Uitzien naar Christus
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Uitzien naar Christus
Preek III - 27ste zondag na Pinksteren
Universiteitskerk te Dublin - Ierland
John Henry Newman
1856
Kerkelijke schrijvers - Homilieën
1947, Werken van Newman III - Preken gehouden bij verschillende gelegenheden, Uitg. Paul Brand - Bussum
Imprimatur: H.J.H.M. Fortman
Imprimatur: H.J.H.M. Fortman
Vert. uit het Engels
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1947
P. Aurelius Pompen ofm
17 oktober 2024
9362
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Servire Deo vivo et vero, et expectare Filium eis de cœlis quem suscitavit ex mortuis, Iesum, qui eripuit nos ab ira ventura. - De levende en waarachtige God dienen en zijn Zoon verwachten uit de hemel, die Hij van de doden heeft opgewekt, Jezus, die ons verlost van de komende toorn. ((1 Tess. 1, 9b-10))[b:1 Tess. 1, 9-10]
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
1
Nu wij de tijd van de Advent van onze Heren naderen worden wij zondag na zondag door onze goede Moeder, de Heilige Kerk, gewaarschuwd betreffende onze plicht om ernaar uit te zien. Verleden week werden wij herinnerd aan die vreselijke dag, wanneer de Engelen de aarde zullen maaien, en het schadelijk onkruid uit het koren zullen opzamelen, en het zullen samenbinden tot bundels voor het vuur. Aanstaande week zullen wij lezen van de “grote ellende” (Mt. 24, 21)[b:Mt. 24, 21], die onmiddellijk zal voorafgaan aan het bezwijken van de zon en de maan, en aan de verschijning van het Teken van den Mensenzoon aan de hemel. En vandaag worden wij vermaand te leven in afwachting van dat ontzagwekkend Teken, door intussen de Levende en Waarachtig God te dienen, zoals het betaamt jegens Hem, die ons heeft “afgewend van de afgoden” en “ons verlost van de komende toorn” (1 Tess. 1, 9.10)[b:1 Tess. 1, 9.10].
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWat de H. Paulus “wachten” noemt, of “verwachten”, of “uitzien”, dat legt de Heer zelf ons op, als Hij ons beveelt: “blikt op, en heft uw hoofden omhoog, wanneer dit alles een aanvang gaat nemen” (Lc. 21, 28)[b:Lc. 21, 28]; alsof het onze plicht was op onze hoede te zijn, zodat wij bij het eerste teken opspringen, en onze ogen, als het ware, inspannen vol gretige en vrome belangstelling, om Zijn tegenwoordigheid terstond te zien, zodra Hij zich vertoont aan de hemel – zoals soms een hele stad of een land de hele nacht kan opzitten in afwachting van de verschijning van een meteoor of vreemde ster, die de sterrenkundigen hun hebben voorspeld. Elders wordt deze stemming “waken” genoemd, zowel door de Heer als later door Zijn heilige Apostelen. “Waakt dus, want ge weet niet, wanneer de Heer des huizes komt: ’s avonds laat of te middernacht, bij het hanengekraai of ’s morgens vroeg; moge Hij u niet slapend vinden. Wat ik u zeg, dat zeg ik aan allen: Waakt” (Mc. 13, 35.36)[b:Mc. 13, 35.36]. En de heilige Paulus: “Het uur is geslagen om op te staan uit de slaap, want thans is het heil ons meer nabij dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag breekt aan” (Rom. 13, 11.12)[b:Rom. 13, 11.12]. En de heilige Johannes: “Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij die waakt en zijn kleren aanhoudt” (Openb. 16, 15)[b:Openb. 16, 15].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaTeksten als deze zijn talrijk en ze leiden ons tot overweging van verschillende punten. Het wezen van de godsdienst bestaat in geloof, hoop, en liefde; en voor het eeuwig leven wordt vereist dat men in staat van genade moge zijn en vrij van doodzonde; maar als wij staan voor de vraag, hoe we ons in staat van genade zullen bewaren, en hoe we de gunst van de eindvolharding daarin zullen verwerven, dan maken tal van verplichtingen aanspraak op ons, boven en behalve de plichten die het wezen van de godsdienst uitmaken, als beveiliging en