Dominus Jesus
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Dominus Iesus
Dominus Jesus
Verklaring over de uniciteit en heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en de Kerk
Joseph Kardinaal Ratzinger
Congregatie voor de Geloofsleer
6 augustus 2000
Curie - Verklaringen
2000, Katholiek Nieuwsblad, 's Hertogenbosch
6 augustus 2000
Katholiek Nieuwsblad
21 september 2024
78
nl
Referenties naar dit document: 8
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
1
De Heer Jezus gaf, voordat Hij opsteeg naar de hemel, aan zijn leerlingen de opdracht het Evangelie te verkondigen aan de hele wereld en alle volken te dopen:
"Ga uit over de hele aarde en verkondig het Evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal gered worden, wie niet gelooft, zal veroordeeld worden" (Mc. 16, 15-16)[b:Mc. 16, 15-16].De universele zending van de Kerk wordt geboren uit het gebod van Jezus Christus en in de loop der eeuwen gerealiseerd door de verkondiging van het mysterie van God, Vader, Zoon en Heilige Geest, en van het mysterie van de menswording van de Zoon, als heil brengende gebeurtenis voor heel de mensheid. Dat is de fundamentele inhoud van de christelijke geloofsbelijdenis:
"Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Gaat dan, onderwijst alle volken en doopt hen in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, en leert hun te onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Zie, Ik zal met u zijn alle dagen tot aan het einde van de wereld" (Mt. 28, 18-20)[b:Mt. 28, 18-20] (Lc. 24, 46-48; Joh. 17, 18; Joh. 20, 21; Hand. 1, 8)[[b:Lc. 24, 46-48; Joh. 17, 18; Joh. 20, 21; Hand. 1, 8]].
"Ik geloof in één God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde, van al wat zichtbaar en onzichtbaar is.
Ik geloof in één Heer, Jezus Christus, eniggeboren Zoon van God, vóór alle tijden geboren uit de Vader. God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God.
Geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader en door Wie alles geschapen is.
Hij is voor ons, mensen, en omwille van ons heil, uit de hemel neergedaald.
Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest uit de Maagd Maria en is mens geworden.
Hij werd voor ons gekruisigd, Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus en is begraven.
Hij is verrezen op de derde dag volgens de Schriften.
Hij is opgestegen ten hemel, zit aan de rechterhand van de Vader.
Hij zal wederkomen in heerlijkheid, om te oordelen levenden en doden, en aan zijn Rijk komt geen einde.
Ik geloof in de Heilige Geest, die Heer is en het leven geeft, die voortkomt uit de Vader en de Zoon.
Die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt, die gesproken heeft door de profeten.
Ik geloof in de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk.
Ik belijd één doopsel tot vergeving van de zonden.
Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven van het komend rijk." Credo van Nicea - Constantinopel[[66]]
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
In de loop van de eeuwen heeft de Kerk trouw het Evangelie van Jezus Christus verkondigd en er getuigenis van afgelegd. Maar aan het einde van het tweede millennium is die zending nog verre van voltooid. vgl: Redemptoris Missio, 1[[[4|1]]] Daarom zijn de woorden van de apostel Paulus over de missionaire opdracht van elke gedoopte gelovige nu actueler dan ooit: "De verkondiging van het Evangelie is voor mij geen reden te roemen, het is een plicht die op mij rust. Wee mij als ik het Evangelie niet verkondig!" (1 Kor. 9, 16)[b:1 Kor. 9, 16]. Vandaar de bijzondere aandacht van het Leergezag om redenen te geven voor en ondersteuning aan de zending van de Kerk tot evangelisering, bovenal in relatie tot de religieuze tradities van de wereld. vgl: Ad Gentes Divinitus[[[703]]] vgl: Nostra Aetate[[[610]]] vgl: Evangelii Nuntiandi[[[519]]] vgl: Redemptoris Missio[[[4]]]
Met het oog op de waarden waarvan deze godsdiensten getuigen en die zij aan de mensheid aanbieden, verklaart het Tweede Vaticaans Concilie met een open en positieve benadering ten aanzien van de betrekking van de Kerk met niet-christelijke religies: "De katholieke Kerk verwerpt niets van wat waar en heilig is in deze godsdiensten. Zij heeft hoge achting voor de levens- en gedragswijze, de voorschriften en het onderricht die, ofschoon in vele opzichten verschillend van haar eigen leerstellingen, niettemin een straal weerspiegelen van die waarheid die alle mensen verlicht. Nostra Aetate, 2[[610|2]] Voortgaande in deze gedachtelijn maakt de verkondiging van Jezus Christus, "de weg, de waarheid en het leven" (Joh. 14, 6)[b:Joh. 14, 6], door de Kerk, vandaag de dag ook gebruik van de interreligieuze dialoog. Een dergelijk gesprek vervangt zeker niet de missio ad gentes, maar begeleidt haar veeleer, in de richting van dat "mysterie van de eenheid" waaruit "volgt dat alle mannen en vrouwen die gered zijn, delen, weliswaar onderscheiden, in hetzelfde geheim van de verlossing in Jezus Christus door de Heilige Geest". Dialoog en Verkondiging, (29)[[1135|(29)]] vgl: Gaudium et Spes, 22[[[575|22]]] Het gesprek tussen de godsdiensten, dat deel uitmaakt van de zending van de Kerk tot evangelisering vgl: Redemptoris Missio, 55[[[4|55]]] , vereist een houding van begrip en een relatie van onderlinge kennis en wederzijdse verrijking, in gehoorzaamheid aan de waarheid en met achting voor de vrijheid. vgl: Dialoog en Verkondiging, (9)[[[1135|(9)]]]
Met het oog op de waarden waarvan deze godsdiensten getuigen en die zij aan de mensheid aanbieden, verklaart het Tweede Vaticaans Concilie met een open en positieve benadering ten aanzien van de betrekking van de Kerk met niet-christelijke religies: "De katholieke Kerk verwerpt niets van wat waar en heilig is in deze godsdiensten. Zij heeft hoge achting voor de levens- en gedragswijze, de voorschriften en het onderricht die, ofschoon in vele opzichten verschillend van haar eigen leerstellingen, niettemin een straal weerspiegelen van die waarheid die alle mensen verlicht. Nostra Aetate, 2[[610|2]] Voortgaande in deze gedachtelijn maakt de verkondiging van Jezus Christus, "de weg, de waarheid en het leven" (Joh. 14, 6)[b:Joh. 14, 6], door de Kerk, vandaag de dag ook gebruik van de interreligieuze dialoog. Een dergelijk gesprek vervangt zeker niet de missio ad gentes, maar begeleidt haar veeleer, in de richting van dat "mysterie van de eenheid" waaruit "volgt dat alle mannen en vrouwen die gered zijn, delen, weliswaar onderscheiden, in hetzelfde geheim van de verlossing in Jezus Christus door de Heilige Geest". Dialoog en Verkondiging, (29)[[1135|(29)]] vgl: Gaudium et Spes, 22[[[575|22]]] Het gesprek tussen de godsdiensten, dat deel uitmaakt van de zending van de Kerk tot evangelisering vgl: Redemptoris Missio, 55[[[4|55]]] , vereist een houding van begrip en een relatie van onderlinge kennis en wederzijdse verrijking, in gehoorzaamheid aan de waarheid en met achting voor de vrijheid. vgl: Dialoog en Verkondiging, (9)[[[1135|(9)]]]
Referenties naar alinea 2: 1
Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
De praktijk en de theoretische verdieping van de dialoog tussen het christelijke geloof en de andere godsdienstige tradities werpen nieuwe vragen op waarop men probeert in te gaan door nieuwe wegen van onderzoek in te slaan, voorstellen te ontwikkelen en gedragswijzen te stimuleren die een nauwgezet onderscheidingsvermogen vereisen. De thans voorliggende verklaring wil de bisschoppen, theologen en alle katholieke gelovigen ten aanzien van deze thematiek enkele fundamentele elementen van de christelijke leer in herinnering brengen, die het theologisch onderzoek moeten helpen bij het ontwikkelen van oplossingen die overeenstemmen met het geloofsgoed en die antwoord geven op de culturele behoeften van onze tijd.
De taal waarin deze verklaring is opgesteld komt overeen met haar doel. Dit is niet: op organische wijze de problematiek van de uniciteit en de heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en van de Kerk te behandelen of oplossingen aan te dragen voor vragen die door de theologen vrij bediscussieerd worden. De verklaring wil veeleer de leer van het katholieke geloof ten aanzien van deze thematiek opnieuw presenteren, en tegelijkertijd enkele wezenlijke problemen aanstippen die open blijven staan voor verdere verdieping, en bepaalde onjuiste of tweeduidige posities afwijzen. Om die reden grijpt de verklaring terug naar de leer die in vroegere documenten van het Leergezag is onderwezen met het doel die waarheden te bekrachtigen die tot het geloofsgoed van de Kerk horen.
De taal waarin deze verklaring is opgesteld komt overeen met haar doel. Dit is niet: op organische wijze de problematiek van de uniciteit en de heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en van de Kerk te behandelen of oplossingen aan te dragen voor vragen die door de theologen vrij bediscussieerd worden. De verklaring wil veeleer de leer van het katholieke geloof ten aanzien van deze thematiek opnieuw presenteren, en tegelijkertijd enkele wezenlijke problemen aanstippen die open blijven staan voor verdere verdieping, en bepaalde onjuiste of tweeduidige posities afwijzen. Om die reden grijpt de verklaring terug naar de leer die in vroegere documenten van het Leergezag is onderwezen met het doel die waarheden te bekrachtigen die tot het geloofsgoed van de Kerk horen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
De voortdurende missionaire verkondiging van de Kerk wordt tegenwoordig bedreigd door relativistische theorieën, die het religieuze pluralisme niet slechts de facto, maar ook de iure (of in principe) willen rechtvaardigen. Als gevolg daarvan worden waarheden beschouwd als achterhaald, zoals bijvoorbeeld het definitieve en volledige karakter van de openbaring van Jezus Christus, de aard van het christelijke geloof in verhouding tot de innerlijke overtuiging in de andere religies, de inspiratie van de boeken van de Heilige Schrift, de personele eenheid tussen het eeuwige Woord en Jezus van Nazareth, de eenheid van de heilsorde van het vleesgeworden Woord en de Heilige Geest, de uniciteit en de heilbrengende universaliteit van Jezus Christus, de universele bemiddeling van het heil door de Kerk, de onscheidbaarheid - zij het in onderscheid - tussen het rijk van God, het rijk van Christus en de Kerk, de subsistentie van de ene Kerk van Christus in de katholieke Kerk.
De wortels van deze opvattingen zijn te vinden in bepaalde vooronderstellingen van zowel wijsgerige alsook theologische aard die het begrip en de aanvaarding van de geopenbaarde waarheid belemmeren. Enkele daarvan zijn: de overtuiging dat de goddelijke waarheid niet te vatten en uit te spreken is, zelfs niet door de christelijke openbaring; de relativistische houding tegenover de waarheid, volgens welke dat wat voor de een waar is, het voor een ander niet zou zijn; de radicale tegenstelling die tussen de logische denkwijze in het Avondland en de symbolische denkwijze in het Oosten bestaat; het subjectivisme van hen die het verstand als enige bron van kennis aanvaarden en die aldus het vermogen verliezen "de blik naar boven te keren om het avontuur aan te gaan, tot de waarheid van het zijn te komen"; Fides et Ratio, 5[[10|5]] de moeilijkheid te begrijpen en te aanvaarden dat er in de geschiedenis definitieve en eschatologische gebeurtenissen zijn; het beroven van de gebeurtenis van de menswording van de eeuwige Logos in de tijd van haar metafysische dimensie, die wordt teruggebracht tot een loutere verschijning van God in de geschiedenis; het eclecticisme van hen die in het theologisch onderzoek ideeën overnemen die uit verschillende wijsgerige en religieuze stromingen stammen, zonder zich te bekommeren om hun logica en systematische samenhang alsmede om de verenigbaarheid met de christelijke waarheid; tenslotte de tendens de heilige Schrift te lezen en te verklaren zonder rekening te houden met de overlevering en het kerkelijke Leergezag.
