De Katholiek in het openbare leven van deze tijd
x
Informatie over dit document
De Katholiek in het openbare leven van deze tijd
Bisschoppelijk Mandement 1954
De Bisschoppen van Nederland
1 mei 1954
Bisschoppenconferenties - Mandamenten - Nederland
1954, Brochure van de Nederlandse Bisschoppen
1 mei 1954
21 februari 2024
4439
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inleiding
1
De viering van het eeuwfeest van het herstel der hiërarchie was een grote voldoening voor uw Bisschoppen en naar wij vertrouwen ook voor ons gelovige katholieke volk. Zij was de uiting van het dankbare bewustzijn, dat de katholieke Kerk van Nederland onder Gods zegen tot een zekere groei en volwassenheid was gekomen. Katholiek Nederland trad naar voren in een zekere rijpheid en volheid, als een levend organisme, waarin naast de vitale organen van gezinnen, parochies en bisdommen velerlei instituten en verenigingen vaste vorm hadden gekregen, als een klein maar waardig onderdeel van de ene heilige katholieke Kerk. Het deed ons allen goed de woorden te beluisteren, die onze opperherder zowel persoonlijk als bij monde van zijn afgezant op dat plechtig moment tot ons sprak.
Ofschoon wij ook hierover in nederigheid en besef van eigen zwakheid en onvermogen met Sint Paulus moeten getuigen: “non quasi ex nobis” (2 Kor. 3, 5) [b:2 Kor. 3, 5] dat dit niet aan onze verdiensten mag toegeschreven worden, toch mogen wij vaststellen, dat dit gelukkige resultaat van een eeuw van godsdienstig leven en apostolaat mag worden toegeschreven aan de trouw, waarmee herders en gelovigen zich hebben gehouden aan de richtlijnen van de Pausen, aan de vaste en wijze leiding welke door onze voorgangers aan het gelovige volk werd gegeven, aan de volgzaamheid, eenheid en solidariteit, waarmee priesters en gelovigen hebben gewerkt en gestreden, aan het élan waarmee werd gewerkt aan de opbouw van het Godsrijk, naar binnen en naar buiten.
God vraagt van ons, dierbare gelovigen, dat wij dat werk voortzetten: dat wij ons bezinnen, telkens weer opnieuw, op de situatie van het ogenblik, dat wij met beleid en eendracht de oplossing zoeken voor de nieuwe problemen en noden welke het leven, dat volgens het woord Gods “een strijd” is, met zich meebrengt.
Ofschoon wij ook hierover in nederigheid en besef van eigen zwakheid en onvermogen met Sint Paulus moeten getuigen: “non quasi ex nobis” (2 Kor. 3, 5) [b:2 Kor. 3, 5] dat dit niet aan onze verdiensten mag toegeschreven worden, toch mogen wij vaststellen, dat dit gelukkige resultaat van een eeuw van godsdienstig leven en apostolaat mag worden toegeschreven aan de trouw, waarmee herders en gelovigen zich hebben gehouden aan de richtlijnen van de Pausen, aan de vaste en wijze leiding welke door onze voorgangers aan het gelovige volk werd gegeven, aan de volgzaamheid, eenheid en solidariteit, waarmee priesters en gelovigen hebben gewerkt en gestreden, aan het élan waarmee werd gewerkt aan de opbouw van het Godsrijk, naar binnen en naar buiten.
God vraagt van ons, dierbare gelovigen, dat wij dat werk voortzetten: dat wij ons bezinnen, telkens weer opnieuw, op de situatie van het ogenblik, dat wij met beleid en eendracht de oplossing zoeken voor de nieuwe problemen en noden welke het leven, dat volgens het woord Gods “een strijd” is, met zich meebrengt.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Het is steeds moeilijk, dierbare gelovigen, de situatie van een bepaald ogenblik goed te zien. Zekere is, dat er zich in Nederland momenteel veel wijzigingen en kenteringen merkbaar maken. Enerzijds is er een verblijdende bezinning in vele geesten, anderzijds is er echter veruiterlijking en verwarring. Er is een groeiend verlangen naar meer eigen en meer verantwoord geestelijk leven, maar is ook veel vervlakking en verzinnelijking. Er zijn vele spontane impulsen naar vernieuwing en verdieping naast een toenemende ontkerkelijking. Terwijl velen verlangen naar een meer persoonlijke houding tegenover en een meer persoonlijke beleving van onze leer en onze rijkdom in Christus, lopen sommigen van hen het gevaar, dat zij de waarde en de noodzaak van onze verbondenheid en eenheid uit het oog verliezen. In wezen is dit een verlangen naar méér geest, waarbij echter tevens de vorm in het oog gehouden moet worden, welke nodig is om die geest niet alleen persoonlijk, maar vooral ook samen te beleven en aan de medemensen mede te delen.
In het algemeen leven wij in een tijd, waarin alles meer overeenkomstig zijn psychologisch diepte en echtheid beoordeeld en gewaardeerd wordt. Dit verklaart de neiging van de moderne mens om de waarde en betekenis der dingen scherp te onderscheiden: het echte van de schijn, het innerlijke van de vorm, het blijvend wezenlijke van de tijdelijke vorm, dat wat in zich noodzakelijk is van hetgeen wettelijk is voorgeschreven. Dit streven hoeft men geenszins te betreuren; het kan ons échter en dieper maken; maar het moet met voorzichtigheid worden beleefd en worden geleid, om de nodige eerbied te behouden voor de wet en voor de positieve leiding van het gezag, en om geen afbreuk te doen aan vormen en instituten, welke met veel moeite en offers zijn opgebouwd en waarin de mogelijkheid en een waarborg is gelegen om verder te bouwen aan een christelijke gemeenschap.
In deze tijd van ontwikkeling voelen wij ons gesteld voor het probleem in welke consequentie het vruchtbare beleid van onze voorgangers moet worden gehandhaafd, wanneer men daarbij bezinning op en aanpassing aan de nieuwe tijd en de nieuwe mens volledig tot gelding wil doen komen. Dit bracht ons er toe om, na het licht van de Heilige Geest te hebben afgesmeekt en na veel beraad, het katholieke volk van Nederland een mandement voor te leggen over “De katholiek in het openbare leven van deze tijd”. Wij vertrouwen op de geest van geloof, waarmee gij, evenals uw voorouders, de lering en leiding van uw herders steeds in religieuze eerbied en grote volgzaamheid pleegt op te nemen, niet alleen ten aanzien van waarheden welke wij u op gezag van God en zijn Kerk voorhouden, maar ook in zaken van praktisch beleid, waarin wij als uw door God gestelde herders leiding moeten geven.
In het algemeen leven wij in een tijd, waarin alles meer overeenkomstig zijn psychologisch diepte en echtheid beoordeeld en gewaardeerd wordt. Dit verklaart de neiging van de moderne mens om de waarde en betekenis der dingen scherp te onderscheiden: het echte van de schijn, het innerlijke van de vorm, het blijvend wezenlijke van de tijdelijke vorm, dat wat in zich noodzakelijk is van hetgeen wettelijk is voorgeschreven. Dit streven hoeft men geenszins te betreuren; het kan ons échter en dieper maken; maar het moet met voorzichtigheid worden beleefd en worden geleid, om de nodige eerbied te behouden voor de wet en voor de positieve leiding van het gezag, en om geen afbreuk te doen aan vormen en instituten, welke met veel moeite en offers zijn opgebouwd en waarin de mogelijkheid en een waarborg is gelegen om verder te bouwen aan een christelijke gemeenschap.
In deze tijd van ontwikkeling voelen wij ons gesteld voor het probleem in welke consequentie het vruchtbare beleid van onze voorgangers moet worden gehandhaafd, wanneer men daarbij bezinning op en aanpassing aan de nieuwe tijd en de nieuwe mens volledig tot gelding wil doen komen. Dit bracht ons er toe om, na het licht van de Heilige Geest te hebben afgesmeekt en na veel beraad, het katholieke volk van Nederland een mandement voor te leggen over “De katholiek in het openbare leven van deze tijd”. Wij vertrouwen op de geest van geloof, waarmee gij, evenals uw voorouders, de lering en leiding van uw herders steeds in religieuze eerbied en grote volgzaamheid pleegt op te nemen, niet alleen ten aanzien van waarheden welke wij u op gezag van God en zijn Kerk voorhouden, maar ook in zaken van praktisch beleid, waarin wij als uw door God gestelde herders leiding moeten geven.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- I
- Godsdienst en leven
3
De christelijke levensbeschouwing, dierbare gelovigen, omvat en doordringt heel ons leven. Wij moeten God dienen en liefhebben uit heel ons hart en met al onze krachten. De godsdienst is geen bijkomstige factor, maar raakt ons hele wezen. God maakte ons tot zijn echte kinderen; wij werden “deelachtig aan de goddelijke natuur”. Nooit mogen wij ons losmaken van dit kindschap Gods en al onze handelingen moeten overeenstemmen met onze bovennatuurlijke waardigheid en roeping. “Hetzij wij eten, hetzij wij drinken, hetzij wij wat ook doen”, (1 Kor. 10, 31) [b:1 Kor. 10, 31] wij moeten het doen als kinderen Gods en het moet strekken tot verheerlijking van de Vader en tot heiliging van ons zelf. Met een nieuw woord zegt men tegenwoordig, dat heel onze levenshouding geïntegreerd moet worden in onze geestelijke verheffing tot kind van God, waardoor alles van waarde wordt voor het eeuwige leven.
Wie dit beseft, dierbare gelovigen, zal elke scheiding tussen godsdienst en leven als een fundamentele dwaling verwerpen, van godsdienstig liberalisme tot atheïstisch humanisme toe. Ons leven moet van God zijn en voor God geleefd worden. “Zonder geloof is het onmogelijk welgevallig te zijn aan God; want wie tot God wil naderen, moet geloven dat Hij bestaat en beloner is voor hen die Hem zoeken”. (Hebr. 11, 6) [b:Hebr. 11, 6] Het geloof moet beginnen bij die diepe erkenning van God en van onze verhouding tot God. Wie de “alpha en omega” van het leven niet kent en erkent, zal zelfs de zin van het leven niet vatten. Nog onlangs hebben wij u onderhouden over het geloof als de grondslag van christelijk leven en werken. Helaas, het gelovige en diepe besef, dat de mens als schepsel en als kind van God, van God is en voor God moet leven, heeft in de laatste tijd sterk geleden. Het lijkt ons een eerste eis van deze tijd, met Gods genade te streven naar een versterking en verlevendiging van het geloof in God. Wie leeft uit een echt Godsbesef, kan vruchtbaar werken in het tijdelijke, zonder het gevaar te lopen zich te verliezen in de vele eisen die het moderne leven stelt. Als christenen moeten wij daarin een steun zijn voor de mede-christenen en wegwijzers voor de niet-christenen.
Wie dit beseft, dierbare gelovigen, zal elke scheiding tussen godsdienst en leven als een fundamentele dwaling verwerpen, van godsdienstig liberalisme tot atheïstisch humanisme toe. Ons leven moet van God zijn en voor God geleefd worden. “Zonder geloof is het onmogelijk welgevallig te zijn aan God; want wie tot God wil naderen, moet geloven dat Hij bestaat en beloner is voor hen die Hem zoeken”. (Hebr. 11, 6) [b:Hebr. 11, 6] Het geloof moet beginnen bij die diepe erkenning van God en van onze verhouding tot God. Wie de “alpha en omega” van het leven niet kent en erkent, zal zelfs de zin van het leven niet vatten. Nog onlangs hebben wij u onderhouden over het geloof als de grondslag van christelijk leven en werken. Helaas, het gelovige en diepe besef, dat de mens als schepsel en als kind van God, van God is en voor God moet leven, heeft in de laatste tijd sterk geleden. Het lijkt ons een eerste eis van deze tijd, met Gods genade te streven naar een versterking en verlevendiging van het geloof in God. Wie leeft uit een echt Godsbesef, kan vruchtbaar werken in het tijdelijke, zonder het gevaar te lopen zich te verliezen in de vele eisen die het moderne leven stelt. Als christenen moeten wij daarin een steun zijn voor de mede-christenen en wegwijzers voor de niet-christenen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Godsdienst en maatschappelijk leven
4
De mens is echter niet enkel individu, hij is tevens sociaal wezen en levend lidmaat van de menselijke gemeenschap. Voor het aardse en tijdelijke welzijn is hij verbonden in de levende gemeenschap van de burgerlijke maatschappij; voor het geestelijke en eeuwige heil maakt de christen deel uit van de levende gemeenschap der Kerk. Uit de samenleving en samenwerking van de mensen ontstaat het openbare leven. Ook dit openbare leven moet gekerstend worden.
De incarnatie van het goddelijke in het menselijke bleef niet staan bij de persoon van Jezus Christus: zij duurt voort en wil alles doordringen. Zij wil uiteindelijk het heelal betrekken in de herschepping, die in Christus’ mensheid begon, zoals gezegd wordt in het Boek der Openbaring: “Zie, Ik maak alles nieuw”. (Openb. 21, 5) [b:Openb. 21, 5] Zij wil in dit stadium van de heilsgeschiedenis natuur en techniek instrumenten doen zijn tot Gods verheerlijking en hen tevens dienstbaar maken aan de belangen en het heil van de nieuwe mens. Zij wil vooral de mens opnemen in de orde der menswording en hem laten delen in het god-menselijk leven van hem, “uit wiens volheid wij allen ontvangen hebben”. (Joh. 1, 16) [b:Joh. 1, 16]. Maar daarmee wil zij ook het gemeenschapsleven van de mensen “instaurare in Christo”, (Ef. 1, 10) [b:Ef. 1, 10] herstellen in Christus, terugbrengen onder Christus, het Hoofd. Ook van het openbare leven is Christus verlosser en koning! In de theocentrische levensstijl van de Middeleeuwen was de mens wellicht even zwak als nu, maar het levenskader, zoals het bepaald werd door de christelijke leer en de christelijke instellingen, was op God gericht en hielp de mens voor God te leven. Ook in deze meer antropocentrische tijd zal een harmonie verwerkelijkt moeten worden, waarin het geschapene zijn plaats weet ten opzichte van het enig absolute, waarin de profane waarden geïntegreerd worden in het christelijk perspectief. Dan zal ook het openbare leven weer strekken tot verheerlijking van God en tevens de sfeer scheppen, waarin de enkeling zowel zijn tijdelijk als zijn eeuwig welzijn kan nastreven en bewerken.
De incarnatie van het goddelijke in het menselijke bleef niet staan bij de persoon van Jezus Christus: zij duurt voort en wil alles doordringen. Zij wil uiteindelijk het heelal betrekken in de herschepping, die in Christus’ mensheid begon, zoals gezegd wordt in het Boek der Openbaring: “Zie, Ik maak alles nieuw”. (Openb. 21, 5) [b:Openb. 21, 5] Zij wil in dit stadium van de heilsgeschiedenis natuur en techniek instrumenten doen zijn tot Gods verheerlijking en hen tevens dienstbaar maken aan de belangen en het heil van de nieuwe mens. Zij wil vooral de mens opnemen in de orde der menswording en hem laten delen in het god-menselijk leven van hem, “uit wiens volheid wij allen ontvangen hebben”. (Joh. 1, 16) [b:Joh. 1, 16]. Maar daarmee wil zij ook het gemeenschapsleven van de mensen “instaurare in Christo”, (Ef. 1, 10) [b:Ef. 1, 10] herstellen in Christus, terugbrengen onder Christus, het Hoofd. Ook van het openbare leven is Christus verlosser en koning! In de theocentrische levensstijl van de Middeleeuwen was de mens wellicht even zwak als nu, maar het levenskader, zoals het bepaald werd door de christelijke leer en de christelijke instellingen, was op God gericht en hielp de mens voor God te leven. Ook in deze meer antropocentrische tijd zal een harmonie verwerkelijkt moeten worden, waarin het geschapene zijn plaats weet ten opzichte van het enig absolute, waarin de profane waarden geïntegreerd worden in het christelijk perspectief. Dan zal ook het openbare leven weer strekken tot verheerlijking van God en tevens de sfeer scheppen, waarin de enkeling zowel zijn tijdelijk als zijn eeuwig welzijn kan nastreven en bewerken.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Op maatschappelijk gebied moet dus alle scheiding tussen godsdienst en leven verworpen worden. Wel bestrijken Kerk en staat een eigen gebied; zij hebben beiden een eigen doel en een daaraan beantwoordende eigen autonomie. Kerkelijk en wereldlijk terrein mogen niet vereenzelvigd worden en wij moeten “de keizer geven wat de keizer toekomt en God wat God toekomt”. (Mt. 22,21) [b:Mt. 22,21] Maar daarom zijn beide levensgebieden geenszins te scheiden. Bij alle werkelijk onderscheid tussen Kerk en burgerlijke maatschappij blijft het leven één en mag dat leven – ook het openbare – niet losgemaakt worden van God en godsdienst. Daarom moeten Kerk en staat ook samenwerken, en er moet geestelijke harmonie bestaan tussen ons persoonlijke en ons maatschappelijke leven.
Hier, dierbare gelovigen, ligt onze taak om mee te werken aan de opbouw van een christelijke maatschappij, en daardoor aan de bloei en de uitbreiding van het Godsrijk op aarde. Reeds als mens zijn wij daartoe verplicht krachtens onze sociale menselijke natuur; als christen moeten wij dat nog veel meer, “omdat wij ledematen van elkander zijn” (Ef. 4, 25) [b:Ef. 4, 25] en vóór alles de liefde der broederschap moeten bezitten. Wij kunnen geen goede mensen en geen goede christenen zijn, als wij geen goede medemensen en geen echt christelijke leden van de menselijke gemeenschap zijn. Sociale rechtvaardigheid en liefde zijn deugden, welke even goed uit het kindschap Gods voortvloeien, als onze persoonlijke rechtvaardigheid en onze persoonlijke liefde tot God. Gelijk een kind geen goed en trouw kind kan zijn van zijn ouders wanneer het tevens geen goed en trouw medelid wil zijn van het hele gezin, zo kan de mens ook geen goed kind van de Vader in de hemel zijn, als hij tevens niet waarachtig broeder en zuster wil zijn in het grote gezin der menselijke gemeenschap, zowel van de maatschappij als van de Kerk.