bescherming daarvan. En daar zulke verplichtingen van die aard zijn dat ze het oog van de wereld trekken, worden die het kenteken van de Christen, in tegenstelling met andere mensen; terwijl geloof, hoop, en liefde diep in het hart zetelen, en onzichtbaar blijven. Een van die kenmerken nu van een christelijke geest, die hun oorsprong hebben in de drie goddelijke deugden, en deze dan op hun beurt verdedigen en versterken, is die gewoonte van wachten en waken, waartoe deze tijd van het kerkelijk jaar ons bijzonder uitnodigt; en diezelfde gewoonte is tevens een onderscheidingsteken voor de kinderen van de Kerk, en een kenteken van haar goddelijke oorsprong.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Als we echter naar de wereld luisteren, zullen we wel iets anders doen. Dan zullen we die gemoedsstemming waarvan ik spreek beschouwen als overtollig en dweperig. We zullen het erop aanleggen alleen te doen wat nodig is, en we zullen trachten te weten te komen met hoe weinig we kunnen volstaan. We zullen dan uitzien, niet naar Christus, maar naar de beloningen van dit leven. We zullen ons oordeel over de dingen vormen naar wat anderen zeggen; we zullen bewonderen wat zij bewonderen, we zullen instinctmatig eerbied en hoogschatting hebben voor de publieke mening. We zullen bang zijn aanstoot te geven aan de wereld. We zullen heimelijk terugschrikken voor de onderrichting van de Kerk. We zullen een onaangenaam, onprettig gevoel krijgen, als we horen spreken van de stelregels van heilige mannen en van ascetische schrijvers, daar ze niet naar onze smaak zijn en we ze toch niet durven afwijzen. We zullen dan karig zijn in bovennatuurlijke werken, en weinig of niets van de gewoonten van deugd verwerven die daardoor gevormd worden, en die een ondoordringbare wapenrusting zijn tegen de verleiding. We zullen onze ziel laten overdekken door dagelijkse zonden, die uit willen groeien tot doodzonden, als ze niet reeds zover gekomen zijn. We zullen grote afkeer voelen voor de gedachte aan de dood. Dat alles zullen we zijn, dat alles zullen we doen; en dientengevolge zal het voor een toeschouwer zeer moeilijk zijn te zeggen in hoeverre we verschillen van fatsoenlijke, oppassende mensen die niet katholiek zijn. In dit geval zullen we zeker geen model tonen van een christelijke geest, en we zullen ook in onze persoon geen bewijs zijn voor de waarheid van het christendom; maar ik vertrouw en veronderstel dat onze opvatting van het christendom zo hoog staat dat we geen vrede kunnen hebben met een gedrag dat zo sterk afwijkt van dat waartoe onze Zaligmaker en zijn Apostelen ons oproepen. Sprekend dus tot mensen die die nu reeds die zijde en die plaats willen kiezen die ze wensen zullen gekozen te hebben als hun Heer werkelijk tot hen komt, zeg ik, dat wij niet slechts geloof in Hem moeten hebben, maar op Hem moeten wachten; niet slechts op Hem moeten hopen, maar voor Hem moeten waken; niet slechts Hem beminnen, maar naar Hem moeten verlangen; niet slechts moeten gehoorzamen, maar met vuur moeten uitzien en opzien naar onze beloning, die Hijzelf is. We moeten niet slechts Hem maken tot het voorwerp van ons geloof, onze hoop en onze liefde, maar we moeten het ons tot plicht maken niet te geloven aan de wereld, niet te hopen op de wereld, de wereld niet te beminnen. Wij moeten vast besloten zijn niet af te hangen van de publieke opinie, van de opinie van de wereld, of te zinnen op haar wensen. Het is louter voorzichtigheid ons zo te onthechten aan alle dingen hier beneden. “De tijd is kort”, zegt de Apostel; “daaruit volgt, dat zij die wenen moeten zijn alsof zij niet weenden, en zij die blij zijn als verblijdden ze zich niet, en zij die kopen als behielden ze het niet, en zij die van de wereld genieten, als hadden ze er niets mee op; want de gedaante van deze wereld gaat voorbij” (1 Kor. 7, 29-31)[b:1 Kor. 7, 29-31].
