Het luisterend hart - Reflecties op de onderbouwing van het recht
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Het luisterend hart - Reflecties op de onderbouwing van het recht
Tot de vergadering van de Duitse Bondsdag
Gebouw van de Reichstag, Berlijn (Duitsland)
Paus Benedictus XVI
22 september 2011
Pauselijke geschriften - Toespraken
2011, Libreria Editrice Vaticana / Secretariaat RK Kerk in Nederland
Vert. uit het Duits
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
22 september 2011
Drs. H.M.G. Kretzers
2 mei 2024
4300
nl
Referenties naar dit document: 5
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
Video
Mijnheer de President van de Republiek,Het is voor mij een eer en een vreugde voor dit parlement te spreken - het parlement van mijn Duitse vaderland, dat als democratisch gekozen volksvertegenwoordiging hier samenkomt om voor het welzijn van de Bondsrepubliek Duitsland te werken. Graag wil ik de voorzitter van de Bondsdag dankzeggen voor zijn uitnodiging om deze toespraak te houden, evenals voor de vriendelijke woorden van welkom en van hoogachting waarmee hij mij heeft ontvangen. In dit uur richt ik mij tot u, geachte dames en heren - zeker ook als landgenoot die zich heel zijn leven verbonden weet met zijn afkomst en die de lotgevallen van zijn Duitse vaderland met belangstelling volgt. De uitnodiging om deze toespraak te houden betreft mij echter als paus, als bisschop van Rome, die de hoogste verantwoordelijkheid draagt voor de katholieke christenheid. U erkent daardoor de rol die de Heilige Stoel toekomt als partner binnen de gemeenschap van volken en staten. Vanuit deze internationale verantwoordelijkheid van mij zou ik u enkele gedachten willen voorhouden over de grondbeginselen van de vrije rechtsstaat.
Mijnheer de President van de Bondsdag,
Mevrouw de Bondskanselier,
Mijnheer de President van de Bondsraad,
Mijne Dames en Heren Afgevaardigden,
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Laat u mij mijn overwegingen over degrondbeginselen van het recht met eenklein verhaal uit de Heilige Schrift beginnen.In het eerste boek Koningen wordtverteld dat God de jonge koning Salomobij zijn troonsbestijging een verzoek toestond.Wat zal de jonge koning voor zichvragen op dit belangrijke ogenblik? Succes,rijkdom, een lang leven, de vernietigingvan zijn vijanden? Hij vraagt niet omdeze dingen. Hij vraagt: “Geef uw dienaareen opmerkzame geest, om recht te kunnenspreken voor uw volk en onderscheidte kunnen maken tussen goed en kwaad”(1 Kon. 3, 9)[b:1 Kon. 3, 9]. De Bijbel wil ons met dit verhaalzeggen waarop het voor een politicusuiteindelijk aankomt. Zijn laatste maatstafen de basis voor zijn werk als politicusmag niet het succes en al helemaal niethet materieel gewin zijn. De politiek moeteen inzet voor de gerechtigheid zijn en zode fundamentele voorwaarde voor vredescheppen. Natuurlijk zal een politicus hetsucces zoeken: zonder dat zou hij in hetgeheel niet de mogelijkheid hebben omzijn ideeën politiek vorm te geven. Succesis echter ondergeschikt aan de maatstafvan de gerechtigheid, van de wil om hetrecht toe te passen en van het begrip voorhet recht. Succes kan ook een verleidingzijn en zo de weg vrijmaken voor de vervalsingvan het recht, de verwoesting vande gerechtigheid. “Schuiven staten hetrecht aan de kant - wat blijft van hen dannog over dan een grote roversbende?”,heeft de heilige Augustinus eens gezegd. IV, 4, 1[[857]]Wij, Duitsers, weten uit eigen ervaring datdeze woorden niet een nietszeggendspookbeeld zijn. Wij hebben meegemaaktdat macht werd gescheiden van recht, datmacht tegenover recht stond, het met voetenheeft getreden en dat de staat totinstrument van de vernietiging van hetrecht werd - tot een zeer goed georganiseerderoversbende die de hele wereld konbedreigen en aan de rand van de afgrondkon brengen. Het recht dienen en de heerschappijvan het onrecht bestrijden is enblijft de fundamentele opgave van depoliticus. In een historische tijd waarin demens een tot dusver onvoorstelbare machtten deel is gevallen, wordt deze opgavebijzonder urgent. De mens kan de wereldverwoesten. Hij kan zichzelf manipuleren.Hij kan om zo te zeggen mensen makenen mensen van het mens-zijn uitsluiten.Hoe herkennen wij wat recht is? Hoe kunnenwij onderscheid maken tussen goeden kwaad, tussen het ware recht en schijnrecht?Het verzoek van Salomo blijft debeslissende vraag waarvoor de politicusen de politiek ook vandaag nog staan.

Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
In een groot aantal zaken die wettelijk moeten worden geregeld, kan het meerderheidscriterium voldoende zijn. Maar dat een meerderheidsprincipe bij de kernvragen van het recht, waar het de waardigheid van de mens en de mensheid betreft, niet voldoende is, is evident: iedereen die verantwoordelijkheid draagt moet bij de rechtsvorming de criteria zoeken waarop hij zich oriënteert. In de derde eeuw heeft de grote theoloog Origenes de tegenstand van de christenen tegen bepaalde geldende vormen van de rechtsorde als volgt gemotiveerd: “Als iemand zich onder de Scythen met hun goddeloze wetten zou bevinden en gedwongen zou zijn onder hen te leven ..., dan zou hij toch zeer verstandig handelen indien hij in naam van de wet van de waarheid, die bij de Scythen juist illegaal is, samen met gelijkgezinden verenigingen zou vormen, ook al gaan die tegen de bestaande ordening in ...”. GCS Orig. 428 (Koetschau)[[1007]] vgl. A. Fürst, Monotheismus...vgl. A. Fürst, Monotheismus und Monarchie. Zum Zusammenhang von Heil und Herrschaft in der Antike. In: Theol.Phil. 81 (2006) 321-338; Zitat S. 336 vgl: (Salzburg – München 1971), 60[[[4302]]]
Uitgaande van deze overtuiging hebben de verzetstrijders tegen het naziregime en tegen andere totalitaire systemen gehandeld en zo het recht en de mensheid als geheel een dienst bewezen. Voor deze mensen was het onbetwistbaar duidelijk dat het geldende recht in werkelijkheid onrecht was. Bij de beslissingen van een democratisch politicus is de vraag wat nu overeenkomt met de wet van de waarheid, wat werkelijk juist is en wet zou kunnen worden, echter niet even voor de hand liggend. Wat aangaande de fundamentele antropologische vragen juist is en geldend recht kan worden, is in onze tijd geenszins volkomen duidelijk. De vraag hoe men het werkelijk juiste kan herkennen en zo de gerechtigheid in de wetgeving kan dienen, was nooit eenvoudig te beantwoorden, en is vandaag de dag, gezien de omvang van ons weten en ons kunnen, nog veel moeilijker geworden.
Uitgaande van deze overtuiging hebben de verzetstrijders tegen het naziregime en tegen andere totalitaire systemen gehandeld en zo het recht en de mensheid als geheel een dienst bewezen. Voor deze mensen was het onbetwistbaar duidelijk dat het geldende recht in werkelijkheid onrecht was. Bij de beslissingen van een democratisch politicus is de vraag wat nu overeenkomt met de wet van de waarheid, wat werkelijk juist is en wet zou kunnen worden, echter niet even voor de hand liggend. Wat aangaande de fundamentele antropologische vragen juist is en geldend recht kan worden, is in onze tijd geenszins volkomen duidelijk. De vraag hoe men het werkelijk juiste kan herkennen en zo de gerechtigheid in de wetgeving kan dienen, was nooit eenvoudig te beantwoorden, en is vandaag de dag, gezien de omvang van ons weten en ons kunnen, nog veel moeilijker geworden.