Wanneer men van dergelijke vooronderstellingen uitgaat die in verschillende nuanceringen nu eens als beweringen, dan weer als hypothesen optreden, worden theologische voorstellen uitgewerkt waarin de christelijke openbaring en het mysterie van Jezus Christus en van de Kerk hun karakter als absolute en universele heilswaarheid verliezen of er minstens een schaduw van twijfel en onzekerheid overheen werpen.
De wortels van deze opvattingen zijn te vinden in bepaalde vooronderstellingen van zowel wijsgerige alsook theologische aard die het begrip en de aanvaarding van de geopenbaarde waarheid belemmeren. Enkele daarvan zijn: de overtuiging dat de goddelijke waarheid niet te vatten en uit te spreken is, zelfs niet door de christelijke openbaring; de relativistische houding tegenover de waarheid, volgens welke dat wat voor de een waar is, het voor een ander niet zou zijn; de radicale tegenstelling die tussen de logische denkwijze in het Avondland en de symbolische denkwijze in het Oosten bestaat; het subjectivisme van hen die het verstand als enige bron van kennis aanvaarden en die aldus het vermogen verliezen "de blik naar boven te keren om het avontuur aan te gaan, tot de waarheid van het zijn te komen"; Fides et Ratio, 5[[10|5]] de moeilijkheid te begrijpen en te aanvaarden dat er in de geschiedenis definitieve en eschatologische gebeurtenissen zijn; het beroven van de gebeurtenis van de menswording van de eeuwige Logos in de tijd van haar metafysische dimensie, die wordt teruggebracht tot een loutere verschijning van God in de geschiedenis; het eclecticisme van hen die in het theologisch onderzoek ideeën overnemen die uit verschillende wijsgerige en religieuze stromingen stammen, zonder zich te bekommeren om hun logica en systematische samenhang alsmede om de verenigbaarheid met de christelijke waarheid; tenslotte de tendens de heilige Schrift te lezen en te verklaren zonder rekening te houden met de overlevering en het kerkelijke Leergezag.
Wanneer men van dergelijke vooronderstellingen uitgaat die in verschillende nuanceringen nu eens als beweringen, dan weer als hypothesen optreden, worden theologische voorstellen uitgewerkt waarin de christelijke openbaring en het mysterie van Jezus Christus en van de Kerk hun karakter als absolute en universele heilswaarheid verliezen of er minstens een schaduw van twijfel en onzekerheid overheen werpen.
Referenties naar alinea 4: 1
Doctrinaire notitie over enige aspecten van de Evangelisering ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- I - De volheid en het definitieve karakter van de openbaring van Jezus Christus
5
Als remedie tegen deze relativistische mentaliteit die zich steeds verder verbreidt, moet vooral het definitieve en volledige karakter van de openbaring van Jezus Christus worden bekrachtigd. Men moet voor alles vast geloven dat in het mysterie van Jezus Christus, de vleesgeworden Zoon van God, die "de Weg, de Waarheid en het Leven" (Joh. 14, 6)[b:Joh. 14, 6] is, de volheid van de goddelijke waarheid geopenbaard is: "Niemand kent de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en degene aan wie de Zoon het wil openbaren" (Mt. 11, 27)[b:Mt. 11, 27]."Niemand heeft God gezien. De eengeboren Zoon, die God is en aan het hart van de Vader rust, heeft Hem geopenbaard" (Joh. 1, 18)[b:Joh. 1, 18]. "Want in Hem alleen woont werkelijk de hele volheid van God. Door Hem zijt ook gij daarvan vervuld" (Kol. 2, 9-10)[b:Kol. 2, 9-10].
Trouw aan het woord van God leert het Tweede Vaticaans Concilie: "De diepte van de waarheid die door deze openbaring over God en over het heil van de mens is ontsloten, licht voor ons op in Christus, die tegelijkertijd de Middelaar en de Volheid van de hele Openbaring is." Dei Verbum, 2[[576|2]] En het omschrijft nader: "Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, als 'Mens tot de mensen' gezonden, 'verkondigt de woorden van God' (Joh. 3, 34)[b:Joh. 3, 34] en voltooit het heilswerk, dat de Vader Hem heeft opgedragen (Joh. 5, 36; Joh. 17, 4)[[b:Joh. 5, 36; Joh. 17, 4]]. Wie Hem ziet, ziet ook de Vader (Joh. 14, 9)[[b:Joh. 14, 9]]. Hij is het die door zijn hele bestaan en zijn hele verschijning, door woorden en werken, door tekenen en wonderen, maar vooral door zijn dood en zijn heerlijke opstanding uit de doden, en tenslotte door het zenden van de Geest der waarheid de openbaring vervult en afsluit en bevestigt met een goddelijk zijnde getuigenis. (...) De christelijke heilseconomie, definitieve verbond, zal daarom nooit vergaan en wij verwachten thans geen verdere nieuwe publieke openbaring voor de verschijning van onze Heer Jezus Christus in heerlijkheid" (1 Tim. 6, 14; Tit. 2, 13)[[b:1 Tim. 6, 14; Tit. 2, 13]]. Dei Verbum, 4[[576|4]]
De encycliek Redemptoris Missio[4] onderstreept dat de Kerk de opdracht heeft, het evangelie als de volheid der waarheid te verkondigen: "In dit definitieve Woord van zijn openbaring heeft God zich op de meest volledige wijze doen kennen; hij heeft aan de mensheid gezegd wie Hij is. Deze definitieve zelfopenbaring van God is het fundamentele motief waarom de Kerk krachtens haar natuur missionair is. Zij moet het evangelie verkondigen, d.w.z. de volheid van de waarheid die God ons over zichzelf heeft doen kennen." Redemptoris Missio, 5[[4|5]] Alleen de openbaring van Jezus Christus "brengt dus in onze geschiedenis een universele en laatste waarheid binnen, die het verstand van de mens ertoe uitdaagt nooit te blijven staan". Fides et Ratio, 14[[10|14]]
Trouw aan het woord van God leert het Tweede Vaticaans Concilie: "De diepte van de waarheid die door deze openbaring over God en over het heil van de mens is ontsloten, licht voor ons op in Christus, die tegelijkertijd de Middelaar en de Volheid van de hele Openbaring is." Dei Verbum, 2[[576|2]] En het omschrijft nader: "Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, als 'Mens tot de mensen' gezonden, 'verkondigt de woorden van God' (Joh. 3, 34)[b:Joh. 3, 34] en voltooit het heilswerk, dat de Vader Hem heeft opgedragen (Joh. 5, 36; Joh. 17, 4)[[b:Joh. 5, 36; Joh. 17, 4]]. Wie Hem ziet, ziet ook de Vader (Joh. 14, 9)[[b:Joh. 14, 9]]. Hij is het die door zijn hele bestaan en zijn hele verschijning, door woorden en werken, door tekenen en wonderen, maar vooral door zijn dood en zijn heerlijke opstanding uit de doden, en tenslotte door het zenden van de Geest der waarheid de openbaring vervult en afsluit en bevestigt met een goddelijk zijnde getuigenis. (...) De christelijke heilseconomie, definitieve verbond, zal daarom nooit vergaan en wij verwachten thans geen verdere nieuwe publieke openbaring voor de verschijning van onze Heer Jezus Christus in heerlijkheid" (1 Tim. 6, 14; Tit. 2, 13)[[b:1 Tim. 6, 14; Tit. 2, 13]]. Dei Verbum, 4[[576|4]]
De encycliek Redemptoris Missio[4] onderstreept dat de Kerk de opdracht heeft, het evangelie als de volheid der waarheid te verkondigen: "In dit definitieve Woord van zijn openbaring heeft God zich op de meest volledige wijze doen kennen; hij heeft aan de mensheid gezegd wie Hij is. Deze definitieve zelfopenbaring van God is het fundamentele motief waarom de Kerk krachtens haar natuur missionair is. Zij moet het evangelie verkondigen, d.w.z. de volheid van de waarheid die God ons over zichzelf heeft doen kennen." Redemptoris Missio, 5[[4|5]] Alleen de openbaring van Jezus Christus "brengt dus in onze geschiedenis een universele en laatste waarheid binnen, die het verstand van de mens ertoe uitdaagt nooit te blijven staan". Fides et Ratio, 14[[10|14]]
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
In tegenstelling tot het geloof van de Kerk staat dus de mening dat de openbaring van Jezus Christus begrensd zou zijn, onvolledig, niet volmaakt en aanvullend aan die in andere godsdiensten. De diepste oorzaak van deze mening ligt in de bewering dat de waarheid van God in haar universaliteit en volkomenheid door geen enkele historische religie, dus ook niet door het christendom en zelfs niet door Jezus Christus, bevat en verkondigd kan worden.
Deze opvatting is in radicale tegenspraak met de voorafgaande geloofsuitspraken, volgens welke in Jezus Christus het heilsmysterie van God geheel en volledig geopenbaard is. De woorden en werken en de gehele historische gebeurtenis van Jezus hebben namelijk, ook wanneer ze als menselijke werkelijkheden beperkt zijn, als bron de goddelijke Persoon van het vleesgeworden Woord, "waarlijk God en waarlijk mens" Sessio V - Definitio de duabus naturis Christi, 2[[774|2]] vgl: 54, 3: SC 199, 458.[[[948]]], en dragen daarom in zich, definitief en volledig, de openbaring van Gods heilswegen, ook wanneer de diepte van het goddelijke mysterie op zich transcendent en onuitputtelijk blijft. De waarheid over God wordt door het feit dat ze wordt uitgesproken in menselijke taal niet afgeschaft of begrensd. Ze blijft veeleer uniek, heel en volledig, want degene die spreekt en handelt is de vleesgeworden Zoon van God. Op grond hiervan verlangt het geloof de belijdenis dat het vleesgeworden Woord in zijn hele mysterie dat reikt van de menswording tot de verheerlijking, de werkelijke bron, zij het gedeeld met de Vader, en de vervulling van de hele heilsopenbaring van God aan de mensheid is vgl: Dei Verbum, 4[[[576|4]]] , en dat de Heilige Geest, de Geest van Christus, de apostelen en door hen de Kerk van alle tijden deze "hele waarheid" (Joh.6, 13)[b:Joh.6, 13] leert.
Deze opvatting is in radicale tegenspraak met de voorafgaande geloofsuitspraken, volgens welke in Jezus Christus het heilsmysterie van God geheel en volledig geopenbaard is. De woorden en werken en de gehele historische gebeurtenis van Jezus hebben namelijk, ook wanneer ze als menselijke werkelijkheden beperkt zijn, als bron de goddelijke Persoon van het vleesgeworden Woord, "waarlijk God en waarlijk mens" Sessio V - Definitio de duabus naturis Christi, 2[[774|2]] vgl: 54, 3: SC 199, 458.[[[948]]], en dragen daarom in zich, definitief en volledig, de openbaring van Gods heilswegen, ook wanneer de diepte van het goddelijke mysterie op zich transcendent en onuitputtelijk blijft. De waarheid over God wordt door het feit dat ze wordt uitgesproken in menselijke taal niet afgeschaft of begrensd. Ze blijft veeleer uniek, heel en volledig, want degene die spreekt en handelt is de vleesgeworden Zoon van God. Op grond hiervan verlangt het geloof de belijdenis dat het vleesgeworden Woord in zijn hele mysterie dat reikt van de menswording tot de verheerlijking, de werkelijke bron, zij het gedeeld met de Vader, en de vervulling van de hele heilsopenbaring van God aan de mensheid is vgl: Dei Verbum, 4[[[576|4]]] , en dat de Heilige Geest, de Geest van Christus, de apostelen en door hen de Kerk van alle tijden deze "hele waarheid" (Joh.6, 13)[b:Joh.6, 13] leert.