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWij lezen in het Evangelie dat de Heer eens “in een zeker dorp kwam”, en daar werd ontvangen en geherbergd door “een vrouw Martha genaamd”. Er waren twee zusters, Matha en Maria; “Martha was druk in de weer met bedienen”; maar Maria ging zitten aan de voeten van den Heer en luisterde naar Zijn woorden. U herinnert u, mijn broeders, hoe Hij die twee zusters met elkander vergelijkt. “Martha, Martha,” zei Hij, “over veel dingen zijt ge bezorgd en bekommerd; maar één ding alleen is noodzakelijk; Maria heeft het beste deel gekozen”. Martha nu beminde Hem, en Maria beminde Hem. Maar Maria wachtte ook bij Hem, en daarom ontving zij de belofte van de eindvolharding: “Maria heeft het beste deel gekozen, dat haar niet ontnomen zal worden”. (Lc. 10, 38-42)[b:Lc. 10, 38-42]
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZij, derhalve, wachten en waken voor hun Heer, die in hun devotie jegens Hem teerhartig en gevoelig zijn; die zich verzadigen met de gedachte aan Hem, en aan Zijn woorden hangen; die leven in Zijn glimlach, en gedijen en groeien onder Zijn hand. Ze zijn begerig naar Zijn goedkeuring, vlug in het raden van Zijn bedoeling, bezorgd voor Zijn eer. Ze zien Hem in alle dingen, verwachten Hem in alle gebeurtenissen, en zouden, temidden van alle zorgen, belangen, en bezigheden van het gewone leven, een ontzagwekkende vreugde, en niet een teleurstelling, gevoelen, indien zij hoorden dat Hij op het punt stond te komen. “ ’s Nachts verlangde ik naar mijn Zielsbeminde,” zegt het geïnspireerde lied; “Ik zocht naar Hem, maar vond Hem niet. Ik wil opstaan, rondgaan door de stad; op straten en pleinen zal ik Hem zoeken”. (Hoogl. 3, 1-2)[b:Hoogl. 3, 1-2] Moet ik nog nauwkeuriger zijn in mijn beschrijving van deze hartelijke gemoedsgesteltenis? Dan vraag ik u, kent u het gevoel van te zitten wachten op een vriend, als u meent dat hij komen zal, en hij toch talmt? of weet u wat het is te zijn in gezelschap van mensen met wie u niet op uw gemak bent, en te verlangen dat de tijd maar zal voorbijgaan en dat het uur maar zal slaan waarop u vrij van hen zult zijn? of weet u wat het is in angst te zijn dat iets gebeuren zal, iets wat gebeuren kan af niet; of in spanning te zijn over een gewichtige gebeurtenis, die uw hart doet bonzen als iets u er aan herinnert, en waaraan u ’s morgens het allereerst denkt? of weet u wat het is vrienden te hebben in een ver land, tijding van hen te verwachten, en van dag tot dag u af te vragen wat ze doen, en hoe ze het maken? of weet u, van de andere kant, wat het is zelf in een vreemd land te zijn, met niemand om tegen te spreken, met niemand die sympathie voor u heeft, vol heimwee, - terneergeslagen omdat er maar geen brief komt, - en niet wetend hoe u ooit terug zult kunnen? of weet u wat het is iemand die bij u is zozeer te beminnen en van hem te leven, dat uw ogen de zijne volgen, dat u zijn ziel kunt lezen, dat u iedere verandering ervan terstond ziet in zijn gezicht, dat u zijn wensen voorkomt, dat u bedroefd bent in zijn droefheid, bezorgd als hij zich ergert, onrustig wanneer u hem niet begrijpt, opgelucht, getroost, als het geheim is opgehelderd?