Hier, dierbare gelovigen, ligt onze taak om mee te werken aan de opbouw van een christelijke maatschappij, en daardoor aan de bloei en de uitbreiding van het Godsrijk op aarde. Reeds als mens zijn wij daartoe verplicht krachtens onze sociale menselijke natuur; als christen moeten wij dat nog veel meer, “omdat wij ledematen van elkander zijn” (Ef. 4, 25) [b:Ef. 4, 25] en vóór alles de liefde der broederschap moeten bezitten. Wij kunnen geen goede mensen en geen goede christenen zijn, als wij geen goede medemensen en geen echt christelijke leden van de menselijke gemeenschap zijn. Sociale rechtvaardigheid en liefde zijn deugden, welke even goed uit het kindschap Gods voortvloeien, als onze persoonlijke rechtvaardigheid en onze persoonlijke liefde tot God. Gelijk een kind geen goed en trouw kind kan zijn van zijn ouders wanneer het tevens geen goed en trouw medelid wil zijn van het hele gezin, zo kan de mens ook geen goed kind van de Vader in de hemel zijn, als hij tevens niet waarachtig broeder en zuster wil zijn in het grote gezin der menselijke gemeenschap, zowel van de maatschappij als van de Kerk.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Humanisme van het Kruis
7
Onze houding tegenover het leven en onze taak in de wereld moeten worden gezien in het licht van de verhouding van het natuurlijke en het bovennatuurlijke in de toestand waarin de mens na de erfzonde verkeert. Ook hierover bestaan misvattingen naar beide zijden.
Het is een fundamentele dwaling, wanneer de mens niet of niet voldoende rekening houdt met het dogma van de erfzonde en met de feitelijkheid van onze persoonlijke zwakheid en zondigheid. Het is onjuist altijd maar weer eenzijdig te wijzen op de eigen waarde van het menselijk lichaam en op de eigen grootheid van de mens. Nergens komt de waarde van het menselijk lichaam en de grootheid van de mens meer naar voren dan in het Christendom, dat weet hoe de waarde van de mens en van zijn menselijk lichaam groot geworden is door het Kruis. Het Woord is juist mens geworden uit medelijden met het arme mensdom, om ons te verlossen door het Kruis. De zonde bracht de dood in de wereld en het Kruis het leven. Wie de zonde niet erkent en het Kruis niet aanvaardt, blijft in de dood en zal het leven niet hebben. Als Christus in ons leeft, kan dat alleen door een verlossende incarnatie, en wij zullen Hem nooit kunnen volgen zonder zijn Kruis op te nemen in schuldbesef en boete. Als wij van een humanisme mogen spreken, kan dat alleen zijn het humanisme van het Kruis. Wie zichzelf wil vinden, zal zichzelf moeten verliezen uit liefde tot God, en wie met Christus wil verrijzen, zal eerst met Hem moeten sterven, sterven aan zijn zondige natuur, sterven ook aan de zondige wereld.
Het is een fundamentele dwaling, wanneer de mens niet of niet voldoende rekening houdt met het dogma van de erfzonde en met de feitelijkheid van onze persoonlijke zwakheid en zondigheid. Het is onjuist altijd maar weer eenzijdig te wijzen op de eigen waarde van het menselijk lichaam en op de eigen grootheid van de mens. Nergens komt de waarde van het menselijk lichaam en de grootheid van de mens meer naar voren dan in het Christendom, dat weet hoe de waarde van de mens en van zijn menselijk lichaam groot geworden is door het Kruis. Het Woord is juist mens geworden uit medelijden met het arme mensdom, om ons te verlossen door het Kruis. De zonde bracht de dood in de wereld en het Kruis het leven. Wie de zonde niet erkent en het Kruis niet aanvaardt, blijft in de dood en zal het leven niet hebben. Als Christus in ons leeft, kan dat alleen door een verlossende incarnatie, en wij zullen Hem nooit kunnen volgen zonder zijn Kruis op te nemen in schuldbesef en boete. Als wij van een humanisme mogen spreken, kan dat alleen zijn het humanisme van het Kruis. Wie zichzelf wil vinden, zal zichzelf moeten verliezen uit liefde tot God, en wie met Christus wil verrijzen, zal eerst met Hem moeten sterven, sterven aan zijn zondige natuur, sterven ook aan de zondige wereld.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Maar dat betekent niet, dat de Christen, wegens deze bovennatuurlijke instelling en deze wedergeboorte in Christus, de waarden der natuur en der natuurlijke krachten en deugden zou ontkennen of verkleinen. Wel is er een tweevoudige wet in onze ledematen, maar de genade Gods komt ons ter hulp en “is ons voldoende”. (2 Kor. 12, 9) [b:2 Kor. 12, 9] (Rom. 7, 23) [[b:Rom. 7, 23]] Even goed als wij met die genade onze natuurlijke neiging tot het kwade kunnen beheersen en onze zonden kunnen uitboeten, even goed kunnen wij met diezelfde genade de krachten van onze natuur gebruiken tot verheerlijking van God en tot vervolmaking van ons zelf. Alles wat goed en edel is in onze natuur kan en moet geheiligd worden door de genade. “Zonder Mij kunt ge niets doen”, (Joh. 15, 5) [b:Joh. 15, 5] leert ons Jezus, maar toch mogen wij met Paulus zeggen, dat wij alles kunnen in Hem die ons versterkt. (Fil. 4, 13) [[b:Fil. 4, 13]] Daarom hoeven wij ook voor niemand onder te doen in waardering voor de natuurlijke deugden, zoals daar zijn: gemeenschapzin, vaderlandsliefde, burgerzin, medelijden, karaktervastheid. Integendeel, al deze deugden krijgen in de orde der openbaring en genade nog veel hogere waarde, en door het Kruis een grotere kracht.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Persoonlijkheid en organisatie
9
Wij zullen Christus in de wereld moeten brengen allereerst door persoonlijke heiliging en persoonlijk getuigen. In die geest sprak Paus Pius XII in 1946 tot de pas gecreëerde Kardinalen:
“De Kerk gaat eerst en vooral vooruit in de diepte, daarna pas in uitbreiding en expansie. Ze zoekt op de eerste plaats de mens zelf. Ze spant zich in om de mens te vormen, om hem in gelijkenis met God te vormen en te vervolmaken. Haar werk wordt voltrokken in de diepte van ieders hart, maar het heeft zijn weerslag op heel het leven en op al de domeinen van ieders activiteit. Met de mensen die zo gevormd zijn bereidt de Kerk een grondslag voor, waarop de gemeenschap veilig kan rusten”. Tot de nieuwe kardinalen [[1303]]Wij verheugen ons dan ook zeer, dierbare gelovigen, dat in ons land het besef meer en meer doorbreekt, dat wij allereerst behoefte hebben aan echte christelijke persoonlijkheden, die eerlijk trachten het volle evangelie te beleven en streven naar de “mannenmaat van de volmaakte Christus”. (Ef. 4, 13) [b:Ef. 4, 13] De theologie komt hun daarbij te hulp door een taal te spreken, die ook voor de belangstellende leek verstaanbaar is en waarin dogma en leven verbonden worden. Het gebedsleven van vele leken put steeds meer uit de rijke en oude schatten van de liturgie, en hun spiritualiteit vertoont, evenals die van de priesters, gelukkig een meer schriftuurlijk karakter. Velen vragen om meer persoonlijke leiding en hebben behoefte aan dieper en inniger geestelijk leven. Zij zijn niet meer tevreden met algemeenheden en eenzijdig moraliserende vermaningen, maar vragen naar de positieve en rijke inhoud van Gods woord. De katholieke actie tracht langs de weg van kernvorming apostolisch ingestelde persoonlijkheden te vormen ten dienste van parochie, gezin en beroep en het gehele georganiseerde katholieke leven. De jeugdbeweging streeft naar intensieve persoonlijke vorming van haar leden. De godsdienstige verenigingen zoeken steeds meer naar de verwezenlijking van haar eerste doelstelling: bewuste en consequente christenen te vormen. Alom is er verlangen en beweging naar meer persoonlijke vorming en persoonlijke beleving van het Evangelie. Wij steunen van harte iedere poging, die onder leiding van de kerkelijke overheid tracht hernieuwd en verdiept geestelijk leven te wekken “in de diepe van ieders hart”, zoals de heilige Vader zegt, en zodoende waarachtig christelijke persoonlijkheden te vormen.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Niemand kan echter voorbij aan het feit, dat de mens een sociaal wezen is, en dat in zijn sociale aanleg de mogelijkheid ligt tot de hogere ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Zelfs voor zijn persoonlijke heiliging, maar vooral voor het apostolaat, kan de mens dan ook niet buiten maatschappelijke vormen. De Paus zegt daarover:
"Ook het organiseren behoort tot het apostolaat van de Kerk. Christus zelf heeft haar een duidelijk omschreven vorm gegeven” Aan de Zwitserse Bisschoppen [[8190]].
"Van de eerste tijden van haar geschiedenis af hebben de gelovigen zich dan ook, met het goedvinden van hun Bisschoppen, verbonden in bijzondere verenigingen, die betrekking hebben op de meest verscheidene uitingen van het leven. En de heilige Stoel heeft nooit opgehouden ze goed te keuren en te prijzen” Tot de nieuwe kardinalen [[1303]].De geschiedenis van de Kerk en van het katholieke leven laat zien, dat bloeitijden van godsdienstig leven meestal samengingen met de opbloei van allerlei apostolische en caritatieve activiteiten in daartoe geëigende verenigingen en instellingen. Het is dan ook niet toevallig, dat de doorvoering van de veelvuldige heilige Communie en de daaruit gevolgde opbloei van het geestelijk leven, in ons vaderland evenwijdig liep met het uitgroeien van apostolische werkzaamheid in het katholiek organisatieleven
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Op wereldlijk terrein golden daarvoor in ons land bijzondere redenen, die nog steeds aanwezig zijn, deels minder maar deels ook meer klemmend dan in het verleden. Op initiatief van vooruitziende en apostolische leken, daarbij gesteund en geleid door priesters, zijn onder volle goedkeuring van de Bisschoppen verenigingen tot stand gekomen, om de meest bedreigde klassen tot hogere welstand te brengen en ze tevens te vrijwaren voor de grote gevaren, die dreigden van de kant van neutrale of onchristelijke verenigingen. Waar men deze weg tijdig en doelbewust is opgegaan, zijn de katholieken niet vervreemd van de Kerk maar veelal zelfs actief geworden in het katholieke leven in tegenstelling met elders, waar de gevaren niet tijdig konden worden gekeerd. Niemand kan het risico aanvaarden, zo brede lagen van het katholieke volk over te laten aan de vele stromingen, die er op uit zijn ze voor haar doeleinden te winnen.
Het doel van deze katholieke verenigingen is trouwens niet alleen geweest de zwakkeren en de zwaksten vooruit te helpen en hen te bewaren in het heilig geloof. Van het begin af aan heeft de leiders voor de geest gestaan, de leden te vormen in de christelijke leer en de katholieke beginselen, en hun krachten te bundelen ter doorvoering van een hervorming van de maatschappij “in de geest van het Evangelie”, zoals Pius XI zegt in de aanhef van “ Quadragesimo Anno [652]". Nu deze verenigingen zijn uitgegroeid volgens de bedoelingen van de oprichters, en zelfs sterker dan zij hadden durven verwachten, is er geen reden, er minder belangstelling voor te tonen; integendeel, wie goed ziet, zal juist nu de tijd gekomen achten om de volle vruchten te plukken van de arbeid en de offers van het verleden, om de maatschappij zo goed mogelijk uit te bouwen in christelijke zin en zo op de beste wijze de ware belangen van het volk te dienen.
Het ligt zelfs in de lijn van de ontwikkeling, dat de groei van de maatschappij leidt tot een rijkere en meer gedifferentieerde organisatie. Niet alleen het veranderde inzicht, maar ook de natuurlijke drang van de omstandigheden en een hogere ontwikkeling leiden tot de organische opbouw van de maatschappij, welke door de sociale leer van de Kerk steeds is gepropageerd. Steeds meer levensgebieden worden in het geordend maatschappelijk leven opgenomen; steeds meer worden de belanghebbenden door de overheid betrokken in het overleg op hoger en lager niveau, en zelfs met openbaar gezag bekleed. Wanneer wij de regeling en ordening van deze levensgebieden niet willen overlaten aan de burgerlijke overheid alleen, dan zal het maatschappelijke leven naar voren moeten treden - en hoe kan dat anders dan georganiseerd -; en als wij in ons levensbeschouwelijk verdeelde land de katholieke opvattingen willen doen gelden, dan kan dit in het algemeen in een geordende maatschappij moeilijk anders dan organisatorisch.
Het doel van deze katholieke verenigingen is trouwens niet alleen geweest de zwakkeren en de zwaksten vooruit te helpen en hen te bewaren in het heilig geloof. Van het begin af aan heeft de leiders voor de geest gestaan, de leden te vormen in de christelijke leer en de katholieke beginselen, en hun krachten te bundelen ter doorvoering van een hervorming van de maatschappij “in de geest van het Evangelie”, zoals Pius XI zegt in de aanhef van “ Quadragesimo Anno [652]". Nu deze verenigingen zijn uitgegroeid volgens de bedoelingen van de oprichters, en zelfs sterker dan zij hadden durven verwachten, is er geen reden, er minder belangstelling voor te tonen; integendeel, wie goed ziet, zal juist nu de tijd gekomen achten om de volle vruchten te plukken van de arbeid en de offers van het verleden, om de maatschappij zo goed mogelijk uit te bouwen in christelijke zin en zo op de beste wijze de ware belangen van het volk te dienen.
Het ligt zelfs in de lijn van de ontwikkeling, dat de groei van de maatschappij leidt tot een rijkere en meer gedifferentieerde organisatie. Niet alleen het veranderde inzicht, maar ook de natuurlijke drang van de omstandigheden en een hogere ontwikkeling leiden tot de organische opbouw van de maatschappij, welke door de sociale leer van de Kerk steeds is gepropageerd. Steeds meer levensgebieden worden in het geordend maatschappelijk leven opgenomen; steeds meer worden de belanghebbenden door de overheid betrokken in het overleg op hoger en lager niveau, en zelfs met openbaar gezag bekleed. Wanneer wij de regeling en ordening van deze levensgebieden niet willen overlaten aan de burgerlijke overheid alleen, dan zal het maatschappelijke leven naar voren moeten treden - en hoe kan dat anders dan georganiseerd -; en als wij in ons levensbeschouwelijk verdeelde land de katholieke opvattingen willen doen gelden, dan kan dit in het algemeen in een geordende maatschappij moeilijk anders dan organisatorisch.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
Wij menen dan ook op ons land te moeten toepassen, wat Paus Pius XII schreef aan de Zwitserse Bisschoppen:
Ook moet ons apostolaat en onze actie op alle terreinen nieuw élan putten uit bezinning op onze christelijke idealen. In het licht van oorsprong en doel der organisaties zullen de bestuurders de juiste waardering kunnen hebben voor het werk, waaraan zij zich geven, en zullen zij niet uit het oog verliezen, dat concrete vormen en methoden, hoe belangrijk ook, een relatieve waarde hebben. Op diepgang en innerlijke groei zal men evenzeer bedacht moeten zijn als op ledental en uitwendige kracht. Dan zal er ook altijd voldoende ruimte gelaten worden tot ontplooiing van persoonlijke gaven, en zal het gevaar vermeden kunnen worden van verstarring en exclusivisme.
Ook dat heeft onze heilige Vader de Paus ons duidelijk voorgehouden, toen hij zei:
"Al kan weliswaar een overmatig organiseren, vooral op godsdienstig gebied, schadelijk werken, toch is er omgekeerd een gemakzuchtige organisatiemoeheid die in onze dagen beslist niet op haar plaats is” Aan de Zwitserse Bisschoppen [[8190]]De grote dingen gebeuren in de zich zelf besturende wereld van vandaag in grote verbanden. Wij zouden het als een misvatting en een minder gelukkige reactie zien, als de drang naar meer persoonlijkheid een nadelige terugslag zou hebben op het katholiek organisatieleven. Wanneer wij meer in de diepte willen werken, moeten wij toch de uiterlijke gelederen niet verzwakken. Wel moet men goed bedenken, dat er in het kerkelijk en maatschappelijk leven groei en ontwikkeling moet zijn en dat vormen en methoden van apostolaat telkens weer gecorrigeerd moeten worden, gelijk een boom op gezette tijden gesnoeid moet worden. Kritisch onderzoek en correctie zijn daarom gezond, mits gedragen door begrip en waardering en met zuiver gevoel voor leiding, welke de kerkelijke overheid in deze geeft.
Ook moet ons apostolaat en onze actie op alle terreinen nieuw élan putten uit bezinning op onze christelijke idealen. In het licht van oorsprong en doel der organisaties zullen de bestuurders de juiste waardering kunnen hebben voor het werk, waaraan zij zich geven, en zullen zij niet uit het oog verliezen, dat concrete vormen en methoden, hoe belangrijk ook, een relatieve waarde hebben. Op diepgang en innerlijke groei zal men evenzeer bedacht moeten zijn als op ledental en uitwendige kracht. Dan zal er ook altijd voldoende ruimte gelaten worden tot ontplooiing van persoonlijke gaven, en zal het gevaar vermeden kunnen worden van verstarring en exclusivisme.
