Promisse me memini - Tomus II Leonis
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Promisse me memini - Tomus II Leonis
Over de Menswording van het Woord van God - Aan Keiser Leo
Paus Leo I de Grote
17 augustus 458
Pauselijke geschriften - Brieven
1941, Over de Menschwording van Christus, bewerkt door Dom Ard. Huyg O.S.B., uitg. NV de RK Boekcentrale Amsterdam
1941
Dom Ard. Huyg O.S.B.
28 mei 2022
405
nl
Referenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
Aan zijn zeer roemvolle en allergoedertierenste zoon Keizer Leo: Leo, Bisschop.Ik herinner mij, eerbiedwaardige Keizer, dat ik beloofd heb, naar aanleiding van de geloofskwestie, waarvoor uw goedertierenheid, gelijk ik weet, op vrome wijze bezorgd is, een uitvoeriger woord van mijn nederigheid tot u te richten; ik kom dit nu met de hulp van de Heer bij deze gunstige gelegenheid na, opdat aan de heilige ijver van uw godsvrucht een naar mijn mening nuttige onderrichting niet zou kunnen ontbreken. Want ofschoon ik weet, dat uw goedertierenheid menselijke onderrichtingen niet behoeft en uit de overvloed van de Heilige Geest de zuiverste leer geput heeft, zo behoort het toch tot mijn ambt, zowel uiteen te zetten wat gij reeds begrijpt als te verkondigen wat gij gelooft, opdat dat vuur, dat de Heer bij Zijn komst op aarde heeft gebracht, door een herhaaldelijke overweging aangewakkerd, zó warm worde, dat het brandt, en zó ontvlamd worde, dat het licht verspreidt. Want de ketterij van Eutyches heeft zich moeite gegeven, grote duisternissen over de landen van het Oosten te verbreiden en getracht, van dat licht, dat, zoals het Evangelie zegt, "in de duisternis schijnt en dat de duisternis niet heeft aangenomen" (Joh. 1, 5) [b:Joh. 1, 5], de ogen van de onwetenden af te wenden, en daar zij nu in haar eigen blindheid teruggevallen zijn, wordt in de leerlingen erger wat in de stichter een tekort vormde.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Kort na elkaar immers werd het katholieke geloof, dat het enige en het ware is, waaraan niets toegevoegd, niets ontnomen kan worden, door twee vijanden aangevallen, van wie Nestorius als eerste, Eutyches als tweede opdook. Zij wilden in de Kerk Gods twee aan elkaar tegenovergestelde dwaalleringen invoeren, zodat beiden door de verkondigers van de waarheid terecht veroordeeld werden, omdat al te waanzinnig en heiligschennend was hetgeen beiden in verschillende onjuistheid als mening hielden. Daarom weze Nestorius in de ban, die geloofde, dat de zalige Maagd Maria niet de Moeder van God, maar slechts van een mens was, zodat hij een menselijke persoon en een goddelijke persoon onderscheidde en niet één Christus in het Woord van God en het vlees aannam, maar afzonderlijk en gescheiden de een als Zoon van God, de ander als van een mens verkondigde, ofschoon het toch zó is: terwijl de essentie van het onveranderlijke Woord, die zowel met de Vader als met de Heilige Geest zonder tijd en mede-eeuwig is, bleef bestaan, is het Woord in de maagdelijke schoot zó vlees geworden, dat dezelfde Maagd krachtens een onuitsprekelijk Geheim door de Ene ontvangenis en de ene geboorte overeenkomstig de werkelijkheid van beide naturen zowel de Dienstmaagd als de Moeder van de Heer is. Hetqeen ook Elisabeth, zoals de Evangelist Lucas verklaart, begreep en zei: "Wat valt mij te beurt, dat de Moeder van mijn Heer naar mij toekomt"? (Lc. 1, 43) [b:Lc. 1, 43]
Met dezelfde banvloek worde ook Eutyches getroffen, die zich met de goddeloze dwalingen van oude ketters bezighield en er de derde leerstelling van Apollinaris N.v.d.v.:Apollinaris,.. N.v.d.v.:Apollinaris, bisschop van Laodicea in het midden van de 4e eeuw, was aanvankelijk een krachtig verdediger van de leer over de ware Godheid van Christus, die op het Concilie van Nicea in 325 tegen de Arianen was vastgesteld, doch uit overdreven ijver, dat men daaraan toch maar goed vast zou houden, kwam hij er toe, het volledige mens-zijn van Christus te ontkennen en werd hij een voorloper van het Monophysisme. Het 2e Algemeen Concilie te Constantinopel in 381 veroordeelde officieel de dwaling van de Apollinaristen. uitnam, om, nadat hij de werkelijkheid van het menselijk lichaam en van de menselijke ziel (in Christus) geloochend had, te beweren, dat onze Heer Jezus Christus slechts één natuur zou bezitten, alsof de Godheid zelf van het Woord zich in een lichaam en ziel veranderd had, en ontvangen en geboren worden, gevoed worden en groeien, gekruisigd worden en sterven, begraven worden en verrijzen en ten Hemel opstijgen en zetelen aan de rechterhand van de Vader, vanwaar Hij zal komen om levenden en doden te oordelen, slechts aan het goddelijk wezen toebehoorde, dat echter niets van dit alles in zich opnam zonder de werkelijkheid van het vlees, omdat de natuur van de Eengeborene de natuur is van de Vader, de natuur is van den Heilige Geest, op gelijke wijze onlijdelijk, op gelijke wijze onveranderlijk, van de eeuwige Drie-eenheid de ondeelbare eenheid en mede-zelfstandige gelijkheid.
