Verzet tegen het bestempelen als "Onwaardig leven"
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Verzet tegen het bestempelen als "Onwaardig leven"
St. Lambertikerk, Münster (Duitsland)
Clemens August Kardinaal Graf von Galen
3 augustus 1941
Overige auteurs - Homilieën
1997, Kirchensite Bisdom Münster, Drs. J.C.C. Kamminga
3 augustus 1941
2 november 2022
631
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Ik moet helaas meedelen, dat de Gestapo ook deze week haar vernietigingstactiek tegen de katholieke orden heeft voortgezet. Woensdag 30 juli heeft de Gestapo het provincialaat van de zusters van Onze Lieve Vrouw in Mülhausen, district Kempen, dat vroeger tot het bisdom Münster behoorde, bezet en voor opgeheven verklaard. De zusters van wie velen uit ons bisdom stammen werden voor een groot gedeelte uitgewezen en moesten nog op dezelfde dag het district verlaten hebben. Volgens geloofwaardige berichten is donderdag 31 juli het klooster van de missionarissen van Hiltrup in Hamm eveneens door de Gestapo bezet en in beslag genomen. De daar verblijvende paters zijn uitgewezen. Ik heb reeds 13 juli hier in de Lambertikerk[628] na de verdrijving van de jezuïeten en missie-clarissen uit Münster gesteld: geen enkele bewoner van de kloosters is van een vergrijp of misdaad beschuldigd, voor de rechter gedaagd of zelfs veroordeeld. Zoals ik vernomen heb, worden nu in Münster geruchten verspreid, dat deze kloosterlingen, vooral de jezuïeten toch wegens wetsovertredingen, ja zelfs wegens landverraad aangeklaagd zijn of dat zelfs hun schuld bewezen zou zijn. Ik noem het ronduit een gemene kwaadsprekerij tegen Duitse volksgenoten, onze broeders en zusters, die wij niet op ons laten zitten. Tegen een knaap die het voor getuigen gewaagd heeft zoiets te beweren heb ik reeds aangifte gedaan. Ik hoop dat de man zo snel mogelijk ter verantwoording geroepen wordt en dat onze rechters nog de moed hebben kwaadsprekers ter verantwoording te roepen en te bestraffen, die het wagen Duitse volksgenoten van onbesproken gedrag, nadat hun reeds hun bezittingen ontnomen zijn, ook nog van hun eer te beroven. Ik verzoek al mijn toehoorders, ja alle fatsoenlijke medeburgers dringend vanaf vandaag - indien in hun tegenwoordigheid zulke beschuldigingen tegen de uit Münster uitgewezen kloosterlingen worden uitgesproken - direct de naam en het adres van de aanklager en van de eventuele getuigen vast te stellen. Ik hoop, dat er in Münster nog mannen bestaan die de moed hebben persoonlijk en met opgave van naam, vrijmoedig voor de rechtbank te verschijnen en zo nodig onder ede mee te werken tot opheldering van zulke beschuldigingen die de volksgemeenschap vergiftigen. Dezen verzoek ik, wanneer zulke beschuldigingen tegen onze kloosterlingen in hun nabijheid worden geuit, dat meteen bij hun pastoor oftewel bij het bisdom te melden en daarvan een protocol op te laten maken. Ik ben het de goede naam van onze kloosterlingen, de goede naam van onze katholieke kerk en ook de goede naam van ons Duitse volk en onze stad Münster schuldig, dat ik door aangifte bij de officier van justitie voor verificatie en voor de bestraffing van gemene kwaadsprekers van onze kloosterlingen zorg.
Godvrezende christenen! In het op 6 juli van dit jaar in alle katholieke kerken in Duitsland voorgelezen gemeenschappelijk herderlijk schrijven van de Duitse bisschoppen van 26 juni 1941 staat o.a.:
Men heeft mij echter verzekerd, dat men op het rijksministerie van binnenlandse zaken en op het bureau van het hoofd der rijksartsen dr. Conti er geheel geen geheim van maakt, dat inderdaad al een groot aantal geesteszieken in Duitsland opzettelijk gedood is en in de toekomst gedood zal worden.
Maar het rijkswetboek van strafrecht bepaalt in § 139: "Wie van het voornemen ... tot een misdrijf tegen het leven ... geloofwaardige inlichtingen krijgt en nalaat de overheid of de bedreigde persoon daarvan te rechter tijd aangifte te doen wordt ... bestraft." Toen ik het voornemen vernam om (geestes)zieken uit Marienthal weg te voeren om ze te doden heb ik op 28 juli bij de officier van justitie van de arrondissementsrechtbank in Münster en bij de hoofdcommissaris van politie in Münster aangifte gedaan d.m.v. een aangetekende brief met de volgende inhoud:
Nee, niet om zulke redenen moeten die ongelukkige patiënten sterven, maar omdat ze naar het oordeel van een of andere instantie, naar het attest van een of andere commissie 'het leven onwaardig' geworden zijn, omdat zij volgens dit attest tot de 'onproductieve' volksgenoten behoren. Men is van oordeel, omdat ze geen goederen meer kunnen produceren, dat ze zijn als een oude machine die niet meer loopt, als een oud paard dat ongeneeslijk kreupel is geworden, als een koe die geen melk meer geeft. Wat doet men met zo'n oude machine? Ze wordt tot schroot verwerkt. Wat doet men met zo'n kreupel paard, met zo'n onproductief stuk vee?
