Vertrooster in onze zielen, de ogen gericht op die zalige hemelse aanschouwing, waarin deze geheimzinnige vereniging eenmaal haar volkomen en volmaakte vervulling zal vinden. "Deze wonderbare verbondenheid", zo zeide hij, "die inwoning genoemd wordt, verschilt alleen in toestand of staat van die, waardoor God de zaligen in de hemel omsluit." Divinum Illud Munus, 46[[622|46]] Die aanschouwing zal ons, wanneer de ogen van onze geest door het hemels licht zijn versterkt, in staat stellen op volstrekt onuitsprekelijke wijze de Vader, de Zoon en de Heilige Geest te aanschouwen en getuigen te zijn van het voortkomen der goddelijke Personen, en zij zal ons vervullen met een zalige blijdschap, gelijkend op de vreugde, die het geluk uitmaakt van de allerheiligste en ondeelbare Drievuldigheid.
Referenties naar alinea 81: 1
Instructio de musica sacra et sacra liturgia ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 7 - De Eucharistie: teken van eenheid
82
Maar het komt ons voor, dat alles wat wij tot hier toe hebben uiteengezet over de innige vereniging van het mystieke lichaam van Christus met het Hoofd, onvolledig zou zijn, indien wij hier ten minste niet een weinig aan toevoegden over de H. Eucharistie, waardoor deze vereniging hier op aarde als het ware haar hoogtepunt bereikt.
Referenties naar alinea 82: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
83
Christus onze Heer immers heeft gewild, dat deze wonderbare en nooit volprezen band, die ons met elkander en met ons goddelijk Hoofd verenigt, op bijzondere wijze aan de gelovigen zou worden aangeduid door het eucharistisch offer. Want daar nemen de bedienaars niet slechts de plaats in van onze Verlosser, doch ook van geheel het mystieke lichaam en van de afzonderlijke gelovigen; en de gelovigen zelf, in gemeenschap van verlangens en gebeden innig met de priester verbonden, dragen daar door diens handen aan de eeuwige Vader het onbevlekte Lam op, dat door de woorden van de priester alleen op het altaar tegenwoordig is als een welgevallig offer van lof en verzoening voor de noden van geheel de Kerk. En evenals onze goddelijke Verlosser, stervend aan het kruis, Zichzelf als het hoofd van geheel het menselijk geslacht aan de eeuwige Vader heeft opgedragen, zo draagt Hij "in deze reine offerande" (Mal. 1, 11)[b:Mal. 1, 11] aan de hemelse Vader niet slechts Zichzelf op als hoofd van de Kerk, maar in Zich ook Zijn mystieke ledematen, die Hij immers allen, zelfs de zwaksten en gebrekkigsten, liefdevol in Zijn hart sluit.
Referenties naar alinea 83: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
84
Het sacrament van de Eucharistie op zijn beurt, dat een levendige en wonderbare afbeelding biedt van de eenheid der Kerk - het brood immers, dat wordt geconsacreerd, wordt uit vele graankorrels tot één vgl: 9, 4[[[1657]]], schenkt ons de oorsprong zelf van de hemelse genaden, opdat wij uit Hem die liefdegeest zouden putten, waardoor wij niet langer ons eigen leven, maar dat van Christus leven, en in alle leden van Zijn maatschappelijk lichaam onze Verlosser zelf beminnen.
Referenties naar alinea 84: 1
Compendium Eucharisticum ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
85
Als er dus in onze treurige en bange tijden velen zijn, die Christus, de onder de eucharistische gedaanten verborgen Heer, zo trouw aanhangen, dat noch kwelling, noch benauwdheid, noch honger of naaktheid, noch gevaren of vervolging of het zwaard hen van Zijn liefde kunnen scheiden (Rom. 8, 35)[[b:Rom. 8, 35]], dan zal ongetwijfeld de heilige Tafel, waarvan door de beschikking van Gods Voorzienigheid juist in deze tijden het veelvuldig en vroegtijdig gebruik weer in zwang kwam, ook de bron van kracht kunnen worden, die niet zelden christelijke helden kan verwekken en voeden.
Referenties naar alinea 85: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 3 - Herderlijke opwekking
- HOOFDSTUK 1 - Dwalingen omtrent het geestelijk leven
86
Indien de gelovigen, eerbiedwaardige broeders, dit alles juist en godvruchtig verstaan en getrouw indachtig zijn, dan zullen zij zich gemakkelijker kunnen hoeden voor die dwalingen, die zijn voortgekomen uit het feit, dat sommigen bij het bestuderen van dit moeilijk vraagstuk slechts hun eigen willekeur volgden,niet zonder groot gevaar voor het katholieke geloof en ernstige verwarring in de zielen.
Referenties naar alinea 86: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 - Vals mysticisme
87
Want omdat sommigen niet genoeg bedenken, dat de Apostel Paulus in deze dingen slechts overdrachtelijk spreekt en niet voldoende onderscheid maken tussen de eigenschappen van een fysiek, een zedelijk en een mystiek lichaam - een onderscheid, dat toch volstrekt noodzakelijk is -, komen zij tot een onjuiste en valse opvatting van onze eenheid met Christus. Zij willen namelijk de goddelijke Verlosser en de leden van de Kerk tot één fysieke persoon laten samenvloeien en versmelten; en door aan de mensen goddelijke eigenschappen toe te kennen maken zij Christus de Heer onderhevig aan menselijke dwalingen en geneigdheid tot het kwaad. Deze bedrieglijke leer is niet alleen geheel vreemd aan het katholiek geloof en de leer van de heilige Vaders, maar is ook in strijd met de bedoeling en de opvatting van de Apostel van de heidenen, die, hoewel hij Christus en Zijn mystiek lichaam in een wondere verbinding samenbrengt, beiden toch ook tegenover elkander stelt als de bruidegom tegenover de bruid. (Ef. 5, 22.23)[[b:Ef. 5, 22.23]]
Referenties naar alinea 87: 1
Mediator Dei et hominum ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 - Vals quiëtisme
88
Niet minder in strijd met de waarheid is de gevaarlijke dwaling, die uit de verborgen vereniging van ons allen met Christus een ongezond quiëtisme wil afleiden; waardoor namelijk het gehele geestelijk leven der christenen en hun vooruitgang in de deugd uitsluitend aan de werking van de goddelijke Geest wordt toegeschreven, met verwaarlozing en uitsluiting van de door ons te geven medewerking, die met de genade moet samengaan en haar als het ware behulpzaam zijn. Zeker, niemand ontkent, dat de Heilige Geest van Jezus Christus de enige bron is, waaruit alle hemelse kracht uitstroomt in de Kerk en haar leden. Want, zoals de psalmist zegt: "Genade en glorie geeft de Heer." (Ps. 83, 12)[b:Ps. 83, 12] Maar dat de mensen in de werken van heiligheid standvastig volharden, dat zij opgewekt vooruitgaan in genade en deugd, dat zij eindelijk niet alleen zelf met alle kracht streven naar de top der christelijke volmaaktheid, doch ook anderen zoveel mogelijk daartoe opwekken, dat alles wil de goddelijke Geest slechts bewerken, als ook de mensen door dagelijkse ijverige toeleg hun deel bijdragen. "God geeft Zijn weldaden", zegt Ambrosius, "niet aan de slapers, maar aan de waakzamen." 4, 49; Migne PL 15, 1626[[852]] Want als in ons sterfelijk lichaam de ledematen worden gesterkt en ontwikkeld door onafgebroken oefening, dan is dit nog veel meer het geval in het maatschappelijk lichaam van Jezus Christus, waarin ieder lid zijn eigen vrijheid, verantwoordelijkheid en taak heeft. Daarom aarzelde hij, die zeide: "Ik zelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij" (Gal. 2, 20)[b:Gal. 2, 20], ook niet te verzekeren: "Zijn (dat is Gods) genade is in mij niet ijdel geweest, maar meer dan zij allen heb ik gezwoegd; doch niet ik, maar de genade Gods met mij." (1 Kor. 15, 10)[b:1 Kor. 15, 10] Het is dan ook volkomen duidelijk, dat die bedrieglijke leerstellingen het geheim, waarover wij handelen, ergerlijk misbruiken, niet tot de geestelijke vooruitgang der gelovigen, maar tot hun verderf.