Ook dat heeft onze heilige Vader de Paus ons duidelijk voorgehouden, toen hij zei:
"De gedachte zij verre van Ons, de organisatie te geringschatten of haar waarde te onderschatten als factor van apostolaat; Wij achten haar integendeel zeer hoog, vooral in een wereld waarin de tegenstanders van de Kerk steunen op de hechte massa van hun organisaties. Maar zij moet niet tot benepen exclusivisme leiden. Laat voor eenieder binnen het kader van uw organisatie genoeg ruimte open, om persoonlijke eigenschappen en gave te ontplooien bij alles wat dienen kan tot welzijn en tot stichting…, en verheugt u, wanneer gij buiten uw rangen anderen, door Gods geest geleid, hun broeders voor Christus ziet winnen”. De quelle consolation [[698]]Wanneer ons collectief en georganiseerd apostolaat maar altijd voortkomt uit dat echt persoonlijk apostolaat, dus uit de liefde, dan zullen wij de nederigheid en de soepelheid bezitten om niet eng en egoïstisch te zijn, en om ruimte en mogelijkheid open te laten, zowel voor andere krachten als voor nieuwe vormen.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vrijheid en eenheid
13
Er moet altijd ruimte blijven voor vrijheid en initiatief, als er tegelijkertijd maar voldoende eenheid is in beginsel en ideaal, om tenslotte zoveel mogelijk één te zijn in plan en methode. Het eerste is een bewijs van de vitaliteit van een beweging of vereniging, en voorwaarde om bij te blijven en vooruit te komen; de eenheid is echter noodzakelijk om te slagen. Wanneer katholieken onder elkander verschillen, leidt dit gemakkelijk tot onenigheid en twist. Maar wanneer leiders twisten, hoe zal dat – als de maat wordt overschreden en de zin voor eenheid niet bewaard blijft – geen nadelige invloed hebben op de volgzaamheid van de eenvoudige katholieken, en hoe bevreemdend zal het werken op mensen die staan buiten ons geloof? Ook hier horen wij wederom de waarschuwende stem van onze waakzame opperherder:
“Weest één…. Laat niet toe, dat de demon der verdeeldheid en der tweedracht bij u binnendringt en zo de band van eenheid met andere groeperingen die even noodzakelijk zijn, losser maakt. Zo was het reeds in vroeger tijden, maar zo is het bijzonder nu, ... nu het huis in vlammen dreigt op te gaan, nu van alle kanten hevige aanvallen worden gedaan, nu het moedig en geordend optreden van alle katholieke krachten op alle fronten dringend noodzakelijk is”. Tot de academici van de Italiaanse Katholieke Actie [[3027]]Zo menen wij, dierbare gelovigen, dat bij alle zoeken naar nieuwe vormen, bij alle aanpassing aan nieuwe noden en situaties, bij alle respect voor elkanders mening – waarbij vooral verdachtmakingen moeten vermeden worden -, toch altijd het grote goed der eenheid gesauveerd moet worden, en vooral ook met eerbied en volgzaamheid gewerkt moet worden in de richting welke het door God gestelde gezag aangeeft.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Openheid en geslotenheid
14
Wanneer wij overtuigd zijn van de rijkdommen van onze levensbeschouwing, van de broederschap, die ons in Christus verbindt, en van de zending, die wij te vervullen hebben in de wereld, zullen wij naar de overtuiging ook onze houding bepalen tegenover het werkenden streven van andersdenkenden. Wij kunnen met één woord zeggen: „de huisgenoten des geloofs” moeten zichzelf zijn en één met elkander, maar zij moeten tevens open staan voor samenwerking met allen, die werken voor het welzijn der menselijke gemeenschap.
Wij willen en moeten onszelf zijn en daarom zullen wij altijd zo goed mogelijk onze eenheid moeten bewaren. Zonder deze eenheid lopen wij in de eerste plaats gevaar speelbal te worden van de bedoelingen en strevingen van anderen. Ook zouden wij niet in staat zijn, eventuele gevaren – en wanneer zijn er die niet? – voor het welzijn der gemeenschap en der Kerk te keren. Maar vooral, zonder hechte eenheid zijn wij zeker niet in staat waardevolle bijdragen te leveren voor de christelijke opbouw der maatschappij. Daardoor zouden juist wij, die van God de grote gave kregen van het ware geloof en de roeping om als broeders samen te werken, op de duur als losse stenen uiteenvallen, terwijl wij zulk een hechte steun moeten en kunnen zijn, ook voor het tijdelijk welzijn der gemeenschap. Waar de katholieken hun eenheid missen, daar is de heilige Kerk haast altijd weer in de verdrukking geraakt, en – wat niet minder te betreuren valt – daar hebben zij zo weinig constructief kunnen meewerken aan het welzijn der mensen in de openbare sfeer van het leven. Het heeft Ons de laatste jaren dan ook ten zeerste verontrust, dierbare gelovigen, dat er in ons land katholieken zijn, de schijnbaar zó van doorbraakgedachten vervuld zijn, dat zij voor de eenheid der katholieken weinig of geen oog meer lijken te hebben.
Wij willen en moeten onszelf zijn en daarom zullen wij altijd zo goed mogelijk onze eenheid moeten bewaren. Zonder deze eenheid lopen wij in de eerste plaats gevaar speelbal te worden van de bedoelingen en strevingen van anderen. Ook zouden wij niet in staat zijn, eventuele gevaren – en wanneer zijn er die niet? – voor het welzijn der gemeenschap en der Kerk te keren. Maar vooral, zonder hechte eenheid zijn wij zeker niet in staat waardevolle bijdragen te leveren voor de christelijke opbouw der maatschappij. Daardoor zouden juist wij, die van God de grote gave kregen van het ware geloof en de roeping om als broeders samen te werken, op de duur als losse stenen uiteenvallen, terwijl wij zulk een hechte steun moeten en kunnen zijn, ook voor het tijdelijk welzijn der gemeenschap. Waar de katholieken hun eenheid missen, daar is de heilige Kerk haast altijd weer in de verdrukking geraakt, en – wat niet minder te betreuren valt – daar hebben zij zo weinig constructief kunnen meewerken aan het welzijn der mensen in de openbare sfeer van het leven. Het heeft Ons de laatste jaren dan ook ten zeerste verontrust, dierbare gelovigen, dat er in ons land katholieken zijn, de schijnbaar zó van doorbraakgedachten vervuld zijn, dat zij voor de eenheid der katholieken weinig of geen oog meer lijken te hebben.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
Van de andere kant willen en moeten wij ook van harte samenwerken met allen, die waarlijk het goede van de gemeenschap beogen. Niet dus de afzijdigheid of het isolement is ons ideaal, maar wel kracht door eenheid, welke kracht wij dan gaarne met alle andere positief gerichte strevingen willen verbinden voor het heil van de gemeenschap. Wij zoeken onze eenheid niet alleen om het kwade te bestrijden, maar vooral ook om het goede mee op te bouwen, en daarom staan gaarne open voor al het goede, dat in het streven van onze medemensen gelegen is. Ja zelfs, hoe hechter onze eenheid is, des te meer mogen en kunnen wij openstaan voor samenwerking. Het is aan onze tijd eigen, meer in openheid te leven en royaler verbanden te leggen tussen ons en anderen. Er hebben al veelvuldige ontmoetingen plaats en er is al samenwerking op velerlei gebied. Zowel in strikte als in brede zin wordt een oecumenische houding merkbaar. Wanneer deze contacten opgenomen worden door leidende en in eigen kring goed gevormde figuren, en wanneer wij daarbij één en sterk blijven onder elkander, zal ieder rechtgeaarde en apostolische katholiek zich hieronder verheugen, uw Bisschoppen wel in de eerste plaats. Zij hebben alle oog voor deze nieuwe ontwikkeling; zij zien naast de kracht ook zeer wel de beperking, die in afgeslotenheid en exclusieve bundeling is gelegen. Zij moeten echter allereerst het oog hebben op het geheel, omdat zij de verantwoordelijkheid dragen voor het geestelijk en eeuwig heil van allen. Openheid en verruiming mogen geen afbreuk doen aan de hechtheid van de fundamenten en de muren welke het katholieke bestel in het openbare leven schragen. Daarom is de grote richtlijn die Wij u geven: één in eigen verband en van daaruit samenwerking met anderen, met behoud van eigen zelfstandigheid. Niet in nivellering ligt het welzijn van ons volk, maar wel in samenwerking van alle positief gerichte krachten, ieder ons volk dienend volgens eigen overtuiging.
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
Wie dit overweegt, dierbare gelovigen, zal gemakkelijk twee conclusies met Ons kunnen trekken. Van de ene kant volgt hieruit immers, dat wij katholieke in het openbare leven eerder en gemakkelijker - zij het als eenheid - aan de zijde gaan staan van die medemensen, die ook in Christus geloven en met ons een christelijke maatschappij willen opbouwen, waarin de verheerlijking van God en het eeuwig heil der mensen als eerste norm van al het menselijk handelen en streven aanvaard wordt. Van de andere kant zal men echter moeten begrijpen, dat de maatschappelijke consequenties, die wij uit het evangelie moeten trekken, ons ook doen openstaan voor sociale strevingen van andere zijde, zolang deze in de lijn liggen van hetgeen de menselijke natuur en de sociale structuur van de gemeenschap vragen. Alleen moeten wij bij deze laatste samenwerking met des te meer waakzaamheid aan onze hogere beginselen en met des te meer kracht aan onze eenheid vasthouden.
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Priester en leek
17
Wij mogen hier nog wijzen, dierbare gelovigen, op een gelukkige factor in de huidige ontwikkeling, die echter, door zijn betrekkelijke nieuwheid en door zijn aard, met beleid en goed begrip behandeld zal moeten worden: de verhouding tussen priester en leek. Met vreugde constateren Wij, dat zo talrijke leken op zovele terreinen als echter apostelen werkzaam zijn. De leken zijn hierdoor dichter bij de priesters gekomen en de priesters op hun beurt nog meer onder het volk. Het typeert onze tijd, dat de schriftuurlijke qualificatie van de Christen weer allerwegen naar voren komt: „een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilige natie” (1 Pt. 2, 9) [b:1 Pt. 2, 9]. De problemen van de priester zijn de problemen van de leek geworden. Al kan meningsverschil en spanning hier ook treken zijn van bezinning en vitaliteit, toch zal de goede zaak alleen gediend kunnen worden als beiden elkaar vinden, en als de verhoudingen blijven binnen de door God gestelde orde. Wij menen dat deze in onze katholieke verenigingen, waar de priester „adviseur” heet, maar feitelijk de vriend en de bezieler is van de lekenleiding, een harmonische oplossing heeft gevonden. Ook constateren Wij met voldoening, dat er door onze Katholieke Actie, zowel landelijk als diocesaan en plaatselijk, gesprekscentra zijn tot stand gekomen, waarin priester en leek, met instemming van de Bisschoppen, problemen en belangen, die de Kerk raken, tezamen behandelen. Het hoeft ons niet te verwonderen, dat dit nieuwe bewustzijn van de leek aangaande zijn plaats in de Kerk en deze daadwerkelijke belangstelling in het wel en wee van de Kerk, nog niet overal even soepel verloopt, en men moet een zeker gevoel van spanning niet als een soort tegenstelling of vijandschap willen verstaan. Nieuwe vormen vragen tijd voor wederkerig begrip en voor aanpassing, maar men moet wel van beide zijden met goede wil en met grote liefde voor het gemeenschappelijk ideaal bezield zijn. Enerzijds zullen onze priesters nog meer moeten gaan beseffen, dat de leken er niet alleen zijn als voorwerp van zielzorg, maar ook actief moeten deelnemen aan liturgie, apostolaat en Katholieke Actie, gelijk zij dat al zo lang en zo goed op sociaal terrein hebben gedaan, en dat zij als volwassen leden van de heilige Kerk wensen mee te spreken bij de opbouw van het Mystieke Lichaam, waartoe zij bewust willen behoren. Maar anderzijds zullen de leken de geheel eigen functie en de waardigheid van de priester nu met des te meer geloof en eerbied moeten erkennen en aanvaarden, opdat zodoende door een harmonische verbinding van volgzaamheid en samenwerking die eenheid moge gevormd worden, waarin alle leden van het Mystieke Lichaam van Christus samen „strijden met Christus op aarde” .
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Onder leiding van de Bisschoppen
18
De leiding van het Mystieke Lichaam der Kerk is toevertrouwd aan de Bisschoppen. God heeft de Bisschoppen gesteld om de Kerk Gods te besturen en „het heilige volk van God” te leiden. Dit „heilig bestuur” is er een van directie heiliging, van lering en leiding. Deze leiding betreft niet alleen de apostolische werken op kerkelijk terrein, maar ook de doorvoering van het evangelie op wereldlijk gebied, dus ook de leiding van het „volk Gods” in de wereld, in geestelijk opzicht. God heeft aan de Bisschoppen een bijzondere bijstand beloofd en daarom ligt er in het trouwe volgen van de Bisschop zulk een bijzondere kracht en zegen. Dat is zichtbaar in de geschiedenis van Nederland sinds het herstel van de hiërarchie; dat was bijzonder voelbaar in kritieke en gevaarlijke tijden, zoals vóór en onder de oorlog. Laat dat zo blijven, dierbare gelovigen. Al zijn de gevaren nu wellicht niet zo acuut als toen, ze zijn toch latent aanwezig, niet alleen van buiten af, maar ook in ons zelf en binnen onze gelederen. Dit vermaan lijkt Ons nodig, want in de stuwing van de emancipatie, in de snelheid der ontwikkeling en vooral in de verwarring des geesten, zoals deze thans in de wereld bestaat, kan ongemerkt en onbewust schade worden toegebracht aan de diepste en heilste verhoudingen. Met Gods genade en onder aanroeping van de Heilige Geest, willen Wij ook in deze gewichtige tijd het „volk Gods” vast en veilig trachten te leiden. Wij willen in hechte verbondenheid met Ons priesters en in eerlijk beraad met leken het leidende woord spreken. Met erkenning van ieders rechtmatige zelfstandigheid en met eerbiediging van het eigen karakter der diverse terreinen, willen Wij meer nog dan voorheen samenwerken met hen, die in de Katholieke Actie [d:247] en in de katholieke sociale en sociaal-charitatieve actie werken, en zo leiding geven aan het katholieke leven in Nederland. Aan de vervulling van deze hoge plicht door Ons en aan uw trouw en medewerking, dierbare gelovigen, zal God het welzijn van ons katholieke volk verbinden.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- II
- Grootse taak op sociaal terrein
19
DE TIJDSOMSTANDIGHEDEN VRAGEN, dierbare gelovigen, dat Wij, in het licht van bovenstaande waarheden en aansluitend aan de gegeven richtlijnen, nader ingaan op de houding van de katholieken in ons land in dat deel van het openbare leven, dat in meer bijzondere zin het sociale leven genoemd wordt.
Op maatschappelijk terrein zien wij ons op het ogenblik voor een grootse en verantwoordelijke taak geplaatst; wij voelen ons gelukkig, dat wij, na al het goede dat op sociaal gebied tot stand gekomen is, nu ook meer positief en concreet kunnen gaan bouwen aan een beter, een meer geordend en vooral ook in christelijk opzicht volmaakter maatschappelijk bestel.
Voorop zij nog eens gesteld, wat de Pausen zonder ophouden hebben verkondigd, dat zonder de aanvaarding van de christelijke grondslagen en zonder de doorvoering van de christelijke beginselen geen duurzame maatschappelijke orde en waarachtig welzijn mogelijk is.
Op maatschappelijk terrein zien wij ons op het ogenblik voor een grootse en verantwoordelijke taak geplaatst; wij voelen ons gelukkig, dat wij, na al het goede dat op sociaal gebied tot stand gekomen is, nu ook meer positief en concreet kunnen gaan bouwen aan een beter, een meer geordend en vooral ook in christelijk opzicht volmaakter maatschappelijk bestel.
Voorop zij nog eens gesteld, wat de Pausen zonder ophouden hebben verkondigd, dat zonder de aanvaarding van de christelijke grondslagen en zonder de doorvoering van de christelijke beginselen geen duurzame maatschappelijke orde en waarachtig welzijn mogelijk is.
"Want Christus alleen is de enige „hoeksteen” , waarop én de burgerlijke maatschappij én de enkeling veilig stand kunnen houden.” Summi Pontificatus [[650|82]]
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De katholieke taak op sociaal terrein
20
Het zijn deze gedachten geweest, die onze voorouders, op aansporing van Pausen en Bisschoppen, brachten tot de stichting van katholieke sociale organisaties, eerst van arbeiders en landbouwers, later van middenstanders en werkgevers, van alle maatschappelijke schakeringen. De trouw aan het christelijk beginsel en de volgzaamheid tegenover Pausen en Bisschoppen, vaak beleefd met opoffering van eigen belang en inzicht, heeft rijke vruchten voortgebracht, zowel voor het christelijk leven als voor het tijdelijk welzijn van ons volk.
Onze katholieke sociale beweging heeft van haar oorsprong af in de voorste linies gestaan; ze is een stuwkracht geworden bij het scheppen van gezonde maatschappelijke toestanden; ze heeft onze arbeiders behoed tegen grote gevaren; ze heeft de werkgevers geïnspireerd tot een christelijk-sociale houding, ze heeft in alle standen en rangen rijke vruchten voortgebracht voor het godsdienstig leven en de christelijke levenshouding der katholieken. Ze heeft bewezen, dat ook bij een snelle industrialisatie het volk kan worden behoed tegen materialisme en proletarisme. Onze katholieke organisaties hebben tenslotte de geesten rijp gemaakt en de weg bereid voor de komende maatschappelijke orde, juist zoals Puis XI dat bedoelde in de encycliek over het communisme:
Onze katholieke sociale beweging heeft van haar oorsprong af in de voorste linies gestaan; ze is een stuwkracht geworden bij het scheppen van gezonde maatschappelijke toestanden; ze heeft onze arbeiders behoed tegen grote gevaren; ze heeft de werkgevers geïnspireerd tot een christelijk-sociale houding, ze heeft in alle standen en rangen rijke vruchten voortgebracht voor het godsdienstig leven en de christelijke levenshouding der katholieken. Ze heeft bewezen, dat ook bij een snelle industrialisatie het volk kan worden behoed tegen materialisme en proletarisme. Onze katholieke organisaties hebben tenslotte de geesten rijp gemaakt en de weg bereid voor de komende maatschappelijke orde, juist zoals Puis XI dat bedoelde in de encycliek over het communisme:
"Organisaties van arbeiders, landbouwers, technici, werkgevers, studerenden en dergelijke, bestaande uit mannen en vrouwen, die leven in dezelfde culturele omstandigheden en als het ware door de natuur zelf in homogene groeperingen zijn samengebracht. Volgens Onze mening zijn deze organisaties van groot belang, zowel om de ordening van de maatschappij tot stand te brengen welke Wij bedoelden in „ Quadragesimo Anno [652]” , alsook om het koningschap van Christus op alle gebieden van cultuur en arbeid te verbreiden.” Divini Redemptoris [[594|68]]Aan dat gelukkige resultaat, dierbare gelovigen, mag niemand tornen. Wij kunnen er God niet dankbaar genoeg voor zijn.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Intussen zijn er tekenen, die er op wijzen dat het werk van onze katholieke sociale actie minder belangstelling ondervindt. Voor een deel zien Wij daarin een symptoom van de „moeheid” , die na de eerste opleving na de oorlog op verschillende terreinen te onderkennen valt. In het algemeen is er in ’s mensen leven een rhythme en in de menselijke activiteit een op- en neergang, die niet behoeft te verontrusten maar die toch de aandacht van de verantwoordelijke leiders moet hebben. Ook het feit, dat wij reeds een halve eeuw op sociaal terrein werkzaam zijn geweest, en dat veel tot werkelijkheid is geworden wat vroeger nog als een bezielend ideaal moest gelden, kan zijn terugslag hebben op de ijver en toewijding waarmee gewerkt wordt. Wie echter de werkelijkheid ziet en het doel scherp voor ogen houdt, zal beseffen, dat de sociale organisaties juist nu hard nodig zijn en hij zal ze zeker niet laten verzwakken op een tijdstip, waarop zij hoop geven tot volle vruchtbaarheid te zullen komen voor het geestelijk en tijdelijk heil van de gemeenschap.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
Er valt de laatste jaren een zekere reserve te constateren, welke bij sommigen overgaat in onverholen kritiek op de maatschappelijke organisaties. Hier zijn het veelal buitenstaanders, die sterk leven uit de persoonlijkheidsgedachte en vrezen, dat het georganiseerde leven te veel de verzorging van de mensen aan zich zal trekken, ten nadele van persoonlijke werkzaamheid en verantwoordelijkheid. Zij menen, dat de maatschappelijke groeperingen zich in haar eigen organisaties opsluiten en zo de sociale tegenstellingen eerder accentueren dan ze harmonisch oplossen. Zelfs achten zij de in bepaalde opzichten sterkere maar numeriek uiteraard zwakkere leden van de maatschappij bedreigd door de georganiseerde machten van massale groeperingen.