Nee, ik wil de vergelijking niet tot het eind toe doorvoeren, hoe vreselijk ook de rechtvaardiging ervan is en het intense licht dat ze erop werpt. Het gaat hier niet om machines, het gaat hier niet om een paard of een koe, waarvan de enige bestemming is, de mens te dienen, voor de mens goederen te produceren! Een machine kan men kapotslaan, de dieren kan men slachten, zodra ze niet meer aan hun bestemming voldoen. Nee, hier gaat het om mensen, onze medemensen, onze broeders en zusters! Arme mensen, zieke mensen, onproductieve mensen voor mijn part. Maar hebben ze daarmee het recht om te leven verbeurd? Hebt u, heb ik slechts zolang het recht te leven zolang we productief zijn, zolang we door anderen als productief erkend worden?
Wanneer men als principe stelt en toepast, dat men 'onproductieve' medemensen mag doden, dan wee ons allen, wanneer wij oud en zwak zijn geworden! Wanneer men onproductieve medemensen mag doden, dan wee de invaliden die in het productieproces de kracht van hun gezonde lichaam ingezet, opgeofferd en verloren hebben! Wanneer men de onproductieve medemensen met geweld uit de weg mag ruimen, dan wee onze dappere soldaten die zwaar gewond uit de oorlog als verminkten en invaliden naar huis terugkeren!
Wanneer eenmaal toegegeven wordt, dat mensen het recht hebben om 'onproductieve' mensen te doden - en wanneer het nu ook eerst nog slechts om arme weerloze geesteszieken gaat - dan is principieel de moord op alle onproductieve mensen, dus op ongeneeslijk zieken, arbeidsongeschikte gehandicapten, arbeids- en oorlogsinvaliden, dan is de moord op ons allen als we oud en zwak en daardoor onproductief worden, toegestaan. Dan behoeft men maar een geheim bevel uit te vaardigen, dat de bij de geesteszieken uitgeprobeerde behandeling ook tot andere 'onproductieven' moet worden uitgebreid, dat die behandeling ook bij ongeneeslijke longpatiënten, bij oude zwakke mensen, bij arbeidsinvaliden, bij zwaar gewonde soldaten toegepast moet worden. Dan is niemand van ons zijn leven meer zeker. Een of andere commissie kan hem op de lijst der onproductieven zetten, die naar haar oordeel 'het leven niet meer waard' zijn en geen politie zal hem beschermen en geen rechter de moord op hem vergelden en de moordenaar zijn verdiende straf geven. Wie kan nog vertrouwen hebben in een dokter? Misschien meldt hij hem wel als 'onproductief' en krijgt hij daarop de aanwijzing hem te doden. Men kan zich er geen voorstelling van maken, wat voor zedenverwildering, wat voor algemeen wederzijds wantrouwen tot in de gezinnen binnengehaald wordt, als deze vreselijke leer geduld, geaccepteerd en opgevolgd wordt. Wee de mensen, wee ons Duitse volk, als het heilige gebod van God: "Gij zult niet doden!", dat de Heer onder donder en bliksem op de berg Sinaï heeft afgekondigd, dat God onze Schepper vanaf het begin in het geweten van de mensen heeft geschreven niet slechts overtreden, maar wanneer die overtreding zelfs geduld en ongestraft uitgeoefend wordt!
Ik wil u een voorbeeld geven van wat nu gebeurt. In Marienthal was een man van ongeveer 55 jaar, een boer uit een plattelandsgemeente in Münsterland - ik kan u de naam noemen - die sinds enige jaren aan geestesstoornissen lijdt en die men daarom aan een provinciaal geneesen verpleeginrichting van Münster (Marienthal) heeft toevertrouwd ter verpleging. Hij was niet echt geestesziek, hij kon bezoek ontvangen en verheugde zich steeds, wanneer zijn familieleden kwamen. Veertien dagen geleden nog had hij bezoek van zijn vrouw en van zijn zoon, die als soldaat aan het front staat en met verlof was. De zoon is zeer gehecht aan zijn zieke vader, dus viel hun het afscheid zwaar. Wie weet of deze soldaat terugkomt, zijn vader weerziet, want hij kan in de strijd vallen voor zijn volksgenoten. De zoon, de soldaat zal zijn vader op aarde zéker niet weerzien, want deze is sindsdien op de lijst van onproductieven geplaatst. Een familielid dat deze week de vader in Marienthal wilde bezoeken, werd afgewezen met de mededeling dat de patiënt op bevel van het ministerie voor landsverdediging hier weggevoerd was; waarheen kon men niet zeggen. De familie zou binnen enige tijd bericht ontvangen.
Hoe zal dit bericht luiden? Weer zoals in andere gevallen dat de man gestorven is? Dat het lijk is verbrand en dat de as tegen betaling van de kosten afgeleverd kan worden? Dan zal de zoon die te velde staat en zijn leven inzet voor zijn Duitse volksgenoten zijn vader hier op aarde niet terugzien, omdat Duitse volksgenoten hem in het vaderland om het leven hebben gebracht! De genoemde feiten staan vast. Ik kan de naam noemen van de zieke man, zijn vrouw, de zoon die soldaat is en de plaats waar ze wonen. "Gij zult niet doden!" God heeft dit gebod in het geweten der mensen geschreven lang voordat een wetboek van strafrecht moord met straf bedreigde, lang voordat een openbaar ministerie en rechters moord vervolgden en bestraften. Kaïn die zijn broeder Abel doodde was een moordenaar, lang voordat er staten en rechtbanken bestonden, en hij bekende gekweld door de aanklacht van zijn geweten: "Te groot is mijn misdaad dan dat ik vergeving zou kunnen krijgen! ... Ieder die mij vindt zal mij, de moordenaar doden!" (Gen. 4, 13-14)[b:Gen. 4, 13-14].
"Gij zult niet doden!" Dit gebod van God de enige Heer die recht heeft om over leven en dood te beslissen, was vanaf het begin in de harten der mensen geschreven, lang voordat God aan de kinderen Israëls op de berg Sinaï zijn zedenwet met zijn korte en krachtige in steen gehouwen zinnen verkondigd had, die voor ons in de Heilige Schrift staan opgetekend, die we als kinderen uit de catechismus uit het hoofd hebben geleerd.