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDit nu is een gemoedsgesteltenis die, als onze Heer en Zaligmaker het Voorwerp ervan is, op het eerste gezicht onbegrijpelijk is voor de wereld, niet gemakkelijk voor de natuur, maar die in alle eeuwen zó gewoon is in de Kerk, dat ze een teken is geworden van de Tegenwoordigheid van de Onzichtbare, en een kenteken is van de goddelijkheid van onze godsdienst. U weet dat er fijne instincten bestaan bij de lagere dieren, waardoor ze de tegenwoordigheid merken van dingen die de mens niet kan onderscheiden, zoals van atmosferische veranderingen, of van aardverschuivingen, of van hun natuurlijke vijanden, die ze toch niet werkelijk zien; en we beschouwen de onrust of schrik die ze aan de dag leggen, als een bewijs dat daar iets is dat het voorwerp van het gevoel moet zijn, en dat aldus zijn eigen werkelijkheid aantoont. Welnu, op een soortgelijke manier is het waken en wachten op Christus, waarvan de Profeten, de Apostelen, en de op hen gebouwde Kerk van eeuw tot eeuw hebben blijk gegeven, een argument dat het voorwerp daarvan niet is een droom of een fantasie, maar werkelijk bestaat; met andere woorden, dat Hij nog altijd leeft, die eenmaal op aarde verbleef, die gestorven is, die verdwenen is, die zei dat Hij terug zou komen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Eeuwen voordat Hij op aarde kwam, stond de ene profeet na de andere op zijn hoge toren uit te zien naar Hem, door de donkere nacht heen, en te wachten op het zwakke straaltje van de dageraad. “Ik wil mijn wachtpost betrekken,” zegt een van hen, “op de uitkijk gaan staan om te zien wat Hij tot mij zegt. Want er is nog een ander visioen, waarvan de tijd is bepaald, dat zijn vervulling bereikt, en niet faalt. Mocht het al toeven, blijf het verbeiden, want het komt zeker, en blijft niet uit”. (Hab. 2, 1.3)[b:Hab. 2, 1.3] Een ander profeet zegt, “God, wat verlang ik naar U; mijn God, naar U dorst mijn ziel, naar U smacht mijn lichaam als een dor en droog land naar water”. (Ps. 62, 2)[b:Ps. 62, 2]
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaEn een ander. “Tot U hef ik mijn ogen omhoog, tot U die troont in de hemel; zoals de ogen van de slaven op de hand van hun meester, en de ogen van de slavin op de hand van haar gebiedster”. (Ps. 122, 1-2)[b:Ps. 122, 1-2] En een andere: “Ach, scheur toch de hemel vaneen en daal neer, zodat de bergen voor Uw aangezicht rillen; als een vuur dat brandhout doet vlammen, een vuur dat het water doet stomen. Geen oor heeft ooit gehoord, geen oog ooit iets gezien van een God buiten U, die helpt die op U hopen.” (Jes. 64, 1.4)[b:Jes. 64, 1.4] Als er nu iemand was die het recht had gehecht te zijn aan deze wereld, niet onthecht, dan waren het die oude dienaren Gods. Deze aarde immers was hun gegeven als erfdeel en loon door het woord van den Allerhoogste zelf. Ons loon ligt in de toekomst; de Joden hadden de belofte van een tijdelijk loon. En toch stelden zij Gods goede gave achter bij zijn betere belofte; zij offerden het bezit op aan de hoop. Niets anders kon hen tevreden stellen dan het genotvol bezit van hun Schepper; zij wilden naar niets anders uitzien dan naar het aanschijn van hun Bevrijder. Al moest ook de aarde in stukken gaan, al moesten de hemelen scheuren, al moesten de elementen smelten, al moest ook de orde van de natuur verstoord worden voor zijn verschijning, dat alles dan maar ten onder ging, liever dan dat zij Hem moesten missen. Dat was het intense verlangen van de Joodse vrome, die uitzag naar datgene wat komen zou; en die vurigheid zelf van hun waken, zeg ik, en dat geduld in het wachten waren wel geëigend om de wereld te verbazen en haar in te prenten dat de aanspraken van het Christendom moesten aanvaard worden als waar; want hun volharding in het uitzien bewijst dat er iets was om naar uit te zien.