Wij kunnen begrijpen, dat zulke gedachten opkomen; ze zijn niet geheel zonder grond. Maar het zijn – als men het geheel overziet – schaduwzijden van iets wat nodig is, of mogelijke gevaren, die op soepele wijze moeten worden voorkomen. Het gaat in wezen om een juiste verhouding van individu en gemeenschap, een probleem dat in iedere tijd een evenwichtige oplossing moet vinden. Katholieken mogen niet vergeten, dat de sociale leer van de Kerk fel heeft moeten ageren tegen het individualisme, dat zo noodlottige gevolgen heeft gehad voor het sociale en religieuze leven van velen: zij heeft steeds geijverd voor een organische maatschappij-opvatting. Het moderne leven brengt met zich mee, dat steeds grotere groepen de wisselvalligheden van het gecompliceerde leven slechts aan kunnen door samenwerking en solidariteit, en dat die groeperingen op hun beurt de weg naar elkaar moeten vinden. De internationale samenwerking, gericht op hogere welstand en het ondervangen van risico’s voor zoveel mogelijk mensen, is daarvan en toepassing op het hoogste niveau. Het element van de gemeenschap – als het bewust beleefd wordt en niet slechts passief ondergaan, een uiting van menselijke waardigheid en persoonlijkheid – wordt in een hoger ontwikkelde maatschappij sterker geaccentueerd.
Maar ook in een sterk ontwikkeld maatschappelijk leven is er plaats voor krachtige persoonlijkheden die leiding geven, en als de maatschappij goed geordend is en juist wordt beleefd, voor véle leidende personen op hoge en lager niveau. Leidend zijn, zoals een persoonlijkheid met talent behoort te zijn, betekent dan, dat men zich niet opsluit in een bevoorrecht isolement, maar dat men de gemeenschap dient en dááraan zijn voorrechten ontleent, en wel de gemeenschap zoals ze telkens wordt, en niet zoals ze was in het verleden. Het kan niet de taak van de Kerk zijn voorbijgaande verhoudingen in stand te houden; dit is voor haar eerder een gevaar en een constante bekoring. Háár taak is het, nieuw opkomende verhoudingen te kerstenen.
Wij kunnen begrijpen, dat zulke gedachten opkomen; ze zijn niet geheel zonder grond. Maar het zijn – als men het geheel overziet – schaduwzijden van iets wat nodig is, of mogelijke gevaren, die op soepele wijze moeten worden voorkomen. Het gaat in wezen om een juiste verhouding van individu en gemeenschap, een probleem dat in iedere tijd een evenwichtige oplossing moet vinden. Katholieken mogen niet vergeten, dat de sociale leer van de Kerk fel heeft moeten ageren tegen het individualisme, dat zo noodlottige gevolgen heeft gehad voor het sociale en religieuze leven van velen: zij heeft steeds geijverd voor een organische maatschappij-opvatting. Het moderne leven brengt met zich mee, dat steeds grotere groepen de wisselvalligheden van het gecompliceerde leven slechts aan kunnen door samenwerking en solidariteit, en dat die groeperingen op hun beurt de weg naar elkaar moeten vinden. De internationale samenwerking, gericht op hogere welstand en het ondervangen van risico’s voor zoveel mogelijk mensen, is daarvan en toepassing op het hoogste niveau. Het element van de gemeenschap – als het bewust beleefd wordt en niet slechts passief ondergaan, een uiting van menselijke waardigheid en persoonlijkheid – wordt in een hoger ontwikkelde maatschappij sterker geaccentueerd.
Maar ook in een sterk ontwikkeld maatschappelijk leven is er plaats voor krachtige persoonlijkheden die leiding geven, en als de maatschappij goed geordend is en juist wordt beleefd, voor véle leidende personen op hoge en lager niveau. Leidend zijn, zoals een persoonlijkheid met talent behoort te zijn, betekent dan, dat men zich niet opsluit in een bevoorrecht isolement, maar dat men de gemeenschap dient en dááraan zijn voorrechten ontleent, en wel de gemeenschap zoals ze telkens wordt, en niet zoals ze was in het verleden. Het kan niet de taak van de Kerk zijn voorbijgaande verhoudingen in stand te houden; dit is voor haar eerder een gevaar en een constante bekoring. Háár taak is het, nieuw opkomende verhoudingen te kerstenen.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
Sommigen die de maatschappelijke ontwikkeling meer vanuit theologisch standpunt bezien, vrezen dat de veelzijdige en sterk georganiseerde werkzaamheid der katholieken in het tijdelijke, de indruk zou kunnen wekken van een streven naar invloed en macht in de wereld. Men vreest dat de Kerk te sterkgebonden wordt aan de wereld en dat haar geestelijke zending wordt omsluierd voor degenen die buiten ons heilig geloof staan. De juiste verhouding van het geestelijke tot het tijdelijke, dierbare gelovigen, is een van de hoogste beleidsvragen, welke niet kan en mag worden opgelost door zich terug te trekken in het geestelijke, hoe zeer er ook gevaren verbonden kunnen zijn aan het zich bezig houden met het tijdelijke. De Kerk heeft tot taak het evangelie te verkondigen voor onze tijd en onze verhoudingen; zij moet het christendom tot zuurdesem maken van onze huidige maatschappij. De geestelijke taak van de Kerk moet verwerkelijkt worden in het volle leven en kan even goed geschaad worden door sublimering als door materialisering. De Kerk zal de ziel der mensen niet kunnen winnen, als ze de mens zou verliezen. Uitgaande van het onderscheid tussen Kerk en staat, kennen wij naast de taak van de Kerk de eigen verantwoordelijkheid van de katholieken op wereldlijk terrein: het christendom door te voeren en gestalte te geven in het maatschappelijk leven, en zo mee te werken aan het koningschap van Christus in de wereld van heden. De katholieke leken die in deze functie naar voren treden, en met name ook de leiders van de sociale organisaties, zullen niet mogen vergeten dat de aandacht op hen gevestigd is en dat men zich naar het optreden van de katholieke organisaties onwillekeurig een beeld vormt van de katholieke Kerk. Zij moeten daarom doordrongen zijn van een echt christelijke bezieling en er op bedacht, dat hun activiteiten en idealen niet te zeer omgebogen worden naar het tijdelijke, zodat men geen verschil meer zou kunnen zien tussen christelijke en niet-christelijke sociale werkers.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Dergelijke problemen zijn de laatste jaren de ondergrond van soms bewogen discussies geweest. In een maatschappij, die leeft, werkt en denkt, moeten zij gesteld worden en opgelost in een eerlijk zoeken naar waarheid, gerechtigheid en liefde voor allen. Wij vragen Ons echter af, of deze vragen steeds met voldoende beleid en kennis van zaken worden behandeld, en of er niet te gemakkelijk gedisputeerd wordt over de katholieke maatschappelijke organisaties en de eenheid in het maatschappelijk leven. Wij zijn bezorgd, dat er soms achter dit verschijnsel in de diepste grond een zekere onverschilligheid en lauwheid schuil gaat. Wij krijgen wel eens de indruk, dat het oordeel beïnvloed wordt door bepaalde vooringenomenheid ten aanzien van het maatschappelijk leven. Waar deze discussie en kritiek voortkomt uit apostolische bewogenheid – dit is zeker óók het geval -, daar zal ze gedragen moeten worden door kennis van de feitelijke verhoudingen, waardering voor het werk van anderen en begrip voor de grote directieven, die Pausen en Bisschoppen hebben gegeven. Er zijn er die schijnen te oordelen over het maatschappelijk leven zonder te bevroeden welke brede, krachtige stromen van geestelijke en sociale invloed de katholieke organisaties vormen. Wie uit ervaring weet van sociale scholen, cursussen, studieclubs en kernwerk, van vakkundige en levensbeschouwelijke vorming, van retraitewerk, vakantiewerk en zovele andere vormen van geestelijke, culturele en sociale verheffing van ons volk, kan niet spreken en schrijven zoals wel eens gebeurde. Uw Bisschoppen, die door zending en functie geroepen zijn tot leiding van het apostolaat in zijn geheel, zien met grote waardering het werk van zovele harde werkers en zij bidden God, dat dit uitgebreide en vruchtbare apparaat van sociale actie en geestelijk apostolaat niet verloren moge gaan.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Kernvorming en persoonlijkheidsvorming
25
Wij vragen echter de leiders, dat zij zich blijven bezinnen op en zoeken naar nieuwe vorm en methoden, om het werk van de sociale organisaties steeds meer vruchtbaar te maken en telkens weer aangepast aan de noden en de instelling van de tijd. Wij denken hier bepaaldelijk aan de Credo Pugno-clubs van de katholieke arbeiders en de studiekringen van de katholieke werkgevers, aan kern – en kadervorming, zoals deze gaandeweg in alle organisaties tot stand gekomen zijn. Daarin wordt terecht de weg gezien om de katholieke sociale beweging kwalitief en kwantitatief hoger op te voeren. Dit is te meer nodig, omdat de apostolische activiteit in de huidige situatie ook anders georiënteerd moet worden. Ging het vroeger primair om een dam op te werpen tegen gevaren van buiten, thans moet het apostolaat ook missionerend werken in eigen kring. Het is u immers wel bekend, dierbare gelovigen, dat er een fataal proces van ontkerkelijking aan de gang is en dat bepaaldelijk in de steden en centra van industrie reeds zeer velen door de zuigkracht van dit a-religieuze verschijnsel zijn ten onder gegaan. Daarom hebben wij in alle geledingen apostelen nodig, mannen en vrouwen, jongens en meisjes, die goed onderlegd zijn en die zich apostolisch verantwoordelijk voelen voor hun stand – en vakgenoten. God heeft niet alleen tot de priesters gezegd, dat zij „het licht der wereld” en „het zout der aarde” moeten zijn. Willen we de werkmilieu’s kerstenen, willen wij de sluimerende lauwe leden van Gods Kerk behouden, dan zal er van de echt katholieke organisaties op de verschillende terreinen een bewegende kracht moeten uitgaan; en dat zal alleen mogelijk zijn, als ze kernen bevatten, die bereid en in staat zijn om dag in dag uit met geduld en toewijding op de bres te staan, niet alleen meer om vijandige tegenwerpingen te weerleggen, maar vooral om onverschilligen moed en ijver in te spreken, en de verzwakten in het geloof door het wapen van het gebed en het apostolisch woord tegen ondergang te behoeden. Vóór alles in het zaak aan de zwakkere broeders de ware zin en betekenis van de christelijke levenswijze te laten „zien” en aan de andersdenkenden het zicht op de in geloof en liefde werkzame Kerk mogelijk te maken. Hoewel in de organisatie gevormd en door haar geruggesteund, blijven de echte apostel en persoonlijkheid, die uit eigen overtuiging en met eigen kracht optreedt, die zich weet aan te passen aan de concrete en wisselende omstandigheden, en die zijn geestelijk en sociaal apostolaat met tact en durf uitoefent op persoonlijke wijze.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
Er dient echter op gewezen te worden, dat de betekenis en invloed van een katholieke sociale organisatie niet enkel moet gemeten worden naar de getallen van hen die direct apostolisch werkzaam zijn, en zelfs niet naar de getallen van hen die de vergaderingen regelmatig bezoeken. Er wordt zo gemakkelijk en geringschattend gesproken over zogenaamde passieve en papieren leden. Ook het lidmaatschap op zich kan reeds een bekentenis zijn tot het katholieke beginsel, waarvoor men bereid is een offer te brengen. Ook die leden zijn en voelen zich verbonden met de katholieke gemeenschap en zijn beschermd tegen gevaren , die hen in ander organisatorisch verband zouden bedreigen. Zij ontvangen hun voorlichting in katholieke vakbladen en kranten, en stellen zich open voor de velerlei invloeden ten goede, welke van onze organisaties uitgaan; zij profiteren van de vele activiteiten en voorzieningen en voorzieningen welke door onze sociale organisatie op loffelijke wijze worden tot stand gebracht. Sociale organisaties dienen immers ook de tijdelijke belangen – sociale en economische – van de leden. Wanneer men de aangesloten leden vergelijkt met andere katholieken, die ofwel niet georganiseerd zijn, ofwel zich aansloten bij organisaties waarin zij niet thuishoren, dan geldt toch nog altijd van de eersten, dat zij hun belangen dienen binnen een kader, waarin de juiste beginselen gehuldigd worden, dat zij zich daarbij openstellen voor geestelijke, culturele en sociale beïnvloeding, en althans door hun lidmaatschap samenwerken met het geheel voor een juiste regeling van de sociale verhoudingen. Vanzelfsprekend blijft het Onze vurige wens, dat zoveel mogelijk leden actief en apostolisch werken naar vermogen en omstandigheden, maar evenzeer blijven Wij er op aandringen, dat alle katholieken lid worden van de voor hen bestaande sociale organisaties.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Aansporing tot de priesters
27
Onze priesters wijzen Wij er op, dat hun activiteit moet worden afgestemd op de nieuwe tijd. Het is veelal niet meer nodig, dat zij hun kracht besteden om de organisaties mee op te bouwen. Thans is het de tijd, dat zij met volle priesterlijke toewijding moeten trachten de leden te maken tot moderne Christenen en apostelen. Zij moeten hun leren het evangelie als de blijde boodschap te verstaan, hen bezielen om het vorm te geven in het maatschappelijk leven en hun laten zien, hoe zij concreet kunnen meewerken aan de kerstening van het werkmilieu. Dit werk moet voor de priesters een vreugde en voldoening zijn. Het is moeilijker dan voorheen, omdat de meer sterken, gegroeid in het geestelijk leven, meer en hoger geestelijk voedsel vragen, en omdat de zwakkeren door groeiende lusteloosheid en naturalisme er misschien minder vatbaar voor zijn. Het is een echt priesterlijk werk. Zoals Sint Paulus zich richtte tot Timotheus, zo richten Wij Ons tot de priesters in deze tijd: „Verkondig het woord; treed op, welkom of niet; weerleg, berisp en vermaan in alle lankmoedigheid en met alle soort van lering” (2 Tim. 4, 2) [b:2 Tim. 4, 2]
In plaats van misschien te veel ontvankelijk te zijn voor oppervlakkige kritiek en deze over te nemen, moeten zij juist nu met alle kracht doorgaan met het vormen van apostelen, het stichten van kernen, het leggen van persoonlijke contacten op bijeenkomsten en bij huisbezoek, en vooral met het opsporen van de in de doornen verdwaalde schapen. Van bijzondere betekenis is de vorming van de christelijke persoonlijkheid tot de mannenmaat van de volmaakte Christus zoals Sint Paulus zegt: „Dan zullen wij geen onmondige kinderen meer zijn, die heen en weer geslingerd worden en voortgestuwd door elke windvlaag van lering, door het bedrog der mensen, door sluwe verleiding en dwaling. Maar wij zullen de waarheid bewaren in liefde en zo in ieder opzicht opgroeien voor Hem, voor Christus, die het hoofd is”. (Ef. 4, 13-15) [b:Ef. 4, 13-15]
Doordat onze voorgangers in het apostolaat tijdig hun taak hebben begrepen, is het volk hier in het algemeen niet vervreemd van de priesters. Wij hebben gezien, hoe elders de priesters in een bijna wanhopige poging – door „priesters-arbeider” te worden – getracht hebben weer contact te leggen tussen de Kerk en de arbeiders. Wij hopen, dat hier zo iets nooit nodig zal worden. Maar dan moeten de priesters ook voortgaan „alles voor allen” te zijn, en bijzonder meeleven met degenen die mét hen apostelen willen zijn. Op deze wijze gaat het priesterschap bij uitstek op harmonische wijze samen met het „koninklijk priesterschap” van de leken.
