Die Heer is en leven geeft
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Dominum et vivificantem
Die Heer is en leven geeft
Over de Heilige Geest in het leven van de Kerk en de wereld
Paus Johannes Paulus II
18 mei 1986
Pauselijke geschriften - Encyclieken
1986 Stg. Verkondiging van het Bisdom Roermond
1986
21 maart 2024
7
nl
Referenties naar dit document: 6
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
1
De Kerk belijd haar geloof in de Heilige Geest als degene “die Heer is en leven geeft”. Dit belijdt zij in de geloofsbelijdenis die geformuleerd of uitgevaardigd is op de Concilies van Nicea[d:222] (in het jaar 325) en Constantinopel[d:240] (in het jaar 381). Zij voegt eraan toe dat de Heilige Geest “gesproken heeft door de profeten”. Het zijn woorden die de Kerk ontvangt van de bron van haar leven, Jezus Christus. Volgens het evangelie van Johannes wordt de Heilige Geest ons geschonken met het nieuwe leven, zoals Jezus aankondigt en belooft op de grootste dag van het Loofhuttenfeest: “Als iemand dorst heeft, hij kome tot Mij; wie in Mij gelooft, hij drinke! Zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”. (Joh. 7, 37 s)[b:Joh. 7, 37 s] En de evangelist verklaart: "Hiermede doelde Hij op de Geest die zij, die in Hem geloofden, zouden ontvangen”. (Joh. 7, 39)[b:Joh. 7, 39]. Dezelfde vergelijking met het water gebruikt Jezus in het gesprek met de Samaritaanse, als Hij spreekt over de “waterbron die opborrelt tot eeuwig leven” (Joh. 4, 14)[b:Joh. 4, 14] vgl: Lumen Gentium, 4[[[617|4]]] en in het gesprek met Nicodemus, als Hij de noodzaak verkondigt van een nieuwe geboorte “uit water en Geest” om “het Rijk Gods binnen te gaan” (Joh. 3, 5)[[b:Joh. 3, 5]].
De Kerk die onderricht wordt door het woord van Christus en put uit de pinksterervaring en uit haar eigen apostolische geschiedenis, verkondigt daarom vanaf het begin haar geloof in de Heilige Geest als degene die het leven geeft, degene in wie de ondoorgrondelijke drie-ene God zich aan de mensen mededeelt en in hen de bron van het eeuwig leven vormt.
De Kerk die onderricht wordt door het woord van Christus en put uit de pinksterervaring en uit haar eigen apostolische geschiedenis, verkondigt daarom vanaf het begin haar geloof in de Heilige Geest als degene die het leven geeft, degene in wie de ondoorgrondelijke drie-ene God zich aan de mensen mededeelt en in hen de bron van het eeuwig leven vormt.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Dit geloof dat de Kerk onafgebroken beleden heeft moet steeds weer levendig gemaakt en verdiept worden in het bewustzijn van het volk Gods. Dit is in de afgelopen honderd jaar verschillende malen gebeurd: van Leo XIII die de encycliek Divinum Illud Munus[622] (in het jaar 1897) gepubliceerd heeft welke geheel aan de Heilige Geest is gewijd, tot Pius XII die zich in de encycliek Mystici Corporis Christi[433] (in het jaar 1943) beroepen heeft op de Heilige Geest als levensbeginsel van de Kerk waarin Hij tezamen met het Hoofd van het Mystieke Lichaam, Christus, zijn werking uitoefent, en tot het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie[d:4] dat de noodzaak heeft doen voelen van vernieuwde aandacht voor de leer over de Heilige Geest, zoals Paulus VI benadrukt heeft: “Op de christologie en speciaal op de ecclesiologie van het Concilie moeten een nieuwe studie en een nieuwe verering van de Heilige Geest volgen als onmisbare aanvulling op het onderricht van het Concilie” In het Cenakel ontmoet men de Gever van alle goeds en de gemeenschap van de "Heiligen", (2)[[3686|(2)]].
Wij worden dus in onze tijd door het altijd oude en altijd nieuwe geloof van de Kerk opgeroepen tot de Heilige Geest te naderen als degene die het leven geeft. Hulp en aansporing zijn voor ons hierbij de erfenis die wij gemeen hebben met de oosterse kerken die zorgvuldig de buitengewone rijkdommen bewaard hebben van het onderricht van de Vaders over de Heilige Geest. Ook hierom kunnen wij zeggen dat het 16e eeuwfeest van het eerste Concilie van Constantinopel, dat op het Pinksterfeest van 1981 tegelijk te Constantinopel en te Rome is gevierd, één van de belangrijkste kerkelijke gebeurtenissen van de laatste jaren is geweest. Door bezinning op het mysterie van de Kerk is toen duidelijk gebleken dat de Heilige Geest de wegen aanwijst die naar de eenheid van de christenen leiden, ja de voornaamste bron is van deze eenheid welke uit God zelf voortkomt en die Sint Paulus op bijzondere wijze heeft uitgedrukt met de woorden waarmee wij de eucharistieviering vaak beginnen: “De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen” Romeins MissaalRomeins Missaal (2 Kor. 13, 13)[[b:2 Kor. 13, 13]].
In deze aansporing hebben de voorafgaande encyclieken Redemptor Hominis[237] en Dives in Misericordia[755] in zekere zin hun oorsprong en inspiratie gevonden. Zij herdenken het heilsgebeuren dat zich voor ons voltrokken heeft in de Zoon die door de Vader in de wereld is gezonden “opdat de wereld door Hem zou worden gered” (Joh. 3, 17)[b:Joh. 3, 17] en “iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader, dat Jezus Christus de Heer is” (Fil. 2, 11)[b:Fil. 2, 11]. Uit die aansporing ontstaat nu deze encycliek over de Heilige Geest die voortkomt uit de Vader en de Zoon en die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt: als goddelijke Persoon is Hij het middelpunt van het christelijke geloof en de bron en drijfkracht van de vernieuwing van de Kerk vgl: Lumen Gentium, 4[[[617|4]]] vgl: Tot de deelnemers aan het internationale theologisch congres over pneumatologie, (1)[[[3687|(1)]]] Deze encycliek is ontsprongen uit de diepte van de erfenis van het Concilie. Want dank zij het onderricht over de Kerk op zich en over de Kerk in de wereld sporen de Concilieteksten ons aan steeds verder door te dringen in het mysterie van de goddelijke Drie-eenheid zelf, langs de weg van het evangelie, de patristiek en de liturgie: tot de Vader – door de Zoon – in de Heilige Geest.
Zo antwoordt de Kerk op bepaalde diepe inspiraties die zij gelooft te lezen in het hart van de mensen van deze tijd: het terugvinden van God in zijn transcendente werkelijkheid van oneindige Geest, zoals Jezus Hem voorgehouden heeft aan de Samaritaanse; de behoefte Hem te aanbidden “in geest en waarheid” (Joh. 4, 24)[[b:Joh. 4, 24]]; de hoop in Hem het geheim van de liefde terug te vinden en de kracht voor een “nieuwe schepping” (Rom. 8, 22; Gal. 6, 15)[[b:Rom. 8, 22; Gal. 6, 15]]: ja, inderdaad, degene die het leven geeft.
De Kerk voelt zich geroepen tot deze zending om de Geest te verkondigen, terwijl zij samen met de mensenfamilie nadert tot het einde van het tweede millennium na Christus. Zij weet goed dat tegen de achtergrond van een hemel en een aarde die “voorbijgaan” de “woorden die niet voorbij zullen gaan” (Mt. 24, 35)[[b:Mt. 24, 35]] bijzonder welsprekend worden. Het zijn de woorden van Christus over de Heilige Geest, de onuitputtelijke bron van het “water dat opborrelt tot eeuwig leven” (Joh. 4, 14)[b:Joh. 4, 14] als waarheid en verlossingsgenade. Zij wil deze woorden overwegen. Zij wil de gelovigen en alle mensen herinneren aan deze woorden, terwijl zij zich voorbereidt – zoals verderop gezegd zal worden – op het grote jubileum dat de overgang van het tweede naar het derde millennium van het christendom zal betekenen. De nu volgende overwegingen hebben natuurlijk niet de bedoeling de zeer rijke leer over de Heilige Geest volledig te doorvorsen, noch te kiezen voor bepaalde oplossingen voor nog openstaande vraagstukken. Zij hebben voornamelijk tot doel in de Kerk het bewustzijn levendig te maken dat “zij door de Geest tot medewerking wordt gedrongen, opdat het heilsbestel van God, die Christus als heilsbeginsel voor de gehele wereld heeft aangesteld, metterdaad in vervulling zou gaan” Lumen Gentium, 17[[617|17]]
Wij worden dus in onze tijd door het altijd oude en altijd nieuwe geloof van de Kerk opgeroepen tot de Heilige Geest te naderen als degene die het leven geeft. Hulp en aansporing zijn voor ons hierbij de erfenis die wij gemeen hebben met de oosterse kerken die zorgvuldig de buitengewone rijkdommen bewaard hebben van het onderricht van de Vaders over de Heilige Geest. Ook hierom kunnen wij zeggen dat het 16e eeuwfeest van het eerste Concilie van Constantinopel, dat op het Pinksterfeest van 1981 tegelijk te Constantinopel en te Rome is gevierd, één van de belangrijkste kerkelijke gebeurtenissen van de laatste jaren is geweest. Door bezinning op het mysterie van de Kerk is toen duidelijk gebleken dat de Heilige Geest de wegen aanwijst die naar de eenheid van de christenen leiden, ja de voornaamste bron is van deze eenheid welke uit God zelf voortkomt en die Sint Paulus op bijzondere wijze heeft uitgedrukt met de woorden waarmee wij de eucharistieviering vaak beginnen: “De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen” Romeins MissaalRomeins Missaal (2 Kor. 13, 13)[[b:2 Kor. 13, 13]].
In deze aansporing hebben de voorafgaande encyclieken Redemptor Hominis[237] en Dives in Misericordia[755] in zekere zin hun oorsprong en inspiratie gevonden. Zij herdenken het heilsgebeuren dat zich voor ons voltrokken heeft in de Zoon die door de Vader in de wereld is gezonden “opdat de wereld door Hem zou worden gered” (Joh. 3, 17)[b:Joh. 3, 17] en “iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader, dat Jezus Christus de Heer is” (Fil. 2, 11)[b:Fil. 2, 11]. Uit die aansporing ontstaat nu deze encycliek over de Heilige Geest die voortkomt uit de Vader en de Zoon en die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt: als goddelijke Persoon is Hij het middelpunt van het christelijke geloof en de bron en drijfkracht van de vernieuwing van de Kerk vgl: Lumen Gentium, 4[[[617|4]]] vgl: Tot de deelnemers aan het internationale theologisch congres over pneumatologie, (1)[[[3687|(1)]]] Deze encycliek is ontsprongen uit de diepte van de erfenis van het Concilie. Want dank zij het onderricht over de Kerk op zich en over de Kerk in de wereld sporen de Concilieteksten ons aan steeds verder door te dringen in het mysterie van de goddelijke Drie-eenheid zelf, langs de weg van het evangelie, de patristiek en de liturgie: tot de Vader – door de Zoon – in de Heilige Geest.
Zo antwoordt de Kerk op bepaalde diepe inspiraties die zij gelooft te lezen in het hart van de mensen van deze tijd: het terugvinden van God in zijn transcendente werkelijkheid van oneindige Geest, zoals Jezus Hem voorgehouden heeft aan de Samaritaanse; de behoefte Hem te aanbidden “in geest en waarheid” (Joh. 4, 24)[[b:Joh. 4, 24]]; de hoop in Hem het geheim van de liefde terug te vinden en de kracht voor een “nieuwe schepping” (Rom. 8, 22; Gal. 6, 15)[[b:Rom. 8, 22; Gal. 6, 15]]: ja, inderdaad, degene die het leven geeft.
De Kerk voelt zich geroepen tot deze zending om de Geest te verkondigen, terwijl zij samen met de mensenfamilie nadert tot het einde van het tweede millennium na Christus. Zij weet goed dat tegen de achtergrond van een hemel en een aarde die “voorbijgaan” de “woorden die niet voorbij zullen gaan” (Mt. 24, 35)[[b:Mt. 24, 35]] bijzonder welsprekend worden. Het zijn de woorden van Christus over de Heilige Geest, de onuitputtelijke bron van het “water dat opborrelt tot eeuwig leven” (Joh. 4, 14)[b:Joh. 4, 14] als waarheid en verlossingsgenade. Zij wil deze woorden overwegen. Zij wil de gelovigen en alle mensen herinneren aan deze woorden, terwijl zij zich voorbereidt – zoals verderop gezegd zal worden – op het grote jubileum dat de overgang van het tweede naar het derde millennium van het christendom zal betekenen. De nu volgende overwegingen hebben natuurlijk niet de bedoeling de zeer rijke leer over de Heilige Geest volledig te doorvorsen, noch te kiezen voor bepaalde oplossingen voor nog openstaande vraagstukken. Zij hebben voornamelijk tot doel in de Kerk het bewustzijn levendig te maken dat “zij door de Geest tot medewerking wordt gedrongen, opdat het heilsbestel van God, die Christus als heilsbeginsel voor de gehele wereld heeft aangesteld, metterdaad in vervulling zou gaan” Lumen Gentium, 17[[617|17]]
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 1 De Geest van de Vader en van de Zoon aan de Kerk is gegeven
- HOOFDSTUK 1 Jezus belofte en openbaring tijdens het Laatste Avondmaal
3
Toen voor Jezus het uur om deze wereld te verlaten gekomen was, beloofde Hij aan de apostelen “een andere Helper” (Joh. 14, 16)[b:Joh. 14, 16]. De evangelist Johannes die bij het paasmaal aanwezig was, schrijft dat Jezus zich tijdens dat avondmaal op de dag voor zijn lijden en dood tot hen richtte met de woorden: “Wat gij ook zult vragen in mijn Naam, Ik zal het doen, opdat de Vader moge verheerlijkt worden in de Zoon”: “Op mijn gebed zal de Vader u een andere Helper geven om voor altijd bij u te blijven, de Geest van de waarheid” (Joh. 14, 13.16 v.)[b:Joh. 14, 13.16]. Juist deze Geest der waarheid wordt door Jezus de Parakleet genoemd – en Parakletos betekent “trooster” en ook “voorspreker” of “helper”. Jezus zegt dat Hij “een andere” Parakleet is, de tweede, want Jezus zelf is de eerste Helper (1 Joh. 2, 1)[[b:1 Joh. 2, 1]], daar Hij het eerst de Blijde Boodschap gebracht en gegeven heeft. De Heilige Geest komt na en dank zij Hem, om door bemiddeling van de Kerk het werk van de Blijde Boodschap van het heil in de wereld voort te zetten. In zijn afscheidsrede spreekt Jezus meer dan eens over deze voortzetting van zijn werk door de Heilige Geest, om de apostelen die in de zaal van het Laatste Avondmaal samengekomen zijn, voor te bereiden op zijn heengaan, dat wil zeggen op zijn lijden en dood aan het kruis.
De woorden waarnaar wij hier zullen verwijzen bevinden zich in het evangelie van Johannes. Elk van die woorden voegt een bepaalde nieuwe inhoud toe aan die aankondiging en belofte. Die woorden zijn tegelijk nauw met elkaar verweven, niet alleen vanuit het perspectief van de gebeurtenissen zelf, maar ook vanuit het perspectief van het mysterie van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, dat wellicht in geen andere tekst van de Heilige Schrift een zo verheven uitdrukking vindt als hier.
De woorden waarnaar wij hier zullen verwijzen bevinden zich in het evangelie van Johannes. Elk van die woorden voegt een bepaalde nieuwe inhoud toe aan die aankondiging en belofte. Die woorden zijn tegelijk nauw met elkaar verweven, niet alleen vanuit het perspectief van de gebeurtenissen zelf, maar ook vanuit het perspectief van het mysterie van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, dat wellicht in geen andere tekst van de Heilige Schrift een zo verheven uitdrukking vindt als hier.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Kort na de bovengenoemde belofte voegt Jezus toe: “Maar de Helper, de Heilige Geest, die de Vader in mijn Naam zal zenden, Hij zal u alles leren en alles in herinnering brengen wat ik u gezegd heb” (Joh. 14, 26)[b:Joh. 14, 26]. De Heilige Geest zal de Helper van de apostelen en de Kerk zijn en altijd in hun middelen zijn – zij het onzichtbaar – om dezelfde Blijde Boodschap te leren die Jezus verkondigde. Het “zal leren en in herinnering brengen” betekent niet alleen dat Hij op zijn eigen manier zal voortgaan te inspireren tot de verspreiding van de heilsboodschap, maar ook dat Hij zal helpen de juiste betekenis van de inhoud van Christus’ boodschap te begrijpen en de continuïteit en de identiteit van het begrip ervan zal verzekeren in de veranderlijke condities en omstandigheden. De Heilige Geest zal dus bewerken dat de waarheid in de Kerk steeds dezelfde waarheid blijft die de apostelen van hun Meester hebben gehoord.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Bij het doorgeven van de Blijde Boodschap zullen de apostelen op bijzondere wijze verbonden zijn met de Heilige Geest. Jezus zegt vervolgens: “Wanneer de Helper komt, die Ik u van de Vader zal zenden, de Geest der waarheid die van de Vader uitgaat, zal Hij over Mij getuigenis afleggen. Maar ook gij moet getuigenis afleggen, want vanaf het begin zijt gij bij Mij” (Joh. 15, 26 v)[b:Joh. 15, 26].
De apostelen zijn onmiddellijk ooggetuigen geweest. Zij hebben Christus “gehoord” en “met eigen ogen gezien”, “aanschouwd” en zelfs “aangeraakt met eigen handen”, zoals de evangelist Johannes het in een andere tekst uitdrukt (1 Joh. 1, 1-3; 1 Joh. 4, 14)[[b:1 Joh. 1, 1-3; 1 Joh. 4, 14]]. Hun menselijk en “historisch” ooggetuigenis over Christus gaat samen met het getuigenis van de Heilige Geest: “Hij zal over Mij getuigenis afleggen”. Het menselijk getuigenis van de apostel zal zijn voornaamste steun vinden in het getuigenis van de Geest der waarheid. En vervolgens zal het getuigenis van de apostelen daarin ook het verborgen fundament vinden voor zijn voortzetting onder de generaties van leerlingen en belijders die elkaar in de loop der eeuwen zullen opvolgen.
Jezus Christus is zelf de hoogste en meest volledige openbaring van God aan de mensheid; het getuigenis van de Geest der waarheid inspireert, garandeert en bevestigt van de Geest der waarheid inspireert, garandeert en bevestigt de getrouwe overdracht ervan in de apostolische prediking en geschriften “Het door God geopenbaarde dat in de Heilige Schrift staat neergeschreven en zich aanbiedt, is onder ingeving van de Heilige Geest opgetekend”, en de Heilige Schrift moet dus “in dezelfde Geest worden gelezen en verklaard waarin zij is geschreven”[[576|11.12]], terwijl het getuigenis van de apostelen de menselijke uitdrukking ervan verzekert in de Kerk en in de geschiedenis van de mensheid.
De apostelen zijn onmiddellijk ooggetuigen geweest. Zij hebben Christus “gehoord” en “met eigen ogen gezien”, “aanschouwd” en zelfs “aangeraakt met eigen handen”, zoals de evangelist Johannes het in een andere tekst uitdrukt (1 Joh. 1, 1-3; 1 Joh. 4, 14)[[b:1 Joh. 1, 1-3; 1 Joh. 4, 14]]. Hun menselijk en “historisch” ooggetuigenis over Christus gaat samen met het getuigenis van de Heilige Geest: “Hij zal over Mij getuigenis afleggen”. Het menselijk getuigenis van de apostel zal zijn voornaamste steun vinden in het getuigenis van de Geest der waarheid. En vervolgens zal het getuigenis van de apostelen daarin ook het verborgen fundament vinden voor zijn voortzetting onder de generaties van leerlingen en belijders die elkaar in de loop der eeuwen zullen opvolgen.
Jezus Christus is zelf de hoogste en meest volledige openbaring van God aan de mensheid; het getuigenis van de Geest der waarheid inspireert, garandeert en bevestigt van de Geest der waarheid inspireert, garandeert en bevestigt de getrouwe overdracht ervan in de apostolische prediking en geschriften “Het door God geopenbaarde dat in de Heilige Schrift staat neergeschreven en zich aanbiedt, is onder ingeving van de Heilige Geest opgetekend”, en de Heilige Schrift moet dus “in dezelfde Geest worden gelezen en verklaard waarin zij is geschreven”[[576|11.12]], terwijl het getuigenis van de apostelen de menselijke uitdrukking ervan verzekert in de Kerk en in de geschiedenis van de mensheid.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Dit blijkt ook uit de nauwe samenhang, naar inhoud en bedoeling, van de genoemde aankondiging en belofte met wat in de erop volgende woorden van de tekst van Johannes staat: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het nu niet verdragen. Wanneer Hij echter komt, de Geest der waarheid, zal Hij tot de volle waarheid brengen; Hij zal niet uit zichzelf spreken, mar spreken al wat Hij hoort en u de komende dingen aankondigen” (Joh. 16, 12s)[b:Joh. 16, 12s]. In de voorafgaande woorden houdt Jezus de Helper, de Geest der waarheid, voor als degene die “zal leren” en “in herinnering brengen”, die “getuigenis zal afleggen” over Hem; nu zegt Hij: “Hij zal u tot de volle waarheid brengen”. Dit “tot de volle waarheid brengen”, in samenhang met datgene wat de apostelen “nu niet kunnen verdragen”, houdt noodzakelijkerwijs verband met de ontlediging van Christus door het lijden en de dood aan het kruis die nabij waren toen Hij deze woorden uitsprak. Maar vervolgens wordt het duidelijk dat dit “tot de volle waarheid brengen”, behalve met het scandalum crucis, - de ergernis van het kruis -, ook verband houdt met alles wat Christus “gedaan en geleerd heeft” (Hand. 1, 1)[b:Hand. 1, 1]. Want heel het mysterium Christi eist geloof, dat de mens op de juiste wijze binnenleidt in de werkelijkheid van het openbaringsmysterie. Het “tot de volle waarheid brengen” wordt dus werkelijkheid in en door het geloof. Dit is het werk van de Geest der waarheid en de vrucht van zijn werking in de mens. De Heilige Geest moet hier de voornaamste gids voor de mens zijn, het licht voor de menselijke geest. Dit geldt voor de apostelen, de ooggetuigen, die nu aan alle mensen moeten verkondigen wat Christus “gedaan en geleerd heeft”, vooral zijn kruis en verrijzenis. In een meer verwijderd verschiet geldt het ook voor alle generaties van leerlingen en belijders van de Meester, aangezien zij het mysterie van God dat in de mensengeschiedenis werkt, het openbaringsmysterie dat de uiteindelijke zin van deze geschiedenis verklaart, gelovig zullen moeten aannemen en vrijmoedig belijden.
Referenties naar alinea 6: 1
Fides et Ratio ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Er bestaat dus in het heilsbestel een innige band tussen de Heilige Geest en Christus, waardoor de Geest in de menselijke geschiedenis werkt als “een andere Helper” en blijvend de overdracht en de uitstraling verzekert van de Blijde Boodschap die door Jezus van Nazaret is geopenbaard. In de Heilige Geest, de Parakleet, die in het mysterie en het werken van de Kerk voortdurend de historische tegenwoordigheid van de Verlosser op aarde en diens heilswerk voortzet, straalt daarom de heerlijkheid van Christus, zoals de erop volgende woorden van Johannes getuigen: “Hij (de Geest) zal Mij verheerlijken omdat Hij aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft” (Joh. 16, 14)[b:Joh. 16, 14]. Met deze woorden wordt nogmaals bevestigd al wat de voorafgaande uitspraken gezegd hebben: “Hij zal leren..., in herinnering brengen..., getuigenis afleggen”. De hoogste en volledige zelfopenbaring van God die in Christus is voltooid en waarvan de prediking van de apostelen getuigenis aflegt, leeft voort in de Kerk door de zending van de onzichtbare Helper, de Geest der waarheid. Hoe innig deze zending verbonden is met die van Christus, hoe volledig zij uit de zending van Christus put, om de heilsvruchten ervan te bewaren en te doen groeien in de geschiedenis, wordt uitgedrukt door het werkwoord “ontvangen”: “Hij zal u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft”. Om dit woord “ontvangen” als het ware uit te leggen en om ten volle te doen uitkomen dat de bron ervan de goddelijke Drie-eenheid is, voegt Jezus eraan toe: “Ik zei dat Hij aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft, omdat al wat de Vader heeft het mijne is” (Joh. 16, 15)[b:Joh. 16, 15]. Als Hij zal ontvangen, “wat van Mij is”, zal Hij vanzelf putten uit “wat de Vader heeft”. In het licht van dit “ontvangen” kunnen ook de andere veelzeggende woorden over de Heilige Geest verklaard worden die Jezus in het cenakel voor Pasen uitgesproken heeft: “Het is goed voor u dat Ik heenga; want als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen. Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u zenden. Eenmaal gekomen zal Hij de wereld het overtuigend bewijs leveren van wat zonde, gerechtigheid en oordeel is” (Joh. 16, 7 s)[b:Joh. 16, 7 s]. Het zal nodig zijn in een aparte overweging nog terug te komen op deze woorden.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Vader, Zoon en Heilige Geest
8
Kenmerkend voor de tekst van Johannes is dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest duidelijk als Personen aangeduid worden die van elkaar onderscheiden zijn. Als Jezus over de Geest-Helper spreekt, gebruikt Hij meermalen het persoonlijk voornaamwoord “Hij”. Tegelijk onthult Hij in de afscheidsrede de banden die de Vader, de Zoon en de Parakleet met elkaar verenigen. “De Geest gaat van de Vader uit” (Joh. 15, 26)[b:Joh. 15, 26] en de Vader “geeft” de Helper (Joh. 14, 16)[b:Joh. 14, 16]. De Vader “zendt” de Geest in de naam van de Zoon (Joh. 14, 26)[b:Joh. 14, 26], de Geest “legt getuigenis af” over de Zoon (Joh. 15, 26)[b:Joh. 15, 26]. De Zoon vraagt aan de Vader de Geest-Helper te zenden (Joh. 14, 16)[b:Joh. 14, 16], maar bovendien verzekert en belooft Hij in verband met zijn “heengaan” door middel van het kruis: “Als Ik heengegaan zal zijn, zal Ik Hem tot u zenden” (Joh. 16, 7)[b:Joh. 16, 7]. De Vader zendt dus de Heilige Geest uit kracht van zijn vaderschap, zoals Hij de Zoon gezonden heeft (Joh. 3, 16-18.34; Joh. 6, 57; Joh. 17, 3.18.23)[[b:Joh. 3, 16-18.34; Joh. 6, 57; Joh. 17, 3.18.23]], maar tegelijk zendt Hij Hem krachtens de verlossing die Christus bewerkt heeft – en in deze zin wordt de Heilige Geest ook door de Zoon gezonden: “Ik zal Hem tot u zenden”. Hier dient opgemerkt te worden dat alle andere beloften tijdens het Laatste Avondmaal de komst van de Heilige Geest aankondigen na het heengaan van Christus, terwijl de belofte die vervat is in de tekst van Joh. 16, 7s., duidelijk ook de betrekking van wederkerige afhankelijkheid tussen hun openbaringen insluit en benadrukt, welke men oorzakelijk zou kunnen noemen: “Als Ik heengegaan zal zijn, zal Ik Hem tot u zenden”. De Heilige Geest zal komen, omdat Christus heen zal gaan door middel van het kruis: Hij zal niet alleen komen na maar ook vanwege de verlossing die Christus heeft bewerkt, krachtens de wil en de werking van de Vader.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Zo kunnen wij zeggen dat in de afscheidsrede het hoogtepunt bereikt wordt van de openbaring van de Drievuldigheid. Tegelijk staan wij op de drempel van beslissende gebeurtenissen en verheven woorden die tenslotte tot uitdrukking zullen komen in de grote zendingsopdracht die Jezus aan de apostelen gegeven heeft en door hen aan de Kerk: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen”, en die in zekere zin de trinitaire formule van het doopsel bevat: “en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest” (Mt. 28, 19)[b:Mt. 28, 19]. Deze formule weerspiegelt het innerlijke mysterie van God, van het goddelijke leven, dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest is, de goddelijke eenheid van de Drievuldigheid. Men kan de afscheidsrede ook lezen als een bijzondere voorbereiding op deze trinitaire formule, waarin de levendmakende kracht van het sacrament uitgedrukt wordt dat de deelname aan het leven van de drie-ene God uitwerkt, omdat het de heiligmakende genade als bovennatuurlijke gave aan de mens schenkt. Daardoor wordt de mens geroepen en “in staat” gesteld te delen in het ondoorgrondelijke leven van God.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
In zijn innerlijke leven “is” God “liefde” (1 Joh. 4, 8.16)[[b:1 Joh. 4, 8.16]], wezenlijke liefde die de drie goddelijke Personen gemeen hebben; de Heilige Geest is persoonlijke liefde, als Geest van de Vader en de Zoon. Daarom “doorgrondt Hij de diepste geheimen van God” (1 Kor. 2, 10)[[b:1 Kor. 2, 10]], als ongeschapen Liefde-gave. Men kan zeggen dat in de Heilige Geest het innerlijke leven van de drie-ene God geheel en al gave wordt, een uitwisseling van wederzijdse liefde tussen de goddelijke Personen, en dat God door de Heilige Geest bestaat als gave. De Heilige Geest is de persoonlijke uitdrukking van dit geven, van dit liefde-zijn vgl: Summa Theologiae, Prima Parsq. 37[[[t:I q. 37 + q. 38]]]. Hij is Persoon-liefde. Hij is Persoon-gave. Wij staan hier voor de onpeilbare reikdom van de werkelijkheid en de onuitsprekelijke diepte van het begrip van persoon in God, die wij alleen uit de openbaring kennen. Als één in wezen met de Vader en de Zoon in de godheid is de Heilige Geest tevens liefde en (ongeschapen) gave, waaruit als uit haar bron (fons vivus – levende bron) iedere schenking aan de schepselen voortkomt (geschapen gave): de gave van het bestaan aan alle dingen door middel van de schepping; de gave van de genade aan de mensen door middel van de gehele heilseconomie. Zoals de apostel Paulus schrijft: “Gods liefde is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest die ons werd geschonken” (Rom. 5, 5)[b:Rom. 5, 5].
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De heilbrengende zelfgave van God in de Heilige Geest
11
De afscheidsrede van Christus tijdens het paasmaal heeft speciaal betrekking op deze “gave” en “zelfgave” van de Heilige Geest. In het evangelie van Johannes wordt als het ware de diepste “logica” onthuld van het heilsmysterie dat van eeuwigheid af vervat is in Gods plan, als uitbreiding van de onuitsprekelijke gemeenschap van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het is de goddelijke “’logica” die van het mysterie van de Drie-eenheid leidt naar het mysterie van de verlossing van de wereld in Jezus Christus. De verlossing die de Zoon bewerkt heeft binnen de dimensies van de aardse geschiedenis van de mens – bewerkt in zijn “heengaan” door middel van het kruis en de verrijzenis – wordt tegelijkertijd in heel haar heilskracht overgedragen aan de Heilige Geest: degene die “van Mij ontvangen zal” (Joh. 16, 14)[b:Joh. 16, 14]. De woorden van de tekst van Johannes geven aan dat volgens het goddelijke plan het “heengaan” van Christus noodzakelijke voorwaarde is voor de “zending” en de komst van de Heilige Geest; zij zeggen ook dat toen de nieuwe heilbrengende zelfmededeling God begon, in de Heilige Geest.
Referenties naar alinea 11: 1
Enkele vraagstukken over God als Verlosser ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
Het is een nieuw begin ten opzichte van het eerste en oorspronkelijke begin van de heilbrengende zelfgave van God dat samenvalt met het mysterie van de schepping. Reeds in woorden van het boek Genesis lezen wij: “In het begin schiep God de hemel en de aarde...en de Geest van God (ruah Elohim) zweerde over de wateren” (Gen. 1, 1s)[b:Gen. 1, 1s] Dit bijbelse begrip van schepping bevat niet alleen het tot-het-bestaan-roepen van het zijn van de kosmos, de gave van het bestaan dus, maar ook de aanwezigheid van de Geest van God in het scheppingswerk, dat wil zeggen het begin van de heilbrengende zelfmededeling van God aan alles wat Hij schept. Wat vooral geldt voor de mens die geschapen is naar het beeld en de gelijkenis van God: “Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend” (Gen. 1, 26)[b:Gen. 1, 26]. “Wij gaan maken”: kan men geloven dat het meervoud dat de Schepper hier sprekend over zichzelf gebruikt reeds op zekere wijze het mysterie van de Drie-eenheid suggereert, de aanwezigheid van de Drie-eenheid in het werk van de schepping van de mens? De christelijke lezer die de openbaring van dit mysterie kent, kan het ook in deze woorden weergegeven vinden. De inhoud van het boek Genesis staat ons in ieder geval toe in de schepping van de mens het eerste begin te zien van de heilbrengende zelfgave van God in de vorm van het “beeld en de gelijkenis” van zichzelf die Hij aan de mens verleend heeft.
Referenties naar alinea 12: 1
Het Christendom en de godsdiensten ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
De woorden die Jezus uitgesproken heeft in de afscheidsrede lijken dus ook gelezen moeten worden onder verwijzing naar dat “verre” maar fundamentele “begin” dat wij uit het boek Genesis kennen. “Als ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen. Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u zenden.” Als Christus zijn “heengaan” beschrijft als voorwaarde voor de “komst” van de Helper, dan Hij het nieuwe begin van de heilbrengende zelfmededeling van God in de Heilige Geest met het mysterie van de verlossing. Het is bovenal een nieuw begin, omdat de zonde zich geplaatst heeft tussen het eerste begin en heel de mensengeschiedenis, te beginnen met de erfzonde. Die zonde is verzet tegen de aanwezigheid van de Geest van God in de schepping en vooral verzet tegen de heilbrengende zelfmededeling van God aan de mens. Sint Paulus schrijft dat juist vanwege de zonde “de schepping...onderworpen is aan een zinloos bestaan..., altijd door kreunt en barensweeën lijdt” en “vurig verlangt naar de openbaring van Gods kinderen” (Rom. 8, 19-22)[b:Rom. 8, 19-22].
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Daarom zegt Jezus in de zaal van het Laatste Avondmaal, het cenakel: “Het is goed voor u dat Ik heenga”; “Nu Ik wel heenga, zal Ik Hem tot u zenden” (Joh. 16, 7)[b:Joh. 16, 7]. Het “heengaan” van Christus door middel van het kruis heeft de kracht van verlossing – en dit betekent ook een nieuwe aanwezigheid van de Geest van God in de schepping: het nieuwe begin van de zelfmededeling van God aan de mens in de Heilige Geest. “En het bewijs dat ge zonen zijt: Hij heeft de Geest van zijn Zoon in ons gezonden die roept:: Abba, Vader!”, schrijft de apostel Paulus in de brief aan de Galaten (Gal. 4, 6)[b:Gal. 4, 6] (Rom. 8, 15)[[b:Rom. 8, 15]]. De Heilige Geest is de Geest van de Vader, zoals de woorden van de afscheidsrede in het cenakel bevestigen. Hij is tegelijk de Geest van de Zoon, de Geest van Jezus Christus, zoals de apostelen en in het bijzonder Paulus van Tarsus (Gal. 4, 6; Fil. 1, 19; Rom. 8, 11)[[b:Gal. 4, 6; Fil. 1, 19; Rom. 8, 11]] zullen belijden. Met de zending van deze Geest “in ons” begint zich te voltrekken wat “de schepping vurig verlangt”, zoals wij in de brief aan de Romeinen lezen. De prijs voor de komst van de Heilige Geest is het “heengaan” van Christus. De aankondiging van dit “heengaan” heeft de droefheid van de apostelen veroorzaakt (Joh. 16, 6)[[b:Joh. 16, 6]], welke haar dieptepunt zal bereiken bij het lijden en de dood op Goede Vrijdag, maar op haar beurt “zal deze droefenis in vreugde verkeren” (Joh. 16, 20)[[b:Joh. 16, 20]]. Christus zal immers in zijn verlossend “heengaan” de heerlijkheid van de verrijzenis en de hemelvaart naar de Vader opnemen. Zo is dus bij het “heengaan” van de Meester, een heengaan dat “goed” is, want dank zij dit heengaan zou een andere “Trooster” komen (Joh. 16, 7)[[b:Joh. 16, 7]]. Tegen de prijs van het kruis dat de verlossing heeft bewerkt, uit kracht van heel het paasmysterie van Jezus Christus, komt de Heilige Geest om vanaf de dag van Pinksteren met de apostelen te blijven, met de Kerk en in de Kerk, en door middel van de Kerk in de wereld.
Het nieuwe begin van de zelfmededeling van de drie-ene God in de Heilige Geest door Jezus Christus, de Verlosser van de mens en de wereld, wordt op deze wijze definitief verwerkelijkt.
Het nieuwe begin van de zelfmededeling van de drie-ene God in de Heilige Geest door Jezus Christus, de Verlosser van de mens en de wereld, wordt op deze wijze definitief verwerkelijkt.