Daarom, als iedere Eutychiaan van de onjuiste mening van Apollinaris afwijkt, opdat men hem niet overtuigend bewijze, dat hij aanneemt, dat de Godheid lijdelijk en sterfelijk is, en hij toch durft verklaren, dat het mensgeworden Woord, dat wil zeggen, het Woord en het vlees, een natuur bezit, gaat hij openlijk tot de dwaasheid van Valentinus en van de Manicheër N.v.d.v.:Valentinus, een.. N.v.d.v.:Valentinus, een Egyptisch ketter omtrent het midden van de 2e eeuw, leerde o.a. dat Christus, die tot dan toe, een louter mens was, eerst bij Zijn Doopsel tot Verlosser werd. De Manicheërs of aanhangers van Mani, een Oosters (Perzisch) godsdienststichter in de 3e eeuw, namen o.a. aan, dat Christus in een schijnlichaam uit de hemel van de zon was neergedaald om de mensen te leren, hoe zij zich uit het Rijk van de boze materie en duisternis moesten bevrijden om naar het Rijk van het licht te kunnen terugkeren. over en gelooft hij, dat de Middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, alles in schijn heeft gedaan en er in Hem geen menselijk lichaam is geweest, maar dat zich aan de ogen van hen, die Hem zagen, de fantastische schijn van een lichaam heeft vertoond.
Met dezelfde banvloek worde ook Eutyches getroffen, die zich met de goddeloze dwalingen van oude ketters bezighield en er de derde leerstelling van Apollinaris N.v.d.v.:Apollinaris,.. N.v.d.v.:Apollinaris, bisschop van Laodicea in het midden van de 4e eeuw, was aanvankelijk een krachtig verdediger van de leer over de ware Godheid van Christus, die op het Concilie van Nicea in 325 tegen de Arianen was vastgesteld, doch uit overdreven ijver, dat men daaraan toch maar goed vast zou houden, kwam hij er toe, het volledige mens-zijn van Christus te ontkennen en werd hij een voorloper van het Monophysisme. Het 2e Algemeen Concilie te Constantinopel in 381 veroordeelde officieel de dwaling van de Apollinaristen. uitnam, om, nadat hij de werkelijkheid van het menselijk lichaam en van de menselijke ziel (in Christus) geloochend had, te beweren, dat onze Heer Jezus Christus slechts één natuur zou bezitten, alsof de Godheid zelf van het Woord zich in een lichaam en ziel veranderd had, en ontvangen en geboren worden, gevoed worden en groeien, gekruisigd worden en sterven, begraven worden en verrijzen en ten Hemel opstijgen en zetelen aan de rechterhand van de Vader, vanwaar Hij zal komen om levenden en doden te oordelen, slechts aan het goddelijk wezen toebehoorde, dat echter niets van dit alles in zich opnam zonder de werkelijkheid van het vlees, omdat de natuur van de Eengeborene de natuur is van de Vader, de natuur is van den Heilige Geest, op gelijke wijze onlijdelijk, op gelijke wijze onveranderlijk, van de eeuwige Drie-eenheid de ondeelbare eenheid en mede-zelfstandige gelijkheid.
Daarom, als iedere Eutychiaan van de onjuiste mening van Apollinaris afwijkt, opdat men hem niet overtuigend bewijze, dat hij aanneemt, dat de Godheid lijdelijk en sterfelijk is, en hij toch durft verklaren, dat het mensgeworden Woord, dat wil zeggen, het Woord en het vlees, een natuur bezit, gaat hij openlijk tot de dwaasheid van Valentinus en van de Manicheër N.v.d.v.:Valentinus, een.. N.v.d.v.:Valentinus, een Egyptisch ketter omtrent het midden van de 2e eeuw, leerde o.a. dat Christus, die tot dan toe, een louter mens was, eerst bij Zijn Doopsel tot Verlosser werd. De Manicheërs of aanhangers van Mani, een Oosters (Perzisch) godsdienststichter in de 3e eeuw, namen o.a. aan, dat Christus in een schijnlichaam uit de hemel van de zon was neergedaald om de mensen te leren, hoe zij zich uit het Rijk van de boze materie en duisternis moesten bevrijden om naar het Rijk van het licht te kunnen terugkeren. over en gelooft hij, dat de Middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, alles in schijn heeft gedaan en er in Hem geen menselijk lichaam is geweest, maar dat zich aan de ogen van hen, die Hem zagen, de fantastische schijn van een lichaam heeft vertoond.