In plaats van misschien te veel ontvankelijk te zijn voor oppervlakkige kritiek en deze over te nemen, moeten zij juist nu met alle kracht doorgaan met het vormen van apostelen, het stichten van kernen, het leggen van persoonlijke contacten op bijeenkomsten en bij huisbezoek, en vooral met het opsporen van de in de doornen verdwaalde schapen. Van bijzondere betekenis is de vorming van de christelijke persoonlijkheid tot de mannenmaat van de volmaakte Christus zoals Sint Paulus zegt: „Dan zullen wij geen onmondige kinderen meer zijn, die heen en weer geslingerd worden en voortgestuwd door elke windvlaag van lering, door het bedrog der mensen, door sluwe verleiding en dwaling. Maar wij zullen de waarheid bewaren in liefde en zo in ieder opzicht opgroeien voor Hem, voor Christus, die het hoofd is”. (Ef. 4, 13-15) [b:Ef. 4, 13-15]
Doordat onze voorgangers in het apostolaat tijdig hun taak hebben begrepen, is het volk hier in het algemeen niet vervreemd van de priesters. Wij hebben gezien, hoe elders de priesters in een bijna wanhopige poging – door „priesters-arbeider” te worden – getracht hebben weer contact te leggen tussen de Kerk en de arbeiders. Wij hopen, dat hier zo iets nooit nodig zal worden. Maar dan moeten de priesters ook voortgaan „alles voor allen” te zijn, en bijzonder meeleven met degenen die mét hen apostelen willen zijn. Op deze wijze gaat het priesterschap bij uitstek op harmonische wijze samen met het „koninklijk priesterschap” van de leken.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Verhouding stands- en vakorganisaties
28
Het zal bekend zijn, dat er momenteel een diepgaand onderzoek gaande is betreffende de vraag, of er wijziging gebracht moet worden in de structuur of de onderlinge verhouding van onze sociale organisaties. Wij zullen de definitieve resultaten van het onderzoek met bijzondere aandacht opnemen en ze Ons voor verdere leiding ten nutte maken. Het is niet Onze bedoeling op dit onderzoek vooruit te lopen. Wij willen slechts in dit mandement enkele fundamentele gedachten naar voren brengen. Wij zijn bij de opbouw van de katholieke sociale beweging steeds uitgegaan van het mandement van 26 September 1916. Men zou de verhouding tussen stands- en vakorganisaties, zoals ze daar bepaald is, slechts veranderd willen zien, als daarvoor dwingende redenen aanwezig zijn. In die verhouding komt tot uitdrukking het primaat van het geestelijke, het persoonlijke en het sociale in de katholieke sociale beweging. Als de gedachte en de taak van de standsorganisatie zou overgebracht worden naar de vakorganisatie, dan valt te vrezen, dat het geestelijke vaker zal moeten wijken voor het tijdelijke, dat de bezielende en vormende invloed onwillekeurig gaat lijden door een sterkere beklemtoning van het stoffelijke, dat datgene wat bindt geleidelijk aan overheerst wordt door dat wat verdeelt. Een loutere vakcentrale, die de functies der standsorganisaties zou overnemen, - ook al zouden daaraan bepaalde voordelen verbonden zijn – zou feitelijk de economische en tijdelijke belangen zó kunnen vooropstellen, dat de eigenlijke taak der standorganisaties wezenlijk zou lijden. Men kan zich afvragen, of de diocesane standsorganisaties steeds op haar juiste waarde worden geschat, en of zij overal de toewijding hebben ervaren die haar toekomt krachtens haar eerste doelstelling: de kerstening van het wereldlijk terrein. Wij staan tegenover dergelijke ingrijpende hervormingen dan ook gereserveerd. Daardoor zou de hiërarchie der waarden verschoven kunnen worden; wellicht zou zelfs de goede verstandhouding tussen de geledingen gaan lijden en zou de sociale vrede op een minder diepe en minder geestelijke grondslag komen te liggen. Hiermee is niet gezegd, dat Wij geen oog zouden hebben voor ontwikkeling en aanpassing aan de nieuwe tijd. Als de vakorganisatie meer werfkracht heeft en directer en dieper kan doordringen in het sociaaleconomische leven, in verband ook met het nieuwe maatschappelijk bestel, dan zou men – zoals gedeeltelijk reeds gebeurd is – de structuur van de stands- en vakorganisatie nauwer aan elkaar kunnen doen aansluiten. Ook zouden zij plaatselijk en regionaal elkander kunnen betrekken bij de uitoefening van elkanders taak. De vakorganisatie, die immers ook behartiging van godsdienstige en zedelijke belangen tot doel heeft, zou nog meer haar kracht kunnen inzetten voor of haar medewerking kunnen verlenen bij de kerstening van beroep en bedrijf. Dan blijft de hiërarchie van de waarden het best bewaard; dan blijft het primaat van het geestelijke beter gehandhaafd; dan komt het vormende en bindende element beter tot zijn recht, en blijven wij in een spoor, dat waarlijk beproefd genoemd kan worden en waarin wij tot nu toe zoveel hebben kunnen doen.
Referenties naar alinea 28: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties
29
Ook menen Wij iets te moeten zeggen over de nieuwe opbouw van de maatschappij welke zich gaat voltrekken, en waarin wij katholieken krachtens onze sociale roeping zulk een belangrijke taak te vervullen hebben.
De gedachte van de corporatieve organisatie van de maatschappij behoort tot het oudste erfgoed van de christelijke sociale actie. Men duidt deze gedachte, wat het bedrijfsleven betreft, in ons land aan met de naam „publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie”. Hierin mogen wij, zo God wil en als allen willen medewerken, de verwezenlijking zien van het christelijk sociaal program, zoals dat door Paus XI in zijn encycliek „ Quadragesimo Anno [652]” is neergelegd. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie wil immers een maatschappelijke structuur opbouwen, die – zoals de Paus het uitdrukt – in overeenstemming moet worden geacht met de beginselen van een gezonde wijsbegeerte en de verheven leer van het evangelie. Zij wil de op de klassen gebouwde maatschappij vervangen door een maatschappij der beroepsstanden. Daardoor zal zij een einde maken aan de onnatuurlijke tegenstelling tussen de twee klassen van werkgevers en werknemers, die zich als gevolg van de strijd op de arbeidsmarkt als twee tegengestelde fronten hebben gegroepeerd. De Paus zegt hierover:
De gedachte van de corporatieve organisatie van de maatschappij behoort tot het oudste erfgoed van de christelijke sociale actie. Men duidt deze gedachte, wat het bedrijfsleven betreft, in ons land aan met de naam „publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie”. Hierin mogen wij, zo God wil en als allen willen medewerken, de verwezenlijking zien van het christelijk sociaal program, zoals dat door Paus XI in zijn encycliek „ Quadragesimo Anno [652]” is neergelegd. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie wil immers een maatschappelijke structuur opbouwen, die – zoals de Paus het uitdrukt – in overeenstemming moet worden geacht met de beginselen van een gezonde wijsbegeerte en de verheven leer van het evangelie. Zij wil de op de klassen gebouwde maatschappij vervangen door een maatschappij der beroepsstanden. Daardoor zal zij een einde maken aan de onnatuurlijke tegenstelling tussen de twee klassen van werkgevers en werknemers, die zich als gevolg van de strijd op de arbeidsmarkt als twee tegengestelde fronten hebben gegroepeerd. De Paus zegt hierover:
„Een volmaakt herstel zal slechts dan intreden, wanneer met opheffing van bovengenoemde tegenstelling, welgeordende organen in het lichaam van de maatschappij zullen worden gevormd: bedrijfs- en beroepschappen, waarbij de mensen niet ingedeeld worden volgens de plaats die zij op de arbeidsmarkt innemen maar volgens de maatschappelijke functies door ieder verricht” Quadragesimo Anno [[652|83]]De nieuwe sociaal-economische orde gaat uit van het feit, dat allen die werkzaam zijn in een bepaalde bedrijfstak, in welke functie zij ook werkzaam zijn, op welke trap van de maatschappelijke ladder zij zich ook bevinden, een natuurlijke belangengemeenschap vormen. Zij huldigt het beginsel, dat allen die behoren tot een bepaald beroep of bedrijf, hetzij als werkgever hetzij als werknemer, bij elkaar behoren, omdat zij tenslotte slechts één doel hebben, waarvoor zij eendrachtig moeten samenwerken: dát onderdeel van de gemeenschappelijke welvaart, dat aan het bedrijf is toevertrouwd.
„Want”, zo zegt de heilige Vader, „evenals degenen die in elkanders nabijheid wonen, zo ook worden zij, die eenzelfde beroep of vak uitoefenen, door de natuur er toe geleid een gemeenschap of een soort lichaam te vormen. Dit is zo natuurlijk, dat velen gewoon zijn te zeggen, dat deze lichamen die hun eigen rechten bezitten, zo al niet tot de wezensbestanddelen, dan toch minstens tot de natuurlijke elementen van de maatschappij behoren” Quadragesimo Anno [[652|83]]Zo wil deze bedrijfsorganisatie vorm geven aan de gedachte van de christelijke samenhorigheid zij wil samenwerking brengen in plaats van klassenstrijd. Zij wil verenigen, niet om tegen anderen te strijden, maar om met allen eendrachtig samen te werken.
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
30
In deze nieuwe orde, welke voortkomt uit en gericht is op het gemeenschappelijk welzijn van allen, wordt ook het belang der ondernemers gediend, met name door een gezonde ordening der economie. Een juiste ordening van het economisch leven kan niet het resultaat zijn van ongebonden concurrentiestrijd en egoïsme, noch van een economische dictatuur van weinigen of van groepsegoïsme. Daartoe is nodig, dat een rechtsorde geschapen wordt, die haar regelend beginsel vindt in de bekommernis voor het gemeenschappelijk welzijn, het geordend welzijn van allen, zoals dit wordt voorgeschreven door de zedelijke normen van de sociale rechtvaardigheid en van de sociale liefde. Vooral de werknemers zullen in deze nieuwe maatschappelijke orde kunnen komen tot een rechtspositie, welke hun toestand van afhankelijkheid, waarin zij zich in het bedrijfsleven nog vaak bevinden, zal doen overgaan in een toestand van gelijkwaardig lidmaatschap van de bedrijfsgemeenschap. Zij zullen als groep volwaardig kunnen meespreken en mede de verantwoordelijkheid dragen voor het welzijn der bedrijfstakken en van het gehele economische. In deze nieuwe orde zullen zowel de individuen als de gemeenschappen principieel tot hun recht komen. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is immers gebouwd op het grote beginsel der sociale wijsbegeerte, waaraan niet te tornen valt en dat onwrikbaar vaststaat: wat de individuen uit eigen kracht en op eigen initiatief kunnen tot stand brengen, mag hun niet ontnomen en in handen van de gemeenschap gesteld worden. Maar het is niet minder onjuist en een ernstig nadeel, ja een verstoring van de natuurlijke orde, datgene wat door kleine gemeenschappen van ondergeschikte rang kan verricht en tot stand gebracht worden, te verwijzen naar een grote gemeenschap van hogere orde. Autonome maatschappelijke organen, die geleid worden door de bedrijfsgenten zelf, zullen niet alleen in sociale, maar op de duur ook in economische aangelegenheden bindende regelingen kunnen treffen, maar dan altijd met als leidend beginsel voor ogen: het dienen van het gemeenschappelijk welzijn voor allen.
Referenties naar alinea 30: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
Het is gemakkelijk te zien, welk een gelukkig perspectief voor een rechtvaardige maatschappelijke orde zich hier opent. Kan het ons dan verwonderen, dat Paus Puis XII al zo vaak op deze corporatieve ordening heeft gewezen als uitgangspunt voor het aanbrengen van maatschappelijke hervormingen? Met klem stelt hij dit christelijk ideaal tegenover een structuurhervorming, zoals die in sommige landen werd ingegeven door het socialistisch streven naar socialisatie van de economie of door het streven van socialistische vakbondsleiders om aan de vakbonden een beslissingsrecht hunnerzijds toe te kennen, ook in de economische aangelegenheden van de afzonderlijke ondernemingen. Wij kunnen niet nalaten hier een van zijn uitlatingen weer te geven, waarin tevens de volmaakte harmonie tussen de leer der opeenvolgende Pausen naar voren komt. In zijn toespraak tot de Internationale van Katholieke Werkgeversorganisaties op 7 Mei 1949 sprak Zijne Heiligheid aldus:
„Voor deze gemeenschappelijke belangen en verantwoordelijkheden bij het werk van de nationale economie, suggereerde Onze onvergetelijke voorganger Puis XI in zijn encycliek „ Quadragesimo Anno [652]” de concrete en geschikte formule, toen hij de „beroepsstanden” aanbeval in de verschillende takken van de productie. Niets kwam hem inderdaad geëigender voor om het economisch liberalisme te overwinnen dan de vestiging voor de sociale economie van een publiekrechtelijk instituut, dat steunt op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van allen, die deelnemen aan de productie. Dit punt van de encycliek deed een ware storm opsteken. De ene groep zag het als een concessie aan sommige politieke stromingen, anderen daarentegen zagen er een terugkeer in tot de middeleeuwen. Het zou echter veel verstandiger geweest zijn, de oude onredelijke vooroordelen opzij te zetten en met goed vertrouwen en van harte te werken aan de realisatie van zijn veelvoudige toepassingen. Maar thans zou men kunnen menen, dat dit deel van de encycliek een nieuw voorbeeld is van de kansen, die men heeft laten voorbijgaan, kansen, die men gemist heeft, omdat men de ideeën niet op het juiste ogenblik heeft overgenomen.” Tot de Internationale Katholieke Werkgeversorganisaties (Uniapac) [[4457]]In Nederland is wel de juiste weg gekozen. Geleid door gezonde beginselen van de natuurlijke zedenleer, voorgelicht door het hoogste gezag in Gods Kerk, mogen en moeten wij op deze weg voortgaan zonder aarzeling. Het grondplan is gereed; het begin van verwezenlijking is er. Thans is het woord aan de werkgevers en werknemers om bedoelde organen op te bouwen. Hun taak is verantwoordelijk, maar mooi. Er zijn pioniers en voortrekkers nodig, is gezegd, en Wij stemmen hiermee van harte in. Dat moeten onze katholieke sociale organisaties zijn, zowel van ondernemers als van werknemers. Het moet een rijpe vrucht worden van oprechte sociale gezindheid en van waarachtige christelijke solidariteit. Daarom willen Wij hier nog eens herhalen, wat Wij u gezegd hebben in Ons herderlijk schrijven van vijf jaar geleden:
"Dit is dé grote sociale aangelegenheid van de komende jaren. Naarmate iemand grotere invloed heeft in het politieke of sociaal-economische leven, des te groter is zijn verantwoordelijkheid, om met voorbijzien van persoonlijke belangen mee te werken aan dit algemeen belang; het is een verantwoordelijkheid tegenover ons volk, tegenover de geschiedenis, inderdaad een verantwoordelijkheid tegenover God” Vastenbrief van het Nederlands Episcopaat [[8191]]
Referenties naar alinea 31: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Belang van de vakorganisaties in de P.B.O.
32
Hierboven hebben Wij nog eens met veel nadruk gewezen op de betekenis van de standsorganisaties en aan haar in zekere zin het „primaat des geestes” toegekend. Thans – na hetgeen Wij nu gezegd hebben over de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie – rijst het belang der katholieke vakverenigingen voor Ons op. Het is zoals Kardinaal de Jong vroeger reeds aan de katholieke werkgevers heeft geschreven – hetgeen uiteraard ook voor de werknemers geldt -;
„Maar hoe waardevol en door Ons hooggewaardeerd het werk van de standsorganisatie is, toch is deze niet voldoende om de hervorming der maatschappij tot stand te brengen, welke door Puis XI z.g. op zo overtuigende wijze is geschetst in zijn wereldzendbrief „ Quadragesimo Anno [652]”.” Aan de A.K.W.V. over de katholieke, werkgevers-vakverenigingen [[8192]]
"De standsorganisatie” , zo ging de Kardinaal verder, „heeft tot taak om de richtlijnen voor het handelen in haar grondslagen te leren kennen en haar naleving te bevorderen; zij kan deze verheven roeping echter niet vervullen zonder de hulp van principiële vakverenigingen. De redding uit de noden waarin de wereld thans verkeert, vraag…. dat zij (de werkgevers) het economisch maatschappelijk leven… deelachtig maken aan de zegenende invloed van de Kerk, en de door haar behoede natuurrechtelijke normen. Dat kan bevorderd worden door actief deel te nemen aan het leven van de katholieke vakorganisaties, omdat het juist bij de behartiging van de concrete belangen gaat om de toepassing van onze beginselen de beleving van de echt-christelijke geest” . Aan de A.K.W.V. over de katholieke, werkgevers-vakverenigingen [[8192]]Gold dit al in het stadium, waarin de organisaties volgens het woord van Pius XI
„de weg moeten voorbereiden voor die voortreffelijke organisaties, de bedrijfs- en beroepsstanden” Quadragesimo Anno [[652|87]],hoeveel meer is het waar, nu deze bedrijfsorganisatie verwezenlijkt gaat worden. De vakorganisaties immers zijn de pijlers, waarop de publiekrechtelijke organen van de verschillende bedrijfstakken in ons land worden gebouwd. Zij zullen haar strijdkarakter tot op zekere hoogte kunnen afleggen, maar in plaats daarvan worden zij dan constructieve elementen bij de sociale opbouw. Mochten Wij vroeger al niet nalaten steeds weer te pleiten voor de op- en opbouw van eigen katholieke vakorganisaties, thans komt daar de dringende reden bij, dat de kracht en de oriëntatie van de vakorganisatie de invloed van de katholieke sociale beweging in het nieuwe bestel zowel kwantitatief als kwalitatief zal bepalen.
Referenties naar alinea 32: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
33
Men late zich hier niet door min of meer oppervlakkige beschouwingen misleiden. Er zijn katholieken, die het voldoende achten, wanneer de standsorganisaties de noodzakelijke vorming geven, terwijl dan de toepassing op de concrete vraagstukken veilig aan de katholieke leden in neutraal verband zou kunnen worden overgelaten. Anderen menen zelfs, dat het moeilijk valt in te zien, dat de levensbeschouwing, die volgens hen wél van invloed is bij het scheppen van juiste sociale verhoudingen, ook een rol speelt bij de beslissingen in economische aangelegenheden. Ook zijn er katholieken, die nog vastzitten in structuren, die ons tijdens de oorlog onder de dwang van de omstandigheden zijn opgedrongen.
Tegenover deze overwegingen moeten Wij stellen:
Tegenover deze overwegingen moeten Wij stellen:
- Ten eerste, dat de standsorganisaties wel de algemene vorming kunnen geven, maar daarmee nog geen garantie kunnen bieden, dat bij de concrete beslissingen de ware beginselen worden toegepast, en dat zij zeker niet door haar leden, als deze als ongebundelde krachten moeten optreden, de nodige kracht zullen kunnen uitoefenen.
- Ten tweede, dat bij het nemen van economische beslissingen wel degelijk zedelijke normen en beginselen in het geding komen, en dat, vooral als men denkt aan het gehele complex van beslissingen welke op de lange duur genomen worden, zich gemakkelijk een tendens zal openbaren, welke ofwel christelijk ofwel niet-christelijk, liberaal of socialistisch zal zijn.
- Ten derde, dat ware saamhorigheid en echte christelijke sociale gezindheid ons er toe moeten brengen de dingen niet te persoonlijk of te plaatselijk te bezien, zodat een gegroeide en misschien nuttige samenwerking soms zal moeten wijken voor de medewerking aan het gemeenschappelijk ideaal, en zodat bijvoorbeeld mensen uit het katholieke Zuiden zich meer solidair moeten voelen met hun geloofsgenoten uit het Noorden en de stuwkracht moeten vormen bij de oprichting van nieuwe verbanden.
- Tenslotte, dat al degenen, die buiten katholiek verband staan in de vakbeweging, niet de vormende invloed ondergaan, die van een katholieke vakvereniging en van de centrale organisatie, waarbij deze is aangesloten, uitgaat. Deze vormende invloed is nochtans een onmisbare voorwaarde voor het aankweken van de juiste mentaliteit. Bovendien wordt, doordat men zich niet aansluit bij de katholieke organisatie, deze laatste en de betreffende centrale organisatie verzwakt, en daarmee wordt vanzelf ook de invloed van het katholieke beginsel in de openbare bedrijfslichamen zwakker.