Referenties naar alinea 14: 1
Enkele vraagstukken over God als Verlosser ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 De Messias, gezalfd met de Heilige Geest
15
Ook de zending van de Messias wordt ten volle verwerkelijkt, de zending van degene die de volheid van de Heilige Geest heeft ontvangen voor het uitverkoren volk Gods en voor de gehele mensheid. “Messias” betekent letterlijk “Christus”, dat wil zeggen “Gezalfde”, en in de heilsgeschiedenis betekent het “gezalfd met de Heilige Geest”. Zo was de profetische traditie zal Simon Petrus in het huis van Cornelius zeggen: “Gij weet wat er overal in het joodse land gebeurd is... na het doopsel dat Johannes predikte; hoe God Jezus van Nazaret gezalfd heeft met de Heilige Geest en met kracht” (Hand. 10, 37s)[b:Hand. 10, 37s] Van deze woorden van Petrus en van vele andere dergelijke woorden (Lc. 4, 16-21; Lc. 3, 16; Lc. 4, 14; Mc. 1, 10)[[b:Lc. 4, 16-21; Lc. 3, 16; Lc. 4, 14; Mc. 1, 10]] dient men allereerst terug te gaan naar de profetie van Jesaja, welke soms “het vijfde evangelie” wordt genoemd of ook wel “het evangelie van het Oude Testament”. Jesaja zinspeelt op de komst van een mysterieuze persoon die door de nieuwtestamentische openbaring vereenzelvigd zal worden met Jezus, en verbindt die persoon en diens zending met een speciale werking van de Geest van God, de Geest van Jahwe. Dit zijn de woorden van de profeet:
“Een twijg ontspruit aan de tronk van Isaï,Deze tekst is belangrijk voor heel de pneumatologie van het Oude Testament, want hij vormt als het ware een brug tussen het oude bijbelse begrip van de “geest”, opgevat vooral als “charismatische inblazing”, en de “Geest” als persoon en gave voor de persoon. De Messias uit het geslacht van David (“uit de tronk van Isaï”) is juist die persoon op wie de Geest van Jahwe “zal rusten”. Het is duidelijk dat men hier nog niet kan spreken van openbaring van de Parakleet; maar met deze versluierde toespeling op de figuur van de komende Messias opent om zo te zeggen de weg waarlangs de volledige openbaring over de Heilige Geest in de eenheid van het mysterie van de Drievuldigheid wordt voorbereid, welke tenslotte in het Nieuwe Testament zal geschieden.
een telg ontbloeit aan zijn wortel.
De geest van Jahwe rust op hem,
Een geest van wijsheid en inzicht,
Een geest van beleid en sterkte,
Een geest van kennis en ontzag voor Jahwe,
-hij ademt ontzag voor Jahwe” (Jes. 11, 1-3)[b:Jes. 11, 1-3].
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
Juist de Messias zelf is deze weg. In het Oude Verbond was de zalving het uiterlijke symbool van de gave van de Geest geworden. De Messias (meer dan wie ook de gezalfde in het Oude Verbond) is de enige grote Gezalfde van God zelf. Hij is de Gezalfde in de zin van degene die de volheid van de Geest van God bezit. Hij zal ook de middelaar zijn in de verlening van de Heilige Geest aan heel het volk. Andere woorden van de profeet zijn namelijk:
“De geest van Jahwe, mijn Heer, rust op mij,De Gezalfde wordt ook gezonden “met de Geest van Jahwe”:
want Jahwe heeft mij gezalfd.
Hij heeft mij gezonden
om de armen het blijde nieuws te brengen,
om te verbinden wier hart is gebroken,
om aan de gevangenen vrijlating te melden,
en aan de geboeiden de terugkeer naar het licht;
om een jaar van Jahwe’s genade te melden” (Jes. 61, 1s)[b:Jes. 61, 1s]
“En nu heeft Jahwe, de Heer,Volgens het boek van Jesaja is de Gezalfde die gezonden wordt samen met de Geest van Jahwe, tevens de uitverkoren Dienaar van Jahwe, op wie de Geest van God rust:
mij gezonden met zijn geest” (Jes. 48, 16)[b:Jes. 48, 16].
“Zie hier mijn dienstknecht, die Ik ondersteun;Men weet dat de Dienaar van Jahwe in het boek van Jesaja is geopenbaard als ware Man van smarten: de Messias die lijdt voor de zonden van de wereld (Jes. 53, 5-6.8)[[b:Jes. 53, 5-6.8]]. Tegelijk is hij juist degene wiens zending echte heilsvruchten zal dragen voor de gehele mensheid. “Hij maakt de volkeren het recht openbaar...”, (Jes. 42, 1)[b:Jes. 42, 1]; en hij zal het “verbond met het volk, het licht voor de naties” zijn (Jes. 42, 6); want “mijn heil moet reiken tot in de uithoeken der aarde” (Jes. 49, 6)[b:Jes. 49, 6]; daarom
mijn uitverkorene, die Mij welgevallig is.
Ik heb mijn geest op hem gelegd” (Jes. 42, 1)[b:Jes. 42, 1]
“zullen mijn geest, die op u rust,De hier weergegeven teksten van de profeet moeten door ons gelezen worden in het licht van het evangelie – zoals anderzijds het Nieuwe Testament op speciale wijze verhelderd wordt door het bewonderenswaardige licht dat deze oudtestamentische teksten bevatten. De profeet stelt de Messias voor als degene die in de Heilige Geest komt, als degene die de volheid van deze Geest bezit, in zich en tegelijk voor de anderen, voor Israël, voor alle naties, voor de gehele mensheid. De volheid van de Geest van God gaat vergezeld van veelvuldige gaven, de heilsgoederen, die op bijzondere wijze bestemd zijn voor de armen en lijdenden, voor allen die hun hart openstellen voor deze gaven – soms door middel van de smartelijke ervaringen van het eigen bestaan, maar vooral door de innerlijke beschikbaarheid die uit het geloof voortkomt. Dat voelde de oude Simeon aan, “een wetgetrouw en vroom man” op wie “de Heilige Geest rustte”, op het ogenblik van de opdracht van Jezus in de tempel, toen hij in Hem het “heil” onderkende, ‘’dat bereid is voor alle volkeren” tegen de prijs van het grote lijden – het kruis – dat Hij samen met zijn Moeder moest dragen (Lc. 2, 25-35)[[b:Lc. 2, 25-35]]. Dat voelde de Maagd Maria nog beter aan die “ontvangen had van de Heilige Geest” (Lc. 1, 35)[[b:Lc. 1, 35]], toen zij in haar hart nadacht over de “mysteries” van de Messias, waarmee zij verbonden was (Lc. 2, 19.51)[[b:Lc. 2, 19.51]].
en de woorden die Ik in uw mond heb gelegd,
niet wijken uit uw mond,
noch uit de mond van uw nakomelingen
noch uit die van hun nakomelingen,
van nu af en tot in eeuwigheid, zegt Jahwe” (Jes. 59, 21)[b:Jes. 59, 21].
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Men moet hier onderstrepen dat de “geest van Jahwe” die op de komende Messias “zal rusten”, allereerst een gave van God is voor de persoon van die Dienaar van God. Maar hij is geen afzonderlijke en op zichzelf staande persoon, want hij werkt krachtens de wil van de Heer, uit kracht van diens beslissing of keuze. Ook al sluit in het licht van de teksten van Jesaja het heilswerk van de Messias, de Dienaar van God, de werking van de Geest in, welke zich ontplooit door zijn bemiddeling, toch suggereren zij in hun oudtestamentische context niet het onderscheid van de subjecten of de goddelijke personen, zoals zij in het mysterie van de Drie-eenheid bestaan en later geopenbaard zijn in het Nieuwe Testament. Evenals in heel het Oude Testament is in Jesaja de persoon van de Heilige Geest geheel verborgen: verborgen in de openbaring God en ook in de aankondiging van komende Messias.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
Romeins Rituale - Het exorcisme ->=geentekst=
Jezus Christus zal zich aan het begin van zijn Messiaanse activiteit beroepen op deze aankondiging die vervat is in de woorden van Jesaja. Dat zal gebeuren in Nazaret, waar Hij dertig jaren van zijn leven doorgebracht had in het huis van Jozef, de timmerman, naast Maria, zijn maagdelijke Moeder. Toen Hij de gelegenheid kreeg het woord te nemen in de synagoge, opende Hij het boek van Jesaja en vond de passage waar geschreven staat: “De geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft”, en na deze tekst gelezen te hebben zij Hij tot de aanwezigen: “Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt, is thans in vervulling gegaan” (Lc. 4, 16-21; Jes. 61, 1s)[[b:Lc. 4, 16-21; Jes. 61, 1s]] Op deze wijze beleed en verklaarde Hij degene te zijn die “gezalfd is” door de Vader, de Messias, degene in wie de volheid van deze Geest bezit, degene die het “nieuwe begin” betekent van de gave die God in de Geest aan de mensheid schenkt.
Referenties naar alinea 18: 2
De Griekse en Latijnse tradities aangaande de voortkomst van de Heilige Geest ->=geentekst=Romeins Rituale - Het exorcisme ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 5 Jezus van Nazaret, verheven in de Heilige Geest
19
Ook al is Jezus in zijn vaderstad Nazaret niet geaccepteerd als Messias, toch wordt zijn Messiaanse zending in de Heilige Geest aan het begin van zijn openbaar leven aan het volk geopenbaard door Johannes de Doper. Deze zoon van Zacharias en Elisabet kondigt bij de Jordaan de komst van de Messias aan en dient het doopsel van bekering toe. Hij zegt: “Ik doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur” (Lc. 3, 16)[b:Lc. 3, 16] (Mt. 3, 11; Mc. 1, 7s; Joh. 1, 33)[[b:Mt. 3, 11; Mc. 1, 7s; Joh. 1, 33]]. Johannes de Doper kondigt de Messias-Christus niet alleen aan als degene die “komt” in de Heilige Geest, maar ook als degene die de Heilige Geest “brengt”, zoals Jezus nog duidelijker zal openbaren in het cenakel. Johannes is hier de trouwe echo van de woorden van Jesaja die bij de profeet uit het Oude Testament betrekking hadden op de toekomst, terwijl ze in zijn onderricht op de oever van de Jordaan de onmiddellijke inleiding vormen op de nieuwe Messiaanse werkelijkheid. Johannes is niet alleen een profeet maar ook een bode: hij is de voorloper van Christus. Wat hij aankondigt wordt voor aller ogen werkelijkheid. Jezus van Nazaret komt naar de Jordaan om ook het doopsel van bekering te ontvangen. Als Johannes Hem ziet aankomen, zegt hij: “Zie, het Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt” (Joh. 1, 29)[b:Joh. 1, 29]. Dit zegt hij op ingeving van de Heilige Geest (Joh. 1, 33s)[[b:Joh. 1, 33s]] en hij getuigt dat de profetie van Jesaja in vervulling is gegaan. Terzelfder tijd belijdt hij zijn geloof in de heilszending van Jezus van Nazaret. Uit de mond van Johannes de Doper is “Lam Gods” een vaststelling van de waarheid omtrent de Verlosser die niet minder relevant is dan de door Jesaja gebruikte uitdrukking “Dienaar van Jahwe”.
Zo wordt door het getuigenis van Johannes bij de Jordaan Jezus van Nazaret die door zijn stadgenoten verworpen is, verheven voor de ogen van Israël als Messias, als met de Heilige Geest “Gezalfde” dus. En dit getuigenis wordt versterkt door een ander getuigenis van hogere orde dat door de drie synoptici vermeld wordt. Want toen al het volk gedoopt was en Jezus na het doopsel ontvangen te hebben in gebed was, “ging de hemel open en daalde de Heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif, over Hem neer” (Lc. 3, 21s)[b:Lc. 3, 21s] (Mt. 3, 16; Mc. 1, 10)[[b:Mt. 3, 16; Mc. 1, 10]] en tegelijkertijd “sprak een stem uit de hemel: Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in U heb Ik mijn behagen gesteld” (Mt. 3, 17)[b:Mt. 3, 17].
Dit is een trinitaire theofanie die getuigt van de verheffing van Jezus bij gelegenheid van het doopsel van Johannes de Doper, maar het onthult een nog diepere dimensie van de waarheid over Jezus van Nazaret als Messias: de Messias is de welbeminde Zoon van de Vader. Zijn plechtige verheffing beperkt zich niet tot de Messiaanse zending van de “Dienaar van Jahwe”. In het licht van de theofanie bij de Jordaan betreft deze verheffing het mysterie van de Persoon zelf van de Messias. Hij wordt verheven omdat Hij de Zoon van het goddelijk welbehagen is. De stem uit de hemel zegt: “Mijn Zoon”.
Zo wordt door het getuigenis van Johannes bij de Jordaan Jezus van Nazaret die door zijn stadgenoten verworpen is, verheven voor de ogen van Israël als Messias, als met de Heilige Geest “Gezalfde” dus. En dit getuigenis wordt versterkt door een ander getuigenis van hogere orde dat door de drie synoptici vermeld wordt. Want toen al het volk gedoopt was en Jezus na het doopsel ontvangen te hebben in gebed was, “ging de hemel open en daalde de Heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif, over Hem neer” (Lc. 3, 21s)[b:Lc. 3, 21s] (Mt. 3, 16; Mc. 1, 10)[[b:Mt. 3, 16; Mc. 1, 10]] en tegelijkertijd “sprak een stem uit de hemel: Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in U heb Ik mijn behagen gesteld” (Mt. 3, 17)[b:Mt. 3, 17].
Dit is een trinitaire theofanie die getuigt van de verheffing van Jezus bij gelegenheid van het doopsel van Johannes de Doper, maar het onthult een nog diepere dimensie van de waarheid over Jezus van Nazaret als Messias: de Messias is de welbeminde Zoon van de Vader. Zijn plechtige verheffing beperkt zich niet tot de Messiaanse zending van de “Dienaar van Jahwe”. In het licht van de theofanie bij de Jordaan betreft deze verheffing het mysterie van de Persoon zelf van de Messias. Hij wordt verheven omdat Hij de Zoon van het goddelijk welbehagen is. De stem uit de hemel zegt: “Mijn Zoon”.
Referenties naar alinea 19: 1
De Griekse en Latijnse tradities aangaande de voortkomst van de Heilige Geest ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
De theofanie bij de Jordaan verheldert slechts vluchtig het mysterie van Jezus van Nazaret, wiens gehele activiteit zich zal ontplooien in de Heilige Geest. vgl: XVI, 39: PG 32, 139[[[881]]] Jezus zou zelf dit mysterie geleidelijk openbaren en bevestigen door alles wat Hij “deed en leerde” (Hand. 1, 1)[b:Hand. 1, 1]. In de lijn van dit onderricht en van de Messiaanse tekenen die Jezus verrichte voor de afscheidsrede in het cenakel, treffen wij gebeurtenissen en woorden aan die bijzonder belangrijke elementen vormen van deze voortschrijdende openbaring. Zo laat de evangelist Lucas, die reeds vermeld heeft dat Jezus “vervuld was van de Heilige Geest” en “door de Heilige Geest naar de woestijn was gevoerd" (Lc. 4, 1)[b:Lc. 4, 1], ons weten dat, nadat de tweeënzeventig leerlingen teruggekeerd waren van de zending die de Meester hun had toevertrouwd (Lc. 10, 17-20)[[b:Lc. 10, 17-20]] en Hem vol vreugde de vruchten van hun werk hadden verteld, “op datzelfde uur Jezus, vervuld van de Heilige Geest, het uitjubelde en zei: Ik prijs U Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kleinen. Ja Vader, zo heeft het u behaagd” (Lc. 1, 21)[b:Lc. 1, 21] (Mt. 11, 25s)[[b:Mt. 11, 25s]]. Jezus juicht over het goddelijke vaderschap; Hij juicht omdat het Hem gegeven is dit vaderschap te openbaren; Hij juicht tenslotte als om een bijzondere uitstraling van dit goddelijk vaderschap over de “kleinen”. En de evangelist karakteriseert dit alles als “jubel in de Heilige Geest”.
Deze jubel spoort Jezus in zekere zin aan nog meer te zeggen:“Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand weet wie de Zoon is tenzij de Vader; en wie de Vader is tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren” (Lc. 10, 22)[b:Lc. 10, 22] (Mt. 11, 27)[[b:Mt. 11, 27]].
Deze jubel spoort Jezus in zekere zin aan nog meer te zeggen:“Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand weet wie de Zoon is tenzij de Vader; en wie de Vader is tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren” (Lc. 10, 22)[b:Lc. 10, 22] (Mt. 11, 27)[[b:Mt. 11, 27]].
Referenties naar alinea 20: 1
De Griekse en Latijnse tradities aangaande de voortkomst van de Heilige Geest ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Wat tijdens de theofanie bij de Jordaan om zo te zeggen “van buiten af” gekomen is, uit de hemel, komt hier “van binnenuit”, dat wil zeggen uit het diepste innerlijk van Jezus. Het is een andere openbaring van de Vader en de Zoon, verenigd in de Heilige Geest. Jezus spreekt alleen over het vaderschap van God en over zijn eigen zoonschap. Hij spreekt niet direct over de Heilige Geest die liefde is en daarom de band tussen de Vader en de Zoon. Wat hij zegt over de Vader en over zichzelf als Zoon, ontspringt niettemin uit de volheid van de Geest die in Hem is en die zich uitstort in zijn hart, zijn eigen “Ik” doordringt, zijn handelen inspireert en vanuit de diepte opwekt. Vandaar dat “uitjubelen in de Heilige Geest”. De vereniging van Christus met de Heilige Geest waarvan Hij zich ten volle bewust is, drukt zich uit in de “jubel”, welke in zekere zin zijn verborgen bron zichtbaar maakt. Zo zijn er een bijzondere openbaring en verheffing die eigen zijn aan de Mensenzoon, aan Christus, de Messias, wiens mensheid toebehoort aan de persoon van Gods Zoon, die één in wezen is met de Heilige Geest in de godheid.
In de prachtige belijdenis van het vaderschap van God openbaart Jezus van Nazaret ook zichzelf, zijn goddelijk “Ik”. Hij is immers de Zoon die “één in wezen is met de Vader”, en daarom “kent niemand de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon”, die “voor ons en omwille van ons heil” mens is geworden door de Heilige Geest en geboren is uit een maagd wier naam Maria was.
In de prachtige belijdenis van het vaderschap van God openbaart Jezus van Nazaret ook zichzelf, zijn goddelijk “Ik”. Hij is immers de Zoon die “één in wezen is met de Vader”, en daarom “kent niemand de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon”, die “voor ons en omwille van ons heil” mens is geworden door de Heilige Geest en geboren is uit een maagd wier naam Maria was.
Referenties naar alinea 21: 1
De Griekse en Latijnse tradities aangaande de voortkomst van de Heilige Geest ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 6 De verrezen Christus zegt: “Ontvangt de Heilige Geest”
22
De Griekse en Latijnse tradities aangaande de voortkomst van de Heilige Geest ->=geentekst=
Dank zij zijn verhaal voert Lucas ons zeer dicht bij de waarheid die vervat is in de rede in het cenakel. Jezus van Nazaret die “verheven” is in de Heilige Geest, openbaart zich tijdens deze rede en dit gesprek als degene die de Geest “brengt”, als degene die Hem aan de apostelen en de Kerk moet brengen en “geven” tegen de prijs van zijn “heengaan” door middel van het kruis. Met het werkwoord “brengen” wil men hier allereerst zeggen: “openbaren”. Het Oude Testament heeft vanaf het boek Genesis de Geest van God op zekere wijze eerst doen kennen als de “inblazing” van God die het leven geeft, als een bovennatuurlijke “levensadem”. In het boek van Jesaja wordt Hij voorgesteld als een “gave” voor de persoon van de Messias, als degene die op hem rust, om van binnenuit heel zijn heilswerk te leiden. Bij de Jordaan heeft de aankondiging van Jesaja concrete gestalte aangenomen: Jezus van Nazaret is degene die komt in de Heilige Geest en Hem brengt als gave van zijn eigen Persoon, om Hem te verspreiden door zijn mensheid: “Hij zal u dopen met de Heilige Geest “ (Mt. 3, 11; Lc. 3, 16)[b:Mt. 3, 11; Lc. 3, 16]. In het evangelie wordt deze openbaring van de Heilige Geest bevestigd en verrijkt als innerlijke bron van het leven en het Messiaanse handelen van Jezus Christus.
In het licht van wat Jezus zegt in de rede in het cenakel wordt de Heilige Geest geopenbaard op een nieuwe en meer volledige wijze. Hij is niet alleen een gave aan de persoon (aan de persoon van de Messias), maar een Persoon-gave. Jezus kondigt zijn komst aan als de komst van “een andere Helper” die, omdat Hij de Geest der waarheid is, de apostelen en de Kerk “tot de volle waarheid” zal brengen (Joh. 16, 13)[b:Joh. 16, 13]. Dit zal geschieden vanwege de speciale gemeenschap tussen de Heilige Geest en Christus: “Hij zal u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft” (Joh. 16, 14)[b:Joh. 16, 14]. Deze gemeenschap heeft haar oorsprong en bron in de Vader: “Ik zei dat Hij aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft, omdat al wat de Vader heeft het mijne is” (Joh. 16, 15)[b:Joh. 16, 15]. De Heilige Geest die uitgaat van de Vader, wordt gezonden door de Vader (Joh. 14, 26; Joh. 15, 26)[b:Joh. 14, 26; Joh. 15, 26]. De Heilige Geest is eerst gezonden als gave voor de Zoon die mens is geworden, om de Messiaanse beloften te vervullen. Na het “heengaan” van Christus-de Zoon zal de Heilige Geest volgens de tekst van Johannes rechtstreeks “komen” – wat zijn nieuwe zending is – om het werk van de Zoon te voltooien. Zo zal Hij het nieuwe tijdperk van de heilsgeschiedenis tot voleinding brengen.
In het licht van wat Jezus zegt in de rede in het cenakel wordt de Heilige Geest geopenbaard op een nieuwe en meer volledige wijze. Hij is niet alleen een gave aan de persoon (aan de persoon van de Messias), maar een Persoon-gave. Jezus kondigt zijn komst aan als de komst van “een andere Helper” die, omdat Hij de Geest der waarheid is, de apostelen en de Kerk “tot de volle waarheid” zal brengen (Joh. 16, 13)[b:Joh. 16, 13]. Dit zal geschieden vanwege de speciale gemeenschap tussen de Heilige Geest en Christus: “Hij zal u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft” (Joh. 16, 14)[b:Joh. 16, 14]. Deze gemeenschap heeft haar oorsprong en bron in de Vader: “Ik zei dat Hij aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft, omdat al wat de Vader heeft het mijne is” (Joh. 16, 15)[b:Joh. 16, 15]. De Heilige Geest die uitgaat van de Vader, wordt gezonden door de Vader (Joh. 14, 26; Joh. 15, 26)[b:Joh. 14, 26; Joh. 15, 26]. De Heilige Geest is eerst gezonden als gave voor de Zoon die mens is geworden, om de Messiaanse beloften te vervullen. Na het “heengaan” van Christus-de Zoon zal de Heilige Geest volgens de tekst van Johannes rechtstreeks “komen” – wat zijn nieuwe zending is – om het werk van de Zoon te voltooien. Zo zal Hij het nieuwe tijdperk van de heilsgeschiedenis tot voleinding brengen.
Referenties naar alinea 22: 2
Dies Domini ->=geentekst=De Griekse en Latijnse tradities aangaande de voortkomst van de Heilige Geest ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
De Griekse en Latijnse tradities aangaande de voortkomst van de Heilige Geest ->=geentekst=
Wij staan op de drempel van het Paasgebeuren. De nieuwe definitieve openbaring over de Heilige Geest als Persoon die de gave is, geschiedt juist op dit ogenblik. Het Paasgebeuren – het lijden, de dood en de verrijzenis van Christus – is ook de tijd van de nieuwe komst van de Heilige Geest, als Parakleet en Geest der waarheid. Het is de tijd van het “nieuwe begin” van de zelfmededeling van de drie-ene God aan de mensheid in de Heilige Geest, door het werk van Christus de Verlosser. Dit nieuwe begin is de verlossing van de wereld: “Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven” (Joh. 3, 16)[b:Joh. 3, 16]. Reeds in het “geven” van de Zoon, in de gave van de Zoon, drukt zich het diepste wezen van God uit die als liefde de onuitputtelijke bron van de schenking is. In de gave die door de Zoon wordt gegeven, worden de openbaring en de schenking van de eeuwige liefde voltooid: de Heilige Geest, die in de ondoorgrondelijke diepte van de godheid een Persoon-gave is, wordt door het werk van de Zoon, door middel van het paasmysterie, op een nieuwe wijze aan de apostelen en de Kerk gegeven en door hen aan de mensheid en de gehele wereld.
Referenties naar alinea 23: 2
Dies Domini ->=geentekst=De Griekse en Latijnse tradities aangaande de voortkomst van de Heilige Geest ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
De Griekse en Latijnse tradities aangaande de voortkomst van de Heilige Geest ->=geentekst=
Enkele vraagstukken over God als Verlosser ->=geentekst=
Dit mysterie wordt op de dag van de verrijzenis op definitieve wijze uitgedrukt. Op die dag wordt Jezus van Nazaret “die naar het vlees geboren is uit het geslacht van David”, zoals de apostel Paulus schrijft, “naar de Geest van heiligheid als Zoon van God in kracht... gesteld, door zijn opstanding uit de doden” (Rom. 1, 3s)[b:Rom. 1, 3s]. Zo kan men zeggen dat de Messiaanse “verheffing” van Christus in de Heilige Geest haar hoogtepunt bereikt in de verrijzenis, waarin Hij zich ook openbaart als Zoon van God “vol kracht”. En deze kracht waarvan de bronnen ontspringen in de ondoorgrondelijke gemeenschap van de Drie-eenheid, openbaart zich allereerst in het feit dat de verrezen Christus die van de ene kant de belofte van God vervult welke eens door de mond van de profeet was uitgesproken: “Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in u storten...mijn geest” (Ez. 36, 26s)[b:Ez. 36, 26s] (Joh. 7, 37-39; Joh. 19, 34)[[b:Joh. 7, 37-39; Joh. 19, 34]], van de andere kant zijn eigen belofte vervult welke Hij aan de apostelen gedaan had met de woorden: “Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u zenden” (Joh. 16,7)[b:Joh. 16,7]. Hem: de Geest der waarheid, de Parakleet, die door de verrezen Christus gezonden is om ons om te vormen naar zijn eigen beeld als verrezene. vgl: V, II: PG 73, 755[[[1175]]]
Zie: “In de avond van de eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats van de leerlingen gesloten waren uit de vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met u’. Na dit gezegd te hebben, toonde Hij hun zijn handen zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: ‘Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u’. Na deze woorden blies Hij over hen en zei: ‘Ontvangt de Heilige Geest’ “. (Joh. 20, 19-22)[b:Joh. 20, 19-22]. Alle bijzonderheden van deze sleuteltekst van het evangelie van Johannes hebben hun eigen betekenis, speciaal als wij ze lezen onder verwijzing naar de woorden die uitgesproken zijn in het cenakel aan het begin van het Paasgebeuren. Dit gebeuren – het triduum sacrum van Jezus die de Vader gewijd heeft door de zalving en in de wereld gezonden – komt tot voleinding. Christus die als Mensenzoon en Lam Gods “de geest gegeven had” op het kruis (Joh. 19, 30)[[b:Joh. 19, 30]], gaat, eenmaal verrezen, naar de apostelen om “over hen te blazen” met de kracht waarover de brief aan de Romeinen spreekt (Rom. 1, 4)[[b:Rom. 1, 4]]. De komst van de Heer vervult de aanwezigen met vreugde: “Hun droefenis verkeert in vreugde” (Joh. 16, 20)[[b:Joh. 16, 20]], zoals Hij zelf reeds beloofd had voor zijn lijden. En vooral de voornaamste belofte van de afscheidsrede wordt vervuld: als het ware een nieuwe schepping beginnend “brengt” de verrezen Christus de Heilige Geest aan de apostelen. Hij brengt Hem tegen de prijs van zijn “heengaan”; Hij geeft hun deze Geest om zo te zeggen door de wonden van zijn kruisiging: “Hij toonde hun zijn handen en zijn zijde”. Het is uit kracht van deze kruisiging dat Hij hun zegt: “Ontvangt de Heilige Geest”.
Zo wordt er een nauwe band gevestigd tussen de zending van de Zoon en de zending van de Heilige Geest. De Heilige Geest wordt (na de erfzonde) niet gezonden zonder het kruis en de verrijzenis: “Als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen” (Joh. 16, 7)[b:Joh. 16, 7]. Ook in de verlossing wordt een nauwe band gevestigd tussen de zending van de Heilige Geest en de zending van de Zoon. De zending van de Zoon vindt in zekere zin haar “voltooiing” in de verlossing. De zending van de Heilige Geest “put” uit de verlossing: “Hij zal u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft” (Joh. 16,15)[b:Joh. 16,15]. De verlossing wordt geheel bewerkt door de Zoon als de Gezalfde die gekomen is en gehandeld heeft uit kracht van de Heilige Geest en zich tenslotte als offer aangeboden heeft op het hout van het kruis. En deze verlossing wordt tegelijk voortdurend bewerkt in het hart en het geweten van de mensen – in de geschiedenis van de wereld – door de Heilige Geest die de “andere Helper” is.
Zie: “In de avond van de eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats van de leerlingen gesloten waren uit de vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met u’. Na dit gezegd te hebben, toonde Hij hun zijn handen zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: ‘Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u’. Na deze woorden blies Hij over hen en zei: ‘Ontvangt de Heilige Geest’ “. (Joh. 20, 19-22)[b:Joh. 20, 19-22]. Alle bijzonderheden van deze sleuteltekst van het evangelie van Johannes hebben hun eigen betekenis, speciaal als wij ze lezen onder verwijzing naar de woorden die uitgesproken zijn in het cenakel aan het begin van het Paasgebeuren. Dit gebeuren – het triduum sacrum van Jezus die de Vader gewijd heeft door de zalving en in de wereld gezonden – komt tot voleinding. Christus die als Mensenzoon en Lam Gods “de geest gegeven had” op het kruis (Joh. 19, 30)[[b:Joh. 19, 30]], gaat, eenmaal verrezen, naar de apostelen om “over hen te blazen” met de kracht waarover de brief aan de Romeinen spreekt (Rom. 1, 4)[[b:Rom. 1, 4]]. De komst van de Heer vervult de aanwezigen met vreugde: “Hun droefenis verkeert in vreugde” (Joh. 16, 20)[[b:Joh. 16, 20]], zoals Hij zelf reeds beloofd had voor zijn lijden. En vooral de voornaamste belofte van de afscheidsrede wordt vervuld: als het ware een nieuwe schepping beginnend “brengt” de verrezen Christus de Heilige Geest aan de apostelen. Hij brengt Hem tegen de prijs van zijn “heengaan”; Hij geeft hun deze Geest om zo te zeggen door de wonden van zijn kruisiging: “Hij toonde hun zijn handen en zijn zijde”. Het is uit kracht van deze kruisiging dat Hij hun zegt: “Ontvangt de Heilige Geest”.
Zo wordt er een nauwe band gevestigd tussen de zending van de Zoon en de zending van de Heilige Geest. De Heilige Geest wordt (na de erfzonde) niet gezonden zonder het kruis en de verrijzenis: “Als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen” (Joh. 16, 7)[b:Joh. 16, 7]. Ook in de verlossing wordt een nauwe band gevestigd tussen de zending van de Heilige Geest en de zending van de Zoon. De zending van de Zoon vindt in zekere zin haar “voltooiing” in de verlossing. De zending van de Heilige Geest “put” uit de verlossing: “Hij zal u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft” (Joh. 16,15)[b:Joh. 16,15]. De verlossing wordt geheel bewerkt door de Zoon als de Gezalfde die gekomen is en gehandeld heeft uit kracht van de Heilige Geest en zich tenslotte als offer aangeboden heeft op het hout van het kruis. En deze verlossing wordt tegelijk voortdurend bewerkt in het hart en het geweten van de mensen – in de geschiedenis van de wereld – door de Heilige Geest die de “andere Helper” is.
Referenties naar alinea 24: 3
Dies Domini ->=geentekst=De Griekse en Latijnse tradities aangaande de voortkomst van de Heilige Geest ->=geentekst=
Enkele vraagstukken over God als Verlosser ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 7 De Heilige Geest en de tijd van de Kerk
25
In een ander document van het Tweede Vaticaans Concilie lezen wij:
Zoals het Concilie schrijft:
“Toen het werk voltrokken was dat de Vader aan zijn Zoon op aarde had opgedragen (Joh. 17, 4)[[b:Joh. 17, 4]], werd op Pinksteren de Heilige Geest gezonden, opdat deze de Kerk voortdurend zou heiligen en de gelovigen door Christus in de ene Geest toegang tot de Vader zouden verkrijgen (Ef. 2, 18)[[b:Ef. 2, 18]]. Hij is de Geest van het leven, de bron van het water dat tot eeuwig leven opspringt (Joh. 4, 14; Joh. 7, 38-39)[[b:Joh. 4, 14; Joh. 7, 38-39]]. Door Hem maakt de Vader de mensen die door de zonde gedood waren, weer levend, om eens ook hun sterfelijk lichaam in Christus te doen verrijzen” (Rom. 8, 10-11)[[b:Rom. 8, 10-11]]” Lumen Gentium, 4[[617|4]]Op deze wijze spreekt het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] over de geboorte van de Kerk op Pinksteren. Het pinkstergebeuren vormt de definitieve openbaring van wat reeds op Paaszondag geschied was in het cenakel. De verrezen Christus kwam en “bracht” aan de apostelen de Heilige Geest. Hij gaf Hem aan het zeggende: “Ontvangt de Heilige Geest”. Wat toen binnen het cenakel, “achter gesloten deuren”, gebeurd was, openbaart zich later, op Pinksteren, ook naar buiten, ten overstaan van de mensen. De deuren van het cenakel gaan open en de apostelen wenden zich tot de bewoners van Jeruzalem en de pelgrims die er waren bij gelegenheid van het feest, om getuigenis af te leggen over Christus in de kracht van de Heilige Geest. Zo wordt vervuld wat aangekondigd was: “Hij zal getuigenis over Mij afleggen. Maar ook gij moet getuigen, want vanaf het begin zijt gij bij Mij” (Joh. 15, 26 s)[b:Joh. 15, 26 s]
In een ander document van het Tweede Vaticaans Concilie lezen wij:
“De Heilige Geest was ongetwijfeld reeds in de wereld werkzaam, voordat Christus verheerlijkt werd. Op de dag van het Pinksterfeest echter kwam Hij over de leerlingen, om voor altijd bij hen te blijven; de Kerk werd openbaar bekendgemaakt ten overstaan van de menigte en de verspreiding van het evangelie onder de volkeren nam een aanvang door de prediking” Ad Gentes Divinitus, 4[[703|4]]De tijd van de Kerk heeft een aanvang genomen met de “komst”, dat wil zeggen met de neerdaling van de Heilige Geest over de apostelen die bijeengekomen waren in het cenakel samen met Maria, de Moeder van de Heer (Hand. 1, 14)[[b:Hand. 1, 14]]. De tijd van de Kerk is aangevangen op het ogenblik waarop de beloften en aankondigingen die zo uitdrukkelijk betrekking hebben op de Helper, op de Geest der waarheid, in alle kracht en duidelijkheid verwerkelijkt begonnen te worden over de apostelen. Hierdoor werd de Kerk geboren. De Handelingen van de Apostelen spreken er uitgebreid over in vele passages waaruit blijkt dat volgens het bewustzijn van de eerste gemeenschap waarvan Lucas de geloofsovertuigingen uitdrukt, de Heilige Geest de onzichtbare – maar in zekere zin “waarneembare” – leiding op zich genomen heeft van hen die zich na het heengaan van de Heer Jezus geheel verweesd achtergelaten voelden. Met de komst van de Geest hebben zij zich in staat gevoeld de hun toevertrouwde zending te vervullen. Zij hebben zich vol kracht en sterkte gevoeld. Juist dit heeft de Heilige Geest in hen bewerkt en Hij bewerkt het voortdurend in de Kerk in hun opvolgers. Want de genade van de Heilige Geest die de apostelen door de handoplegging aan hun medewerkers gegeven hebben, wordt steeds weer doorgegeven door de bisschopswijding. Door het sacrament van het priesterschap maken de bisschoppen de gewijde dienaren deelachtig aan deze geestelijke gave en zij zorgen ervoor dat allen die wedergeboren zijn uit water en Geest door het sacrament van het vormsel hiermee gesterkt worden; en zo wordt op zekere wijze de pinkstergenade in de Kerk bestendigd.
