Tot de clerus van Rome
x
Informatie over dit document
Tot de clerus van Rome
Ontmoeting in de basiliek St. Jan van Lateranen
Paus Benedictus XVI
13 mei 2005
Pauselijke geschriften - Toespraken
13 mei 2005
http://www.lulu.com/product/pocketboek/tiltenberg-studies-6-sb/18676653?productTrackingContext=author_spotlight_1794160_
24 november 2011
682
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- DEEL 1 Overwegingen
1
Beminde priesters en diakens, die uw pastorale diensten verricht in het diocees Rome,
Het is voor mij een grote vreugde dat ik u aan het begin van mijn ministerie als bisschop van deze kerk, "die in de liefde voorgaat", mag ontmoeten. (...) Ik groet ieder van u met de gevoelens van een vriend, en ik wil uiting geven vanaf deze eerste ontmoeting aan mijn dankbaarheid voor uw dagelijkse inspanningen in de wijngaard van de Heer.
De buitengewone geloofservaring, die wij hebben meegemaakt ter gelegenheid van de dood van onze zeer geliefde Paus Johannes Paulus II is blijk geweest van de diepe eenheid, levendigheid en ijver van de kerk van Rome: dit is mede aan uw gebed en aan uw apostolaat te danken. Op deze manier, in nederige aanhankelijkheid aan Christus onze enige Heer, kunnen en moeten wij samen die "voorbeeldigheid" van de Kerk van Rome bevorderen, die een echte dienst is ten behoeve van de zusterkerken overal in de wereld. Omdat "romanum" en "petrinum" ("Rome" en "Petrus") onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is de Kerk van Rome verplicht de universele zorg van haar bisschop te delen. De verplichting van een dergelijke deelgemeenschap betreft echter op bijzondere titel u, beminde priesters en diakens, die met uw bisschop door het Sacrament van het priesterschap verbonden en als zijn kostbare medewerkers aangesteld bent. Ik reken dus op u, op uw gebed, op uw ontvankelijkheid en overgave, opdat ons geliefde diocees de roeping, die de Heer haar toevertrouwd heeft, met toenemende edelmoedigheid beantwoordt. Op mijn beurt zeg ik u: ondanks mijn beperkingen, kunt u rekenen op mijn oprechte, vaderlijke liefde voor ieder van u.
Beminde priesters, de kwaliteit van uw leven en van uw pastorale dienst staat ons toe te hopen, dat de tijd van die identiteitscrisis, die zoveel priesters in het verleden gekweld heeft, voorbij is. Wat echter niet voorbij is zijn de oorzaken van een "geestelijke woestijn" die de mensheid van onze tijd aantasten, en bijgevolg ook de Kerk ondermijnen, die binnen deze mensheid leeft. Waarom zouden we niet vrezen dat deze oorzaken ook het leven van de priesters kunnen bedreigen? Daarom is het noodzakelijk dat wij steeds opnieuw naar de wortel van ons priesterschap teruggaan. Er is, echter – dat weten wij zeer goed – één enige wortel: Jezus Christus de Heer. Hem heeft de Vader uitgezonden, "Hij is de hoeksteen" (1 Pt. 2, 7) [b:1 Pt. 2, 7]. In Hem, in het mysterie van zijn dood en verrijzenis, komt het Koninkrijk van God naar ons toe, en wordt de redding van het menselijk geslacht volbracht. Deze Jezus bezit echter niks dat hem exclusief toebehoort, hij is geheel van de Vader en voor de Vader. Vandaar dat Hij zegt dat zijn leer niet van Hem is, maar van Hem die Hem gezonden heeft: (Joh. 7, 16) [[b:Joh. 7, 16]] in zijn eentje kan de Zoon niks doen. (Joh. 5, 19.30) [[b:Joh. 5, 19.30]]
Dit is, beste vrienden, ook de echte natuur van ons priesterschap. Alles waaruit ons ministerie ontstaat kan niet de vrucht zijn van onze persoonlijke vaardigheden. Dit geldt voor het toedienen van de Sacramenten, maar het geldt tevens voor de dienst van het Woord: we zijn gezonden niet om onszelf of onze persoonlijke meningen aan te kondigen, maar het mysterie van Christus, en, in Hem, de maatstaf van het echte humanisme. Ons is de opdracht gegeven, niet om veel woorden uit te spreken, maar om de echo te zijn en de dragers van een enig "Woord", dat het Woord van God is, het Woord, dat om ons te redden vleesgeworden is. Ook voor ons gelden, dus, de woorden van Jezus: "Mijn leer is niet van mij, maar van Degene die mij gezonden heeft" (Joh. 7, 16) [b:Joh. 7, 16]. Beminde priesters van Rome, de Heer noemt ons vrienden, Hij maakt van ons zijn vrienden, Hij vertrouwt zich aan ons toe, Hij vertrouwt ons in de Eucharistie zijn lichaam toe, Hij vertrouwt aan ons zijn Kerk toe. Wij dienen dan echt zijn vrienden te zijn, zijn gevoelens te delen, te willen wat Hij wil en niet te willen wat Hij niet wil. Jezus Zelf zegt ons: "Gij zijt mijn vrienden, als u zult doen wat ik u bevel" (Joh. 15, 14) [b:Joh. 15, 14]. Laat dit ons gemeenschappelijk voornemen zijn: dat wij, allemaal samen, zijn heilige wil doen, waarin onze vrijheid en onze vreugde bestaat.
Omdat het in Christus zijn wortel heeft, is het priesterschap, vanuit zijn natuur, in de Kerk en voor de Kerk. Het christelijk geloof is immers niet iets zuiver geestelijks en innerlijks; zelfs onze verhouding tot Christus is niet uitsluitend subjectief en privé. Integendeel, die verhouding is helemaal concreet en kerkelijk. Op zijn beurt is het ministeriële priesterschap gegrondvest op zijn verhouding tot het lichaam van Christus, in zijn beide, onscheidbare dimensies van Eucharistie en Kerk, van eucharistisch lichaam en kerkelijk lichaam. Daarom is ons ministerie "amoris officium" ("ambt van liefde"), 123,5 [[859]] het is het ambt van de goede herder die zijn leven voor zijn schapen geeft. ( Joh. 10, 14-15) [[b: Joh. 10, 14-15]] In het eucharistisch mysterie geeft Christus zichzelf steeds opnieuw; juist in de Eucharistie leren wij de liefde van Christus en dus de liefde voor de Kerk. Vandaar dat ik samen met u, beminde broeders in het priesterschap, de onvergetelijke woorden van Johannes Paulus II aanhaal: "De Heilige Mis is op een absolute manier het middelpunt van mijn leven en van elk van mijn dagen". Tot de deelnemers aan het door de Congregatie voor de Clerus georganiseerde Symposium bij gelegenheid van het 6e lustrum van het Conciliedecreet Presbyterorum ordinis [[3088]] Dit zijn woorden die ieder van ons als eigen woorden persoonlijk kan uitspreken: de Heilige Mis is op een absolute manier het middelpunt van mijn leven en van elk van mijn dagen. Op dezelfde manier wordt Christus’ gehoorzaamheid, die Adams ongehoorzaamheid corrigeert, op een concrete manier aanwezig in de kerkelijke gehoorzaamheid, die voor de priester, in zijn alledaagse praktijk, voornamelijk gehoorzaamheid aan zijn bisschop betekent. Binnen de Kerk is gehoorzaamheid, echter, geen formaliteit; het is gehoorzaamheid aan degene die op zijn beurt gehoorzaamt, en de gehoorzame Christus vertegenwoordigt. Daardoor worden de concrete eisen van gehoorzaamheid verijdeld noch verzacht; gehoorzaamheid wordt daardoor in haar goddelijke diepte en katholieke zingeving bevestigd: in de bisschop gehoorzamen wij aan Christus en aan de hele Kerk, door de bisschop op deze plaats vertegenwoordigd.