"Ik ben de Heer uw God!" Zo begint die onveranderlijke wet. "Gij zult geen andere goden naast mij hebben!" De enige, transcendente, almachtige, alwetende, oneindig heilige en rechtvaardige God heeft deze geboden gegeven, onze Schepper en toekomstige Rechter! Uit liefde voor ons heeft Hij deze geboden in ons hart geschreven en ze ons verkondigd, want ze komen overeen met de behoeften van onze door God geschapen natuur. Zij zijn de absoluut bindende norm voor een verstandig, godwelgevallig, heilbrengend en heilig mensen- en gemeenschapsleven.
God onze Vader wil met dit gebod ons, zijn kinderen, verzamelen, zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels. Wanneer wij mensen deze bevelen, deze roep van God volgen zijn we behoed, beschermd, voor onheil bewaard en voor de dreigende ondergang beveiligd, zoals de kuikens onder de vleugels van de hen.
"Jeruzalem, Jeruzalem, hoe vaak heb ik uw kinderen willen verzamelen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzamelt. Maar gij hebt niet gewild!" Zal dat opnieuw waar worden in ons Duitse vaderland, in ons Westfalenland, in onze stad Münster? Hoe staat het in Duitsland, hoe staat het hier bij ons met de gehoorzaamheid aan de geboden van God?
Het achtste Red./Vertaler: De Katholieke...Red./Vertaler: De Katholieke traditie heeft een andere telling van de Tien Geboden dan de Joodse of Calvinistische en ook de bewoordingen wijken enigszins af. gebod: "Gij zult geen valse getuigenis geven; gij zult niet liegen!" Hoe vaak wordt dat brutaal, ook publiek geschonden!
Het zevende gebod: "Gij zult u niet het bezit van een ander toe-eigenen!" Wiens eigendom is nog veilig na de willekeurige en meedogenloze onteigening van het eigendom van onze broeders en zusters, die tot de katholieke orden behoren? Wiens eigendom is nog veilig, wanneer dit, wederrrechtelijk in beslag genomen en niet teruggegeven wordt?
Het zesde gebod: "Gij zult niet echtbreken!" denk aan de bepalingen en garanties die in de beruchte open brief van de intussen verdwenen Rudolf Hess over het vrije geslachtelijk verkeer en het buitenechtelijke moederschap staan en die in alle kranten werd gepubliceerd. En wat kan men verder op dit punt ook hier in Münster nog over schaamteloosheid en laagheid wel niet lezen, observeren en beleven. Aan wat voor schaamteloosheid in kleding heeft de jeugd moeten wennen. Voorbereiding tot latere echtbreuk! Want het schaamtegevoel, dat de kuisheid beveiligt, wordt vernietigd!
Nu wordt ook het vijfde gebod: "Gij zult niet doden" ter zijde geschoven en onder de ogen van de tot bescherming van recht en leven verplichte instanties overtreden, daar men het waagt onschuldige zij het ook (geestes)zieke medemensen opzettelijk te doden, alleen omdat ze 'onproductief' zijn en geen goederen meer kunnen produceren.
Hoe staat het met de onderhouding van het vierde gebod dat eerbied en gehoorzaamheid aan ouders en meerderen gebiedt? De positie van het gezag van de ouders is al verregaand ondermijnd en wordt door al de eisen die tegen de wil van de ouders aan de jeugd worden gesteld, steeds meer aan het wankelen gebracht. Gelooft men, dat oprechte eerbied en gewetensgetrouwe gehoorzaamheid jegens de overheid van de staat behouden blijft, als men nu voortdurend de geboden van de hoogste overheid, de geboden van God overtreedt, wanneer men zelfs het geloof aan de enig ware, transcendente God, de Heer in de hemel bestrijdt, ja tracht uit te roeien?
Aan de onderhouding van de eerste drie geboden wordt in het openbaar in Duitsland en ook in Münster nagenoeg allang niet meer gedaan. Door hoeveel mensen worden de zondag en de rustdagen wel niet ontwijd en aan de dienst aan God onttrokken! Hoe wordt Gods naam misbruikt, onteerd en gelasterd!
En het eerste gebod: "Gij zult geen andere goden naast mij hebben!" In plaats van de enig ware en eeuwige God maakt men zich naar goeddunken eigen goden, afgoden om te aanbidden: de natuur, de staat, het volk of het ras. En hoevelen zijn er wel niet voor wie, naar het woord van St. Paulus in werkelijkheid "hun buik hun god is" (Fil. 3, 19)[b:Fil. 3, 19], hun eigen welzijn, waaraan ze alles opofferen, zelfs hun eer en geweten, en het zingenot, de onverzadigbare zucht naar geld en macht! Dan kun je natuurlijk ook proberen aanspraak te maken op het uitoefenen van goddelijke rechten en proberen jezelf tot heer over leven en dood van de medemens te maken.
Toen Jezus Jeruzalem zag, weende Hij over haar en sprak: "Als ge toch zoudt willen verstaan, nog heden op deze dag wat u vrede brengt! Nu echter is het voor uw ogen verborgen. Zie, u zult de dag beleven, dat uw vijanden u en uw kinderen ter aarde zullen werpen en geen steen in u op de andere zullen laten, omdat gij de dag van uw beproeving niet hebt verstaan."
Met zijn lichamelijke ogen zag Jezus toen slechts de muren en de torens van de stad Jeruzalem, maar zijn goddelijke alwetendheid zag dieper en begreep, hoe het er innerlijk met de stad en haar inwoners voor stond: "Jeruzalem, hoe vaak wilde ik uw kinderen verzamelen, zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar gij hebt niet gewild!" Dat is de grote smart die Jezus' hart bedrukt, die tranen aan zijn ogen ontlokt. Ik had het beste met u voor, maar gij wilt niet!