Referenties naar alinea 88: 1
Mediator Dei et hominum ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 - Dwalingen omtrent de Biecht
89
Sacerdotii Nostri primordia ->=geentekst=
In het Phoenix Park te Dublin ->=geentekst=
Sacramentum paenitentiae ->=geentekst=
Ditzelfde is te zeggen van de opvattingen van hen, die beweren, dat men geen grote waarde moet hechten aan de veelvuldige Biecht van dagelijkse zonden, daar belangrijker is de algemene belijdenis van zonden, die de bruid van Christus met haar kinderen, die in de Heer met haar verenigd zijn, iedere dag verricht bij monde van de priesters, als dezen het altaar gaan bestijgen. Voorzeker, zoals gij weet, eerbiedwaardige broeders, kunnen deze dagelijkse fouten op vele en loffelijke wijzen worden goedgemaakt; maar wij willen, dat allen, om tot een iedere dag vuriger vooruitgang op het pad der deugd te geraken, dat vrome en niet zonder ingeving van de Heilige Geest in de Kerk ingevoerde gebruik van de veelvuldige biecht zeer ter harte nemen. Want daardoor groeit de echte zelfkennis, neemt de christelijke nederigheid toe, wordt het zedenbederf uitgeroeid, wordt weerstand geboden aan nalatigheid en lauwheid, wordt het geweten gelouterd en de wil gesterkt; daardoor vinden de zielen een heilzame leiding en wordt de genade uit kracht van het sacrament zelf vermeerderd. Zij dus, die onder de jeugdige rangen van de clerus de hoogschatting voor de veelvuldige Biecht verzwakken en verminderen, moeten wel weten, dat hun handelwijze vreemd is aan de geest van Christus en allernoodlottigst voor het mystieke lichaam van onze Heiland.
Referenties naar alinea 89: 4
Sacerdotii Nostri primordia ->=geentekst=Sacerdotii Nostri primordia ->=geentekst=
In het Phoenix Park te Dublin ->=geentekst=
Sacramentum paenitentiae ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 - Dwalingen omtrent het gebed
90
a. Omtrent privaat en openbaar gebed
Sommigen ontzeggen bovendien aan onze gebeden alle werkelijke smekende kracht, of trachten in de geest van de mensen de opvatting ingang te doen vinden, dat de smeekbeden, die ieder persoonlijk tot God richt, van weinig belang zijn, daar werkelijke kracht alleen toekomt aan de openbare, in naam van de Kerk verrichte gebeden, die immers komen van Christus' mystiek lichaam. Ten onrechte: want de goddelijke Verlosser is niet slechts met Zijn Kerk, als met Zijn veelgeliefde bruid, innig verenigd, maar in haar ook met de ziel van iedere gelovige, met wie Hij vurig verlangt zich, vooral na de H. Communie, intiem te onderhouden. En hoewel het openbaar gebed, als uitgaand van onze moeder de Kerk, krachtens de verheven waardigheid van de bruid van Christus iedere andere wijze van bidden overtreft, toch zijn ook alle andere, zelfs de meest individuele gebeden niet zonder waardigheid en kracht, en dragen ook zij niet weinig bij tot het welzijn van het gehele mystieke lichaam, waarin immers niets goeds door de afzonderlijke leden kan worden verricht, dat niet krachtens de gemeenschap der heiligen zijn terugslag heeft op het heil van allen. Het is ook de afzonderlijke mensen, omdat zij leden zijn van het mystieke lichaam, niet verboden, voor zichzelf bijzondere, ook tijdelijke, gunsten te vragen, als zij daarbij de aan de goddelijke wil verschuldigde onderwerping in acht nemen; zij blijven immers zelfstandige personen, ieder met zijn eigen behoeften. vgl: Summa Theologiae Secunda Secundaeq. 83 a. 5[[[t:II-II q. 83, a. 5 + a. 6]]] Hoe grote waarde ten slotte allen moeten hechten aan de overweging van de hemelse waarheden, blijkt niet alleen uit de kerkelijke documenten, maar bovendien uit de gewoonte en het voorbeeld van alle heiligen.
Sommigen ontzeggen bovendien aan onze gebeden alle werkelijke smekende kracht, of trachten in de geest van de mensen de opvatting ingang te doen vinden, dat de smeekbeden, die ieder persoonlijk tot God richt, van weinig belang zijn, daar werkelijke kracht alleen toekomt aan de openbare, in naam van de Kerk verrichte gebeden, die immers komen van Christus' mystiek lichaam. Ten onrechte: want de goddelijke Verlosser is niet slechts met Zijn Kerk, als met Zijn veelgeliefde bruid, innig verenigd, maar in haar ook met de ziel van iedere gelovige, met wie Hij vurig verlangt zich, vooral na de H. Communie, intiem te onderhouden. En hoewel het openbaar gebed, als uitgaand van onze moeder de Kerk, krachtens de verheven waardigheid van de bruid van Christus iedere andere wijze van bidden overtreft, toch zijn ook alle andere, zelfs de meest individuele gebeden niet zonder waardigheid en kracht, en dragen ook zij niet weinig bij tot het welzijn van het gehele mystieke lichaam, waarin immers niets goeds door de afzonderlijke leden kan worden verricht, dat niet krachtens de gemeenschap der heiligen zijn terugslag heeft op het heil van allen. Het is ook de afzonderlijke mensen, omdat zij leden zijn van het mystieke lichaam, niet verboden, voor zichzelf bijzondere, ook tijdelijke, gunsten te vragen, als zij daarbij de aan de goddelijke wil verschuldigde onderwerping in acht nemen; zij blijven immers zelfstandige personen, ieder met zijn eigen behoeften. vgl: Summa Theologiae Secunda Secundaeq. 83 a. 5[[[t:II-II q. 83, a. 5 + a. 6]]] Hoe grote waarde ten slotte allen moeten hechten aan de overweging van de hemelse waarheden, blijkt niet alleen uit de kerkelijke documenten, maar bovendien uit de gewoonte en het voorbeeld van alle heiligen.