Referenties naar alinea 6: 1
Placuit Deo ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Het gepaste antwoord op Gods openbaring is "de 'gehoorzaamheid van het geloof' (Rom. 1, 5)[b:Rom. 1, 5] (Rom. 16, 26; 2 Kor. 10, 5-6)[[b:Rom. 16, 26; 2 Kor. 10, 5-6]] waardoor de mens zich geheel vrij aan God toevertrouwt waarbij hij 'de volledige onderwerping van verstand en wil aan God die openbaart' aanbiedt, en vrij instemt met de openbaring die door Hem gegeven wordt". vgl: Dei Verbum, 5[[[576|5]]] Het geloof is een genadegave: "Om geloof te hebben, moet de genade van God het eerste komen en hulp schenken; er moet ook de innerlijke hulp van de Heilige Geest zijn die het hart beroert en het tot God bekeert, die de ogen van de geest opent en 'het voor iedereen gemakkelijk moet maken, met de waarheid in te stemmen en te geloven'." vgl: Dei Verbum[[[576]]] De gehoorzaamheid van het geloof leidt tot het aannemen van de waarheid van Christus' openbaring, waarvoor God, de Waarheid zelf, borg staat vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 144[[[1|144]]] : "Het geloof is een persoonlijke binding van de mens aan God en tegelijkertijd, daarvan niet te scheiden, vrije instemming met de hele door God geopenbaarde waarheid." Catechismus van de Katholieke Kerk, 150[[1|150]] Het geloof, dat "een geschenk van God" en "een door Hem ingestorte bovennatuurlijke deugd" Catechismus van de Katholieke Kerk, 153[[1|153]] is, leidt dus tot een dubbele instemming: met God, die openbaart, en met de Waarheid, die door hem geopenbaard is, krachtens het vertrouwen dat de openbarende Persoon geschonken wordt. Daarom moeten wij "aan niemand anders geloven dan aan God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest". Catechismus van de Katholieke Kerk, 178[[1|178]]
Daarom moet met beslistheid vastgehouden worden aan het onderscheid tussen het theologale geloof en de innerlijke overtuiging in de andere religies. Het geloof is de genadevolle aanneming van de geopenbaarde waarheid, die het toestaat, "in het inwendige van het mysterie binnen te gaan; het bevordert het inzicht in dit mysterie op aangepaste wijze". Fides et Ratio, 13[[10|13]] De innerlijke overtuiging in de andere religies is daarentegen die gezamenlijkheid van ervaringen en inzichten, die de menselijke schatten van de wijsheid en de religiositeit vormen, die de mens op zijn zoektocht naar de waarheid in zijn betrekking met het goddelijke en het absolute heeft verwezenlijkt.
Dit onderscheid wordt in de huidige discussie niet altijd voor ogen gehouden. Het theologale geloof, het aannemen van de door de ene en drievuldige God geopenbaarde waarheid, wordt daarom vaak gelijkgesteld met de innerlijke overtuiging in de andere religies, dus met een religieuze ervaring die nog op zoek is naar de absolute waarheid en waaraan de instemming met de zich openbarende God ontbreekt. Daarin schuilt één van de oorzaken voor de neiging de verschillen tussen het christendom en de andere godsdiensten af te vlakken, en soms zelfs op te heffen. vgl: Fides et Ratio, 31-32[[[10|31-32]]]
Daarom moet met beslistheid vastgehouden worden aan het onderscheid tussen het theologale geloof en de innerlijke overtuiging in de andere religies. Het geloof is de genadevolle aanneming van de geopenbaarde waarheid, die het toestaat, "in het inwendige van het mysterie binnen te gaan; het bevordert het inzicht in dit mysterie op aangepaste wijze". Fides et Ratio, 13[[10|13]] De innerlijke overtuiging in de andere religies is daarentegen die gezamenlijkheid van ervaringen en inzichten, die de menselijke schatten van de wijsheid en de religiositeit vormen, die de mens op zijn zoektocht naar de waarheid in zijn betrekking met het goddelijke en het absolute heeft verwezenlijkt.
Dit onderscheid wordt in de huidige discussie niet altijd voor ogen gehouden. Het theologale geloof, het aannemen van de door de ene en drievuldige God geopenbaarde waarheid, wordt daarom vaak gelijkgesteld met de innerlijke overtuiging in de andere religies, dus met een religieuze ervaring die nog op zoek is naar de absolute waarheid en waaraan de instemming met de zich openbarende God ontbreekt. Daarin schuilt één van de oorzaken voor de neiging de verschillen tussen het christendom en de andere godsdiensten af te vlakken, en soms zelfs op te heffen. vgl: Fides et Ratio, 31-32[[[10|31-32]]]
Referenties naar alinea 7: 1
Opvoeden tot interculturele dialoog in katholieke scholen. Leven in harmonie voor een beschaving van liefde ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
De hypothese van de geïnspireerde waarde van de heilige geschriften van andere godsdiensten doet ook opgeld. Zeker, erkend moet worden dat er bepaalde elementen in deze teksten voorkomen die de facto middelen kunnen zijn waarmee talloze mensen in de loop van de eeuwen in staat waren en vandaag de dag nog zijn hun levensband met God te voeden en te onderhouden. Daarom leert het Tweede Vaticaans Concilie - zoals hierboven vermeld - bij zijn beschouwing van de gewoonten, voorschriften en doctrines van de andere godsdiensten dat zij, "ofschoon in veel opzichten verschillend van haar eigen leer (...) niettemin dikwijls een straal van die waarheid weerspiegelen die alle mensen verlicht". Nostra Aetate, 2[[610|2]] vgl: waar sprake is van het goede, dat "in de verschillende riten en culturen van de volkeren" voorkomt[[[703|9]]] vgl: waar gewezen wordt op het goede en ware onder de niet-christenen, dat kan worden beschouwd als voorbereiding voor het aannemen van het evangelie.[[[617|16]]] De traditie van de Kerk echter behoudt de benaming geïnspireerde geschriften voor aan de canonieke boeken van het Oude en van het Nieuwe Verbond, aangezien zij door de Heilige Geest zijn geïnspireerd. vgl: Sessio IV - Recipiuntur Libris Sacris et de traditionibus recipiendis, 1[[[391|1]]] vgl: Dei Filius, 8[[[115|8]]] Het Tweede Vaticaans Concilie herneemt in de dogmatische constitutie over de goddelijke openbaring deze traditie en leert: "Krachtens het apostolische geloof gelden voor onze Moeder de Kerk de boeken van zowel het Oude als het Nieuwe Testament in hun geheel met al hun delen als heilig en canoniek, omdat ze, onder de inwerking van de Heilige Geest zijn geschreven, (Joh. 20, 31; 2 Tim. 3, 16; 2 Pt. 1, 19-21; 2 Pt. 3, 15-16)[[b:Joh. 20, 31; 2 Tim. 3, 16; 2 Pt. 1, 19-21; 2 Pt. 3, 15-16]], God als auteur hebben en als zodanig aan de Kerk zijn overgegeven." Dei Verbum, 11[[576|11]] Deze boeken "onderwijzen zeker, trouw en zonder dwaling de waarheid, die God omwille van ons heil in heilige Schriften opgetekend wilde hebben". Dei Verbum, 11[[576|11]] Omdat God echter alle volken in Christus tot Zich wil roepen en hun de volheid van zijn liefde wil meedelen, houdt Hij niet op zich op veelvoudige wijze aanwezig te stellen, "niet alleen voor de afzonderlijke mens, maar ook voor de volken in de rijkdom van hun spiritualiteit, die in de religies hun belangrijkste en wezenlijke uitdrukking vindt, ook al bevatten zij 'hiaten, onvolkomenheden en dwalingen'". Redemptoris Missio, 55[[4|55]] vgl: Evangelii Nuntiandi, 53[[[519|53]]] De heilige boeken van andere godsdiensten, die feitelijk het leven van hun aanhangers voeden en leiden, ontvangen zo van het mysterie van Christus die elementen van het goede en van de genade, die zij bevatten.
Referenties naar alinea 8: 1
Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- II - De vleesgeworden logos en de Heilige Geest in het heilswerk
9
In het huidige theologische debat wordt Jezus van Nazareth vaak benaderd als een bijzondere historische figuur die begrensd is en het goddelijke heeft geopenbaard op een manier die niet exclusief is, maar aanvullend aan andere openbaringen heilsfiguren. Het oneindige, het absolute, het laatste mysterie van God zou zich op vele manieren en in vele historische figuren aan de mensheid tonen, Jezus van Nazareth zou één van hen zijn. Nog concreter: hij zou één van de vele gezichten zijn, die de Logos in de loop van de tijd zou hebben aangenomen om aan de mensheid het heil te bemiddelen. Om van de ene kant de universaliteit van het christelijke heil en anderzijds het feit van het religieuze pluralisme te rechtvaardigen, wordt bovendien nog onderscheid gemaakt tussen een heilsorde van het eeuwige Woord, die ook buiten de Kerk en zonder betrekking met haar zou gelden, en een heilsorde van het vleesgeworden Woord. De eerstgenoemde heilsorde zou universeler zijn dan de tweede, die zich alleen tot de christenen zou beperken, zij het dat God daarin in rijkere mate aanwezig zou zijn.