Referenties naar alinea 2: 1
Aeterna Dei Sapientia ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Daar het katholieke geloof van oudsher deze leugens van de goddeloosheid verafschuwt en dergelijke godslasterlijke beweringen reeds door de eenparige verklaringen van de heilige Vaderen over de gehele wereld veroordeeld zijn, bestaat er geen twijfel over, dat wij dat geloof verkondigen en verdedigen, dat de heilige Kerkvergadering van Nicea bevestigd heeft. Het zegt:
"Wij geloven in de ene God, de almachtige Vader,In deze belijdenis is allerduidelijkst vervat hetgeen ook wij aangaande de menswording van de Heer belijden en geloven, dat Hij namelijk om de zaligheid van het menselijk geslacht weer te herstellen het werkelijke vlees van onze zwakheid niet van de Hemel met Zich meebracht, maar in de schoot van de Moeder-Maagd heeft aangenomen.
Schepper van het zichtbare en onzichtbare.
En in onze Ene Heer Jezus Christus, de Zoon van God,
geboren uit de Vader als Eniggeborene,
dat wil zeggen uit de zelfstandigheid van de Vader.
God van God,
licht van licht,
ware God van de ware God,
geboren, niet gemaakt,
van één zelfstandigheid met de Vader, hetgeen men in het Grieks noemt 'omousion',
door wien alles gemaakt is wat in de Hemel of wat op aarde is.
Die omwille van ons en van ons heil
is nedergedaald en
vlees geworden en
mens geworden is,
geleden heeft en
de derde dag verrezen is.
Hij is opgestegen ten Hemel en
zal komen om levenden en doden te oordelen.
En in de Heiligen Geest."
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Wie degenen dan ook zijn, die zó verblind en van het licht van de waarheid vervreemd zijn, dat zij het Woord van God vanaf de tijd van de menswording een werkelijk menselijk lichaam ontzeggen, zij moeten aantonen, op welke titel zij op de naam van Christen voor zichzelf aanspraak maken en op welke wijze zij overeenstemmen met het Evangelie van de waarheid, indien in de schoot van de zalige Maagd ofwel het vlees zonder de Godheid ofwel de Godheid zonder het vlees ontstaan is. Want zoals niet ontkend kan worden dat, zoals de Evangelist zegt: "Het Woord is vlees geworden en onder ons gewoond heeft" (Joh. 1, 14) [b:Joh. 1, 14], zo kan ook niet geloochend worden, dat, zoals de heilige Apostel Paulus verkondigt: "God in Christus de wereld met Zich verzoende" (2 Kor. 5, 19) [b:2 Kor. 5, 19]. Welke verzoening echter zou er plaats kunnen hebben, waardoor God weer goedgunstig gestemd werd jegens het menselijk geslacht, als de Middelaar tussen God en de mensen niet de schuld van allen op Zich nam? Op welke wijze evenwel kan Hij een waarachtig middelaarschap vervullen, als Hij, die in de gedaante van God gelijk is aan de Vader, niet in de gedaante van een slaaf ook aandeel had aan ons, opdat de boeien van de dood, die door de overtreding van één enkele gelegd waren, door de dood van Één enkele, die alleen niets aan de dood verschuldigd was, verbroken zouden worden?
Want het Bloed van Christus, dat voor onrechtvaardigen vergoten werd, was zo rijk en overvloedig als losprijs, dat, wanneer alle gevangenen tezamen aan hun Verlosser zouden geloven, de boeien van de duivel niemand meer zouden weerhouden, want, zoals de Apostel zegt: "Waar de zonde tot overvloed kwam, daar kwam de genade in rijker overvloed" (Rom. 5, 20) [b:Rom. 5, 20]. En daar degenen, die onder de veroordeling van de zonde geboren waren, de macht ontvingen om tot de gerechtigheid herboren te worden, is de gave van de vrijheid van méér kracht geworden dan de schuld van de slavernij.