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaEn de Apostelen, nadat de Heer gekomen was en weer gegaan, stonden niet achter bij de Profeten in de spanning van hun verwachting, en de hevigheid van hun verlangen naar Hem. Het wonder van geduldig wachten bleef doorgaan. Toen Hij van de Olijfberg opsteeg, bleven zij met gespannen blik naar de hemel staren; en er waren engelen nodig om hun terug te zenden naar hun werk, voordat zij ermee ophielden. En daarna bleef het levenslang een Sursum corda voor hen: “Ons vaderland is in de hemel”, zegt de H. Paulus; (Fil. 3, 20)[b:Fil. 3, 20] met andere woorden, ons eigenlijk bestaan, en onze gemeenschapsplichten, ons werkend leven, ons dagelijks verkeer, is met de ongeziene wereld; “van daar verwachten wij ook als Redder de Heer Jezus Christus”. En verder, “Zo gij met Christus verrezen zijt, zoekt dan ook wat hierboven is, waar Christus is gezeten aan de rechterhand van God. Wees bedacht op wat daarboven is en niet op het aardse; gij zijt immers dood, en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer Christus, ons leven, verschijnt, dan zult ook gij geopenbaard worden in glorie tezamen met Hem”. (Kol. 3, 1-4)[b:Kol. 3, 1-4]
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZo levendig en ononderbroken was deze gemoedsstemming bij de Apostelen en hun opvolgers, dat de wereld meende dat zij de onmiddellijke wederkomst van hun Heer verwachten. “Zie, Hij komt met de wolken,” zegt de H. Johannes, “en alle oog zal Hem zien: ook zij die Hem doorstaken; en alle geslachten der aarde zullen zich op de bost kloppen om Hem. Hij, die dit alles betuigt, Hij zegt, ja, Ik kom haastig! Amen!, Heer Jezus, kom!”. (Openb. 1, 7; Openb. 22, 20)[b:Openb. 1, 7; Openb. 22, 20] Zij vergaten het lange tijdsverloop, zoals heilige mensen doen in geestverrukking. Ze sprongen in hun geest over de langzame tussentijd heen, zoals het oog over een wijde uitgestrektheid van laag land kan heen vliegen om alleen de heerlijke wolken te zien aan de verre horizon. Daarom moest de H. Petrus de zaak verklaren. “Op het einde der tijden”, zegt hij, “zullen er spotters met bijtende spot komen, en zeggen, waar blijft nu de belofte van zijn komst? Maar, dit éne mag u niet ontgaan, geliefden, dat bij de Heer één dag is als duizend jaren en duizend jaren als één dag. Wanneer alles zó ineenstort, hoe moet gij dan wel uitmunten in heilige wandel en in vroomheid, en reikhalzend uitzien naar de komst van de dag van God”. (2 Pt. 3, 3.4.8.11.12)[b:2 Pt. 3, 3.4.8.11.12] Gij ziet dat de grote Apostel zijn broeders niet afraadt de dag te verwachten, terwijl hij toch toegeeft dat het nog lang zal duren. Hij geeft opheldering voor de vergissing van de wereld, die hun vurig verlangen van de komst des Heeren opvatte als een bewijs dat zij meenden dat Hij in hun tijd komen zou; maar hoe intens en volkomen moet de gedachte aan Hem hen in beslag genomen hebben, dat zulk een vergissing mogelijk was! Ja, het is nagenoeg de beschrijving die de H. Paulus geeft van Gods uitverkorenen. Toen hij in de gevangenis was, op de vooravond van zijn marteldood, zond hij aan zijn geliefde leerling, de H. Timotheus, zijn laatste woorden; en dan zegt hij, “van nu af ligt voor mij de kroon der gerechtigheid, en niet alleen voor mij, maar” – voor wie nog? Hoe beschrijft hij de erfgenamen der glorie? hij gaat verder, “niet alleen voor mij, maar voor allen die Zijn verschijnen hebben lief gehad”. (2 Tim. 4, 8)[b:2 Tim. 4, 8]
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDit krachtige, directe beseffen van een ongeziene Heer en Zaligmaker is niet uitsluitend eigen geweest aan Profeten en Apostelen; het is altijd de gewoonte van zijn Heilige Kerk, en van haar kinderen geweest, tot op deze dag toe. Eeuw na eeuw gaat voorbij, en de Kerk verandert haar gebruiken, en zij voegt nieuwe devoties bij de oude, en dat alles met het éne doel haar eigen blik en die van haar kinderen vollediger op den persoon van haar ongeziene Heer te vestigen. Zij heeft Hem aanbiddend opgenomen, de ene trek na de andere, en in ieder daarvan heeft