Jezus Christus is door de Vader gezonden, in de macht van de Geest, om de hele menselijke familie te redden; wij, priesters, zijn door de genade van het Sacrament deze missie van de Hem deelachtig gemaakt. Zoals de Apostel Paulus schrijft,
Een dergelijke nabijheid en overgave neemt uiteraard veel van ieder van u in beslag, qua tijd, zorgen, besteding van energieën. Ik ken deze dagelijkse inspanningen van u, en ik wil u danken namens Onze Heer. Tevens wil ik u helpen, voorzover ik kan, om onder deze inspanningen niet te bezwijken. Om stand te kunnen houden, en, nog beter, om ons verder te kunnen ontwikkelen als mens en als priester, is vooral een diepe gemeenschap met Christus nodig, met Christus, wiens voedsel was de wil van de Vader te doen: (Joh. 4, 34) [[b:Joh. 4, 34]] alles wat we doen, doen wij in gemeenschap met Hem, en zo vinden we telkens opnieuw de eenheid van ons leven terug, ondanks de versplintering van de aandacht wegens de talrijke alledaagse bezigheden. De Heer Jezus Christus, die zichzelf opgeofferd heeft om de wil van de vader te doen, leert ons de kunst van de priesterlijke ascese, die ook in onze tijden noodzakelijk is. Deze ascese moet niet geplaatst worden naast de pastorale actie, als een toegevoegde last die onze dag nog zwaarder maakt. Integendeel, in de actie zelf dienen we te leren onszelf te overtreffen, ons leven te laten en weg te schenken. Opdat dit echt in ons gebeurt, en opdat onze actie in zichzelf ascese kan zijn, waarbij wij onszelf wegschenken, opdat dit alles niet blijft bij een wens, hebben wij ongetwijfeld momenten nodig om onze energieën, ook lichamelijke energieën, te herstellen, en vooral om te bidden en te mediteren, om in ons binnenste in te gaan en de Heer in ons te vinden. Daarom is de tijd die we in de tegenwoordigheid van God doorbrengen, een echte pastorale prioriteit, geen toevoeging aan ons pastorale werk; ten overstaan van de Heer staan is een pastorale prioriteit, per slot van rekening de belangrijkste. Dit heeft ons op de meest concrete en schitterende manier Johannes Paulus II bewezen, in elke omstandigheid van zijn leven en van zijn ministerie.
Beminde priesters, we zullen nooit voldoende nadruk leggen op het fundamentele en doorslaggevende belang van ons antwoord op de oproep tot heiligheid. Dit is de voorwaarde niet alleen voor de vruchtbaarheid van ons persoonlijke apostolaat, maar ook voor een breder doel, namelijk opdat het gelaat van de Kerk het licht van Christus weerkaatst, vgl: Lumen Gentium [[[617|1]]] waardoor de mensen opgeroepen worden om de Heer te erkennen en te aanbidden. Het smeken van de Apostel Paulus om ons met God te laten verzoenen (2 Kor. 5, 20) [[b:2 Kor. 5, 20]] dienen we vooral in onszelf te ontvangen, door onze Heer met een oprecht hart, met vastberaden en moedige wilskracht te verzoeken, dat Hij van ons alles verwijdert wat ons van Hem scheidt en in strijd is met de missie die wij ontvangen hebben. De Heer – daar zijn we zeker van – is barmhartig en zal ons verhoren.
Mijn ministerie als bisschop van Rome ligt in de door mijn Voorgangers getrokken voor, en erft in het bijzonder de kostbare nalatenschap van de Johannes Paulus II. Laten wij, beminde priesters en diakens, samen, sereen en vol vertrouwen, langs deze weg vooruitgaan. We zullen er naar streven dat de geest van gemeenschap binnen de grote familie van de diocesane Kerk groeit, en we zullen samenwerken om de missionaire gerichtheid van onze pastorale actie te versterken, conform de kaderrichtlijnen van de Romeinse Synode, die uitgevoerd dienen te worden met een bijzondere doeltreffendheid binnen de ervaring van de stedelijke missie. Rome is een zeer groot diocees, en een zeer bijzonder diocees, vanwege de bijzondere, universele zorg, die de Heer aan zijn bisschop toevertrouwd heeft. Vandaar dat de contacten die u, beminde priesters, met uw diocesane bisschop – en dat ben ik – onderhoudt, niet zo onmiddellijk en dagelijks kunnen zijn zoals ik zou wensen, en zoals die in andere situaties mogelijk zijn. Dankzij de medewerking van de Kardinaal Vicaris en van de hulpbisschoppen, waarvoor mijn hartelijk dank, ben ik echter in staat ieder van u nabij te zijn, in de vreugde en in de moeilijkheden die de priester op zijn weg altijd vergezellen. Bovenal verzeker ik u dat ik u nabij ben op die diepste en meest doorslaggevende wijze, die eigen is aan een bisschop ten opzichte van zijn priesters en diakens: door het dagelijks gebed. Wees er zeker van dat de clerus van Rome in mijn gebed een bijzondere plaats inneemt. Wij zijn dichtbij elkaar in het geloof en in de liefde van Christus, en in het feit, dat we ons en elkaar aan Maria toevertrouwen, de Moeder van de Enige en Opperste Priester. Juist onze vereniging met Christus en de Heilige Maagd is de bron van die sereniteit en dat vertrouwen, waar wij allemaal behoefte aan hebben, zowel ten aanzien van ons apostolaat als ten aanzien van ons persoonlijk bestaan.
Het is voor mij een grote vreugde dat ik u aan het begin van mijn ministerie als bisschop van deze kerk, "die in de liefde voorgaat", mag ontmoeten. (...) Ik groet ieder van u met de gevoelens van een vriend, en ik wil uiting geven vanaf deze eerste ontmoeting aan mijn dankbaarheid voor uw dagelijkse inspanningen in de wijngaard van de Heer.