Zoals het Concilie schrijft:
“De Geest woont in de Kerk en in het hart van de gelovigen, als in een tempel (1 Kor. 3, 16; 1 Kor. 6, 19)[[b:1 Kor. 3, 16; 1 Kor. 6, 19]]; in hen bidt Hij en geeft Hij getuigenis van hun aangenomen kindschap (Gal. 4, 6; Rom. 8, 15-16.26)[[b:Gal. 4, 6; Rom. 8, 15-16.26]]). De Kerk, die Hij naar de volle waarheid voert (Joh. 16, 13)[[b:Joh. 16, 13]] en in de gemeenschap en de bediening één maakt, richt Hij in en geleidt Hij door de verscheidenheid van de hiërarchische en charismatische gaven en Hij siert haar met zijn vruchten (Ef. 4, 11-12; 1 Kor. 12, 4; Gal. 5, 22)[[b:Ef. 4, 11-12; 1 Kor. 12, 4; Gal. 5, 22]]. Door de kracht van het evangelie maakt Hij de Kerk steeds weer jong en vernieuwt Hij haar voortdurend en brengt Hij haar naar de volkomen vereniging met haar bruidegom” Lumen Gentium, 4[[617|4]] Er bestaat heel een...Er bestaat heel een patristische en theologische traditie omtrent de innige vereniging tussen de Heilige Geest en de Kerk, een vereniging die soms voorgesteld wordt naar analogie van de band tussen de ziel en het lichaam van de mens: vgl: III, 24, 1: SC211, 470-474[[[848]]] vgl: 267, 4, 4: PL 38, 1231[[[880]]] vgl: 268, 2: PL 38, 1232[[[880]]] vgl: XXV, 13; XXVII, 6: CCL 36, 266, 272s[[[859]]] vgl: psal. V, 1: PL 79, 602[[[5918]]] vgl: II, 1: PG 39, 449s[[[3688]]] vgl: Oratio III, 22, 23, 24: PG 26, 368s[[[1100]]] vgl: Homil. IX, 3: PG 62, 72s[[[2044]]] De H. THOMAS van AQUINO heeft de voorafgaande patristische en theologische traditie samengevat door de Heilige Geest voor te stellen als het “hart” en de ”ziel” van de Kerk[[t:iiia q. 8 a. 1 ad 3]] a. IX[[1987]] dist. XIII q. 2 a. 2, 3.[[909]]
Referenties naar alinea 25: 1
Dies Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
De geciteerde teksten van de constitutie Lumen Gentium[617] van het Concilie zeggen ons dat met de komst van de Heilige Geest de tijd van de Kerk begonnen is. Zij zeggen ons ook dat deze tijd, de tijd van de Kerk, voortduurt. Hij duurt voort door de eeuwen en geslachten heen. In onze eeuw waarin de mensheid aan het eind van het tweede millennium na Christus gekomen is, heeft deze tijd van de Kerk zich op speciale wijze uitgedrukt door middel van het Tweede Vaticaans Concilie, het Concilie van onze eeuw. Men weet dat dit Concilie in het bijzonder een “ecclesiologisch” Concilie is geweest: een Concilie over het thema van de Kerk. Tegelijk is het onderricht van dit Concilie wezenlijk “pneumatologisch”: doordrongen van de waarheid over de Heilige Geest als ziel van de Kerk. Wij kunnen zeggen dat het Tweede Vaticaans Concilie in zijn rijk onderricht precies alles bevat “wat de Geest tot de kerken zegt” (Apok. 2, 29; Apok. 3, 6.13.22)[[b:Apok. 2, 29; Apok. 3, 6.13.22]] met betrekking tot de huidige fase van de heilsgeschiedenis. Het Concilie dat de leiding van de Heilige Geest heeft gevolgd en samen met Hem getuigenis heeft afgelegd, heeft op bijzondere wijze de aanwezigheid van de Heilige Geest-Helper bevestigd. Het heeft Hem in zekere zin opnieuw “tegenwoordig” gesteld in ons moeilijke tijdperk. In het licht van deze overtuiging begrijpt men beter het grote belang van alle initiatieven die de verwezenlijking van het Tweede Vaticaans Concilie, van zijn onderricht en van zijn pastorale en oecumenische richtlijnen nastreven. In deze zin dienen ook de opeenvolgende vergaderingen van de bisschoppensynode beschouwd en beoordeeld te worden, die er naar streven dat de vruchten van de waarheid en de liefde – de echte vruchten van de Heilige Geest – een duurzaam goed van het volk Gods worden op zijn aardse pelgrimstocht in de loop der eeuwen. Dit werk van de Kerk dat streeft naar het realiseren en bevestigen van de heilsvruchten die de geest op het Concilie heeft uitgedeeld, is onmisbaar. Hiervoor moet men ze nauwkeurig weten te “onderscheiden” van alles wat daarentegen allereerst van de “vorst van deze wereld” (Joh. 12, 31; Joh. 14, 30; Joh. 16, 11)[[b:Joh. 12, 31; Joh. 14, 30; Joh. 16, 11]] kan komen. Dit onderscheidingsvermogen is des te meer noodzakelijk bij de verwezenlijking van het werk van het Concilie, omdat dit zich wijd opengesteld heeft voor de huidige wereld, zoals duidelijk blijkt uit zijn belangrijke constituties Gaudium et Spes[575] en Lumen Gentium[617].
Wij lezen in de pastorale constitutie:
Wij lezen in de pastorale constitutie:
“Hun gemeenschap (van de leerlingen van Christus) wordt... gevormd door mensen die, verenigd in Christus door de Heilige Geest worden geleid op hun tocht naar het rijk van de Vader en die de heilsboodschap hebben ontvangen die aan allen verkondigd moet worden. Daarom voelt de Kerk zich werkelijk intiem verbonden met het mensdom en zijn geschiedenis” Gaudium et Spes, 1[[575|1]].
“De Kerk weet waarachtig, dat alleen God, die zij dient, een antwoord kan geven op de diepste verlangens van het menselijk hart, dat door de aardse spijs nooit volledig kan worden verzadigd” Gaudium et Spes, 41[[575|41]].
“De Geest van God ... regelt in wonderlijke voorzienigheid de loop der tijden en vernieuwt het aangezicht van de aarde” Gaudium et Spes, 26[[575|26]]
Referenties naar alinea 26: 1
Dies Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 2 De Geest die de wereld het overtuigend bewijs levert van wat zonde is
- HOOFDSTUK 1 Zonde, gerechtigheid en oordeel
27
Toen Jezus tijdens zijn rede in het cenakel de komst van de Heilige Geest aankondigde “tegen de prijs” van zijn heengaan en beloofde: “Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u zenden”, voegde Hij er juist in dezelfde context aan toe: “Eenmaal gekomen zal Hij de wereld het overtuigend bewijs leveren van wat zonde, gerechtigheid en oordeel is” (Joh. 16, 7s)[b:Joh. 16, 7s]. De Helper en Geest der waarheid die beloofd is als degene die “zal leren” en “in herinnering zal brengen”, die “getuigenis zal afleggen”, die “tot de volle waarheid zal brengen”, wordt met de geciteerde woorden aangekondigd als degene die “de wereld het overtuigend bewijs zal leveren van wat zonde, gerechtigheid en oordeel is”. Ook de context lijkt veelbetekenend. Jezus verbindt deze aankondiging van de Heilige Geest met de woorden die zijn “heengaan” door middel van het kruis aanduiden en er de noodzaak van onderstrepen: “Het is goed voor u dat Ik heenga; want als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen” (Joh. 16, 7)[b:Joh. 16, 7]. Maar nog belangrijker is de uitleg die Jezus zelf geeft van deze drie woorden: zonde, gerechtigheid en oordeel. Hij zegt immers: “Hij zal de wereld het overtuigend bewijs leveren van wat zonde is, omdat zij niet in Mij geloven; van wat gerechtigheid is, omdat Ik naar de Vader ga, zodat gij Mij niet meer ziet; van wat oordeel is, omdat de vorst deze wereld geoordeeld is” (Joh. 16, 8-11)[b:Joh. 16, 8-11]. In Jezus’ gedachte hebben de zonde, de gerechtigheid en het oordeel een zeer nauwkeurige betekenis die verschilt van de betekenis die men wellicht geneigd zou zijn aan deze woorden toe te kennen onafhankelijk van de uitleg van degene die spreekt. Deze uitleg geeft bovendien aan hoe men dit “de wereld het overtuigend bewijs leveren” dat eigen is aan de werking van de Heilige Geest, dient te verstaan. Zowel de betekenis van de afzonderlijke woorden als het feit dat Jezus ze met elkaar verbonden heeft in één en dezelfde zin, is hier belangrijk. “De zonde” betekent in deze passage het ongeloof dat Jezus ontmoette onder de “zijnen”, het eerst bij de stadgenoten van Nazaret. Het betekent de afwijzing van zijn zending, welke de mensen er toe brengen zal Hem ter dood te veroordelen. Als Hij vervolgens spreekt over “de gerechtigheid”, lijkt Hij te denken aan de uiteindelijke gerechtigheid die de Vader Hem zal laten wedervaren als Hij Hem bekleedt met de heerlijkheid van de verrijzenis en de hemelvaart: “Ik ga naar de Vader”. In de context van de zo begrepen “zonde” en “gerechtigheid” betekent “het oordeel” alleen de “vorst dezer wereld” betreft, Satan dus, degene die vanaf het begin het werk van de schepping misbruikt tegen het heil, tegen het verbond en de vereniging van de mens met God: hij is “reeds geoordeeld” vanaf het begin. Als de Geest-Helper de wereld het overtuigend bewijs moet leveren van wat oordeel is, dan is dit om zo het heilswerk van Christus in de wereld voort te zetten.
Referenties naar alinea 27: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
28
Enkele vraagstukken over God als Verlosser ->=geentekst=
Wij willen hier onze aandacht vooral richten op deze zending van de Heilige Geest om “de wereld het overtuigend bewijs te leveren van wat zonde is”, maar onder inachtneming van de algemene context van de woorden van Jezus in het cenakel. De Heilige Geest die van de Zoon het werk van de verlossing van de wereld aanneemt, neemt daarmee tegelijk de heilbrengende taak op zich “de zonde aan te tonen”. Dit aantonen staat steeds in verbinding met de “gerechtigheid”, dat wil zeggen met het definitieve heil in God, met de voltooiing van de heilseconomie die als middelpunt de gekruisigde en verrezen Christus heeft. En deze heilseconomie van God onttrekt de mens in zekere zin aan het “oordeel”, aan de veroordeling dus waarmee de zonde van Satan, “de vorst dezer wereld”, is getroffen, de zonde van hem die vanwege zijn zonde “beheerser van deze wereld van duisternis” (Ef. 6, 12)[[b:Ef. 6, 12]] is geworden. Zo openen zich dor de verbinding met het ”oordeel” wijde perspectieven voor het begrip van de “zonde” en ook van de “gerechtigheid”. De Heilige Geest die tegen de achtergrond van het kruis van Christus de zonde in de heilseconomie aantoont (de zonde die men “de verloste zonde” zou kunnen noemen), maakt duidelijk hoe het zijn zending is ook de zonde “aan te tonen” die reeds definitief veroordeeld is (“de veroordeelde zonde”).
Referenties naar alinea 28: 2
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Enkele vraagstukken over God als Verlosser ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
29
Alle woorden, die de Verlosser uitgesproken heeft in het cenakel op de vooravond van zijn lijden, worden opgetekend in de tijd van de Kerk: allereerst de woorden over de Heilige Geest als Parakleet en Geest der waarheid. Zij worden daarin op steeds nieuwe wijze opgetekend, in iedere generatie, in ieder tijdperk. Dit is, wat onze eeuw betreft, bevestigd door het geheel van het onderricht van het Tweede Vaticaans Concilie en speciaal door de pastorale constitutie “Gaudium et Spes[575]”. Vele teksten van dit document tonen duidelijk aan dat het Concilie dat zich opengesteld heeft voor het licht van de Geest der waarheid, verschijnt de authentieke bewaarnemer van de aankondigingen en de beloften die Christus aan de apostelen en de Kerk gedaan heeft in de afscheidsrede: in het bijzonder van de aankondiging dat de Heilige Geest “de wereld het overtuigend bewijs” moet “leveren van wat zonde, gerechtigheid en oordeel is”. Dit toont reeds de tekst aan waarin het Concilie uitlegt hoe het de “wereld” verstaat:
Als Jezus op de vooravond van Pasen spreekt over de Heilige Geest als degene die “de wereld het overtuigend bewijs zal leveren van wat zonde is”, dan moet men van de ene kant hieraan de grootst mogelijke strekking geven welke alle zonden in de geschiedenis van de mensheid omvat. Maar als Jezus uitlegt dat deze zonde bestaat in het feit dat “zij niet in Hem geloven”, lijkt de strekking zich van de andere kant te beperken tot hen die de Messiaanse zending van de Mensenzoon hebben verworpen en Hem tot de dood aan het kruis hebben veroordeeld. Maar men kan moeilijk nalaten op te merken hoe deze meer beperkte en historisch bepaalde strekking van de betekenis van de zonde zich verwijdt en tenslotte een universele omvang aanneemt op grond van de universaliteit van de verlossing, dat volbracht is door middel van het kruis. De openbaring van het mysterie van de verlossing opent de weg naar een begrip waarin elke zonde, waar en wanneer ook bedreven, in verbinding wordt gebracht met het kruis van Christus en dus indirect ook met de zonde van hen die “niet in Jezus Christus geloofd hebben” en Hem veroordeeld hebben tot de dood aan het kruis.
Vanuit dit gezichtspunt is het nodig terug te keren naar het pinkstergebeuren.
“De wereld van de mensen staat het Concilie dus voor ogen, die is de gehele mensenfamilie met het geheel van de aardse dingen waarin zij leeft. Een wereld dus die het toneel van de geschiedenis van de mensheid is, gekenmerkt door naarstige toeleg, door nederlagen en overwinningen; een wereld waarvan de christenen geloven dat zij uit liefde door de Schepper is geschapen en in stand wordt gehouden; dat zij wel in de macht van de zonde is geraakt, maar door de kruisdood en verrijzenis van Christus, die daardoor de macht van de boze heeft gebroken, is bevrijd om volgens Gods heilsbedoeling te worden omgevormd en haar uiteindelijke voltooiing te bereiken” Gaudium et Spes, 2[[575|2]]Onder verwijzing naar deze zeer synthetische tekst moet men de andere passages van de constitutie lezen die met heel de werkelijkheidszin van het geloof de situatie van de zonde in de huidige wereld trachten duidelijk te maken en ook proberen haar wezen vanuit verschillende gezichtspunten te verklaren vgl: Gaudium et Spes, 10,13,27,37,63,73,79,80[[[575|10.13.27.37.63.73.79.80]]].
Als Jezus op de vooravond van Pasen spreekt over de Heilige Geest als degene die “de wereld het overtuigend bewijs zal leveren van wat zonde is”, dan moet men van de ene kant hieraan de grootst mogelijke strekking geven welke alle zonden in de geschiedenis van de mensheid omvat. Maar als Jezus uitlegt dat deze zonde bestaat in het feit dat “zij niet in Hem geloven”, lijkt de strekking zich van de andere kant te beperken tot hen die de Messiaanse zending van de Mensenzoon hebben verworpen en Hem tot de dood aan het kruis hebben veroordeeld. Maar men kan moeilijk nalaten op te merken hoe deze meer beperkte en historisch bepaalde strekking van de betekenis van de zonde zich verwijdt en tenslotte een universele omvang aanneemt op grond van de universaliteit van de verlossing, dat volbracht is door middel van het kruis. De openbaring van het mysterie van de verlossing opent de weg naar een begrip waarin elke zonde, waar en wanneer ook bedreven, in verbinding wordt gebracht met het kruis van Christus en dus indirect ook met de zonde van hen die “niet in Jezus Christus geloofd hebben” en Hem veroordeeld hebben tot de dood aan het kruis.
Vanuit dit gezichtspunt is het nodig terug te keren naar het pinkstergebeuren.
Referenties naar alinea 29: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Het getuigenis van Pinksteren
30
Op de dag van Pinksteren vond alles wat Christus in de afscheidsrede aangekondigd had, zijn meest precieze en directe bevestiging, in het bijzonder de aankondiging waarover wij nu spreken: “De Helper zal de wereld het overtuigend bewijs leveren van wat zonde is”. Op die dag daalde de beloofde Heilige Geest neer over de apostelen die samen met Maria, de Moeder van Jezus, in gebed verenigd waren in hetzelfde cenakel, zoals wij in de Handelingen van de Apostelen lezen: “Zij werden allen vervuld van de Heilige Geest en begonnen in vreemde talen te spreken, naargelang de Geest hun te vertolken gaf” (Hand. 2, 4)[b:Hand. 2, 4]. “Zo bracht Hij de verstrooide stammen weer bijeen en bood Hij aan de Vader de eerstelingen van alle naties aan”. vgl: III, 17, 2: SC 211, 330-332[[[848]]]
Het verband tussen de aankondiging en deze gebeurtenis is duidelijk. Wij zien daarin de eerste en fundamentele vervulling van de belofte van de Parakleet. Hij komt, gezonden door de Vader, “na” en “tegen de prijs van” het heengaan van Christus. Dit heengaan is eerst een heengaan door middel van de kruisdood en vervolgens, veertig dagen later, door middel van de hemelvaart. Op het ogenblik van de hemelvaart beval Jezus aan de apostelen “Jeruzalem niet te verlaten maar de belofte van de Vader af te wachten”; “gij zult over enkele dagen gedoopt worden met de Heilige Geest ... die over u komt, om mijn getuigen te zijn in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het uiteinde der aarde” (Hand. 1, 4.5.8)[b:Hand. 1, 4.5.8].
De laatste woorden bevatten een echo van de aankondiging in het cenakel. Op Pinksteren wordt deze aankondiging heel precies verwezenlijkt. Petrus handelt onder de invloed van de Heilige Geest, die de apostelen tijdens het gebed in het cenakel ontvangen hebben; hij vertoont zich aan de menigte mensen van verschillende talen die samengekomen waren voor het feest, en spreekt. Hij verkondigt datgene wat hij daarvoor zeker niet de moed gehad zou hebben te zeggen: “Mannen van Israël...Jezus de Nazareeër was een man wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen, die God door Hen onder u heeft verricht. Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood. Maar God heeft Hem ten leven opgewekt na de smarten van de dood te hebben ontbonden; want het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden” (Hand. 2, 22-24)[b:Hand. 2, 22-24].
Jezus had voorgezegd en beloofd: “Hij (de Heilige Geest) zal over Mij getuigenis afleggen. Maar ook gij moet getuigen...”. Het is duidelijk dat het begin van dit “getuigenis” de eerste redevoering van Petrus te Jeruzalem is: het getuigenis over de gekruisigde en verrezen Heer; het getuigenis van de Geest-Parakleet en van de apostelen. En in de inhoud van dit eerste getuigenis “levert” de Geest der waarheid door de mond van Petrus “het overtuigend bewijs van wat zonde is”: allereerst wat de zonde betreft die de verwerping van de Christus is tot aan de terdoodveroordeling, tot aan het kruis op Golgotha. Volgens de tekst van de Handelingen der Apostelen zullen verklaringen met overeenkomstige inhoud zich herhalen bij andere gelegenheden en op verschillende plaatsen (Hand. 3, 14-15; Hand. 4, 10.27-28; Hand. 7, 52; Hand. 10, 39; Hand. 13, 28-31)[[b:Hand. 3, 14-15; Hand. 4, 10.27-28; Hand. 7, 52; Hand. 10, 39; Hand. 13, 28-31]] enz.enz..
Het verband tussen de aankondiging en deze gebeurtenis is duidelijk. Wij zien daarin de eerste en fundamentele vervulling van de belofte van de Parakleet. Hij komt, gezonden door de Vader, “na” en “tegen de prijs van” het heengaan van Christus. Dit heengaan is eerst een heengaan door middel van de kruisdood en vervolgens, veertig dagen later, door middel van de hemelvaart. Op het ogenblik van de hemelvaart beval Jezus aan de apostelen “Jeruzalem niet te verlaten maar de belofte van de Vader af te wachten”; “gij zult over enkele dagen gedoopt worden met de Heilige Geest ... die over u komt, om mijn getuigen te zijn in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het uiteinde der aarde” (Hand. 1, 4.5.8)[b:Hand. 1, 4.5.8].
De laatste woorden bevatten een echo van de aankondiging in het cenakel. Op Pinksteren wordt deze aankondiging heel precies verwezenlijkt. Petrus handelt onder de invloed van de Heilige Geest, die de apostelen tijdens het gebed in het cenakel ontvangen hebben; hij vertoont zich aan de menigte mensen van verschillende talen die samengekomen waren voor het feest, en spreekt. Hij verkondigt datgene wat hij daarvoor zeker niet de moed gehad zou hebben te zeggen: “Mannen van Israël...Jezus de Nazareeër was een man wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen, die God door Hen onder u heeft verricht. Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood. Maar God heeft Hem ten leven opgewekt na de smarten van de dood te hebben ontbonden; want het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden” (Hand. 2, 22-24)[b:Hand. 2, 22-24].
Jezus had voorgezegd en beloofd: “Hij (de Heilige Geest) zal over Mij getuigenis afleggen. Maar ook gij moet getuigen...”. Het is duidelijk dat het begin van dit “getuigenis” de eerste redevoering van Petrus te Jeruzalem is: het getuigenis over de gekruisigde en verrezen Heer; het getuigenis van de Geest-Parakleet en van de apostelen. En in de inhoud van dit eerste getuigenis “levert” de Geest der waarheid door de mond van Petrus “het overtuigend bewijs van wat zonde is”: allereerst wat de zonde betreft die de verwerping van de Christus is tot aan de terdoodveroordeling, tot aan het kruis op Golgotha. Volgens de tekst van de Handelingen der Apostelen zullen verklaringen met overeenkomstige inhoud zich herhalen bij andere gelegenheden en op verschillende plaatsen (Hand. 3, 14-15; Hand. 4, 10.27-28; Hand. 7, 52; Hand. 10, 39; Hand. 13, 28-31)[[b:Hand. 3, 14-15; Hand. 4, 10.27-28; Hand. 7, 52; Hand. 10, 39; Hand. 13, 28-31]] enz.enz..
Referenties naar alinea 30: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Vanaf dit eerste getuigenis op Pinksteren is de werking van de Geest der waarheid, die “de wereld het overtuigend bewijs levert van de zonde” van de verwerping van Christus, stelselmatig verbonden met het getuigenis over het paasmysterie: het mysterie van de Gekruisigde en Verrezene. En in deze verbinding openbaart het “aantonen van de zonde” zijn heilsdimensie. Want het is een “aantonen” dat niet alleen maar tot doel heeft de wereld aan te klagen en nog minder haar te veroordelen. Jezus Christus is niet in de wereld gekomen om haar te oordelen en te veroordelen maar om haar te redden (Joh. 3, 17; Joh. 12, 47)[[b:Joh. 3, 17; Joh. 12, 47]]. Dit wordt reeds benadrukt in de eerste apostolische redevoering op Pinksteren. Petrus roept uit: “Voor heel het huis van Israël moet dus onomstotelijk vaststaan, dat God Hem en Heer en Christus heeft gemaakt, die Jezus die gij gekruisigd hebt” (Hand. 2, 36)[b:Hand. 2, 36]. En als de aanwezigen vervolgens vragen: “Wat moeten wij doen, mannen broeders?”, antwoordt Petrus: “Bekeert u en iedere van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden. Dan zult gij als gave de Heilige Geest ontvangen” (Hand. 2, 37s)[b:Hand. 2, 37s] Op deze wijze wordt het “aantonen van de zonde” tevens een aantonen van vergiffenis van de zonden, uit kracht van de Heilige Geest. In zijn redevoering te Jeruzalem spoort Petrus tot bekering aan, zoals Jezus zijn toehoorders aanspoorde aan het begin van zijn Messiaanse activiteit (Mc. 1, 15)[[b:Mc. 1, 15]]. De bekering vereist dat men de zonde onderkent en zij sluit een innerlijk oordeel van het geweten in. Dit oordeel dat een bewijs is van de werking van de Geest der waarheid in het innerlijk van de mens, wordt tegelijk het nieuwe begin van de gave van de genade en de liefde: “Ontvangt de Heilige Geest” (Joh. 20, 22)[b:Joh. 20, 22]. Zo ontdekken wij in het “aantonen van de zonde” een tweevoudige schenking: de gave van de waarheid van het geweten en de gave van de waarheid van het geweten en de gave van de zekerheid van de verlossing. De Geest der waarheid en de Helper.
Het “aantonen van de zonde” door middel van het dienstwerk van de apostolische verkondiging in de beginnende Kerk wordt – onder de aandrang van de Geest die op Pinksteren is uitgestort – in verband gebracht met de verlossende kracht van de gekruisigde en verrezen Heer. Zo wordt de belofte over de Heilige Geest die voor Pasen is gedaan, vervuld: “Hij zal aan u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft”. Als Petrus dus tijdens het pinkstergebeuren spreekt over de zonde van hen die “niet geloofd hebben” (Joh. 16, 9)[[b:Joh. 16, 9]] en Jezus van Nazaret uitgeleverd hebben aan een smadelijke overwinning die in zekere zin behaald is door middel van de grootste zonde die de mens kon bedrijven: het doden van Jezus, de Zoon van God, één in wezen met de Vader! Op gelijke wijze overwint de dood van de Zoon van God de dood van de mens: “Ero mors tua, o mors” – “Ik zal uw dood zijn, o dood” – (Hos. 13, 14)[b:Hos. 13, 14] (1 Kor. 15, 55)[[b:1 Kor. 15, 55]], zoals de zonde van de kruisiging van de Zoon van god de menselijke zonde “overwint”! De zonde die bedreven werd te Jeruzalem op Goede Vrijdag – en ook iedere zonde van de mens. Op de grootste zonde van de mens antwoordt de Verlosser immers in zijn hart met de gave van de hoogste liefde die het kwaad van alle zonden van de mensen overtreft. Op grond van dit vaste geloof aarzelt de Kerk niet ieder jaar in de Romeinse liturgie gedurende de paaswake te herhalen: “O, felix culpa!” – “o, gelukkige schuld!” -, in de lofzang van de diaken op de verrijzenis, het “Exsultet”.
Het “aantonen van de zonde” door middel van het dienstwerk van de apostolische verkondiging in de beginnende Kerk wordt – onder de aandrang van de Geest die op Pinksteren is uitgestort – in verband gebracht met de verlossende kracht van de gekruisigde en verrezen Heer. Zo wordt de belofte over de Heilige Geest die voor Pasen is gedaan, vervuld: “Hij zal aan u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft”. Als Petrus dus tijdens het pinkstergebeuren spreekt over de zonde van hen die “niet geloofd hebben” (Joh. 16, 9)[[b:Joh. 16, 9]] en Jezus van Nazaret uitgeleverd hebben aan een smadelijke overwinning die in zekere zin behaald is door middel van de grootste zonde die de mens kon bedrijven: het doden van Jezus, de Zoon van God, één in wezen met de Vader! Op gelijke wijze overwint de dood van de Zoon van God de dood van de mens: “Ero mors tua, o mors” – “Ik zal uw dood zijn, o dood” – (Hos. 13, 14)[b:Hos. 13, 14] (1 Kor. 15, 55)[[b:1 Kor. 15, 55]], zoals de zonde van de kruisiging van de Zoon van god de menselijke zonde “overwint”! De zonde die bedreven werd te Jeruzalem op Goede Vrijdag – en ook iedere zonde van de mens. Op de grootste zonde van de mens antwoordt de Verlosser immers in zijn hart met de gave van de hoogste liefde die het kwaad van alle zonden van de mensen overtreft. Op grond van dit vaste geloof aarzelt de Kerk niet ieder jaar in de Romeinse liturgie gedurende de paaswake te herhalen: “O, felix culpa!” – “o, gelukkige schuld!” -, in de lofzang van de diaken op de verrijzenis, het “Exsultet”.
Referenties naar alinea 31: 2
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
32
Decreet voor de zaligverklaring van Johannes Paulus II ->=geentekst=
Maar niemand anders kan “de wereld”, de mens, het menselijk geweten “het overtuigend bewijs leveren” van deze onuitsprekelijke waarheid dan Hijzelf, de Geest der waarheid. Hij is de Geest die “de diepste geheimen van God doorgrondt” (1 Kor. 2, 10)[[b:1 Kor. 2, 10]]. Tegenover het mysterie van de zonde is het nodig “de diepste geheimen van God” tot op de bodem te doorgronden. Het is niet voldoende het menselijke geweten, het innerlijke mysterie van de mens, te doorgronden, maar het is nodig door te dringen in het innerlijke mysterie van God, in die “diepste geheimen” van God die samengevat worden in de synthese: aan de Vader – in de Zoon – door de Heilige Geest. Het is juist de Heilige Geest die ze doorgrondt en er het antwoord van God op de zonde van de mens in vindt. Met dit antwoord wordt het proces van het “aantonen van de zonde” afgesloten zoals het pinkstergebeuren duidelijk maakt. Door de “wereld” het overtuigend bewijs te leveren van de zonde van Golgota, van de dood van het onschuldige Lam, zoals op Pinksteren gebeurt, toont de Heilige Geest ook iedere zonde aan, waar en wanneer ook bedreven in de mensengeschiedenis: want Hij toont het verband ervan aan met het kruis van Christus. Het “overtuigend bewijs leveren” is het aantonen van het kwaad van de zonde, van iedere zonde, in verbinding met het kruis van Christus. Als de zonde in dit verband wordt gezien, dan wordt zij onderkend in heel de omvang van het kwaad die haar eigen is door het mysterium iniquitatis – het geheim van het kwaad – (2 Tess. 2, 7)[[b:2 Tess. 2, 7]] dat zij in zich bevat en verbergt. De mens kent deze omvang niet – op geen enkele wijze, tenzij in het kruis van Christus. Daarom kan zij hem niet “aangetoond” worden tenzij door de Heilige Geest: de Geest der waarheid, maar ook de Helper.
In verbinding met het kruis van Christus wordt de zonde tegelijk onderkend in de volle omvang van het mysterium pietatis – het geheim van het geloof – (1 Tim. 3, 16)[[b:1 Tim. 3, 16]], zoals de postsynodale apostolische exhortatie Reconciliatio et paenitentia[759] heeft aangegeven vgl: Reconciliatio et paenitentia, 19-22[[[759|19-22]]]. Ook dezelfde dimensie van de zonde kent de mens alleen door het kruis van Christus. En dit kan de mens ook alleen maar “aangetoond” worden door de Heilige Geest: door Hem die “de diepste geheimen van God doorgrondt”.
In verbinding met het kruis van Christus wordt de zonde tegelijk onderkend in de volle omvang van het mysterium pietatis – het geheim van het geloof – (1 Tim. 3, 16)[[b:1 Tim. 3, 16]], zoals de postsynodale apostolische exhortatie Reconciliatio et paenitentia[759] heeft aangegeven vgl: Reconciliatio et paenitentia, 19-22[[[759|19-22]]]. Ook dezelfde dimensie van de zonde kent de mens alleen door het kruis van Christus. En dit kan de mens ook alleen maar “aangetoond” worden door de Heilige Geest: door Hem die “de diepste geheimen van God doorgrondt”.
Referenties naar alinea 32: 2
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Decreet voor de zaligverklaring van Johannes Paulus II ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 Het getuigenis over het begin: de oorspronkelijke realiteit van de zonde
33
Dit is de dimensie van de zonde die wij aantreffen in het getuigenis over het begin dat opgetekend is in het boek Genesis (Gen. 1-3)[[b:Gen. 1-3]]. Het is de zonde die volgens het woord van de goddelijke openbaring het begin en de wortel van alle zonden vormt. Wij staan tegenover de oerwerkelijkheid van de zonde in de mensengeschiedenis en tevens in het geheel van het heilsbestel. Men kan zeggen dat in deze zonde het mysterium iniquitatis begint, maar ook dat dit de zonde is ten opzichte waarvan de verlossende kracht van het mysterium pietatis bijzonder doorzichtige en werkdadig wordt. Dit drukt Sint Paulus uit als hij tegenover de “ongehoorzaamheid” van de eerste Adam de “gehoorzaamheid” van Christus, de tweede Adam, stelt: “de gehoorzaamheid tot aan de dood” (Rom. 5, 19; Fil. 2, 8)[[b:Rom. 5, 19; Fil. 2, 8]]. Volgens het getuigenis over het begin geschiedt de zonde in haar oervorm in de wil – en in het geweten – van de mens allereerst als “ongehoorzaamheid”, namelijk als verzet van de wil van de mens tegen de wil van God. Deze oorspronkelijke ongehoorzaamheid veronderstelt de weigering of minstens de afkeer van de waarheid die vervat is in het woord van God die de wereld schept. Dit woord is het Woord dat “in het begin....bij God” was, dat “God was” en zonder wie “niets is geworden van wat geworden is”, aangezien “de wereld door Hem geworden was” (Joh. 1, 1.2.3.10)[[b:Joh. 1, 1.2.3.10]] Dit Woord is ook de eeuwige wet, de bron van alle wetten, die de wereld regelt en special het menselijk handelen. Toen Jezus Christus dus op de vooravond van zijn lijden sprak over de zonde van hen die “niet in Hem geloven”, weerklonk in deze smartelijke woorden als het ware een verre echo van de oerzonde die op duistere wijze binnendringt in het mysterie van de schepping. Want degene die sprak, is niet alleen de Mensenzoon maar tevens de “eerstgeborene van heel de schepping”, “want in Hem is alles geschapen:...door Hem en voor Hem” (Kol. 1, 15-18)[[b:Kol. 1, 15-18]]. In het licht van deze waarheid begrijpt men dat de “ongehoorzaamheid” in het mysterie van het begin in zekere zin hetzelfde “ongeloof”, hetzelfde “ze hebben niet geloofd”, veronderstelt dat zich zal herhalen ten opzichte van het paasmysterie. Zoals gezegd gaat het om de weigering of tenminste om de afkeer van de waarheid die vervat is in het Woord van de Vader. De weigering drukt zich praktisch uit als “ongehoorzaamheid”, in een daad die gesteld is als gevolg van de verzoeking welke van de “vader van de leugen” komt (Joh. 8, 44)[[b:Joh. 8, 44]]. De wortel van de zonde van de mens is dus de leugen als radicale weigering van de waarheid die vervat is in het Woord van de Vader door wie de liefderijke almacht van de Schepper zich uitdrukt: de almacht en de liefde “van God de Vader, Schepper van hemel en aarde”.
Referenties naar alinea 33: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
34
Het Christendom en de godsdiensten ->=geentekst=
“De Geest van God” die volgens de bijbelse beschrijving van de schepping “over de wateren zweefde” (Gen. 1, 2)[[b:Gen. 1, 2]], duidt dezelfde Geest aan als de “Geest die de diepste geheimen van God doorgrondt”; Hij doorgrondt de diepste geheimen van de Vader en van het Woord, de Zoon, in het mysterie van de schepping. Hij is niet slechts de directe getuige van hun wederzijdse liefde waaruit de schepping voortkomt, maar Hij is zelf deze liefde. Hij is zelf, als liefde, de eeuwige ongeschapen gave. Hij is de bron en het begin van iedere gave aan de schepselen. Het getuigenis over het begin dat wij in heel de openbaring vinden, te beginnen met het boek Genesis, is op dit punt eenstemmig. Scheppen wil zeggen: uit het niet tot het bestaan roepen; scheppen wil dus zeggen: het bestaan schenken. En als de zichtbare wereld geschapen wordt voor de mens, dan wordt de wereld aan de mens geschonken (Gen. 1, 26.28-29)[[b:Gen. 1, 26.28-29]]. Tegelijk ontvangt de mens in zijn eigen mensheid een bijzonder “beeld en gelijkenis” van God ten geschenke. Dit betekent niet alleen rede en vrijheid als constitutieve eigenschappen van de menselijke natuur, maar ook, vanaf het begin, vermogen tot een persoonlijke betrekking met God, als “ik” en “U”, en dus vermogen tot het verbond dat tot stand zal komen in het heil waarmee God zich aan de mens mededeelt. Tegen de achtergrond van het “beeld en de gelijkenis” van God betekent “de gave van de Geest” tenslotte roeping tot de vriendschap waarin de transcendente “diepste geheimen van God” in zekere zin geopend worden voor de deelname van de mens. Het Tweede Vaticaans Concilie leert: “De onzichtbare God (Kol. 1, 15; 1 Tim. 1, 17)[[b:Kol. 1, 15; 1 Tim. 1, 17]] spreekt uit de overvloed van zijn liefde de mensen aan als zijn vrienden (Ex. 33, 11; Joh. 15, 14-15)[[b:Ex. 33, 11; Joh. 15, 14-15]] en gaat met hen om (Bar. 3, 38)[[b:Bar. 3, 38]], om hen uit te nodigen tot de gemeenschap met Hem en hen daarin op te nemen” Dei Verbum, 2[[576|2]]
Referenties naar alinea 34: 2
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Het Christendom en de godsdiensten ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
35
Daarom kent de Geest die “alles doorgrondt, zelfs de diepste geheimen van God” vanaf het begin “de geheimen van de mens” (1 Kor. 2, 10s)[[b:1 Kor. 2, 10s]] Juist hierom kan alleen Hij ten volle “de zonde aantonen” die aan het begin staat, de zonde die de wortel is van alle andere zonden en de nooit uitdovende haard van de zondigheid van de mens op aarde. De Geest der waarheid kent de oorspronkelijke realiteit van de zonde die in de wil van de mens veroorzaakt is op aanzetting van de “vader van de leugen” – van hem die reeds “geoordeeld is” (Joh. 16, 11)[[b:Joh. 16, 11]]. De Heilige Geest levert de wereld dus het overtuigend bewijs van wat zonde is door te verwijzen naar deze “veroordeling”, maar terwijl Hij voortdurend naar de gerechtigheid leidt die aan de mens geopenbaard is samen met het kruis van Christus: door middel van de “gehoorzaamheid tot de dood toe” (Fil. 2, 8)[[b:Fil. 2, 8]]. Alleen de Geest kan het overtuigend bewijs leveren van de zonde van het begin van de mens. Juist Hij die de liefde van de Vader en de Zoon is, die gave is, terwijl de zonde van het begin van de mens bestaat in de leugen en in de weigering van de gave en de liefde die in het begin van de wereld en de mens bepaald hebben.