zij een afzonderlijke hulde aan Hem gebracht. Zij heeft ons zijn Vijf Wonden doen eren, zijn Kostbaar Bloed en zijn Heilig Hart. Zij heeft ons laten mediteren over zijn Kindsheid en de werken van zijn Openbaar Leven; over zijn doodstrijd, zijn geseling en zijn kruisiging. Zij heeft ons ter bedevaart gezonden naar zijn geboorteplaats en zijn graf, en naar de berg van zijn hemelvaart. Zij heeft bijeengezocht, en vóór ons geplaatst, de gedenkstukken van zijn leven en dood; zijn kribbe en heilig Huisje, zijn heilig onderkleed, de doek van Veronica, het kruis en de nagelen, zijn lijkwade, de zweetdoek van zijn hoofd.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaEn als de Kerk Maria en Jozef verheerlijkt heeft, dan is het ook weer met het oog op de glorie van zijn heilige Mensheid. Als Maria als Onbevlekt wordt afgekondigd, dan verduidelijkt dat de leer van haar Moederschap. Als zij de Moeder van God genoemd wordt, dan is het om ons te herinneren dat, al is Hij uit ons gezicht, Hij toch ons bezit is, want Hij is van menselijk geslacht. Als zij wordt afgeschilderd met Hem op de armen, dan is het omdat wij het voorwerp van onze liefde mens willen laten blijven, ofschoon Hij ook God is. Als zij de Mater Dolorosa is, dan is het omdat zij naast zijn kruis staat. Als zij Maria Desolata is, dan is het omdat zijn dood Lichaam op haar schoot ligt. Als zij ook de Coronata is, dan is de kroon haar op het hoofd geplaatst door zijn dierbare hand. En, op dezelfde wijze, als wij de Heilige Jozef vereren, dan is het als zijn Voedstervader; en als hij de Heilige is van een zalige dood, dan is het omdat hij sterft in de handen van Jezus en Maria.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaEn wat de Kerk ons op het hart drukt tot op de dag van heden, dat hebben heilige en vrome mannen tot op de dag van heden ons geleerd door hun voorbeeld. Is het nodig dat ik u verwijs naar het leven der heilige maagden, die zijn bruiden waren en zijn, aan Hem verbonden door een mystiek huwelijk, en in vele gevallen hier bedacht met een voorproef van die onuitsprekelijke hemelse gelukzaligheid die hiernamaals haar eeuwige bruidschat zal zijn? De martelaren, de belijders, de bisschoppen, missionarissen, leraren, predikers, monniken, kluizenaars, ascetische schrijvers – hebben zij niet allen zonder uitzondering, zoals hun geschiedenis bewijst, van de Naam van Jezus geleefd, als voedsel, als geneesmiddel, als geur, als licht, als leven uit de doden? – zoals een van hen zegt: “in aure dulce canticum, in ore mel mirificum, in corde nectar cœlicum” – voor het oor een lieflijk strelend gezang, voor de tong een wondre honingspijs, voor de ziel als nektar uit de hemel. Hymne Jesu decus Anegl. Off....Hymne Jesu decus Anegl. Off. S.S. Nom. Ad Laudes. School van den H. Bernardus
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaMaar het is niet nodig een Heilige te zijn om dat gevoel te hebben: deze innige, onmiddellijke afhankelijkheid van de Emmanuel, van God met ons, is alle eeuwen door het kenmerk, bijna de definitie van een Christen geweest. Het is het alledaagse gevoel van een katholieke bevolking; het is het elementair gevoel van ieder die maar een gewone hoop heeft op de hemel. Ik herinner me jaren geleden een kennis, niet katholiek, te hebben horen spreken over een devotieboek, geschreven zoals katholieken gewoonlijk schrijven, en hij stond er verbaasd over en perplex, omdat, zo zei hij, de bewerker schreef “alsof hij een soort persoonlijke aanhankelijkheid voelde voor de Heer; het was alsof hij Hem zelf gezien had, Hem gekend had, met Hem geleefd had, in plaats van alleen maar te belijden en te geloven in de grote leer van de Genoegdoening.” Ditzelfde verschijnsel treft alle niet-katholieken, als zij onze kerken binnengaan. Zij zelf zijn gewend religieuze werken eenvoudig te doen als plicht; zijn ernstig bij het gebed, en gedragen zich fatsoenlijk, omdat het plicht is. Maar u weet, Broeders, plicht