Referenties naar alinea 90: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
91
b. Omtrent het gebed tot Christus
Ten slotte zijn er, die zeggen, dat onze gebeden gericht moeten zijn niet tot de persoon van Jezus Christus, maar veeleer door Christus tot God of tot de eeuwige Vader, daar onze Zaligmaker als hoofd van Zijn mystiek lichaam uitsluitend als "middelaar van God en de mensen" (1 Tim. 2, 5)[b:1 Tim. 2, 5] moet worden beschouwd. Doch dit is niet alleen strijdig met de geest van de Kerk en met de gewoonte der christenen, maar ook met de waarheid zelf. Want, om nauwkeurig te spreken, Christus is Hoofd van de Kerk volgens de beide naturen tezamen q. 29, a. 4, c[[1105]]; en bovendien heeft Hijzelf plechtig verzekerd: "Als ge Mij iets vraagt in Mijn naam, dan zal Ik het doen." (Joh. 14, 14)[b:Joh. 14, 14] En hoewel vooral in het eucharistisch offer de gebeden over het algemeen worden gericht tot de eeuwige Vader door Zijn eengeboren Zoon - omdat Christus daar tegelijk priester en offer is en op bijzondere wijze de rol van middelaar vervult -, toch bidt de Kerk niet zelden, ook in het misoffer zelf, tot de goddelijke Verlosser. Het moet immers voor alle gelovigen vaststaan, dat de mens Christus zelf de Zoon Gods, God zelf is. En terwijl zo de strijdende Kerk het vlekkeloze Lam en de heilige Hostie aanbidt, antwoordt zij als het ware op de stem van de zegepralende Kerk, die zonder ophouden zingt: "aan Hem, die zetelt op de troon, en aan het Lam zij lof, en eer en glorie en macht in de eeuwen der eeuwen." (Openb. 5, 13)[b:Openb. 5, 13]
Ten slotte zijn er, die zeggen, dat onze gebeden gericht moeten zijn niet tot de persoon van Jezus Christus, maar veeleer door Christus tot God of tot de eeuwige Vader, daar onze Zaligmaker als hoofd van Zijn mystiek lichaam uitsluitend als "middelaar van God en de mensen" (1 Tim. 2, 5)[b:1 Tim. 2, 5] moet worden beschouwd. Doch dit is niet alleen strijdig met de geest van de Kerk en met de gewoonte der christenen, maar ook met de waarheid zelf. Want, om nauwkeurig te spreken, Christus is Hoofd van de Kerk volgens de beide naturen tezamen q. 29, a. 4, c[[1105]]; en bovendien heeft Hijzelf plechtig verzekerd: "Als ge Mij iets vraagt in Mijn naam, dan zal Ik het doen." (Joh. 14, 14)[b:Joh. 14, 14] En hoewel vooral in het eucharistisch offer de gebeden over het algemeen worden gericht tot de eeuwige Vader door Zijn eengeboren Zoon - omdat Christus daar tegelijk priester en offer is en op bijzondere wijze de rol van middelaar vervult -, toch bidt de Kerk niet zelden, ook in het misoffer zelf, tot de goddelijke Verlosser. Het moet immers voor alle gelovigen vaststaan, dat de mens Christus zelf de Zoon Gods, God zelf is. En terwijl zo de strijdende Kerk het vlekkeloze Lam en de heilige Hostie aanbidt, antwoordt zij als het ware op de stem van de zegepralende Kerk, die zonder ophouden zingt: "aan Hem, die zetelt op de troon, en aan het Lam zij lof, en eer en glorie en macht in de eeuwen der eeuwen." (Openb. 5, 13)[b:Openb. 5, 13]
Referenties naar alinea 91: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 - Opwekking tot liefde jegens de Kerk
92
Nadat wij, eerbiedwaardige broeders, als leraar van de gehele Kerk, in de uiteenzetting van dit geheim van ons aller verborgen vereniging met Christus de geesten met het licht der waarheid hebben verlicht, willen wij overeenkomstig ons herdersambt ook de harten opwekken om dit mystieke lichaam te beminnen met die brandende liefde, die zich niet slechts door gevoelens en woorden, maar ook door daden uit. Want als de volgelingen van de oude wet over hun aardse stad zongen: "Indien ik u vergeet, Jeruzalem, dan moge ook mijn rechterhand vergeten worden; mijn tong moge vastkleven aan mijn gehemelte, als ik niet meer aan u denk, als ik Jeruzalem niet stel boven al wat mij verheugt" (Ps. 136, 5.6)[b:Ps. 136, 5.6], met hoeveel groter glorie en uitbundiger blijdschap moeten wij dan niet juichen, dat wij wonen in de stad, die uit levende en uitgelezen stenen is gebouwd op de heilige berg en "waarvan Christus Jezus de hoeksteen is." (Ef. 2, 20; 1 Pt. 2, 4.5)[b:Ef. 2, 20; 1 Pt. 2, 4.5] Want niets is roemrijker en eervoller, niets geeft hoger adeldom, dan deel te hebben aan de heilige, katholieke, apostolische en roomse Kerk en zo ledematen te worden van dat éne, boven alles eerbiedwaardige lichaam; geleid te worden door een zo verheven Hoofd; vervuld te worden door de éne goddelijke Geest; en ten slotte met de éne leer en het éne Brood der engelen te worden gevoed in deze aardse ballingschap, totdat wij eenmaal genieten van de énige eeuwige zaligheid in de hemel.
Referenties naar alinea 92: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 - Onze liefde zij echt
93
Maar opdat wij niet misleid worden door de engel der duisternis, die zich vermomt als een engel des lichts (2 Kor. 11, 14)[[b:2 Kor. 11, 14]], moet het de hoogste wet van onze liefde zijn, dat wij de bruid van Christus beminnen, zoals Christus haar heeft gewild en door Zijn bloed verworven. Dus moeten niet alleen de sacramenten ons dierbaar zijn, waarmede onze liefdevolle moeder de Kerk ons voedt; niet alleen de plechtigheden, waarmee zij ons troost en verblijdt, en de heilige gezangen en liturgische diensten, waardoor zij onze geesten ten hemel verheft; maar ook de zogenaamde sacramentaliën en die verschillende oefeningen van godsvrucht, waardoor zij zo verkwikkend de zielen der gelovigen van Christus' Geest doordringt en vertroost. En het is onze plicht niet slechts, zoals het kinderen betaamt, haar moederlijke liefde te beantwoorden, doch ook het gezag te eerbiedigen, dat zij van Christus heeft ontvangen, en waardoor zij ons denken gevangen neemt en brengt onder de gehoorzaamheid van Christus. (2 Kor. 10, 5)[[b:2 Kor. 10, 5]] Wij moeten dus gehoorzamen aan haar wetten en aan haar zedelijke voorschriften, ook al zijn deze soms hard voor onze natuur, die haar oorspronkelijke onschuld heeft verloren; wij moeten het weerspannige lichaam, dat wij meedragen, door vrijwillige kastijding bedwingen; ja, zelfs worden wij aangespoord, ons soms te onthouden ook van aangename en geoorloofde dingen. En wij kunnen niet volstaan met dit mystieke lichaam te beminnen, in zover het uitschittert door zijn goddelijk Hoofd en zijn hemelse eigenschappen, doch wij moeten ons ook beijveren het lief te hebben, in zover het zich openbaart in ons aller sterfelijk vlees, opgebouwd namelijk uit menselijke en zwakke elementen, die misschien niet geheel beantwoorden aan de plaats, die zij in dat eerbiedwaardige lichaam innemen.
Referenties naar alinea 93: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 - Wij moeten in de Kerk Christus zien
94
Vooral in de lijdende ledematen; waardig protest tegen een afschuwelijke praktijk
Opdat deze hechte en ware liefde in onze zielen blijven moge en met de dag toenemen, moeten wij ons gewoon maken in de Kerk Christus zelf te zien. Want Christus is het, die in Zijn Kerk leeft, die ons door haar onderricht, bestuurt en heiligt; Christus ook is het, die Zich in Zijn verschillende maatschappelijke ledematen op verschillende wijze openbaart. Wanneer dus alle gelovigen zich beijveren, werkelijk uit deze geest van levendig geloof te leven, zullen zij niet alleen aan de hogere leden van dit mystieke lichaam de verschuldigde eerbied en volgzaamheid bewijzen, vooral aan hen, die krachtens de hun door het goddelijk Hoofd toevertrouwde zending eenmaal rekenschap hebben af te leggen over onze zielen (Hebr. 13, 17)[[b:Hebr. 13, 17]]; maar dan zullen zij ook hart hebben voor die leden, die door onze Heiland met bijzondere liefde worden bemind, namelijk de zwakken, gewonden en zieken, die aan natuurlijke of hemelse medicijn behoefte hebben; de kinderen, wier onschuld heden ten dage aan zo groot gevaar is blootgesteld, en wier zielen zo kneedbaar als was zijn; de armen ten slotte, in wie wij bij de hulp, die wij hun bieden, met grote liefde de persoon van Christus zelf moeten zien.