Referenties naar alinea 35: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
36
Volgens het getuigenis over het begin dat wij in de Schrift en de Traditie vinden, na de eerste (en ook meest volledige) beschrijving ervan in het boek Genesis, is de zonde in haar oervorm “ongehoorzaamheid”, wat eenvoudig en direct betekent: overtreding van een door God opgelegd verbod (Gen. 2, 16s)[[b:Gen. 2, 16s]]. Maar in het licht van heel de context is het ook duidelijk dat de wortels van deze ongehoorzaamheid gezocht moeten worden diep in heel de bestaande situatie van de mens. De mens die tot het bestaan is geroepen – man en vrouw -, is een schepsel. Het “beeld van God” dat in de rede en de vrijheid bestaat, maakt de grootheid en de waardigheid van het menselijk subject uit dat persoon is. Maar dit persoonlijke subject is ook altijd een schepsel: in zijn wezen en bestaan hangt het van de Schepper af. Volgens het boek Genesis moest “de boom van de kennis van goed en kwaad” aan de mens de “grens” duidelijk maken en voortdurend in herinnering brengen welke een geschapen wezen niet mag overschrijden. In deze zin moet het verbod van God verklaard worden: de Schepper verbiedt aan de man en de vrouw de vruchten te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad. De woorden van de aanzetting, van de verzoeking dus, zoals ze geformuleerd zijn in de gewijde tekst, verleiden tot overtreding van dit verbod – tot overschrijding van de grens dus: “Als u eet van de boom, zullen uw ogen opengaan en dan zult u gelijk worden aan God (“worden als goden”), door de kennis van goed en kwaad” (Gen. 3,5)[b:Gen. 3,5].
De “ongehoorzaamheid” betekent precies de overschrijding van deze grens die de wil en de vrijheid van de mens als geschapen wezen niet mogen overschrijden. God de Schepper is immers de enige en beslissende bron van de zedelijke orde in de wereld die Hij geschapen heeft. De mens kan niet uit zichzelf bepalen wat goed en wat kwaad is – kan niet “het goed en het kwaad kennen, zoals God”. Ja, in de geschapen wereld blijft God de eerste en hoogste bron van de beslissing over goed en kwaad, door middel van de innerlijke waarheid van het zijn die weerspiegeling is van het Woord, de eeuwige Zoon die één in wezen met de Vader is. De Heilige Geest geeft aan de mens die geschapen is naar het beeld van God, het geweten ten geschenke, opdat daarin het beeld trouw zijn model kan weerspiegelen dat de eeuwige wijsheid en wet is, de bron van de morele orde in de mens en in de wereld. Als oorspronkelijke dimensie van de zonde betekent de “ongehoorzaamheid” afwijzing van deze bron, door de aanmatiging van de mens onafhankelijke en uitsluitende bron te worden van de beslissing over goed en kwaad. De Geest die “de diepste geheimen van God doorgrondt”, en die tevens voor de mens het licht van het geweten en de bron van de zedelijke orde is, kent in heel haar omvang deze dimensie van de zonde die binnengedrongen is in het mysterie van het begin van de mens. En Hij houdt niet op “de wereld de zonde aan te tonen” in verbinding met het kruis van Christus op Golgotha.
De “ongehoorzaamheid” betekent precies de overschrijding van deze grens die de wil en de vrijheid van de mens als geschapen wezen niet mogen overschrijden. God de Schepper is immers de enige en beslissende bron van de zedelijke orde in de wereld die Hij geschapen heeft. De mens kan niet uit zichzelf bepalen wat goed en wat kwaad is – kan niet “het goed en het kwaad kennen, zoals God”. Ja, in de geschapen wereld blijft God de eerste en hoogste bron van de beslissing over goed en kwaad, door middel van de innerlijke waarheid van het zijn die weerspiegeling is van het Woord, de eeuwige Zoon die één in wezen met de Vader is. De Heilige Geest geeft aan de mens die geschapen is naar het beeld van God, het geweten ten geschenke, opdat daarin het beeld trouw zijn model kan weerspiegelen dat de eeuwige wijsheid en wet is, de bron van de morele orde in de mens en in de wereld. Als oorspronkelijke dimensie van de zonde betekent de “ongehoorzaamheid” afwijzing van deze bron, door de aanmatiging van de mens onafhankelijke en uitsluitende bron te worden van de beslissing over goed en kwaad. De Geest die “de diepste geheimen van God doorgrondt”, en die tevens voor de mens het licht van het geweten en de bron van de zedelijke orde is, kent in heel haar omvang deze dimensie van de zonde die binnengedrongen is in het mysterie van het begin van de mens. En Hij houdt niet op “de wereld de zonde aan te tonen” in verbinding met het kruis van Christus op Golgotha.
Referenties naar alinea 36: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
37
Volgens het getuigenis over het begin heeft God zich in de schepping geopenbaard als almacht die liefde is. Tegelijk heeft Hij aan de mens geopenbaard dat hij als “beeld en gelijkenis” van zijn Schepper geroepen is om deel te hebben aan de waarheid en de liefde. Deze deelname betekent een leven in vereniging met God die het “eeuwige leven” is ((Vgl. Gen. 3, 22; voor de “bron van het leven”))[[b:Gen. 3, 22]] (Joh. 3, 36; Joh. 4, 14; Joh. 5, 24; Joh. 6, 40.47; Joh. 10, 28; Joh. 12, 50; Joh. 14, 6; Hand. 13, 48; Rom. 6, 23; Gal. 6, 8; 1 Tim. 1, 16; Tit. 1, 2; Tit. 3, 7; 1 Petr. 3, 22; Apok. 2, 7)[[b:Joh. 3, 36; Joh. 4, 14; Joh. 5, 24; Joh. 6, 40.47; Joh. 10, 28; Joh. 12, 50; Joh. 14, 6; Hand. 13, 48; Rom. 6, 23; Gal. 6, 8; 1 Tim. 1, 16; Tit. 1, 2; Tit. 3, 7; 1 Petr. 3, 22; Apok. 2, 7]]. Maar de mens heeft zich onder de invloed van de “vader van de leugen” onttrokken aan deze deelname. In welke mate? Zeker niet in de maakt van Satan. De menselijke geest is niet in staat zo’n maat te bereiken Summa Theologiae, Prima Secundaeq. 80 a. 4 ad 3[[t:ia-iiae q. 80 a. 4 ad 3]]. Men kan in de beschrijving van het boek Genesis gemakkelijk het verschil in graad opmerken tussen de inblazing van het kwaad door hem die “vanaf het begin zondaar is (of in de zonde blijft)” (1 Joh. 3, 8)[b:1 Joh. 3, 8] en “reeds geoordeeld is” (Joh. 16, 11)[b:Joh. 16, 11], en het kwaad van de ongehoorzaamheid van de mens. Maar deze ongehoorzaamheid betekent ook altijd dat de mens God de rug toekeert en dat de menselijke vrijheid zich in zekere zin voor Hem afsluit. Het betekent ook dat deze vrijheid – van het geweten en van de wil van de mens – zicht in zekere mate openstelt voor degene die de “vader van de leugen” is. Deze daad van bewuste keuze is niet slechts “ongehoorzaamheid” maar sluit ook een zekere instemming in met de beweegreden die vervat is in de eerste aansporing tot de zonde en onophoudelijk hernieuwd is in heel de mensengeschiedenis: “God weet dat uw ogen open zullen gaan als u eet van die boom, en dat u dan gelijk zult worden aan God, door de kennis van het kwaad”.
Wij bevinden ons hier in het centrum van wat men zou kunnen noemen het “anti-Woord”, dat wil zeggen de “anti-waarheid”. Want de waarheid over de mens wordt vervalst: wie de mens is en welke de grenzen zijn van zijn wezen en vrijheid die hij niet mag overschrijden. Deze “anti-waarheid” is mogelijk omdat tegelijk de waarheid over wie God is, volledig vervalst wordt. God de Schepper wordt in staat van verdenking gesteld, ja zelfs in staat van beschuldiging, in het geweten van het schepsel. Voor het eerst in de mensengeschiedenis verschijnt de perverse “geest van verdachtmaking”. Hij probeert het Goede zelf, het absolute Goede, te vervalsen, dat zich juist in het scheppingswerk getoond heeft als het Goede dat op onuitputtelijke wijze geeft: als bonum diffusivum sui. Als zich wegschenkend goed, als scheppende liefde. Wie anders kan ten volle “de zonde aantonen” ofwel de beweegreden voor de oorspronkelijke ongehoorzaamheid van de mens, dan degene die alleen de gave is en de bron van iedere schenking, dan de Geest die “de diepste geheimen van God doorgrondt” en de liefde van de Vader en de Zoon is?
Wij bevinden ons hier in het centrum van wat men zou kunnen noemen het “anti-Woord”, dat wil zeggen de “anti-waarheid”. Want de waarheid over de mens wordt vervalst: wie de mens is en welke de grenzen zijn van zijn wezen en vrijheid die hij niet mag overschrijden. Deze “anti-waarheid” is mogelijk omdat tegelijk de waarheid over wie God is, volledig vervalst wordt. God de Schepper wordt in staat van verdenking gesteld, ja zelfs in staat van beschuldiging, in het geweten van het schepsel. Voor het eerst in de mensengeschiedenis verschijnt de perverse “geest van verdachtmaking”. Hij probeert het Goede zelf, het absolute Goede, te vervalsen, dat zich juist in het scheppingswerk getoond heeft als het Goede dat op onuitputtelijke wijze geeft: als bonum diffusivum sui. Als zich wegschenkend goed, als scheppende liefde. Wie anders kan ten volle “de zonde aantonen” ofwel de beweegreden voor de oorspronkelijke ongehoorzaamheid van de mens, dan degene die alleen de gave is en de bron van iedere schenking, dan de Geest die “de diepste geheimen van God doorgrondt” en de liefde van de Vader en de Zoon is?
Referenties naar alinea 37: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
38
Het Christendom en de godsdiensten ->=geentekst=
Ondanks heel het getuigenis van de schepping en van de heilseconomie is de geest van de duisternis (Ef. 6, 12; Lc. 22, 53)[[b:Ef. 6, 12; Lc. 22, 53]] in staat God voor te stellen als vijand van zijn eigen schepsel en vooral als vijand van de mens, als bron van gevaar en bedreiging voor de mens. Op deze wijze wordt door Satan in de ziel van de mens de kiem geplant van het verzet tegen degene die “vanaf het begin” beschouwd moet worden als vijand van de mens – en niet als Vader. De mens wordt uitgedaagd de tegenstander van God te worden.
De analyse van de zonde in haar oorspronkelijke dimensie toont aan dat er in de loop van de geschiedenis door de “vader van de leugen” blijvend druk zal worden uitgeoefend op de mens om God af te wijzen, tot aan de haat toe: Amor sui usque ad contemptum Dei – liefde voor zichzelf tot en met verachting van God -, zoals Sint Augustinus het uitdrukt. vgl: XIV, 28: CCL 48, 451[[[857]]] De mens zal geneigd zijn in God allereerst een beperking van zichzelf te zien en niet de bron van zijn eigen bevrijding en de volheid van het goede. Wij zien dit bevestigd in het moderne tijdperk waarin de ideologieën er naar streven de godsdienst uit te roeien op grond van de vooronderstelling dat hij de radicale “vervreemding” van de mens veroorzaakt, alsof aan de mens zijn eigen mensheid ontnomen zou worden als hij het idee van God aanvaardt en aan Hem toeschrijft wat aan de mens toebehoort en uitsluitend aan de mens! Vandaar een proces van denken en van historisch-sociologische praktijk waarin de afwijzing van God zover is gegaan dat Hij “dood” is verklaard. Een begripsmatige en verbale absurditeit! De ideologie van de “dood van God” bedreigt eerder de mens, zoals het Tweede Vaticaans Concilie aangeeft als het het probleem van de “autonomie van het tijdelijke” analyseert en schrijft: “Zonder een Schepper verdwijnt... het schepsel in het niet... Ja, de godvergetenheid hult de schepping in duisternis” Lumen Gentium, 36[[617|36]]. De gevolgen van de ideologie van de “dood van God” bewijzen gemakkelijk dat zij op theoretisch en praktisch vlak de ideologie van de “dood van de mens” is.
De analyse van de zonde in haar oorspronkelijke dimensie toont aan dat er in de loop van de geschiedenis door de “vader van de leugen” blijvend druk zal worden uitgeoefend op de mens om God af te wijzen, tot aan de haat toe: Amor sui usque ad contemptum Dei – liefde voor zichzelf tot en met verachting van God -, zoals Sint Augustinus het uitdrukt. vgl: XIV, 28: CCL 48, 451[[[857]]] De mens zal geneigd zijn in God allereerst een beperking van zichzelf te zien en niet de bron van zijn eigen bevrijding en de volheid van het goede. Wij zien dit bevestigd in het moderne tijdperk waarin de ideologieën er naar streven de godsdienst uit te roeien op grond van de vooronderstelling dat hij de radicale “vervreemding” van de mens veroorzaakt, alsof aan de mens zijn eigen mensheid ontnomen zou worden als hij het idee van God aanvaardt en aan Hem toeschrijft wat aan de mens toebehoort en uitsluitend aan de mens! Vandaar een proces van denken en van historisch-sociologische praktijk waarin de afwijzing van God zover is gegaan dat Hij “dood” is verklaard. Een begripsmatige en verbale absurditeit! De ideologie van de “dood van God” bedreigt eerder de mens, zoals het Tweede Vaticaans Concilie aangeeft als het het probleem van de “autonomie van het tijdelijke” analyseert en schrijft: “Zonder een Schepper verdwijnt... het schepsel in het niet... Ja, de godvergetenheid hult de schepping in duisternis” Lumen Gentium, 36[[617|36]]. De gevolgen van de ideologie van de “dood van God” bewijzen gemakkelijk dat zij op theoretisch en praktisch vlak de ideologie van de “dood van de mens” is.
Referenties naar alinea 38: 2
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Het Christendom en de godsdiensten ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 De Geest die het lijden omvormt in liefde die het heil brengt
39
De Geest die de diepste geheimen van God doorgrondt, is door Jezus in de rede van het cenakel de Parakleet genoemd. Hij wordt inderdaad vanaf het begin te hulp geroepen (In het Grieks is het werkwoord παρα-xαλεìν) om “de wereld het overtuigend bewijs te leveren van wat zonde is”. Hij wordt definitief te hulp geroepen door middels van het kruis van Christus. De zonde aantonen wil zeggen het kwaad dat daarin steekt, aantonen. Wat gelijk is aan het mysterie iniquitatis openbaren. Het is niet mogelijk het kwaad van de zonde in heel zijn smartelijke werkelijkheid te onderkennen zonder “de diepste geheimen van God te doorgronden”. Vanaf het begin is het duistere geheim van de zonde in de wereld verschenen tegen de achtergrond van de verwijzing naar de Schepper van de menselijke vrijheid. Het is verschenen als een wilsdaad van het menselijke schepsel welke tegengesteld is aan de wil van God: aan Gods heilswil; ja, het is verschenen als tegenstelling tot de waarheid, op grond van de leugen die reeds definitief “geoordeeld” is: de leugen die de scheppende en heilbrengende liefde zelf in staat van beschuldiging heeft gesteld, in staat van blijvende verdachtmaking. De mens is de “vader van de leugen” gevolgd en heeft zich opgesteld tegen de Vader van het leven en tegen de Geest van de waarheid. Zal “het aantonen van de zonde” dus ook niet de openbaring van het lijden moeten betekenen? Openbaring van het onbegrijpelijke en onuitsprekelijke leed dat de heilige Schrift in haar antropomorfe zienswijze lijkt te onderscheiden in het “diepste innerlijk van God” en in zekere zin in het hart zelf van de ondoorgrondelijke Drie-eenheid? Op ingeving van de openbaring gelooft en belijdt de Kerk dat de zonde een belediging van God is. Welke realiteit komt in het ondoorgrondelijke innerlijk van de Vader, het Woord en de Heilige Geest overeen met deze “belediging”, met deze afwijzing van de Geest die liefde en gave is? Het begrip van God als noodzakelijkerwijs volkomen volmaakt wezen sluit zeker bij God alle leed uit dat voortkomt uit gemis of verwonding; maar in het “diepste innerlijk van God” is er een vaderliefde waarvan de reactie tegen de zonde van de mens volgens de bijbelse taal zover gaat dat Hij zegt: “Het spijt Mij dat Ik de mens gemaakt heb” (Gen. 6, 7)[[b:Gen. 6, 7]]. “Toen Jahwe zag hoezeer op de aarde de boosheid van de mensen was toegenomen...kreeg Hij spijt dat Hij de mens op aarde gemaakt had en Hij was er zeer verdrietig om... En Jahwe zei: Het spijt Mij dat Ik ze gemaakt heb” (Gen. 6, 5-7)[b:Gen. 6, 5-7]. Maar de gewijde Schrift spreekt vaker over een Vader die medelijden heeft met de mens en diens leed als het ware deelt. Kortom, het ondoorgrondelijke en onuitsprekelijke “leed” van de Vader zal vooral de bewonderenswaardige economie van de verlossende liefde van Jezus Christus voortbrengen, opdat door middel van het mysterium pietatis de liefde sterker mag blijken dan de zonde in de mensengeschiedenis: opdat de “gave” het mag winnen!
De Heilige Geest die volgens Jezus’ woorden “het overtuigend bewijs van wat zonde is levert”, is de liefde van de Vader en de Zoon, en als zodanig is Hij de gave van de Drie-eenheid en tegelijk de bron van iedere goddelijke schenking aan het geschapene. Precies in Hem kunnen wij de barmhartigheid die de patristische en theologische traditie in de lijn van het Oude en het Nieuwe Testament aan God toekent, verpersoonlijkt en op transcendente wijze verwezenlijkt opvatten. In de mens sluit de barmhartigheid lijden en medelijden voor de nood en de ellende van de naaste. In God zet de Geest die liefde is, het zien van de menselijke zonde om in een nieuwe gave van heilbrengende liefde. Uit Hem, in eenheid met de Vader en de Zoon, komt het heilsbestel voort dat de mensengeschiedenis vult met de gaven van de verlossing. De zonde die verwerping van de liefde is, heeft het “lijden” van de mens voortgebracht dat zich op zekere wijze uitgebreid heeft over heel de schepping (Rom. 8, 20-22)[[b:Rom. 8, 20-22]]; de Heilige Geest zal het menselijke en kosmische lijden tegemoet treden met een nieuw liefdesgeschenk dat de wereld zal verlossen. En uit de mond van Jezus de Verlosser in wiens mensheid het “lijden” van God zich waar maakt, zal een woord klinken waarin zich de eeuwige liefde die vol barmhartigheid is openbaart: “Misereor” – “Ik heb medelijden” – (Mt. 15, 32; Mc. 8, 2)[[b:Mt. 15, 32; Mc. 8, 2]]. Zo wordt van de kant van de Heilige Geest “het aantonen van de zonde” ten opzichte van de schepping “die onderworpen is aan een zinloos bestaan” en vooral in het diepst van het menselijke geweten een aantonen hoe de zonde overwonnen wordt door het offer van het Lam Gods dat “tot de dood toe” de gehoorzame dienstknecht is geworden die de ongehoorzaamheid van de mens goedmaakt en de verlossing van de wereld bewerkt. Op deze wijze “toont” de Geest der waarheid, de Parakleet, “de zonde aan”.
De Heilige Geest die volgens Jezus’ woorden “het overtuigend bewijs van wat zonde is levert”, is de liefde van de Vader en de Zoon, en als zodanig is Hij de gave van de Drie-eenheid en tegelijk de bron van iedere goddelijke schenking aan het geschapene. Precies in Hem kunnen wij de barmhartigheid die de patristische en theologische traditie in de lijn van het Oude en het Nieuwe Testament aan God toekent, verpersoonlijkt en op transcendente wijze verwezenlijkt opvatten. In de mens sluit de barmhartigheid lijden en medelijden voor de nood en de ellende van de naaste. In God zet de Geest die liefde is, het zien van de menselijke zonde om in een nieuwe gave van heilbrengende liefde. Uit Hem, in eenheid met de Vader en de Zoon, komt het heilsbestel voort dat de mensengeschiedenis vult met de gaven van de verlossing. De zonde die verwerping van de liefde is, heeft het “lijden” van de mens voortgebracht dat zich op zekere wijze uitgebreid heeft over heel de schepping (Rom. 8, 20-22)[[b:Rom. 8, 20-22]]; de Heilige Geest zal het menselijke en kosmische lijden tegemoet treden met een nieuw liefdesgeschenk dat de wereld zal verlossen. En uit de mond van Jezus de Verlosser in wiens mensheid het “lijden” van God zich waar maakt, zal een woord klinken waarin zich de eeuwige liefde die vol barmhartigheid is openbaart: “Misereor” – “Ik heb medelijden” – (Mt. 15, 32; Mc. 8, 2)[[b:Mt. 15, 32; Mc. 8, 2]]. Zo wordt van de kant van de Heilige Geest “het aantonen van de zonde” ten opzichte van de schepping “die onderworpen is aan een zinloos bestaan” en vooral in het diepst van het menselijke geweten een aantonen hoe de zonde overwonnen wordt door het offer van het Lam Gods dat “tot de dood toe” de gehoorzame dienstknecht is geworden die de ongehoorzaamheid van de mens goedmaakt en de verlossing van de wereld bewerkt. Op deze wijze “toont” de Geest der waarheid, de Parakleet, “de zonde aan”.
Referenties naar alinea 39: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
40
De verlossende waarde van het offer van Christus is met veelbetekende woorden uitgedrukt door de schrijver van de brief aan de Hebreeën, die, na herinnerd te hebben aan de offers van het Oude Verbond waarin “het bloed van bokken en stieren...wettelijk rein maakt” “hoeveel groter is dan de kracht van Christus’ bloed! Door de eeuwige Geest heeft Hij zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer, dat ons geweten zuivert van dode werken om de levende God te eren” (Heb. 9, 13s)[b:Heb. 9, 13s]. Ook al zijn wij er ons van bewust dat andere interpretaties mogelijk zijn, toch brengen onze overwegingen over de aanwezigheid van de Heilige Geest in heel het leven van Christus ons er toe in deze tekst als het ware een uitnodiging te zien om na te denken over de aanwezigheid van dezelfde Geest ook in het verlossende offer van het vleesgeworden Woord. Overwegen wij eerst de beginwoorden die over dit offer gaan en vervolgens afzonderlijk de “zuivering van het geweten” die door dit offer bewerkt wordt. Het is een offer dat aangeboden wordt “door de eeuwige Geest” die daaruit de kracht “put” (“Hij zal van Mij ontvangen”) voor het “aantonen van de zonde” omwille van het heil. Het is dezelfde Geest als de Geest die Jezus Christus overeenkomstig de belofte in het cenakel naar de apostelen “zal brengen” op de dag van de verrijzenis, als Hij zich zal tonen met de wonden van de kruisiging, en die Hij hun “zal geven” “voor de vergiffenis van de zonden”: “Ontvangst van de Heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven” (Joh. 20, 22s)[b:Joh. 20, 22s]
Wij weten dat “God Jezus van Nazaret gezalfd heeft met de Heilige Geest en met kracht”, zoals Petrus gezegd heeft in het huis van de honderdman Cornelius (Hand. 10, 38)[b:Hand. 10, 38]. Wij kennen het paasmysterie van zijn “heengaan”, volgens het evangelie van Johannes. De woorden van de brief aan de Hebreeën leggen ons nu uit hoe Christus “zichzelf aan God geofferd heeft als een smetteloos offer”, en hoe Hij dit gedaan heeft “door de eeuwige Geest”. De Heilige Geest is aanwezig en werkt in het offer van de Mensenzoon, zoals Hij handelde in zijn ontvangenis, in zijn komst in de wereld, in zijn verborgen leven en in zijn openbaar leven. Volgens de brief aan de Hebreeën heeft Jezus Christus zich op de weg van zijn “heengaan” over Getsemane en Golgota in zijn mensheid geheel opengesteld voor deze werking van de Geest-Parakleet die de eeuwige heilsliefde doet opstijgen uit het lijden. Hij is dus “om zijn vroomheid verhoord: hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd” (Heb. 5, 7s)[b:Heb. 5, 7s] Op deze wijze toont de brief aan de Hebreeën aan hoe de mensheid die in de nakomelingen van Adam onderworpen was aan de zonde, in Jezus Christus volmaakt onderworpen geworden is aan God, met Hem verenigd is en tegelijk vervuld is van barmhartigheid voor de mensen. Zo is er een nieuwe mensheid die in Jezus Christus door het lijden aan het kruis teruggekeerd is naar de liefde waaraan Adam door zijn zonde ontrouw was geworden. Zij is teruggevonden in de goddelijke bron zelf van de oorspronkelijke gave: in de Geest die “de diepste geheimen van God doorgrondt” en zelf liefde en gave is.
Jezus Christus, Gods Zoon, heeft als mens in het vurige gebed van zijn lijden het de Heilige Geest die reeds in het diepst van zijn mensheid was doorgedrongen, mogelijk gemaakt haar om te vormen tot een volmaakt offer door middel van zijn dood, als slachtoffer der liefde op het kruis. Hij alleen heeft dit offer aangeboden. Als enige priester “heeft Hij zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer” (Heb. 9, 14)[b:Heb. 9, 14]. Hij was waardig zulk een offer te worden in zijn mensheid aangezien Hij alleen “zonder smet” was. Maar Hij heeft het aangeboden “door de eeuwige Geest”: wat betekent dat de Heilige Geest op bijzondere wijze werkte in deze absolute zelfgave van de Mensenzoon, om het lijden om te zetten in verlossende liefde.
Wij weten dat “God Jezus van Nazaret gezalfd heeft met de Heilige Geest en met kracht”, zoals Petrus gezegd heeft in het huis van de honderdman Cornelius (Hand. 10, 38)[b:Hand. 10, 38]. Wij kennen het paasmysterie van zijn “heengaan”, volgens het evangelie van Johannes. De woorden van de brief aan de Hebreeën leggen ons nu uit hoe Christus “zichzelf aan God geofferd heeft als een smetteloos offer”, en hoe Hij dit gedaan heeft “door de eeuwige Geest”. De Heilige Geest is aanwezig en werkt in het offer van de Mensenzoon, zoals Hij handelde in zijn ontvangenis, in zijn komst in de wereld, in zijn verborgen leven en in zijn openbaar leven. Volgens de brief aan de Hebreeën heeft Jezus Christus zich op de weg van zijn “heengaan” over Getsemane en Golgota in zijn mensheid geheel opengesteld voor deze werking van de Geest-Parakleet die de eeuwige heilsliefde doet opstijgen uit het lijden. Hij is dus “om zijn vroomheid verhoord: hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd” (Heb. 5, 7s)[b:Heb. 5, 7s] Op deze wijze toont de brief aan de Hebreeën aan hoe de mensheid die in de nakomelingen van Adam onderworpen was aan de zonde, in Jezus Christus volmaakt onderworpen geworden is aan God, met Hem verenigd is en tegelijk vervuld is van barmhartigheid voor de mensen. Zo is er een nieuwe mensheid die in Jezus Christus door het lijden aan het kruis teruggekeerd is naar de liefde waaraan Adam door zijn zonde ontrouw was geworden. Zij is teruggevonden in de goddelijke bron zelf van de oorspronkelijke gave: in de Geest die “de diepste geheimen van God doorgrondt” en zelf liefde en gave is.
Jezus Christus, Gods Zoon, heeft als mens in het vurige gebed van zijn lijden het de Heilige Geest die reeds in het diepst van zijn mensheid was doorgedrongen, mogelijk gemaakt haar om te vormen tot een volmaakt offer door middel van zijn dood, als slachtoffer der liefde op het kruis. Hij alleen heeft dit offer aangeboden. Als enige priester “heeft Hij zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer” (Heb. 9, 14)[b:Heb. 9, 14]. Hij was waardig zulk een offer te worden in zijn mensheid aangezien Hij alleen “zonder smet” was. Maar Hij heeft het aangeboden “door de eeuwige Geest”: wat betekent dat de Heilige Geest op bijzondere wijze werkte in deze absolute zelfgave van de Mensenzoon, om het lijden om te zetten in verlossende liefde.
Referenties naar alinea 40: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
41
In het Oude Testament wordt meermalen gesproken over het “vuur uit de hemel” dat de offers die de mensen aanboden, verteerde (Lev. 9, 24; 1 Kon. 18, 38; 2 Kron. 7, 1)[[b:Lev. 9, 24; 1 Kon. 18, 38; 2 Kron. 7, 1]]. Op analoge wijze kan men zeggen dat de Heilige Geest “het vuur uit de hemel” is dat brandt in het diepst van het mysterie van het kruis. Uitgaande van de Vader draagt Hij het offer van de Zoon op aan de Vader en draagt Hij het binnen in de goddelijke werkelijkheid van de gemeenschap van de Drie-eenheid. De zonde heeft het lijden voortgebracht; nu krijgt het leed van God in de gekruisigde Christus door de Heilige Geest zijn volledige menselijke uitdrukking. Zo is er een paradoxaal mysterie van liefde: in Christus lijdt een God die door zijn eigen schepselen is afgewezen: “Zij geloven niet in Mij”; maar tegelijk schept de Geest uit het diepst van dit lijden – en indirect uit het diepst van de zonde “van niet geloofd te hebben” – een nieuwe maat van de gave die vanaf het begin aan de mens en aan de schepping is geschonken. In het diepst van het mysterie van het kruis werkt de liefde die de mens opnieuw brengt tot deelname aan het leven dat in God zelf is. Als liefde en gave daalt de Heilige Geest in zekere zin neer in het hart van het offer dat op het kruis wordt aangeboden. Onder verwijzing naar de bijbelse traditie kunnen wij zeggen: Hij verteert dit offer met het vuur van de liefde die de Vader en de Zoon verenigt in de gemeenschap van de Drie-eenheid. En aangezien het kruisoffer een daad van Christus zelf is, “ontvangt” Hij ook in dit offer de Heilige Geest. Hij ontvangt Hij ook in dit offer de Heilige Geest. Hij ontvangt Hem op dusdanige wijze dat Hij – Hij alleen met de Vader – Hem vervolgens aan de apostelen, aan de Kerk, aan heel de mensheid kan “geven”. Hij alleen “zendt” Hem van de Vader (Joh. 15, 26)[[b:Joh. 15, 26]]. Hij alleen verschijnt aan de apostelen die in het cenakel bijeengekomen zijn, “blaast over hen” en zegt: “Ontvangt de Heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven” (Joh. 20, 22s)[b:Joh. 20, 22s], zoals Johannes de Doper voorzegd had: “Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur” (Mt. 3, 11)[b:Mt. 3, 11]. Door deze woorden van Jezus is de Heilige Geest geopenbaard en tegelijk tegenwoordig gesteld als liefde die werkt in het diepst van het paasmysterie, als bron van de verlossende kracht \\van het kruis van Christus, als gave van het nieuwe en eeuwige leven.
Deze waarheid voer de Heilige Geest wordt dagelijks in de Romeinse liturgie uitgedrukt als de priester voor de communie de volgende veelbetekende woorden uitspreekt: “Heer Jezus Christus, Zoon van de levende God, Gij hebt in de Heilige Geest de wil van de Vader volbracht en door uw sterven de wereld tot nieuw leven gewekt”. En in het derde eucharistische gebed vraagt de priester aan God, onder verwijzing naar de heilseconomie, dat de Heilige Geest “ons moge maken tot een blijvende offergave voor U”.
Deze waarheid voer de Heilige Geest wordt dagelijks in de Romeinse liturgie uitgedrukt als de priester voor de communie de volgende veelbetekende woorden uitspreekt: “Heer Jezus Christus, Zoon van de levende God, Gij hebt in de Heilige Geest de wil van de Vader volbracht en door uw sterven de wereld tot nieuw leven gewekt”. En in het derde eucharistische gebed vraagt de priester aan God, onder verwijzing naar de heilseconomie, dat de Heilige Geest “ons moge maken tot een blijvende offergave voor U”.
Referenties naar alinea 41: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 5 Het bloed dat het geweten zuivert
42
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Wij hebben gezegd dat de Heilige Geest op het hoogtepunt van het paasmysterie definitief geopenbaard en op een nieuwe wijze tegenwoordig gesteld is. De verrezen Christus zegt tot de apostelen: “Ontvangt de Heilige Geest”. De Heilige Geest wordt op deze wijze geopenbaard, omdat de woorden van Christus de bevestiging vormen van de beloften en aankondigingen van de rede in het cenakel. Hiermee wordt de Parakleet ook op een nieuwe wijze tegenwoordig gesteld. Hij werkte reeds vanaf het begin in het mysterie van de schepping en in heel de geschiedenis van het Oude Verbond van God met de mens. Zijn werking is ten volle bevestigd door de zinding van de Mensenzoon als Messias, die gekomen is in de kracht van de Heilige Geest. Op het hoogtepunt van de Messiaanse zending van Jezus komt de Heilige Geest in het Paasmysterie geheel als goddelijk subject tegenwoordig: als degene die nu het heilswerk dat geworteld is in het kruisoffer, moet voortzetten. Dit werk wordt zonder twijfel door Jezus aan de mensen toevertrouwd: aan de apostelen, aan de Kerk. Maar in en door hen blijft de Heilige Geest de transcendente protagonist van dit werk in de geest van de mens en in de geschiedenis van de wereld: de onzichtbare en tegelijk alomtegenwoordige Parakleet! De Geest die “blaast waar Hij wil” (Joh. 3, 8)[[b:Joh. 3, 8]].
De woorden die de verrezen Christus gesproken heeft op de “eerste dag na de sabbat” maken bijzonder duidelijk dat de Parakleet-Helper aanwezig is als degene die “de wereld het overtuigend bewijs levert van wat zonde, gerechtigheid en oordeel is”. Want alleen in dit verband zijn de woorden duidelijk die Jezus onmiddellijk verbindt met de “gave” van de Heilige Geest aan de apostelen: “Ontvangt de Heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven” (Joh. 20, 22 s)[b:Joh. 20, 22 s] Jezus verleent aan de apostelen de macht om de zonden te vergeven, met de bedoeling dat zij haar overdragen aan hun opvolgers in de Kerk. Maar deze macht die aan mensen is verleend, veronderstelt het heilshandelen van de Heilige Geest en sluit dit in. De Heilige Geest die het “licht van het hart” Vgl. Sequentie Veni, Sancte...Vgl. Sequentie Veni, Sancte Spiritus wordt, dat wil zeggen van het geweten, “levert het overtuigend bewijs van wat zonde is”; Hij doet dus de mens zijn kwaad inzien en richt hem tegelijk op het goede. Dank zij de veelvoudigheid van zijn gaven waarom Hij aangeroepen wordt als de “zevenvoudige”, kan de heilskracht van God iedere soort zonde van de mens bereiken. Sint Bonaventura zegt terecht: “Krachtens de zeven gaven van de Heilige Geest wordt elk kwaad vernietigd en elk goed voortgebracht”. vgl: Collatio II, 3[[[1721]]] vgl: V, 463[[[3058]]]
Onder de invloed van de Helper voltrekt zich dus de bekering van het menselijk hart die onmisbare voorwaarde is voor de vergeving van de zonden. Zonder echte bekering, die innerlijk berouw insluit, en zonder een oprecht en vast voornemen zich te beteren, blijven de zonden “niet vergeven”, zoals Jezus zegt en met Hem de Traditie van het Oude en het Nieuwe Verbond. De eerste woorden die Jezus aan het begin van zijn openbaar leven heeft gesproken, zijn volgens het Evangelie van Marcus: “Bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap” (Mc. 1, 15)[b:Mc. 1, 15]. De bevestiging van deze aansporing is het “aantonen van de zonde” dat de Heilige Geest op nieuwe wijze onderneemt uit kracht van de verlossing die bewerkt is door het bloed van de Mensenzoon. Daarom zegt de brief aan de Hebreeën dat dit “bloed het geweten zuivert” (Heb. 9, 14)[[b:Heb. 9, 14]]. Het opent dus om zo te zeggen voor de Heilige Geest de weg naar het innerlijk van de mens, naar het heiligdom van het menselijk geweten.
De woorden die de verrezen Christus gesproken heeft op de “eerste dag na de sabbat” maken bijzonder duidelijk dat de Parakleet-Helper aanwezig is als degene die “de wereld het overtuigend bewijs levert van wat zonde, gerechtigheid en oordeel is”. Want alleen in dit verband zijn de woorden duidelijk die Jezus onmiddellijk verbindt met de “gave” van de Heilige Geest aan de apostelen: “Ontvangt de Heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven” (Joh. 20, 22 s)[b:Joh. 20, 22 s] Jezus verleent aan de apostelen de macht om de zonden te vergeven, met de bedoeling dat zij haar overdragen aan hun opvolgers in de Kerk. Maar deze macht die aan mensen is verleend, veronderstelt het heilshandelen van de Heilige Geest en sluit dit in. De Heilige Geest die het “licht van het hart” Vgl. Sequentie Veni, Sancte...Vgl. Sequentie Veni, Sancte Spiritus wordt, dat wil zeggen van het geweten, “levert het overtuigend bewijs van wat zonde is”; Hij doet dus de mens zijn kwaad inzien en richt hem tegelijk op het goede. Dank zij de veelvoudigheid van zijn gaven waarom Hij aangeroepen wordt als de “zevenvoudige”, kan de heilskracht van God iedere soort zonde van de mens bereiken. Sint Bonaventura zegt terecht: “Krachtens de zeven gaven van de Heilige Geest wordt elk kwaad vernietigd en elk goed voortgebracht”. vgl: Collatio II, 3[[[1721]]] vgl: V, 463[[[3058]]]
Onder de invloed van de Helper voltrekt zich dus de bekering van het menselijk hart die onmisbare voorwaarde is voor de vergeving van de zonden. Zonder echte bekering, die innerlijk berouw insluit, en zonder een oprecht en vast voornemen zich te beteren, blijven de zonden “niet vergeven”, zoals Jezus zegt en met Hem de Traditie van het Oude en het Nieuwe Verbond. De eerste woorden die Jezus aan het begin van zijn openbaar leven heeft gesproken, zijn volgens het Evangelie van Marcus: “Bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap” (Mc. 1, 15)[b:Mc. 1, 15]. De bevestiging van deze aansporing is het “aantonen van de zonde” dat de Heilige Geest op nieuwe wijze onderneemt uit kracht van de verlossing die bewerkt is door het bloed van de Mensenzoon. Daarom zegt de brief aan de Hebreeën dat dit “bloed het geweten zuivert” (Heb. 9, 14)[[b:Heb. 9, 14]]. Het opent dus om zo te zeggen voor de Heilige Geest de weg naar het innerlijk van de mens, naar het heiligdom van het menselijk geweten.