Referenties naar alinea 3: 1
Tot de heer Joseph Weterings, nieuwe ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Heilige Stoel, bij gelegenheid van de overhandiging van de geloofsbrieven ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Hoe herkent men wat juist is? In de geschiedenis zijn vormen van rechtsorde bijna doorlopend religieus gemotiveerd. Met verwijzing naar de godheid wordt beslist wat onder de mensen rechtens is. In tegenstelling tot de andere grote godsdiensten heeft het christendom de staat en de samenleving nooit een geopenbaard rechtssysteem, nooit een rechtsorde voortkomend uit een openbaring voorgehouden. Het heeft daarentegen verwezen naar de natuur en de ratio als ware bronnen van het recht - naar de overeenstemming tussen objectieve en subjectieve ratio, die echter vooronderstelt dat beide sferen zijn gegrondvest op de scheppende ratio van God. De christelijke theologen hebben zich hiermee aangesloten bij een filosofische en juridische beweging die zich sinds de 2de eeuw v. Chr. had gevormd. In de eerste helft van de 2de eeuw voor Christus kwam het tot een ontmoeting tussen het maatschappelijk natuurrecht, ontwikkeld door de Stoïcijnse filosofen, en gezaghebbende leraren van het Romeins recht. Vgl. W. Waldstein, Ins Herz...Vgl. W. Waldstein, Ins Herz geschrieben. Das Naturrecht als Fundament einer menschlichen Gesellschaft (Augsburg 2010) 11ff; 31-61. Bij dit contact is de rechtscultuur van het Avondland ontstaan, die voor de rechtscultuur van de mensheid van beslissende betekenis is geweest. Van deze voorchristelijke verbinding van recht en filosofie leidt de weg via de christelijke Middeleeuwen naar de ontwikkeling van het recht in de tijd van de Verlichting en tot aan de Verklaring van de Rechten van de Mens[1491] en onze Duitse grondwet, waarmee ons volk in 1949 zich heeft uitgesproken voor de “onschendbare en onvervreemdbare rechten van de mens als basis van iedere menselijke samenleving, van de vrede en de gerechtigheid in de wereld”.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Voor de ontwikkeling van het recht en voor de ontwikkeling van de menselijkheid was het doorslaggevend dat de christelijke theologen tegenover het religieuze recht, zoals dat werd vereist door het geloof in de goden, aan de kant van de filosofie zijn gaan staan en ratio en natuur in hun onderling verband hebben erkend als bronnen van recht die voor allen gelden. Deze beslissing heeft reeds Paulus in zijn Brief aan de Romeinen genomen: “Wanneer heidenen, die de wet {de Thora van Israël} niet hebben, uit zichzelf {vanuit de natuur} doen wat de wet verlangt, zijn zij zichzelf tot wet ... Door hun daden tonen zij dat de wet in hun hart geschreven staat, waarbij komt het getuigenis van hun geweten” (Rom. 2, 14-15)[b:Rom. 2, 14-15] . Hier komen de beide grondbegrippen natuur en geweten naar voren, waarbij het geweten niets anders is dan de opmerkzame geest van Salomo, dan de ratio die openstaat voor de taal van het zijn. Terwijl daarmee tot in de tijd van de Verlichting, van de Verklaring van de Rechten van de Mens[1491] na de Tweede Wereldoorlog en in de vorm van onze grondwet de vraag naar de fundamenten van de wetgeving opgelost scheen, deed zich in de laatste halve eeuw een dramatische verandering in de situatie voor. De idee van het natuurrecht wordt heden ten dage gezien als een alleen katholieke leer en het zou niet eens de moeite waard zijn hierover buiten katholieke kring te discussiëren, zodat men zich al bijna schaamt om het woord zelfs maar te vermelden. Ik zou kort willen aangeven hoe deze situatie is ontstaan. Wezenlijk is op de eerste plaats de stelling dat tussen ‘zijn’ en ‘moeten’ een onoverbrugbare kloof bestaat. Uit zijn kan geen moeten volgen, omdat het hier twee totaal verschillende terreinen betreft. De reden hiervan is het intussen bijna algemeen aanvaarde positivistische begrip van natuur. Wanneer men de natuur - om met de woorden van H. Kelsen te spreken - beschouwt als een “aggregaat van oorzaak en gevolg van met elkaar verbonden objectieve gegevens”, dan kan daaruit inderdaad hoe dan ook geen ethische aanwijzing voortkomen. Vgl. W. Waldstein, Ins Herz...Vgl. W. Waldstein, Ins Herz geschrieben. Das Naturrecht als Fundament einer menschlichen Gesellschaft (Augsburg 2010) 11ff; 15-21. Een positivistisch natuurbegrip, dat de natuur als zuiver functioneel verstaat, zoals de natuurwetenschap dat kent, kan geen brug slaan naar ethos en recht, maar alleen opnieuw functionele antwoorden opleveren. Hetzelfde geldt echter ook voor de ratio overeenkomstig een positivistische visie, in