Opdat deze hechte en ware liefde in onze zielen blijven moge en met de dag toenemen, moeten wij ons gewoon maken in de Kerk Christus zelf te zien. Want Christus is het, die in Zijn Kerk leeft, die ons door haar onderricht, bestuurt en heiligt; Christus ook is het, die Zich in Zijn verschillende maatschappelijke ledematen op verschillende wijze openbaart. Wanneer dus alle gelovigen zich beijveren, werkelijk uit deze geest van levendig geloof te leven, zullen zij niet alleen aan de hogere leden van dit mystieke lichaam de verschuldigde eerbied en volgzaamheid bewijzen, vooral aan hen, die krachtens de hun door het goddelijk Hoofd toevertrouwde zending eenmaal rekenschap hebben af te leggen over onze zielen (Hebr. 13, 17)[[b:Hebr. 13, 17]]; maar dan zullen zij ook hart hebben voor die leden, die door onze Heiland met bijzondere liefde worden bemind, namelijk de zwakken, gewonden en zieken, die aan natuurlijke of hemelse medicijn behoefte hebben; de kinderen, wier onschuld heden ten dage aan zo groot gevaar is blootgesteld, en wier zielen zo kneedbaar als was zijn; de armen ten slotte, in wie wij bij de hulp, die wij hun bieden, met grote liefde de persoon van Christus zelf moeten zien.
Referenties naar alinea 94: 1
Ecclesiam Suam ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
95
Want, zoals terecht de Apostel vermaant: "De leden van het lichaam, die het zwakste schijnen, zijn het meest noodzakelijk; en die ledematen, die in ons lichaam schijnbaar minder edel zijn, bekleden wij met meer luister." (1 Kor. 12, 22.23)[b:1 Kor. 12, 22.23] Deze ernstige woorden menen wij in het bewustzijn van de hoge taak, die op ons rust, nu te moeten herhalen, nu wij met diepe droefheid zien, hoe lichamelijk misvormden, geesteszieken en met erfelijke kwalen belasten, soms als een ondraaglijke last voor de gemeenschap, van het leven worden beroofd, en nu wij dit door sommigen horen aanprijzen als een nieuwe vinding van menselijke vooruitgang, van het hoogste nut voor het algemeen belang. Maar welk verstandig mens ziet niet, dat dit niet alleen lijnrecht in strijd is met de natuurlijke en goddelijke wet vgl: Decreet over de directe doding van onschuldigen door de burgerlijke overheid[[[1884]]] die in aller harten is geschreven, doch ook met alle gevoelens van hogere menselijkheid? Het bloed van deze ongelukkigen, die, juist omdat zij dieper medelijden verdienen, aan onze Verlosser het meest dierbaar zijn, "roept van de aarde tot God." (Gen. 4, 10)[[b:Gen. 4, 10]]
Referenties naar alinea 95: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 - Laat ons Christus' liefde tot de Kerk navolgen
96
Opdat echter die oprechte liefde, waardoor wij in de Kerk en haar leden onze Heiland zelf moeten zien, niet langzamerhand verflauwt, is het gewenst, dat wij Jezus zelf beschouwen als het hoogste voorbeeld van liefde jegens de Kerk.
Referenties naar alinea 96: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
97
a. Door de alomvattende liefde; protest tegen het prediken van haat; de christelijke caritas
Laat ons op de eerste plaats het alomvattende van deze liefde navolgen. Zeker, één is de bruid van Christus, de Kerk; maar de liefde van de goddelijke Bruidegom breidt zich zó wijd uit, dat zij niemand uitsluit, en in de bruid geheel het menselijk geslacht omvat. Onze Heiland immers heeft Zijn bloed gegeven voor alle mensen, hoe verscheiden ook van volk of ras, om hen allen op het kruis met God te verzoenen en hen allen in Zijn éne lichaam te verenigen. De ware liefde tot de Kerk vordert dus niet alleen, dat wij als leden van dat lichaam onderling voor elkaar bezorgd zijn (Rom. 12, 5; 1 Kor. 12, 25)[[b:Rom. 12, 5; 1 Kor. 12, 25]] en ons verheugen over de eer, die één lid te beurt valt, of medelijden met het lid, dat lijdt (1 Kor. 12, 26)[[b:1 Kor. 12, 26]], maar bovendien, dat wij ook in de overige mensen, die nog niet met ons in het lichaam van de Kerk zijn verenigd, broeders van Christus zien naar het vlees, die tezamen met ons geroepen zijn tot de eeuwige zaligheid. Helaas, velen zijn er heden ten dage vooral, die roemen en groot gaan op vijandschap, haat en afgunst, alsof deze aan de mens een hogere waarde en kracht zouden verlenen. Maar laten wij, die met droefheid de noodlottige vruchten van deze opvatting aanschouwen, onze vredelievende Koning volgen, die ons geleerd heeft,iet alleen degenen te beminnen, die tot een ander volk of een ander ras behoren (Lc. 10, 33-37)[[b:Lc. 10, 33-37]], doch zelfs onze vijanden lief te hebben. (Lc. 6, 27-35; Mt. 5, 44-48)[[b:Lc. 6, 27-35; Mt. 5, 44-48]] Laat ons, innerlijk vervuld van de troostrijke woorden van de Apostel, met hem bezingen, welke de lengte, de breedte, de hoogte en de diepte is van de liefde van Christus (Ef. 3, 18)[[b:Ef. 3, 18]], een liefde, die door het verschil van afkomst en levensgewoonten niet wordt verbroken, door de onmetelijke afstanden van de zeeën niet wordt verminderd, door rechtvaardige of zelfs onrechtvaardige oorlogen niet wordt ontbonden.
Laat ons op de eerste plaats het alomvattende van deze liefde navolgen. Zeker, één is de bruid van Christus, de Kerk; maar de liefde van de goddelijke Bruidegom breidt zich zó wijd uit, dat zij niemand uitsluit, en in de bruid geheel het menselijk geslacht omvat. Onze Heiland immers heeft Zijn bloed gegeven voor alle mensen, hoe verscheiden ook van volk of ras, om hen allen op het kruis met God te verzoenen en hen allen in Zijn éne lichaam te verenigen. De ware liefde tot de Kerk vordert dus niet alleen, dat wij als leden van dat lichaam onderling voor elkaar bezorgd zijn (Rom. 12, 5; 1 Kor. 12, 25)[[b:Rom. 12, 5; 1 Kor. 12, 25]] en ons verheugen over de eer, die één lid te beurt valt, of medelijden met het lid, dat lijdt (1 Kor. 12, 26)[[b:1 Kor. 12, 26]], maar bovendien, dat wij ook in de overige mensen, die nog niet met ons in het lichaam van de Kerk zijn verenigd, broeders van Christus zien naar het vlees, die tezamen met ons geroepen zijn tot de eeuwige zaligheid. Helaas, velen zijn er heden ten dage vooral, die roemen en groot gaan op vijandschap, haat en afgunst, alsof deze aan de mens een hogere waarde en kracht zouden verlenen. Maar laten wij, die met droefheid de noodlottige vruchten van deze opvatting aanschouwen, onze vredelievende Koning volgen, die ons geleerd heeft,iet alleen degenen te beminnen, die tot een ander volk of een ander ras behoren (Lc. 10, 33-37)[[b:Lc. 10, 33-37]], doch zelfs onze vijanden lief te hebben. (Lc. 6, 27-35; Mt. 5, 44-48)[[b:Lc. 6, 27-35; Mt. 5, 44-48]] Laat ons, innerlijk vervuld van de troostrijke woorden van de Apostel, met hem bezingen, welke de lengte, de breedte, de hoogte en de diepte is van de liefde van Christus (Ef. 3, 18)[[b:Ef. 3, 18]], een liefde, die door het verschil van afkomst en levensgewoonten niet wordt verbroken, door de onmetelijke afstanden van de zeeën niet wordt verminderd, door rechtvaardige of zelfs onrechtvaardige oorlogen niet wordt ontbonden.