Referenties naar alinea 9: 1
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Deze opvattingen zijn in radicale tegenstelling met het christelijk geloof. Men moet namelijk vast geloven dat Jezus van Nazareth, de zoon van Maria, en alleen Hij, de Zoon en het Woord van de Vader is. Het Woord, dat "in het begin bij God was"' (Joh. 1, 2)[b:Joh. 1, 2], is hetzelfde dat "vlees geworden is" (Joh. 1, 14)[b:Joh. 1, 14]. Jezus is "de Messias, de Zoon van de levende God" (Mt. 16, 16)[b:Mt. 16, 16]; "in Hem alleen woont werkelijk de hele volheid van God" (Kol. 2, 9)[b:Kol. 2, 9]. Hij is "de Enige, die God is en die rust aan het hart van de Vader" (Joh. 1, 18)[b:Joh. 1, 18]. "Door Hem hebben wij de verlossing. (...) Want God wilde met zijn hele volheid in Hem wonen, om door Hem alles te verzoenen. Alles in de hemel en op aarde wilde Hij naar Christus voeren, die vrede heeft gesticht aan het kruis door zijn Bloed" (Kol. 1, 13.19-20)[b:Kol. 1, 13.19-20]. Om onjuiste en versmallende interpretaties af te wijzen heeft het Eerste Concilie van Nicea trouw aan de heilige Schrift plechtig het geloof gedefinieerd in "Jezus Christus, de Zoon van God, als eniggeborene uit de Vader voortgebracht, dat wil zeggen uit de substantie van de Vader, God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God, geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader, door Wie alles geschapen is wat in de hemel is en wat op de aarde is, die omwille van ons mensen en omwille van ons heil is nedergedaald en vlees en mens geworden is, geleden heeft en is opgestaan op de derde dag, opgestegen is naar de hemel en komt om levenden en doden te oordelen". Credo, (1)[[957|(1)]] In navolging van hetgeen de vaders hadden geleerd, beleed ook het Concilie van Chalcedon "onze Heer Jezus Christus als een en dezelfde Zoon: dezelfde is volmaakt in godheid en dezelfde is volmaakt in mensheid; dezelfde is waarlijk God en waarlijk mens (...); dezelfde is naar zijn godheid één in wezen met de Vader en naar zijn mensheid één in wezen met ons (...); dezelfde werd enerzijds naar zijn godheid vóór de tijden geboren uit de Vader, anderzijds naar zijn mensheid in de laatste dagen voor ons en omwille van ons heil geboren uit de Maria de Maagd en Moeder van God." Sessio V - Definitio de duabus naturis Christi, 2[[774|2]]
Het Tweede Vaticaans Concilie onderstreept dat Christus, "de nieuwe Adam", "het beeld van de onzichtbare God" (Kol. 1, 15)[b:Kol. 1, 15], "de volmaakte mens is, die de godsgelijkheid van de kinderen van Adam, die door de eerste zonde was misvormd, heeft hersteld. (...) Als een onschuldig lam heeft Hij vrijwillig zijn bloed gestort en daarmee voor ons het leven verdiend: in Hem heeft God ons met zichzelf en met elkaar verzoend en ons aan de dienstbaarheid aan duivel en zonde ontrukt, zodat ieder van ons met de apostel kan zeggen: de Zoon van God 'heeft mij liefgehad en zichzelf voor mij overgeleverd' (Gal. 2, 20)[b:Gal. 2, 20]". Gaudium et Spes, 22[[575|22]]
In dit verband heeft Johannes Paulus II uitdrukkelijk verklaard: "Het is in strijd met het christelijk geloof een scheiding in te voeren tussen het Woord en Jezus Christus (...) Jezus is het mens geworden Woord, een enkele en ondeelbare persoon. (...) Christus is niemand anders dan Jezus van Nazareth en deze is het Woord van God dat mens is geworden voor het heil van allen (...) Terwijl wij alle soorten gaven gaan ontdekken en waarderen, vooral de geestelijke rijkdommen die God aan ieder volk heeft uitgedeeld, mogen wij ze niet losmaken van Jezus Christus, die in het centrum van Gods heilsplan staat." Redemptoris Missio, 6[[4|6]]
In tegenstelling met het katholieke geloof is ook de scheiding tussen het heilshandelen van de Logos als zodanig en het heilshandelen van het Woord dat is vlees geworden. Met de menswording worden alle heilsdaden van het Woord van God steeds in eenheid met zijn menselijke natuur volbracht, die het tot heil van alle mensen heeft aangenomen. Het enige subject dat in beide naturen - de goddelijke en de menselijke - handelt, is de enige persoon van het Woord. vgl: Lectis dilectionis tuae - Tomus I Leonis, 8[[[401|8]]]
Daarom is de theorie die aan de Logos als zodanig in zijn Godheid een heilshandelen toeschrijft dat Hij - ook na de menswording - "boven" of "voorbij" zijn mensheid zou uitoefenen, onverenigbaar met de leer van de Kerk. vgl: "De godheid en de mensheid (werden) reeds bij de ontvangenis van de Maagd zelf in een zo grote eenheid verweven, dat noch de goddelijke werken zonder de Mens, noch de menselijke werken zonder God gedaan werden."[[[405|8]]] vgl: Promisse me memini - Tomus II Leonis, 6[[[405|6]]]
Het Tweede Vaticaans Concilie onderstreept dat Christus, "de nieuwe Adam", "het beeld van de onzichtbare God" (Kol. 1, 15)[b:Kol. 1, 15], "de volmaakte mens is, die de godsgelijkheid van de kinderen van Adam, die door de eerste zonde was misvormd, heeft hersteld. (...) Als een onschuldig lam heeft Hij vrijwillig zijn bloed gestort en daarmee voor ons het leven verdiend: in Hem heeft God ons met zichzelf en met elkaar verzoend en ons aan de dienstbaarheid aan duivel en zonde ontrukt, zodat ieder van ons met de apostel kan zeggen: de Zoon van God 'heeft mij liefgehad en zichzelf voor mij overgeleverd' (Gal. 2, 20)[b:Gal. 2, 20]". Gaudium et Spes, 22[[575|22]]
In dit verband heeft Johannes Paulus II uitdrukkelijk verklaard: "Het is in strijd met het christelijk geloof een scheiding in te voeren tussen het Woord en Jezus Christus (...) Jezus is het mens geworden Woord, een enkele en ondeelbare persoon. (...) Christus is niemand anders dan Jezus van Nazareth en deze is het Woord van God dat mens is geworden voor het heil van allen (...) Terwijl wij alle soorten gaven gaan ontdekken en waarderen, vooral de geestelijke rijkdommen die God aan ieder volk heeft uitgedeeld, mogen wij ze niet losmaken van Jezus Christus, die in het centrum van Gods heilsplan staat." Redemptoris Missio, 6[[4|6]]
In tegenstelling met het katholieke geloof is ook de scheiding tussen het heilshandelen van de Logos als zodanig en het heilshandelen van het Woord dat is vlees geworden. Met de menswording worden alle heilsdaden van het Woord van God steeds in eenheid met zijn menselijke natuur volbracht, die het tot heil van alle mensen heeft aangenomen. Het enige subject dat in beide naturen - de goddelijke en de menselijke - handelt, is de enige persoon van het Woord. vgl: Lectis dilectionis tuae - Tomus I Leonis, 8[[[401|8]]]
Daarom is de theorie die aan de Logos als zodanig in zijn Godheid een heilshandelen toeschrijft dat Hij - ook na de menswording - "boven" of "voorbij" zijn mensheid zou uitoefenen, onverenigbaar met de leer van de Kerk. vgl: "De godheid en de mensheid (werden) reeds bij de ontvangenis van de Maagd zelf in een zo grote eenheid verweven, dat noch de goddelijke werken zonder de Mens, noch de menselijke werken zonder God gedaan werden."[[[405|8]]] vgl: Promisse me memini - Tomus II Leonis, 6[[[405|6]]]
Referenties naar alinea 10: 1
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Op dezelfde wijze moet ook vast geloofd worden dat er slechts één enige, door de ene en drievuldige God gewilde heilsorde bestaat, waarvan de bron en het centrum het mysterie van de menswording van het Woord is, van de Middelaar van de goddelijke genade in de scheppings- en in de verlossingsorde (Kol. 1, 15-20)[[b:Kol. 1, 15-20]], in Wie alles verenigd is (Ef. 1, 10)[[b:Ef. 1, 10]], "die God voor ons tot wijsheid heeft gemaakt, tot gerechtigheid, heiliging en verlossing" (1 Kor. 1, 30)[b:1 Kor. 1, 30]. Het mysterie van Christus heeft een inwendige eenheid, die zich uitstrekt van zijn eeuwige verkiezing in God tot aan de wederkomst: "In Hem heeft Hij (de Vader) ons uitgekozen voor de schepping van de wereld, opdat wij heilig en vlekkeloos leven voor God" (Ef. 1, 4)[b:Ef. 1, 4]. "Door Hem zijn wij ook voorbestemd tot erfgenamen en ingevoegd in het plan van Hem die alles zo tot stand brengt als Hij het in zijn wil beslist (Ef. 1, 11)[[b:Ef. 1, 11]]. "Want wie Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd gelijkvormig te zijn aan het beeld van zijn Zoon, opdat deze de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. Wie Hij heeft voorbestemd, heeft Hij ook geroepen. Wie Hij riep, heeft Hij gerechtvaardigd, en wie Hij rechtvaardigde, heeft Hij verheerlijkt" (Rom. 8, 29-30)[b:Rom. 8, 29-30]. Trouw aan de goddelijke openbaring bevestigt het Leergezag dat Jezus Christus de universele Middelaar en Verlosser is. "Gods Woord, waardoor alles geschapen is, is zelf vlees geworden om als volmaakte mens allen te redden en het al te omvatten. ( ... ) Hem heeft de Vader uit de doden doen opstaan, verheven en aan zijn rechterhand geplaatst; Hem heeft Hij tot Rechter over de levenden en de doden aangesteld." Gaudium et Spes, 45[[575|45]] vgl: Sessio V - Decretum super peccato originali, 3[[[667|3]]] Dit middelaarschap van het heil houdt ook de uniekheid in van het verlossende offer van Christus, de eeuwige Hogepriester (Hebr. 6, 20; Hebr. 9, 11; Hebr. 10, 12-14)[[b:Hebr. 6, 20; Hebr. 9, 11; Hebr. 10, 12-14]].
Referenties naar alinea 11: 1
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
Sommigen nemen ook de hypothese aan van een heilsorde van de Heilige Geest, die een meer universeel karakter zou hebben dan de heilsorde van de mens geworden, gekruisigde en opgestane Heer. Ook deze bewering is in tegenspraak met het katholieke geloof, dat veeleer de menswording van het Woord tot ons heil beschouwt als een trinitaire gebeurtenis. In het Nieuwe Testament is het mysterie van Jezus, het vlees geworden Woord, de plaats van de tegenwoordigheid van de Heilige Geest en het beginsel van zijn uitstorting over de mensheid, en dat niet alleen in de Messiaanse tijd (Hand. 2, 32-36; Joh. 7, 39; Joh. 20, 22; 1 Kor. 15, 45)[[b:Hand. 2, 32-36; Joh. 7, 39; Joh. 20, 22; 1 Kor. 15, 45]], maar ook in de tijd vóór zijn binnentreden in de geschiedenis (1 Kor. 10, 4; 1 Pt. 1, 10-12)[[b:1 Kor. 10, 4; 1 Pt. 1, 10-12]]. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft deze fundamentele waarheid opnieuw aangescherpt in het geloofsbewustzijn van de Kerk. In de uiteenzetting over het heilsplan van de Vader voor de hele mensheid heeft het Concilie het mysterie van Christus en het mysterie van de Geest van het begin af nauw met elkaar verbonden. vgl: vlg.[[[617|3]]] Heel het werk van de opbouw van de Kerk door het Hoofd Jezus Christus in de loop der eeuwen wordt gezien als een werk dat Hij in gemeenschap met zijn Geest volbrengt. vgl: Lumen Gentium, 7[[[617|7]]] vgl: 3,24,1: SC 211, 472. De heilige Irenaeus schrijft, dat in de Kerk "de gemeenschap met Christus is neergelegd, dat wil zeggen de Heilige Geest"[[[848]]]
Bovendien strekt het heilswerk van Jezus Christus met en door zijn Geest zich uit over de zichtbare grenzen van de Kerk heen, tot de hele mensheid. Over het Paasmysterie, waarin Christus nu reeds met de gelovige een levende gemeenschap vormt in de Geest, en hem de hoop op de verrijzenis schenkt, leert het Concilie: "Dit geldt niet alleen voor de christengelovigen, maar voor alle mensen van goede wil, in wier hart de genade op een onzichtbare wijze werkt. Aangezien immers Christus voor allen gestorven is en daar er voor alle mensen slechts één uiteindelijke roeping is, namelijk een goddelijke, moeten wij eraan vasthouden dat de Heilige Geest aan allen de mogelijkheid schenkt, op een wijze die aan God bekend is, aan dit Paasmysterie deel te hebben." Gaudium et Spes, 22[[575|22]]
Het is dus duidelijk dat het heilsmysterie van het mens geworden Woord verbonden is met het heilsmysterie van de Geest. De Geest laat de heilbrengende invloed van de mens geworden Zoon werkelijkheid worden in het leven van alle mensen, die door God tot één enkel doel geroepen zijn, of zij nu aan de menswording van het Woord voorafgegaan zijn of na zijn komst in de geschiedenis leven: ze worden allemaal bewogen door de Geest van de Vader, die de Mensenzoon onbeperkt schenkt (Joh. 3, 34)[[b:Joh. 3, 34]].