Referenties naar alinea 42: 3
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
43
Veritatis Splendor ->=geentekst=
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft, sprekend over de roeping van de mens en speciaal over de waardigheid van de menselijke persoon, de katholieke leer over het geweten in herinnering gebracht. Juist het geweten is op specifieke wijze bepalend voor die waardigheid. Het is immers “de meest verborgen kern en het heiligdom van de mens, waarin hij alleen is met Goed wiens stem binnen in hem weerklinkt”. Zij zegt duidelijk “in de oren van zijn hart: doe dit, vermijd dat”. Dit vermogen om het goede te bevelen en het kwade te verbieden dat de Schepper in de mens heeft gelegd, is de voornaamste eigenschap van de persoon. Maar tegelijk “ontdekt de mens in het diepst van zijn geweten een wet die hij zichzelf niet stelt, maar waaraan hij moet gehoorzamen” vgl: Gaudium et Spes, 16[[[575|16]]]. Het geweten is dus geen autonome en exclusieve bron voor de beslissing over wat goed en wat kwaad is; in het diepst ervan staat integendeel een beginsel van gehoorzaamheid geschreven ten opzichte van de objectieve norm die de overeenstemming van zijn beslissingen fundeert en conditionneert met de geboden en verboden die ten grondslag liggen aan het menselijke gedrag, zoals blijkt uit de reeds genoemde bladzijde van het boek Genesis (Gen. 2, 9.17)[[b:Gen. 2, 9.17]]. Juist in deze zin is het geweten het “innerlijk heiligdom” waarin “de stem van God weerklinkt”. Het is “de stem van God” zelfs als de mens daarin alleen het beginsel van de zedelijke orde erkent waaraan men menselijkerwijs niet kan twijfelen, ook zonder rechtstreekse verbinding met de Schepper: juist in deze verbinding vindt het geweten altijd zijn grondslag en rechtvaardiging. Het “onderkennen van de zonde” dat volgens het evangelie geschiedt onder de invloed van de Geest der waarheid, kan in de mens niet verwezenlijkt worden langs een andere weg dan die van het geweten. Als het geweten juist is, dan dient het “voor de waarachtige oplossing van de morele problemen die zowel in het privé-leven als in het maatschappelijk bestel rijzen”; dan “verwijderen personen en groepen zich van de blinde willekeur en leggen zij zich erop toe zich te conformeren aan de objectieve normen van de moraliteit” Gaudium et Spes, 16[[575|16]]
Vrucht van het rechte geweten is vooral het goede en het kwade bij hun naam te noemen, zoals bijvoorbeeld de pastorale constitutie Gaudium et Spes[575] doet:
Vrucht van het rechte geweten is vooral het goede en het kwade bij hun naam te noemen, zoals bijvoorbeeld de pastorale constitutie Gaudium et Spes[575] doet:
“Al wat tegen het leven zelf ingaat, zoals alle soorten van moord, uitroeiing, abortus, euthanasie en vrijwillige zelfmoord; al wat de integriteit van de menselijke persoon aantast, zoals verminking, lichamelijke en geestelijke foltering, pogingen om de mens psychisch in zijn macht te krijgen; al wat een belediging is voor de menselijke waardigheid, zoals onmenselijke levensvoorwaarden, willekeurige arrestaties, deportaties, slavernij, prostitutie, handel in meisjes en minderjarigen; schandelijke arbeidsvoorwaarden, waarbij de arbeiders als louter winstwerktuigen worden behandeld en niet als vrije en verantwoordelijke personen”; en na de veelvuldige zonden, die in onze tijd zo talrijk en verspreid zijn, bij hun naam genoemd te hebben voegt zij eraan toe: “Dit alles en andere dergelijke dingen zijn onmiskenbaar schandelijk. Zij zijn een aantasting van de menselijke beschaving en zij werpen meer een smet op hen die zich zo gedragen dan op hen die het onrecht hebben te verdragen. En zij zijn volledig in tegenspraak met de eer van de Schepper” Gaudium et Spes, 27[[575|27]].Het-bij-hun-naam-noemen van de zonden die de mens het meest onteren, en het aantonen dat zij een zedelijk kwaad zijn dat negatief drukt op iedere balans van de vooruitgang van de mensheid, wordt door het Concilie tevens beschreven als een etappe “van een dramatische worsteling tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis”, die “het hele individuele en collectieve leven van de mens” kenmerkt Gaudium et Spes, 13[[575|13]]. De vergadering van de bisschoppensynode van 1983 over de verzoening en bekering heeft de persoonlijke en maatschappelijke betekenis van de menselijke zonden nog nauwkeuriger omschreven vgl: Reconciliatio et paenitentia, 16[[[759|16]]]
Referenties naar alinea 43: 2
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Veritatis Splendor ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
44
Welnu, in het cenakel op de vooravond van zijn lijden en vervolgens op de avond van Pasen heeft Jezus Christus zich beroepen op de Heilige Geest als degene die aantoont dat de zonde in de mensengeschiedenis voortduurt. De zonde is echter onderworpen aan de heilzame kracht van de verlossing. De zending om “de wereld het overtuigend bewijs te leveren van wat zonde is” put zich niet uit in het feit dat de zonde bij naam wordt genoemd en herkend wordt als wat zij is in al haar vormen en graden. Wanneer de Geest der waarheid de wereld het overtuigend bewijs levert van wat zonde is, dan ontmoet Hij de stem van het menselijke geweten. Langs deze weg slaagt men erin de wortels van het kwaad aan te wijzen die in het innerlijk van de mens liggen, zoals dezelfde pastorale constitutie doet uitkomen:
Het “onderkennen van de zonde” waarmee ieder dieper nadenken van het menselijke geweten over zichzelf gepaard gaat, leidt dus tot de ontdekking van de wortels ervan in de mens, alsook van de wijzen waarop het geweten zelf inde loop van de geschiedenis geconditioneerd is. Op deze manier vinden wij de oorspronkelijke werkelijkheid van de zonde terug waarover reeds gesproken is. De Heilige Geest “levert het overtuigend bewijs van wat zonde is” in verbinding met het mysterie van het begin door op het feit te wijzen dat de mens een geschapen wezen is en dus ontisch en ethisch – naar zijn en moreel handelen – geheel afhankelijk is van de Schepper, en tevens door te herinneren aan de zondige erfenis van de menselijke natuur. Maar de Heilige Geest “levert het overtuigend bewijs van wat zonde is” altijd in verbinding met het kruis van Christus. Op grond van deze band wijst het christendom iedere “fataliteit” van de zonde af. “Een lastige worsteling die al bij het begin van de wereld aangevangen is en, naar de woorden van de Heer, tot de laatste dag zal blijven duren”, leert het Concilie Gaudium et Spes, 37[[575|37]]. “Maar de Heer is zelf gekomen om de mens te bevrijden en te versterken” Gaudium et Spes, 13[[575|13]] Verre van zich te laten “verstrikken” in zijn zondige conditie en steunend op de stem van zijn geweten moet de mens dus “er werkelijk voor vechten om het goede aan te hangen, en hij kan niet zonder grote inspanning, met de hulp van de genade van God, in zichzelf een eenheid bewerken” Gaudium et Spes, 37[[575|37]]. Het Concilie ziet de zonde terecht als medeoorzaak van de breuk die een last legt zowel op het persoonlijke als op het maatschappelijke leven van de mens; maar tegelijk herinnert het onvermoeibaar aan de mogelijkheid van de overwinning.
“In feite hangt de onevenwichtigheid waaraan de hedendaagse wereld heeft te lijden samen met de meer fundamentele evenwichtigheid die wortelt in het diepst van het hart van de mens. In de mens zelf immers zijn velerlei tendensen met elkaar in strijd. Want terwijl hij zich enerzijds als schepsel veelvuldig als beperkt ervaart, bemerkt hij anderzijds dat hij in zijn verlangens onbeperkt is en dat hij geroepen is tot een hoger leven. Te midden van vele aantrekkelijkheden wordt hij gedwongen daarin verantwoord te selecteren en sommige terzijde te stellen. Sterker: zwak en zondig tevens, doet hij niet zelden wat hij niet wil, en wat hij zou willen doen, doet hij niet” Gaudium et Spes, 10[[575|10]]De tekst van het Concilie verwijst hier naar de bekende woorden van Sint Paulus (Rom. 7, 14-15.19)[[b:Rom. 7, 14-15.19]].
Het “onderkennen van de zonde” waarmee ieder dieper nadenken van het menselijke geweten over zichzelf gepaard gaat, leidt dus tot de ontdekking van de wortels ervan in de mens, alsook van de wijzen waarop het geweten zelf inde loop van de geschiedenis geconditioneerd is. Op deze manier vinden wij de oorspronkelijke werkelijkheid van de zonde terug waarover reeds gesproken is. De Heilige Geest “levert het overtuigend bewijs van wat zonde is” in verbinding met het mysterie van het begin door op het feit te wijzen dat de mens een geschapen wezen is en dus ontisch en ethisch – naar zijn en moreel handelen – geheel afhankelijk is van de Schepper, en tevens door te herinneren aan de zondige erfenis van de menselijke natuur. Maar de Heilige Geest “levert het overtuigend bewijs van wat zonde is” altijd in verbinding met het kruis van Christus. Op grond van deze band wijst het christendom iedere “fataliteit” van de zonde af. “Een lastige worsteling die al bij het begin van de wereld aangevangen is en, naar de woorden van de Heer, tot de laatste dag zal blijven duren”, leert het Concilie Gaudium et Spes, 37[[575|37]]. “Maar de Heer is zelf gekomen om de mens te bevrijden en te versterken” Gaudium et Spes, 13[[575|13]] Verre van zich te laten “verstrikken” in zijn zondige conditie en steunend op de stem van zijn geweten moet de mens dus “er werkelijk voor vechten om het goede aan te hangen, en hij kan niet zonder grote inspanning, met de hulp van de genade van God, in zichzelf een eenheid bewerken” Gaudium et Spes, 37[[575|37]]. Het Concilie ziet de zonde terecht als medeoorzaak van de breuk die een last legt zowel op het persoonlijke als op het maatschappelijke leven van de mens; maar tegelijk herinnert het onvermoeibaar aan de mogelijkheid van de overwinning.
Referenties naar alinea 44: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
45
De Geest der waarheid die “de wereld het overtuigend bewijs levert van wat zonde is”, ontmoet de inspanning van het menselijke geweten waarover de teksten van het Concilie zo suggestief spreken. Deze inspanning van het geweten bepaalt ook de wegen voor de menselijke bekering: de zonde de rug toekeren om de waarheid en de liefde in het hart van de mens te herstellen. Men weet dat het soms veel moeite kost het kwaad in zichzelf te onderkennen. Men weet dat het geweten niet alleen gebiedt en verbiedt, maar ook oordeelt in het licht van de innerlijke geboden en verboden. Het is ook bron van wroeging: de mens lijdt innerlijk onder het bedreven kwaad. Is dit lijden niet als het verre echo van de “spijt de mens geschapen te hebben” die de gewijde schrijver in een antropomorfe wijze van spreken toeschrijft aan God; van de “’ afkeuring” die zich nestelt in het “hart” van de Drie-eenheid, maar krachtens de eeuwige liefde omgezet wordt in het lijden van het kruis, in de gehoorzaamheid van Christus tot aan de dood toe? Als de Geest der waarheid het voor het menselijke geweten mogelijk maakt deel te nemen aan dat lijden, dan wordt het leed van het geweten bijzonder diep maar ook bijzonder heilzaam. Dan wordt door middel van een akte van volmaakt berouw de echte bekering van het hart bewerkt: de evangelische “metanoia”.
De inspanning van het menselijke hart, de inspanning van het geweten, waardoor deze “metonia” of bekering tot stand komt, is de afspiegeling van het proces waardoor de afkeuring omgevormd wordt in heilbrengende liefde die weet te lijden. De verborgen uitdeler van deze verlossende kracht is de Heilige Geest. Hij die de Kerk het “licht van het geweten” noemt, doordringt en vervult het diepste van het menselijk hart Vgl. Sequentie van...Vgl. Sequentie van Pinksteren: “reple cordis intima” Door middel van deze bekering in de Heilige Geest stelt de mens zich open voor de vergeving, voor de vergiffenis van de zonden. En in heel deze bewonderenswaardige dynamiek van de bekering en vergeving wordt de waarheid bevestigd van wat Sint Augustinus schrijft over het mysterie van de mens in zijn commentaar op de psalmwoorden Abyssus abyssum invocat”. vgl: XLI, 13: CCL 38, 470: “Welke is de afgrond die de afgrond roept? Als de afgrond diepte betekent, moeten wij dan niet het hart van de mens als afgrond beschouwen? Wat is dieper dan deze afgrond? De mensen kunnen spreken, gezien worden door wat zij met hun ledematen doen, gehoord worden door wat zij zeggen. Maar van wie kan men de gedachte lezen, het hart doorgronden?”[[[838]]] De zending van de Zoon en van de Heilige Geest voltrekt zich juist met het ook op deze “diepe afgrond” van de mens, van het menselijke geweten. De Heilige Geest “komt” krachtens het “heengaan” van Christus in het Paasmysterie: Hij komt in ieder concreet geval van bekering en vergeving uit kracht van het kruisoffer, waarin “het bloed van Christus...het geweten zuivert van dode werken om de levende God te eren” (Heb. 9, 14)[[b:Heb. 9, 14]] Zo worden de woorden over de Heilige Geest als “een andere Helper” steeds weer vervuld, de woorden die in het cenakel tot de apostelen gericht zijn en indirect tot allen: “Gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn” (Joh. 14, 17)[b:Joh. 14, 17].
De inspanning van het menselijke hart, de inspanning van het geweten, waardoor deze “metonia” of bekering tot stand komt, is de afspiegeling van het proces waardoor de afkeuring omgevormd wordt in heilbrengende liefde die weet te lijden. De verborgen uitdeler van deze verlossende kracht is de Heilige Geest. Hij die de Kerk het “licht van het geweten” noemt, doordringt en vervult het diepste van het menselijk hart Vgl. Sequentie van...Vgl. Sequentie van Pinksteren: “reple cordis intima” Door middel van deze bekering in de Heilige Geest stelt de mens zich open voor de vergeving, voor de vergiffenis van de zonden. En in heel deze bewonderenswaardige dynamiek van de bekering en vergeving wordt de waarheid bevestigd van wat Sint Augustinus schrijft over het mysterie van de mens in zijn commentaar op de psalmwoorden Abyssus abyssum invocat”. vgl: XLI, 13: CCL 38, 470: “Welke is de afgrond die de afgrond roept? Als de afgrond diepte betekent, moeten wij dan niet het hart van de mens als afgrond beschouwen? Wat is dieper dan deze afgrond? De mensen kunnen spreken, gezien worden door wat zij met hun ledematen doen, gehoord worden door wat zij zeggen. Maar van wie kan men de gedachte lezen, het hart doorgronden?”[[[838]]] De zending van de Zoon en van de Heilige Geest voltrekt zich juist met het ook op deze “diepe afgrond” van de mens, van het menselijke geweten. De Heilige Geest “komt” krachtens het “heengaan” van Christus in het Paasmysterie: Hij komt in ieder concreet geval van bekering en vergeving uit kracht van het kruisoffer, waarin “het bloed van Christus...het geweten zuivert van dode werken om de levende God te eren” (Heb. 9, 14)[[b:Heb. 9, 14]] Zo worden de woorden over de Heilige Geest als “een andere Helper” steeds weer vervuld, de woorden die in het cenakel tot de apostelen gericht zijn en indirect tot allen: “Gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn” (Joh. 14, 17)[b:Joh. 14, 17].
Referenties naar alinea 45: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 6 De zonde tegen de Heilige Geest
46
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Tegen de achtergrond van wat wij tot dusverre gezegd hebben worden enige andere woorden van Jezus die verschrikken en ontstellen, begrijpelijker. Wij kunnen ze de woorden van de “niet vergeving” noemen. Zij worden ons bericht door de synoptici, met betrekking tot een speciale zonde die genoemd wordt “lastering van de Heilige Geest”. In hun drievoudige redactie zijn zij als volgt weergegeven:
Matteüs: “Iedere zonde en godslastering zal de mensen vergeven worden, maar lastering van de Geest zal niet vergeven worden. Als iemand zich kant tegen de Mensenzoon, zal het hem vergeven worden; maar wie zich kant tegen de Heilige Geest, zal geen vergiffenis verkrijgen, noch in deze noch in de komende wereld” (Mt. 12, 31s)[b:Mt. 12, 31s].
Marcus: “Alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden, ook alle godslasteringen die zij uitgesproken hebben, maar als iemand lastert tegen de Heilige Geest, krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis”. (Mc. 3, 28s)[b:Mc. 3, 28s].
Lucas: “Aan ieder die zich zal kanten tegen de Mensenzoon zal het vergeven worden; maar hem die de Heilige Geest heeft gelasterd, zal het niet vergeven worden” (Lc. 12, 10)[b:Lc. 12, 10].
Waarom kan de lastering van de Heilige Geest niet vergeven worden? Hoe moet men deze lastering verstaan? Sint Thomas van Aquino antwoordt dat het gaat om een zonde “die vanwege haar aard onvergeeflijk is omdat zij de elementen uitsluit waardoor de vergiffenis van de zonden tot stand komt” Summa Theologiae Secunda Secundaeq. 14 a. 3[[t:iia-iiae q. 14 a. 3]] vgl: 185, 11, 48-49: PL 33, 814s[[[858]]] vgl: XIV, 15-16[[[1143]]] vgl: VII, 314s[[[3058]]]
Volgens deze uitleg bestaat de lastering niet eigenlijk in de belediging van de Heilige Geest met woorden; zij bestaat in de weigering het heil te aanvaarden dat God de mensen aanbiedt door de Heilige Geest die werkt uit kracht van het kruisoffer. Als de mens het “aantonen van de zonde” afwijst dat van de Heilige Geest komt en heil betekent, dan wijst hij tevens de “komst” van de Helper af – de “komst” die werkelijkheid is geworden in het paasmysterie, in eenheid met de verlossende kracht van het bloed van Christus: het bloed dat het “geweten zuivert van dode werken”.
Wij weten dat de vergiffenis van de zonden vrucht van deze zuivering is. Daarom blijft wie de Geest en het bloed afwijst, in de “dode werken”, in de zonde. En de lastering van de Heilige Geest bestaat juist in de radicale weigering de vergeving te aanvaarden welke Hij in het innerlijk schenkt en die waarachtige bekering veronderstelt welke Hij in het geweten beperkt. Als Jezus zegt dat de lastering van de Heilige Geest niet vergeven kan worden, noch in deze noch in de komende wereld, dan is het omdat deze “niet vergeving” verbonden is met de “niet bekering” als met haar oorzaak, namelijk met de radicale weigering zich te bekeren. Wat de weigering betekent om naar de bronnen van de verlossing te gaan die toch “altijd” open blijven in heilseconomie waarin de zending van de Heilige Geest vervuld wordt die een oneindig vermogen heeft om uit deze bronnen te putten: “Hij zal van Mij ontvangen”, heeft Jezus gezegd. Op deze wijze voltooit Hij in de zielen van de mensen het werk van de verlossing dat door Christus volbracht is, en deelt er de vruchten van uit. De lastering van de Heilige Geest is de zonde welke de mens bedrijft die zich het vermeende recht aanmatigt in het kwaad te volharden – in welke zonde ook – en zo de verlossing weigert. De mens blijft opgesloten inde zonde en maakt van zijn kant de bekering onmogelijk en bijgevolg ook de vergeving van de zonden die het hij niet wezenlijk of belangrijk voor zijn leven beschouwt. Dit is een gesteltenis van geestelijke ondergang, want de lastering van de Heilige Geest maakt het de mens onmogelijk de gevangenis te verlaten waarin hij zichzelf opgesloten heeft, en zich open te stellen voor de goddelijke bronnen van de zuivering van het geweten en de vergeving van de zonden.
Matteüs: “Iedere zonde en godslastering zal de mensen vergeven worden, maar lastering van de Geest zal niet vergeven worden. Als iemand zich kant tegen de Mensenzoon, zal het hem vergeven worden; maar wie zich kant tegen de Heilige Geest, zal geen vergiffenis verkrijgen, noch in deze noch in de komende wereld” (Mt. 12, 31s)[b:Mt. 12, 31s].
Marcus: “Alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden, ook alle godslasteringen die zij uitgesproken hebben, maar als iemand lastert tegen de Heilige Geest, krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis”. (Mc. 3, 28s)[b:Mc. 3, 28s].
Lucas: “Aan ieder die zich zal kanten tegen de Mensenzoon zal het vergeven worden; maar hem die de Heilige Geest heeft gelasterd, zal het niet vergeven worden” (Lc. 12, 10)[b:Lc. 12, 10].
Waarom kan de lastering van de Heilige Geest niet vergeven worden? Hoe moet men deze lastering verstaan? Sint Thomas van Aquino antwoordt dat het gaat om een zonde “die vanwege haar aard onvergeeflijk is omdat zij de elementen uitsluit waardoor de vergiffenis van de zonden tot stand komt” Summa Theologiae Secunda Secundaeq. 14 a. 3[[t:iia-iiae q. 14 a. 3]] vgl: 185, 11, 48-49: PL 33, 814s[[[858]]] vgl: XIV, 15-16[[[1143]]] vgl: VII, 314s[[[3058]]]
Volgens deze uitleg bestaat de lastering niet eigenlijk in de belediging van de Heilige Geest met woorden; zij bestaat in de weigering het heil te aanvaarden dat God de mensen aanbiedt door de Heilige Geest die werkt uit kracht van het kruisoffer. Als de mens het “aantonen van de zonde” afwijst dat van de Heilige Geest komt en heil betekent, dan wijst hij tevens de “komst” van de Helper af – de “komst” die werkelijkheid is geworden in het paasmysterie, in eenheid met de verlossende kracht van het bloed van Christus: het bloed dat het “geweten zuivert van dode werken”.
Wij weten dat de vergiffenis van de zonden vrucht van deze zuivering is. Daarom blijft wie de Geest en het bloed afwijst, in de “dode werken”, in de zonde. En de lastering van de Heilige Geest bestaat juist in de radicale weigering de vergeving te aanvaarden welke Hij in het innerlijk schenkt en die waarachtige bekering veronderstelt welke Hij in het geweten beperkt. Als Jezus zegt dat de lastering van de Heilige Geest niet vergeven kan worden, noch in deze noch in de komende wereld, dan is het omdat deze “niet vergeving” verbonden is met de “niet bekering” als met haar oorzaak, namelijk met de radicale weigering zich te bekeren. Wat de weigering betekent om naar de bronnen van de verlossing te gaan die toch “altijd” open blijven in heilseconomie waarin de zending van de Heilige Geest vervuld wordt die een oneindig vermogen heeft om uit deze bronnen te putten: “Hij zal van Mij ontvangen”, heeft Jezus gezegd. Op deze wijze voltooit Hij in de zielen van de mensen het werk van de verlossing dat door Christus volbracht is, en deelt er de vruchten van uit. De lastering van de Heilige Geest is de zonde welke de mens bedrijft die zich het vermeende recht aanmatigt in het kwaad te volharden – in welke zonde ook – en zo de verlossing weigert. De mens blijft opgesloten inde zonde en maakt van zijn kant de bekering onmogelijk en bijgevolg ook de vergeving van de zonden die het hij niet wezenlijk of belangrijk voor zijn leven beschouwt. Dit is een gesteltenis van geestelijke ondergang, want de lastering van de Heilige Geest maakt het de mens onmogelijk de gevangenis te verlaten waarin hij zichzelf opgesloten heeft, en zich open te stellen voor de goddelijke bronnen van de zuivering van het geweten en de vergeving van de zonden.
Referenties naar alinea 46: 2
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
47
De werking van de Heilige Geest die naar het heilzaam “aantonen van de zonde” streeft, ontmoet in de mens die zich in deze gesteltenis bevindt, een innerlijke weerstand, als het ware een ondoordringbaarheid van het geweten, een zieltoestand die uit vrije keuze verstijfd lijkt: het is wat de heilige Schrift gewoonlijk “de hardheid van het hart” noemt (Ps. 81, 13; Jer.7, 24; Mc. 3, 5)[[b:Ps. 81, 13; Jer.7, 24; Mc. 3, 5]]. In onze tijd komt het verlies van het zondebesef waaraan de apostolische exhortatie Reconciliatio et paenitentia[759] vele bladzijden heeft gewijd. vgl: Reconciliatio et paenitentia, 18[[[759|18]]] Paus Pius XII heeft reeds gesteld dat “de zonde van deze eeuw het verlies van het zondebesef is.” Discorsi e Radiomessaggi VIII (1946), 288[[3166]] Dit verlies gaat gelijk op met het “verlies van het besef van God”. In de genoemde exhortatie lezen wij: “In werkelijkheid is God de oorsprong en het hoogste doel van de mens die een goddelijke kiem in zich draagt. Het is daarom de werkelijkheid van God die het mysterie van de mens openbaart en verlicht. Het is dus ijdel te hopen dat er een krachtig besef van zonde tegen de mens en de menselijke waarden groeit als het besef van de belediging die God wordt aangedaan, het ware zondebesef dus, ontbreekt” Reconciliatio et paenitentia, 18[[759|18]]
Daarom houdt de Kerk niet op aan God om de genade te vragen dat de rechtschapenheid niet komt te ontbreken aan het menselijke geweten, dat de gezonde gevoeligheid voor goed en kwaad niet afstompt. Deze rechtschapenheid en gevoeligheid zijn nauw verbonden met de innerlijke werking van de Geest der waarheid. In dit licht worden de aansporingen van de apostel bijzonder veelzeggend: “Blust de Geest niet uit”; “Wilt de Heilige Geest niet bedroeven” (1 Tess. 5, 19; Ef. 4, 30)[b:1 Tess. 5, 19; Ef. 4, 30]. De Kerk houdt vooral niet op vurig te smeken dat de zonde die het evangelie lastering van de Heilige Geest noemt, niet zal toenemen; dat zij integendeel zal terugwijken in de wil van de mensen – en bijgevolg in de verschillende maatschappelijke milieus en vormen – en plaats zal maken voor de openheid van het geweten die nodig is voor de heilbrengende werking van de Heilige Geest. De Kerk smeekt dat de gevaarlijke zonde tegen de Geest plaats zal maken voor een heilige bereidheid zijn zending als Helper te aanvaarden, wanneer Hij komt “om de wereld het overtuigend bewijs te leveren van wat zonde, gerechtigheid en oordeel is”.
Daarom houdt de Kerk niet op aan God om de genade te vragen dat de rechtschapenheid niet komt te ontbreken aan het menselijke geweten, dat de gezonde gevoeligheid voor goed en kwaad niet afstompt. Deze rechtschapenheid en gevoeligheid zijn nauw verbonden met de innerlijke werking van de Geest der waarheid. In dit licht worden de aansporingen van de apostel bijzonder veelzeggend: “Blust de Geest niet uit”; “Wilt de Heilige Geest niet bedroeven” (1 Tess. 5, 19; Ef. 4, 30)[b:1 Tess. 5, 19; Ef. 4, 30]. De Kerk houdt vooral niet op vurig te smeken dat de zonde die het evangelie lastering van de Heilige Geest noemt, niet zal toenemen; dat zij integendeel zal terugwijken in de wil van de mensen – en bijgevolg in de verschillende maatschappelijke milieus en vormen – en plaats zal maken voor de openheid van het geweten die nodig is voor de heilbrengende werking van de Heilige Geest. De Kerk smeekt dat de gevaarlijke zonde tegen de Geest plaats zal maken voor een heilige bereidheid zijn zending als Helper te aanvaarden, wanneer Hij komt “om de wereld het overtuigend bewijs te leveren van wat zonde, gerechtigheid en oordeel is”.
Referenties naar alinea 47: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
In zijn afscheidsrede heeft Jezus de drie sectoren van het “aantonen”, als bestanddelen van de zending van de Geest, samengevoegd: de zonde, de gerechtigheid en het oordeel. Zij bepalen de ruimte van het mysterium pietatis dat in de mensengeschiedenis tegenover de zonde, tegenover het mysterium iniquitatis vgl: Reconciliatio et paenitentia, 14-22[[[759|14-22]]] staat. Enerzijds is er, zoals Sint Augustinus het uitdrukt, de “amor sui usque ad contemptum Dei”; anderzijds is “amor Dei usque ad contemptum sui”. vgl: XIV, 28: CCL 48, 451[[[857]]] Voortdurend laat de Kerk haar gebed opstijgen en verleent zij haar diensten, opdat de geschiedenis van het geweten en de geschiedenis van de maatschappij in de grote mensenfamilie niet zullen afglijden naar de zonde, door de afwijzing van Gods geboden “usque ad contemptum Dei”, maar zich tot de liefde mogen verheffen waarin de Geest die het leven geeft, zich openbaart.
Degenen die zich door de Heilige Geest “de zonde” hebben laten “aantonen”, onderkennen ook “de gerechtigheid en het oordeel”. De Heilige Geest die de mensen, het geweten van de mensen, helpt om de waarheid over de zonde te kennen, maakt tegelijk dat zij de waarheid over de gerechtigheid kennen die met Jezus Christus in de mensengeschiedenis is gekomen. Op deze wijze worden zij die “de zonde onderkend hebben” en zich onder de werking van de Helper bekeren, in zekere zin buiten de ruimte van het “oordeel” geleid:; van dat “oordeel” waarmee “de vorst dezer wereld reeds geoordeeld is” (Joh. 16, 11)[[b:Joh. 16, 11]]. De bekering betekent in het diepst van haar goddelijk en menselijk mysterie de verbreking van iedere band waarmee de zonde de mens bindt aan het mysterium iniquitatis. Zij die zich bekeren worden dus door de Heilige Geest buiten de ruimte van het “oordeel” geleid en binnengevoerd in de gerechtigheid die in Christus Jezus is, omdat Hij haar van de Vader ontvangt (Joh. 16, 15)[[b:Joh. 16, 15]], als afstraling van de heiligheid van de Drie-eenheid. Dit is de gerechtigheid van het evangelie en de verlossing, de gerechtigheid van de Bergrede en het kruis, die de zuivering van het geweten bewerkt door het bloed van het Lam. Het is de gerechtigheid die de Vader laat wedervaren aan de Zoon en aan allen die met Hem in waarheid en liefde verenigd zijn.
De Heilige Geest, de Geest van de Vader en de Zoon, die “de wereld het overtuigend bewijs van wat zonde is”, openbaart zich in deze gerechtigheid en komt daarmee in de mens als Geest van eeuwig leven.
Degenen die zich door de Heilige Geest “de zonde” hebben laten “aantonen”, onderkennen ook “de gerechtigheid en het oordeel”. De Heilige Geest die de mensen, het geweten van de mensen, helpt om de waarheid over de zonde te kennen, maakt tegelijk dat zij de waarheid over de gerechtigheid kennen die met Jezus Christus in de mensengeschiedenis is gekomen. Op deze wijze worden zij die “de zonde onderkend hebben” en zich onder de werking van de Helper bekeren, in zekere zin buiten de ruimte van het “oordeel” geleid:; van dat “oordeel” waarmee “de vorst dezer wereld reeds geoordeeld is” (Joh. 16, 11)[[b:Joh. 16, 11]]. De bekering betekent in het diepst van haar goddelijk en menselijk mysterie de verbreking van iedere band waarmee de zonde de mens bindt aan het mysterium iniquitatis. Zij die zich bekeren worden dus door de Heilige Geest buiten de ruimte van het “oordeel” geleid en binnengevoerd in de gerechtigheid die in Christus Jezus is, omdat Hij haar van de Vader ontvangt (Joh. 16, 15)[[b:Joh. 16, 15]], als afstraling van de heiligheid van de Drie-eenheid. Dit is de gerechtigheid van het evangelie en de verlossing, de gerechtigheid van de Bergrede en het kruis, die de zuivering van het geweten bewerkt door het bloed van het Lam. Het is de gerechtigheid die de Vader laat wedervaren aan de Zoon en aan allen die met Hem in waarheid en liefde verenigd zijn.
De Heilige Geest, de Geest van de Vader en de Zoon, die “de wereld het overtuigend bewijs van wat zonde is”, openbaart zich in deze gerechtigheid en komt daarmee in de mens als Geest van eeuwig leven.
Referenties naar alinea 48: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 3 De Geest die het leven geeft
- HOOFDSTUK 1 Het motief voor het jubileum van het jaar tweeduizend: Christus die ontvangen is van de Heilige Geest
49
De gedachte en het hart van de Kerk richten zich op de Heilige Geest op dit einde van de twintigste eeuw en in het vooruitzicht van het derde millennium vanaf de komst van Jezus Christus in de wereld, terwijl wij uitzien naar het grote jubileum waarmee de Kerk deze gebeurtenis zal vieren. De komst van Christus wordt vervolgens de menselijke tijdrekening gemeten als een gebeurtenis die tot de geschiedenis van de mens op aarde behoort. De algemeen gebruikelijke tijdmaat berekent de jaren, eeuwen en millennia als verlopen voor en na de geboorte van Christus. Maar mens moet niet vergeten dat deze gebeurtenis voor ons, christenen, volgens de apostel de “volheid van de tijd” betekent (Gal. 4, 4)[[b:Gal. 4, 4]], omdat daarmee de “maat” van God zelfvolledig in de mensengeschiedenis is doorgedrongen; een transcendente aanwezigheid in het eeuwige Nu. “Hij die is, die was en die komt”, Hij die “de Alfa en de Omega is, de eerste en de laatste, de oorsprong en het einde” (Apok. 1, 8; Apok. 22, 13)[b:Apok. 1, 8; Apok. 22, 13]. “Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben” (Joh. 3, 16)[b:Joh. 3, 16]. ”Maar toen de volheid van de tijd was gekomen, heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw...opdat wij de rang van zonen zouden krijgen” (Gal. 4, 4s)[b:Gal. 4, 4s]. En deze menswording van de Zoon, het Woord, is geschied in de Heilige Geest. De twee evangelisten aan wie wij het verhaal van de geboorte en de jeugd van Jezus van Nazaret te danken hebben, spreken zich hierover op dezelfde wijze uit. Volgens Lucas vraagt Maria bij de aankondiging van de geboorte van Jezus: “Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man”, en ontvangt zij dit antwoord: “De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God” (Lc. 1, 34 s)[b:Lc. 1, 34 s]. Mattheüs verhaalt rechtstreeks: “De geboorte van Jezus Christus vond plaats op deze wijze. Toen zijn Moeder Maria verloofd was met Jozef, bleek zij, voordat zij gingen samenwonen, zwanger van de Heilige Geest” (Mt. 1, 18)[b:Mt. 1, 18]. Jozef, die hierdoor ontsteld is, krijgt in de slaap de volgende uitleg: “Wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; het kind in haar schoot is van de Heilige Geest. Zij zal een zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden” (Mt. 1, 20 s)[b:Mt. 1, 20 s].
Daarom belijdt de Kerk vanaf het begin het mysterie van de menswording, dit centrale mysterie van het geloof, onder verwijzing naar de Heilige Geest. De apostolische geloofsbelijdenis[562] zegt: “Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de Maagd Maria”. En de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel[562] zegt eveneens: “Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest uit de Maagd Maria, en is mens geworden”. “Door de Heilige Geest is mens geworden Hij van wie de Kerk in dezelfde geloofsbelijdenis belijdt dat Hij de Zoon is die één in wezen is met de Vader: “God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God, geboren, niet geschapen”. Hij is mens geworden “door het vlees aan te nemen uit de Maagd Maria”. Ziedaar wat er is geschied toen “de volheid was gekomen”.
Daarom belijdt de Kerk vanaf het begin het mysterie van de menswording, dit centrale mysterie van het geloof, onder verwijzing naar de Heilige Geest. De apostolische geloofsbelijdenis[562] zegt: “Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de Maagd Maria”. En de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel[562] zegt eveneens: “Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest uit de Maagd Maria, en is mens geworden”. “Door de Heilige Geest is mens geworden Hij van wie de Kerk in dezelfde geloofsbelijdenis belijdt dat Hij de Zoon is die één in wezen is met de Vader: “God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God, geboren, niet geschapen”. Hij is mens geworden “door het vlees aan te nemen uit de Maagd Maria”. Ziedaar wat er is geschied toen “de volheid was gekomen”.
Referenties naar alinea 49: 1
Tertio millennio adveniente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
50
“Het is noodzakelijk dat wij door vele kwellingen het Rijk Gods binnengaan” (Hand. 14, 22) ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Het grote jubileum dat het tweede millennium zal besluiten en waarop de Kerk zich reeds voorbereidt, heeft een direct christologisch karakter: het gaat immers om de viering van de geboorte van Jezus Christus. Het heeft tevens een pneumatologisch karakter, omdat het mysterie van de menswording geschied is, “door de Heilige Geest”. Het is “bewerkt” door de Geest die, één in wezen met de Vader en de Zoon, in het absolute mysterie van de drie-ene God de Persoon is die liefde is, de ongeschapen gave die de eeuwige bron is van iedere schenking welke van God komt in de orde van de schepping, en het onmiddellijk beginsel en in zekere zin het subject van de zelfmededeling van God in de orde van de genade. Het mysterie van de menswording vormt het hoogtepunt van deze schenking, van deze goddelijke zelfmededeling. De ontvangenis en de geboorte van Jezus Christus zijn het grootste werk dat de Heilige Geest verricht heeft in de geschiedenis van de schepping en van het heil: de hoogste genade – gratia unionis – genade van vereniging -, bron van alle genaden, zoals Sint Thomas verklaart vgl: Summa Theologiae Tertia Parsq. 2 a. 10[[[t:III q. 2 a. 10 + a. 12 + q. 6 a. 6 + q. 7 a. 13]]]. Het grote jubileum heeft betrekking op dit werk en ook – als wij tot het diepste ervan doordringen – op de bewerker van dit werk, op de Persoon van de Heilige Geest.