De buitengewone geloofservaring, die wij hebben meegemaakt ter gelegenheid van de dood van onze zeer geliefde Paus Johannes Paulus II is blijk geweest van de diepe eenheid, levendigheid en ijver van de kerk van Rome: dit is mede aan uw gebed en aan uw apostolaat te danken. Op deze manier, in nederige aanhankelijkheid aan Christus onze enige Heer, kunnen en moeten wij samen die "voorbeeldigheid" van de Kerk van Rome bevorderen, die een echte dienst is ten behoeve van de zusterkerken overal in de wereld. Omdat "romanum" en "petrinum" ("Rome" en "Petrus") onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is de Kerk van Rome verplicht de universele zorg van haar bisschop te delen. De verplichting van een dergelijke deelgemeenschap betreft echter op bijzondere titel u, beminde priesters en diakens, die met uw bisschop door het Sacrament van het priesterschap verbonden en als zijn kostbare medewerkers aangesteld bent. Ik reken dus op u, op uw gebed, op uw ontvankelijkheid en overgave, opdat ons geliefde diocees de roeping, die de Heer haar toevertrouwd heeft, met toenemende edelmoedigheid beantwoordt. Op mijn beurt zeg ik u: ondanks mijn beperkingen, kunt u rekenen op mijn oprechte, vaderlijke liefde voor ieder van u.
Beminde priesters, de kwaliteit van uw leven en van uw pastorale dienst staat ons toe te hopen, dat de tijd van die identiteitscrisis, die zoveel priesters in het verleden gekweld heeft, voorbij is. Wat echter niet voorbij is zijn de oorzaken van een "geestelijke woestijn" die de mensheid van onze tijd aantasten, en bijgevolg ook de Kerk ondermijnen, die binnen deze mensheid leeft. Waarom zouden we niet vrezen dat deze oorzaken ook het leven van de priesters kunnen bedreigen? Daarom is het noodzakelijk dat wij steeds opnieuw naar de wortel van ons priesterschap teruggaan. Er is, echter – dat weten wij zeer goed – één enige wortel: Jezus Christus de Heer. Hem heeft de Vader uitgezonden, "Hij is de hoeksteen" (1 Pt. 2, 7) [b:1 Pt. 2, 7]. In Hem, in het mysterie van zijn dood en verrijzenis, komt het Koninkrijk van God naar ons toe, en wordt de redding van het menselijk geslacht volbracht. Deze Jezus bezit echter niks dat hem exclusief toebehoort, hij is geheel van de Vader en voor de Vader. Vandaar dat Hij zegt dat zijn leer niet van Hem is, maar van Hem die Hem gezonden heeft: (Joh. 7, 16) [[b:Joh. 7, 16]] in zijn eentje kan de Zoon niks doen. (Joh. 5, 19.30) [[b:Joh. 5, 19.30]]
Dit is, beste vrienden, ook de echte natuur van ons priesterschap. Alles waaruit ons ministerie ontstaat kan niet de vrucht zijn van onze persoonlijke vaardigheden. Dit geldt voor het toedienen van de Sacramenten, maar het geldt tevens voor de dienst van het Woord: we zijn gezonden niet om onszelf of onze persoonlijke meningen aan te kondigen, maar het mysterie van Christus, en, in Hem, de maatstaf van het echte humanisme. Ons is de opdracht gegeven, niet om veel woorden uit te spreken, maar om de echo te zijn en de dragers van een enig "Woord", dat het Woord van God is, het Woord, dat om ons te redden vleesgeworden is. Ook voor ons gelden, dus, de woorden van Jezus: "Mijn leer is niet van mij, maar van Degene die mij gezonden heeft" (Joh. 7, 16) [b:Joh. 7, 16]. Beminde priesters van Rome, de Heer noemt ons vrienden, Hij maakt van ons zijn vrienden, Hij vertrouwt zich aan ons toe, Hij vertrouwt ons in de Eucharistie zijn lichaam toe, Hij vertrouwt aan ons zijn Kerk toe. Wij dienen dan echt zijn vrienden te zijn, zijn gevoelens te delen, te willen wat Hij wil en niet te willen wat Hij niet wil. Jezus Zelf zegt ons: "Gij zijt mijn vrienden, als u zult doen wat ik u bevel" (Joh. 15, 14) [b:Joh. 15, 14]. Laat dit ons gemeenschappelijk voornemen zijn: dat wij, allemaal samen, zijn heilige wil doen, waarin onze vrijheid en onze vreugde bestaat.
Omdat het in Christus zijn wortel heeft, is het priesterschap, vanuit zijn natuur, in de Kerk en voor de Kerk. Het christelijk geloof is immers niet iets zuiver geestelijks en innerlijks; zelfs onze verhouding tot Christus is niet uitsluitend subjectief en privé. Integendeel, die verhouding is helemaal concreet en kerkelijk. Op zijn beurt is het ministeriële priesterschap gegrondvest op zijn verhouding tot het lichaam van Christus, in zijn beide, onscheidbare dimensies van Eucharistie en Kerk, van eucharistisch lichaam en kerkelijk lichaam. Daarom is ons ministerie "amoris officium" ("ambt van liefde"), 123,5 [[859]] het is het ambt van de goede herder die zijn leven voor zijn schapen geeft. ( Joh. 10, 14-15) [[b: Joh. 10, 14-15]] In het eucharistisch mysterie geeft Christus zichzelf steeds opnieuw; juist in de Eucharistie leren wij de liefde van Christus en dus de liefde voor de Kerk. Vandaar dat ik samen met u, beminde broeders in het priesterschap, de onvergetelijke woorden van Johannes Paulus II aanhaal: "De Heilige Mis is op een absolute manier het middelpunt van mijn leven en van elk van mijn dagen". Tot de deelnemers aan het door de Congregatie voor de Clerus georganiseerde Symposium bij gelegenheid van het 6e lustrum van het Conciliedecreet Presbyterorum ordinis [[3088]] Dit zijn woorden die ieder van ons als eigen woorden persoonlijk kan uitspreken: de Heilige Mis is op een absolute manier het middelpunt van mijn leven en van elk van mijn dagen. Op dezelfde manier wordt Christus’ gehoorzaamheid, die Adams ongehoorzaamheid corrigeert, op een concrete manier aanwezig in de kerkelijke gehoorzaamheid, die voor de priester, in zijn alledaagse praktijk, voornamelijk gehoorzaamheid aan zijn bisschop betekent. Binnen de Kerk is gehoorzaamheid, echter, geen formaliteit; het is gehoorzaamheid aan degene die op zijn beurt gehoorzaamt, en de gehoorzame Christus vertegenwoordigt. Daardoor worden de concrete eisen van gehoorzaamheid verijdeld noch verzacht; gehoorzaamheid wordt daardoor in haar goddelijke diepte en katholieke zingeving bevestigd: in de bisschop gehoorzamen wij aan Christus en aan de hele Kerk, door de bisschop op deze plaats vertegenwoordigd.