Want het Bloed van Christus, dat voor onrechtvaardigen vergoten werd, was zo rijk en overvloedig als losprijs, dat, wanneer alle gevangenen tezamen aan hun Verlosser zouden geloven, de boeien van de duivel niemand meer zouden weerhouden, want, zoals de Apostel zegt: "Waar de zonde tot overvloed kwam, daar kwam de genade in rijker overvloed" (Rom. 5, 20) [b:Rom. 5, 20]. En daar degenen, die onder de veroordeling van de zonde geboren waren, de macht ontvingen om tot de gerechtigheid herboren te worden, is de gave van de vrijheid van méér kracht geworden dan de schuld van de slavernij.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Welke hoop laten zij dan nog voor zich over in de hulp van dit Geheim, die in onze Verlosser de werkelijkheid van het menselijk lichaam ontkennen? Dat zij zeggen, door welk offer zij verzoend zijn. Wie is het, die, zoals de Apostel zegt: "Zich voor ons heeft gegeven als gave en offer, tot een liefelijke geur voor God"? (Ef. 5, 2) [b:Ef. 5, 2] Of welk offer was ooit heiliger dan dat de ware en eeuwige Hogepriester op het altaar van het Kruis door de slachtoffering van Zijn Lichaam. Want ofschoon de dood van vele Heiligen kostbaar was in het oog van de Heer, was toch het sterven van geen enkele onschuldige de verlossing van de wereld. De rechtvaardigen ontvingen kronen, maar schonken ze niet en uit de dapperheid van de gelovigen zijn voorbeelden van geduld ontstaan, maar niet de gaven van de rechtvaardigheid. De dood van de enkelingen had slechts voor hen als enkelingen betekenis en niemand voldeed door zijn sterven voor de schuld van een ander, daar onder de kinderen van de mensen alleen de éne Heer Jezus Christus, die waarlijk het onbevlekte Lam was, bestaat, in wien allen gekruisigd, allen gestorven, allen begraven, allen ook verrezen zijn. Over hen zei Hijzelf: "Wanneer Ik van de aarde omhoog ben geheven, zal Ik alles tot Mij trekken" (Joh. 12, 32) [b:Joh. 12, 32]. Want het ware geloof, dat de goddelozen rechtvaardig maakt en de rechtvaardigen schept, dat in de deelname aan Zijn mensheid betrokken is, verwerft in Hem het heil, in wien alleen de mens zich schuldeloos terugvindt, voor zover het hem door Gods genade vrijstaat, zich op de macht van Hem te beroemen, die tegen de vijand van het menselijk geslacht in de nederigheid van ons vlees ten strijde trok en dengenen Zijn overwinning schonk, in wier lichaam Hij de zege behaalde.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Ofschoon dus in de éne Heer Jezus Christus, de ware Zoon van God en Zoon van de mensen, Woord en vlees één persoon vormen, die op onafscheidelijke en ondeelbare wijze gemeenschappelijke handelingen bezit, zo moet men toch aan de hoedanigheden van de werken zelf aandacht schenken en in een oprechte gelovige beschouwing zien, waartoe de nederigheid van het vlees wordt verheven en waartoe de hoogheid van de Godheid zich neerbuigt; wat het is, dat het vlees niet zonder het Woord doet, en wat het is, dat het Woord niet zonder het vlees verricht. 64,4: PL 54, 360B - "Licet - effcit" ("Wanneer dus - bewerkt") [[913]]
Zonder de macht van het Woord immers zou de Maagd niet ontvangen noch baren en zonder de werkelijkheid van het vlees zou het Kind niet in doeken gewikkeld liggen. Zonder de macht van het Woord zouden de Wijzen de Knaap, die door de ster als wegwijzer was aangeduid, niet aanbidden, en zonder de werkelijkheid van het vlees zou er niet bevolen worden, dat de Knaap naar Egypte gebracht en aan de vervolging van Herodes onttrokken moest worden. Zonder de macht van het Woord zou de stem, van de Vader niet vanuit de Hemel weerklinken: "Deze is Mijn welbeminde Zoon, in wien Ik Mijn welbehagen heb gesteld" (Mt. 3, 17) [b:Mt. 3, 17], en zonder de werkelijkheid van hét vlees zou Johannes niet getuigen: "Ziet het Lam Gods, ziet dat wegneemt de zonde van de wereld" (Joh. 1, 29) [b:Joh. 1, 29]. Zonder de macht van het Woord zou er geen herstel van de zwakken en geen ten leven opwekking van de doden geschieden, en zonder de werkelijkheid van het vlees zou er geen voedsel na Zijn vasten en geen slaap nodig zijn na Zijn vermoeienis. Tenslotte: zonder de macht van het Woord zou de Heer niet verklaren, dat Hij gelijk is aan de Vader, en zonder de werkelijkheid van het vlees zou Hij niet zeggen, dat de Vader groter is dan Hij, daar het katholieke geloof, dat volgens de belijdenis van de gelukzalige Apostel Petrus gelooft in de Éne Christus, de Zoon van de levende God, zowel in de mens als in het Woord, beide aanvaardt en beide verdedigt.
Ofschoon dus vanaf dat ogenblik, waarop het Woord in de schoot van de Maagd vlees werd, tussen beide gedaanten geen enkel ogenblik ook maar enige scheiding heeft bestaan en door heel de lichamelijke groei de handelingen van al die tijd aan één enkele persoon toekwamen, zo halen wij toch hetgeen zonder scheiding van de naturen gedaan werd, door geen enkele verwisseling door elkaar, maar uit de aard van die werken maken wij op, wat tot iedere vorm behoort.