Jezus ziet het zondige, het vreselijke, het misdadige, het verderfelijke van dit niet - willen! De kleine mens, het nietig schepsel stelt zijn geschapen wil tegenover de wil van God! Jeruzalem en haar inwoners, zijn uitverkoren en bevoorrecht volk, stelt zijn wil tegenover de wil van God! Trotseert dwaas en misdadig de wil van God! Daarom weent Jezus. Over de afschuwelijke zonde en de straf die niet uitblijft. God laat niet met zich spotten!
Christenen van Münster! Heeft de Zoon van God in zijn alwetendheid toen slechts Jeruzalem en zijn volk gezien? Is het volk Israël het enige volk, dat God met zijn vaderlijke zorg en zijn moederlijke liefde heeft omgeven, beschermd en naar zich toe getrokken? En dat niet heeft gewild? Dat Gods waarheid heeft afgewezen, Gods wet van zich geworpen en zo zichzelf in het verderf heeft gestort? Heeft Jezus, de alwetende God, toen ook ons Duitse volk gezien, ook ons Westfalenland en de Neder-Rijn? En heeft hij ook over ons geweend? Ook over Münster geweend?
Sinds duizend jaar heeft Hij onze voorouders en ons in zijn waarheid onderwezen, door zijn wet bestuurd, met zijn genade gevoed en ons verzameld, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzamelt. Heeft de alwetende Zoon van God toen gezien, dat Hij in onze tijd eenzelfde oordeel ook over ons zou moeten uitspreken: "Gij hebt niet gewild! Zie uw huis zal verwoest worden!" Hoe vreselijk zou dat zijn! Christenen! Ik hoop dat het nog tijd is, maar het is wel de hoogste tijd dat wij heden op deze dag nog verstaan, wat ons vrede brengt, wat alleen ons kan redden en ons voor het goddelijk strafgericht kan bewaren: dat wij zonder enige reserve en onverkort de door God geopenbaarde waarheid aannemen en door onze levenswijze belijden en dat we de goddelijke geboden tot richtsnoer van ons leven maken en ernst maken met de uitspraak liever sterven dan zondigen! Dat wij in gebed en oprechte boetedoening Gods vergeving en ontferming over ons afsmeken, over onze stad, over ons land en over ons geliefde Duitse volk! Wie echter voort wil gaan Gods strafgericht uit te dagen, wie ons geloof lastert, Gods gebod veracht, gemene zaak maakt met hen, die onze jeugd vervreemden van het christendom, die onze kloosterlingen beroven en verdrijven, met hen die onschuldige mensen, onze broeders en zusters aan de dood overleveren, met hém willen we geen enkele vertrouwelijke omgang hebben, aan zíjn invloed willen we ons onttrekken om niet geïnfecteerd te worden door zijn tegen God gericht denken en handelen, om niet medeplichtig te worden en zo onder het strafgericht te vallen, dat de rechtvaardige God ten uitvoer brengen moet en brengen zal over allen, die evenals de ondankbare stad Jeruzalem niet willen, wat God wil.
(Na de lezing van het evangelie van de 9e zondag na Pinksteren: "... toen Jezus Jeruzalem naderde en de stad zag, weende hij over haar ..." (Lc. 19, 41-47)[b:Lc. 19, 41-47]Beminde diocesanen! Het is een schokkende gebeurtenis, die het evangelie van deze zondag bericht. Jezus weent! De Zoon van God weent! Wie weent, lijdt smart. Smart naar lichaam of ziel. Jezus leedt toen niet lichamelijk en toch weende Hij. Hoe groot moet het zielenleed en de hartenpijn van deze dapperste man geweest zijn, dat Hij weende! Waarom weende Hij? Hij weende over Jeruzalem, over de heilige, hem zo dierbare stad Gods, de hoofdstad van zijn volk. Hij weende over zijn inwoners, zijn volksgenoten, omdat zij niet wilden verstaan, wat enkel en alleen het strafgericht, dat door zijn alwetendheid vooruitgezien en door zijn goddelijke rechtvaardigheid vooruitbepaald wordt, kan afwenden: "Och verstondt gij toch, wat u vrede brengt!" (Lc. 19, 42)[b:Lc. 19, 42]. Waarom verstaan de inwoners van Jeruzalem het niet? Nog niet zo lang geleden heeft Jezus het gezegd: "Jeruzalem, Jeruzalem, hoe vaak heb ik uw kinderen willen verzamelen, zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar gij hebt niet gewild." (Lc. 13, 34)[b:Lc. 13, 34]. Gij hebt het niet gewild! Ik, uw koning, uw God, ik wilde, maar gij hebt niet gewild. Hoe veilig, hoe behoed en beschermd is het kuikentje onder de vleugels van de hen. Zij verwarmt het, voedt het, verdedigt het. Zo wilde ik u hoeden, beschermen, tegen iedere tegenspoed beveiligen. Ik wilde, maar gij hebt niet gewild! Dáárom weent Jezus, dáárom weent deze sterke man, dáárom weent God! Over de dwaasheid, over het onrecht, over het misdrijf van het niet - willen en over het daaruit voortkomende onheil, dat Zijn alwetendheid ziet komen, dat Zijn rechtvaardigheid moet opleggen, wanneer de mens tegenover de geboden van God, tegenover alle vermaningen van het geweten, tegenover alle liefdevolle uitnodigingen van de goddelijke Vriend, van de allerbeste Vader zijn niet-willen zet. "Wanneer ge het toch maar verstondt nog heden op deze dag, wat u vrede brengt! Maar gij hebt niet gewild!" Het is iets vreselijks, iets ongehoord onrechtvaardigs en verderfelijk, als een mens zijn wil tegenover Gods wil stelt! Ik wilde, maar gij hebt niet gewild! Dáárom weent Jezus over Jeruzalem.