Daarom heeft het Leergezag van de Kerk in de jongste tijd vast en helder de waarheid in herinnering geroepen dat er slechts één goddelijke heilsorde is: "De tegenwoordigheid en de activiteit van de Geest raken niet alleen de individuen, maar ook de maatschappij en de geschiedenis, de volkeren, de culturen en de godsdiensten. (...) Door de invloed van de Geest werkt de verrezen Christus in de harten van de mensen. (...) Het is ook de Geest die de 'zaden van het Woord' uitzaait, welke aanwezig zijn in de riten en culturen, en ze voorbereidt op hun rijping in Christus." Redemptoris Missio, 28[[4|28]] vgl: 8, 1-2; 10, 1-3; 13, 3-6; Over de "zaden van het Woord"; E.J. Goodspeed (Uitg.), 84, 85, 88-89.[[[1127]]] Het Leergezag erkent de heilshistorische functie van de Geest in het hele universum en in de hele geschiedenis van de mensheid Redemptoris Missio, 28-29[[4|28-29]] , maar beklemtoont tegelijkertijd: "Deze Geest is dezelfde als de Geest die gewerkt heeft in de menswording, het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus en die in de Kerk werkt. Hij is dus geen alternatief voor Christus en vult niet een soort leegte op die er zou bestaan tussen Christus en de Logos, zoals soms verondersteld wordt. Al wat de Geest bewerkt in het hart van de mensen en in de geschiedenis van de volken, in de culturen en in de godsdiensten, vervult een rol van voorbereiding op het evangelie en verwijst naar Christus, het Woord dat vlees is geworden door de werking van de Geest, 'zodat Hij als de volmaakte mens allen kon redden en alles in zich samenbrengen'." Redemptoris Missio, 29[[4|29]]
Het werken van de Geest gebeurt dus niet buiten of naast het werken van Christus. Er bestaat slechts de ene heilsorde van de ene en drievuldige God, die in het mysterie van de menswording, van de dood en de verrijzenis van de Zoon van God, werkelijkheid wordt en die door de medewerking van de Heilige Geest tegenwoordig wordt gesteld en in zijn heilsbetekenis wordt uitgebreid tot de hele mensheid en het heelal: "De mensen kunnen dus alleen door Christus in gemeenschap met God treden onder de werking van de Geest." Redemptoris Missio, 5[[4|5]]
Bovendien strekt het heilswerk van Jezus Christus met en door zijn Geest zich uit over de zichtbare grenzen van de Kerk heen, tot de hele mensheid. Over het Paasmysterie, waarin Christus nu reeds met de gelovige een levende gemeenschap vormt in de Geest, en hem de hoop op de verrijzenis schenkt, leert het Concilie: "Dit geldt niet alleen voor de christengelovigen, maar voor alle mensen van goede wil, in wier hart de genade op een onzichtbare wijze werkt. Aangezien immers Christus voor allen gestorven is en daar er voor alle mensen slechts één uiteindelijke roeping is, namelijk een goddelijke, moeten wij eraan vasthouden dat de Heilige Geest aan allen de mogelijkheid schenkt, op een wijze die aan God bekend is, aan dit Paasmysterie deel te hebben." Gaudium et Spes, 22[[575|22]]
Het is dus duidelijk dat het heilsmysterie van het mens geworden Woord verbonden is met het heilsmysterie van de Geest. De Geest laat de heilbrengende invloed van de mens geworden Zoon werkelijkheid worden in het leven van alle mensen, die door God tot één enkel doel geroepen zijn, of zij nu aan de menswording van het Woord voorafgegaan zijn of na zijn komst in de geschiedenis leven: ze worden allemaal bewogen door de Geest van de Vader, die de Mensenzoon onbeperkt schenkt (Joh. 3, 34)[[b:Joh. 3, 34]].
Daarom heeft het Leergezag van de Kerk in de jongste tijd vast en helder de waarheid in herinnering geroepen dat er slechts één goddelijke heilsorde is: "De tegenwoordigheid en de activiteit van de Geest raken niet alleen de individuen, maar ook de maatschappij en de geschiedenis, de volkeren, de culturen en de godsdiensten. (...) Door de invloed van de Geest werkt de verrezen Christus in de harten van de mensen. (...) Het is ook de Geest die de 'zaden van het Woord' uitzaait, welke aanwezig zijn in de riten en culturen, en ze voorbereidt op hun rijping in Christus." Redemptoris Missio, 28[[4|28]] vgl: 8, 1-2; 10, 1-3; 13, 3-6; Over de "zaden van het Woord"; E.J. Goodspeed (Uitg.), 84, 85, 88-89.[[[1127]]] Het Leergezag erkent de heilshistorische functie van de Geest in het hele universum en in de hele geschiedenis van de mensheid Redemptoris Missio, 28-29[[4|28-29]] , maar beklemtoont tegelijkertijd: "Deze Geest is dezelfde als de Geest die gewerkt heeft in de menswording, het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus en die in de Kerk werkt. Hij is dus geen alternatief voor Christus en vult niet een soort leegte op die er zou bestaan tussen Christus en de Logos, zoals soms verondersteld wordt. Al wat de Geest bewerkt in het hart van de mensen en in de geschiedenis van de volken, in de culturen en in de godsdiensten, vervult een rol van voorbereiding op het evangelie en verwijst naar Christus, het Woord dat vlees is geworden door de werking van de Geest, 'zodat Hij als de volmaakte mens allen kon redden en alles in zich samenbrengen'." Redemptoris Missio, 29[[4|29]]
Het werken van de Geest gebeurt dus niet buiten of naast het werken van Christus. Er bestaat slechts de ene heilsorde van de ene en drievuldige God, die in het mysterie van de menswording, van de dood en de verrijzenis van de Zoon van God, werkelijkheid wordt en die door de medewerking van de Heilige Geest tegenwoordig wordt gesteld en in zijn heilsbetekenis wordt uitgebreid tot de hele mensheid en het heelal: "De mensen kunnen dus alleen door Christus in gemeenschap met God treden onder de werking van de Geest." Redemptoris Missio, 5[[4|5]]
Referenties naar alinea 12: 1
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- III - De Uniekheid en de universaliteit van het heilsmysterie van Jezus Christus
13
Verbum Domini ->=geentekst=
Volgens een telkens weer opduikende theorie wordt ook de uniekheid en de universaliteit van het heilsmysterie van Jezus Christus geloochend. Deze opvatting heeft geen enkel bijbels fundament. Het hoort immers tot het blijvende geloofsgoed van de Kerk en het moet vast geloofd worden dat Jezus Christus, de Zoon van God, de Heer en enige Verlosser is, die door zijn menswording, zijn dood en zijn verrijzenis de heilsgeschiedenis, die in Hem haar volheid en haar middelpunt vindt, tot voltooiing heeft gebracht.
Dit wordt duidelijk door de getuigenissen van het Nieuwe Testament bevestigd: "De Vader heeft de Zoon gezonden als de Redder van de wereld" (1Joh. 4,14). "Ziet het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt" (Joh. 1, 29)[b:Joh. 1, 29]. Ter rechtvaardiging van de genezing, in de Naam van Jezus, van de man die vanaf zijn geboorte verlamd was (Hand. 3, 1-8)[[b:Hand. 3, 1-8]], verkondigt Petrus: "In geen ander is het heil te vinden. Want er is aan ons mensen geen andere naam onder de hemel gegeven, waardoor wij gered moeten worden" (Hand. 4, 12)[b:Hand. 4, 12]. Dezelfde apostel getuigt dat Jezus Christus "de Heer van allen" is, "de door God aangestelde Rechter over de levenden en de doden", om welke reden "ieder die in Hem gelooft, door zijn Naam de vergeving van de zonden ontvangt" (Hand. 10, 36.42.43)[b:Hand. 10, 36.42.43].
Paulus schrijft aan de gemeente van Korinthe: "Want al zijn er ook zogenaamde goden, hetzij in de hemel hetzij op aarde - en zulke goden en heren zijn er vele - toch hebben wij maar één God, de Vader. Uit hem komt alles voort en voor Hem zijn wij bestemd. En één Heer: Jezus Christus. Door Hem is alles er, en wij zijn er door Hem" (1 Kor. 8, 5-6)[b:1 Kor. 8, 5-6]. Ook de apostel Johannes bevestigt: "Zozeer heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn enige Zoon heeft geschonken, opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft. Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden om de wereld te vonnissen, maar opdat de wereld door Hem gered wordt" (Joh. 3, 16-17)[b:Joh. 3, 16-17]. In het Nieuwe Testament wordt de universele heilswil van God nauw verbonden met het enige Middelaarschap van Christus: "Hij (God) wil dat alle mensen gered worden en tot kennis van de waarheid komen. Want: God is één, één ook Middelaar tussen God en de mensen: de mens Christus Jezus, die zich als losgeld heeft prijsgegeven voor allen" (1 Tim. 2, 4-6)[b:1 Tim. 2, 4-6].
De eerste christenen waren zich bewust van deze unieke en universele, vanwege de Vader door Jezus Christus in de Geest aangeboden heilsgave. Ze wendden zich tot Israël en wezen op de voleinding van het heil, dat uitgaat boven de wet. Ze traden ook de toenmalige heidense wereld tegemoet, die door middel van een veelheid aan heil brengende goden naar verlossing streefde. Dit geloofsgoed heeft het Leergezag van de Kerk opnieuw gepresenteerd: "De Kerk gelooft dat Christus, voor allen gestorven en verrezen, door zijn Geest de mens licht en kracht kan verschaffen om aan zijn hoge roeping te beantwoorden; en dat in het ondermaanse aan de mensen geen andere naam gegeven is waardoor zij moeten worden gered. Tevens gelooft zij dat de sleutel, het centrum en de voltooiing van heel de geschiedenis van het mensdom te vinden zijn in haar Heer en Meester." vgl: Gaudium et Spes, 10[[[575|10]]] vgl: 10, 32, 2: CCL 47, 312 waar de H. Augustinus schrijft dat buiten Christus, "de universele weg tot het heil (...), die het menselijke geslacht nooit ontbroken heeft (...) heeft niemand het heil verworven, verwerft niemand het en zal niemand het ooit verwerven"[[[857]]]
Dit wordt duidelijk door de getuigenissen van het Nieuwe Testament bevestigd: "De Vader heeft de Zoon gezonden als de Redder van de wereld" (1Joh. 4,14). "Ziet het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt" (Joh. 1, 29)[b:Joh. 1, 29]. Ter rechtvaardiging van de genezing, in de Naam van Jezus, van de man die vanaf zijn geboorte verlamd was (Hand. 3, 1-8)[[b:Hand. 3, 1-8]], verkondigt Petrus: "In geen ander is het heil te vinden. Want er is aan ons mensen geen andere naam onder de hemel gegeven, waardoor wij gered moeten worden" (Hand. 4, 12)[b:Hand. 4, 12]. Dezelfde apostel getuigt dat Jezus Christus "de Heer van allen" is, "de door God aangestelde Rechter over de levenden en de doden", om welke reden "ieder die in Hem gelooft, door zijn Naam de vergeving van de zonden ontvangt" (Hand. 10, 36.42.43)[b:Hand. 10, 36.42.43].
Paulus schrijft aan de gemeente van Korinthe: "Want al zijn er ook zogenaamde goden, hetzij in de hemel hetzij op aarde - en zulke goden en heren zijn er vele - toch hebben wij maar één God, de Vader. Uit hem komt alles voort en voor Hem zijn wij bestemd. En één Heer: Jezus Christus. Door Hem is alles er, en wij zijn er door Hem" (1 Kor. 8, 5-6)[b:1 Kor. 8, 5-6]. Ook de apostel Johannes bevestigt: "Zozeer heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn enige Zoon heeft geschonken, opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft. Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden om de wereld te vonnissen, maar opdat de wereld door Hem gered wordt" (Joh. 3, 16-17)[b:Joh. 3, 16-17]. In het Nieuwe Testament wordt de universele heilswil van God nauw verbonden met het enige Middelaarschap van Christus: "Hij (God) wil dat alle mensen gered worden en tot kennis van de waarheid komen. Want: God is één, één ook Middelaar tussen God en de mensen: de mens Christus Jezus, die zich als losgeld heeft prijsgegeven voor allen" (1 Tim. 2, 4-6)[b:1 Tim. 2, 4-6].
De eerste christenen waren zich bewust van deze unieke en universele, vanwege de Vader door Jezus Christus in de Geest aangeboden heilsgave. Ze wendden zich tot Israël en wezen op de voleinding van het heil, dat uitgaat boven de wet. Ze traden ook de toenmalige heidense wereld tegemoet, die door middel van een veelheid aan heil brengende goden naar verlossing streefde. Dit geloofsgoed heeft het Leergezag van de Kerk opnieuw gepresenteerd: "De Kerk gelooft dat Christus, voor allen gestorven en verrezen, door zijn Geest de mens licht en kracht kan verschaffen om aan zijn hoge roeping te beantwoorden; en dat in het ondermaanse aan de mensen geen andere naam gegeven is waardoor zij moeten worden gered. Tevens gelooft zij dat de sleutel, het centrum en de voltooiing van heel de geschiedenis van het mensdom te vinden zijn in haar Heer en Meester." vgl: Gaudium et Spes, 10[[[575|10]]] vgl: 10, 32, 2: CCL 47, 312 waar de H. Augustinus schrijft dat buiten Christus, "de universele weg tot het heil (...), die het menselijke geslacht nooit ontbroken heeft (...) heeft niemand het heil verworven, verwerft niemand het en zal niemand het ooit verwerven"[[[857]]]
Referenties naar alinea 13: 2
Sacramentum Caritatis ->=geentekst=Verbum Domini ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Verbum Domini ->=geentekst=
Men moet daarom als waarheid van het katholieke geloof vast geloven dat de universele wil tot heil van de ene en drievuldige God eens en voor altijd in het mysterie van de menswording, van de dood en de opstanding van de Zoon van God is aangeboden en werkelijkheid geworden.