Zonder de macht van het Woord immers zou de Maagd niet ontvangen noch baren en zonder de werkelijkheid van het vlees zou het Kind niet in doeken gewikkeld liggen. Zonder de macht van het Woord zouden de Wijzen de Knaap, die door de ster als wegwijzer was aangeduid, niet aanbidden, en zonder de werkelijkheid van het vlees zou er niet bevolen worden, dat de Knaap naar Egypte gebracht en aan de vervolging van Herodes onttrokken moest worden. Zonder de macht van het Woord zou de stem, van de Vader niet vanuit de Hemel weerklinken: "Deze is Mijn welbeminde Zoon, in wien Ik Mijn welbehagen heb gesteld" (Mt. 3, 17) [b:Mt. 3, 17], en zonder de werkelijkheid van hét vlees zou Johannes niet getuigen: "Ziet het Lam Gods, ziet dat wegneemt de zonde van de wereld" (Joh. 1, 29) [b:Joh. 1, 29]. Zonder de macht van het Woord zou er geen herstel van de zwakken en geen ten leven opwekking van de doden geschieden, en zonder de werkelijkheid van het vlees zou er geen voedsel na Zijn vasten en geen slaap nodig zijn na Zijn vermoeienis. Tenslotte: zonder de macht van het Woord zou de Heer niet verklaren, dat Hij gelijk is aan de Vader, en zonder de werkelijkheid van het vlees zou Hij niet zeggen, dat de Vader groter is dan Hij, daar het katholieke geloof, dat volgens de belijdenis van de gelukzalige Apostel Petrus gelooft in de Éne Christus, de Zoon van de levende God, zowel in de mens als in het Woord, beide aanvaardt en beide verdedigt.
Ofschoon dus vanaf dat ogenblik, waarop het Woord in de schoot van de Maagd vlees werd, tussen beide gedaanten geen enkel ogenblik ook maar enige scheiding heeft bestaan en door heel de lichamelijke groei de handelingen van al die tijd aan één enkele persoon toekwamen, zo halen wij toch hetgeen zonder scheiding van de naturen gedaan werd, door geen enkele verwisseling door elkaar, maar uit de aard van die werken maken wij op, wat tot iedere vorm behoort.
Referenties naar alinea 6: 1
Dominus Iesus ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Dat die huichelaars, die blind van geest het licht van de waarheid niet willen opnemen, dan zeggen, in welke gedaante de Heer van heerlijkheid Christus aan het kruishout werd gehecht, wat in het graf gelegen heeft, en welk lichaam, nadat de steen van het graf was weggewenteld, de derde dag verrezen is, en in welk lichaam Hij na Zijn verrijzenis sommige leerlingen, die niet geloofden, berispte en de aarzeling van hen, die twijfelden, weerlegde, toen Hij sprak: "Betast Mij en ziet toe, want een geest heeft geen vlees en geen beenderen, zoals gij ziet, dat Ik heb" (Lc. 24, 39) [b:Lc. 24, 39]. En tot de Apostel Thomas: "Leg uw hand op Mijn zijde en bezie Mijn handen en voeten en wees niet ongelovig, maar gelovig" (Joh. 20, 27) [b:Joh. 20, 27].
Door deze openbaring vooral van Zijn lichaam vernietigde Hij reeds de leugens van de ketters, opdat de gehele Kerk, die in Christus' leer onderricht moest worden, niet voor zichzelf zou twijfelen om te geloven wat de Apostelen ter prediking ontvangen hadden. En wanneer bij zulk een licht van de waarheid de verhardheid van de ketters haar duisternis nochtans niet verlaat, dat zij dan aantonen, vanwaar zij zich de hoop op het eeuwige leven beloven, waartoe men niet kan komen dan tenzij door de Middelaar tussen God en de mensen, de mens Jezus Christus. Want zoals de gelukzalige Apostel Petrus zegt: "Er is aan de mensen geen andere naam onder de hemel gegeven, waardoor we zalig moeten worden" (Hand. 4, 12) [b:Hand. 4, 12], en er is geen verlossing uit de menselijke gevangenschap dan tenzij in het Bloed van Hem, "die Zichzelf heeft gegeven als losprijs voor allen" (1 Tim. 2, 6) [b:1 Tim. 2, 6], en die, zoals de heilige Apostel Paulus verkondigt,
Door deze openbaring vooral van Zijn lichaam vernietigde Hij reeds de leugens van de ketters, opdat de gehele Kerk, die in Christus' leer onderricht moest worden, niet voor zichzelf zou twijfelen om te geloven wat de Apostelen ter prediking ontvangen hadden. En wanneer bij zulk een licht van de waarheid de verhardheid van de ketters haar duisternis nochtans niet verlaat, dat zij dan aantonen, vanwaar zij zich de hoop op het eeuwige leven beloven, waartoe men niet kan komen dan tenzij door de Middelaar tussen God en de mensen, de mens Jezus Christus. Want zoals de gelukzalige Apostel Petrus zegt: "Er is aan de mensen geen andere naam onder de hemel gegeven, waardoor we zalig moeten worden" (Hand. 4, 12) [b:Hand. 4, 12], en er is geen verlossing uit de menselijke gevangenschap dan tenzij in het Bloed van Hem, "die Zichzelf heeft gegeven als losprijs voor allen" (1 Tim. 2, 6) [b:1 Tim. 2, 6], en die, zoals de heilige Apostel Paulus verkondigt,
"ofschoon Hij in de gedaante van God was, het geen roof achtte, dat Hij gelijk was aan God, maar die er Zich toch van heeft ontdaan door de gedaante aan te nemen van een slaaf. Gelijk geworden aan de mensen en uiterlijk bevonden als een mens, heeft Hij Zich nog vernederd, daar Hij gehoorzaam werd tot de dood, tot de dood nog wel aan het kruis. Maar daarom dan ook heeft God Hem verheven en Hem een naam geschonken, die verheven is boven alle namen, opdat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van die in de Hemel, op aarde en in de onderwereld zijn, en iedere tong zou belijden tot glorie van God de Vader, dat Jezus de Heer is" (Fil. 2, 6-11) [b:Fil. 2, 6-11].