Jezus Christus is door de Vader gezonden, in de macht van de Geest, om de hele menselijke familie te redden; wij, priesters, zijn door de genade van het Sacrament deze missie van de Hem deelachtig gemaakt. Zoals de Apostel Paulus schrijft,
"God... heeft het ministerie van de verzoening aan ons toevertrouwd... Wij fungeren, dus, als Christus’ boodschappers, alsof God door middel van ons de mensen zou aansporen. Wij smeken u namens Christus: laat u met God verzoenen" (2 Kor. 5, 18-20) [b:2 Kor. 5, 18-20].Zo omschrijft de heilige Paulus onze missie als priesters. Daarom had ik het in de homilie waarmee het Conclaaf ingeleid werd over een "heilige onrust" die ons moet bezielen, Pro Eligendo Romano Pontifici [[491|6]] de onrust van degene die ernaar hunkert, de gave van het geloof aan iedereen te brengen, aan iedereen die redding te bieden, die als enige, in eeuwigheid blijft. In een zo grote stad als Rome, die enerzijds zo doordrongen is door het geloof, en waarin desondanks zoveel mensen aanwezig zijn die in hun hart de aankondiging van het geloof niet echt vernomen hebben, dienen wij des te meer bezield te zijn door deze onrust, waardoor wij deze vreugde, dit middelpunt van het leven, dat aan het leven zin en richting geeft, aan de mensen willen brengen. Beminde broeders, priesters van Rome, de verrezen Christus roept ons op om zijn getuigen te zijn, en schenkt ons de kracht van zijn Geest, om dit echt te zijn. Het is dus nodig om met Hem te blijven. (Mc. 3, 14; Hand. 1, 21-23) [[b:Mc. 3, 14; Hand. 1, 21-23]] In de eerste omschrijving van het munus apostolicum ("apostolische opdracht"), in het derde hoofdstuk van Marcus, is omschreven wat de Heer dacht dat de zin van het apostel-zijn zou moeten zijn: met Hem blijven en voor zijn missie beschikbaar zijn. Beide dingen gaan samen, en alleen als wij met Hem zijn, zijn we ook altijd in beweging met het Evangelie naar de anderen toe. Het is dus wezenlijk dat wij met Hem zijn, waardoor de onrust aangewakkerd wordt, die ons in staat stelt de kracht en de vreugde van het geloof aan de anderen te brengen, om met ons leven, niet alleen met woorden, getuigenis af te leggen. De woorden van de Apostel Paulus zijn op ons van toepassing:
"Voor mij is de prediking van het Evangelie geen roem: het is voor mij een plicht, en wee mij als ik het Evangelie niet zou prediken!... inderdaad, ook al ben ik vrij van allen, ben ik dienaar van allen geworden om er het grootste aantal van te winnen... ik ben alles voor allen geworden, om kost wat kost iemand te redden" (1 Kor. 9, 16-22) [b:1 Kor. 9, 16-22].Deze woorden, die het zelfportret van de apostel zijn, geven ons ook het portret van de priester weer. Dit "alles voor allen worden" komt tot uiting in de dagelijkse nabijheid, in de aandacht voor elke persoon en elk gezin. In dit opzicht kunt u, priesters van Rome, naar een grote traditie terugkijken: dit beweer ik met diepe overtuiging, en u doet vandaag nog eer aan deze traditie, nu de stad zodanig uitgebreid is, en diep veranderd. Zoals u goed weet, is het doorslaggevend dat de nabijheid en de aandacht voor allen, die wij levend willen houden, altijd namens Christus wordt beleefd, steeds met de bedoeling om de mensen naar Hem te brengen.
Een dergelijke nabijheid en overgave neemt uiteraard veel van ieder van u in beslag, qua tijd, zorgen, besteding van energieën. Ik ken deze dagelijkse inspanningen van u, en ik wil u danken namens Onze Heer. Tevens wil ik u helpen, voorzover ik kan, om onder deze inspanningen niet te bezwijken. Om stand te kunnen houden, en, nog beter, om ons verder te kunnen ontwikkelen als mens en als priester, is vooral een diepe gemeenschap met Christus nodig, met Christus, wiens voedsel was de wil van de Vader te doen: (Joh. 4, 34) [[b:Joh. 4, 34]] alles wat we doen, doen wij in gemeenschap met Hem, en zo vinden we telkens opnieuw de eenheid van ons leven terug, ondanks de versplintering van de aandacht wegens de talrijke alledaagse bezigheden. De Heer Jezus Christus, die zichzelf opgeofferd heeft om de wil van de vader te doen, leert ons de kunst van de priesterlijke ascese, die ook in onze tijden noodzakelijk is. Deze ascese moet niet geplaatst worden naast de pastorale actie, als een toegevoegde last die onze dag nog zwaarder maakt. Integendeel, in de actie zelf dienen we te leren onszelf te overtreffen, ons leven te laten en weg te schenken. Opdat dit echt in ons gebeurt, en opdat onze actie in zichzelf ascese kan zijn, waarbij wij onszelf wegschenken, opdat dit alles niet blijft bij een wens, hebben wij ongetwijfeld momenten nodig om onze energieën, ook lichamelijke energieën, te herstellen, en vooral om te bidden en te mediteren, om in ons binnenste in te gaan en de Heer in ons te vinden. Daarom is de tijd die we in de tegenwoordigheid van God doorbrengen, een echte pastorale prioriteit, geen toevoeging aan ons pastorale werk; ten overstaan van de Heer staan is een pastorale prioriteit, per slot van rekening de belangrijkste. Dit heeft ons op de meest concrete en schitterende manier Johannes Paulus II bewezen, in elke omstandigheid van zijn leven en van zijn ministerie.
Beminde priesters, we zullen nooit voldoende nadruk leggen op het fundamentele en doorslaggevende belang van ons antwoord op de oproep tot heiligheid. Dit is de voorwaarde niet alleen voor de vruchtbaarheid van ons persoonlijke apostolaat, maar ook voor een breder doel, namelijk opdat het gelaat van de Kerk het licht van Christus weerkaatst, vgl: Lumen Gentium [[[617|1]]] waardoor de mensen opgeroepen worden om de Heer te erkennen en te aanbidden. Het smeken van de Apostel Paulus om ons met God te laten verzoenen (2 Kor. 5, 20) [[b:2 Kor. 5, 20]] dienen we vooral in onszelf te ontvangen, door onze Heer met een oprecht hart, met vastberaden en moedige wilskracht te verzoeken, dat Hij van ons alles verwijdert wat ons van Hem scheidt en in strijd is met de missie die wij ontvangen hebben. De Heer – daar zijn we zeker van – is barmhartig en zal ons verhoren.