Met inachtneming van dit geloofsgegeven wordt de theologie van onze dagen uitgenodigd na te denken over de aanwezigheid van andere religieuze ervaringen en over hun betekenis in het heilsplan van God, en te onderzoeken, of en hoe ook vormen en positieve elementen van andere religies kunnen horen tot het goddelijke heilsplan. Op dit gebied ligt er voor het theologisch onderzoek onder leiding van het Leergezag een breed werkveld. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft namelijk vastgesteld: "Het enig Middelaarschap van Christus verhindert de menigvuldige medewerking van de schepselen niet, maar wekt deze op door ze aan de enige bron deelachtig te maken." Lumen Gentium, 62[[617|62]] Er is een verhevigde inspanning nodig om te doorgronden, wat dit participerende middelaarschap betekent, dat echter altijd genormeerd moet blijven door het enige Middelaarschap van Christus: "Gedeeltelijke bemiddelingen van verschillende soort en orde zijn niet uitgesloten, maar deze ontlenen hun betekenis en waarde uitsluitend aan de bemiddeling van Christus en kunnen niet gezien worden als parallelle en complementaire bemiddelingen." Redemptoris Missio, 5[[4|5]] In tegenstelling met het christelijke en katholieke geloof staan echter voorstellen tot een oplossing, die een heilshandelen van God buiten het enige Middelaarschap van Christus aannemen.
Met inachtneming van dit geloofsgegeven wordt de theologie van onze dagen uitgenodigd na te denken over de aanwezigheid van andere religieuze ervaringen en over hun betekenis in het heilsplan van God, en te onderzoeken, of en hoe ook vormen en positieve elementen van andere religies kunnen horen tot het goddelijke heilsplan. Op dit gebied ligt er voor het theologisch onderzoek onder leiding van het Leergezag een breed werkveld. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft namelijk vastgesteld: "Het enig Middelaarschap van Christus verhindert de menigvuldige medewerking van de schepselen niet, maar wekt deze op door ze aan de enige bron deelachtig te maken." Lumen Gentium, 62[[617|62]] Er is een verhevigde inspanning nodig om te doorgronden, wat dit participerende middelaarschap betekent, dat echter altijd genormeerd moet blijven door het enige Middelaarschap van Christus: "Gedeeltelijke bemiddelingen van verschillende soort en orde zijn niet uitgesloten, maar deze ontlenen hun betekenis en waarde uitsluitend aan de bemiddeling van Christus en kunnen niet gezien worden als parallelle en complementaire bemiddelingen." Redemptoris Missio, 5[[4|5]] In tegenstelling met het christelijke en katholieke geloof staan echter voorstellen tot een oplossing, die een heilshandelen van God buiten het enige Middelaarschap van Christus aannemen.
Referenties naar alinea 14: 2
Sacramentum Caritatis ->=geentekst=Verbum Domini ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
Verbum Domini ->=geentekst=
Lumen Fidei ->=geentekst=
Opvoeden tot interculturele dialoog in katholieke scholen. Leven in harmonie voor een beschaving van liefde ->=geentekst=
Niet zelden doet men het voorstel in de theologie uitdrukkingen als "uniciteit", "universaliteit" of "absoluutheid" te vermijden, omdat daardoor de indruk zou ontstaan dat de betekenis en de waarde van het heilsgebeuren van Jezus Christus tegenover de andere religies op overdreven wijze benadrukt zou worden. In werkelijkheid drukken deze woorden alleen de trouw aan het openbaringsgoed uit, omdat zij voortkomen uit de geloofsbron zelf. Vanaf het begin heeft de gemeenschap van de gelovigen aan Jezus een heilsbetekenis toegekend, krachtens welke Hij alleen - als mens geworden, gekruisigde en opgestane Zoon van God - door de zending die Hij van de Vader heeft ontvangen, en in de kracht van de Heilige Geest het doel heeft, aan de hele mensheid en aan iedere mens de openbaring (Mt. 11, 27)[[b:Mt. 11, 27]] en het goddelijk leven (Joh. 1, 12; Joh. 5, 25-26; Joh. 17, 2)[[b:Joh. 1, 12; Joh. 5, 25-26; Joh. 17, 2]] te schenken. In deze zin kan en moet men zeggen dat Jezus Christus voor het menselijke geslacht en zijn geschiedenis een bijzondere en enige, slechts Hem eigen, uitsluitende, universele en absolute betekenis en belang heeft. Jezus is namelijk het Woord van God, dat voor het heil van allen mens is geworden. Het Tweede Vaticaans Concilie drukt dit geloofsbesef uit waar het leert: "Het Woord van God, waardoor alles is geschapen, is zelf mens geworden, zodat Het als de volmaakte mens allen kon redden en alles in zich recapituleren. De Heer is het doel van de mensengeschiedenis, het punt waarnaar alle verlangens van de geschiedenis en van de beschaving convergeren, het centrum van de mensheid, de vreugde van alle harten en de vervulling van hun verlangens. Hij is het die de Vader uit de doden deed opstaan, verhief en aan zijn rechterhand deed plaatsnemen, Hem aanstellend tot Rechter over levenden en doden." De noodzakelijke en absolute uniciteit en universaliteit van Christus in de menselijke geschiedenis wordt zeer treffend tot uitdrukking gebracht door de heilige Irenaëus in de beschouwing over het primaat van Jezus als de Eerstgeborene: "In de hemel stuurt en leidt het volmaakte Woord als de Eerstgeborene uit de gedachte van de Vader alle dingen; op de aarde is Hij als de Eerstgeborene van de Maagd de rechtvaardige en heilige, de Dienaar van God, aan God welgevallig, volmaakt in alles; doordat Hij allen die Hem volgen, uit het rijk van de dood redt, is Hij als de Eerstgeborene van de doden het Hoofd en de Bron van het goddelijk leven" (Demonstratio apostolica, 39: SC 406,138)[[575|45]] "Het is juist deze unieke bijzonderheid van Christus, die Hem een absolute en universele betekenis verleent, waardoor Hij, terwijl Hij in de geschiedenis staat, het centrum en het doel van onze geschiedenis is: 'Ik ben de Alfa en de Omega, de eerste en de laatste, de oorsprong en het einde' (Openb. 22, 13)[b:Openb. 22, 13]." Redemptoris Missio, 6[[4|6]]
Referenties naar alinea 15: 4
Sacramentum Caritatis ->=geentekst=Verbum Domini ->=geentekst=
Lumen Fidei ->=geentekst=
Opvoeden tot interculturele dialoog in katholieke scholen. Leven in harmonie voor een beschaving van liefde ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- IV - De uniekheid en eenheid van de Kerk
16
Commentaar bij de "Antwoorden op vragen over enige aspecten aangaande de leer over de Kerk" / "Ad Catholicam Profundius" ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
De Heer Jezus, de enige Verlosser, heeft niet louter een gemeenschap van gelovigen gesticht. Hij heeft de Kerk als heilsgeheim gevestigd: Hij zelf is in de Kerk en de Kerk is in Hem (Joh. 15, 1; Gal. 3, 28; Ef. 4, 15-16; Hand. 9, 5)[[b:Joh. 15, 1; Gal. 3, 28; Ef. 4, 15-16; Hand. 9, 5]]; daarom hoort de volheid van het heilsmysterie van Christus ook tot de Kerk, die onlosmakelijk met Hem verbonden is. Want Jezus Christus zet zijn tegenwoordigheid en zijn heilswerk in de Kerk en door de Kerk voort (Kol. 1, 24-27)[[b:Kol. 1, 24-27]] vgl: Lumen Gentium, 14[[[617|14]]] , die zijn lichaam is (1 Kor. 12, 12-13.27; Kol. 1, 18)[[b:1 Kor. 12, 12-13.27; Kol. 1, 18]]. vgl: Lumen Gentium, 7[[[617|7]]] Zoals het hoofd en de ledematen van een levend lichaam weliswaar niet identiek zijn, maar ook niet gescheiden kunnen worden, zo mogen Christus en de Kerk niet met elkaar verwisseld worden, maar ook niet van elkaar gescheiden. Ze vormen samen de enige "gehele Christus". Ps. 90, Sermo 2,1: CCL 39, 1266[[838]] Praefatio 6,14: PL 75, 525[[847]] vgl: Summa Theologiae Tertia Pars q. 48 a. 2 ad 1[[[t:iiia q. 48 a. 2 ad 1]]] Deze onscheidbaarheid komt in het Nieuwe Testament ook door de analogie van de Kerk als Bruid van Christus tot uitdrukking (2 Kor. 11, 2; Ef. 5, 25-29; Openb. 21, 2.9)[[b:2 Kor. 11, 2; Ef. 5, 25-29; Openb. 21, 2.9]]. vgl: Lumen Gentium, 6[[[617|6]]]
Daarom moet in samenhang met de uniekheid en de universaliteit van de heilsbemiddeling van Jezus Christus de uniekheid van de door Hem gestichte Kerk als waarheid van het katholieke geloof vast geloofd worden. Zoals er slechts één enige Christus bestaat, zo bestaat er slechts één enig Lichaam, één enige Bruid van Christus: "de ene en enige katholieke en apostolische Kerk". vgl: Grote geloofsbelijdenis van de Armeense Kerk[[[3379]]] vgl: DS 870-872[[[1128]]] vgl: Lumen Gentium, 8[[[617|8]]] De beloften van de Heer, zijn Kerk nooit in de steek te laten (Mt. 16, 18; Mt. 28, 20)[[b:Mt. 16, 18; Mt. 28, 20]] en haar met zijn Geest te leiden (Joh. 16, 13)[[b:Joh. 16, 13]], houden daarenboven volgens het katholieke geloof in dat de uniekheid van de Kerk alsmede alles, wat tot haar integriteit behoort, nooit vernietigd worden. vgl: Unitatis Redintegratio, 4[[[618|4]]] vgl: Ut Unum Sint, 11[[[73|11]]]
De gelovigen zijn ertoe gehouden te belijden dat er een historische, in de apostolische opvolging gewortelde continuïteit vgl: Lumen Gentium, 20[[[617|20]]] vgl: II, 3, 1-3: SC 2111, 20-44[[[848]]] vgl: 33, 1: CCL 3B, 164-165[[[1048]]] vgl: 1, 20, 39: CCL 49, 70[[[1129]]] bestaat tussen de door Christus gestichte en de katholieke Kerk: "Dit is de enige Kerk van Christus. (...) Onze Verlosser heeft haar, na zijn verrijzenis, aan Petrus als herder toevertrouwd (Joh. 21, 17)[[b:Joh. 21, 17]]. Aan hem en aan de andere apostelen heeft Hij haar uitbreiding en leiding opgedragen (Mt. 28, 18 vv)[[b:Mt. 28, 18 vv]]. Haar heeft Hij voor eeuwig opgericht als pijler en grondslag van de waarheid (1 Tim. 3, 15)[[b:1 Tim. 3, 15]]. Deze Kerk, in deze wereld ingesteld en uitgebouwd als een maatschappij, bevindt zich (subsistit) in de katholieke Kerk, die door de opvolger van Petrus en de met hem verenigde bisschoppen wordt bestuurd." Lumen Gentium, 8[[617|8]] Met de term "subsistit in" wilde het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] twee leerstellingen met elkaar in overeenstemming brengen: aan de ene kant, dat de Kerk van Christus ondanks de verdeeldheden die onder christenen bestaan, volledig slechts in de katholieke Kerk voortgaat te bestaan, en aan de andere kant, "dat er ook buiten haar schoot meerdere bestanddelen van heiliging en waarheid te vinden zijn" Lumen Gentium, 8[[617|8]] vgl: Lumen Gentium, 15[[[617|15]]] vgl: Unitatis Redintegratio, 3[[[618|3]]] vgl: Ut Unum Sint, 13[[[73|13]]] , namelijk in de Kerken en kerkelijke Gemeenschappen, die niet in volledige gemeenschap met de katholieke Kerk zijn. De authentieke betekenis van de Concilietekst is daarom in tegenspraak met de interpretatie van degenen die uit de term "subsistit in" de mening afleiden, dat de enige Kerk van Christus ook in andere christelijke Kerken gerealiseerd kan zijn. "Het Concilie daarentegen heeft het woord "subsistit" juist daarom gekozen, om duidelijk te maken, dat er slechts één enige "subsistentie" van de ware Kerk bestaat, terwijl er buiten haar zichtbare structuur enkel 'elementen van kerkzijn' bestaan, die - aangezien zij elementen van dezelfde Kerk zijn - naar de katholieke Kerk neigen en toeleiden" (AAS 77 (1985) 758 vlg.).[[3378]] Met betrekking tot deze Kerken en kerkelijke Gemeenschappen moet men eraan vasthouden dat "zij hun werkzaamheid juist ontlenen aan de volheid van genade en waarheid die aan de katholieke Kerk is toevertrouwd". Unitatis Redintegratio, 3[[618|3]]