Referenties naar alinea 97: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
98
De ernst, eerbiedwaardige broeders, van dit uur,waarin zovele pijnen de lichamen verscheuren, en zoveel droefheid de harten, moet allen aanzetten tot het beoefenen van die hemelse liefde, opdat allen, die van goede wil zijn, - wij denken vooral aan degenen, die werkzaam zijn in allerlei organisaties tot hulpverlening - met vereende krachten de onmetelijke geestelijke en lichamelijke noden door hun bewonderenswaardige en ingespannen goedheid en barmhartigheid trachten te verlichten. Zo zal de zorgzame vrijgevigheid en de onuitputtelijke vruchtbaarheid van het mystieke lichaam van Christus heel de wereld overstralen.
Referenties naar alinea 98: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
99
b. Door haar werkdadigheid en bestendigheid; Katholieke Actie
Omdat echter in Christus aan het alomvattende van de liefde, waarmee Hij de Kerk bemint, de standvastige beoefening van die liefde beantwoordt, moeten ook wij allen met werkdadige en volhardende liefde het mystieke lichaam van Christus beminnen. Welnu, vanaf Zijn menswording, toen Hij de eerste grondslag legde van Zijn Kerk, tot aan het einde van Zijn sterfelijk leven heeft onze Verlosser zonder ophouden door Zijn schitterende voorbeelden van heiligheid, door Zijn preken, Zijn gesprekken, het samenbrengen van Zijn leerlingen en het bouwen van het Godsrijk, gewerkt aan de vorming en bevestiging van de Kerk; en dat, al was Hij Gods Zoon, ten koste van veel inspanning. Wij verlangen dus, dat allen die de Kerk als hun moeder beschouwen, er zich ernstig rekenschap van geven, dat niet slechts de priesters en zij die zich in het religieuze leven aan God hebben gewijd, maar ook de overige leden van het mystieke lichaam van Jezus Christus de plicht hebben, ingespannen en ijverig, overeenkomstig ieders rang, mede te werken aan de opbouw en uitbreiding van dit lichaam. In het bijzonder wensen wij, dat dit begrepen wordt - zoals trouwens gelukkig ook het geval is - door degenen, die strijden in de rijen van de Katholieke Actie en met de bisschoppen en priesters in het apostolaat medewerken, en ook door degenen, die in godvruchtige verenigingen hun hulp tot dat doel verlenen. Dat deze ijverige toeleg van hen allen in de huidige omstandigheden van het hoogste belang en van het grootste gewicht is, ziet iedereen.
Omdat echter in Christus aan het alomvattende van de liefde, waarmee Hij de Kerk bemint, de standvastige beoefening van die liefde beantwoordt, moeten ook wij allen met werkdadige en volhardende liefde het mystieke lichaam van Christus beminnen. Welnu, vanaf Zijn menswording, toen Hij de eerste grondslag legde van Zijn Kerk, tot aan het einde van Zijn sterfelijk leven heeft onze Verlosser zonder ophouden door Zijn schitterende voorbeelden van heiligheid, door Zijn preken, Zijn gesprekken, het samenbrengen van Zijn leerlingen en het bouwen van het Godsrijk, gewerkt aan de vorming en bevestiging van de Kerk; en dat, al was Hij Gods Zoon, ten koste van veel inspanning. Wij verlangen dus, dat allen die de Kerk als hun moeder beschouwen, er zich ernstig rekenschap van geven, dat niet slechts de priesters en zij die zich in het religieuze leven aan God hebben gewijd, maar ook de overige leden van het mystieke lichaam van Jezus Christus de plicht hebben, ingespannen en ijverig, overeenkomstig ieders rang, mede te werken aan de opbouw en uitbreiding van dit lichaam. In het bijzonder wensen wij, dat dit begrepen wordt - zoals trouwens gelukkig ook het geval is - door degenen, die strijden in de rijen van de Katholieke Actie en met de bisschoppen en priesters in het apostolaat medewerken, en ook door degenen, die in godvruchtige verenigingen hun hulp tot dat doel verlenen. Dat deze ijverige toeleg van hen allen in de huidige omstandigheden van het hoogste belang en van het grootste gewicht is, ziet iedereen.
Referenties naar alinea 99: 1
Six ans se sont écoulés ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
100
Hier kunnen wij niet nalaten te spreken over de vaders en moeders, aan wie onze Heiland de tederste leden van Zijn mystieke lichaam heeft toevertrouwd. Wij bezweren hen dus bij hun liefde tot Christus en de Kerk, met alle ijver zorg te dragen voor de hun gegeven kinderen en ze te behoeden voor die vele gevaren, waaraan ze tegenwoordig zo gemakkelijk zijn blootgesteld.
Referenties naar alinea 100: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
101
c. Door onafgebroken gebed
Maar in het bijzonder betuigde onze Verlosser Zijn brandende liefde tot de Kerk door de innige gebeden, die Hij voor haar richtte tot Zijn hemelse Vader. Want allen weten, eerbiedwaardige broeders, hoe Hij - om alleen daaraan te herinneren - kort voor Hij de kruisdood onderging, vurig bad voor Petrus (Lc. 22, 32)[[b:Lc. 22, 32]], voor de overige apostelen (Joh. 17, 9-19)[[b:Joh. 17, 9-19]] en voor allen die op de prediking van het woord Gods in Hem zouden geloven. (Joh. 17, 20-23)[[b:Joh. 17, 20-23]]
Maar in het bijzonder betuigde onze Verlosser Zijn brandende liefde tot de Kerk door de innige gebeden, die Hij voor haar richtte tot Zijn hemelse Vader. Want allen weten, eerbiedwaardige broeders, hoe Hij - om alleen daaraan te herinneren - kort voor Hij de kruisdood onderging, vurig bad voor Petrus (Lc. 22, 32)[[b:Lc. 22, 32]], voor de overige apostelen (Joh. 17, 9-19)[[b:Joh. 17, 9-19]] en voor allen die op de prediking van het woord Gods in Hem zouden geloven. (Joh. 17, 20-23)[[b:Joh. 17, 20-23]]
Referenties naar alinea 101: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
102
aa. Bidden voor de leden der Kerk
Laat ons op Christus' voorbeeld de Heer van de oogst dagelijks smeken, dat Hij werklieden zende in Zijn oogst (Mt. 9, 38; Lc. 10, 2)[[b:Mt. 9, 38; Lc. 10, 2]]; en iedere dag stijge ons aller gebed ten hemel om alle ledematen van het mystieke lichaam van Jezus Christus aan God aan te bevelen. Op de eerste plaats de bisschoppen, aan wie de bijzondere zorg voor hun diocees is toevertrouwd; vervolgens de priesters en de kloosterlingen, mannen en vrouwen, die, tot Gods bijzondere dienst geroepen, zowel in hun eigen land als elders onder de heidense volkeren het rijk van onze goddelijke Verlosser verdedigen, uitbreiden en voortplanten. Doch geen enkel lid van dit eerbiedwaardig lichaam mag in dit gemeenschappelijk smeekgebed worden vergeten, vooral zij niet, die gedrukt gaan onder de smarten en kwellingen van dit aardse leven of die na dit leven in het vagevuur worden gelouterd. En het moet ook degenen omvatten, die in de christelijke leer worden onderwezen, opdat zij zo spoedig mogelijk door het zuiverend water van het doopsel kunnen worden gereinigd.