Mijn ministerie als bisschop van Rome ligt in de door mijn Voorgangers getrokken voor, en erft in het bijzonder de kostbare nalatenschap van de Johannes Paulus II. Laten wij, beminde priesters en diakens, samen, sereen en vol vertrouwen, langs deze weg vooruitgaan. We zullen er naar streven dat de geest van gemeenschap binnen de grote familie van de diocesane Kerk groeit, en we zullen samenwerken om de missionaire gerichtheid van onze pastorale actie te versterken, conform de kaderrichtlijnen van de Romeinse Synode, die uitgevoerd dienen te worden met een bijzondere doeltreffendheid binnen de ervaring van de stedelijke missie. Rome is een zeer groot diocees, en een zeer bijzonder diocees, vanwege de bijzondere, universele zorg, die de Heer aan zijn bisschop toevertrouwd heeft. Vandaar dat de contacten die u, beminde priesters, met uw diocesane bisschop – en dat ben ik – onderhoudt, niet zo onmiddellijk en dagelijks kunnen zijn zoals ik zou wensen, en zoals die in andere situaties mogelijk zijn. Dankzij de medewerking van de Kardinaal Vicaris en van de hulpbisschoppen, waarvoor mijn hartelijk dank, ben ik echter in staat ieder van u nabij te zijn, in de vreugde en in de moeilijkheden die de priester op zijn weg altijd vergezellen. Bovenal verzeker ik u dat ik u nabij ben op die diepste en meest doorslaggevende wijze, die eigen is aan een bisschop ten opzichte van zijn priesters en diakens: door het dagelijks gebed. Wees er zeker van dat de clerus van Rome in mijn gebed een bijzondere plaats inneemt. Wij zijn dichtbij elkaar in het geloof en in de liefde van Christus, en in het feit, dat we ons en elkaar aan Maria toevertrouwen, de Moeder van de Enige en Opperste Priester. Juist onze vereniging met Christus en de Heilige Maagd is de bron van die sereniteit en dat vertrouwen, waar wij allemaal behoefte aan hebben, zowel ten aanzien van ons apostolaat als ten aanzien van ons persoonlijk bestaan.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Aankondiging
Dit zijn, beminde priesters en diakens, overwegingen die ik graag aan u wenste voor te leggen. Nu, voordat ik het woord aan u geef, om uw vragen en overwegingen te horen, wil ik u een vreugdevol bericht geven. We hebben vandaag een mededeling ontvangen. Kardinaal Saraiva Martins, Prefect van de Congregatie voor de Heiligverklaringen [d:109], heeft, samen met Zijne Excellentie Nowak, Secretaris van die Congregatie, het volgende geschreven:
Dit zijn, beminde priesters en diakens, overwegingen die ik graag aan u wenste voor te leggen. Nu, voordat ik het woord aan u geef, om uw vragen en overwegingen te horen, wil ik u een vreugdevol bericht geven. We hebben vandaag een mededeling ontvangen. Kardinaal Saraiva Martins, Prefect van de Congregatie voor de Heiligverklaringen [d:109], heeft, samen met Zijne Excellentie Nowak, Secretaris van die Congregatie, het volgende geschreven:
Op verzoek van de Z.E.H. Camillo Ruini, Kardinaal van de Heilige Romeinse Kerk, Generaal-Vicaris van Zijne Heiligheid voor het diocees Rome, heeft Paus BENEDICTUS XVI, gelet op de bijzondere omstandigheden, tijdens de audiëntie die aan hem, Kardinaal Generaal-Vicaris op 28 april van dit jaar 2005 is verleend, vrijstelling toegewezen van de vijfjarige verplichte tussentijd vanaf de dood van de Dienaar Gods Paus Johannes Paulus II (Karol Wojtyla), waardoor het Zalig- en Heiligverklaringproces van voornoemde Dienaar Gods aanstonds mag beginnen. Terwijl al wat hieraan contrair is allerminst in de weg staat. Antwoord inzake onderzoek naar het heilig- en zaligverklaringsproces van de dienaar van God, Paus Johannes Paulus II [[681]]
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 2 Vrij reden - antwoorden op gestelde vragen
3
(Nadat enkele priesters en een diaken van het diocees van Rome hadden gesproken, heeft de Heilige Vader het volgende gezegd:)
Tot slot kan ik alleen danken voor de inhoud en de diepte van uw bijdragen, die getuigen van het enthousiasme, de liefde tot Christus. tot de ons toevertrouwde kudde, tot de armen, die ons presbyterium bezielt; niet gericht tot de stad Rome alleen, maar tot heel de wereld, tot al onze broeders en zusters. Ik dank u voor de genegenheid die u voor mij uitgedrukt hebt; dat is voor mij een grote hulp. Nu voel ik me niet in staat in de details te treden van wat hier allemaal gezegd is. Het zou mooi zijn, als wij een echte discussie zouden kunnen voortzetten, en ik hoop dat er gelegenheden zullen zijn voor een concrete discussie, met vragen en antwoorden. Ik beperk me hier tot de uitdrukking van mijn dankbaarheid voor alles. Ik merk duidelijk uw pastorale inzet, ik zie dat u hier in Rome de Kerk van Christus wilt opbouwen, ik merk hoe u nadenkt over hoe dit beter gedaan kan worden, ik merk hoe alles ontspruit uit een grote liefde voor de Heer en zijn Kerk.
Tot slot kan ik alleen danken voor de inhoud en de diepte van uw bijdragen, die getuigen van het enthousiasme, de liefde tot Christus. tot de ons toevertrouwde kudde, tot de armen, die ons presbyterium bezielt; niet gericht tot de stad Rome alleen, maar tot heel de wereld, tot al onze broeders en zusters. Ik dank u voor de genegenheid die u voor mij uitgedrukt hebt; dat is voor mij een grote hulp. Nu voel ik me niet in staat in de details te treden van wat hier allemaal gezegd is. Het zou mooi zijn, als wij een echte discussie zouden kunnen voortzetten, en ik hoop dat er gelegenheden zullen zijn voor een concrete discussie, met vragen en antwoorden. Ik beperk me hier tot de uitdrukking van mijn dankbaarheid voor alles. Ik merk duidelijk uw pastorale inzet, ik zie dat u hier in Rome de Kerk van Christus wilt opbouwen, ik merk hoe u nadenkt over hoe dit beter gedaan kan worden, ik merk hoe alles ontspruit uit een grote liefde voor de Heer en zijn Kerk.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Romein en universeel
Ik zou alleen kort willen ingaan op drie of vier punten, die in mijn geheugen bijgebleven zijn.
U hebt het gehad over deze onderlinge binding van "Romein" en "universeel". Dit lijkt me zeer belangrijk. Aan de ene kant is deze een echte plaatselijke Kerk, die als zodanig behoort te leven. Er zijn mensen die lijden, leven, willen geloven of niet kunnen geloven. Hier behoort de Kerk van Rome in de parochies te groeien, met haar zware verantwoordelijkheid tegenover de wereld, want ze draagt deze lastgeving van "voorbeeldigheid" met zich mee, opdat in de Kerk van Rome het gelaat van de Kerk als zodanig zichtbaar is, als model voor de overige plaatselijke Kerken. Om een model te kunnen zijn, dienen wij zelf een plaatselijke Kerk te zijn, die zich dagelijks inzet in de nederige werkzaamheden, die als een verplichting gebonden zijn aan het feit dat men Kerk is, in een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd.