Daarom moet in samenhang met de uniekheid en de universaliteit van de heilsbemiddeling van Jezus Christus de uniekheid van de door Hem gestichte Kerk als waarheid van het katholieke geloof vast geloofd worden. Zoals er slechts één enige Christus bestaat, zo bestaat er slechts één enig Lichaam, één enige Bruid van Christus: "de ene en enige katholieke en apostolische Kerk". vgl: Grote geloofsbelijdenis van de Armeense Kerk[[[3379]]] vgl: DS 870-872[[[1128]]] vgl: Lumen Gentium, 8[[[617|8]]] De beloften van de Heer, zijn Kerk nooit in de steek te laten (Mt. 16, 18; Mt. 28, 20)[[b:Mt. 16, 18; Mt. 28, 20]] en haar met zijn Geest te leiden (Joh. 16, 13)[[b:Joh. 16, 13]], houden daarenboven volgens het katholieke geloof in dat de uniekheid van de Kerk alsmede alles, wat tot haar integriteit behoort, nooit vernietigd worden. vgl: Unitatis Redintegratio, 4[[[618|4]]] vgl: Ut Unum Sint, 11[[[73|11]]]
De gelovigen zijn ertoe gehouden te belijden dat er een historische, in de apostolische opvolging gewortelde continuïteit vgl: Lumen Gentium, 20[[[617|20]]] vgl: II, 3, 1-3: SC 2111, 20-44[[[848]]] vgl: 33, 1: CCL 3B, 164-165[[[1048]]] vgl: 1, 20, 39: CCL 49, 70[[[1129]]] bestaat tussen de door Christus gestichte en de katholieke Kerk: "Dit is de enige Kerk van Christus. (...) Onze Verlosser heeft haar, na zijn verrijzenis, aan Petrus als herder toevertrouwd (Joh. 21, 17)[[b:Joh. 21, 17]]. Aan hem en aan de andere apostelen heeft Hij haar uitbreiding en leiding opgedragen (Mt. 28, 18 vv)[[b:Mt. 28, 18 vv]]. Haar heeft Hij voor eeuwig opgericht als pijler en grondslag van de waarheid (1 Tim. 3, 15)[[b:1 Tim. 3, 15]]. Deze Kerk, in deze wereld ingesteld en uitgebouwd als een maatschappij, bevindt zich (subsistit) in de katholieke Kerk, die door de opvolger van Petrus en de met hem verenigde bisschoppen wordt bestuurd." Lumen Gentium, 8[[617|8]] Met de term "subsistit in" wilde het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] twee leerstellingen met elkaar in overeenstemming brengen: aan de ene kant, dat de Kerk van Christus ondanks de verdeeldheden die onder christenen bestaan, volledig slechts in de katholieke Kerk voortgaat te bestaan, en aan de andere kant, "dat er ook buiten haar schoot meerdere bestanddelen van heiliging en waarheid te vinden zijn" Lumen Gentium, 8[[617|8]] vgl: Lumen Gentium, 15[[[617|15]]] vgl: Unitatis Redintegratio, 3[[[618|3]]] vgl: Ut Unum Sint, 13[[[73|13]]] , namelijk in de Kerken en kerkelijke Gemeenschappen, die niet in volledige gemeenschap met de katholieke Kerk zijn. De authentieke betekenis van de Concilietekst is daarom in tegenspraak met de interpretatie van degenen die uit de term "subsistit in" de mening afleiden, dat de enige Kerk van Christus ook in andere christelijke Kerken gerealiseerd kan zijn. "Het Concilie daarentegen heeft het woord "subsistit" juist daarom gekozen, om duidelijk te maken, dat er slechts één enige "subsistentie" van de ware Kerk bestaat, terwijl er buiten haar zichtbare structuur enkel 'elementen van kerkzijn' bestaan, die - aangezien zij elementen van dezelfde Kerk zijn - naar de katholieke Kerk neigen en toeleiden" (AAS 77 (1985) 758 vlg.).[[3378]] Met betrekking tot deze Kerken en kerkelijke Gemeenschappen moet men eraan vasthouden dat "zij hun werkzaamheid juist ontlenen aan de volheid van genade en waarheid die aan de katholieke Kerk is toevertrouwd". Unitatis Redintegratio, 3[[618|3]]
Referenties naar alinea 16: 3
Ad Catholicam Profundius ->=geentekst=Commentaar bij de "Antwoorden op vragen over enige aspecten aangaande de leer over de Kerk" / "Ad Catholicam Profundius" ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Commentaar bij de "Antwoorden op vragen over enige aspecten aangaande de leer over de Kerk" / "Ad Catholicam Profundius" ->=geentekst=
Commentaar bij de "Antwoorden op vragen over enige aspecten aangaande de leer over de Kerk" / "Ad Catholicam Profundius" ->=geentekst=
Er is dus één enige Kerk van Christus, die in de katholieke Kerk blijft bestaan (subsisteert) en die door de opvolger van Petrus en door de bisschoppen in gemeenschap met hem, wordt geleid. vgl: Mysterium Ecclesiae, 1[[[437|1]]] De Kerken, die weliswaar niet in volledige gemeenschap met de katholieke Kerk staan, maar door zeer nauwe banden, zoals de apostolische opvolging en de geldige Eucharistie, met haar verbonden blijven, zijn echte deelkerken. vgl: Unitatis Redintegratio, 14,15[[[618|14.15]]] vgl: Communionis notio, 17[[[306|17]]] Daarom is de Kerk van Christus ook in deze Kerken aanwezig en werkzaam, ofschoon zij niet de volledige gemeenschap met de katholieke Kerk hebben, in zoverre zij de katholieke leer over het primaat niet aanvaarden, dat de bisschop van Rome volgens Gods wil objectief bezit en over de hele Kerk uitoefent. vgl: Pastor Aeternus[[[116]]] vgl: Lumen Gentium, 22[[[617|22]]] vgl: vv[[[116|4-13]]]
De kerkelijke Gemeenschappen daarentegen, die het geldige bisschopsambt en de oorspronkelijke en volledige werkelijkheid van het eucharistische mysterie niet bewaard hebben vgl: Unitatis Redintegratio, 22[[[618|22]]], zijn geen Kerken in de eigenlijke betekenis; degenen die in deze Gemeenschappen zijn gedoopt, zijn echter door het doopsel bij Christus ingelijfd en staan dus in een zekere, zij het niet volkomen, gemeenschap met de Kerk. vgl: Unitatis Redintegratio, 3[[[618|3]]] Het Doopsel is immers gericht op de volledige ontplooiing van het leven in Christus door de volledige geloofsbelijdenis, de Eucharistie en de volle gemeenschap in de Kerk. vgl: Unitatis Redintegratio, 22[[[618|22]]]
"Daarom mogen de christengelovigen zich niet voorstellen dat de Kerk van Christus niets anders is dan een soort optelsom van Kerken en kerkelijke Gemeenschappen - weliswaar gescheiden, maar in zekere zin nog één; het staat hun geenszins vrij aan te nemen dat de Kerk van Christus momenteel nergens meer waarlijk bestaat, maar alleen als een doel zou zijn te beschouwen, dat alle Kerken en Gemeenschappen moeten zoeken." Mysterium Ecclesiae, 1[[437|1]] In werkelijkheid "bestaan de elementen van deze reeds gegeven Kerk in hun hele volheid in de katholieke Kerk en nog zonder deze volheid in de andere Gemeenschappen". Ut Unum Sint, 14[[73|14]] Daarom "zijn deze afgescheiden Kerken en Gemeenschappen, ook al hebben zij vanuit onze geloofsovertuiging tekorten, van gewichtige betekenis in het heilsmysterie. De Geest van Christus weigert immers niet ze te gebruiken als heilsmiddelen, die hun kracht juist ontlenen aan de volheid van genade en waarheid, die aan de katholieke Kerk is toevertrouwd." Unitatis Redintegratio, 3[[618|3]]
De ontbrekende eenheid onder de christenen is zeker een wonde voor de Kerk; maar niet in die zin, dat haar eenheid niet zou bestaan, maar, "voor zover zij haar belet, haar universaliteit in de geschiedenis volledig te verwezenlijken". Communionis notio, 17[[306|17]] vgl: Unitatis Redintegratio, 4[[[618|4]]]
De kerkelijke Gemeenschappen daarentegen, die het geldige bisschopsambt en de oorspronkelijke en volledige werkelijkheid van het eucharistische mysterie niet bewaard hebben vgl: Unitatis Redintegratio, 22[[[618|22]]], zijn geen Kerken in de eigenlijke betekenis; degenen die in deze Gemeenschappen zijn gedoopt, zijn echter door het doopsel bij Christus ingelijfd en staan dus in een zekere, zij het niet volkomen, gemeenschap met de Kerk. vgl: Unitatis Redintegratio, 3[[[618|3]]] Het Doopsel is immers gericht op de volledige ontplooiing van het leven in Christus door de volledige geloofsbelijdenis, de Eucharistie en de volle gemeenschap in de Kerk. vgl: Unitatis Redintegratio, 22[[[618|22]]]
"Daarom mogen de christengelovigen zich niet voorstellen dat de Kerk van Christus niets anders is dan een soort optelsom van Kerken en kerkelijke Gemeenschappen - weliswaar gescheiden, maar in zekere zin nog één; het staat hun geenszins vrij aan te nemen dat de Kerk van Christus momenteel nergens meer waarlijk bestaat, maar alleen als een doel zou zijn te beschouwen, dat alle Kerken en Gemeenschappen moeten zoeken." Mysterium Ecclesiae, 1[[437|1]] In werkelijkheid "bestaan de elementen van deze reeds gegeven Kerk in hun hele volheid in de katholieke Kerk en nog zonder deze volheid in de andere Gemeenschappen". Ut Unum Sint, 14[[73|14]] Daarom "zijn deze afgescheiden Kerken en Gemeenschappen, ook al hebben zij vanuit onze geloofsovertuiging tekorten, van gewichtige betekenis in het heilsmysterie. De Geest van Christus weigert immers niet ze te gebruiken als heilsmiddelen, die hun kracht juist ontlenen aan de volheid van genade en waarheid, die aan de katholieke Kerk is toevertrouwd." Unitatis Redintegratio, 3[[618|3]]
De ontbrekende eenheid onder de christenen is zeker een wonde voor de Kerk; maar niet in die zin, dat haar eenheid niet zou bestaan, maar, "voor zover zij haar belet, haar universaliteit in de geschiedenis volledig te verwezenlijken". Communionis notio, 17[[306|17]] vgl: Unitatis Redintegratio, 4[[[618|4]]]
Referenties naar alinea 17: 3
Ad Catholicam Profundius ->=geentekst=Commentaar bij de "Antwoorden op vragen over enige aspecten aangaande de leer over de Kerk" / "Ad Catholicam Profundius" ->=geentekst=
Commentaar bij de "Antwoorden op vragen over enige aspecten aangaande de leer over de Kerk" / "Ad Catholicam Profundius" ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- V - Kerk, rijk van God en rijk van Christus
18
De Kerk is gezonden "om het Rijk van Christus en van God aan te kondigen en in alle volken te vestigen. Zo vormt zij de kiem en het begin van dit Rijk op aarde." Lumen Gentium, 5[[617|5]] Aan de ene kant is de Kerk "sacrament, dat wil zeggen teken en werktuig voor de innigste vereniging met God alsook voor de eenheid van de hele mensheid" Lumen Gentium, 1[[617|1]] ; ze is daarom teken en werktuig voor het Rijk, ze heeft de roeping het te verkondigen en te vestigen. Aan de andere kant is de Kerk "het door de eenheid van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest verenigde volk"; Lumen Gentium, 4[[617|4]] vgl: 23: CCL 3A, 105[[[916]]] ze is dus "het in het mysterie reeds aanwezige Rijk van Christus" Lumen Gentium, 3[[617|3]] en vormt daarom de kiem en aanvang ervan. Het Rijk Gods heeft een eschatologische dimensie: het is een in de tijd aanwezige werkelijkheid, maar zijn volledige verwerkelijking zal pas met het einde oftewel de vervulling van de geschiedenis komen. Lumen Gentium, 9[[617|9]] Een aan God gericht gebed in...Een aan God gericht gebed in de Didaché 9,4 (SC 248, 176) luidt: "Uw Kerk worde van de uiteinden der aarde samengebracht in Uw Rijk." Didaché 10,5 (SC 248, 180) heet het: "Gedenk, o Heer, Uw Kerk (...) en breng haar samen uit de vier windstreken, de geheiligde, in Uw Rijk, dat U voor haar hebt bereid."