Godvrezende christenen! In het op 6 juli van dit jaar in alle katholieke kerken in Duitsland voorgelezen gemeenschappelijk herderlijk schrijven van de Duitse bisschoppen van 26 juni 1941 staat o.a.:
"Zeer zeker bestaan er in de katholieke zedenleer positieve geboden, die niet meer verplichten, wanneer de vervulling ervan met al te grote moeilijkheden verbonden zijn. Maar er bestaan ook heilige plichten van het geweten, waarvan niemand ons kan ontslaan en die we absoluut moeten vervullen, zelfs al kost het ons het leven. Nooit, onder geen enkele omstandigheid, mag de mens, afgezien in gevallen van oorlog en gerechtvaardigde noodweer, een onschuldige doden."Ik had al op 6 juli redenen om aan deze woorden van het gemeenschappelijk herderlijk schrijven de volgende verklaring toe te voegen:
"Sinds enige maanden horen wij berichten dat uit genees- en verpleeginrichtingen voor geesteszieken op bevel van Berlijn patiënten die reeds lang ziek en misschien ongeneeslijk schijnen, worden weggevoerd. Regelmatig krijgen dan de familieleden na korte tijd de mededeling, dat de zieke is gestorven, het lijk verbrand en de as afgeleverd kan worden. Algemeen heerst de aan zekerheid grenzende verdenking, dat deze onverwachte sterfgevallen van geesteszieken geen natuurlijke oorzaak hebben, maar opzettelijk worden bewerkstelligd, dat men daarbij die leer volgt die beweert dat men zogenaamde "het leven onwaardige levens" mag vernietigen, dus onschuldige mensen mag doden, wanneer men meent, dat hun leven voor volk en staat niets meer waard is. Een vreselijke leer, die het vermoorden van onschuldigen wil verdedigen, die het gewelddadig doden van niet meer tot arbeid in staat zijnde invaliden, gebrekkigen, ongeneeslijk zieken, door ouderdom verzwakten principieel veroorlooft!"Zoals ik uit betrouwbare bron vernomen heb, worden nu ook in de genees- en verpleeginrichtingen van de provincie Westfalen lijsten opgesteld van zulke patiënten, die als zgn. 'onproductieve' volksgenoten weggevoerd en binnen de kortste keren van het leven beroofd zullen worden. Uit de inrichting Marienthal bij Münster is in de loop van deze week het eerste transport vertrokken! Duitse mannen en vrouwen! Nog is § 211 van het rijkswetboek van strafrecht geldig, die bepaalt: "Wie een mens opzettelijk doodt, zal als hij die doodslag met voorbedachten rade heeft begaan wegens ... moord met de dood worden bestraft." Zeker om diegenen, die die arme mensen, leden van onze gezinnen met opzet doden, voor rechtsvervolging te vrijwaren, worden de zieken, die bestemd zijn gedood te worden, uit hun vaderland naar een ver verwijderde inrichting weggevoerd. Als doodsoorzaak wordt dan een of andere ziekte aangegeven. Daar het lijk dadelijk wordt verbrand, kunnen de familieleden en ook de recherche achteraf niet meer vaststellen of de ziekte werkelijk bestond en wat de doodsoorzaak was.
Men heeft mij echter verzekerd, dat men op het rijksministerie van binnenlandse zaken en op het bureau van het hoofd der rijksartsen dr. Conti er geheel geen geheim van maakt, dat inderdaad al een groot aantal geesteszieken in Duitsland opzettelijk gedood is en in de toekomst gedood zal worden.
Maar het rijkswetboek van strafrecht bepaalt in § 139: "Wie van het voornemen ... tot een misdrijf tegen het leven ... geloofwaardige inlichtingen krijgt en nalaat de overheid of de bedreigde persoon daarvan te rechter tijd aangifte te doen wordt ... bestraft." Toen ik het voornemen vernam om (geestes)zieken uit Marienthal weg te voeren om ze te doden heb ik op 28 juli bij de officier van justitie van de arrondissementsrechtbank in Münster en bij de hoofdcommissaris van politie in Münster aangifte gedaan d.m.v. een aangetekende brief met de volgende inhoud:
"Naar door mij ontvangen berichten zal in de loop van de volgende week (gesproken wordt van 31 juli) een groot aantal patiënten van de provinciale geneesinrichting Marienthal bij Münster als zgn. 'onproductieve volksgenoten' naar de inrichting Eiberg worden overgebracht om dan spoedig, zoals na zulke transporten uit andere inrichtingen is gebeurd volgens algemene overtuiging, opzettelijk van hun leven beroofd te worden. Daar een dergelijke handelwijze niet alleen in strijd is met de goddelijke en natuurlijke zedenwet, maar ook als moord bestraft moet worden volgens § 211 van het wetboek van strafrecht, doe ik volgens § 139 van het wetboek van strafrecht, mijn plicht nakomend, aangifte en verzoek de bedreigde volksgenoten onmiddelijk door optreden tegen die instanties die wegvoering en vermoording beogen, te beschermen en mij van de genomen maatregelen op de hoogte te stellen."Bericht van het ingrijpen van justitie of politie heb ik niet ontvangen. Ik had al op 26 juli bij het provinciaal bestuur van de provincie Westfalen, waaronder de inrichtingen ressorteren, aan wie de zieken ter verpleging en genezing zijn toevertrouwd, schriftelijk ernstig geprotesteerd. Het heeft niets gebaat! Het eerste transport der onschuldig ter dood veroordeelden is vanuit Marienthal weggegaan. Van de genees- en verpleeginrichting Warstein zijn, zoals ik vernomen heb, al 800 patiënten getransporteerd. Dus moeten wij er rekening mee houden dat de arme, weerloze patiënten vroeg of laat worden omgebracht. Waarom? Niet omdat ze een misdrijf begaan hebben, waarop de doodstraf staat, niet omdat ze hun verzorger of verpleger hebben aangevallen, zodat er voor deze niets anders op zat dan, om zijn leven te redden, in rechtmatige noodweer tegen de aanvaller met gebruikmaking van geweld op te treden. Dat zijn gevallen waarin naast het doden van een bewapende vijandelijke tegenstander in een gerechtvaardigde oorlog, het aanwenden van geweld, zelfs wanneer dat de dood tot gevolg heeft, geoorloofd en niet zelden geboden is.