alleen, een gevoel van welvoeglijkheid, en behoorlijk gedrag, dat zijn niet de leidende beginselen in de geest van onze kerkgangers. Integendeel, waarom die spontane houding van devotie? waarom die ongekunstelde handbewegingen? waarom die ingekeerde gelaatstrekken? waarom die onverschilligheid voor de tegenwoordigheid van anderen? waarom die afwezigheid van die beschaamdheid die zo sterk is onder de aanhangers van andere belijdenissen? De toeschouwer ziet het uitwerksel; de oorzaak ervan begrijpt hij niet. Waarom die waardige ernst van de eredienst? voor ons is het antwoord niet moeilijk. Het is omdat de Mensgeworden Zaligmaker tegenwoordig is in het tabernakel; en wanneer plotseling de stille Kerk, als het ware, vol licht staat door het eenstemmig vreugdegezang van alle aanwezigen, dan is het omdat Hij nu zijn Troon heeft bestegen boven het altaar, om daar te worden aanbeden. Het is het zichtbare Teken van den Mensenzoon, dat heentrilt door de hele vergadering, en ze doet overstromen van jubel.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Hier moet ik denken aan een passage uit de levensgeschiedenis van de laatste jaren van de wonderbare man die in het begin van deze eeuw de lotgevallen van Europa beheerst heeft. Ze heeft reeds vroeger de aandacht getrokken van de geleerden en predikers, omdat ze betrekking heeft op zijn gevoelens tegenover het Christendom, en een argument daarvoor bevat, verwant aan hetgeen ik vandaag uiteengezet heb. Het kwam niet onnatuurlijk van iemand die voor menselijke glorie die bijzondere hartstocht had, die de drijfveer is geweest van zovele heldenlevens en zovele grote omwentelingen in de wereldgeschiedenis. In de eenzaamheid van zijn ballingsoord, en in het aangezicht van de dood, zegt men dat hij zich op de volgende wijze heeft uitgedrukt: In de Grammar of Assent... In de Grammar of Assent (1870) , p. 489 haalt Newman dezelfde “woorden van Napoleon” aan, met een verwijzing naar A. Nicolas, en met dezelfde voorzichtige inleiding “zegt men”; inderdaad geeft A. Nicolas, Etudes philosophiques sur le Christianisme IV 3 (1846), 61-66, het citaat met verwijzing naar “les journeaux”, en met de verklaring “ce jugement passe généralement pour historique”. De bron voor dit befaamd citaat, dat nog altijd opgeld doet, is echter ietwat troebel. Het is nl. het werk van een zekere Robert Antoine, chevalier de Beauterne, een der propagandisten van de “Légende Napoléonienne”, die omstreeks 1840 nodig was om een Napoleon III ook voor katholieken aannemelijk te maken. (Zie Ph. Gonnard in: Revue Napoléonienne, 1908 pp.179-184. Men kan zijn woorden quoad substantiam, in het oorspronkelijke lezen in een klein werkje: Sentiment de Napoléon sur la Divinité, pensées recueillies a Sainte-Hélène par M. le comte de Montholon, et publiées par M. le Chev. De Beauterne (2me ed. Paris, chez l’auteur, 1841) pp. 35-82 (Aanwezig op de U.B. Amsterdam, 1019 B, 42) Quoad substantiam: want er zijn vele lezingen in omloop. Vermoedelijk zijn de nodige varianten wel bezorgd door “les journeaux” van de jaren na 1841.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaIk ben gewoon geweest mij voor de geest te stellen de voorbeelden van Alexander en Cesar, in de hoop hun grote daden te evenaren, en zo voor altijd voort te leven in de geest van de mensen. Maar, ten slotte, in welke zin van het woord leeft Cesar nog, leeft Alexander nog? Wie weet of geeft iets om hen? Op z’n hoogst is slechts hun naam bekend; want wie onder de velen die hun naam horen of uitspreken, weet werkelijk iets van hun leven of hun daden, of hecht aan die namen een bepaalde gedachte? Ja, hun namen fladderen slechts door de wereld heen als geesten, alleen vernoemd bij bepaalde gelegenheden, of door toevallige associatie. Hun voornaamste verblijfplaats is het schoollokaal; ze hebben een ereplaats in spraakkunsten en vertaalboeken voor jongens; het zijn schitterende onderwerpen voor opstellen; het zijn voorbeelden om na te schrijven. Zo laag is de heldhaftige Alexander gevallen, zo laag de keizerlijke Cesar; “ut placeas et declamatia fias”. Juvenalis. Sat. X. 167. Juvenalis. Sat. X. 167.