U hebt het gehad over de parochie als een basisstructuur, die door de bewegingen verrijkt en geholpen wordt. Het lijkt me dat juist tijdens het pontificaat van Paus Johannes Paulus II een vruchtbare samenhang is ontstaan tussen het blijvende onderdeel dat de parochiestructuur is, en het – om zo te zeggen – "charismatische" onderdeel, dat nieuwe initiatieven, nieuwe inspiraties, nieuwe vormen van bezieling biedt. Onder de wijze leiding van de Kardinaal-Vicaris en van de hulpbisschoppen kunnen alle pastoors samen echt de verantwoordelijkheid dragen van de groei van de parochie, door alle elementen op te nemen die kunnen ontstaan uit de bewegingen en uit het reële, alledaagse leven van de Kerk in de verschillende dimensies.
Ik wou het echter ook hebben over deze binding van "Romein" en "universeel". Één van onze medebroeders heeft ons herinnerd aan onze verantwoordelijkheid jegens Afrika. Wij hebben gezien, dat Afrika in Rome aanwezig is; zowel als India, evenals het heelal. Deze aanwezigheid van onze broeders verplicht ons om niet alleen aan onszelf te denken; wij dienen, in dit stadium van de geschiedenis, in al deze omstandigheden die ons bekend zijn, de aanwezigheid van de overige Continenten te voelen. Mij lijkt dat wij op dit ogenblik een bijzondere verantwoordelijkheid dragen jegens Afrika, Latijns-Amerika en Azië, waar het Christendom – met uitzondering van de Filipijnen – een kleine minderheid is. Het groeit weliswaar in India, waar het zicht profileert aan een kracht voor de toekomst. Daarom denken wij ook juist aan deze verantwoordelijkheid. Afrika biedt een enorm potentieel; de mensen daar zijn zeer edelmoedig; hun levende geloof is indrukwekkend. We moeten echter toegeven dat Europa niet alleen het geloof in Christus heeft geëxporteerd, maar ook alle ondeugden van het Oude Continent. Het heeft de hang naar corruptie geëxporteerd, tevens het geweld dat tegenwoordig Afrika verwoest. Wij dienen dus te erkennen, dat het onze verantwoordelijkheid is, ervoor te zorgen, dat het geloof dat wij exporteren – dat de intieme verwachtingen van elk mens bevredigt – sterker moge zijn dan de eigen ondeugden die Europa exporteert. Dit lijkt me een grote verantwoordelijkheid. Wapenen worden nog steeds verhandeld. De schatten van deze aarde worden uitgebuit. Des te meer dienen wij christenen van alles te doen opdat het geloof daar aankomt, en samen met het geloof de kracht om weerstand aan die ondeugden te bieden, de kracht om opnieuw een christelijk Afrika op te bouwen, dat een gelukkig Afrika zal zijn, een groot Continent van het nieuwe humanisme.
Ik zou alleen kort willen ingaan op drie of vier punten, die in mijn geheugen bijgebleven zijn.
U hebt het gehad over deze onderlinge binding van "Romein" en "universeel". Dit lijkt me zeer belangrijk. Aan de ene kant is deze een echte plaatselijke Kerk, die als zodanig behoort te leven. Er zijn mensen die lijden, leven, willen geloven of niet kunnen geloven. Hier behoort de Kerk van Rome in de parochies te groeien, met haar zware verantwoordelijkheid tegenover de wereld, want ze draagt deze lastgeving van "voorbeeldigheid" met zich mee, opdat in de Kerk van Rome het gelaat van de Kerk als zodanig zichtbaar is, als model voor de overige plaatselijke Kerken. Om een model te kunnen zijn, dienen wij zelf een plaatselijke Kerk te zijn, die zich dagelijks inzet in de nederige werkzaamheden, die als een verplichting gebonden zijn aan het feit dat men Kerk is, in een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd.
U hebt het gehad over de parochie als een basisstructuur, die door de bewegingen verrijkt en geholpen wordt. Het lijkt me dat juist tijdens het pontificaat van Paus Johannes Paulus II een vruchtbare samenhang is ontstaan tussen het blijvende onderdeel dat de parochiestructuur is, en het – om zo te zeggen – "charismatische" onderdeel, dat nieuwe initiatieven, nieuwe inspiraties, nieuwe vormen van bezieling biedt. Onder de wijze leiding van de Kardinaal-Vicaris en van de hulpbisschoppen kunnen alle pastoors samen echt de verantwoordelijkheid dragen van de groei van de parochie, door alle elementen op te nemen die kunnen ontstaan uit de bewegingen en uit het reële, alledaagse leven van de Kerk in de verschillende dimensies.