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
34
De doorvoering van deze richtlijnen kan in concrete gevallen wel eens moeilijkheden met zich meebrengen. Waar een centrale eenheidsorganisatie langs wegen van geleidelijkheid is ontstaan, en min of meer ongemerkt ook katholieke leden door gebruikmaking van alle daartoe bestaande mogelijkheden heeft aangetrokken of behouden, daar kan het voor niet-aangesloten al moeilijk zijn om hier een eigen initiatief te nemen, maar voor de aangesloten zelf zal het nog moeilijker zijn, vooral wanneer zij in dat neutrale verband een leidende of representatieve positie hebben verworven. Ook zullen er dikwijls psychologische factoren en gevoelsoverwegingen een remmende invloed uitoefenen, waarbij naast een begrijpelijk en sympathiek gevoel van eenmaal gegroeide samenwerking ook een zekere angst voor het verwijt van „hekjeszetterij” zou kunnen werken. Zelfs kunnen er objectieve bijzondere moeilijkheden gelegen zijn in het aantal en de spreiding der betrokkenen of in de gedifferentieerde economische belangen.
In zulke gevallen, dierbare gelovigen, is er een echt principiële levenshouding nodig om zuiver te zien en over feitelijke of psychologische bewaren heen te stappen. Waar er objectieve bewaren zijn, gelde, wat reeds vroeger gezegd werd in het bovengenoemde schrijven [8192] van Kardinaal de Jong „In onderling overleg dient er dan te worden gestreefd naar een doelmatige oplossing, mits principieel vaststaat, dat de katholieke vakgenoten hun eigen vakverband bezitten” . Wij hebben niets te verbergen ten aanzien van de doeleinden en de motieven van ons streven. Wij menen zelfs, dat een openlijks uiteenzetting de niet confessioneel georiënteerde ondernemers een beter inzicht kan geven in de gunstige gevolgen van dit streven voor de bloei van het gemeenschapsleven.
Zo is Onze diepe overtuiging , dierbare gelovigen. Wij zijn zeer erkentelijk, dat zo velen zich door deze gedachten laten leiden. Wij willen hier Onze bijzondere waardering uitspreken voor de ijver en volharding, waarmee zo vele bestuurders, functionarissen en kernleden werken aan de doorvoering van deze gedachten. Wij sporen allen aan deze lering en leiding in haar harmonisch geheel te zien, en zich op te heffen uit eigen en misschien te zeer op eigen belang gerichte visie naar het niveau van het algemeen welzijn en van het grote katholieke sociale ideaal, dat volgens Puis XI moet liggen „in de lijn van het Evangelie”. opschrift: „ad evangelicae legis normam". [[652]]
In zulke gevallen, dierbare gelovigen, is er een echt principiële levenshouding nodig om zuiver te zien en over feitelijke of psychologische bewaren heen te stappen. Waar er objectieve bewaren zijn, gelde, wat reeds vroeger gezegd werd in het bovengenoemde schrijven [8192] van Kardinaal de Jong „In onderling overleg dient er dan te worden gestreefd naar een doelmatige oplossing, mits principieel vaststaat, dat de katholieke vakgenoten hun eigen vakverband bezitten” . Wij hebben niets te verbergen ten aanzien van de doeleinden en de motieven van ons streven. Wij menen zelfs, dat een openlijks uiteenzetting de niet confessioneel georiënteerde ondernemers een beter inzicht kan geven in de gunstige gevolgen van dit streven voor de bloei van het gemeenschapsleven.
Zo is Onze diepe overtuiging , dierbare gelovigen. Wij zijn zeer erkentelijk, dat zo velen zich door deze gedachten laten leiden. Wij willen hier Onze bijzondere waardering uitspreken voor de ijver en volharding, waarmee zo vele bestuurders, functionarissen en kernleden werken aan de doorvoering van deze gedachten. Wij sporen allen aan deze lering en leiding in haar harmonisch geheel te zien, en zich op te heffen uit eigen en misschien te zeer op eigen belang gerichte visie naar het niveau van het algemeen welzijn en van het grote katholieke sociale ideaal, dat volgens Puis XI moet liggen „in de lijn van het Evangelie”. opschrift: „ad evangelicae legis normam". [[652]]
Referenties naar alinea 34: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
35
„Het is de geest, die levend maakt” (Joh. 6, 63) [b:Joh. 6, 63]. Wanneer de Pausen spraken over maatschappelijke hervormingen, hebben zij steeds opnieuw en met de grootste nadruk verkondigd, dat naast en in deze hervorming der maatschappelijke instellingen nodig was: vernieuwing van de mens, vernieuwing der zeden, vernieuwing van de christelijke levenshouding, dus innerlijke vernieuwing van de mens en van de menselijke gemeenschap. Hier ligt juist de zending van Gods Kerk, ook op sociaal gebied, hier ligt ook een bijzondere taak voor de standsorganisatie.
Wij mogen hier zeker niet nalaten een paar overduidelijke pauselijke uitspraken aan te halen:
Wij mogen hier zeker niet nalaten een paar overduidelijke pauselijke uitspraken aan te halen:
"Wie de zaak nauwkeuriger en dieper beschouwt – aldus Paus Pius XI – , zal duidelijk inzien, dat aan dit zo vurig gewenste herstel der maatschappij moet voorafgaan een vernieuwing van de christelijke geest, waarvan zo velen, die zich op economisch terrein bewegen, alom jammerlijk zijn afgeweken. Anders zullen alle pogingen vergeefs zijn, en zal er een gebouw opgetrokken worden, niet op vaste steengrond, maar op het losse zand”. Quadragesimo Anno [[652|127]]En tot hen, die zich geroepen voelen om de maatschappij mee te hervormen – dus ook tot ons allen en vooral tot de sociale voormannen – richt hij de veelbetekenende woorden:
"Iedere ware en duurzame hervorming ging tenslotte van het heiligdom uit, van mensen die door liefde tot God en tot de naaste gedreven werden; uit hun edelmoedige bereidvaardigheid om naar iedere roep van God te luisteren en deze in de eerste plaats bij zichzelf te verwezenlijken, zijn zij in nederigheid en met zelfvertrouwen van uitverkorenen tot lichtbakens en hervormers van hun tijd geworden.” Mit brennender Sorge [[132|32]]
Referenties naar alinea 35: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
36
De angstwekkende problemen van onze tijd, waartussen het sociale vraagstuk nog altijd als een bassis-probleem staat, dat uiteindelijk het atheïstisch communisme heeft doen geboren worden, zijn tenslotte een zedelijk probleem en de wrange vrucht van een zedelijk tekort. Daarom moet het herstel op twee pijlers worden gebouwd: het moet enerzijds uitgaan van een levend geloof en een groeiende liefde tot God, en anderzijds neerkomen op méér liefde tot de mensen en vorm krijgen in christelijke solidariteit. Geloof en liefde tot God! Het liberalisme en individualisme zijn geboren uit een verzwakt geloof en een verschrompelde of verkeerd begrepen liefde, Zij zullen tenslotte slechts overwonnen kunnen worden door een levend geloof en een werkdadige liefde tot God. Het marxistisch en communistisch streven lijdt aan overschatting van het stoffelijke en het aardse, en ook deze kwaal moet met Gods genade overwonnen worden door een nieuw zicht op het goddelijke. Als de Godsliefde in onze harten groeit, zullen van zelf vele obstakels worden weggenomen, die anders het maatschappelijk welzijn toch altijd blijven belagen. Het egoïsme zal worden geremd; bij de een zal de winzucht, bij de ander de gemakzucht bestreden worden. Er kan geen plaats meer zijn voor haat en klassenstrijd, en in de liefde tot God zullen de mensen elkaar als echte broeders en zusters beschouwen en behandelen. Dan, maar ook dan alleen, zal de christelijke solidariteit kunnen opbloeien en overwinnen. Christelijke solidariteit! Daarvan moeten wij katholieken een voorbeeld zijn in de wereld, vooral nu wij op de drempel staan van een nieuwe maatschappij. Klassentegenstellingen maken plaats voor organische eenheid. Het blijkt steeds duidelijker, dat de welvaart van de ene stand een bron van grotere welstand wordt voor de andere. Indien alle groeperingen ontvangen wat haar toekomt volgens het juiste evenwicht van de sociale rechtvaardigheid, kan het maximum van welstand in de maatschappij worden bereikt. Het is nodig, dat alle christenen en vooral alle katholieken oog hebben voor de nieuwe ontwikkeling, en dat zij leren zien, hoe door een christelijk sociaal bestel alle groeperingen geleidelijk aan komen tot een menswaardig bestaan. Het is ook nodig, dat allen de hun toekomende plaats gaan innemen, die niet meer voornamelijk bepaald wordt overeenkomstig het verworven bezit, maar naar de functie, welke zij bekleden en de arbeid die zij verrichten. In deze christelijke solidariteit worden sociale rechtvaardigheid en liefde verwerkelijkt, en gaat de opdracht van God in vervulling draagt elkanders lasten.
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
37
Er is hier een wisselwerking tussen instellingen en zeden. Rechtvaardigheid en liefde moeten een nieuwe maatschappelijke orde opbouwen; dan zal de nieuwe orde op haar beurt ons helpen om in de geest van Christus samen te leven. Wanneer de individuen hun belang nastreven in het kader van de groeperingen, waarop zij als van nature zijn aangewezen, wanneer de maatschappelijke groeperingen hun streven naar welvaart bewust gaan plaatsen tegen de achtergrond van het algemeen belang, dan kan er in het sociaal-economisch leven iets komen van de matiging, waarmee de christen aardse goederen moet nastreven. Zo kan ook tot uitdrukking komen de evangelische onthechting, die wij nooit moeten vergeten, en die in het economisch leven beter mogelijk wordt, als allen bezield zijn door dezelfde geest. Er is in het sociaal-economische leven van de laatste eeuwen in menig opzicht een teruggang geweest van zedelijke grondgedachten. Hieraan zal onze beschaving te gronde gaan, tenzij die teruggang wordt gestuit. En dan kán, als door de beoefening van christelijke rechtvaardigheid en liefde, van christelijke matiging en onthechting, de echte christelijke solidariteit ontstaat, waarin „de liefde der broederschap” tot uiting komt, die wij – zoals de Apostel zegt – vóór alles moeten bezitten.
Referenties naar alinea 37: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Samenwerking der standen
38
Maar, dierbare gelovigen, het mag niet bij woorden en leuzen blijven. De enkeling zal zich broederlijk moeten aansluiten bij zijn standen vakgenoten, en alle maatschappelijke groepen zullen zich als levende en bij elkaar behorende geledingen van het éne maatschappelijke organisme moeten gaan beschouwen. Wederzijds begrip en wederzijdse waardering zullen moeten groeien, en betreurenswaardige tegenstellingen zullen moeten plaats maken voor rustig overleg en broederlijke samenwerking. De verschillende organisaties moeten meer bewust gaan zien, welke de bijdrage is, die ieder te leveren heeft voor het gemeenschappelijk welzijn. Bij maatschappelijke organen gaat het immers niet alleen om het afwegen en ordenen van wederzijdse belangen, maar vooral ook om het dienen van het geheel. Daarom heeft het Ons ook zo verheugd, dat zich in de laatste tijd een gelukkige ontwikkeling voordoet in het overleg der katholieke standsorganisaties, en dat daartoe een Raad van Overleg tussen de standsorganisaties is tot stand gekomen. Wij zullen gaarne zien, dat de in de top groeiende samenwerking wordt doorgezet op diocesaan, regionaal en plaatselijk niveau, en dat de officiële samenwerking meer voelbaar wordt in wederzijds begrip en solidariteit. Tenslotte zou het goed zijn, dat er ook in de verschillende bedrijfstakken meer rechtsreeks contact kwam tussen katholieke ondernemers en werknemers, en dat de spaarzame „open gesprekken”, welke reeds plaats vonden, tot een meer blijvende gewoonte werden. Zo wordt de sociale samenwerking als tussen christenen en broeders ervaren; zo wordt het overleg in de officiële organen vergemakkelijkt, en wordt voorkomen hetgeen sommigen vreesden: dat de voortgaande organisatie de maatschappelijke groeperingen eerder zou verdelen dan verenigen.
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
39
Voor een goede samenwerking en een juiste doorvoering van onze sociale gedachten is het zeker gewenst, dat de katholieken spoedig komen tot de opstelling van een breed katholiek sociaal programma. Dat kán, wanneer de christelijke solidariteit alle groeperingen bezielt, en wanneer het besef levendig is, dat de rijkdom van ons volk resulteert uit het werken voor elkander. Een eerlijk zoeken om ieder het zijne te geven zal dan zeker, ondanks moeilijkheden, de schone vrucht van een gemeenschappelijk sociaal programma voortbrengen. Vanuit de diepte van een doorleefd christendom, voorgelicht en geleid door klare sociale gedachten, die buiten discussie staan of behoren te staan, moeten onze sociale leiders, onze sociologen, economen en politici een sociaal programma kunnen ontwerpen, dat aangevoeld en begrepen wordt als een eigentijdse vormgeving van gerechtigheid voor allen. Uiteraard zal een dergelijk programma niet eens en voor goed gefixeerd kunnen worden; het zal iets moeten hebben van het veranderlijke en dynamische van de sociale rechtvaardigheid, waarin zich weerspiegelt de verandering en ontwikkeling van de maatschappij. Als daarbij waarachtig naar gerechtigheid voor allen wordt gezocht, en als dat verlangen naar gerechtigheid op zijn beurt bezield wordt door de „liefde der broederschap”, door de liefde van een levend en naar daden dringend Christendom, dan zal het een programma zijn van brede allure; het zal iets hebben van de christelijke „magnificentia”, van de ruimhartigheid en grootmoedigheid, welke niet vraagt wat er strikt gebeuren móét, maar eerder wat er gezamenlijk gebeuren kán. Want als wij het evangelie werkelijk in de wereld willen brengen, dan mag ons maatschappelijk programma niet eng of schriel zijn; dan moeten allen voelen, dat het een uiting is van de „blijde boodschap”, die wij van Christus ontvingen en die wij moeten uitdragen naar de mensen: een boodschap, die enthousiast kan maken en die de jeugd, welke de toekomst draagt, kan bezielen.
Wij, uw Bisschoppen, moeten Ons hier beperken tot het verkondigen van beginselen en het stimuleren tot daden. De heilige Kerk heeft haar eigen zending. Zij stelt zedelijke beginselen en normen, ook ten aanzien van het sociaal-economisch handelen, maar zij moet de technische en concrete regelingen overlaten aan hen, die daartoe in het maatschappelijk bestel bevoegd en geroepen zijn. Zij geeft, zoals Pius XI zeide
Wij, uw Bisschoppen, moeten Ons hier beperken tot het verkondigen van beginselen en het stimuleren tot daden. De heilige Kerk heeft haar eigen zending. Zij stelt zedelijke beginselen en normen, ook ten aanzien van het sociaal-economisch handelen, maar zij moet de technische en concrete regelingen overlaten aan hen, die daartoe in het maatschappelijk bestel bevoegd en geroepen zijn. Zij geeft, zoals Pius XI zeide
„duidelijke richtlijnen, die de zekere weg aanwijzen om de gelukkige vooruitgang van de gemeenschap te verzekeren”, maar haar leden moeten deze toepassen „volgens de omstandigheden van plaats en tijd en volk” Divini Redemptoris [[594|34]].Dit is dus de bijzondere taak van de leken en speciaal van de katholieke sociale organisaties. In onderling beraad en met een evenwichtige toepassing van de beginselen moeten zij concrete gestalte geven aan de sociale leer der Kerk. Het mag niet blijven bij theoretische uiteenzettingen over de leer der encyclieken; die leer moet vruchtbaar gemaakt worden voor de praktijk van het maatschappelijk leven. Katholiek en niet-katholiek moeten weten, hoe wij de maatschappij willen opbouwen, en hoe wij allen in gerechtigheid en liefde willen dienen.
Referenties naar alinea 39: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
40
Nu Wij u dit alles zo openhartig hebben voorgehouden, dierbare gelovigen, menen Wij ook niet te mogen zwijgen over een middel, dat zeker niet gemist kan worden, als wij onze maatschappelijke idealen willen verwezenlijken, en dat is de samenwerking op politiek terrein. Wij beseffen heel goed, dat Wij hiermee een delicaat onderwerp aan de orde stellen.
Wij houden voor ogen, dat bijzonder bij het vormen van een practisch politiek oordeel „rechtmatig verschil van inzicht” mogelijk is, ook onder katholieken. Maar van de andere kant hangen wereldbeschouwing, levenshouding en politiek toch ook innig samen. In ons land is dit algemeen erkend, al wordt ten onrechte niet altijd daaruit de conclusie getrokken, dat de wereldbeschouwing, die aan de leden der partij gemeenschappelijk is,ook voor het te voeren beleid in belangrijke mate medebepalend moet zijn. waar in Nederland de levensbeschouwing zo sterk meespreekt in het politieke streven – een gunstig verschijnsel, dat echter tot bijzondere waakzaamheid maant, gezien de geestelijke verdeeldheid van ons volk – zouden er voor het behoud van de hoogste goederen en voor de doorvoering van onze idealen grote gevaren dreigen, als wij op politiek terrein zwak en verdeeld zouden staan. Daarenboven mogen wij ons niet tevreden stellen met het weren van gevaren; wij moeten ook „volgens de omstandigheden van plaats en tijd en volk” positief meewerken aan de opbouw van een rechtsorde en van een maatschappij, waarin het christelijk ideaal mogelijk en veilig is. Wij moeten rekening houden met de verworvenheden, waarin wij ons verheugen en die wij niet op het spel mogen zetten. Daarom zijn wij overtuigd, dat ook hier slechts eenheid de nodige kracht en garantie geven kan.
Wij zijn dan ook in de laatste tijd dikwijls bezorgd geweest, als Wij moesten ervaren, dat men blijkbaar nog al licht en gemakkelijk disputeerde over onze politieke eenheid. Het heeft Ons zelfs diep verontrust, dat men Onze stem – op zo waardige wijze en op zo indrukwekkend moment geuit – hier en daar niet goed heeft verstaan. Sommigen zijn zo ver gegaan, dat zij het verband der eenheid hebben verlaten. Wie onbevooroordeeld de ontwikkeling volgt, moet vrezen, dat onze politieke kracht en invloed zal gaan verbrokkelen, als men zou blijven doorgaan met op deze wijze de waarde van onze politieke eenheid te verkleinen. Het is te vrezen, dat dit een ernstige terugslag zal hebben op het sociale en culturele streven der katholieken.