Aan de “volheid van de tijd” beantwoordt waarlijk een bijzondere volheid van de zelfmededeling van de drie-ene God in de Heilige Geest. “Door de Heilige Geest” voltrekt zich het mysterie van de hypostatische vereniging – dat wil zeggen van de vereniging van de goddelijke en de menselijke natuur, van de godheid en de mensheid, in de ene Persoon van het Woord, de Zoon, Toen Maria op het ogenblik van de aankondiging haar “fiat” uitsprak: “Mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1, 38)[b:Lc. 1, 38], ontving zij op maagdelijke wijze een mens, de Mensenzoon, die Zoon van God is. Door deze “vermenselijking” van het Woord, de Zoon, bereikt de zelfmededeling van God haar definitieve volheid in de geschiedenis van de schepping en van het heil. Deze volheid wordt bijzonder kernachtig en welsprekend uitgedrukt in de tekst van het evangelie van Johannes: “Het Woord is vlees geworden” (Joh. 1, 14)[b:Joh. 1, 14]. De menswording van God de Zoon betekent dat niet alleen de menselijke natuur in de eenheid met God wordt opgenomen, maar daarin in zekere zin alles wat “vlees” is: heel de mensheid, heel de onzichtbare en stoffelijke wereld. De menswording heeft dus ook kosmische betekenis, een kosmische dimensie. De “eerstgeborene van heel de schepping” (Kol. 1, 15)[b:Kol. 1, 15] verenigt zich door in de individuele mensheid van Christus mens te worden op zekere wijze met de gehele werkelijkheid van de mens, die ook “vlees” is (Gen. 9, 11; Deut. 5, 26; Job. 34, 15; Ps. 145, 21; Jes. 40, 6; Jes. 52, 10; Lc. 3, 6; 1 Petr. 1, 24)[b:Gen. 9, 11; Deut. 5, 26; Job. 34, 15; Ps. 145, 21; Jes. 40, 6; Jes. 52, 10; Lc. 3, 6; 1 Petr. 1, 24], en daarin met alle “vlees”, met heel de schepping.
Aan de “volheid van de tijd” beantwoordt waarlijk een bijzondere volheid van de zelfmededeling van de drie-ene God in de Heilige Geest. “Door de Heilige Geest” voltrekt zich het mysterie van de hypostatische vereniging – dat wil zeggen van de vereniging van de goddelijke en de menselijke natuur, van de godheid en de mensheid, in de ene Persoon van het Woord, de Zoon, Toen Maria op het ogenblik van de aankondiging haar “fiat” uitsprak: “Mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1, 38)[b:Lc. 1, 38], ontving zij op maagdelijke wijze een mens, de Mensenzoon, die Zoon van God is. Door deze “vermenselijking” van het Woord, de Zoon, bereikt de zelfmededeling van God haar definitieve volheid in de geschiedenis van de schepping en van het heil. Deze volheid wordt bijzonder kernachtig en welsprekend uitgedrukt in de tekst van het evangelie van Johannes: “Het Woord is vlees geworden” (Joh. 1, 14)[b:Joh. 1, 14]. De menswording van God de Zoon betekent dat niet alleen de menselijke natuur in de eenheid met God wordt opgenomen, maar daarin in zekere zin alles wat “vlees” is: heel de mensheid, heel de onzichtbare en stoffelijke wereld. De menswording heeft dus ook kosmische betekenis, een kosmische dimensie. De “eerstgeborene van heel de schepping” (Kol. 1, 15)[b:Kol. 1, 15] verenigt zich door in de individuele mensheid van Christus mens te worden op zekere wijze met de gehele werkelijkheid van de mens, die ook “vlees” is (Gen. 9, 11; Deut. 5, 26; Job. 34, 15; Ps. 145, 21; Jes. 40, 6; Jes. 52, 10; Lc. 3, 6; 1 Petr. 1, 24)[b:Gen. 9, 11; Deut. 5, 26; Job. 34, 15; Ps. 145, 21; Jes. 40, 6; Jes. 52, 10; Lc. 3, 6; 1 Petr. 1, 24], en daarin met alle “vlees”, met heel de schepping.
Referenties naar alinea 50: 3
Tertio millennio adveniente ->=geentekst=“Het is noodzakelijk dat wij door vele kwellingen het Rijk Gods binnengaan” (Hand. 14, 22) ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
51
Dit alles voltrekt zich door de Heilige Geest en behoort dus tot de inhoud van het komende jubileum[d:17]. De Kerk kan zich daarop niet anders voorbereiden dan in de Heilige Geest. Wat zich “op de volheid van de tijd” voltrokken heeft door de Heilige Geest, kan nu alleen door Hem oprijzen uit het geheugen van de Kerk. Door Hem kan het tegenwoordig gesteld worden in de nieuwe fase van de geschiedenis van de mens op aarde: het jaar tweeduizend na de geboorte van Christus.
Toen de Heilige Geest met zijn kracht het maagdelijke lichaam van Maria overschaduwde en in haar het goddelijk moederschap een aanvang nam, maakte Hij tegelijk haar hart volkomen gehoorzaam tegenover de zelfmededeling van God die alle begrip en alle mogelijkheden van de mens te boven gaat. “Zalig zij die geloofd heeft” (Lc. 1, 45)[b:Lc. 1, 45]: zo wordt Maria begroet door haar nicht Elisabet die ook “vervuld was met de Heilige Geest” (Lc. 1, 41)[[b:Lc. 1, 41]]. In de begroetingswoorden tot haar die “geloofd heeft” lijkt zich een vaag (maar in werkelijkheid zeer strikt) contrast af te tekenen met allen van wie Christus zal zeggen dat “zij niet geloofd hebben” (Joh. 16, 9)[[b:Joh. 16, 9]]. Maria is de geschiedenis van het heil van de wereld binnengegaan door de gehoorzaamheid van het geloof. En het geloof is in diepste wezen een openstaan van het mensenhart voor de gave: voor de zelfmededeling van God in de Heilige Geest. Sint Paulus schrijft: “De Heer is de Geest en waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid” (2 Kor. 3, 17)[b:2 Kor. 3, 17]. Als de drie-ene God zich opent voor de mens in de Heilige Geest, dan openbaart en schenkt dit aan het schepsel, de mens, de volheid van de vrijheid. Deze heeft op zich sublieme wijze uitgedrukt door middel van het geloof van Maria, door middel van de “gehoorzaamheid van het geloof”: waarlijk “zalig zij die geloofd heeft” (Rom. 1, 5)[[b:Rom. 1, 5]].
Toen de Heilige Geest met zijn kracht het maagdelijke lichaam van Maria overschaduwde en in haar het goddelijk moederschap een aanvang nam, maakte Hij tegelijk haar hart volkomen gehoorzaam tegenover de zelfmededeling van God die alle begrip en alle mogelijkheden van de mens te boven gaat. “Zalig zij die geloofd heeft” (Lc. 1, 45)[b:Lc. 1, 45]: zo wordt Maria begroet door haar nicht Elisabet die ook “vervuld was met de Heilige Geest” (Lc. 1, 41)[[b:Lc. 1, 41]]. In de begroetingswoorden tot haar die “geloofd heeft” lijkt zich een vaag (maar in werkelijkheid zeer strikt) contrast af te tekenen met allen van wie Christus zal zeggen dat “zij niet geloofd hebben” (Joh. 16, 9)[[b:Joh. 16, 9]]. Maria is de geschiedenis van het heil van de wereld binnengegaan door de gehoorzaamheid van het geloof. En het geloof is in diepste wezen een openstaan van het mensenhart voor de gave: voor de zelfmededeling van God in de Heilige Geest. Sint Paulus schrijft: “De Heer is de Geest en waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid” (2 Kor. 3, 17)[b:2 Kor. 3, 17]. Als de drie-ene God zich opent voor de mens in de Heilige Geest, dan openbaart en schenkt dit aan het schepsel, de mens, de volheid van de vrijheid. Deze heeft op zich sublieme wijze uitgedrukt door middel van het geloof van Maria, door middel van de “gehoorzaamheid van het geloof”: waarlijk “zalig zij die geloofd heeft” (Rom. 1, 5)[[b:Rom. 1, 5]].
Referenties naar alinea 51: 1
Tertio millennio adveniente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Het motief van het jubileum: de genade is verschenen
52
Het werk van de Geest die het leven geeft bereikt zijn hoogtepunt in het mysterie van menswording. Het is alleen mogelijk het leven dat in God is in heel zijn volheid, te geven door er het leven van het maken van een Mens, zoals Christus is in zijn mensheid waarvan het Woord de persoon is in de hypostatische vereniging. Met de menswording gaat tevens op een nieuwe wijze de bron open van dit goddelijke leven in de geschiedenis van de mensheid: de Heilige Geest. Het Woord, “de eerstgeborene van heel de schepping”, wordt “de eerstgeborene onder vele broeders” (Rom. 8, 29)[b:Rom. 8, 29], en zo wordt Hij ook het hoofd van het lichaam dat de Kerk is, die op het kruis geboren en op Pinksteren geopenbaard zal worden – en in de Kerk het hoofd van de mensheid: van de mensen van alle naties, van alle rassen, van alle landen en culturen, van alle talen en werelddelen, allen geroepen tot het heil. “Het Woord is vlees geworden (het Woord in wie) het leven was en dat leven was het licht der mensen... Aan allen die Hem aanvaarden...gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden” (Joh. 1, 14.4.12)[[b:Joh. 1, 14.4.12]]. Dit alles is bewerkt en wordt onophoudelijk bewerkt “door de Heilige Geest”.
“Kinderen van God” zijn immers, zoals de apostel leert, “allen die zich laten leiden door de Geest van God” (Rom. 8, 14)[[b:Rom. 8, 14]]. Het kindschap door goddelijke aanneming wordt in de mensen geboren op grond van het mysterie van de menswording, dank zij Christus dus, de eeuwige Zoon. Maar de geboorte of wedergeboorte vindt plaats wanneer God de Vader “de Geest van zijn Zoon in ons hart zendt” (Gal. 4, 6; Rom. 5, 5; 2 Kor. 1, 2)[[b:Gal. 4, 6; Rom. 5, 5; 2 Kor. 1, 2]]. Want dan “ontvangen wij een geest van kindschap die ons doet roepen: Abba, Vader!” (Rom. 8, 15)[b:Rom. 8, 15]. Daarom is het kindschap Gods dat door de heiligmakende genade in de menselijke ziel wordt gelegd, werk van de Heilige Geest. “De Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest dat wij kinderen van God zijn. Maar als wij kinderen zijn, dan ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God, tezamen met Christus” (Rom. 8, 16s)[b:Rom. 8, 16s]. De heiligmakende genade is in de mens het beginsel en de bron van het nieuwe leven: goddelijk, bovennatuurlijk leven.
De schenking van dit nieuwe leven is als het definitieve antwoord van God op de woorden van de psalmist waarin op zekere wijze de stem van alle schepselen doorklinkt: “Als Gij uw Geest zendt, zal alles herschapen worden en zult Ge het aanschijn van de aarde vernieuwen” (Ps. 104, 30)[b:Ps. 104, 30]. Hij die in het mysterie van de schepping aan de mens en aan heelal het leven geeft in zijn vele zichtbare en onzichtbare vormen, vernieuwt dit ook door het mysterie van de menswording. Zo wordt hierdoor de schepping vervolmaakt waarin de krachten van de verlossing doordringen die de mensen en al wat geschapen is aangrijpen. Dit zegt ons Sint Paulus wiens kosmisch-theologische visie het woord van de oude psalmist lijkt te hernemen: de schepping “verlangt vurig naar de openbaring van Gods kinderen” (Rom. 8, 19)[b:Rom. 8, 19] ofwel van hen die God “tevoren heeft gekend” en ook “tevoren bestemd heeft tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon” (Rom. 8, 29)[b:Rom. 8, 29]. Zo is er een bovennatuurlijke “adoptie” van de mensen waarvan de bron de Heilige Geest is, de liefde en de gave. Als zondanig wordt Hij aan de mens geschonken. En in de overvloed van de ongeschapen gave vangt in het hart van ieder mens de speciale geschapen schenking aan waardoor de mensen “deel krijgen aan Gods eigen wezen” (2 Petr. 1, 4)[[b:2 Petr. 1, 4]]. Zo wordt het menselijke leven door deelname doortrokken van het goddelijke leven en krijgt het ook een goddelijke, bovennatuurlijke dimensie. Dan is er het nieuwe leven, waarin de mensen door de deelname aan het mysterie van de menswording ”in de Heilige Geest toegang hebben tot de Vader” (Ef. 2, 18)[[b:Ef. 2, 18]] vgl: Dei Verbum, 2[[[576|2]]]. Er is dus een nauw verband tussen de Geest die het leven geeft, en de heiligmakende genade en de vele bovennatuurlijke levenskrachten die hieruit voortvloeien in de mens: tussen de ongeschapen Geest en de geschapen menselijke geest.
“Kinderen van God” zijn immers, zoals de apostel leert, “allen die zich laten leiden door de Geest van God” (Rom. 8, 14)[[b:Rom. 8, 14]]. Het kindschap door goddelijke aanneming wordt in de mensen geboren op grond van het mysterie van de menswording, dank zij Christus dus, de eeuwige Zoon. Maar de geboorte of wedergeboorte vindt plaats wanneer God de Vader “de Geest van zijn Zoon in ons hart zendt” (Gal. 4, 6; Rom. 5, 5; 2 Kor. 1, 2)[[b:Gal. 4, 6; Rom. 5, 5; 2 Kor. 1, 2]]. Want dan “ontvangen wij een geest van kindschap die ons doet roepen: Abba, Vader!” (Rom. 8, 15)[b:Rom. 8, 15]. Daarom is het kindschap Gods dat door de heiligmakende genade in de menselijke ziel wordt gelegd, werk van de Heilige Geest. “De Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest dat wij kinderen van God zijn. Maar als wij kinderen zijn, dan ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God, tezamen met Christus” (Rom. 8, 16s)[b:Rom. 8, 16s]. De heiligmakende genade is in de mens het beginsel en de bron van het nieuwe leven: goddelijk, bovennatuurlijk leven.
De schenking van dit nieuwe leven is als het definitieve antwoord van God op de woorden van de psalmist waarin op zekere wijze de stem van alle schepselen doorklinkt: “Als Gij uw Geest zendt, zal alles herschapen worden en zult Ge het aanschijn van de aarde vernieuwen” (Ps. 104, 30)[b:Ps. 104, 30]. Hij die in het mysterie van de schepping aan de mens en aan heelal het leven geeft in zijn vele zichtbare en onzichtbare vormen, vernieuwt dit ook door het mysterie van de menswording. Zo wordt hierdoor de schepping vervolmaakt waarin de krachten van de verlossing doordringen die de mensen en al wat geschapen is aangrijpen. Dit zegt ons Sint Paulus wiens kosmisch-theologische visie het woord van de oude psalmist lijkt te hernemen: de schepping “verlangt vurig naar de openbaring van Gods kinderen” (Rom. 8, 19)[b:Rom. 8, 19] ofwel van hen die God “tevoren heeft gekend” en ook “tevoren bestemd heeft tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon” (Rom. 8, 29)[b:Rom. 8, 29]. Zo is er een bovennatuurlijke “adoptie” van de mensen waarvan de bron de Heilige Geest is, de liefde en de gave. Als zondanig wordt Hij aan de mens geschonken. En in de overvloed van de ongeschapen gave vangt in het hart van ieder mens de speciale geschapen schenking aan waardoor de mensen “deel krijgen aan Gods eigen wezen” (2 Petr. 1, 4)[[b:2 Petr. 1, 4]]. Zo wordt het menselijke leven door deelname doortrokken van het goddelijke leven en krijgt het ook een goddelijke, bovennatuurlijke dimensie. Dan is er het nieuwe leven, waarin de mensen door de deelname aan het mysterie van de menswording ”in de Heilige Geest toegang hebben tot de Vader” (Ef. 2, 18)[[b:Ef. 2, 18]] vgl: Dei Verbum, 2[[[576|2]]]. Er is dus een nauw verband tussen de Geest die het leven geeft, en de heiligmakende genade en de vele bovennatuurlijke levenskrachten die hieruit voortvloeien in de mens: tussen de ongeschapen Geest en de geschapen menselijke geest.
Referenties naar alinea 52: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
53
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Men kan zeggen dat dit alles onder het grote jubileum valt. Men dient inderdaad de historische dimensie van het gebeuren, de buitenkant ervan, te overstijgen. Men moet in de christologische inhoud ervan doordringen tot de pneumatologische dimensie en met de blik van het geloof de tweeduizendjarige werking van de Geest der waarheid omvatten, die door de eeuwen heen uit de schat van de verlossing van Christus heeft geput, aan de mensen het nieuwe leven heeft gegeven, in hen de “de aanneming tot kinderen” in de eniggeboren Zoon heeft bewerkt en hen heeft geheiligd, zodat zij met Sint Paulus kunnen herhalen: “Wij hebben de Geest ontvangen die van God komt” (1 Kor. 2, 12)[[b:1 Kor. 2, 12]]. Maar als men van dit motief voor het jubileum uitgaat, is het niet mogelijk zich te beperken tot de tweeduizend jaren die verlopen zijn sinds de geboorte van Christus. Men dient verder terug te gaan en heel de werking van de Heilige Geest te omvatten, ook vóór Christus – vanaf het begin, in heel de wereld en in het bijzonder in het bestel van het Oude Verbond. Deze werking heeft zich immers op iedere plaats en in iedere tijd, ja in iedere mens, ontplooid volgens het eeuwige heilsplan dat haar nauw verbonden heeft met het mysterie van de menswording en de verlossing dat op zijn beurt zijn invloed reeds uitgeoefend heeft op hen die in de komende Christus geloofden. Dit wordt op speciale wijze bevestigd in de brief aan de Efeziërs (Ef. 1, 3-14)[[b:Ef. 1, 3-14]]. Daarom heeft de genade zowel een christologisch als pneumatologisch karakter wat vooral bewaarheid wordt in hen die Christus uitdrukkelijk aanhangen: “In Hem (in Christus) zijt gij ook... verzegeld met de Heilige Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van Gods eigen volk” (Ef. 1, 13s)[b:Ef. 1, 13s].
Maar steeds in het vooruitzicht van het grote jubileum moeten wij ook ver “in de breedte” kijken en gaan, in de wetenschap dat “de wind blaast waarheen hij wil”, volgens het beeld dat Jezus gebruikt heeft in zijn gesprek met Nicodemus (Joh. 3, 8)[[b:Joh. 3, 8]]. Het Tweede Vaticaans Concilie dat zijn aandacht vooral op het thema van de Kerk heeft gericht, herinnert ons aan de werking van de Heilige Geest ook “buiten” het zichtbare lichaam van Christus. Het spreekt van “alle goedwillende mensen, in wier hart de genade op onzichtbare wijze werkt. Daar Christus immers voor allen gestorven is en daar er voor alle mensen slechts één uiteindelijke roeping is, namelijk een goddelijke, moeten wij eraan vasthouden, dat de Heilige Geest aan allen de mogelijkheid schenkt om, op een wijze die aan God bekend is, aan dit paasmysterie deel te hebben” Gaudium et Spes, 22[[575|22]] Lumen Gentium, 16[[617|16]].
Maar steeds in het vooruitzicht van het grote jubileum moeten wij ook ver “in de breedte” kijken en gaan, in de wetenschap dat “de wind blaast waarheen hij wil”, volgens het beeld dat Jezus gebruikt heeft in zijn gesprek met Nicodemus (Joh. 3, 8)[[b:Joh. 3, 8]]. Het Tweede Vaticaans Concilie dat zijn aandacht vooral op het thema van de Kerk heeft gericht, herinnert ons aan de werking van de Heilige Geest ook “buiten” het zichtbare lichaam van Christus. Het spreekt van “alle goedwillende mensen, in wier hart de genade op onzichtbare wijze werkt. Daar Christus immers voor allen gestorven is en daar er voor alle mensen slechts één uiteindelijke roeping is, namelijk een goddelijke, moeten wij eraan vasthouden, dat de Heilige Geest aan allen de mogelijkheid schenkt om, op een wijze die aan God bekend is, aan dit paasmysterie deel te hebben” Gaudium et Spes, 22[[575|22]] Lumen Gentium, 16[[617|16]].
Referenties naar alinea 53: 2
Redemptoris Missio ->=geentekst=Redemptoris Missio ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
54
Redemptoris Missio ->=geentekst=
“God is geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden” (Joh. 4, 24)[b:Joh. 4, 24]. Deze woorden heeft Jezus gesproken in een ander heilzaam gesprek, dat met de Samaritaanse. Het grote jubileum dat gevierd zal worden aan het einde van dit millennium en het begin van het volgende, moet een krachtige oproep betekenen, gericht aan allen die “God in geest en waarheid aanbidden”. Het moet voor allen een bijzondere gelegenheid zijn om na te denken over het mysterie van de drie-ene God, die in zichzelf geheel transcendent is ten opzichte van de wereld, speciaal van de zichtbare wereld; Hij is immers volmaakte Geest: “God is Geest” (Joh. 4, 24)[b:Joh. 4, 24]. Tegelijk is Hij op bewonderenswaardige wijze niet slechts deze wereld nabij, maar hierin ook aanwezig en in zekere zin immanent; Hij doordringt haar en maakt haar van binnen uit levend. Dit geldt bijzonder voorde mens: God is in het innerlijk van zijn wezen als gedachte, geweten en hart; een psychologische en ontologische werkelijkheid bij de beschouwing waarvan Sint Augustinus zei dat Hij “interior intimo meo” – dieper in mij dan mijn eigen innerlijk – is vgl: III, 6, 11: CCL 27, 33[[[850]]]. Deze woorden helpen ons beter de woorden te begrijpen die Jezus tot de Samaritaanse heeft gericht: “God is geest”. Alleen de Geest kan interior intimo meo zijn, hetzij in het wezen hetzij in de geestelijke ervaring; alleen de Geest kan zozeer immanent zijn in de mens en in de wereld, terwijl Hij onaantastbaar en onveranderlijk blijft in zijn absolute transcendentie. Maar in Jezus Christus is de goddelijke tegenwoordigheid in de wereld en in de mens op een nieuwe en zichtbare wijze verschenen. In Hem is waarlijk “de genade verschenen” (Tit. 2, 11)[[b:Tit. 2, 11]]. De liefde van God de Vader, gave, oneindige genade, beginsel van leven, is verschenen in Christus, en in zijn mensheid is zij “deel” uit gaan maken van het heelal, van het menselijke geslacht, van de geschiedenis. Deze “verschijning” van de genade in de mensengeschiedenis door Jezus Christus heeft zich voltrokken door het werk van de Heilige Geest, die het beginsel is van heel het heilswerk van God in de wereld: Hij, de verborgen God” (Jes. 45, 15)[[b:Jes. 45, 15]], die als liefde en gave “het aardrijk vervult” (Wijsh. 1, 7)[[b:Wijsh. 1, 7]]. Heel het leven van de Kerk dat zich in het grote jubileum uiten zal, betekent de verborgen God tegemoet gaan: de Geest die het leven geeft, tegemoet gaan.
Referenties naar alinea 54: 2
Redemptoris Missio ->=geentekst=Redemptoris Missio ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De Heilige Geest in het innerlijke conflict van de mens: het vlees begeert tegen de Geest en de Geest tegen het vlees
55
Het blijkt helaas uit de heilsgeschiedenis dat deze komst en deze aanwezigheid van God in de mens en de wereld, de bewonderenswaardige nederdaling van de Geest in onze menselijke realiteit verzet en tegenstand ontmoet. Hoe welsprekend zijn in dit opzicht de profetische woorden van de oude Simeon die in Jeruzalem door de Geest gedreven naar de tempel was gekomen om tegenover de Nieuwgeborene van Bethlehem te verkondigen dat “Hij bestemd is tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt” (Lc. 2, 27.34)[b:Lc. 2, 27.34]. Het verzet tegen God die onzichtbare Geest is, ontstaat in zekere mate reeds op het gebied van het radicale verschil tussen de wereld en Hem, tussen haar “zichtbaarheid” en “stoffelijkheid” en Hem, “onzichtbare” en “absolute Geest”; tussen de onvermijdelijke onvolmaaktheid die haar wezen eigen is, en Hem, het allervolmaaktste wezen. Maar de tegenstand wordt conflict, opstand op ethisch gebied, door de zonde die bezit neemt van het menselijke hart, waarin “het vlees begeert tegen de Geest en de Geest tegen het vlees” (Gal. 5, 17)[b:Gal. 5, 17]. Van deze zonde moet de Heilige Geest “de wereld het overtuigend bewijs leveren”, zoals wij gezegd hebben. Sint Paulus beschrijft op bijzonder welsprekende wijze de spanning en de strijd die het mensenhart in beroering brengen. “Ik bedoel dit”, lezen wij in de brief aan de Galaten, “leef naar de Geest, dan zult ge de begeerte van het vlees niet volvoeren. Want het vlees begeert tegen de Geest en de Geest tegen het vlees, want zij zijn elkaars tegenstanders, zodat ge niet doet, wat ge zoudt willen” (Gal. 5, 16s)[b:Gal. 5, 16s]. Er bestaat reeds een zekere spanning, er is reeds een zekere strijd tussen het streven van de “geest” en van het “vlees in de mens als samengesteld, geestelijk-lichamelijk wezen. Maar in feite behoort dit tot de erfenis van de zonde, is het daar een gevolg en tevens een bevestiging van. Het maakt deel uit van de dagelijkse ervaring. Zoals de apostel schrijft: “De uitingen van het vlees zijn bekend: ontucht, onreinheid, losbandigheid... drinkgelagen, orgieën, en dergelijke”. Dit zijn de zonden die men “vleselijk” zonden zou kunnen noemen. Maar de apostel voegt er nog andere aan toe: “vijandschap, twist, uitbarstingen van woede, intriges, ruzies, partijschappen, jaloersheden” (Gal. 5, 19-21)[[b:Gal. 5, 19-21]]. Dit alles vormt “de werken van het vlees”.
Maar tegenover deze ongetwijfeld slechte werken stelt Paulus “de vruchten van de Geest”: “liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid” (Gal. 5, 22s)[b:Gal. 5, 22s]. Uit de context blijkt duidelijk dat het voor de apostel niet gaat om discriminatie en veroordeling van het lichaam, dat met de geestelijke ziel de natuur van de mens en zijn persoonlijk wezen vormt; hij spreekt integendeel over de werken – of beter over de blijvende gesteltenissen, deugden en ondeugden – die zedelijk goed of slecht zijn, die vrucht zijn van onderwerping aan (in het eerste geval) of verzet tegen (in het tweede geval) het heilshandelen van de Heilige Geest. Daarom schrijft de apostel: “Daar wij leven door de Geest, willen wij ook leven volgens de Geest” (Gal. 5, 25)[b:Gal. 5, 25]. En in andere passages: “Zij die leven volgens het vlees, zinnen op wat het vlees wil. Die geleid worden door de Geest, zinnen op de dingen van de Geest”; “uw bestaan wordt... beheerst... door de Geest, omdat de Geest van God in u woont” (Rom. 8, 5.9)[[b:Rom. 8, 5.9]] De tegenstelling die Sint Paulus vaststelt tussen het leven “volgens de Geest” en het leven “volgens het vlees”, brengt een verdere tegenstelling voort: die tussen het “leven” en de “dood”. “Het streven van het vlees loopt uit op de dood, het streven van de Geest op leven en vrede”; vandaar de waarschuwing: “Als gij volgens het vlees leeft, zult gij zeker sterven. Maar als gij door de Geest de praktijken van de zelfzucht doodt, zult gij leven” (Rom. 8, 6.13)[b:Rom. 8, 6.13].
Welbeschouwd is dit een aansporing om in de waarheid te leven, dus volgens de eisen van het rechte geweten; tegelijk is het een belijdenis van het geloof in de Geest der waarheid, in Hem die het leven geeft. Het lichaam is inderdaad “door de zonde de dood gewijd, maar uw geest leeft dank zij de gerechtigheid”; “wij zijn dus schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven” (Rom. 8, 10.12)[b:Rom. 8, 10.12]. Wij zijn eerder schuldenaars van Christus die in het paasmysterie onze rechtvaardiging bewerkt heeft en voor ons de Heilige Geest verworven heeft: “Wij zijn gekocht en de prijs is betaald” (1 Kor. 6, 20)[[b:1 Kor. 6, 20]]. De ontologische dimensie (het vlees en de geest), de ethische dimensie (het morele goed en kwaad) en de pneumatologische dimensie (de werking van de Heilige Geest in de orde van genade) grijpen in de teksten van Sint Paulus in elkaar en doordringen elkaar. Zijn woorden (vooral in de brieven aan de Romeinen en aan de Galaten) doen ons de omvang kennen en aanvoelen van de spanning en de strijd die zich ontplooien in de mens tussen de openheid voor de werking van de Heilige Geest en het verzet en de weerstand tegen Hem, tegen zijn heilsgave. Tegenover elkaar staan, van de kant van de mens, zijn beperktheid en zondigheid, knelpunten van zijn psychologische en ethische werkelijkheid, en, van de kant van God, het mysterie van de gave, het onophoudelijke schenken van het goddelijke leven in de Heilige Geest. Aan wie zal de overwinning zijn? Aan degene die de gave zal hebben weten te ontvangen.
Maar tegenover deze ongetwijfeld slechte werken stelt Paulus “de vruchten van de Geest”: “liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid” (Gal. 5, 22s)[b:Gal. 5, 22s]. Uit de context blijkt duidelijk dat het voor de apostel niet gaat om discriminatie en veroordeling van het lichaam, dat met de geestelijke ziel de natuur van de mens en zijn persoonlijk wezen vormt; hij spreekt integendeel over de werken – of beter over de blijvende gesteltenissen, deugden en ondeugden – die zedelijk goed of slecht zijn, die vrucht zijn van onderwerping aan (in het eerste geval) of verzet tegen (in het tweede geval) het heilshandelen van de Heilige Geest. Daarom schrijft de apostel: “Daar wij leven door de Geest, willen wij ook leven volgens de Geest” (Gal. 5, 25)[b:Gal. 5, 25]. En in andere passages: “Zij die leven volgens het vlees, zinnen op wat het vlees wil. Die geleid worden door de Geest, zinnen op de dingen van de Geest”; “uw bestaan wordt... beheerst... door de Geest, omdat de Geest van God in u woont” (Rom. 8, 5.9)[[b:Rom. 8, 5.9]] De tegenstelling die Sint Paulus vaststelt tussen het leven “volgens de Geest” en het leven “volgens het vlees”, brengt een verdere tegenstelling voort: die tussen het “leven” en de “dood”. “Het streven van het vlees loopt uit op de dood, het streven van de Geest op leven en vrede”; vandaar de waarschuwing: “Als gij volgens het vlees leeft, zult gij zeker sterven. Maar als gij door de Geest de praktijken van de zelfzucht doodt, zult gij leven” (Rom. 8, 6.13)[b:Rom. 8, 6.13].
Welbeschouwd is dit een aansporing om in de waarheid te leven, dus volgens de eisen van het rechte geweten; tegelijk is het een belijdenis van het geloof in de Geest der waarheid, in Hem die het leven geeft. Het lichaam is inderdaad “door de zonde de dood gewijd, maar uw geest leeft dank zij de gerechtigheid”; “wij zijn dus schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven” (Rom. 8, 10.12)[b:Rom. 8, 10.12]. Wij zijn eerder schuldenaars van Christus die in het paasmysterie onze rechtvaardiging bewerkt heeft en voor ons de Heilige Geest verworven heeft: “Wij zijn gekocht en de prijs is betaald” (1 Kor. 6, 20)[[b:1 Kor. 6, 20]]. De ontologische dimensie (het vlees en de geest), de ethische dimensie (het morele goed en kwaad) en de pneumatologische dimensie (de werking van de Heilige Geest in de orde van genade) grijpen in de teksten van Sint Paulus in elkaar en doordringen elkaar. Zijn woorden (vooral in de brieven aan de Romeinen en aan de Galaten) doen ons de omvang kennen en aanvoelen van de spanning en de strijd die zich ontplooien in de mens tussen de openheid voor de werking van de Heilige Geest en het verzet en de weerstand tegen Hem, tegen zijn heilsgave. Tegenover elkaar staan, van de kant van de mens, zijn beperktheid en zondigheid, knelpunten van zijn psychologische en ethische werkelijkheid, en, van de kant van God, het mysterie van de gave, het onophoudelijke schenken van het goddelijke leven in de Heilige Geest. Aan wie zal de overwinning zijn? Aan degene die de gave zal hebben weten te ontvangen.
Referenties naar alinea 55: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
56
De weerstand tegen de Heilige Geest, waarvan Sint Paulus de innerlijke en subjectieve dimensie benadrukt als spanning, strijd en opstand in het menselijke hart, vindt helaas in de verschillende tijdperken van de geschiedenis en speciaal in het moderne tijdvak zijn uiterlijke dimensie, doordat hij concrete gestalte aanneemt als inhoud van cultuur en beschaving, als filosofisch systeem, als ideologie, als program van actie en van vorming van het menselijke gedrag. Hij vindt zijn voornaamste uitdrukking in het materialisme, hetzij in zijn theoretische vorm als denksysteem, hetzij in zijn praktische vorm als methode van lezing en beoordeling van de feiten en bovendien als programma van daarop afgestemd gedrag. Het systeem dat deze vorm van denken, ideologie en praktijk het meest ontwikkeld en tot zijn uiterste praktische consequenties doorgevoerd heeft, is het dialectisch en historisch materialisme dat nog steeds erkend wordt als de vitale kern van het marxisme. Principieel en in feite sluit het marxisme radicaal de aanwezigheid en de werking van God die geest is, uit in de wereld en vooral in de mens, om de fundamentele reden dat het zijn bestaan niet aanneemt, daar het volgens zijn wezen en zijn program een atheïstisch systeem is. Aan dit verontrustende verschijnsel van onze tijd heeft het Tweede Vaticaans Concilie enige belangrijke bladzijden gewijd: het atheïsme vgl: Gaudium et Spes, 19-21[[[575|19-21]]]. Ook al kan men niet in een enkele betekenis van atheïsme spreken noch het uitsluitend herleiden tot de materialistische filosofie, aangezien er verschillende vormen van atheïsme bestaan en men wellicht kan zeggen dat de term dikwijls in meer betekenissen wordt gebruikt, toch is het zeker dat een echt en eigenlijk materialisme, bedoeld als theorie die de werkelijkheid verklaart, en opgevat als hoofdbeginsel voor het persoonlijk en maatschappelijk handelen, een atheïstisch karakter heeft. De horizon waartegen zijn waarden en doelstellingen voor het handelen zich aftekenen, is nauw verweven met de interpretatie van de gehele werkelijkheid als “materie”. Als het soms ook over de “geest” en over de “vraagstukken van de geest” spreekt, bijvoorbeeld op het gebied van de cultuur of de moraal, dan doet het dit slechts voor zover het bepaalde feiten als afgeleid van de materie beschouwt, welke volgens dit systeem de enige en uitsluitende vorm van zijn is. Hieruit volgt dat volgens deze interpretatie de godsdienst alleen maar opgevat kan worden als een soort “idealistische illusie” die bestreden moet worden op de wijzen en met de methoden die het meest geschikt zijn volgens de plaatsen en de historische omstandigheden, om haar uit de maatschappij en uit het hart van de mens te bannen.
Daarom kan men zeggen dat het materialisme de systematische en consequente ontwikkeling is van het “verzet” en de tegenstand die door Sint Paulus aangeduid zijn met de woorden “het vlees begeert tegen de Geest”. Deze conflictsituatie is echter wederkerig, zoals de apostel doet uitkomen in het tweede gedeelte van zijn gezegde: “de Geest begeert tegen het vlees”. Wie wil leven naar de Geest, door diens heilswerk te aanvaarden en daaraan te beantwoorden, moet de innerlijke en uiterlijke strevingen en aanspraken van het “vlees” afwijzen, ook in zijn ideologische en historische uitdrukkingsvorm van antigodsdienstig “materialisme”. Tegen deze achtergrond die zo kenmerkend is voor onze tijd, moet men het “begeren van de Geest” benadrukken bij de voorbereiding van het grote jubileum, als een oproep die weerklinkt in de nacht van de nieuwe adventstijd, aan het eind waarvan “heel de mensheid Gods redding zal zien” (Lc. 3, 6)[b:Lc. 3, 6] (Jes. 40, 5)[[b:Jes. 40, 5]], zoals tweeduizend jaar geleden. Deze mogelijkheid en deze hoop vertrouwt de Kerk toe aan de mensen van nu. Zij weet dat de ontmoeting-botsing tussen het “begeren tegen de Geest” dat zovele aspecten van de huidige beschaving kenmerkt, speciaal in bepaalde kringen, en het “begeren tegen het vlees” met de komst van God, zijn incarnatie, zijn altijd nieuwe zelfmededeling in de Heilige Geest, in veel gevallen een dramatisch karakter kan vertonen en misschien kan verkeren in nieuwe menselijke nederlagen. Maar zij gelooft vast dat het van Gods kant steeds een zelfmededeling, een komst is die heil brengt, en meer dan ooit een heilzaam “aantonen van de zonde” is door de Heilige Geest.