Ik wou het echter ook hebben over deze binding van "Romein" en "universeel". Één van onze medebroeders heeft ons herinnerd aan onze verantwoordelijkheid jegens Afrika. Wij hebben gezien, dat Afrika in Rome aanwezig is; zowel als India, evenals het heelal. Deze aanwezigheid van onze broeders verplicht ons om niet alleen aan onszelf te denken; wij dienen, in dit stadium van de geschiedenis, in al deze omstandigheden die ons bekend zijn, de aanwezigheid van de overige Continenten te voelen. Mij lijkt dat wij op dit ogenblik een bijzondere verantwoordelijkheid dragen jegens Afrika, Latijns-Amerika en Azië, waar het Christendom – met uitzondering van de Filipijnen – een kleine minderheid is. Het groeit weliswaar in India, waar het zicht profileert aan een kracht voor de toekomst. Daarom denken wij ook juist aan deze verantwoordelijkheid. Afrika biedt een enorm potentieel; de mensen daar zijn zeer edelmoedig; hun levende geloof is indrukwekkend. We moeten echter toegeven dat Europa niet alleen het geloof in Christus heeft geëxporteerd, maar ook alle ondeugden van het Oude Continent. Het heeft de hang naar corruptie geëxporteerd, tevens het geweld dat tegenwoordig Afrika verwoest. Wij dienen dus te erkennen, dat het onze verantwoordelijkheid is, ervoor te zorgen, dat het geloof dat wij exporteren – dat de intieme verwachtingen van elk mens bevredigt – sterker moge zijn dan de eigen ondeugden die Europa exporteert. Dit lijkt me een grote verantwoordelijkheid. Wapenen worden nog steeds verhandeld. De schatten van deze aarde worden uitgebuit. Des te meer dienen wij christenen van alles te doen opdat het geloof daar aankomt, en samen met het geloof de kracht om weerstand aan die ondeugden te bieden, de kracht om opnieuw een christelijk Afrika op te bouwen, dat een gelukkig Afrika zal zijn, een groot Continent van het nieuwe humanisme.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Aan te kondigen, uit te spreken en te luisteren
Ook de noodzaak is genoemd, aan te kondigen, uit te spreken, maar tevens te luisteren. Dit lijkt me om twee redenen belangrijk. De priester, de diaken, de catechist, de mannelijke of vrouwelijke religieus, dienen aan de ene kant aan te kondigen, getuigen te zijn. Om dit te doen dienen ze, echter, te luisteren, in dubbele zin; aan de ene kant dient hun ziel open te staan voor Christus, dienen zij in hun innerlijk naar zijn Woord te luisteren, opdat dit Woord geassimileerd wordt en het wezen van ieder van ons omvormt; aan de andere kant door naar de mensen van tegenwoordig te luisteren, ons naaste, de mens van mijn parochie, de mens ten opzichte van wie ik een verantwoordelijkheid draag. Door naar de wereld van tegenwoordig te luisteren, die ook binnen ieder van ons aanwezig is, luisteren we tevens naar alle problemen, alle moeilijkheden, die zich tegen het geloof verzetten. En wij dienen in staat te zijn, al die problemen serieus te nemen. De Heilige Petrus, eerste bisschop van Rome, zegt in zijn eerste brief dat wij, Christenen, paraat moeten staan om verantwoording van ons geloof af te leggen. Daarvoor dienen wij eerst de redenen van het geloof te hebben begrepen, en dienen wij dit woord – dat voor onze medemensen een echt antwoord kan zijn – reëel ‘verteerd’ te hebben, ook op een rationele manier, door ons hart, door de wijsheid van het hart. In de eerste brief van de heilige Petrus, in de Griekse tekst, staat een mooi woordenspel; er wordt namelijk gezegd dat "apologie" een antwoord is van de "logos", van de rede, van de rationele grondslag van ons geloof. D.w.z. dat de "logos", de rationele grondslag, het woord van het geloof, het antwoord moet worden van het geloof. En we weten zeer goed dat de taal van het geloof vaak zeer ver van de mensen van tegenwoordig verwijderd ligt; die kan alleen dichterbij komen, als die taal, binnen onszelf, de taal van onze tijd wordt. Wij zijn tijdgenoten, wij leven in deze tijd, met deze gedachten, met deze hartstochten. Als deze omvorming eerst binnen ieder van ons plaats vindt, kan dat antwoord gegeven worden.
Ook de noodzaak is genoemd, aan te kondigen, uit te spreken, maar tevens te luisteren. Dit lijkt me om twee redenen belangrijk. De priester, de diaken, de catechist, de mannelijke of vrouwelijke religieus, dienen aan de ene kant aan te kondigen, getuigen te zijn. Om dit te doen dienen ze, echter, te luisteren, in dubbele zin; aan de ene kant dient hun ziel open te staan voor Christus, dienen zij in hun innerlijk naar zijn Woord te luisteren, opdat dit Woord geassimileerd wordt en het wezen van ieder van ons omvormt; aan de andere kant door naar de mensen van tegenwoordig te luisteren, ons naaste, de mens van mijn parochie, de mens ten opzichte van wie ik een verantwoordelijkheid draag. Door naar de wereld van tegenwoordig te luisteren, die ook binnen ieder van ons aanwezig is, luisteren we tevens naar alle problemen, alle moeilijkheden, die zich tegen het geloof verzetten. En wij dienen in staat te zijn, al die problemen serieus te nemen. De Heilige Petrus, eerste bisschop van Rome, zegt in zijn eerste brief dat wij, Christenen, paraat moeten staan om verantwoording van ons geloof af te leggen. Daarvoor dienen wij eerst de redenen van het geloof te hebben begrepen, en dienen wij dit woord – dat voor onze medemensen een echt antwoord kan zijn – reëel ‘verteerd’ te hebben, ook op een rationele manier, door ons hart, door de wijsheid van het hart. In de eerste brief van de heilige Petrus, in de Griekse tekst, staat een mooi woordenspel; er wordt namelijk gezegd dat "apologie" een antwoord is van de "logos", van de rede, van de rationele grondslag van ons geloof. D.w.z. dat de "logos", de rationele grondslag, het woord van het geloof, het antwoord moet worden van het geloof. En we weten zeer goed dat de taal van het geloof vaak zeer ver van de mensen van tegenwoordig verwijderd ligt; die kan alleen dichterbij komen, als die taal, binnen onszelf, de taal van onze tijd wordt. Wij zijn tijdgenoten, wij leven in deze tijd, met deze gedachten, met deze hartstochten. Als deze omvorming eerst binnen ieder van ons plaats vindt, kan dat antwoord gegeven worden.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Geloofspelgrimage
Ik besef, uiteraard, en dat beseffen wij allemaal, dat velen niet in staat zijn, alles van wat de Kerk leert aanstonds eigen te maken, te begrijpen, te assimileren. Mij lijkt belangrijk dat wij eerst het voornemen in de mensen weten te verwekken om samen met de Kerk te geloven; ook al zou het zo zijn, dat sommigen vele details nog niet hebben kunnen assimileren. Het is nodig dat de bedoeling gekoesterd wordt om samen met de Kerk te geloven, dat men erop vertrouwt, dat deze Kerk – de gemeenschap die niet alleen de tweeduizend jaar pelgrimage van het volk van God, maar ook de Hemel en de aarde omhelst, de gemeenschap waarin, dus, ook de rechtvaardigen van alle tijden aanwezig zijn – door de Heilige Geest bezield, werkelijk de Geest als leider heeft en, dus, het echte dragende lichaam van het geloof is. Elk individu neemt plaats in dit lichaam, sluit zich daaraan aan, en dus, ook al is hij er zich niet van doordrongen, heeft vertrouwen en deelt in het geloof van de Kerk, wil samen met de Kerk geloven. Dit lijkt me de voortdurende pelgrimage van ons leven: dat wij het doel bereiken met onze gedachten, met onze liefde, met geheel ons leven in de gemeenschap van het geloof. Dit is wat wij aan iedereen kunnen bieden, opdat zij zich gestadig met de Kerk kunnen identificeren, en vooral de wezenlijke stap kunnen zetten die erin bestaat, dat ze zich aan het geloof van de Kerk toevertrouwen, dat ze deel gaan nemen aan deze geloofspelgrimage, opdat ze het licht van het geloof kunnen ontvangen.