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaMaar, daarentegen, (zo, zegt men, is hij verder gegaan) is er maar één Naam in de hele wereld die leeft; het is de Naam van Een die zijn jaren doorbracht in het verborgene, en die de dood stierf van een misdadiger. Achttien honderd jaren zijn sedert die tijd voorbijgegaan, maar nog altijd heeft die Naam zijn greep op de menselijke geest behouden. Hij heeft de wereld veroverd, en hij houdt zijn verovering vast. Temidden van de meest verscheiden volkeren, onder de meest uiteenlopende omstandigheden, in de meest beschaafde en de meest onbeschaafde rassen en geesten, in alle standen van de maatschappij, is de Eigenaar van die grote Naam heersend. Hoog en laag, rijk en arm erkennen Hem. Millioenen zielen gaan met Hem om, trekken op avontuur uit op zijn woord, zien uit naar zijn tegenwoordigheid. Paleizen, kostbaar, zonder tal, worden opgericht te zijner ere: zijn beeltenis, in zijn diepste vernedering, wordt triomfantelijk ten toon gesteld in de trotse stad, op het veld, op de hoeken der straten, op de toppen der bergen. Het heiligt de voorvaderlijke hal, het studeervertrek, en de slaapkamer; het geeft stof voor de werkzaamheid van het hoogste genie in de beeldende kunsten. Het wordt op het hart gedragen in het leven; het wordt voor de brekende ogen gehouden in de dood. Hier is dus Iemand die niet enkel maar een naam is; Hij is geen ijdele fictie; Hij is een werkelijkheid; Hij is dood en begraven, maar nog altijd leeft Hij, - als de levende, energieke gedachte van opeenvolgende generaties, en als de ontzaglijke stuwkracht van duizend grote gebeurtenissen. Hij heeft zonder inspanning bereikt, wat anderen met levenslange heldhaftige worstelingen niet bereikt hebben. Kan Hij minder zijn dan goddelijk? Wie is Hij anders dan de Schepper zelf, die soeverein is over Zijn eigen werken; tot wie onze ogen en harten zich wenden instinctmatig, omdat Hij onze Vader is en onze God?
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Mijn Broeders, ik heb aangenomen dat wij zijn wat wij moeten zijn; maar als er één klasse of soort van mensen is in de Katholieke Kerk die in gevaar verkeren te kort te schieten in de plicht waarover ik spreek, dan zijn wij het. Als er enigen zijn die niet wachten op hun Heer en Zaligmaker, niet waken voor Hem, niet verlangen naar Hem, geen omgang met Hem houden, dan zijn zij het, die, zoals wij, zich in het bezit voelen van, of op zoek zijn naar, hetgeen tijdelijk is. Die heilige zielen, wier verdiensten en voldoeningen hen bijna zeker van de hemel maken, zij – dat volgt uit de aard van hun staat – voeden zich met Christus. Die heilige kloostergemeenschappen van mannen en vrouwen, wier leven versterving is, krachtens hun beroepsstreving naar de volmaaktheid wachten en waken voor Hem. De armen, die tallozen die hun dagen doorbrengen in gedwongen lijden, door de strenge dwang van het lijden zien uit naar Hem. Maar wij, mijne Broeders, die in goeden doen zijn, of in de warreling van het zakenleven, of in een doolhof van zorgen, of in een storm van hartstochten, of in de wedloop om rijkdom, of eer, of stand, of in de beoefening der wetenschappen, helaas! wij zijn juist die mensen die gevaar lopen geen aandacht meer te hebben, geen honger of dorst, geen smaak voor het ware brood van de hemel en het levende water. “De Geest en de Bruid zeggen, kom. Alwie het hoort, moet zeggen, Kom. Alwie dorst lijdt, kome: alwie wil, neme het water des levens, om niet”. (Openb. 22, 17)[b:Openb. 22, 17] God in Zijn barmhartigheid moge onze trage geest opwekken, en ons aardse hart ontvlammen, opdat wij geen uitzondering meer mogen zijn in zijn groot gezin, dat Hem aldoor aanbidt, looft, en bemint.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/9362-uitzien-naar-christus-nl