Laat ons op Christus' voorbeeld de Heer van de oogst dagelijks smeken, dat Hij werklieden zende in Zijn oogst (Mt. 9, 38; Lc. 10, 2)[[b:Mt. 9, 38; Lc. 10, 2]]; en iedere dag stijge ons aller gebed ten hemel om alle ledematen van het mystieke lichaam van Jezus Christus aan God aan te bevelen. Op de eerste plaats de bisschoppen, aan wie de bijzondere zorg voor hun diocees is toevertrouwd; vervolgens de priesters en de kloosterlingen, mannen en vrouwen, die, tot Gods bijzondere dienst geroepen, zowel in hun eigen land als elders onder de heidense volkeren het rijk van onze goddelijke Verlosser verdedigen, uitbreiden en voortplanten. Doch geen enkel lid van dit eerbiedwaardig lichaam mag in dit gemeenschappelijk smeekgebed worden vergeten, vooral zij niet, die gedrukt gaan onder de smarten en kwellingen van dit aardse leven of die na dit leven in het vagevuur worden gelouterd. En het moet ook degenen omvatten, die in de christelijke leer worden onderwezen, opdat zij zo spoedig mogelijk door het zuiverend water van het doopsel kunnen worden gereinigd.
Referenties naar alinea 102: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
103
bb. Bidden voor hen die nog geen lid zijn
Vurig wensen wij ook, dat deze gemeenschappelijke gebeden met brandende liefde worden gestort voor hen, die ofwel nog niet zijn verlicht door de waarheid van het Evangelie en nog niet in de veilige schaapstal van de Kerk zijn binnengegaan, ofwel dooreen jammerlijke breuk in de eenheid van geloof en gemeenschap zijn afgescheiden van ons, die, hoewel onwaardig, hier op aarde de plaats van Jezus Christus innemen. Herhalen wij daarom dat goddelijk gebed, dat onze Verlosser tot Zijn hemelse Vader richtte:"Mogen allen één zijn; zoals Gij, Vader, zijt in Mij,en Ik in U, mogen zij ook één zijn in Ons, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt." (Joh. 17, 21)[b:Joh. 17, 21]
Vurig wensen wij ook, dat deze gemeenschappelijke gebeden met brandende liefde worden gestort voor hen, die ofwel nog niet zijn verlicht door de waarheid van het Evangelie en nog niet in de veilige schaapstal van de Kerk zijn binnengegaan, ofwel dooreen jammerlijke breuk in de eenheid van geloof en gemeenschap zijn afgescheiden van ons, die, hoewel onwaardig, hier op aarde de plaats van Jezus Christus innemen. Herhalen wij daarom dat goddelijk gebed, dat onze Verlosser tot Zijn hemelse Vader richtte:"Mogen allen één zijn; zoals Gij, Vader, zijt in Mij,en Ik in U, mogen zij ook één zijn in Ons, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt." (Joh. 17, 21)[b:Joh. 17, 21]
Referenties naar alinea 103: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
104
Het Christendom en de godsdiensten ->=geentekst=
Orientales Ecclesias ->=geentekst=
Gij weet, eerbiedwaardige broeders, hoe wij vanaf de aanvang van ons pontificaat ook hen, die niet behoren tot het zichtbare verband van de katholieke Kerk, aan Gods bescherming en leiding hebben aanbevolen en hoe wij plechtig hebben verzekerd, dat niets ons op het voorbeeld van de goede Herder nauwer aan het hart ligt, dan dat zij het leven hebben en in overvloed hebben. vgl: Summi Pontificatus, (11)[[[650|(11)]]] Deze plechtige verklaring willen wij in dit rondschrijven, waarin wij de lof van "het grote en heerlijke lichaam van Christus" 4, 33; Migne PG 7, 1076[[848]] hebben bezongen, met een beroep op het gebed van geheel de Kerk herhalen, en wij nodigen met grote liefde hen allen één voor één uit, toe te geven aan de inwendige drang van de goddelijke genade en te trachten zich te bevrijden uit die toestand, waarin zij niet zeker kunnen zijn van hun eeuwig heil. vgl: Iam vos omnes, (10)[[[1370|(10)]]] Want, ook al zijn zij door een onbewuste wens en onbewust verlangen op het mystieke lichaam van de Verlosser gericht, toch missen zij die overvloedige en machtige hemelse gaven en hulpmiddelen, die men alleen in de katholieke Kerk kan genieten. Laten zij dus toetreden tot de katholieke eenheid en, met ons in het éne lichaam van Jezus Christus verenigd, zich allen in een heerlijke liefdegemeenschap aansluiten bij het éne Hoofd. vgl: 14 resp. Tractaat II; Migne PL 59, 89c[[[3195]]] In onafgebroken gebed tot de Geest van liefde en waarheid wachten wij hen op met breed uitgestrekte armen, tot zij terugkeren niet naar een vreemd, maar naar hun eigen en voorvaderlijk tehuis.
Referenties naar alinea 104: 3
Dominus Iesus ->=geentekst=Het Christendom en de godsdiensten ->=geentekst=
Orientales Ecclesias ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
105
Maar al is het onze wens, dat het gebed van het mystieke lichaam voortdurend opstijgt tot God, opdat alle dwalenden zo spoedig mogelijk binnengaan in de ene schaapstal van Jezus Christus, verklaren wij toch ook, dat het volstrekt noodzakelijk is, dat dit vrijwillig en uit eigen beweging geschiedt, omdat niemand gelooft tenzij uit vrije wil. vgl: 26, 2; Migne PL 30, 1607[[[859]]] Als daarom mensen zonder te geloven in feite gedwongen worden om het kerkgebouw te betreden, tot het altaar te naderen en de sacramenten te ontvangen, dan worden zijn ongetwijfeld geen echte christenen. vgl: 26, 2; Migne PL 30, 1607[[[859]]] Want het geloof, zonder hetwelk het "onmogelijk is aan God te behagen" (Hebr. 11, 6)[b:Hebr. 11, 6] moet zijn een volkomen vrije "onderwerping van verstand en wil." Dei Filius, 10-16[[115|10-16]] Als het dus, in strijd met de onveranderlijke leer van de apostolische stoel vgl: Immortale Dei, 58[[[739|58]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917), (1351)[[[2620|(1351)]]], zou voorkomen, dat iemand tegen zijn wil gedwongen wordt om het katholieke geloof te omhelzen, dan moeten wij dit afkeuren, gelijk onze plicht ons oplegt. Maar daar de mensen een vrije wil bezitten en, gedreven door hartstochten en verkeerde neigingen, hun vrijheid ook kunnen misbruiken, daarom is het nodig, dat de Vader van het licht hen door de Geest van Zijn veelgeliefde Zoon onweerstaanbaar trekt tot de waarheid. Als nu velen, helaas, de katholieke waarheid nog niet kennen en niet vrijwillig toegeven aan de ingeving van de goddelijke genade, dan is dit niet alleen te wijten aan het feit, dat zijzelf vgl: 26, 2; Migne PL 30, 1607[[[859]]] , maar ook dat de gelovigen deze genade niet nog vuriger van God afbidden. Tot dat vurig en volhardend gebed op het voorbeeld van onze goddelijke Verlosser wekken wij daarom al degenen, in wie de liefde tot de Kerk brandend is, dringend op te bidden voor vorsten en regeerders.