Ik besef, uiteraard, en dat beseffen wij allemaal, dat velen niet in staat zijn, alles van wat de Kerk leert aanstonds eigen te maken, te begrijpen, te assimileren. Mij lijkt belangrijk dat wij eerst het voornemen in de mensen weten te verwekken om samen met de Kerk te geloven; ook al zou het zo zijn, dat sommigen vele details nog niet hebben kunnen assimileren. Het is nodig dat de bedoeling gekoesterd wordt om samen met de Kerk te geloven, dat men erop vertrouwt, dat deze Kerk – de gemeenschap die niet alleen de tweeduizend jaar pelgrimage van het volk van God, maar ook de Hemel en de aarde omhelst, de gemeenschap waarin, dus, ook de rechtvaardigen van alle tijden aanwezig zijn – door de Heilige Geest bezield, werkelijk de Geest als leider heeft en, dus, het echte dragende lichaam van het geloof is. Elk individu neemt plaats in dit lichaam, sluit zich daaraan aan, en dus, ook al is hij er zich niet van doordrongen, heeft vertrouwen en deelt in het geloof van de Kerk, wil samen met de Kerk geloven. Dit lijkt me de voortdurende pelgrimage van ons leven: dat wij het doel bereiken met onze gedachten, met onze liefde, met geheel ons leven in de gemeenschap van het geloof. Dit is wat wij aan iedereen kunnen bieden, opdat zij zich gestadig met de Kerk kunnen identificeren, en vooral de wezenlijke stap kunnen zetten die erin bestaat, dat ze zich aan het geloof van de Kerk toevertrouwen, dat ze deel gaan nemen aan deze geloofspelgrimage, opdat ze het licht van het geloof kunnen ontvangen.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Christus centraal
Tenslotte wil ik danken voor wat hier gezegd is over het in Christus gecentreerd zijn, over de noodzaak dat ons geloof altijd door de persoonlijke ontmoeting met Christus gevoed wordt, door een persoonlijke vriendschap met Christus. Terecht zei Romano Guardini, zeventig jaar geleden, dat het wezen van het Christendom niet een idee is, maar een Persoon. Grote theologen hadden geprobeerd de essentiële ideeën waaruit het Christendom bestaat te omschrijven. Het aldus geschetste Christendom kwam echter niet overtuigend over. Omdat het Christendom in de eerste plaats een Gebeurtenis, een Persoon is. In die Persoon vinden we een rijkdom aan inhoud. Dit is belangrijk.
Tenslotte wil ik danken voor wat hier gezegd is over het in Christus gecentreerd zijn, over de noodzaak dat ons geloof altijd door de persoonlijke ontmoeting met Christus gevoed wordt, door een persoonlijke vriendschap met Christus. Terecht zei Romano Guardini, zeventig jaar geleden, dat het wezen van het Christendom niet een idee is, maar een Persoon. Grote theologen hadden geprobeerd de essentiële ideeën waaruit het Christendom bestaat te omschrijven. Het aldus geschetste Christendom kwam echter niet overtuigend over. Omdat het Christendom in de eerste plaats een Gebeurtenis, een Persoon is. In die Persoon vinden we een rijkdom aan inhoud. Dit is belangrijk.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Missionaire karakter van de Kerk
Hier treffen we, mijns inziens, mede een antwoord op een tegenwoordig vaak gestelde vraag over het missionaire karakter van de Kerk. Velen wijzen op de bekoring te gaan denken als volgt: "Waarom laten we de anderen niet met rust? Zij hebben hun authenticiteit, hun waarheid. Wij de onze. Laten we dus vreedzaam samenleven, en iedereen laten zoals hij is, opdat hij/zij op de eigen manier de eigen authenticiteit nastreeft". Hoe kan men, echter, de eigen authenticiteit vinden, als in de diepte van ons hart de afwachting van Christus leeft, als de echte authenticiteit van eenieder juist in de gemeenschap met Christus, en niet zonder Christus, bestaat? Met andere woorden: als wij de Heer hebben gevonden, en als Hij voor ons het licht en de vreugde van het leven is, zijn wij er zeker van, dat een ander, die Christus niet gevonden heeft, niets essentieels mist, en dat het wij niet verplicht zijn, hem/haar deze essentiële werkelijkheid aan te bieden? Het feitelijke resultaat laten we dan aan de Heilige Geest een aan de vrijheid van eenieder over. Als wij echter ervan overtuigd zijn – als wij het uit eigen ervaring weten – dat het leven zonder Christus onvolledig is, dat dan een werkelijkheid, de fundamentele werkelijkheid, ontbreekt, moeten wij er ook overtuigd van zijn, dat wij niemand onrecht doen als wij hem/haar Christus laten zien en de kans aanbieden om de echte eigen authenticiteit te ontdekken, het vreugdevolle besef, dat men het leven ontdekt heeft.
Hier treffen we, mijns inziens, mede een antwoord op een tegenwoordig vaak gestelde vraag over het missionaire karakter van de Kerk. Velen wijzen op de bekoring te gaan denken als volgt: "Waarom laten we de anderen niet met rust? Zij hebben hun authenticiteit, hun waarheid. Wij de onze. Laten we dus vreedzaam samenleven, en iedereen laten zoals hij is, opdat hij/zij op de eigen manier de eigen authenticiteit nastreeft". Hoe kan men, echter, de eigen authenticiteit vinden, als in de diepte van ons hart de afwachting van Christus leeft, als de echte authenticiteit van eenieder juist in de gemeenschap met Christus, en niet zonder Christus, bestaat? Met andere woorden: als wij de Heer hebben gevonden, en als Hij voor ons het licht en de vreugde van het leven is, zijn wij er zeker van, dat een ander, die Christus niet gevonden heeft, niets essentieels mist, en dat het wij niet verplicht zijn, hem/haar deze essentiële werkelijkheid aan te bieden? Het feitelijke resultaat laten we dan aan de Heilige Geest een aan de vrijheid van eenieder over. Als wij echter ervan overtuigd zijn – als wij het uit eigen ervaring weten – dat het leven zonder Christus onvolledig is, dat dan een werkelijkheid, de fundamentele werkelijkheid, ontbreekt, moeten wij er ook overtuigd van zijn, dat wij niemand onrecht doen als wij hem/haar Christus laten zien en de kans aanbieden om de echte eigen authenticiteit te ontdekken, het vreugdevolle besef, dat men het leven ontdekt heeft.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Afsluiting
Tot slot zou ik alle leden van het presbyterium en van de kerkgemeenschap van Rome, alle pastoors, alle kapelaans, alle medewerkers in de verschillende taken, alle diakens, alle catechisten, vooral de mannelijke en vrouwelijke religieuzen, die enigszins het hart vormen van het kerkelijk leven van een diocees, bedanken. Bedankt voor dit getuigenis.
Laten we allemaal samen vooruitgaan, bezield door de liefde tot Christus. Dan zullen we voorspoedig vooruitgaan!
Tot slot zou ik alle leden van het presbyterium en van de kerkgemeenschap van Rome, alle pastoors, alle kapelaans, alle medewerkers in de verschillende taken, alle diakens, alle catechisten, vooral de mannelijke en vrouwelijke religieuzen, die enigszins het hart vormen van het kerkelijk leven van een diocees, bedanken. Bedankt voor dit getuigenis.
Laten we allemaal samen vooruitgaan, bezield door de liefde tot Christus. Dan zullen we voorspoedig vooruitgaan!
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/682-tot-de-clerus-van-rome-nl