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Daar de Heer Jezus Christus dus Één is en zich in Hem volstrekt één en dezelfde persoon bevindt, die waarlijk God en waarlijk mens is, zo begrijpen wij, dat die verheffinq, waardoor God Hem, zoals de Leraar van de volkeren zegt, heeft verheven en Hem een naam heeft gegeven, die boven alle namen uitgaat, tot dezelfde gedaante behoort, die met de vermeerdering van een zo grote verheerlijking verrijkt kon worden.
Want in de gedaante van God was de Zoon gelijk aan de Vader en tussen de Vader en de Eniggeborene bestond geen enkel onderscheid van wezen, geen enkel verschil in heerlijkheid en door het Geheim van de menswording ging er niets van het Woord af, dat de Vader Hem zou moeten terugschenken. De gedaante echter van slaaf, waardoor de onlijdelijke Godheid het Geheim van haar grote liefde voltrok, is de menselijke nederigheid, die tot de heerlijkheid van de goddelijke macht werd opgeheven, terwijl Godheid en mensheid door de ontvangenis van de Maagd in zo innige eenheid werden samengebracht, dat noch het goddelijke zonder de mens noch het menselijke zonder God geschiedt.
Daarom zegt men, evenals men zegt, dat de Heer van de heerlijkheid gekruisigd werd, dat Hij, die van eeuwigheid af aan God gelijk is, verheven werd, omdat Hij, daar de eenheid van persoon blijft bestaan, onafscheidelijk één en dezelfde is en geheel en al Zoon van de mensen wegens het vlees en geheel en al Zoon van God wegens de éne Godheid, met de Vader.
Al wat Christus dus in de tijd heeft ontvangen, ontving Hij volgens de mens, aan wien werd verleend wat hij niet bezat. Want volgens de macht van de Godheid bezit zonder onderscheid al wat de Vader heeft, ook de Zoon, en wat Hij in de gedaante van slaaf ontving, datzelfde heeft Hij in de gedaante van God ook Zelf gegeven. Volgens de gedaante van God immers zijn Hij en de Vader één; volgens de gedaante van slaaf echter is Hij "niet Zijn eigen wil komen doen, maar den wil van Hem, die Hem gezonden heeft" (Joh. 5, 30) [b:Joh. 5, 30]. Volgens de gedaante van God "heeft de Vader, zoals Hij het leven in Zichzelf heeft, zo ook aan de Zoon gegeven, het leven in Zichzelf te hebben" (Joh. 5, 26) [b:Joh. 5, 26]; volgens de gedaante van slaaf is Zijn "ziel bedroefd tot de dood" (Mt. 26, 38) [b:Mt. 26, 38]. En dezelfde is, zoals de Apostel verkondigt, rijk en arm; rijk, omdat, gelijk de Evangelist zegt: "in het begin het Woord was en het Woord bij God was en het Woord God was. Dit was in het begin bij God. Alles is door Hem gemaakt en zonder Hem is niets ontstaan" (Joh. 1, 1-3) [b:Joh. 1, 1-3]; arm echter, omdat omwille van ons ,"het Woord vlees geworden is en onder ons gewoond heeft" (Joh. 1, 14) [b:Joh. 1, 14]. Wat betekent echter dat ontdoen van Zichzelf, wat de armoede anders dan de aanname van de gedaante van een slaaf? Door haar werd de heerlijkheid van het Woord omsluierd en het heilsbestel van de menselijke verlossing vervuld.
Want in de gedaante van God was de Zoon gelijk aan de Vader en tussen de Vader en de Eniggeborene bestond geen enkel onderscheid van wezen, geen enkel verschil in heerlijkheid en door het Geheim van de menswording ging er niets van het Woord af, dat de Vader Hem zou moeten terugschenken. De gedaante echter van slaaf, waardoor de onlijdelijke Godheid het Geheim van haar grote liefde voltrok, is de menselijke nederigheid, die tot de heerlijkheid van de goddelijke macht werd opgeheven, terwijl Godheid en mensheid door de ontvangenis van de Maagd in zo innige eenheid werden samengebracht, dat noch het goddelijke zonder de mens noch het menselijke zonder God geschiedt.