Nee, niet om zulke redenen moeten die ongelukkige patiënten sterven, maar omdat ze naar het oordeel van een of andere instantie, naar het attest van een of andere commissie 'het leven onwaardig' geworden zijn, omdat zij volgens dit attest tot de 'onproductieve' volksgenoten behoren. Men is van oordeel, omdat ze geen goederen meer kunnen produceren, dat ze zijn als een oude machine die niet meer loopt, als een oud paard dat ongeneeslijk kreupel is geworden, als een koe die geen melk meer geeft. Wat doet men met zo'n oude machine? Ze wordt tot schroot verwerkt. Wat doet men met zo'n kreupel paard, met zo'n onproductief stuk vee?
Nee, ik wil de vergelijking niet tot het eind toe doorvoeren, hoe vreselijk ook de rechtvaardiging ervan is en het intense licht dat ze erop werpt. Het gaat hier niet om machines, het gaat hier niet om een paard of een koe, waarvan de enige bestemming is, de mens te dienen, voor de mens goederen te produceren! Een machine kan men kapotslaan, de dieren kan men slachten, zodra ze niet meer aan hun bestemming voldoen. Nee, hier gaat het om mensen, onze medemensen, onze broeders en zusters! Arme mensen, zieke mensen, onproductieve mensen voor mijn part. Maar hebben ze daarmee het recht om te leven verbeurd? Hebt u, heb ik slechts zolang het recht te leven zolang we productief zijn, zolang we door anderen als productief erkend worden?
Wanneer men als principe stelt en toepast, dat men 'onproductieve' medemensen mag doden, dan wee ons allen, wanneer wij oud en zwak zijn geworden! Wanneer men onproductieve medemensen mag doden, dan wee de invaliden die in het productieproces de kracht van hun gezonde lichaam ingezet, opgeofferd en verloren hebben! Wanneer men de onproductieve medemensen met geweld uit de weg mag ruimen, dan wee onze dappere soldaten die zwaar gewond uit de oorlog als verminkten en invaliden naar huis terugkeren!
Wanneer eenmaal toegegeven wordt, dat mensen het recht hebben om 'onproductieve' mensen te doden - en wanneer het nu ook eerst nog slechts om arme weerloze geesteszieken gaat - dan is principieel de moord op alle onproductieve mensen, dus op ongeneeslijk zieken, arbeidsongeschikte gehandicapten, arbeids- en oorlogsinvaliden, dan is de moord op ons allen als we oud en zwak en daardoor onproductief worden, toegestaan. Dan behoeft men maar een geheim bevel uit te vaardigen, dat de bij de geesteszieken uitgeprobeerde behandeling ook tot andere 'onproductieven' moet worden uitgebreid, dat die behandeling ook bij ongeneeslijke longpatiënten, bij oude zwakke mensen, bij arbeidsinvaliden, bij zwaar gewonde soldaten toegepast moet worden. Dan is niemand van ons zijn leven meer zeker. Een of andere commissie kan hem op de lijst der onproductieven zetten, die naar haar oordeel 'het leven niet meer waard' zijn en geen politie zal hem beschermen en geen rechter de moord op hem vergelden en de moordenaar zijn verdiende straf geven. Wie kan nog vertrouwen hebben in een dokter? Misschien meldt hij hem wel als 'onproductief' en krijgt hij daarop de aanwijzing hem te doden. Men kan zich er geen voorstelling van maken, wat voor zedenverwildering, wat voor algemeen wederzijds wantrouwen tot in de gezinnen binnengehaald wordt, als deze vreselijke leer geduld, geaccepteerd en opgevolgd wordt. Wee de mensen, wee ons Duitse volk, als het heilige gebod van God: "Gij zult niet doden!", dat de Heer onder donder en bliksem op de berg Sinaï heeft afgekondigd, dat God onze Schepper vanaf het begin in het geweten van de mensen heeft geschreven niet slechts overtreden, maar wanneer die overtreding zelfs geduld en ongestraft uitgeoefend wordt!
Ik wil u een voorbeeld geven van wat nu gebeurt. In Marienthal was een man van ongeveer 55 jaar, een boer uit een plattelandsgemeente in Münsterland - ik kan u de naam noemen - die sinds enige jaren aan geestesstoornissen lijdt en die men daarom aan een provinciaal geneesen verpleeginrichting van Münster (Marienthal) heeft toevertrouwd ter verpleging. Hij was niet echt geestesziek, hij kon bezoek ontvangen en verheugde zich steeds, wanneer zijn familieleden kwamen. Veertien dagen geleden nog had hij bezoek van zijn vrouw en van zijn zoon, die als soldaat aan het front staat en met verlof was. De zoon is zeer gehecht aan zijn zieke vader, dus viel hun het afscheid zwaar. Wie weet of deze soldaat terugkomt, zijn vader weerziet, want hij kan in de strijd vallen voor zijn volksgenoten. De zoon, de soldaat zal zijn vader op aarde zéker niet weerzien, want deze is sindsdien op de lijst van onproductieven geplaatst. Een familielid dat deze week de vader in Marienthal wilde bezoeken, werd afgewezen met de mededeling dat de patiënt op bevel van het ministerie voor landsverdediging hier weggevoerd was; waarheen kon men niet zeggen. De familie zou binnen enige tijd bericht ontvangen.