Daarom kan men zeggen dat het materialisme de systematische en consequente ontwikkeling is van het “verzet” en de tegenstand die door Sint Paulus aangeduid zijn met de woorden “het vlees begeert tegen de Geest”. Deze conflictsituatie is echter wederkerig, zoals de apostel doet uitkomen in het tweede gedeelte van zijn gezegde: “de Geest begeert tegen het vlees”. Wie wil leven naar de Geest, door diens heilswerk te aanvaarden en daaraan te beantwoorden, moet de innerlijke en uiterlijke strevingen en aanspraken van het “vlees” afwijzen, ook in zijn ideologische en historische uitdrukkingsvorm van antigodsdienstig “materialisme”. Tegen deze achtergrond die zo kenmerkend is voor onze tijd, moet men het “begeren van de Geest” benadrukken bij de voorbereiding van het grote jubileum, als een oproep die weerklinkt in de nacht van de nieuwe adventstijd, aan het eind waarvan “heel de mensheid Gods redding zal zien” (Lc. 3, 6)[b:Lc. 3, 6] (Jes. 40, 5)[[b:Jes. 40, 5]], zoals tweeduizend jaar geleden. Deze mogelijkheid en deze hoop vertrouwt de Kerk toe aan de mensen van nu. Zij weet dat de ontmoeting-botsing tussen het “begeren tegen de Geest” dat zovele aspecten van de huidige beschaving kenmerkt, speciaal in bepaalde kringen, en het “begeren tegen het vlees” met de komst van God, zijn incarnatie, zijn altijd nieuwe zelfmededeling in de Heilige Geest, in veel gevallen een dramatisch karakter kan vertonen en misschien kan verkeren in nieuwe menselijke nederlagen. Maar zij gelooft vast dat het van Gods kant steeds een zelfmededeling, een komst is die heil brengt, en meer dan ooit een heilzaam “aantonen van de zonde” is door de Heilige Geest.
Referenties naar alinea 56: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
57
In de paulijnse tegenstelling tussen de “Geest” en het “vlees” en de “dood” begrepen. Dit is een ernstig probleem en in verband hiermee moet men onmiddellijk zeggen dat het materialisme als denksysteem in al zijn vormen de aanvaarding betekent van de dood als definitief einde van het menselijke bestaan. Alles wat stoffelijk is, is vergankelijk en daarom is het menselijke lichaam sterfelijk. Als de mens wezenlijk alleen “vlees” is, blijft de dood voor hem een grens die hij niet kan overschrijden. Dan begrijpt men hoe men kan zeggen dat het menselijke leven uitsluitend “een bestaan om te sterven” is. Men moet hieraan toevoegen dat aan de horizon van de huidige beschaving, vooral van de in technisch-wetenschappelijke zin hoger ontwikkelde beschaving, de tekenen en de signalen van de dood in grote getale aanwezig zijn. Het volstaat te denken aan de bewapeningswedloop en aan het daaraan verbonden gevaar van nucleaire zelfvernietiging. Van de andere kant is de ernstige situatie van uitgestrekte gebieden van onze planeet welke getekend zijn door honger en gebrek die de dood brengen, voor allen steeds duidelijker geworden. Het gaat om problemen die niet alleen van economische aard zijn, maar ook en vooral van ethische aard. Maar aan de horizon van ons tijdperk trekken zich nog donkerdere “tekenen van de dood” samen: de gewoonte heeft zich verbreid – en op sommige plaatsen dreigt het bijna een instelling te worden – om menselijke wezens van het leven te beroven nog vóór hun geboorte of ook voordat zij aan het natuurlijke einde van het leven gekomen zijn. En ondanks veel edelmoedige inzet voor de vrede zijn er nieuwe oorlogen uitgebroken die honderdduizenden mensen van het leven of van de gezondheid beroven. Om niet de aanslagen op het menselijk leven te vergeten door het terrorisme dat ook op internationale schaal georganiseerd is.
Dit is helaas slechts een gedeeltelijke en onvolledige schets van het schilderij van de dood dat in ons tijdperk vervaardigd wordt, terwijl wij steeds dichter bij het einde van het tweede millennium komen. Stijgt uit de sombere tinten van de materialistische beschaving en vooral uit de “tekenen van de dood” die zich vermenigvuldigen in het sociologische en historische kader van die beschaving, soms niet een nieuwe, min of meer bewuste smeekbede op tot de Geest die het leven geeft? Ook onafhankelijk van de grootte van de menselijke hoop of wanhoop, alsook van de illusies of het bedrog, voorkomend uit de verspreiding van de materialistische denk- en levensvormen, blijft in ieder geval de christelijke zekerheid dat de Geest blaast waarheen Hij wil en dat wij de “eerstelingen van de Geest” hebben ontvangen. Wij kunnen onderworpen zijn aan het lijden van de tijd die voorbijgaat, maar “zuchten in ons innerlijk...wachtend op de verlossing van ons lichaam” (Rom. 8, 23)[[b:Rom. 8, 23]] ofwel van heel ons menselijk wezen dat lichamelijk en geestelijk is. Ja, wij zuchten, maar in een verwachting vol onvergankelijke hoop, omdat God die Geest is, tot dit menselijke wezen is gekomen. God de Vader heeft zijn Zoon gezonden “in de gestalte van het vlees der zonde en omwille van de zonde: Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist” (Rom. 8, 3)[b:Rom. 8, 3]. Op het hoogtepunt van het paasmysterie is Gods Zoon, die mens is geworden en gekruisigd is voor de zonden van de wereld, na zijn verrijzenis aan de apostelen verschenen, heeft over hen geblazen en gezegd: “Ontvangt de Heilige Geest”. Dit “blazen” gaat altijd door. En zie “de Geest komt onze zwakheid te hulp” (Rom. 8, 26)[b:Rom. 8, 26].
Dit is helaas slechts een gedeeltelijke en onvolledige schets van het schilderij van de dood dat in ons tijdperk vervaardigd wordt, terwijl wij steeds dichter bij het einde van het tweede millennium komen. Stijgt uit de sombere tinten van de materialistische beschaving en vooral uit de “tekenen van de dood” die zich vermenigvuldigen in het sociologische en historische kader van die beschaving, soms niet een nieuwe, min of meer bewuste smeekbede op tot de Geest die het leven geeft? Ook onafhankelijk van de grootte van de menselijke hoop of wanhoop, alsook van de illusies of het bedrog, voorkomend uit de verspreiding van de materialistische denk- en levensvormen, blijft in ieder geval de christelijke zekerheid dat de Geest blaast waarheen Hij wil en dat wij de “eerstelingen van de Geest” hebben ontvangen. Wij kunnen onderworpen zijn aan het lijden van de tijd die voorbijgaat, maar “zuchten in ons innerlijk...wachtend op de verlossing van ons lichaam” (Rom. 8, 23)[[b:Rom. 8, 23]] ofwel van heel ons menselijk wezen dat lichamelijk en geestelijk is. Ja, wij zuchten, maar in een verwachting vol onvergankelijke hoop, omdat God die Geest is, tot dit menselijke wezen is gekomen. God de Vader heeft zijn Zoon gezonden “in de gestalte van het vlees der zonde en omwille van de zonde: Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist” (Rom. 8, 3)[b:Rom. 8, 3]. Op het hoogtepunt van het paasmysterie is Gods Zoon, die mens is geworden en gekruisigd is voor de zonden van de wereld, na zijn verrijzenis aan de apostelen verschenen, heeft over hen geblazen en gezegd: “Ontvangt de Heilige Geest”. Dit “blazen” gaat altijd door. En zie “de Geest komt onze zwakheid te hulp” (Rom. 8, 26)[b:Rom. 8, 26].
Referenties naar alinea 57: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 De Heilige Geest sterkt het diepste wezen van de mens
58
De Kerk die het getuigenis van de apostelen over de verrijzenis van Jezus Christus erft en voortzet, verkondigt het mysterie van de verrijzenis en van Pinksteren en leeft daaruit. Zij getuigt voortdurend van deze overwinning op de dood, die de kracht van de Heilige Geest geopenbaard en zijn nieuwe komst bepaald heeft, zijn nieuwe aanwezigheid in de mensen en de wereld. In de verrijzenis van Christus heeft de Heilige Geest zich immers vooral geopenbaard als degene die het leven geeft: “Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, zal ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft” (Rom. 8, 11)[b:Rom. 8, 11]. In naam van de verrijzenis van Christus verkondigt de Kerk het leven dat verschenen is over de grens van de dood heen, het leven dat sterker is dan de dood. Zij verkondigt tegelijk degene die dit leven geeft: de levendmakende Geest; zij verkondigt Hem en werkt met Hem samen om het leven te geven. Want al is “het lichaam...dood door de zonde, de geest leeft dank zij de gerechtigheid” (Rom. 8, 10)[b:Rom. 8, 10], die bewerkt is door de gekruisigde en verrezen Christus. En in naam van de verrijzenis van Christus dient de Kerk het leven dat van God zelf komt, in nauwe vereniging met en in nederige dienst van de Geest.
Juist door deze dienst wordt de mens op steeds nieuwe wijze de “weg van de Kerk”, zoals ik reeds gezegd heb in de encycliek over Christus, de Verlosser vgl: Redemptor Hominis, 14[[[237|14]]] en nu in deze encycliek herhaal. Verenigd met de Geest is de Kerk zich bovenal bewust van de werkelijkheid van de innerlijke mens, van wat in de mens het meest diep en wezenlijk is omdat het geestelijk en onvergankelijk is. Hierin plant de Geest “die het leven geeft”, de wortel der onsterfelijkheid” (Wijsh. 15, 3)[[b:Wijsh. 15, 3]], waaruit het nieuwe leven opkomt: het leven van de mens in God dat als vrucht van de heilbrengende zelfmededeling van God in de Heilige Geest zich alleen ontwikkelen en versterken kan onder zijn werking. Daarom wendt de apostel zich tot God ten gunste van de gelovigen tegenover wie hij verklaart: “Ik buig mijn knieën voor de Vader...Moge Hij u...geven dat uw diepste wezen machtig door zijn Geest wordt gesterkt” (Ef. 3, 14-16)[[b:Ef. 3, 14-16]].
Onder de invloed van de Heilige Geest wordt dit diepste wezen van de mens, de “geestelijke” mens, rijp en sterk. Dank zij de goddelijke zelfmededeling ontmoet de menselijke geest die “de geheimen van de mens” kent, die “Geest die de diepste geheimen van God doorgrondt” (1 Kor. 2, 10s)[[b:1 Kor. 2, 10s]]. In deze Geest die de eeuwige gave is, opent de drie-ene God zich voor de mens, voor de menselijke geest. De verborgen inspiratie van de goddelijke Geest maakt dat de menselijke geest op zijn beurt zich openstelt voor God die heil brengt en heilig maakt. Door de gave van de genade die van de Geest komt, treedt de mens binnen in “een nieuw leven”, wordt hij binnengeleid in de bovennatuurlijke werkelijkheid van het goddelijke leven en wordt hij “verblijf van de Heilige Geest”, “levende tempel van God” (Rom. 8, 9; 1 Kor. 6, 19)[[b:Rom. 8, 9; 1 Kor. 6, 19]]. Want door de Heilige Geest komen de Vader en de Zoon tot hem en nemen Zij verblijf bij hem. (Joh. 14, 23)[[b:Joh. 14, 23]] V, 6, 1: SC 153, 72-80[[848]] VIII, 19, 21: PL 10, 250.252[[1360]] I, 6, 8: PL 16, 752s[[1366]] XLIX, 2: CCL 38, 575s[[838]] lib. I; II: PG 73, 154-158; 246; lib. IX: PG 74, 262[[1175]] Oratio III, 24: PG 26, 374s[[1100]] I, 24: PG 26, 586s[[5747]] II, 6-7: PG 39, 523-530[[3688]] XIII, 8: PG 60, 519[[2045]] vgl: Summa Theologiae, Prima Parsq. 43 a. 1[[[t:I q. 43 a. 1+ a. 3 + a. 4+ a. 5+ a. 6]]] In de genadegemeenschap met de Drie-eenheid breidt de “levensruimte” van de mens zich uit en wordt deze verheven tot het bovennatuurlijke niveau van het goddelijke leven. De mens leeft in God en van God: hij leeft “volgens de Geest” en “zint op de dingen van de Geest”.
Juist door deze dienst wordt de mens op steeds nieuwe wijze de “weg van de Kerk”, zoals ik reeds gezegd heb in de encycliek over Christus, de Verlosser vgl: Redemptor Hominis, 14[[[237|14]]] en nu in deze encycliek herhaal. Verenigd met de Geest is de Kerk zich bovenal bewust van de werkelijkheid van de innerlijke mens, van wat in de mens het meest diep en wezenlijk is omdat het geestelijk en onvergankelijk is. Hierin plant de Geest “die het leven geeft”, de wortel der onsterfelijkheid” (Wijsh. 15, 3)[[b:Wijsh. 15, 3]], waaruit het nieuwe leven opkomt: het leven van de mens in God dat als vrucht van de heilbrengende zelfmededeling van God in de Heilige Geest zich alleen ontwikkelen en versterken kan onder zijn werking. Daarom wendt de apostel zich tot God ten gunste van de gelovigen tegenover wie hij verklaart: “Ik buig mijn knieën voor de Vader...Moge Hij u...geven dat uw diepste wezen machtig door zijn Geest wordt gesterkt” (Ef. 3, 14-16)[[b:Ef. 3, 14-16]].
Onder de invloed van de Heilige Geest wordt dit diepste wezen van de mens, de “geestelijke” mens, rijp en sterk. Dank zij de goddelijke zelfmededeling ontmoet de menselijke geest die “de geheimen van de mens” kent, die “Geest die de diepste geheimen van God doorgrondt” (1 Kor. 2, 10s)[[b:1 Kor. 2, 10s]]. In deze Geest die de eeuwige gave is, opent de drie-ene God zich voor de mens, voor de menselijke geest. De verborgen inspiratie van de goddelijke Geest maakt dat de menselijke geest op zijn beurt zich openstelt voor God die heil brengt en heilig maakt. Door de gave van de genade die van de Geest komt, treedt de mens binnen in “een nieuw leven”, wordt hij binnengeleid in de bovennatuurlijke werkelijkheid van het goddelijke leven en wordt hij “verblijf van de Heilige Geest”, “levende tempel van God” (Rom. 8, 9; 1 Kor. 6, 19)[[b:Rom. 8, 9; 1 Kor. 6, 19]]. Want door de Heilige Geest komen de Vader en de Zoon tot hem en nemen Zij verblijf bij hem. (Joh. 14, 23)[[b:Joh. 14, 23]] V, 6, 1: SC 153, 72-80[[848]] VIII, 19, 21: PL 10, 250.252[[1360]] I, 6, 8: PL 16, 752s[[1366]] XLIX, 2: CCL 38, 575s[[838]] lib. I; II: PG 73, 154-158; 246; lib. IX: PG 74, 262[[1175]] Oratio III, 24: PG 26, 374s[[1100]] I, 24: PG 26, 586s[[5747]] II, 6-7: PG 39, 523-530[[3688]] XIII, 8: PG 60, 519[[2045]] vgl: Summa Theologiae, Prima Parsq. 43 a. 1[[[t:I q. 43 a. 1+ a. 3 + a. 4+ a. 5+ a. 6]]] In de genadegemeenschap met de Drie-eenheid breidt de “levensruimte” van de mens zich uit en wordt deze verheven tot het bovennatuurlijke niveau van het goddelijke leven. De mens leeft in God en van God: hij leeft “volgens de Geest” en “zint op de dingen van de Geest”.
Referenties naar alinea 58: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
59
De nauwe band met God in de Heilige Geest maakt dat de mens ook zichzelf, zijn eigen mensheid, op een nieuwe wijze begrijpt. Zo wordt het beeld en de gelijkenis van God, dat de mens vanaf het begin is (Gen. 1, 26s)[[b:Gen. 1, 26s]] Summa Theologiae, Prima Parsq. 93 a. 4[[t:I q. 93 a. 4 + a. 5+ a. 8]], ten volle verwezenlijkt. Deze innerlijke werkelijkheid van het menselijke wezen moet steeds opnieuw ontdekt worden in het licht van Christus die het prototype is van de band met God, en in Hem moet ook de waarheid ontdekt worden van “het volledig zichzelf vinden in de oprechte gave van zichzelf” aan de andere mensen, zoals het Tweede Vaticaans Concilie schrijft: juist vanwege de goddelijke gelijkenis die “erop wijst dat de mens op aarde het enige schepsel is dat om zichzelf door God is gewild” in zijn waardigheid van persoon die openstaat voor maatschappelijke integratie en gemeenschap vgl: Gaudium et Spes, 24,25[[[575|24.25]]]. De doeltreffende kennis en de volle verwezenlijking van deze waarheid over het mens-zijn worden alleen door de werking van de Heilige Geest verkregen. De mens leert deze waarheid van Jezus Christus en verwerkelijkt haar in zijn leven door de Geest die Hij ons gegeven heeft.
Lans deze weg – langs de weg van de innerlijke rijpwording die de volledige ontdekking van de zin van het mens-zijn insluit – komt God in het binnenste van de mens, dringt hij steeds dieper door in heel de menselijke wereld. De drie-ene God die in zichzelf “bestaat” als transcendente werkelijkheid van de wederkerige gave van de drie Personen, vormt de menselijke wereld om van binnenuit, vanuit het innerlijk van het hart en het geweten, door zichzelf in de Heilige Geest mee te delen als gave aan de mens. Langs deze weg wordt de wereld die deelachtig is geworden aan de goddelijke gave, “steeds menselijker, steeds dieper menselijk”, zoals het Concilie leert vgl: Gaudium et Spes, 38,40[[[575|38.40]]], terwijl door middel van het hart en het geweten van de mensen in de wereld het rijk groeit waarin God uiteindelijk “alles in alles” (1 Kor. 15, 28)[[b:1 Kor. 15, 28]] zal zijn: als gave en liefde. Dit is de eeuwige kracht van de drie-ene God die zichzelf in de Heilige Geest opent voor de mens en de wereld. In het perspectief van het jaar tweeduizend na de geboorte van Christus gaat het erom te bereiken dat een steeds groter aantal mensen “zichzelf volledig kan vinden in de oprechte gave van zichzelf”, volgens de reeds vermelde uitdrukking van het Concilie; dat onder de werking van de Geest-Parakleet in onze wereld zich het proces voltrekt van echte rijpwording in het mens-zijn, in het individuele en gemeenschappelijke leven, met betrekking waarop Jezus wanneer Hij “’zijn Vader bidt dat ‘allen één mogen zijn ... zoals Wij één zijn’ (Joh. 17, 21-22)[b:Joh. 17, 21-22] ... zinspeelt ... op een zekere gelijkenis tussen de eenheid van de goddelijke Personen en de eenheid van de kinderen van God in waarheid en liefde” vgl: Gaudium et Spes, 24[[[575|24]]]. Het Concilie bevestigt deze waarheid over de mens, en de Kerk ziet daarin een bijzonder sterke en beslissende aanwijzing voor haar eigen pastorale taken. Want als de mens inderdaad de weg van de Kerk is, dan loopt deze weg over heel het mysterie van Christus, als goddelijk model voor de mens. Langs deze weg bewerkt de Heilige Geest die in ieder van ons “het diepste wezen” versterkt, dat de mens “zichzelf” steeds beter “vindt inde oprechte gave van zichzelf”. Men kan zeggen dat in deze woorden van de pastorale constitutie van het Concilie heel de christelijke antropologie wordt samengevat: de op het evangelie gebaseerde theorie en praktijk waarin de mens in zichzelf ontdekt dat hij Christus toebehoort en in Hem verheven is tot kind van God en zo ook beter zijn waardigheid als mens begrijpt, juist omdat God tot hem gekomen is en in hem verblijft, naar hem is afgedaald wat het vooruitzicht en de wortel van de uiteindelijke verheerlijking insluit. Dan kan men terecht zeggen dat “de glorie van God de levende mens is en het leven van de mens de aanschouwing van God is”. vgl: IV, 20, 7: SC 100/2, 648[[[848]]] Als de mens leeft uit goddelijk leven, is hij de glorie van God, en van dit leven en deze glorie is de Heilige Geest de verborgen uitdeler. Basilius de Grote zegt dat Hij “in zijn wezen enkelvoudig is en in zijn werking veelvoudig. Hij deelt zich mee en blijft onverminderd zichzelf... Hij is in ieder die in staat is Hem te ontvangen, tegenwoordig alsof hij de enige was, en stort in allen de genade in voldoende en volle maat uit”. IX, 22: PG 32, 110[[881]]
Lans deze weg – langs de weg van de innerlijke rijpwording die de volledige ontdekking van de zin van het mens-zijn insluit – komt God in het binnenste van de mens, dringt hij steeds dieper door in heel de menselijke wereld. De drie-ene God die in zichzelf “bestaat” als transcendente werkelijkheid van de wederkerige gave van de drie Personen, vormt de menselijke wereld om van binnenuit, vanuit het innerlijk van het hart en het geweten, door zichzelf in de Heilige Geest mee te delen als gave aan de mens. Langs deze weg wordt de wereld die deelachtig is geworden aan de goddelijke gave, “steeds menselijker, steeds dieper menselijk”, zoals het Concilie leert vgl: Gaudium et Spes, 38,40[[[575|38.40]]], terwijl door middel van het hart en het geweten van de mensen in de wereld het rijk groeit waarin God uiteindelijk “alles in alles” (1 Kor. 15, 28)[[b:1 Kor. 15, 28]] zal zijn: als gave en liefde. Dit is de eeuwige kracht van de drie-ene God die zichzelf in de Heilige Geest opent voor de mens en de wereld. In het perspectief van het jaar tweeduizend na de geboorte van Christus gaat het erom te bereiken dat een steeds groter aantal mensen “zichzelf volledig kan vinden in de oprechte gave van zichzelf”, volgens de reeds vermelde uitdrukking van het Concilie; dat onder de werking van de Geest-Parakleet in onze wereld zich het proces voltrekt van echte rijpwording in het mens-zijn, in het individuele en gemeenschappelijke leven, met betrekking waarop Jezus wanneer Hij “’zijn Vader bidt dat ‘allen één mogen zijn ... zoals Wij één zijn’ (Joh. 17, 21-22)[b:Joh. 17, 21-22] ... zinspeelt ... op een zekere gelijkenis tussen de eenheid van de goddelijke Personen en de eenheid van de kinderen van God in waarheid en liefde” vgl: Gaudium et Spes, 24[[[575|24]]]. Het Concilie bevestigt deze waarheid over de mens, en de Kerk ziet daarin een bijzonder sterke en beslissende aanwijzing voor haar eigen pastorale taken. Want als de mens inderdaad de weg van de Kerk is, dan loopt deze weg over heel het mysterie van Christus, als goddelijk model voor de mens. Langs deze weg bewerkt de Heilige Geest die in ieder van ons “het diepste wezen” versterkt, dat de mens “zichzelf” steeds beter “vindt inde oprechte gave van zichzelf”. Men kan zeggen dat in deze woorden van de pastorale constitutie van het Concilie heel de christelijke antropologie wordt samengevat: de op het evangelie gebaseerde theorie en praktijk waarin de mens in zichzelf ontdekt dat hij Christus toebehoort en in Hem verheven is tot kind van God en zo ook beter zijn waardigheid als mens begrijpt, juist omdat God tot hem gekomen is en in hem verblijft, naar hem is afgedaald wat het vooruitzicht en de wortel van de uiteindelijke verheerlijking insluit. Dan kan men terecht zeggen dat “de glorie van God de levende mens is en het leven van de mens de aanschouwing van God is”. vgl: IV, 20, 7: SC 100/2, 648[[[848]]] Als de mens leeft uit goddelijk leven, is hij de glorie van God, en van dit leven en deze glorie is de Heilige Geest de verborgen uitdeler. Basilius de Grote zegt dat Hij “in zijn wezen enkelvoudig is en in zijn werking veelvoudig. Hij deelt zich mee en blijft onverminderd zichzelf... Hij is in ieder die in staat is Hem te ontvangen, tegenwoordig alsof hij de enige was, en stort in allen de genade in voldoende en volle maat uit”. IX, 22: PG 32, 110[[881]]
Referenties naar alinea 59: 1
Godsdienstvrijheid, voorwaarde tot een vreedzame samenleving ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
60
Als de mensen onder de invloed van de Heilige Geest deze goddelijke dimensie van hun wezen en leven als persoon en tevens als gemeenschap ontdekken, dan zijn zij in staat zich te bevrijden van de verschillende vormen van determinisme die voornamelijk voortkomen uit de materialistische grondslagen van het denken, de praktijk en de methodologie hiervan. Deze factoren zijn er in ons tijdperk in geslaagd door te dringen tot in het binnenste van de mens, in het heiligdom van het geweten waarin de Heilige Geest voortdurend het licht en de kracht brengt van het nieuwe leven volgens de “vrijheid van de kinderen Gods”. De rijpwording van de mens in dit leven wordt verhinderd door de beperkingen en de druk die de heersende structuren en systemen op hem leggen in de verschillende sectoren van de maatschappij. Men kan zeggen dat in veel gevallen de maatschappelijke factoren in plaats van de ontwikkeling en de ontplooiing van de menselijke geest te bevorderen het ontrukken aan de echte werkelijkheid van zijn wezen en leven – waarover de Heilige Geest waakt -, om hem te onderwerpen aan de “vorst van deze wereld”. Het grote jubileum van het jaar tweeduizend bevat dus een boodschap van bevrijding door de Geest, de enige die de mensen en de gemeenschappen kan helpen bevrijden van oude en nieuwe vormen van determinisme, door hen te leiden met de “wet van de Geest die het leven in Christus geeft” (Rom. 8, 2)[b:Rom. 8, 2], waardoor zij de volle maat van de echte menselijke vrijheid ontdekken en vervullen. Want, zoals Sint Paulus schrijft: “Waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid” (2 Kor. 3, 17)[b:2 Kor. 3, 17]. Deze openbaring van de vrijheid en derhalve van de echte menselijke waardigheid, is bijzonder welsprekend voor de christenen en de Kerk die vervolgd worden – hetzij in vroegere tijden hetzij in de huidige tijd: want zij die van de goddelijke waarheid getuigen, worden dan een levend bewijs van de werking van de Geest der waarheid die verblijft in het hart en het geweten van de gelovigen, en niet zelden bezegelen zij door hun marteldood de hoogste roem van de menselijke waardigheid.
Ook in de gewone maatschappelijke omstandigheden dragen de christenen als getuigen van de authentieke waardigheid van de mens, door hun gehoorzaamheid aan de Heilige Geest bij tot de veelvormige “vernieuwing van het aanschijn der aarde”, als zij met hun broeders samenwerken om alles wat in de hedendaagse vooruitgang van de beschaving, de cultuur, de wetenschap, de techniek en de andere sectoren van het menselijk denken en handelen goed, edel en schoon is, te verwerkelijken en te benutten” Gaudium et Spes, 53-59[[575|53-59]]. Zij doen dit als leerlingen van Christus die, zoals het Concilie schrijft, “door zijn verrijzenis Heer geworden...nu door de invloed van zijn Geest werkt in de harten van de mensen en niet alleen een vurig verlangen naar de komende tijden wekt, maar, juist daardoor, ook die edelmoedig gesteldheid bezielt, zuivert en versterkt waarin de mensheid poogt haar eigen bestaan nog meer menselijk te maken en de gehele wereld aan dit doel ondergeschikt te maken” Gaudium et Spes, 38[[575|38]]. Zo bevestigen zij nog meer de grootheid van de mens die gemaakt is naar het beeld en de gelijkenis van God; grootheid die verlicht wordt door het mysterie van de menswording van de Zoon van God, die “op de volheid der tijden” in de Heilige Geest de geschiedenis is binnengegaan en waarlijk mens is geworden, Hij “de eerstgeborene van heel de schepping”, “door wie het al bestaat en wij in het bijzonder” (1 Kor. 8, 6)[b:1 Kor. 8, 6].
Ook in de gewone maatschappelijke omstandigheden dragen de christenen als getuigen van de authentieke waardigheid van de mens, door hun gehoorzaamheid aan de Heilige Geest bij tot de veelvormige “vernieuwing van het aanschijn der aarde”, als zij met hun broeders samenwerken om alles wat in de hedendaagse vooruitgang van de beschaving, de cultuur, de wetenschap, de techniek en de andere sectoren van het menselijk denken en handelen goed, edel en schoon is, te verwerkelijken en te benutten” Gaudium et Spes, 53-59[[575|53-59]]. Zij doen dit als leerlingen van Christus die, zoals het Concilie schrijft, “door zijn verrijzenis Heer geworden...nu door de invloed van zijn Geest werkt in de harten van de mensen en niet alleen een vurig verlangen naar de komende tijden wekt, maar, juist daardoor, ook die edelmoedig gesteldheid bezielt, zuivert en versterkt waarin de mensheid poogt haar eigen bestaan nog meer menselijk te maken en de gehele wereld aan dit doel ondergeschikt te maken” Gaudium et Spes, 38[[575|38]]. Zo bevestigen zij nog meer de grootheid van de mens die gemaakt is naar het beeld en de gelijkenis van God; grootheid die verlicht wordt door het mysterie van de menswording van de Zoon van God, die “op de volheid der tijden” in de Heilige Geest de geschiedenis is binnengegaan en waarlijk mens is geworden, Hij “de eerstgeborene van heel de schepping”, “door wie het al bestaat en wij in het bijzonder” (1 Kor. 8, 6)[b:1 Kor. 8, 6].
Referenties naar alinea 60: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 5 De Kerk sacrament van de innige vereniging met God
61
Bij de nadering van het einde van het tweede millennium dat aan allen de komst van het Woord op de “volheid der tijden” in herinnering moet brengen en deze als het ware opnieuw moet verwerkelijken, wil de Kerk nogmaals doordringen tot het wezen van haar goddelijke-menselijke constitutie en van de zending die haar doet deelnemen aan de Messiaanse zending van Christus, volgens het altijd geldige onderricht van het Tweede Vaticaans Concilie. Deze lijn volgend kunnen wij terugkeren naar het cenakel waar Jezus Christus de Heilige Geest openbaart als Parakleet, als Geest der waarheid, en spreekt over zijn eigen “heengaan” door middel van het kruis als noodzakelijke voorwaarde voor diens “komst”: “Het is goed voor u dat Ik heenga; want als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen. Nu ik wel ga, zal Ik Hem tot u zenden” (Joh. 16, 7)[b:Joh. 16, 7]. Wij hebben gezien dat deze aankondiging reeds op de avond van de dag van Pasen voor het eerst werkelijkheid is geworden en vervolgens op Pinksteren te Jeruzalem, en dat zij van toen af in de mensengeschiedenis werkelijkheid wordt door bemiddeling van de Kerk. In het licht van die aankondiging wordt ook volledig de betekenis duidelijk van wat Jezus eveneens tijdens het Laatste Avondmaal zegt over zijn nieuwe “komst’. Het is inderdaad veelbetekenend dat Hij in de afscheidsrede niet alleen over zijn “heengaan” spreekt maar ook over zijn nieuwe “komst”. Hij zegt: “Ik zal u niet verweesd achterlaten: Ik keer tot u terug” (Joh. 14, 18)[b:Joh. 14, 18]. En op het ogenblik van zijn definitieve afscheid voor zijn hemelvaart zal Hij nog uitdrukkelijker zeggen: “Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt. 28, 20)[b:Mt. 28, 20]. Deze nieuwe “komst van Christus, dit voortdurend komen om met de apostelen en met de Kerk te zijn “tot aan de voleinding der wereld”, verandert zeker niet het feit van zijn “heengaan”. Zij volgt daarop, na de afsluiting van het Messiaanse werk van Christus op aarde, en zij geschiedt in het kader van de aangekondigde zending van de Heilige Geest en vindt om zo te zeggen plaats in diens werking. Zij voltrekt zich door de Heilige Geest die maakt dat Christus die heengegaan is, nu en altijd op nieuwe wijze komt. Deze nieuwe komst van Christus door de Heilige Geest en zijn aanwezigheid en werking in het geestelijke leven worden verwezenlijkt in de sacramentele werkelijkheid. Christus die heengegaan is in zijn zichtbare mensheid, komt tegenwoordig in de sacramentele werkelijkheid en handelt daarin op zo’n innige wijze in de Kerk dat deze als het ware zijn Lichaam wordt. Als zodanig leeft, werkt en groeit de Kerk “tot aan de voleinding der wereld”. Dit alles geschiedt door de werking van de Heilige Geest.
Referenties naar alinea 61: 1
Dies Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
62
Dies Domini ->=geentekst=
De meest volledige sacramentele uitdrukking van het “heengaan” van Christus door middel van het mysterie van het kruis en de verrijzenis is de Eucharistie. Daarin wordt iedere keer zijn komst, zijn heilzame tegenwoordigheid op sacramentele wijze verwerkelijkt: in het offer en in de communie. Zij wordt verwezenlijkt door de Heilige Geest, in zijn zending (Dit wordt uitgedrukt door de “epiclese” voor de consecratie: “Heilig dan deze gaven met de dauw van uw Heilige Geest, dat zij voor ons worden tot Lichaam en Bloed van Jezus Christus onze Heer” (Eucharistisch gebed II)). Door middel van de Eucharistie voltrekt de Heilige Geest de “versterking van het diepste wezen van mens” waarover de brief aan de Efeziërs spreekt (Ef. 3, 16)[[b:Ef. 3, 16]]. Door middel van de Eucharistie leren de mensen en de gemeenschappen door de werking van de Parakleet-Helper de goddelijke zin van het menselijke leven te ontdekken waaraan het Concilie heeft herinnerd; de zin waardoor Jezus Christus “de mens voor zichzelf duidelijk maakt”, als Hij “een zekere gelijkheid tussen de eenheid van de goddelijke Personen en de eenheid van de kinderen van God in waarheid en liefde” suggereert Gaudium et Spes, 22,24[[575|22.24]]. Deze eenheid wordt speciaal uitgedrukt en verwerkelijkt door middel van de Eucharistie waarin de mens die deelneemt aan het offer van Christus dat door de viering tegenwoordig gesteld wordt, ook leert “zichzelf te vinden...door de ...gave van zichzelf” Gaudium et Spes, 24[[575|24]], in de gemeenschap met God en met andere mensen, zijn broeders.
Om deze reden bleven de eerste christenen vanaf de dagen die volgden op de nederdaling van de Heilige Geest “ijverig in het breken van het brood en in het gebed”. Op deze wijze vormden zij een gemeenschap die eensgezind was in de leer van de apostelen (Hand. 2, 42)[[b:Hand. 2, 42]]. Zo “herkenden” zij dat hun verrezen en naar de hemel opgestegen Heer opnieuw in hun midden kwam in en door de eucharistische gemeenschap van de Kerk. Vanaf het begin drukte de Kerk zichzelf onder leiding van de Heilige Geest uit door middel van de Eucharistie en werd zij hierdoor bevestigd. En zo is het steeds geweest, in alle generaties van christenen, tot aan onze tijd toe, tot aan deze vooravond van de voleinding van het tweede christelijke millennium. Zeker, wij moeten helaas vaststellen dat het nu afgelopen millennium het millennium is geweest van de grote scheuringen in de christenheid. Naar het voorbeeld van de apostelen zullen dus alle christenen zich volledig moeten inzetten om hun denken en handelen in overeenstemming te brengen met de wil van de Heilige Geest, “het beginsel van de kerkelijke eenheid Unitatis Redintegratio, 2[[618|2]], opdat allen “die gedoopt zijn in één Geest om één lichaam te vormen”, elkaar terugvinden als broeders die verenigd zijn in de viering van de ene Eucharistie, “sacrament van goedheid, teken van eenheid, band van liefde!” XXVI, 13: CCL 36, 266[[859]] vgl: Sacrosanctum Concilium, 47[[[570|47]]]
Om deze reden bleven de eerste christenen vanaf de dagen die volgden op de nederdaling van de Heilige Geest “ijverig in het breken van het brood en in het gebed”. Op deze wijze vormden zij een gemeenschap die eensgezind was in de leer van de apostelen (Hand. 2, 42)[[b:Hand. 2, 42]]. Zo “herkenden” zij dat hun verrezen en naar de hemel opgestegen Heer opnieuw in hun midden kwam in en door de eucharistische gemeenschap van de Kerk. Vanaf het begin drukte de Kerk zichzelf onder leiding van de Heilige Geest uit door middel van de Eucharistie en werd zij hierdoor bevestigd. En zo is het steeds geweest, in alle generaties van christenen, tot aan onze tijd toe, tot aan deze vooravond van de voleinding van het tweede christelijke millennium. Zeker, wij moeten helaas vaststellen dat het nu afgelopen millennium het millennium is geweest van de grote scheuringen in de christenheid. Naar het voorbeeld van de apostelen zullen dus alle christenen zich volledig moeten inzetten om hun denken en handelen in overeenstemming te brengen met de wil van de Heilige Geest, “het beginsel van de kerkelijke eenheid Unitatis Redintegratio, 2[[618|2]], opdat allen “die gedoopt zijn in één Geest om één lichaam te vormen”, elkaar terugvinden als broeders die verenigd zijn in de viering van de ene Eucharistie, “sacrament van goedheid, teken van eenheid, band van liefde!” XXVI, 13: CCL 36, 266[[859]] vgl: Sacrosanctum Concilium, 47[[[570|47]]]
Referenties naar alinea 62: 2
Dies Domini ->=geentekst=Dies Domini ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
63
Dies Domini ->=geentekst=
Enkele vraagstukken over God als Verlosser ->=geentekst=
De eucharistische tegenwoordigheid van Christus – zijn sacramenteel “Ik ben met u” – maakt het de Kerk mogelijk haar eigen mysterie steeds dieper te ontdekken, zoals heel de ecclesiologie van het Tweede Vaticaans Concilie bevestigt: “In Christus is de Kerk als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht” Lumen Gentium, 1[[617|1]]. Als sacrament ontplooit de Kerk zich vanuit het paasmysterie van het “heengaan” van Christus en leeft zij van zijn steeds nieuwe “komst” door de Heilige Geest, in der werking van de Parakleet, de Geest der waarheid. Juist dit is het wezen van het mysterie van de Kerk zoals het Concilie belijdt. Krachtens de schepping is God degene door wie wij allen “het leven, het bewegen en het zijn hebben” (Hand. 17, 28)[b:Hand. 17, 28], terwijl de kracht van de verlossing zich op haar beurt doorzet en ontvouwt in de geschiedenis van de mens en de wereld als in een tweevoudig “ritme” waarvan de bron zich bevindt in de eeuwige Vader. Het is enerzijds het ritme van de zending van de Zoon die in de wereld gekomen is en geboren is uit de Maagd Maria door de Heilige Geest; en anderzijds ook het ritme van de zending van de Heilige Geest, die definitief geopenbaard is door Christus. Door het “heengaan” van de Zoon is de Heilige Geest gekomen en komt Hij onophoudelijk als Helper en Geest der waarheid. En in het kader van de zending van de Heilige Geest, als het ware in het hart van zijn onzichtbare aanwezigheid, “komt” de Zoon die in het Paasmysterie “heengaan” was voortdurend tegenwoordig in het mysterie van de Kerk; nu eens verbergt Hij zich, dan weer op openbaart Hij zich in haar geschiedenis, terwijl Hij steeds de loop ervan leidt. Dit alles geschiedt op sacramentele wijze, door de werking van de Heilige Geest die put uit de schatten van de verlossing van Christus en aanhoudend het leven geeft. Door zich steeds levendiger bewust te zijn van dit mysterie ziet de Kerk zichzelf steeds beter, vooral als sacrament.