Daarom zegt men, evenals men zegt, dat de Heer van de heerlijkheid gekruisigd werd, dat Hij, die van eeuwigheid af aan God gelijk is, verheven werd, omdat Hij, daar de eenheid van persoon blijft bestaan, onafscheidelijk één en dezelfde is en geheel en al Zoon van de mensen wegens het vlees en geheel en al Zoon van God wegens de éne Godheid, met de Vader.
Al wat Christus dus in de tijd heeft ontvangen, ontving Hij volgens de mens, aan wien werd verleend wat hij niet bezat. Want volgens de macht van de Godheid bezit zonder onderscheid al wat de Vader heeft, ook de Zoon, en wat Hij in de gedaante van slaaf ontving, datzelfde heeft Hij in de gedaante van God ook Zelf gegeven. Volgens de gedaante van God immers zijn Hij en de Vader één; volgens de gedaante van slaaf echter is Hij "niet Zijn eigen wil komen doen, maar den wil van Hem, die Hem gezonden heeft" (Joh. 5, 30) [b:Joh. 5, 30]. Volgens de gedaante van God "heeft de Vader, zoals Hij het leven in Zichzelf heeft, zo ook aan de Zoon gegeven, het leven in Zichzelf te hebben" (Joh. 5, 26) [b:Joh. 5, 26]; volgens de gedaante van slaaf is Zijn "ziel bedroefd tot de dood" (Mt. 26, 38) [b:Mt. 26, 38]. En dezelfde is, zoals de Apostel verkondigt, rijk en arm; rijk, omdat, gelijk de Evangelist zegt: "in het begin het Woord was en het Woord bij God was en het Woord God was. Dit was in het begin bij God. Alles is door Hem gemaakt en zonder Hem is niets ontstaan" (Joh. 1, 1-3) [b:Joh. 1, 1-3]; arm echter, omdat omwille van ons ,"het Woord vlees geworden is en onder ons gewoond heeft" (Joh. 1, 14) [b:Joh. 1, 14]. Wat betekent echter dat ontdoen van Zichzelf, wat de armoede anders dan de aanname van de gedaante van een slaaf? Door haar werd de heerlijkheid van het Woord omsluierd en het heilsbestel van de menselijke verlossing vervuld.
Referenties naar alinea 8: 1
Dominus Iesus ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Want omdat de door overerving opgelegde banden van onze gevangenschap niet losgemaakt konden worden, wanneer er niet een mens van ons geslacht en van onze natuur bestond, die niet onder de veroordeling van de zonde viel en die met Zijn smetteloos Bloed het doodsvonnis vernietigde, zo is het, gelijk het van het begin af aan van Godswege van te voren was vastgesteld, in de volheid van de bepaalde tijd geschied, opdat de belofte, die op velerlei wijze was aangeduid, haar lang verwachte uitwerking zou krijgen en er geen twijfel zou kunnen bestaan over hetgeen steeds door voortdurende betuigingen was aangekondigd. De goddeloosheid van de ketters echter blijkt in een grote heiligschennis te verkeren, wanneer zij onder den schijn van de Godheid te eren de werkelijkheid van het menselijk vlees in Christus ontkennen en menen, dat men op vrome wijze gelooft, als men zegt, dat in onze Verlosser het menselijke, dat Hij zalig maakt, niet waar is, daar toch volgens de belofte, die alle eeuwen voorafgaat, de wereld zó met God in Christus verzoend werd, dat, wanneer het Woord Zich niet gewaardigde vlees te worden, geen enkel vlees gered zou kunnen worden. Heel het Geheim van het christelijk geloof immers wordt, gelijk de ketters het willen, door een grote duisternis van zijn luister beroofd, als men meent, dat het licht van de waarheid slechts onder de leugenachtige schijn van een lichaam verborgen is geweest.
Geen enkele Christen mene dan, zich te moeten schamen over de werkelijkheid van ons lichaam in Christus, want alle Apostelen en leerlingen van de Apostelen en de voortreffelijke leeraren van de Kerken, die tot de kroon van het martelaarschap of tot de glorie van het belijderschap N.v.d.v.:Volgens de oude.. N.v.d.v.:Volgens de oude opvatting was een "Belijder" degene, die wel omwille van het geloof martelingen had doorstaan, maar niet tengevolge daarvan gestorven was. verdienden te geraken, hebben uitgeblonken in het licht van dit geloof, overal eenstemmig verkondigend, dat men in de Heer Jezus Christus de ene persoon van de Godheid en het vlees belijden moet.
Door welke schijnreden echter, door welk deel van de goddelijke Boeken meent de goddeloosheid van de ketters, die de werkelijkheid van het lichaam van Christus ontkent, geholpen te worden, daar de Wet deze ophoudelijk betuigt, de Profetie haar voorzegt, de Evangelies haar leren en Christus Zelf haar toont? Zij mogen de gehele reeks van de heilige Schriften doorzoeken om aan hun duisternis te ontvluchten, maar niet om het ware licht te verduisteren, en zij zullen door alle eeuwen heen de waarheid zó vinden stralen, dat zij dit grote en wonderbare Geheim, dat op het einde vervuld is, van het begin af aan geloofd zien. Daar geen enkel deel van de heilige Schriften hierover zwijgt, is het voldoende, enige overeenstemmende tekenen van de waarheid te hebben aangegeven, opdat daardoor de ijver van het geloof op allerschitterendste wijze moge toenemen en in het heldere licht van het inzicht moge begrijpen, dat de Christenen zich over de Zoon van God, die Zich onophoudelijk uitgeeft als de Zoon van de mensen en als mens, niet behoeven te schamen, maar dat zij zich voortdurend op Hem mogen beroemen.