Bij alle respect, dat Wij hebben voor de eigen politieke meningsvorming in bepaalde vraagstukken, - wanneer deze tenminste niet in strijd komt met het beginsel of de zedelijke normen en niet te kort doet aan de christelijke plicht –, blijven Wij u dan ook in het belang van volk, vermanen – gelijk Wij dat bij monde van de Kardinaal Aartsbisschop reeds deden op het moment van de viering van het herstel der hiërarchie -: „Blijft één!” Ook hier, dierbare gelovigen, dus ook in het politieke leven, is offerbereidheid en oprechte naastenliefde nodig, wil het belang van de enkeling ingevoegd worden in het belang van de maatschappelijke groep waartoe hij behoort, en het belang van die groep in het grote kader van het algemeen welzijn. Eenheid tussen mensen kost altijd offers, ook van eigen inzicht, maar de eenheid is ook offers wáárd. Het is nodig, in deze tijd daarvoor bijzondere offers te brengen.
Wij houden voor ogen, dat bijzonder bij het vormen van een practisch politiek oordeel „rechtmatig verschil van inzicht” mogelijk is, ook onder katholieken. Maar van de andere kant hangen wereldbeschouwing, levenshouding en politiek toch ook innig samen. In ons land is dit algemeen erkend, al wordt ten onrechte niet altijd daaruit de conclusie getrokken, dat de wereldbeschouwing, die aan de leden der partij gemeenschappelijk is,ook voor het te voeren beleid in belangrijke mate medebepalend moet zijn. waar in Nederland de levensbeschouwing zo sterk meespreekt in het politieke streven – een gunstig verschijnsel, dat echter tot bijzondere waakzaamheid maant, gezien de geestelijke verdeeldheid van ons volk – zouden er voor het behoud van de hoogste goederen en voor de doorvoering van onze idealen grote gevaren dreigen, als wij op politiek terrein zwak en verdeeld zouden staan. Daarenboven mogen wij ons niet tevreden stellen met het weren van gevaren; wij moeten ook „volgens de omstandigheden van plaats en tijd en volk” positief meewerken aan de opbouw van een rechtsorde en van een maatschappij, waarin het christelijk ideaal mogelijk en veilig is. Wij moeten rekening houden met de verworvenheden, waarin wij ons verheugen en die wij niet op het spel mogen zetten. Daarom zijn wij overtuigd, dat ook hier slechts eenheid de nodige kracht en garantie geven kan.
Wij zijn dan ook in de laatste tijd dikwijls bezorgd geweest, als Wij moesten ervaren, dat men blijkbaar nog al licht en gemakkelijk disputeerde over onze politieke eenheid. Het heeft Ons zelfs diep verontrust, dat men Onze stem – op zo waardige wijze en op zo indrukwekkend moment geuit – hier en daar niet goed heeft verstaan. Sommigen zijn zo ver gegaan, dat zij het verband der eenheid hebben verlaten. Wie onbevooroordeeld de ontwikkeling volgt, moet vrezen, dat onze politieke kracht en invloed zal gaan verbrokkelen, als men zou blijven doorgaan met op deze wijze de waarde van onze politieke eenheid te verkleinen. Het is te vrezen, dat dit een ernstige terugslag zal hebben op het sociale en culturele streven der katholieken.
Bij alle respect, dat Wij hebben voor de eigen politieke meningsvorming in bepaalde vraagstukken, - wanneer deze tenminste niet in strijd komt met het beginsel of de zedelijke normen en niet te kort doet aan de christelijke plicht –, blijven Wij u dan ook in het belang van volk, vermanen – gelijk Wij dat bij monde van de Kardinaal Aartsbisschop reeds deden op het moment van de viering van het herstel der hiërarchie -: „Blijft één!” Ook hier, dierbare gelovigen, dus ook in het politieke leven, is offerbereidheid en oprechte naastenliefde nodig, wil het belang van de enkeling ingevoegd worden in het belang van de maatschappelijke groep waartoe hij behoort, en het belang van die groep in het grote kader van het algemeen welzijn. Eenheid tussen mensen kost altijd offers, ook van eigen inzicht, maar de eenheid is ook offers wáárd. Het is nodig, in deze tijd daarvoor bijzondere offers te brengen.
Referenties naar alinea 40: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Andere terreinen
41
Er zou nog veel gezegd kunnen worden over andere, zeer belangrijke terreinen van het openbare leven. Wij denken aan het sociaal-charitatieve leven, dat met de dag in belangrijkheid toeneemt, en waar de christelijke liefde vorm krijgt op moderne wijze; aan de geestelijke en lichamelijke volksgezondheid, die tegenwoordig bijzondere eisen stelt, maar ook grote mogelijkheden biedt voor christelijke activiteit. Wij vermelden het onderwijs en speciaal de voltooiing van onze universiteit, de opvoeding, de jeugdbeweging en de sport, niet alleen om haar eigen belangrijkheid, maar ook om degenen die verantwoording daarvoor dragen te herinneren aan hun taak de jeugd in te leiden in het openbare en sociale leven, zoals Wij het boven hebben beschreven. Wij noemen de lectuur, de film, de radio en de televisie; al deze middelen tot spreiding van christelijke cultuur zijn even belangrijk en Ons even dierbaar, als toen Wij de oprichting van instituten ter bevordering van deze cultuuruitingen goedkeurden. Wij herinneren tenslotte aan de katholieke pers, zowel om u aan te sporen deze en deze alleen te steunen, als ook om de pers te wijzen op haar taak, op principiële wijze haar belangrijke christelijke zending in ons land te vervullen. Moge zij de grondgedachten van dit mandement tot basis nemen van haar voorlichting, van haar beschouwing en bespreking van de wisselende feiten; moge zij vooral ijveren voor de eenheid, die Wij zo nodig achten voor het katholieke leven van Nederland.
Referenties naar alinea 41: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vertrouwen in de leiding
42
Dierbare gelovigen, u hebt door heel dit schrijven een zekere bezorgdheid om de eenheid kunnen beluisteren. Wanneer Wij openhartig spreken, dan moeten Wij bekennen, dat Wij in de laatste tijd hebben gevreesd, dat de katholieke eenheid min of meer gevaar zou lopen, op politiek gebied en op de duur op maatschappelijk en cultureel gebied. Wij veroorloven Ons daarover een algemene opmerking te maken, welke licht en verklaring geven kan met betrekking tot de huidige verschijnselen. Ons inziens doet zich hier ook een gezags – en vertrouwenscrisis gelden. Uiteindelijk komt deze wel voort uit factoren, die op zichzelf gelukkig en gunstig kunnen genoemd worden. Een zekere mondigheid en rijpheid ligt er aan ten grondslag. Er is veel meer ontwikkeling bij ons volk. Men wil de dingen zélf zien en beoordelen. Onderwijs en pers, lectuur en radio brengen niet alleen problemen, maar ook kennis bij. De mens leert meer zelf denken en wil daardoor meer zich zelf zijn. Ook is er, mede in verband met die hogere ontwikkeling, meer persoonlijke belangstelling voor en medeleven met het openbare leven, niet het minst met het openbare kerkelijke leven. Nu de katholiek zich steeds meer bewust gaat worden, dat hij niet alleen passief lid is van Gods Kerk, maar ook actief door een „actuosa participatio”, een volle en actieve deelname, deel heeft aan een levende werkgemeenschap in het Mystieke Lichaam van Christus, is vanzelf zijn belangstelling anders en groter geworden. Maar daardoor, en wellicht ook door minder gunstige factoren, is tevens een geest van kritiek ontstaan. Men overschat eigen mening en eigen inzicht. Men loopt vooruit op het oordeel van het door God gestelde gezag in sommige belangrijke zaken. Men blijkt minder vertrouwen te stellen in de leiders, niet alleen in het maatschappelijke en staatkundige, maar ook in het geestelijke. En bij dit alles wordt niet altijd rekening gehouden met de eisen van eerbied en naastenliefde, en worden goede bedoelingen van eigen leiders soms miskend. Als Wij Ons niet vergissen, wordt deze vrije, al te kritsche houding tevens bevorderd door de vrijmoedigheid waarmee en de wijze waarop katholieke bladen en tijdschriften soms tere en moeilijke kwesties ter sprake brengen en behandelen, daarbij een bepaalde tendens vertonend, het oude en van katholieke zijde gegroeide als minder goed, en het nieuwe en van vreemde zijde komende als voortreffelijk te waarderen. Hiermee is niet gezegd, dierbare gelovigen, dat de katholieken, vooral zij, die ons volk leiden en voorlichten, niet fris tegenover nieuwe problemen zouden mogen staan en niet als persoonlijkheden met eigen overtuiging naar voren zouden mogen komen. Integendeel, het is te hopen, dat eigen initiatief en eigen verantwoordelijkheid niet gaan lijden onder de stille gedachte, dat „de organisatie het wel opknapt” . Ook daarvoor bestaat een zeker gevaar. Persoonlijkheidsvorming blijft altijd hoge eis en de organisatie zullen goed doen zelf ook in die richting te werken, ja zelfs daarin een van haar voornaamste taken te zien. Wij hebben juist mensen nodig met inzicht en overtuiging, met karakter en zelfstandig idealisme. Steeds echter moet men het volk voorlichten met wijsheid en voorzichtigheid.
Referenties naar alinea 42: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- III
- Onchristelijke stromingen
43
IN HEEL ONS SCHRIJVEN, dierbare gelovigen, hebben Wij de taak van de katholieken in het openbare leven gezien als consequentie van ons christelijk geloof. In het licht van datzelfde geloof zullen wij ook de stromingen, die buiten het Christendom staan, dienen te beoordelen en de gevaren er van moeten aanwijzen. Het is een genade en een zegen, als allen, herders en volk, de waarde of het gevaar van zulke stromingen tijdig weten te onderkennen. Evenals in het verleden willen Wij ook thans de nodige richtlijnen geven, opdat ons katholieke volk veilig zijn houding zal kunnen bepalen.
Referenties naar alinea 43: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Liberalisme
44
Het Liberalisme was een systeem of wijze van denken en handelen, waarbij God, godsdienst en zedelijkheid werden overgelaten aan ieder persoonlijk, doch uit het openbare leven en min of meer ook uit het beroepsleven werden geweerd. Na alles wat de Pausen en Bisschoppen sinds bijna een eeuw zonder ophouden hebben geleerd, zal het nu wel aan iedereen duidelijk zijn, dat het een dwaling en een onrecht aan God is, als men het Christendom terug wil dringen tot het particuliere leven, op de duur zelfs tot het innerlijke leven van de mens, om het tenslotte te laten verworden tot een zaak van particulier religieus gevoel. De Bisschoppen van Nederland hebben deze dwaling vaker veroordeeld en Wij herhalen deze veroordeling. Het Liberalisme, zoals het zich voordeed in de XIXe eeuw, is verbleekt en grotendeels verdwenen uit het sociale en politieke leven. Enerzijds heeft het geesteskinderen voortgebracht als het Marxisme, Communisme en Nationaal-Socialisme, alle voortgekomen uit de liberale maatschappij opvatting of althans uit haar feitelijke gevolgen. Deze stelsels hebben onze maatschappij aan de rand van de afgrond gebracht en ze zouden ons reddeloos in de afgrond hebben gestort, als gezonde krachten onder Gods bescherming de fatale ontwikkeling niet hadden voorkomen. Anderzijds leeft de grondgedachte van het Liberalisme in nieuwe, eigentijdse vormen voort. Hoewel deze in het algemeen een gunstige wending te zien geven ten aanzien van het Christendom en het sociale leven, wordt het christelijk beginsel niet aanvaard als bepalende factor en als norm voor het maatschappelijk en staatkundig leven. Katholicisme en Liberalisme in zijn huidige vorm blijven daarom onverenigbaar.
Referenties naar alinea 44: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Humanisme
45
Het Humanisme, zoals het wordt voorgestaan door het Humanistisch Verbod, gaat nog een stap verder. Het houdt principieel geen rekening met het bestaan van een persoonlijke God, het ziet van dat bestaan af, hetgeen praktisch neerkomt op de ontkenning van God. Voor zover het uitgaat van het gezond verstand en onbewust steunt op christelijke tradities, kan het misschien tijdelijk enig houvast bieden aan mensen die niet méér hebben; tenslotte, en wellicht vrij spoedig, zal het echter een ijdel pogen blijken. Het relativeert immers goed en kwaad, houdt geen of onvoldoende rekening met de erfzonde en ’s mensen zwakheid, en vooral, het construeert een zedelijkheid zonder God: een pogen even ijdel als een wereld willen maken of in stand houden zonder haar eerste en diepste oorzaak, God. Van dit Humanisme geldt hetgeen Jeremias zegt: „Mij hebben ze durven verlaten, Mij de bron van levende wateren: om zich gebarsten putten te slaan, die geen water kunnen houden” (Jer. 2, 13) [b:Jer. 2, 13]. De bedoelingen mogen anders en wellicht beter zijn, in wezen is het een herhaling van de torenbouw van Babel: een maatschappij bouwen, niet op God gericht, maar tot aan de hemel reikend; God uit de hemel halen en de mens in moderne zin tot afgod maken, althans tot centrum van het heelal. De geschiedenis herhaalt zich: een maatschappij opbouwen zonder God heeft telkens geleid tot een tragisch échec; in het licht van de moderne verhoudingen vrezen Wij, dat het tot een volkomen ondergang zou voeren. God is geduldig en goedertieren, maar Hij laat zich niet verdringen, noch publiek onttronen. De wereld is pas ontsnapt aan een moloch van atheïsme, die het mensdom en ook ons bijna in zijn macht had; zij worstelt nog steeds met duistere machten, die het christendom willen verdelgen. Het moet ons met grote zorg vervullen, dat velen zich nu principieel van God distantiëren en een „godsdienst zonder God” aannemen. Laat allen, die het geloof in God nog niet hebben verloren, dit zien als een teken aan de wand. Laten zij in nederigheid en rouwmoedigheid zich afvragen, of zij door fouten of nalatigheden aanleiding ertoe gegeven hebben, dat zo velen het geloof in God hebben verloren. Mogen alle christenen en in het bijzonder de katholieken elkaar de hand reiken om God de plaats te geven, die Hem toekomt, als grondslag van het particulier, maatschappelijk en staatkundig leven van de mens.
Referenties naar alinea 45: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
46
Wij behoeven geen oordeel uit te spreken over katholieken, die humanist zouden zijn in bovengenoemde zin. Zijn hebben zich zelf al geoordeeld en de banden met de Kerk doorgesneden. Ons christelijk „humanisme” is er een, dat zijn begin en einde vindt in God, dat staat in de zon van Gods openbaring en in het teken van het Kruis. Ons „humanisme” is geen tijdsverschijnsel van een godvergeten wereld. Het heeft onder die naam al vijf eeuwen lang de grootste steun gehad van de katholieke Kerk, en is in zijn grondgedachten zelfs even oud als het christendom. Het wil de mens beter maken door hem goed christen te doen zijn, en het wil de christen beter christen maken door hem beter mens te doen zijn. Het scheidt godsdienst en leven niet, maar tracht het leven goed te doen zijn door de godsdienst, en de godsdienst echt door het leven. Wij waarschuwen tegen elke onzekere houding ten aanzien van bedoeld Humanisme zonder God. Wel hebben Wij begrip voor mensen zonder geloof, die in goede trouw enig licht zoeken in de duisternis van het ongeloof; Wij kunnen waardering hebben voor een eerlijk pogen om ongelovige mensen begrip voor natuurlijke normen en waarden bij te brengen. Wij maken er echter bezwaar tegen, dat een Humanistisch Verbond, dat God verwerpt en zonder God een maatschappij wil opbouwen, voor zichzelf een bevoorrechte positie zou trachten te verwerven voor de verzorging van buiten – en onkerkelijken, voor wie allereerst de Kerk haar roeping en zending te vervullen heeft. Wij moeten bezwaar maken tegen iedere gelijkstelling, in rechte en in feite, van de godsdienstige verzorging door de Kerk en de verzorging door het Humanistisch Verbond. En tot elke prijs moet vermeden worden, dat de staat de schijn op zich zou laden een feitelijke godloze verzorging te stimuleren.
Referenties naar alinea 46: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Bond voor sexuele hervorming
47
Ook wanneer men aanneemt, dat het Humanistisch Verbond eerlijk zoekt naar natuurlijke geestelijke waarden en de godsdienstloze mens tracht te winnen voor traditionele zedelijke normen, waarop onze westerse beschaving berust, men kan toch niet de ogen sluiten voor bewegingen en activiteiten, die direct of indirect, gewild of onbewust, met dit humanistisch stelsel samenhangen. Zo werkt ten onzent de Bond voor Seksuele Hervorming, die beginsel en in feite tracht de christelijke moraal op fundamentele en wezenlijke punten te doorbreken, en die bepaaldelijk onze zedenleer over het geslachtsleven en het huwelijk aantast. Deze doorbraak zou onherroepelijk tot een geleidelijke en totale afbraak leiden zo al niet direct onder invloed van deze Bond, dan toch zeker onder de beïnvloeding van bewegingen en acties, welke vroeg of laat door anderen zouden worden ondernomen. Als Christus de hoeksteen, weggenomen wordt, komt het hele gebouw tot verval. Als de Heer van het leven niet meer meespreekt bij de diepste levensfuncties en bij het leven zelf, zal de dood triomferen.
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
Wij vleien Ons nog wel met de hoop, dat geen katholiek bewust aan een zodanig streven steun verleent, maar Wij vrezen toch met grond, dat sommigen ook hier al. Wellicht ten gelovige van de bestaande seksuele nood, in de stikken van naturalisme en materialisme verward zijn geraakt. Het moet vanzelfsprekend als ongeoorloofd worden beschouwd bij dergelijke instanties raad en steun te gaan zoeken. Zelfs moet men uitermate kritisch staan tegenover eventuele activiteiten van de Bond, welke op zich zelf misschien binnen het kader van het natuurlijk goede blijven, want er dreigt toch altijd het gevaar, dat op deze wijze onkruid onder de tarwe wordt gezaaid, en dat langs schijnbaar nog goede wegen de deur wordt open gemaakt naar onze gezinnen, waar dan straks onchristelijke praktijken zouden kunnen worden aanbevolen. Een christen wendt zich tot de Kerk, als het er om gaat de normen van zijn zedelijk gedrag te leren kennen, en hij zoekt ook zijn seksuele voorlichting bij personen en instellingen, bij wie geloof en moraal veilig zijn. Ook de Kerk weet van de bestaande, soms nijpende seksuele nood, en zij tracht op allerlei manieren hulp te bieden. Maar zij kan en mag dat nooit doen door de van God gestelde wetten prijs te geven. Hoe meer echter in de tegenwoordige maatschappij de problemen van huwelijk en seksueel leven naar voren komen, des te meer zal ook van katholieke zijde eraan gewerkt moeten worden om aan de mede-gelovigen in deze nood de juiste weg te wijzen.