brede kring beschouwd als de enige wetenschappelijke visie. Wat niet verifieerbaar of falsificeerbaar is, hoort in die opvatting dan ook niet tot het terrein van de ratio in strikte zin. Derhalve moeten ethos en religie worden toegewezen aan het terrein van het subjectieve en vallen deze buiten het gebied van de ratio in de strikte zin van het woord. Waar de alleenheerschappij van de positivistische ratio heerst - en dat is verreweg het geval in ons publieke bewustzijn -, daar zijn de klassieke bronnen van de kennis van ethos en recht buiten werking gesteld. Dit is een dramatische situatie, die allen aangaat en waarover een openlijke discussie noodzakelijk is; deze toespraak heeft als wezenlijk doel hier dringend toe uit te nodigen.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
De positivistische opvatting over natuuren ratio, de positivistische kijk op dewereld is in zijn geheel een groots onderdeelvan menselijk kennen en menselijkkunnen, waarvan wij geenszins afstandmogen doen. Het is zelf echter als geheelniet een cultuur die in heel haar omvangbeantwoordt aan en voldoende is voorhet mens-zijn. Waar de positivistischeratio zich alleen beschouwt als voldoendecultuur en alle andere culturele werkelijkhedenverbant naar de status van subcultuur,daar reduceert zij de mens, ja zijbedreigt zijn mens-zijn. Ik zeg dit nu juistmet het oog op Europa, waar men inbrede kringen tracht alleen maar het positivismeals algemene cultuur en gemeenschappelijkegrondslag voor de rechtsontwikkelingte beschouwen en alle overigeinzichten en waarden van onze cultuurterug te brengen tot de status van eensubcultuur. Daarmee plaatst men Europategenover de andere culturen van dewereld in een status van cultuurloosheiden worden tegelijkertijd extremistische enradicale stromingen uitgedaagd. De positivistischeratio, die zichzelf als exclusiefvoordoet en niets kan waarnemen vanwat functionaliteit overstijgt, lijkt op eenbetonnen gebouw zonder ramen waarinwij zelf zorgen voor het klimaat en hetlicht en beide niet meer uit Gods wijdewereld willen betrekken. Desondankskunnen wij daarbij voor onszelf niet verbergendat wij in deze zelfgemaaktewereld stilletjes toch uit Gods voorradenputten, die wij in onze producten veranderen. De ramen moeten weer wijd wordenopengezet, wij moeten weer de uitgestrektheidvan de wereld, de hemel en deaarde zien en dit alles juist leren gebruiken.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Hoe gaat dat echter? Hoe vinden wij deweg naar de uitgestrektheid, het geheel?Hoe kan de ratio weer haar grootte vindenzonder af te glijden naar het irrationele?Hoe kan de natuur weer in haarware diepte naar voren komen met alleswat zij vereist en wat zij te zeggen heeft?Ik herinner aan een gebeurtenis in derecentere politieke geschiedenis, in dehoop niet al te verkeerd te worden begrepenen niet al te veel eenzijdige polemiekente veroorzaken. Ik zou zeggen dat hetoptreden van de ecologische beweging inde Duitse politiek sinds de zeventigerjaren weliswaar niet de ramen wijd heeftopengezet, maar een schreeuw om frisselucht is geweest en blijft, die men nietkan negeren en niet terzijde kan schuivenomdat men daarin te veel irrationelezaken meent te vinden. Jonge mensenwaren zich ervan bewust geworden datergens iets in ons omgaan met de natuurniet klopt. Dat materie niet alleen maarmateriaal voor ons is om er iets van temaken, maar dat de aarde zelf haar waardein zich draagt en wij open moetenstaan voor wat zij te zeggen heeft. Het iswel duidelijk dat ik hier geen propagandamaak voor een bepaalde politieke partij -niets is mij meer vreemd dan dit. Wanneerin ons omgaan met de werkelijkheidiets niet klopt, dan moeten wij allen ernstigover het geheel nadenken en wordenwij allen trouwens attent gemaakt op devraag naar de fundamenten van onze cultuur.Staat u mij toe dat ik nog eenmoment bij dit punt blijf stilstaan. Debetekenis van de ecologie is intussenonbetwist. Wij moeten naar de taal vande natuur luisteren en overeenkomstigantwoorden. Ik wil het echter uitdrukkelijknog over een punt hebben dat naarmijn idee nog altijd buiten beschouwingwordt gelaten: er is ook een ecologie vande mens. Ook de mens heeft een natuurdie men moet eerbiedigen en niet naarbelieven kan manipuleren. De mens isniet alleen maar een zichzelf makendevrijheid. De mens maakt zichzelf niet. Hijis geest en wil, maar hij is ook natuur; enzijn wil is pas juist, wanneer hij acht slaatop de natuur, ernaar luistert en zichzelfaanvaardt als degene die hij is, en diezichzelf niet heeft gemaakt. Juist zo enalleen maar zo wordt ware menselijkevrijheid verwezenlijkt.