Referenties naar alinea 105: 1
Dignitatis Humanae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
106
cc. Bidden voor vorsten en regeerders
Ook lijkt het ons, vooral in de tegenwoordige omstandigheden, niet alleen gewenst maar veeleer noodzakelijk, dat de gelovigen vurig bidden voor de koningen en vorsten en voor allen, die de volkeren besturen en die door hun tijdelijke macht de Kerk kunnen beschermen en helpen, opdat, na het herstel van rust en orde, onder de bezieling van de goddelijke liefde, uit de hoog opgezweepte golven de "vrede, het werk der gerechtigheid" (Jes. 32, 17)[b:Jes. 32, 17], weer mag oprijzen en worden teruggeschonken aan de vermoeide mensheid, en opdat onze goede moeder de Kerk een stil en rustig leven kan leiden in alle vroomheid en eerbaarheid. (1 Tim. 2, 2)[[b:1 Tim. 2, 2]] Wij moeten God smeken, dat allen, die de volkeren besturen, de wijsheid mogen beminnen (Wijsh. 6, 23)[[b:Wijsh. 6, 23]], opdat op hen nooit van toepassing zijn die allerernstigste woorden van de Heilige Geest:
Ook lijkt het ons, vooral in de tegenwoordige omstandigheden, niet alleen gewenst maar veeleer noodzakelijk, dat de gelovigen vurig bidden voor de koningen en vorsten en voor allen, die de volkeren besturen en die door hun tijdelijke macht de Kerk kunnen beschermen en helpen, opdat, na het herstel van rust en orde, onder de bezieling van de goddelijke liefde, uit de hoog opgezweepte golven de "vrede, het werk der gerechtigheid" (Jes. 32, 17)[b:Jes. 32, 17], weer mag oprijzen en worden teruggeschonken aan de vermoeide mensheid, en opdat onze goede moeder de Kerk een stil en rustig leven kan leiden in alle vroomheid en eerbaarheid. (1 Tim. 2, 2)[[b:1 Tim. 2, 2]] Wij moeten God smeken, dat allen, die de volkeren besturen, de wijsheid mogen beminnen (Wijsh. 6, 23)[[b:Wijsh. 6, 23]], opdat op hen nooit van toepassing zijn die allerernstigste woorden van de Heilige Geest:
"De Allerhoogste zal uw daden nagaan en uw gedachten doorvorsen, omdat gij, hoewel dienaren van Zijn koningschap, niet volgens gerechtigheid hebt geoordeeld en de wet der gerechtigheid niet hebt onderhouden, noch volgens de wil Gods hebt geleefd. Verschrikkelijk en onverwacht zal Hij u verschijnen, want een allerstrengst oordeel zal worden geveld over hen, die regeren. Want voor de geringe is er barmhartigheid, maar de machtigen zullen streng worden gestraft. God immers kent geen aanzien van persoon en Hij zal niemands grootheid vrezen. Want groot en klein heeft Hij gemaakt, en gelijkelijk draagt Hij zorg voor allen; maar de machtigen wacht een streng onderzoek. Tot u dus, o koningen, richt ik deze woorden, opdat gij de wijsheid leert en haar niet ontrouw wordt." (Wijsh. 6, 4-10)[b:Wijsh. 6, 4-10]
Referenties naar alinea 106: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
107
d. Door aan te vullen wat aan Christus' lijden ontbreekt
Doch niet alleen door Zijn ingespannen arbeid en Zijn voortdurend gebed heeft Christus onze Heer Zijn liefde tot Zijn onbevlekte bruid getoond, maar ook door de pijnen en kwellingen, die Hij voor haar gaarne en met liefde verdroeg. "Toen Hij de Zijnen had liefgehad.... had Hij hen lief tot het einde toe." (Joh. 13, 1)[b:Joh. 13, 1] En Hij heeft Zich Zijn Kerk niet dan door Zijn bloed verworven. (Hand. 20, 28)[[b:Hand. 20, 28]] Laten wij dus, zoals dat ter verzekering van onze zaligheid nodig is, bereidwillig de bloedige voetstappen van onze Koning volgen: "Wanneer wij met Hem zijn samengegroeid door het beeld van Zijn dood, dan zullen wij het ook wezen door dat van Zijn verrijzenis" (Rom. 6, 5)[b:Rom. 6, 5], en "indien wij met Hem zijn gestorven, zullen wij ook met Hem leven." (2 Tim. 2, 11)[b:2 Tim. 2, 11] Dit wordt van ons ook gevorderd door de echte en werkdadige liefde tot de Kerk en tot de zielen, welke zij voor Christus voortbrengt. Want hoewel onze Heiland door Zijn bittere pijnen en dood voor de Kerk een oneindige genadeschat heeft verdiend, toch worden die genadegaven ons volgens de plannen van Gods voorzienigheid slechts bij gedeelten geschonken; en de meerdere of mindere overvloed er van hangt voor een groot deel ook af van onze goede werken, waardoor deze vrij door God gegeven regen van hemelse gaven over de zielen der mensen wordt afgetrokken. Die regen van hemelse genaden zal ongetwijfeld overrijk zijn, als wij niet alleen vurig daarom bidden, vooral door de zo mogelijk zelfs dagelijkse deelname aan het eucharistisch offer, en als wij door onze christelijke liefdewerken de noden van zovele ongelukkigen zoeken te verlichten; maar als wij daarenboven de onvergankelijke goederen hoger stellen dan de vergankelijke dingen van deze aarde, als wij dit sterfelijk lichaam door vrijwillige versterving beteugelen, het alles wat ongeoorloofd is weigeren en het ook dwingen tot wat hard en moeilijk is, als wij ten slotte de moeiten en smarten van dit leven uit Gods hand met onderwerping aanvaarden. Want zo zullen wij volgens de Apostel "aanvullen in ons vlees, wat aan het lijden van Christus ontbreekt, voor Zijn lichaam, dat de Kerk is." (Kol. 1, 24)[[b:Kol. 1, 24]]
Doch niet alleen door Zijn ingespannen arbeid en Zijn voortdurend gebed heeft Christus onze Heer Zijn liefde tot Zijn onbevlekte bruid getoond, maar ook door de pijnen en kwellingen, die Hij voor haar gaarne en met liefde verdroeg. "Toen Hij de Zijnen had liefgehad.... had Hij hen lief tot het einde toe." (Joh. 13, 1)[b:Joh. 13, 1] En Hij heeft Zich Zijn Kerk niet dan door Zijn bloed verworven. (Hand. 20, 28)[[b:Hand. 20, 28]] Laten wij dus, zoals dat ter verzekering van onze zaligheid nodig is, bereidwillig de bloedige voetstappen van onze Koning volgen: "Wanneer wij met Hem zijn samengegroeid door het beeld van Zijn dood, dan zullen wij het ook wezen door dat van Zijn verrijzenis" (Rom. 6, 5)[b:Rom. 6, 5], en "indien wij met Hem zijn gestorven, zullen wij ook met Hem leven." (2 Tim. 2, 11)[b:2 Tim. 2, 11] Dit wordt van ons ook gevorderd door de echte en werkdadige liefde tot de Kerk en tot de zielen, welke zij voor Christus voortbrengt. Want hoewel onze Heiland door Zijn bittere pijnen en dood voor de Kerk een oneindige genadeschat heeft verdiend, toch worden die genadegaven ons volgens de plannen van Gods voorzienigheid slechts bij gedeelten geschonken; en de meerdere of mindere overvloed er van hangt voor een groot deel ook af van onze goede werken, waardoor deze vrij door God gegeven regen van hemelse gaven over de zielen der mensen wordt afgetrokken. Die regen van hemelse genaden zal ongetwijfeld overrijk zijn, als wij niet alleen vurig daarom bidden, vooral door de zo mogelijk zelfs dagelijkse deelname aan het eucharistisch offer, en als wij door onze christelijke liefdewerken de noden van zovele ongelukkigen zoeken te verlichten; maar als wij daarenboven de onvergankelijke goederen hoger stellen dan de vergankelijke dingen van deze aarde, als wij dit sterfelijk lichaam door vrijwillige versterving beteugelen, het alles wat ongeoorloofd is weigeren en het ook dwingen tot wat hard en moeilijk is, als wij ten slotte de moeiten en smarten van dit leven uit Gods hand met onderwerping aanvaarden. Want zo zullen wij volgens de Apostel "aanvullen in ons vlees, wat aan het lijden van Christus ontbreekt, voor Zijn lichaam, dat de Kerk is." (Kol. 1, 24)[[b:Kol. 1, 24]]
Referenties naar alinea 107: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
108
Terwijl wij dit schrijven, staat ons voor de geest de helaas bijna ontelbare menigte van ongelukkigen, wier leed ons met diepe droefheid vervult: zieken, armen, verminkten, weduwen en wezen en vele anderen, die onder hun eigen bitter lot of dat hunner dierbaren vaak ten dode toe gedrukt gaan. Allen, die om welke reden ook in droefheid of angst verkeren, sporen wij met vaderlijke goedheid aan, vertrouwvol op te zien naar de hemel, en hun leed aan Hem op te dragen, die hen eenmaal overvloedig zal belonen. En allen mogen bedenken, dat hun smart niet vruchteloos is, maar dat deze voor henzelf en voor de Kerk van groot voordeel zal zijn, als zij haar met die goede mening geduldig verdragen. Tot de uitvoering van dit voornemen kunnen zij grote hulp vinden m die dagelijkse toewijding en opdracht aan God, die in gebruik is bij de leden van het A p o s t o l a a t d e s g e b e d s; deze godvruchtige vereniging willen wij hier, als God uitermate welgevallig, met nadruk aanbevelen.