Hoe zal dit bericht luiden? Weer zoals in andere gevallen dat de man gestorven is? Dat het lijk is verbrand en dat de as tegen betaling van de kosten afgeleverd kan worden? Dan zal de zoon die te velde staat en zijn leven inzet voor zijn Duitse volksgenoten zijn vader hier op aarde niet terugzien, omdat Duitse volksgenoten hem in het vaderland om het leven hebben gebracht! De genoemde feiten staan vast. Ik kan de naam noemen van de zieke man, zijn vrouw, de zoon die soldaat is en de plaats waar ze wonen. "Gij zult niet doden!" God heeft dit gebod in het geweten der mensen geschreven lang voordat een wetboek van strafrecht moord met straf bedreigde, lang voordat een openbaar ministerie en rechters moord vervolgden en bestraften. Kaïn die zijn broeder Abel doodde was een moordenaar, lang voordat er staten en rechtbanken bestonden, en hij bekende gekweld door de aanklacht van zijn geweten: "Te groot is mijn misdaad dan dat ik vergeving zou kunnen krijgen! ... Ieder die mij vindt zal mij, de moordenaar doden!" (Gen. 4, 13-14)[b:Gen. 4, 13-14].
"Gij zult niet doden!" Dit gebod van God de enige Heer die recht heeft om over leven en dood te beslissen, was vanaf het begin in de harten der mensen geschreven, lang voordat God aan de kinderen Israëls op de berg Sinaï zijn zedenwet met zijn korte en krachtige in steen gehouwen zinnen verkondigd had, die voor ons in de Heilige Schrift staan opgetekend, die we als kinderen uit de catechismus uit het hoofd hebben geleerd.
"Ik ben de Heer uw God!" Zo begint die onveranderlijke wet. "Gij zult geen andere goden naast mij hebben!" De enige, transcendente, almachtige, alwetende, oneindig heilige en rechtvaardige God heeft deze geboden gegeven, onze Schepper en toekomstige Rechter! Uit liefde voor ons heeft Hij deze geboden in ons hart geschreven en ze ons verkondigd, want ze komen overeen met de behoeften van onze door God geschapen natuur. Zij zijn de absoluut bindende norm voor een verstandig, godwelgevallig, heilbrengend en heilig mensen- en gemeenschapsleven.
God onze Vader wil met dit gebod ons, zijn kinderen, verzamelen, zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels. Wanneer wij mensen deze bevelen, deze roep van God volgen zijn we behoed, beschermd, voor onheil bewaard en voor de dreigende ondergang beveiligd, zoals de kuikens onder de vleugels van de hen.
"Jeruzalem, Jeruzalem, hoe vaak heb ik uw kinderen willen verzamelen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzamelt. Maar gij hebt niet gewild!" Zal dat opnieuw waar worden in ons Duitse vaderland, in ons Westfalenland, in onze stad Münster? Hoe staat het in Duitsland, hoe staat het hier bij ons met de gehoorzaamheid aan de geboden van God?
Het achtste Red./Vertaler: De Katholieke...Red./Vertaler: De Katholieke traditie heeft een andere telling van de Tien Geboden dan de Joodse of Calvinistische en ook de bewoordingen wijken enigszins af. gebod: "Gij zult geen valse getuigenis geven; gij zult niet liegen!" Hoe vaak wordt dat brutaal, ook publiek geschonden!
Het zevende gebod: "Gij zult u niet het bezit van een ander toe-eigenen!" Wiens eigendom is nog veilig na de willekeurige en meedogenloze onteigening van het eigendom van onze broeders en zusters, die tot de katholieke orden behoren? Wiens eigendom is nog veilig, wanneer dit, wederrrechtelijk in beslag genomen en niet teruggegeven wordt?
Het zesde gebod: "Gij zult niet echtbreken!" denk aan de bepalingen en garanties die in de beruchte open brief van de intussen verdwenen Rudolf Hess over het vrije geslachtelijk verkeer en het buitenechtelijke moederschap staan en die in alle kranten werd gepubliceerd. En wat kan men verder op dit punt ook hier in Münster nog over schaamteloosheid en laagheid wel niet lezen, observeren en beleven. Aan wat voor schaamteloosheid in kleding heeft de jeugd moeten wennen. Voorbereiding tot latere echtbreuk! Want het schaamtegevoel, dat de kuisheid beveiligt, wordt vernietigd!
Nu wordt ook het vijfde gebod: "Gij zult niet doden" ter zijde geschoven en onder de ogen van de tot bescherming van recht en leven verplichte instanties overtreden, daar men het waagt onschuldige zij het ook (geestes)zieke medemensen opzettelijk te doden, alleen omdat ze 'onproductief' zijn en geen goederen meer kunnen produceren.
Hoe staat het met de onderhouding van het vierde gebod dat eerbied en gehoorzaamheid aan ouders en meerderen gebiedt? De positie van het gezag van de ouders is al verregaand ondermijnd en wordt door al de eisen die tegen de wil van de ouders aan de jeugd worden gesteld, steeds meer aan het wankelen gebracht. Gelooft men, dat oprechte eerbied en gewetensgetrouwe gehoorzaamheid jegens de overheid van de staat behouden blijft, als men nu voortdurend de geboden van de hoogste overheid, de geboden van God overtreedt, wanneer men zelfs het geloof aan de enig ware, transcendente God, de Heer in de hemel bestrijdt, ja tracht uit te roeien?