Het geschiedt ook, omdat de Kerk volgens de wil van haar Heer door middel van de verschillende sacramenten haar heilbrengend dienstwerk verricht ten opzichte van de mens. Iedere keer dat een sacrament toegediend wordt, brengt dit het mysterie mee van het “heengaan” van Christus door middel van het kruis en de verrijzenis, uit kracht waarvan de Heilige Geest komt. Hij komt en werkt: “Hij geeft het leven”. Want de sacramenten betekenen de genade en bewerken de genade: zij betekenen het leven en bewerken het leven. De Kerk is de zichtbare uitdeelster van de gewijde tekenen, terwijl de Heilige Geest hierin werkt als de onzichtbare uitdeler van het leven dat zij betekenen. Samen met de Heilige Geest is en werkt Christus Jezus daarin.
Het geschiedt ook, omdat de Kerk volgens de wil van haar Heer door middel van de verschillende sacramenten haar heilbrengend dienstwerk verricht ten opzichte van de mens. Iedere keer dat een sacrament toegediend wordt, brengt dit het mysterie mee van het “heengaan” van Christus door middel van het kruis en de verrijzenis, uit kracht waarvan de Heilige Geest komt. Hij komt en werkt: “Hij geeft het leven”. Want de sacramenten betekenen de genade en bewerken de genade: zij betekenen het leven en bewerken het leven. De Kerk is de zichtbare uitdeelster van de gewijde tekenen, terwijl de Heilige Geest hierin werkt als de onzichtbare uitdeler van het leven dat zij betekenen. Samen met de Heilige Geest is en werkt Christus Jezus daarin.
Referenties naar alinea 63: 3
Dies Domini ->=geentekst=Dies Domini ->=geentekst=
Enkele vraagstukken over God als Verlosser ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
64
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Dies Domini ->=geentekst=
Dies Domini ->=geentekst=
De Kerk die “het sacrament is van de innige vereniging met God”, is dit in Jezus Christus, in wie deze vereniging zich verwerkelijkt als heilswerkelijkheid. Zij is het in Jezus Christus door de Heilige Geest. De volheid van de heilswerkelijkheid, die Christus is in de geschiedenis, wordt op sacramentele wijze uitgestort in de kracht van de Geest-Parakleet. Op deze wijze is de Heilige Geest “de andere Helper” of de nieuwe Helper, want door zijn werking krijgt de Blijde Boodschap gestalte in het menselijke geweten en hart en verbreidt zij zich in de geschiedenis. In dit alles is het de Geest die het leven geeft. Als wij het woord “sacrament” gebruiken met betrekking tot de Kerk, moeten wij bedenken dat in de tekst van het Concilie de sacramentaliteit van de Kerk onderscheiden blijkt van de sacramentaliteit in strikte zin die eigen is aan de sacramenten. Wij lezen immer: “De Kerk is als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God”. Maar wat geldt en naar voren komt in de analoge zin waarin het woord gebruikt wordt in de twee gevallen, is het verband tussen de Kerk en de kracht van de Heilige Geest, die de enige is die het leven geeft: de Kerk is teken en instrument van de tegenwoordigheid en de werking van de levendmakende Geest.
Het Tweede Vaticaans Concilie voegt eraan toe dat de Kerk “het sacrament is...van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. Het gaat uiteraard om de eenheid die het menselijke geslacht dat in zich veelvuldig verscheiden is, heeft van God en in God. Deze eenheid is geworteld in het mysterie van de verlossing, met betrekking tot het universele heil. Aangezien God “wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2, 4)[b:1 Tim. 2, 4], omvat de verlossing alle mensen en op zekere wijze heel de schepping. Krachtens het “heengaan” van Christus werkt de Heilige Geest in dezelfde universele omvang als de verlossing. Daarom ziet de Kerk die dor middel van haar eigen mysterie geworteld is in het trinitaire heilsbestel, zichzelf terecht als “sacrament van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. Zij weet dat zij dit is door de kracht van de Heilige Geest, waarvan zij teken en instrument is in de verwerkelijking van het heilsplan van God.
Op deze wijze wordt de “nederdaling” van de oneindige liefde van de Drie-eenheid verwerkelijkt: God, de onzichtbare Geest, komt tot de zichtbare wereld. De drie-ene God deelt zich in de Heilige Geest vanaf het begin aan de mens mede door middel van “zijn beeld en gelijkenis”. Onder de werking van dezelfde Geest komen de mens die door Christus verlost is, en door hem de geschapen wereld tot hun definitieve bestemming in God. Van dit naar elkaar toekomen van de twee polen van de schepping en de verlossing, God en de mens, is de Kerk “het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument”. Zij werkt om de eenheid te herstellen en te versterken aan de wortels van het menselijke geslacht: in de band en de gemeenschap die de mens heeft met God als zijn Schepper, Heer en Verlosser. Aan de hand van het onderricht van het Concilie kunnen wij deze waarheid overwegen, verklaren en toepassen in heel haar betekenis in deze tijd van de overgang van het tweede naar het derde christelijke millennium. En wij willen ons steeds graag levendig bewust zijn van het feit dat in de activiteit, die de Kerk ontplooit in de heilsgeschiedenis welke zich afspeelt in de geschiedenis van de mensheid, de Heilige Geest aanwezig is en werkt, Hij die de wind van het goddelijke leven blaast door de aardse pelgrimstocht van de mens, en heel de schepping – heel de geschiedenis – doet samenvloeien naar haar laatste einddoel, in de eindeloze oceaan van God.
Het Tweede Vaticaans Concilie voegt eraan toe dat de Kerk “het sacrament is...van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. Het gaat uiteraard om de eenheid die het menselijke geslacht dat in zich veelvuldig verscheiden is, heeft van God en in God. Deze eenheid is geworteld in het mysterie van de verlossing, met betrekking tot het universele heil. Aangezien God “wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2, 4)[b:1 Tim. 2, 4], omvat de verlossing alle mensen en op zekere wijze heel de schepping. Krachtens het “heengaan” van Christus werkt de Heilige Geest in dezelfde universele omvang als de verlossing. Daarom ziet de Kerk die dor middel van haar eigen mysterie geworteld is in het trinitaire heilsbestel, zichzelf terecht als “sacrament van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. Zij weet dat zij dit is door de kracht van de Heilige Geest, waarvan zij teken en instrument is in de verwerkelijking van het heilsplan van God.
Op deze wijze wordt de “nederdaling” van de oneindige liefde van de Drie-eenheid verwerkelijkt: God, de onzichtbare Geest, komt tot de zichtbare wereld. De drie-ene God deelt zich in de Heilige Geest vanaf het begin aan de mens mede door middel van “zijn beeld en gelijkenis”. Onder de werking van dezelfde Geest komen de mens die door Christus verlost is, en door hem de geschapen wereld tot hun definitieve bestemming in God. Van dit naar elkaar toekomen van de twee polen van de schepping en de verlossing, God en de mens, is de Kerk “het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument”. Zij werkt om de eenheid te herstellen en te versterken aan de wortels van het menselijke geslacht: in de band en de gemeenschap die de mens heeft met God als zijn Schepper, Heer en Verlosser. Aan de hand van het onderricht van het Concilie kunnen wij deze waarheid overwegen, verklaren en toepassen in heel haar betekenis in deze tijd van de overgang van het tweede naar het derde christelijke millennium. En wij willen ons steeds graag levendig bewust zijn van het feit dat in de activiteit, die de Kerk ontplooit in de heilsgeschiedenis welke zich afspeelt in de geschiedenis van de mensheid, de Heilige Geest aanwezig is en werkt, Hij die de wind van het goddelijke leven blaast door de aardse pelgrimstocht van de mens, en heel de schepping – heel de geschiedenis – doet samenvloeien naar haar laatste einddoel, in de eindeloze oceaan van God.
Referenties naar alinea 64: 4
Redemptoris Missio ->=geentekst=Redemptoris Missio ->=geentekst=
Dies Domini ->=geentekst=
Dies Domini ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 6 De Geest en de bruid zeggen: "Kom!"
65
De adem van het goddelijke leven, de Heilige Geest, wordt op de meest eenvoudige en gewone wijze uitgedrukt en ervaren in het gebed. Het is mooi en heilzaam te bedenken dat, waar men ook bidt in de wereld, de Heilige Geest daar is, de levensadem van het gebed. Het is ook mooi en heilzaam te beseffen dat, als het gebed over heel de aarde verbreid is, in het verleden, het heden en de toekomst, de aanwezigheid en de werking van de Heilige Geest even verbreid zijn, omdat Hij het gebed in het hart van de mens inspireert in heel de onmetelijke gamma van de meest verschillende situaties en van omstandigheden die nu eens gunstig dan weer ongunstig zijn voor het geestelijke en godsdienstige leven. Dikwijls stijgt het gebed op uit het hart van de mens onder de werking van de Geest ondanks het hart van de mens onder de werking van de Geest ondanks verboden en vervolgingen en zelfs ondanks officiële verklaringen over het areligieuze of atheïstische karakter van het openbare leven! Het gebed blijft steeds de stem van al diegenen die schijnbaar geen stem hebben, en in deze stem weerklinkt altijd het “luid roepen” dat aan Christus toegeschreven wordt door de brief aan de Hebreeën. (Heb. 5, 7)[[b:Heb. 5, 7]] Het gebed is ook de openbaring van de peilloze diepte die het menselijk hart is: een diepte die uit God is en alleen door God gevuld kan worden juist met de Heilige Geest! Wij lezen in Lucas: “Als gij dus, ofschoon ge slecht zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de Heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen” (Lc. 11, 13)[b:Lc. 11, 13].
De Heilige Geest is de gave die in het mensenhart komt samen met het gebed. Hierin verschijnt Hij bovenal als de gave die “onze zwakheid te hulp komt”. Sint Paulus heeft deze prachtige gedachte ontwikkeld waar hij in de brief aan de Romeinen schrijft:“Wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8, 26)[b:Rom. 8, 26]. De Heilige Geest stelt ons dus niet alleen in staat te bidden, maar voert ons “van binnenuit” tot het gebed, vult onze ontoereikend aan en verhelpt ons onvermogen om te bidden: Hij is aanwezig in ons gebed en geeft er een goddelijke dimensie aan. vgl: 2 PG 11, 419-423[[[1255]]] Zo “weet Hij die de harten doorgrondt waar de Geest op zint, want Hij pleit voor de heiligen naar Gods bedoeling” (Rom. 8, 27)[b:Rom. 8, 27]. Het gebed in de Heilige Geest wordt de steeds meer volwassen uitdrukking van de nieuwe mens die daardoor deel heeft aan het goddelijke leven.
Ons moeilijke tijdperk heeft speciaal het gebed nodig. Talrijke mannen en vrouwen hebben in de loop van de geschiedenis – nu en in het verleden – getuigenis afgelegd van het belang van het gebed door zich te wijden aan de lof van God en aan een leven van gebed, vooral in de kloosters. In de laatste jaren groeit ook het aantal mensen die in steeds meer verspreide gebedsbewegingen en –groepen aan het gebed de eerste plaats geven en hierin de vernieuwing van het geestelijke leven nastreven. Dit is een veelbetekenend en troostrijk verschijnsel, aangezien hun ervaring bijgedragen heeft tot de terugkeer naar het gebed onder de gelovigen die geholpen zijn om beter te begrijpen dat de Heilige Geest in de harten een diep verlangen naar heiligheid opwekt. In vele mensen en gemeenschappen groeit het bewustzijn dat de mens bedreigd wordt, dat de mensheid bedreigd wordt, ondanks de duizelingwekkende vooruitgang van de technisch-wetenschappelijke beschaving en niettegenstaande de reële veroveringen en bereikte doelen. Afzonderlijke personen en hele gemeenschappen die het gevaar en zelf reeds de beangstigende werkelijkheid van de geestelijke decadentie van de mens ervaren, zoeken, als het ware geleid door een innerlijke geloofszin, de kracht die de mens kan opheffen en beschermen tegen zichzelf, tegen zijn eigen vergissingen en dwalingen welke zijn verworvenheden vaak schadelijk doen zijn. En zo ontdekken zij het gebed waarin de Geest zich openbaart “die onze zwakheid te hulp komt”. Op deze wijze brengen de tijden waarin wij leven, velen dit tot het gebed terugkeren, nader tot de Heilige Geest.
Ik vertrouw erop dat allen in het onderricht van deze encycliek voedsel zullen vinden voor hun innerlijke leven en erin zullen slagen om onder de werking van de Geest hun toeleg op het gebed te versterken in harmonie met de Kerk en haar leerambt.
De Heilige Geest is de gave die in het mensenhart komt samen met het gebed. Hierin verschijnt Hij bovenal als de gave die “onze zwakheid te hulp komt”. Sint Paulus heeft deze prachtige gedachte ontwikkeld waar hij in de brief aan de Romeinen schrijft:“Wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8, 26)[b:Rom. 8, 26]. De Heilige Geest stelt ons dus niet alleen in staat te bidden, maar voert ons “van binnenuit” tot het gebed, vult onze ontoereikend aan en verhelpt ons onvermogen om te bidden: Hij is aanwezig in ons gebed en geeft er een goddelijke dimensie aan. vgl: 2 PG 11, 419-423[[[1255]]] Zo “weet Hij die de harten doorgrondt waar de Geest op zint, want Hij pleit voor de heiligen naar Gods bedoeling” (Rom. 8, 27)[b:Rom. 8, 27]. Het gebed in de Heilige Geest wordt de steeds meer volwassen uitdrukking van de nieuwe mens die daardoor deel heeft aan het goddelijke leven.
Ons moeilijke tijdperk heeft speciaal het gebed nodig. Talrijke mannen en vrouwen hebben in de loop van de geschiedenis – nu en in het verleden – getuigenis afgelegd van het belang van het gebed door zich te wijden aan de lof van God en aan een leven van gebed, vooral in de kloosters. In de laatste jaren groeit ook het aantal mensen die in steeds meer verspreide gebedsbewegingen en –groepen aan het gebed de eerste plaats geven en hierin de vernieuwing van het geestelijke leven nastreven. Dit is een veelbetekenend en troostrijk verschijnsel, aangezien hun ervaring bijgedragen heeft tot de terugkeer naar het gebed onder de gelovigen die geholpen zijn om beter te begrijpen dat de Heilige Geest in de harten een diep verlangen naar heiligheid opwekt. In vele mensen en gemeenschappen groeit het bewustzijn dat de mens bedreigd wordt, dat de mensheid bedreigd wordt, ondanks de duizelingwekkende vooruitgang van de technisch-wetenschappelijke beschaving en niettegenstaande de reële veroveringen en bereikte doelen. Afzonderlijke personen en hele gemeenschappen die het gevaar en zelf reeds de beangstigende werkelijkheid van de geestelijke decadentie van de mens ervaren, zoeken, als het ware geleid door een innerlijke geloofszin, de kracht die de mens kan opheffen en beschermen tegen zichzelf, tegen zijn eigen vergissingen en dwalingen welke zijn verworvenheden vaak schadelijk doen zijn. En zo ontdekken zij het gebed waarin de Geest zich openbaart “die onze zwakheid te hulp komt”. Op deze wijze brengen de tijden waarin wij leven, velen dit tot het gebed terugkeren, nader tot de Heilige Geest.
Ik vertrouw erop dat allen in het onderricht van deze encycliek voedsel zullen vinden voor hun innerlijke leven en erin zullen slagen om onder de werking van de Geest hun toeleg op het gebed te versterken in harmonie met de Kerk en haar leerambt.
Referenties naar alinea 65: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
66
Te midden van de problemen, de ontgoochelingen en de hoop, de afval en de terugkeer van onze tijden blijft de Kerk trouw aan het mysterie van haar geboorte. Het is een historisch feit dat de Kerk op Pinksteren uit het cenakel naar buiten is getreden, maar men kan in zekere zin zeggen dat zij het nooit heeft verlaten. Geestelijk behoort het pinkstergebeuren niet alleen maar tot het verleden: de Kerk is steeds in het cenakel, dat zij in haar hart draagt. De Kerk blijft ijverig in het gebed, zoals de apostelen samen met Maria, de Moeder van Christus, en degenen die te Jeruzalem de eerste kiem van de christengemeenschap vormden en biddend de komst van de Heilige Geest afwachtten.
De Kerk blijft ijverig in het gebed met Maria. Deze gemeenschap van de biddende Kerk met de Moeder van Christus maakt deel uit van het mysterie van de Kerk vanaf het begin; wij zien haar in dit mysterie op dezelfde wijze tegenwoordig als in het mysterie van haar Zoon. Dit zegt ons het Concilie: “De heilige Maagd ...overschaduwd door de Geest...heeft Zoon ter wereld gebracht, die God heeft gesteld tot Eerstgeborene onder vele broeders (Rom. 8, 29)[[b:Rom. 8, 29]], de gelovigen namelijk, tot wier geboorte en opvoeding zij met moederlijke liefde bijdraagt”. Zij is “door haar heel bijzondere genaden en opdrachten...innig met de Kerk verbonden”; zij is “het model van de Kerk” Lumen Gentium, 63[[617|63]]. “De Kerk die de verborgen heiligheid van Maria beschouwt en haar liefde navolgt...wordt zelf ook moeder” en “in navolging van de Moeder van de Heer bewaart zij op maagdelijke wijze, door de kracht van de Heilige Geest, het ongerept geloof, de standvastige hoop en de oprechte liefde”; “ook zij (de Kerk) is moeder: zij behoudt haar trouw aan de Bruidegom gaaf en zuiver” Lumen Gentium, 64[[617|64]].
Zo begrijpt men de diepe zin van de reden waarom de Kerk zich samen met de Moedermaagd ononderbroken als bruid tot haar goddelijke Bruidegom richt, zoals de door het Concilie aangehaalde woorden van de Apokalyps getuigen: “De Geest en de bruid zeggen tot de Heer Jezus: ‘Kom!’” Lumen Gentium, 4[[617|4]] (Apok. 22, 17)[[b:Apok. 22, 17]]. Het gebed van de Kerk is steeds deze onophoudelijke smeekbede waarin “de Geest zelf voor ons ten beste spreekt”: Hij spreekt dit gebed in zekere zin zelf uit met de Kerk en in de Kerk. Want de Geest is aan de Kerk gegeven, opdat door zijn kracht heel de gemeenschap van het volk Gods, in heel haar verscheidenheid en in al haar vertakkingen, mag volharden in de hoop: in die hoop waarin “wij gered zijn” (Rom. 8, 24)[[b:Rom. 8, 24]]. Het is de eschatologische hoop, de hoop op de uiteindelijke voltooiing in God, de hoop op de eeuwige rijk dat werkelijkheid wordt in de deelname aan het leven van de Drie-eenheid. De Heilige Geest die als Helper aan de apostelen is gegeven, is de bewaarder van deze hoop in het hart van de Kerk.
In het vooruitzicht van het derde millennium na Christus en terwijl “de Geest en de bruid tot de Heer Jezus zeggen: ‘Kom!’, is dit gebed zoals steeds geladen met een eschatologische strekking die bestemd is om ook aan de viering van het jubileum zijn volle betekenis te geven. Het is een gebed dat gericht staat op de heilsbestemmingen waarvoor de Heilige Geest door zijn werking in de loop van heel de mensengeschiedenis op aarde de harten opent. Maar dit gebed richt zich tegelijk op een heel bepaald moment van de geschiedenis, waarin de “volheid der tijden” benadrukt en gescandeerd wordt door het jaar tweeduizend. De Kerk wil zich op het jubileum voorbereiden in de Heilige Geest, zoals de Maagd van Nazareth, uit wie het Woord het vlees heeft aangenomen, voorbereid werd door de Heilige Geest.
De Kerk blijft ijverig in het gebed met Maria. Deze gemeenschap van de biddende Kerk met de Moeder van Christus maakt deel uit van het mysterie van de Kerk vanaf het begin; wij zien haar in dit mysterie op dezelfde wijze tegenwoordig als in het mysterie van haar Zoon. Dit zegt ons het Concilie: “De heilige Maagd ...overschaduwd door de Geest...heeft Zoon ter wereld gebracht, die God heeft gesteld tot Eerstgeborene onder vele broeders (Rom. 8, 29)[[b:Rom. 8, 29]], de gelovigen namelijk, tot wier geboorte en opvoeding zij met moederlijke liefde bijdraagt”. Zij is “door haar heel bijzondere genaden en opdrachten...innig met de Kerk verbonden”; zij is “het model van de Kerk” Lumen Gentium, 63[[617|63]]. “De Kerk die de verborgen heiligheid van Maria beschouwt en haar liefde navolgt...wordt zelf ook moeder” en “in navolging van de Moeder van de Heer bewaart zij op maagdelijke wijze, door de kracht van de Heilige Geest, het ongerept geloof, de standvastige hoop en de oprechte liefde”; “ook zij (de Kerk) is moeder: zij behoudt haar trouw aan de Bruidegom gaaf en zuiver” Lumen Gentium, 64[[617|64]].
Zo begrijpt men de diepe zin van de reden waarom de Kerk zich samen met de Moedermaagd ononderbroken als bruid tot haar goddelijke Bruidegom richt, zoals de door het Concilie aangehaalde woorden van de Apokalyps getuigen: “De Geest en de bruid zeggen tot de Heer Jezus: ‘Kom!’” Lumen Gentium, 4[[617|4]] (Apok. 22, 17)[[b:Apok. 22, 17]]. Het gebed van de Kerk is steeds deze onophoudelijke smeekbede waarin “de Geest zelf voor ons ten beste spreekt”: Hij spreekt dit gebed in zekere zin zelf uit met de Kerk en in de Kerk. Want de Geest is aan de Kerk gegeven, opdat door zijn kracht heel de gemeenschap van het volk Gods, in heel haar verscheidenheid en in al haar vertakkingen, mag volharden in de hoop: in die hoop waarin “wij gered zijn” (Rom. 8, 24)[[b:Rom. 8, 24]]. Het is de eschatologische hoop, de hoop op de uiteindelijke voltooiing in God, de hoop op de eeuwige rijk dat werkelijkheid wordt in de deelname aan het leven van de Drie-eenheid. De Heilige Geest die als Helper aan de apostelen is gegeven, is de bewaarder van deze hoop in het hart van de Kerk.
In het vooruitzicht van het derde millennium na Christus en terwijl “de Geest en de bruid tot de Heer Jezus zeggen: ‘Kom!’, is dit gebed zoals steeds geladen met een eschatologische strekking die bestemd is om ook aan de viering van het jubileum zijn volle betekenis te geven. Het is een gebed dat gericht staat op de heilsbestemmingen waarvoor de Heilige Geest door zijn werking in de loop van heel de mensengeschiedenis op aarde de harten opent. Maar dit gebed richt zich tegelijk op een heel bepaald moment van de geschiedenis, waarin de “volheid der tijden” benadrukt en gescandeerd wordt door het jaar tweeduizend. De Kerk wil zich op het jubileum voorbereiden in de Heilige Geest, zoals de Maagd van Nazareth, uit wie het Woord het vlees heeft aangenomen, voorbereid werd door de Heilige Geest.
Referenties naar alinea 66: 1
Pastor Bonus ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 4 Besluit
67
Wij willen deze overwegingen besluiten in het hart van de Kerk en van de mens. De weg van de Kerk loopt door het hart van de mens, omdat hier de geheime plaats is van de heilzame ontmoeting met de Heilige Geest, met de verborgen God en juist hier de Heilige Geest de “waterbron” wordt, “die opborrelt tot eeuwig leven” (Joh. 4, 14)[[b:Joh. 4, 14]] vgl: Lumen Gentium, 4[[[617|4]]]. Hier komt Hij als Geest der waarheid en Parakleet, beloofd door Christus. Van hier uit werkt Hij als Trooster, Voorspreker, Helper – in het bijzonder als de mens of de mensheid staat voor de veroordeling door de “aanklager” van wie de Apokalyps zegt dat “hij onze broeders dag en nacht bij onze God aanklaagt” (Apok. 12, 10)[[b:Apok. 12, 10]]. De Heilige Geest houdt niet op de bewaarder te zijn van de hoop in het hart van de mens: van de hoop van alle menselijk schepselen en vooral van diegenen die “de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen” en “wachten op de verlossing van hun lichaam” (Rom. 8, 23)[[b:Rom. 8, 23]].
In zijn mysterieuze band van goddelijke gemeenschap met de Verlosser van de mens zet de Heilige Geest diens werk voort: Hij ontvangt van Christus en geeft er allen van. Zo treedt Hij onophoudelijk door het menselijke hart de geschiedenis van de wereld binnen. Zo wordt Hij – zoals de sequentie van het hoogfeest van Pinksteren uitroept – waarlijk “vader van de armen, schenker van de gaven, licht van de harten”; Hij wordt “de zoete gast van de ziel” die de Kerk zonder ophouden begroet op de drempel van het innerlijk van ieder mens. Hij brengt inderdaad “rust en lafenis” te midden van het zwoegen, het werk van de menselijke handen en geest; Hij brengt “rust” en “verkwikking” te midden van de hitte van de dag, te midden van de onrust, van de strijd en van de gevaren van alle tijden. Hij brengt tenslotte de “vertroosting” als het menselijke hart schreit en bekoord wordt door wanhoop.
Om deze reden roept de sequentie uit: “Zonder uw kracht is er niets in de mens, is niets zonder schuld”. Want alleen de Heilige Geest “levert het overtuigend bewijs van wat zonde is”, van wat kwaad is, teneinde het goede in de mens en in de wereld te hernieuwen: om “het aanschijn van de aarde te vernieuwen”. Daarom bewerkt Hij de zuivering van alles wat de mens “bevlekt”, van wat “vuil” is. Hij verzorgt de wonden van het menselijk bestaan, ook de meest diepe. Hij verandert de innerlijke dorheid van de zielen en maakt ze tot vruchtbare velden van genade en heiligheid. Hij “buigt wat verstijfd is”, “koestert wat kil is” en wat “afgedwaald is brengt Hij terug op de rechte weg” van het heil Vgl. Sequentie Veni, Sancte...Vgl. Sequentie Veni, Sancte Spiritus
Zo biddend belijdt de Kerk voortdurend haar geloof dat er in onze geschapen wereld een Geest is die ongeschapen gave is. Het is de Geest van de Vader en de Zoon: ongeschapen, oneindig, eeuwig, almachtig, God, Heer, zoals de Vader en de Zoon vgl: Quicumque, 1[[[309|1]]]. Deze Geest van God “vervult het aardrijk” en al het geschapene herkent in Hem de bron van de eigen identiteit, vindt in Hem de eigen transcendente uitdrukking, richt zich tot Hem, wacht op Hem en roept Hem met het eigen wezen aan. Tot Hem, de Parakleet, de Geest van waarheid en liefde, richt zich de mens die leeft uit waarheid en liefde en niet kan leven zonder de bron van de waarheid en de liefde. Tot Hem richt zich de Kerk die het hart van de mensheid is, om voor allen de gaven af te smeken van de liefde die door Hem “is uitgestort in onze harten” (Rom. 5, 5)[[b:Rom. 5, 5]], en die ze aan allen uit te delen. Tot Hem richt de Kerk zich op de wirwar van de wegen van de menselijke pelgrimstocht: en zij vraagt onophoudelijk om de rechtschapenheid van het menselijk handelen, als zijn werk; zij vraagt om de vreugde en de troost die alleen Hij, de ware Vertrooster, kan brengen door neer te dalen in het diepst van het menselijke hart Het is dienstig hier te herinneren aan de apostolische exhortatie Gaudete in Domino van Paus Paulus VI (9 mei 1975). Want de daarin uitgedrukte uitnodiging om “van de Heilige Geest deze gave van de vreugde af te smeken” blijft altijd geldig; evenals de uitnodiging om “de geestelijke vreugde te smaken die een vrucht is van de Heilige Geest”: AAS 67 (1975), 289; 302[[873|2.30]]; zij vraagt om de genade van de deugden die de eeuwigheid verdienen, zij vraagt om het eeuwige heil, in volledige mededeling van het goddelijke leven waarvoor de Vader van eeuwigheid af de mensen heeft “uitverkoren” die uit liefde geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van de Allerheiligste Drie-eenheid.
Met heel haar hart dat de harten van alle mensen omvat, vraagt de Kerk aan de Heilige Geest om het geluk dat alleen in God volledig verwezenlijkt wordt: de vreugde “die niemand zal kunnen ontnemen” (Joh. 16, 22)[[b:Joh. 16, 22]], de vreugde die vrucht is van de liefde en dus van God die liefde is; zij vraagt om “de gerechtigheid, de vrede en de vreugde in de heilige Geest” waarin volgens Sint Paulus het Koninkrijk van God bestaat (Rom. 14, 17; Gal. 5, 22)[[b:Rom. 14, 17; Gal. 5, 22]].
Ook de vrede is vrucht van de liefde: de innerlijke vrede die de vermoeide mens zoekt in het binnenste van zijn wezen; de vrede waarom de mensheid, de mensenfamilie, de volkeren, de naties, de werelddelen met vrezen vragen en met de hoop hem te verkrijgen in het vooruitzicht van de overgang van het tweede naar het derde christelijke millennium. Aangezien de weg naar de vrede uiteindelijk over de liefde loopt en naar de schepping van de beschaving van de liefde wil leiden, richt de Kerk haar blik op Hem die de liefde van de Vader en de Zoon is, en niettegenstaande de toenemende dreigingen houdt zij niet op te vertrouwen, houdt zij niet op de vrede van de mens op de aarde af te smeken en te dienen. Haar vertrouwen is gegrondvest op Hem die, omdat Hij de Geest is die liefde is, ook de Geest van de vrede is en steeds in onze menselijke wereld aanwezig is, aan de horizon van het geweten en het hart, om “het aardrijk te vullen” van liefde en vrede.
Ik kniel voor Hem neer aan het eind van deze overwegingen en smeek dat Hij als Geest van de Vader en de Zoon ons allen de zegen en de genade moge verlenen die ik in naam van de Allerheiligste Drie-eenheid wil schenken aan de zonen en dochters van de Kerk en aan heel de mensenfamilie.
In zijn mysterieuze band van goddelijke gemeenschap met de Verlosser van de mens zet de Heilige Geest diens werk voort: Hij ontvangt van Christus en geeft er allen van. Zo treedt Hij onophoudelijk door het menselijke hart de geschiedenis van de wereld binnen. Zo wordt Hij – zoals de sequentie van het hoogfeest van Pinksteren uitroept – waarlijk “vader van de armen, schenker van de gaven, licht van de harten”; Hij wordt “de zoete gast van de ziel” die de Kerk zonder ophouden begroet op de drempel van het innerlijk van ieder mens. Hij brengt inderdaad “rust en lafenis” te midden van het zwoegen, het werk van de menselijke handen en geest; Hij brengt “rust” en “verkwikking” te midden van de hitte van de dag, te midden van de onrust, van de strijd en van de gevaren van alle tijden. Hij brengt tenslotte de “vertroosting” als het menselijke hart schreit en bekoord wordt door wanhoop.
Om deze reden roept de sequentie uit: “Zonder uw kracht is er niets in de mens, is niets zonder schuld”. Want alleen de Heilige Geest “levert het overtuigend bewijs van wat zonde is”, van wat kwaad is, teneinde het goede in de mens en in de wereld te hernieuwen: om “het aanschijn van de aarde te vernieuwen”. Daarom bewerkt Hij de zuivering van alles wat de mens “bevlekt”, van wat “vuil” is. Hij verzorgt de wonden van het menselijk bestaan, ook de meest diepe. Hij verandert de innerlijke dorheid van de zielen en maakt ze tot vruchtbare velden van genade en heiligheid. Hij “buigt wat verstijfd is”, “koestert wat kil is” en wat “afgedwaald is brengt Hij terug op de rechte weg” van het heil Vgl. Sequentie Veni, Sancte...Vgl. Sequentie Veni, Sancte Spiritus
Zo biddend belijdt de Kerk voortdurend haar geloof dat er in onze geschapen wereld een Geest is die ongeschapen gave is. Het is de Geest van de Vader en de Zoon: ongeschapen, oneindig, eeuwig, almachtig, God, Heer, zoals de Vader en de Zoon vgl: Quicumque, 1[[[309|1]]]. Deze Geest van God “vervult het aardrijk” en al het geschapene herkent in Hem de bron van de eigen identiteit, vindt in Hem de eigen transcendente uitdrukking, richt zich tot Hem, wacht op Hem en roept Hem met het eigen wezen aan. Tot Hem, de Parakleet, de Geest van waarheid en liefde, richt zich de mens die leeft uit waarheid en liefde en niet kan leven zonder de bron van de waarheid en de liefde. Tot Hem richt zich de Kerk die het hart van de mensheid is, om voor allen de gaven af te smeken van de liefde die door Hem “is uitgestort in onze harten” (Rom. 5, 5)[[b:Rom. 5, 5]], en die ze aan allen uit te delen. Tot Hem richt de Kerk zich op de wirwar van de wegen van de menselijke pelgrimstocht: en zij vraagt onophoudelijk om de rechtschapenheid van het menselijk handelen, als zijn werk; zij vraagt om de vreugde en de troost die alleen Hij, de ware Vertrooster, kan brengen door neer te dalen in het diepst van het menselijke hart Het is dienstig hier te herinneren aan de apostolische exhortatie Gaudete in Domino van Paus Paulus VI (9 mei 1975). Want de daarin uitgedrukte uitnodiging om “van de Heilige Geest deze gave van de vreugde af te smeken” blijft altijd geldig; evenals de uitnodiging om “de geestelijke vreugde te smaken die een vrucht is van de Heilige Geest”: AAS 67 (1975), 289; 302[[873|2.30]]; zij vraagt om de genade van de deugden die de eeuwigheid verdienen, zij vraagt om het eeuwige heil, in volledige mededeling van het goddelijke leven waarvoor de Vader van eeuwigheid af de mensen heeft “uitverkoren” die uit liefde geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van de Allerheiligste Drie-eenheid.
Met heel haar hart dat de harten van alle mensen omvat, vraagt de Kerk aan de Heilige Geest om het geluk dat alleen in God volledig verwezenlijkt wordt: de vreugde “die niemand zal kunnen ontnemen” (Joh. 16, 22)[[b:Joh. 16, 22]], de vreugde die vrucht is van de liefde en dus van God die liefde is; zij vraagt om “de gerechtigheid, de vrede en de vreugde in de heilige Geest” waarin volgens Sint Paulus het Koninkrijk van God bestaat (Rom. 14, 17; Gal. 5, 22)[[b:Rom. 14, 17; Gal. 5, 22]].
Ook de vrede is vrucht van de liefde: de innerlijke vrede die de vermoeide mens zoekt in het binnenste van zijn wezen; de vrede waarom de mensheid, de mensenfamilie, de volkeren, de naties, de werelddelen met vrezen vragen en met de hoop hem te verkrijgen in het vooruitzicht van de overgang van het tweede naar het derde christelijke millennium. Aangezien de weg naar de vrede uiteindelijk over de liefde loopt en naar de schepping van de beschaving van de liefde wil leiden, richt de Kerk haar blik op Hem die de liefde van de Vader en de Zoon is, en niettegenstaande de toenemende dreigingen houdt zij niet op te vertrouwen, houdt zij niet op de vrede van de mens op de aarde af te smeken en te dienen. Haar vertrouwen is gegrondvest op Hem die, omdat Hij de Geest is die liefde is, ook de Geest van de vrede is en steeds in onze menselijke wereld aanwezig is, aan de horizon van het geweten en het hart, om “het aardrijk te vullen” van liefde en vrede.
Ik kniel voor Hem neer aan het eind van deze overwegingen en smeek dat Hij als Geest van de Vader en de Zoon ons allen de zegen en de genade moge verlenen die ik in naam van de Allerheiligste Drie-eenheid wil schenken aan de zonen en dochters van de Kerk en aan heel de mensenfamilie.
Gegeven te Rome, bij Sint Petrus, op 18 mei,
het hoogfeest van Pinksteren, van het jaar 1986, het achtste van mijn Pontificaat.
Paus Johannes Paulus II
Referenties naar alinea 67: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 6
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/7-dominum-et-vivificantem-nl