Referenties naar alinea 48: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- N.V.V. en socialistische verenigingen
49
Toenemende onkerkelijkheid, godsdienstloosheid en als gevolg daarvan verzwakking en verval van zedelijke normen vrezen Wij ook de de socialstische vakverenigingen en de socialistische pers en radio. Want al tracht het Socialisme in Nederland zich ook los te maken van het loutere materialisme, de meeste socialisten komen in hun levensbeschouwing niet verder dan het Humanisme of het religieus Socialisme. Hoe het zij, men kan gerust zeggen, dat het Socialisme in ons land nog ver af staat van het christendom. Men moet met alle grond vrezen, dat het gros van de aangeslotenen bij socialistische verenigingen zonder positieve christelijke godsdienst leven. Tegenstanders van de christelijke invloed op ons volk. en promotoren van het Humanistisch Verbond en van de Bond voor Seksuele Hervorming worden juist veelal aangetroffen in de socialistische rijen.
Al nemen Wij gaarne aan, dat men zich in socialistische kringen meer en meer van de klassenstrijd wil distantiëren om zich meer te richten op de materiële en culturele verheffing van de arbeiders, dan betekent dit nog geenszins, dat hun streven naar samenwerking en sociale rechtvaardigheid uit een zuiver beginsel voortkomt. Hun streven blijft ook geheel in de sfeer van het tijdelijke gelegen. De ervaring van het verleden met een schrikbarende ontkerstening in socialistische milieu’s, doet Ons dan ook ernstig vrezen voor het behoud van het christelijk geloof en van de christelijke zeden bij hen, die zich bij de socialistische gelederen aansluiten; het verleden spreekt hier onmiskenbare taal. Ook lopen zulke bij het socialisme aangesloten leden het risico van medeverantwoordelijkheid voor besluiten, welke zij krachtens hun geweten kunnen noch mogen aanvaarden. Overigens zijn er allerminst voldoende redenen om zich aan deze gevaren bloot te stellen en de verantwoordelijkheid voor medewerking te rechtvaardigen. Overal en op alle terreinen zijn er immers katholieke organisaties, waar de belangen veilig zijn en waar de plaats is van de katholieken voor de opbouw van het maatschappelijk leven in christelijk zin.
Al nemen Wij gaarne aan, dat men zich in socialistische kringen meer en meer van de klassenstrijd wil distantiëren om zich meer te richten op de materiële en culturele verheffing van de arbeiders, dan betekent dit nog geenszins, dat hun streven naar samenwerking en sociale rechtvaardigheid uit een zuiver beginsel voortkomt. Hun streven blijft ook geheel in de sfeer van het tijdelijke gelegen. De ervaring van het verleden met een schrikbarende ontkerstening in socialistische milieu’s, doet Ons dan ook ernstig vrezen voor het behoud van het christelijk geloof en van de christelijke zeden bij hen, die zich bij de socialistische gelederen aansluiten; het verleden spreekt hier onmiskenbare taal. Ook lopen zulke bij het socialisme aangesloten leden het risico van medeverantwoordelijkheid voor besluiten, welke zij krachtens hun geweten kunnen noch mogen aanvaarden. Overigens zijn er allerminst voldoende redenen om zich aan deze gevaren bloot te stellen en de verantwoordelijkheid voor medewerking te rechtvaardigen. Overal en op alle terreinen zijn er immers katholieke organisaties, waar de belangen veilig zijn en waar de plaats is van de katholieken voor de opbouw van het maatschappelijk leven in christelijk zin.
Referenties naar alinea 49: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
50
Op grond van het boven gezegde moeten Wij besluiten, dat er enerzijds geen reden is om zich aan te sluiten bij de socialistische verenigingen, terwijl anderzijds die aansluiting voor grote groepen van arbeiders ernstige gevaren meebrengt voor het behoud van hun godsdienstzin en voor het christelijk karakter van onze samenleving. Als Bisschoppen en geestelijke herders moeten Wij trachten vooruit te zien en waakzaam te blijven voor het behoud van het godsdienstig leven van onze gelovigen, niet het minst van de Ons dierbare katholieke arbeiders. Wij blijven daarom van oordeel, dat het voor een katholiek ongeoorloofd is lid te zijn van socialistische verenigingen, zoals het N.V.V. en de daarbij aangesloten verenigingen, of regelmatig socialistische vergaderingen te bezoeken, regelmatig de socialistische pers te lezen of regelmatig de V.A.R.A. te beluisteren. Wij handhaven de bepaling, dat de heilige Sacramenten moeten geweigerd worden – en, als hij zonder bekering sterft, ook de kerkelijke begrafenis – aan de katholiek, van wie bekend is, dat hij lid is van een socialistische geschriften of bladen leest of socialistische vergaderingen bijwoont.
Referenties naar alinea 50: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Communisme en eenheidsvakbeweging
51
Ten aanzien van het Communisme en de Eenheidsvakbeweging handhaven Wij Onze verklaringen van vroeger. Wij hebben trouwens de duidelijke en strenge uitspraken van Zijne heiligheid de Paus, dat het voor de katholiek ongeoorloofd is lid te worden van een communistische partij of deze te begunstigen, en dat het ongeoorloofd is communistische geschriften of bladen te lezen of te verspreiden. In beide gevallen moeten de heilige Sacramenten worden geweigerd. De heilige Vader noemt het Communisme materialistisch en anti-christelijk. De communistische leiders, ook al beweren zij met de mond niet tegen de godsdienst te zijn, tonen zich door hun leer en hun daden verbitterde tegenstanders van God, van het ware geloof en van de Kerk van Christus. Wie de materialistische en anti-christelijke beginselen der communisten zou belijden en vooral wie deze zou verdedigen of verspreiden, moet volgens de heilige Vader als afvallige worden beschouwd van het katholiek geloof en getroffen door de kerkelijke ban. Decreet tegen het Communisme [[4458]]
Referenties naar alinea 51: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Partij van de Arbeid
52
Na al hetgeen Wij u hebben gezegd, op openhartige als uitvoerige wijze, over de houding van de katholieken in het openbare leven, veronderstellen Wij, dat gij als consequentie en completering ook een woord verwacht over het lidmaatschap van de Partij van de Arbeid te meer omdat Wij ook duidelijk hebben gesproken over onze eenheid op politiek gebied. Bij alle reserve, welke Wij Ons, als Bisschoppen, opleggen inzake het gebruik van de politieke vrijheid, en Ons houdend binnen het kader Onzer geestelijke zending, mogen en moeten Wij ook hierover Onze gedachten uiten. Allereerst constateren Wij, dat door sommigen verkeerde conclusies zijn getrokken uit het feit, dat Wij het lidmaatschap nooit ongeoorloofd hebben verklaard. In het licht van Onze algemene houding en van het belang dat Wij hechten aan de eenheid der katholieken, moet het voor eenieder duidelijk zijn, dat de kerkelijke overheid ook op dit punt geenszins zonder bezorgdheid leeft. Ook moeten Wij tot Onze spijt vaststellen, dat in dit opzicht door sommigen blijk is gegeven van onvoldoende begrip voor het gevaar, dat op deze wijze onze christelijke invloed op staatkundig gebied zeer belangrijk zou worden verzwakt, en dat daarmee ook onze positie in het sociale leven op de duur geheel zou worden ondermijnd Zij, wie dit aangaat, moeten zich de grote verantwoordelijkheid van zulk een ernstig gevolg terdege bewust maken, want als het zover niet gekomen is, is dat niet dóór, maar ondanks hun houding.
In de derde plaats verontrust Ons dit lidmaatschap van katholieken ook nog op zichzelf. Al verheugen Wij Ons er gaarne over, dat deze Partij zich meer en meer losmaakt van de eigenlijke postulaten van het Marxisme en zich positief stelt tegenover het Communisme; al zien Wij met voldoening, dat ook in deze Partij bepaalde natuurrechtelijke beginselen worden aanvaard en dat zij in menig opzicht constructieve arbeid verricht in het belang van het algemeen welzijn, niet het minst op sociaal terrein; toch is er veel, zeer veel, dat de katholiek moet doen aarzelen en zelfs moet doen terugschrikken voor daadwerkelijke steun en medewerking. Voor een katholiek ontbreekt hier de basis. Volwaardige christelijke politiek kan niet bestaan zonder christelijk beginsel en tenslotte ook niet zonder eendracht in dan beginsel. In feite is het echter zo, dat deze Partij niet vanuit dat christelijk beginsel werkt en dat ook niet kán doen: integendeel, feitelijk overheerst in de Partij een levenshouding, die niet wil weten van de beginselen en idealen, welke voor de christen heilig zijn. Bepaalde aspecten van een houding, welke sympathiek en voor een onderdeel van onze eigen idealen gunstig mogen genoemd worden, kunnen een samenwerking op het sociale en staatkundige vlak rechtvaardigen, maar beiden nog geen waarborg, nu en in de toekomst, voor een volwaardige christelijke politiek. Trouwens nu reeds is van deze Partij direct of indirect aanzienlijke invloed van ongodsdienstigheid uitgegaan op het openbare leven, o.m. door de steun die in de openbare lichamen aan de strevingen van het Humanistisch Verbond is verleend. Katholieken die toetreden tot de Partij van de Arbeid, steunen niet alleen deze Partij, maar banen ook de weg tot een grotere aansluiting van katholieken bij de socialistische vakverenigingen, de socialistische pers en radio, waarmee deze partij nauwe betrekkingen onderhoudt en waaromtrent Wij Ons Oordeel hebben kenbaar gemaakt. Zij die gemeend hebben lid van die Partij te mogen worden, doen dan ook goed persoonlijk in geweten ernstig na te gaan, of zij de verantwoordelijkheid van zulk een steun kunnen dragen. Men kan nu eenmaal een partij niet steunen en propageren zonder mede verantwoordelijk te zijn voor wat die partij in het staatkundig vlak doet, of indirect in het maatschappelijk leven steunt en bevordert.
In de derde plaats verontrust Ons dit lidmaatschap van katholieken ook nog op zichzelf. Al verheugen Wij Ons er gaarne over, dat deze Partij zich meer en meer losmaakt van de eigenlijke postulaten van het Marxisme en zich positief stelt tegenover het Communisme; al zien Wij met voldoening, dat ook in deze Partij bepaalde natuurrechtelijke beginselen worden aanvaard en dat zij in menig opzicht constructieve arbeid verricht in het belang van het algemeen welzijn, niet het minst op sociaal terrein; toch is er veel, zeer veel, dat de katholiek moet doen aarzelen en zelfs moet doen terugschrikken voor daadwerkelijke steun en medewerking. Voor een katholiek ontbreekt hier de basis. Volwaardige christelijke politiek kan niet bestaan zonder christelijk beginsel en tenslotte ook niet zonder eendracht in dan beginsel. In feite is het echter zo, dat deze Partij niet vanuit dat christelijk beginsel werkt en dat ook niet kán doen: integendeel, feitelijk overheerst in de Partij een levenshouding, die niet wil weten van de beginselen en idealen, welke voor de christen heilig zijn. Bepaalde aspecten van een houding, welke sympathiek en voor een onderdeel van onze eigen idealen gunstig mogen genoemd worden, kunnen een samenwerking op het sociale en staatkundige vlak rechtvaardigen, maar beiden nog geen waarborg, nu en in de toekomst, voor een volwaardige christelijke politiek. Trouwens nu reeds is van deze Partij direct of indirect aanzienlijke invloed van ongodsdienstigheid uitgegaan op het openbare leven, o.m. door de steun die in de openbare lichamen aan de strevingen van het Humanistisch Verbond is verleend. Katholieken die toetreden tot de Partij van de Arbeid, steunen niet alleen deze Partij, maar banen ook de weg tot een grotere aansluiting van katholieken bij de socialistische vakverenigingen, de socialistische pers en radio, waarmee deze partij nauwe betrekkingen onderhoudt en waaromtrent Wij Ons Oordeel hebben kenbaar gemaakt. Zij die gemeend hebben lid van die Partij te mogen worden, doen dan ook goed persoonlijk in geweten ernstig na te gaan, of zij de verantwoordelijkheid van zulk een steun kunnen dragen. Men kan nu eenmaal een partij niet steunen en propageren zonder mede verantwoordelijk te zijn voor wat die partij in het staatkundig vlak doet, of indirect in het maatschappelijk leven steunt en bevordert.
Referenties naar alinea 52: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
53
Wij stellen dus vast:
- Ten eerste, dat een doorbraak naar de Partij van de Arbeid een even grote afbraak is van de eigen katholieke partij.
- Ten tweede, dat de gevolgen van zulk een doorbraak niet te overzien zijn, ook en niet het minst ten aanzien van de verwezenlijking van een katholiek sociaal programma, waarvan toch zo ontzaglijk veel afhangt. Dit geldt te meer, daar die doorbraak niet beperkt zal blijven tot de politieke partij, maar ongetwijfeld zal doorwerken naar de socialistische vakbeweging, de pers en andere terreinen van het openbare leven.
- Ten derde, dat deze Partij generlei basis of garantie biedt voor echt christelijke politiek.
- Ten vierde, dat het lidmaatschap van katholieken in deze Partij ernstige verantwoordelijkheid met zich brengt, ook wegens de steun, welke deze Partij direct of indirect geeft aan onchristelijke stromingen.
Referenties naar alinea 53: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Slot
54
Hebben Wij vruchtbaar werk gegaan met dit schrijven, dierbare gelovigen? Zullen Onze leringen en richtlijnen door u gevolgd en de daarin vervatte idealen door u verwezenlijkt worden? Wij vragen het aan God, tot wiens eer Wij dit alles hebben geschreven. Maar Wij zeggen u toch ook met alle nadruk, dat dit niet mogelijk zal zijn, tenzij gij het zult trachten te doen in de kracht van God. Christelijk leven is goddelijk leven. Christelijke idealen kunnen alleen in de kracht van Christus verwezenlijkt worden. hoe zouden wij zonder Hem een christelijke maatschappij kunnen opbouwen en zijn koningschap kunnen vestigen in dat brede, gecompliceerde maatschappelijke leven, waar bovendien nog zo veel tegenwerkende krachten dat koningschap trachten af te breken?
Dit klemt te meer, omdat juist in dit opzicht de hedendaagse toestand werkelijk verontrustend genoemd moet worden. het naturalisme en het materialisme ondermijnen de grondslagen onzer oude christelijke beschaving en zij dragen er de schuld van, dat ons christelijk Europa steeds meer het karakter krijgt van een heidense wereld. Ook hier zijn al velen verzwakt in het geloof, ja zelfs openlijk onkerkelijk geworden. Ook hier kan men in sommige sferen van het openbare leven haast het onderscheid niet meer zien tussen christenen en niet-christenen. En wat het ergste is, dierbare gelovigen, ook hier maakt men zich vaak wijs, dat men „twee heren kan dienen” (Mt. 6, 24) [b:Mt. 6, 24], en nemen velen een levenshouding aan, die ver staat van Gods geboden en van de leer van het Evangelie. Woorden, leuzen en frazen zeggen tenslotte niets; ook de beste organisaties helpen niet, wanneer wij niet leven uit God. Hier moet God helpen, hier moeten gebed en offer, Sacrificie en Sacrament, waarachtig geloof en waarachtig leven uit het geloof, de innerlijke kracht geven om ons zelf en ons openbaar leven te kersteen.
En gij weet ook, dat juist dit herstel van het echt christelijke leven, juist dit goddelijke leven in ons, door onze heilige Vader gesteld is als de verhoopte vrucht van het Mariajaar. God gaf ons Maria als moeder. Zij die het licht des hemels volgen, zullen Jezus vinden, maar dan gelijk de Wijzen, „het Kindje mét zijn moeder Maria” .
Dat de tijden donker zijn, moet u niet te zeer verontrusten. Met de heilige Augustinus zeggen Wij u:
Gegeven te Utrecht, 1 mei van het Mariajaar 1954
Dit klemt te meer, omdat juist in dit opzicht de hedendaagse toestand werkelijk verontrustend genoemd moet worden. het naturalisme en het materialisme ondermijnen de grondslagen onzer oude christelijke beschaving en zij dragen er de schuld van, dat ons christelijk Europa steeds meer het karakter krijgt van een heidense wereld. Ook hier zijn al velen verzwakt in het geloof, ja zelfs openlijk onkerkelijk geworden. Ook hier kan men in sommige sferen van het openbare leven haast het onderscheid niet meer zien tussen christenen en niet-christenen. En wat het ergste is, dierbare gelovigen, ook hier maakt men zich vaak wijs, dat men „twee heren kan dienen” (Mt. 6, 24) [b:Mt. 6, 24], en nemen velen een levenshouding aan, die ver staat van Gods geboden en van de leer van het Evangelie. Woorden, leuzen en frazen zeggen tenslotte niets; ook de beste organisaties helpen niet, wanneer wij niet leven uit God. Hier moet God helpen, hier moeten gebed en offer, Sacrificie en Sacrament, waarachtig geloof en waarachtig leven uit het geloof, de innerlijke kracht geven om ons zelf en ons openbaar leven te kersteen.
En gij weet ook, dat juist dit herstel van het echt christelijke leven, juist dit goddelijke leven in ons, door onze heilige Vader gesteld is als de verhoopte vrucht van het Mariajaar. God gaf ons Maria als moeder. Zij die het licht des hemels volgen, zullen Jezus vinden, maar dan gelijk de Wijzen, „het Kindje mét zijn moeder Maria” .
Dat de tijden donker zijn, moet u niet te zeer verontrusten. Met de heilige Augustinus zeggen Wij u:
„Het zijn slechte tijden, het zijn moeizame tijden, zo zeggen de mensen. Laat ons goed leven en de tijden zijn zo goed; wij zijn de tijden, zoals wij zijn, zó zijn de tijden” 80, 8; ML 38, 498 [[880]].Dierbare gelovigen „dit is de overwinning, die de wereld overwint, ons geloof!” (1 Joh. 5,4) [b:1 Joh. 5,4]. Uw Bisschoppen, die God stelde om de Kerk te besturen, zeggen u, opdat gij sterk moogt zijn in dat geloof.
Gegeven te Utrecht, 1 mei van het Mariajaar 1954
† Johannes Kardinaal de Jong,
Aartsbisschop van Utrecht † Dr. B.J. Alfrink,
Aartsbisschop-coadjutor van Utrecht
† Dr. J.H.G. Lemmens,
Bisschop van Roermond
† J.P. Huibers,
Bisschop van Haarlem
† W.P.A.M. Mutsaerts,
Bisschop van ’s-Hertogenbosch
† J.W.M. Baeten,
Bisschop van Breda
† Dr. J.M.J.A. Hanssen,
Bisschop-Coadjutor van Roermond
Referenties naar alinea 54: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/4439-de-katholiek-in-het-openbare-leven-van-deze-tijd-nl