Aan de onderhouding van de eerste drie geboden wordt in het openbaar in Duitsland en ook in Münster nagenoeg allang niet meer gedaan. Door hoeveel mensen worden de zondag en de rustdagen wel niet ontwijd en aan de dienst aan God onttrokken! Hoe wordt Gods naam misbruikt, onteerd en gelasterd!
En het eerste gebod: "Gij zult geen andere goden naast mij hebben!" In plaats van de enig ware en eeuwige God maakt men zich naar goeddunken eigen goden, afgoden om te aanbidden: de natuur, de staat, het volk of het ras. En hoevelen zijn er wel niet voor wie, naar het woord van St. Paulus in werkelijkheid "hun buik hun god is" (Fil. 3, 19)[b:Fil. 3, 19], hun eigen welzijn, waaraan ze alles opofferen, zelfs hun eer en geweten, en het zingenot, de onverzadigbare zucht naar geld en macht! Dan kun je natuurlijk ook proberen aanspraak te maken op het uitoefenen van goddelijke rechten en proberen jezelf tot heer over leven en dood van de medemens te maken.
Toen Jezus Jeruzalem zag, weende Hij over haar en sprak: "Als ge toch zoudt willen verstaan, nog heden op deze dag wat u vrede brengt! Nu echter is het voor uw ogen verborgen. Zie, u zult de dag beleven, dat uw vijanden u en uw kinderen ter aarde zullen werpen en geen steen in u op de andere zullen laten, omdat gij de dag van uw beproeving niet hebt verstaan."
Met zijn lichamelijke ogen zag Jezus toen slechts de muren en de torens van de stad Jeruzalem, maar zijn goddelijke alwetendheid zag dieper en begreep, hoe het er innerlijk met de stad en haar inwoners voor stond: "Jeruzalem, hoe vaak wilde ik uw kinderen verzamelen, zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar gij hebt niet gewild!" Dat is de grote smart die Jezus' hart bedrukt, die tranen aan zijn ogen ontlokt. Ik had het beste met u voor, maar gij wilt niet!
Jezus ziet het zondige, het vreselijke, het misdadige, het verderfelijke van dit niet - willen! De kleine mens, het nietig schepsel stelt zijn geschapen wil tegenover de wil van God! Jeruzalem en haar inwoners, zijn uitverkoren en bevoorrecht volk, stelt zijn wil tegenover de wil van God! Trotseert dwaas en misdadig de wil van God! Daarom weent Jezus. Over de afschuwelijke zonde en de straf die niet uitblijft. God laat niet met zich spotten!
Christenen van Münster! Heeft de Zoon van God in zijn alwetendheid toen slechts Jeruzalem en zijn volk gezien? Is het volk Israël het enige volk, dat God met zijn vaderlijke zorg en zijn moederlijke liefde heeft omgeven, beschermd en naar zich toe getrokken? En dat niet heeft gewild? Dat Gods waarheid heeft afgewezen, Gods wet van zich geworpen en zo zichzelf in het verderf heeft gestort? Heeft Jezus, de alwetende God, toen ook ons Duitse volk gezien, ook ons Westfalenland en de Neder-Rijn? En heeft hij ook over ons geweend? Ook over Münster geweend?
Sinds duizend jaar heeft Hij onze voorouders en ons in zijn waarheid onderwezen, door zijn wet bestuurd, met zijn genade gevoed en ons verzameld, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzamelt. Heeft de alwetende Zoon van God toen gezien, dat Hij in onze tijd eenzelfde oordeel ook over ons zou moeten uitspreken: "Gij hebt niet gewild! Zie uw huis zal verwoest worden!" Hoe vreselijk zou dat zijn! Christenen! Ik hoop dat het nog tijd is, maar het is wel de hoogste tijd dat wij heden op deze dag nog verstaan, wat ons vrede brengt, wat alleen ons kan redden en ons voor het goddelijk strafgericht kan bewaren: dat wij zonder enige reserve en onverkort de door God geopenbaarde waarheid aannemen en door onze levenswijze belijden en dat we de goddelijke geboden tot richtsnoer van ons leven maken en ernst maken met de uitspraak liever sterven dan zondigen! Dat wij in gebed en oprechte boetedoening Gods vergeving en ontferming over ons afsmeken, over onze stad, over ons land en over ons geliefde Duitse volk! Wie echter voort wil gaan Gods strafgericht uit te dagen, wie ons geloof lastert, Gods gebod veracht, gemene zaak maakt met hen, die onze jeugd vervreemden van het christendom, die onze kloosterlingen beroven en verdrijven, met hen die onschuldige mensen, onze broeders en zusters aan de dood overleveren, met hém willen we geen enkele vertrouwelijke omgang hebben, aan zíjn invloed willen we ons onttrekken om niet geïnfecteerd te worden door zijn tegen God gericht denken en handelen, om niet medeplichtig te worden en zo onder het strafgericht te vallen, dat de rechtvaardige God ten uitvoer brengen moet en brengen zal over allen, die evenals de ondankbare stad Jeruzalem niet willen, wat God wil.
O God, laat ons toch allen heden op deze dag, voordat het te laat is, verstaan wat ons vrede brengt! O allerheiligste hart van Jezus, tot tranen toe bedroefd over de verblindheid en de misdaden van de mensen, help ons met uw genade, om steeds dat na te streven wat u behaagt en van datgene afstand te doen, wat u mishaagt, om steeds in uw liefde te blijven en rust te vinden voor onze zielen!
Amen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaNotities bij deze alinea
13 juli 1941 - Preek in de St. Lambertikerk, Münster[628]20 juli 1941 - Preek in de Onze Lieve Vrouwe Kerk te Münster[630]
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/631-verzet-tegen-het-bestempelen-als-onwaardig-leven-nl