Referenties naar alinea 108: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
109
Moeten wij, om het heil van onze ziel te bewerken, altijd onze smarten verenigen met het lijden van onze goddelijke Verlosser, dan toch, eerbiedwaardige broeders, nu meer dan ooit, nu de geweldige oorlogsbrand bijna de gehele wereld in vlammen zet, en voor zo velen dood, ellende en kommer betekent. Nu moeten allen het zich tot plicht rekenen, zich te onthouden van de zonde, van de verleiding van de wereld, van de onbeteugelde lichamelijke genoegens, en van die ijdelheid en leegheid van het aardse, die ons niets baat voor onze christelijke vorming en voor het bereiken van de hemel. Wij moeten veeleer diep in onze geest de woorden prenten van onze onsterfelijke voorganger Leo de Grote, die ons verzekert, dat wij 'door het doopsel geworden zijn het vlees van de Gekruiste vgl: 63, 6; 66, 3; Migne PL 54, 357 et 366[[[880]]], en dat wonderschone gebed van de heilige Ambrosius: "Draag mij, Christus, op het kruis, dat redding is voor, de dwalenden, de enige rust voor de vermoeiden en het enige leven voor de gestorvenen." 118, 22.30; Migne PL 15, 521[[1761]]
Referenties naar alinea 109: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
110
Vóór wij dit schrijven besluiten, kunnen wij niet nalaten allen opnieuw aan te sporen, om hun goede moeder de Kerk met toegewijde en werkdadige liefde te beminnen. Als het heil van de gehele mensenfamilie, die door het goddelijk Bloed is verlost, ons werkelijk ter harte gaat, laat ons dan iedere dag onze gebeden, moeiten en kwellingen aan de eeuwige Vader opdragen voor het welzijn en de gestadige uitbreiding van de Kerk. En laten wij, nu zwarte onweerswolken de hemel bedekken, en geweldige gevaren de mensengemeenschap en de Kerk zelf bedreigen, onszelf en onze belangen aan de Vader der barmhartigheid aanbevelen met de bede: "Zie neer, Heer, op dit Uw gezin, waarvoor onze Heer Jezus Christus niet heeft geaarzeld Zich in de handen van de zondaars over te leveren en de folteringen van het kruis te ondergaan." Summa Theologiae Tertia Parsq. 30 a. 1 co.[[t:iiia q. 30 a. 1 co.]]
Referenties naar alinea 110: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 4 - Nawoord - Over de Heilige Maagd Maria
111
Marialis Cultus ->=geentekst=
Lumen Gentium ->=geentekst=
Moge de Maagd en Moeder Gods, eerbiedwaardige broeders, de vervulling van deze onze vaderlijke wensen, die ongetwijfeld ook de uwe zijn, verkrijgen en bewerken. Haar allerheiligste ziel is immers meer dan alle andere door God geschapen zielen vervuld van de goddelijke Geest van Jezus Christus en zij heeft "in naam van geheel het menselijk geslacht" er in toegestemd, dat "als het ware een geestelijk huwelijk tussen de Zoon Gods en de menselijke natuur werd voltrokken." Summa Theologiae Tertia Parsq. 30 a. 1 co.[[t:iiia q. 30 a. 1 co.]] Zij was het, die Christus onze Heer, die reeds in haar maagdelijke schoot de waardigheid droeg van Hoofd der Kerk, op wonderbare wijze ter wereld heeft gebracht als de bron van alle hemels leven; zij reikte de pasgeboren Profeet, Koning en Hogepriester ter aanbidding toe aan de eerstelingen uit de Joden en heidenen. Op haar moederlijk gebed heeft bovendien haar enige Zoon "te Cana in Galilea" het wonderteken verricht waardoor "Zijn leerlingen in Hem geloofden." (Joh. 2, 11)[b:Joh. 2, 11] Zij heeft, vrij van iedere persoonlijke of erfelijke smet, en steeds allerinnigst met haar Kind verenigd, als de nieuwe Eva Hem op Golgotha aan de Vader met het offer van haar moederlijke rechten en moederlijke liefde opgedragen voor alle kinderen van Adam, die door zijn ongelukkige val waren besmet. Zo werd zij, die naar het lichaam de Moeder was van ons Hoofd, naar de geest op een nieuwe, smartelijke en tevens eervolle titel Moeder van al Zijn ledematen. Zij was het, die door haar oppermachtig gebed verkreeg, dat de Geest van de goddelijke Verlosser, die reeds op het kruis was gegeven, op de Pinksterdag aan de pasgeboren Kerk als drager van wondere gaven werd geschonken. Zij heeft ten slotte als waarachtige Koningin der martelaren, door moedig en trouw haar mateloze smarten te dragen, meer dan alle christen-gelovigen "aangevuld wat aan het lijden van Christus ontbreekt... voor Zijn lichaam, de Kerk." (Kol. 1, 24)[b:Kol. 1, 24] En zij heeft het mystieke lichaam van Christus, dat uit het geopende Hart van onze Verlosser was geboren vgl. Hymne in de Vespers van...vgl. Hymne in de Vespers van het Officie van het Heilig Hart, met dezelfde moederlijke zorg en toegewijde liefde gekoesterd, waarmede zij eens het Kindje Jezus in de kribbe voedde en verzorgde.
Referenties naar alinea 111: 3
Ad Caeli Reginam ->=geentekst=Marialis Cultus ->=geentekst=
Lumen Gentium ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
112
Moge zij dus, de allerheiligste Moeder van alle ledematen van Christus vgl: Ad Diem Illum, 12[[[935|12]]], aan wier onbevlekt Hart wij met groot vertrouwen alle mensen hebben toegewijd, en die nu in de hemel naar lichaam en ziel verheerlijkt tezamen met haar Zoon heerst, door haar voorspraak van Hem verkrijgen, dat zich vanuit het verheven Hoofd ononderbroken en overvloedige genadestromen aan alle ledematen van het mystieke lichaam meedelen; en moge zij door haar waakzame bescherming nu, evenals in vroeger eeuwen, de Kerk beschermen en voor de Kerk en geheel de mensengemeenschap eindelijk rustiger tijden van God verkrijgen.
Referenties naar alinea 112: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
113
Zegen
Steunend op deze hemelse hoop, geven wij van harte aan u allen afzonderlijk, eerbiedwaardige broeders, en aan de u toevertrouwde gelovigen, als blijk van ónze bijzondere welwillendheid en als onderpand van goddelijke genaden, de apostolische zegen.
Steunend op deze hemelse hoop, geven wij van harte aan u allen afzonderlijk, eerbiedwaardige broeders, en aan de u toevertrouwde gelovigen, als blijk van ónze bijzondere welwillendheid en als onderpand van goddelijke genaden, de apostolische zegen.
Referenties naar alinea 113: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 29
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/433-mystici-corporis-christi-nl