Laudato Si' ->=geentekst=
Laudato Si' ->=geentekst=
Toespraak tot de 70e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ->=geentekst=

Referenties naar alinea 7: 4
Laudato Si' ->=geentekst=Laudato Si' ->=geentekst=
Laudato Si' ->=geentekst=
Toespraak tot de 70e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Laten wij terugkeren naar de grondbegrippennatuur en ratio, waarvan wijwaren uitgegaan. De grote theoreticusvan het rechtspositivisme Kelsen heeft op84-jarige leeftijd in 1965 het dualismevan zijn en moeten opgegeven. (Hettroost mij dat men met 84 jaar blijkbaarnog iets verstandigs kan denken). Hij hadvroeger gezegd dat normen alleen maaruit de wil kunnen voortkomen. De natuurzou bijgevolg alleen maar normen bevatten- zo voegt hij eraan toe -, wanneereen wil deze normen daarin zou hebbengelegd. Dit zou op zijn beurt - zo zegt hij- een scheppende God veronderstellen,wiens wil tegelijkertijd in de natuur isgeïntegreerd. “Over de waarheid van ditgeloof te discussiëren is volslagen uitzichtloos”,merkt hij in dit opzicht op. Geciteerd naar W. Waldstein,...Geciteerd naar W. Waldstein, Ins Herz geschrieben. Das Naturrecht als Fundament einer menschlichen Gesellschaft (Augsburg 2010) 11ff; 19Werkelijk?, zou ik willen vragen. Is hetwerkelijk zinloos te overwegen of deobjectieve ratio, die in de natuur zichtbaarwordt, niet een scheppende ratio,een Creator Spiritus, veronderstelt? Hier zou ons de culturele erfenis vanEuropa te hulp moeten komen. Vanuit de overtuiging dat er een scheppende God is,is de idee van de rechten van de mensontwikkeld, de idee van de gelijkheid vanalle mensen voor het recht, het erkennenvan de onaantastbaarheid van de waardigheidvan iedere individuele mens enhet bewustzijn omtrent de verantwoordelijkheidvan de mensen voor hun handelen.Deze inzichten van de ratio vormenons cultureel geheugen. Dit negeren of alspuur verleden beschouwen zou eenamputatie van onze cultuur in haargeheel zijn en zou haar van haar totaliteitberoven. De cultuur van Europa is ontstaanuit de ontmoeting tussen Jeruzalem,Athene en Rome - uit de ontmoetingtussen het geloof in God van Israël, defilosofische ratio van de Grieken en hetjuridische denken van Rome. Deze drievoudigeontmoeting vormt de innerlijkeidentiteit van Europa. Zij heeft in het verantwoordelijkheidsbesefvan de mensvoor God en het erkennen van de onaantastbarewaardigheid van de mens, vaniedere mens, maatstaven voor het rechtgesteld; en wij hebben in dit historischeuur de taak deze te verdedigen.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
De jonge koning Salomo is in het uurvan zijn ambtsaanvaarding een verzoektoegestaan. Hoe zou het zijn, als ons, dewetgevers van vandaag, een verzoek zouworden toegestaan? Wat zouden wij vragen?Ik denk dat wij ook vandaag nietsanders wensen dan een opmerkzamegeest - het vermogen om goed en kwaadte onderscheiden en zo het ware recht tebepalen, de gerechtigheid en de vrede tedienen. Ik dank u voor uw aandacht.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 5
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/4300-het-luisterend-hart-reflecties-op-de-onderbouwing-van-het-recht-nl