Geen enkele Christen mene dan, zich te moeten schamen over de werkelijkheid van ons lichaam in Christus, want alle Apostelen en leerlingen van de Apostelen en de voortreffelijke leeraren van de Kerken, die tot de kroon van het martelaarschap of tot de glorie van het belijderschap N.v.d.v.:Volgens de oude.. N.v.d.v.:Volgens de oude opvatting was een "Belijder" degene, die wel omwille van het geloof martelingen had doorstaan, maar niet tengevolge daarvan gestorven was. verdienden te geraken, hebben uitgeblonken in het licht van dit geloof, overal eenstemmig verkondigend, dat men in de Heer Jezus Christus de ene persoon van de Godheid en het vlees belijden moet.
Door welke schijnreden echter, door welk deel van de goddelijke Boeken meent de goddeloosheid van de ketters, die de werkelijkheid van het lichaam van Christus ontkent, geholpen te worden, daar de Wet deze ophoudelijk betuigt, de Profetie haar voorzegt, de Evangelies haar leren en Christus Zelf haar toont? Zij mogen de gehele reeks van de heilige Schriften doorzoeken om aan hun duisternis te ontvluchten, maar niet om het ware licht te verduisteren, en zij zullen door alle eeuwen heen de waarheid zó vinden stralen, dat zij dit grote en wonderbare Geheim, dat op het einde vervuld is, van het begin af aan geloofd zien. Daar geen enkel deel van de heilige Schriften hierover zwijgt, is het voldoende, enige overeenstemmende tekenen van de waarheid te hebben aangegeven, opdat daardoor de ijver van het geloof op allerschitterendste wijze moge toenemen en in het heldere licht van het inzicht moge begrijpen, dat de Christenen zich over de Zoon van God, die Zich onophoudelijk uitgeeft als de Zoon van de mensen en als mens, niet behoeven te schamen, maar dat zij zich voortdurend op Hem mogen beroemen.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Opdat uw godsvrucht echter moge erkennen, dat wij met hetgeen de eerbiedwaardige Vaders verkondigd hebben, in overeenstemming zijn, heb ik gemeend, enige van hun uitspraken aan dit woord te moeten toevoegen. N.v.d.v.: Er volgen 25-tal.. N.v.d.v.: Er volgen 25-tal getuigenis van diverse Kerkvaders, die hier niet meegenomen zijn Als gij u gewaardigt deze na te zien, zult gij bevinden, dat wij niet anders verkondigen dan wat onze heilige Vaders over de gehele wereld geleerd hebben en dat niemand met hen van mening verschilt dan alleen de goddeloze ketters. Nadat wij dit dan, zeer roemvolle en eerbiedwaardige Keizer, zo kort mogelijk behandeld hebben, ziet gij wel in, dat hetgeen ook wij verkondigen, één is met het geloof, dat u door God werd ingestort, en dat wij in geen enkel opzicht van de leer van het Evangelie en van de Apostelen of van de katholieke geloofsbelijdenis verschillen. Want zoals de heilige Apostel Paulus leert:
"Groot is het Geheim van de godsdienst: Hij verscheen in het vlees,Wat is er dan méér nuttig voor uw zaligheid, wat méér overeenkomstig uw macht, dan dat gij volgens uw positie voor de vrede van de Kerken van de Heer zorg draagt en in al degenen, die u onderworpen zijn, de gaven Gods verdedigt en geenszins duldt, dat door de afgunst van de duivel zijn dienaren ten verderve van ook maar een enkeling in woede tekeer gaan, opdat gij die in deze wereld door aardse macht verheven bent, moogt verdienen voor eeuwig met Christus te heersen. Dat de almachtige God uw heerschappij en gezondheid lange tijd beware, o roemrijkste en allergoedertierenste doorluchtige Keizer!
werd gerechtvaardigd door de Geest;
Hij verscheen aan de Engelen,
werd aan de heidenen verkondigd.
Hij werd in de wereld gelovig aanvaard
en opgenomen in de heerlijkheid" N.v.d.v.: 1 Tim. 3, 16... N.v.d.v.: 1 Tim. 3, 16. Waarschijnlijk is dit vers een fragment uit een oud kerkelijk, liturgisch lied, dat ten tijde van de Apostelen overal verbreid was.
Gegeven den 17en augustus van het jaar 458 van het jaar 458
onder het consulaat van de doorluchtige Leo en Majorianus. Paus Leo I
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/405-promisse-me-memini-tomus-ii-leonis-nl