Uit de bijbelse teksten noch uit de getuigenissen van de Vaders, evenmin als uit de documenten van het Leergezag van de Kerk, kan men voor de termen Rijk der hemelen, Rijk Gods en Rijk van Christus volkomen eenduidige betekenisinhouden afleiden, ook niet van hun relatie tot de Kerk, die zelf mysterie is en niet in haar totaliteit in een menselijk begrip kan worden omvat. Daarom zijn er verschillende theologische verklaringen van deze themata toelaatbaar. Geen van deze mogelijke verklaringen mag echter de innige verbondenheid tussen Christus, het Rijk en de Kerk loochenen of op enigerlei wijze uithollen. Zeker kan "het Rijk Gods zoals wij het uit de openbaring kennen noch van Christus, noch van de Kerk losgemaakt worden. ( ... ) Als men het Rijk van de persoon Jezus losmaakt, dan is het niet meer het Rijk Gods dat Hij geopenbaard heeft, en men misvormt tenslotte ofwel de zin van het Rijk, dat gevaar loopt veranderd te worden in een zuiver menselijk of ideologisch object, of men vervalst de identiteit van Christus, die niet meer de Heer blijkt te zijn aan wie alles onderworpen moet worden (1 Kor. 15, 27)[[b:1 Kor. 15, 27]]. Men kan het Rijk evenmin losmaken van de Kerk. Deze is zeker geen doel op zich, daar zij gericht staat op het Rijk van God, waarvan zij kiem, teken en werktuig is. Maar terwijl de Kerk onderscheiden is van Christus en van het Rijk, is zij met beiden onlosmakelijk verbonden." Redemptoris Missio, 18[[4|18]] vgl: Ecclesia in Asia, (17)[[[1132|(17)]]] Het Rijk is zozeer onscheidbaar van Christus, dat het in zekere zin met Hem identiek is. vgl: 14,7: PG13, 1197[[[1133]]] vgl: IV, 33, 8: CCL 1, 634.[[[890]]]
Uit de bijbelse teksten noch uit de getuigenissen van de Vaders, evenmin als uit de documenten van het Leergezag van de Kerk, kan men voor de termen Rijk der hemelen, Rijk Gods en Rijk van Christus volkomen eenduidige betekenisinhouden afleiden, ook niet van hun relatie tot de Kerk, die zelf mysterie is en niet in haar totaliteit in een menselijk begrip kan worden omvat. Daarom zijn er verschillende theologische verklaringen van deze themata toelaatbaar. Geen van deze mogelijke verklaringen mag echter de innige verbondenheid tussen Christus, het Rijk en de Kerk loochenen of op enigerlei wijze uithollen. Zeker kan "het Rijk Gods zoals wij het uit de openbaring kennen noch van Christus, noch van de Kerk losgemaakt worden. ( ... ) Als men het Rijk van de persoon Jezus losmaakt, dan is het niet meer het Rijk Gods dat Hij geopenbaard heeft, en men misvormt tenslotte ofwel de zin van het Rijk, dat gevaar loopt veranderd te worden in een zuiver menselijk of ideologisch object, of men vervalst de identiteit van Christus, die niet meer de Heer blijkt te zijn aan wie alles onderworpen moet worden (1 Kor. 15, 27)[[b:1 Kor. 15, 27]]. Men kan het Rijk evenmin losmaken van de Kerk. Deze is zeker geen doel op zich, daar zij gericht staat op het Rijk van God, waarvan zij kiem, teken en werktuig is. Maar terwijl de Kerk onderscheiden is van Christus en van het Rijk, is zij met beiden onlosmakelijk verbonden." Redemptoris Missio, 18[[4|18]] vgl: Ecclesia in Asia, (17)[[[1132|(17)]]] Het Rijk is zozeer onscheidbaar van Christus, dat het in zekere zin met Hem identiek is. vgl: 14,7: PG13, 1197[[[1133]]] vgl: IV, 33, 8: CCL 1, 634.[[[890]]]
Referenties naar alinea 18: 1
Doctrinaire notitie over enige aspecten van de Evangelisering ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
De onlosmakelijke betrekking tussen Kerk en Rijk onderstrepen, wil echter niet zeggen: vergeten dat het Rijk van God - ook als het in zijn historische fase wordt beschouwd - niet identiek is met de Kerk in haar zichtbare en maatschappelijke werkelijkheid.
Het is namelijk niet juist, wanneer men het werk van Christus en van de Geest "binnen haar (van de Kerk) zichtbare grenzen verengt". Redemptoris Missio, 18[[4|18]] Men moet daarom in het oog houden, dat "het Rijk allen aangaat: de individuen, de maatschappij, de gehele wereld. Voor het Rijk werken wil zeggen: de goddelijke dynamiek, die in de mensengeschiedenis aanwezig is en die deze omvormt, erkennen en bevorderen. Het Rijk opbouwen wil zeggen: werken voor de bevrijding uit het kwaad in al zijn vormen. Kortom, het Rijk Gods is de uitdrukking en de totstandkoming van het goddelijke heilsplan in heel zijn volheid." Redemptoris Missio, 15[[4|15]]
Bij het beschouwen van de relatie tussen Rijk van God, Rijk van Christus en Kerk is het noodzakelijk eenzijdige accentueringen te vermijden, hetgeen het geval is bij die opvattingen "die bewust het accent leggen op het Rijk, zich 'rijk-centrisch' noemen en het beeld tonen van een Kerk die niet aan zichzelf denkt, maar geheel in beslag wordt genomen door het getuigenis en de dienst van het Rijk. Het is een 'Kerk voor de anderen', naar men zegt, zoals Christus de 'mens voor de anderen' is. (...) Deze opvattingen vertonen naast positieve vaak ook negatieve aspecten. Op de eerste plaats zwijgen zij over Christus. Het Rijk waarover zij spreken is gebaseerd op een 'theo-centrisme', omdat, zoals zij zeggen, Christus niet begrepen kan worden door wie niet het christelijk geloof bezit, terwijl de verschillende volkeren, culturen en godsdiensten elkaar kunnen vinden in de ene goddelijke werkelijkheid, hoe deze ook mag heten. Om dezelfde reden geven zij de voorkeur aan het mysterie van de schepping, dat weerspiegeld wordt in de verscheidenheid van culturen en geloven. Maar zij zwijgen over het mysterie van de verlossing. Bovendien sluit het Rijk, zoals zij het verstaan, tenslotte de Kerk uit of onderschat het deze, in reactie tegen een verondersteld 'kerk-centrisme' uit het verleden en omdat zij de Kerk zelf slechts als een teken zien, dat overigens niet vrij is van dubbelzinnigheid." Redemptoris Missio, 17[[4|17]] Zulke opvattingen zijn in tegenspraak met het katholieke geloof, omdat zij de unieke betrekking loochenen die bestaat tussen Christus, de Kerk en het Rijk van God.
Het is namelijk niet juist, wanneer men het werk van Christus en van de Geest "binnen haar (van de Kerk) zichtbare grenzen verengt". Redemptoris Missio, 18[[4|18]] Men moet daarom in het oog houden, dat "het Rijk allen aangaat: de individuen, de maatschappij, de gehele wereld. Voor het Rijk werken wil zeggen: de goddelijke dynamiek, die in de mensengeschiedenis aanwezig is en die deze omvormt, erkennen en bevorderen. Het Rijk opbouwen wil zeggen: werken voor de bevrijding uit het kwaad in al zijn vormen. Kortom, het Rijk Gods is de uitdrukking en de totstandkoming van het goddelijke heilsplan in heel zijn volheid." Redemptoris Missio, 15[[4|15]]
Bij het beschouwen van de relatie tussen Rijk van God, Rijk van Christus en Kerk is het noodzakelijk eenzijdige accentueringen te vermijden, hetgeen het geval is bij die opvattingen "die bewust het accent leggen op het Rijk, zich 'rijk-centrisch' noemen en het beeld tonen van een Kerk die niet aan zichzelf denkt, maar geheel in beslag wordt genomen door het getuigenis en de dienst van het Rijk. Het is een 'Kerk voor de anderen', naar men zegt, zoals Christus de 'mens voor de anderen' is. (...) Deze opvattingen vertonen naast positieve vaak ook negatieve aspecten. Op de eerste plaats zwijgen zij over Christus. Het Rijk waarover zij spreken is gebaseerd op een 'theo-centrisme', omdat, zoals zij zeggen, Christus niet begrepen kan worden door wie niet het christelijk geloof bezit, terwijl de verschillende volkeren, culturen en godsdiensten elkaar kunnen vinden in de ene goddelijke werkelijkheid, hoe deze ook mag heten. Om dezelfde reden geven zij de voorkeur aan het mysterie van de schepping, dat weerspiegeld wordt in de verscheidenheid van culturen en geloven. Maar zij zwijgen over het mysterie van de verlossing. Bovendien sluit het Rijk, zoals zij het verstaan, tenslotte de Kerk uit of onderschat het deze, in reactie tegen een verondersteld 'kerk-centrisme' uit het verleden en omdat zij de Kerk zelf slechts als een teken zien, dat overigens niet vrij is van dubbelzinnigheid." Redemptoris Missio, 17[[4|17]] Zulke opvattingen zijn in tegenspraak met het katholieke geloof, omdat zij de unieke betrekking loochenen die bestaat tussen Christus, de Kerk en het Rijk van God.
Referenties naar alinea 19: 1
Doctrinaire notitie over enige aspecten van de Evangelisering ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- VI - De Kerk en de religies in relatie tot het heil
20
Uit hetgeen hierboven in herinnering is gebracht, vloeien ook enkele punten voort, die noodzakelijk zijn voor de richting die de theologische reflectie moet inslaan, om de betrekkingen van de Kerk en de religies met het eeuwige heil te verdiepen.
Vooral moet vast geloofd worden, dat de "pelgrimerende Kerk noodzakelijk is ter zaligheid. Christus alleen immers is de Middelaar en de weg naar het heil en in de Kerk, die zijn lichaam is, komt Hij onder ons tegenwoordig. Hijzelf heeft uitdrukkelijk de noodzakelijkheid van het geloof en het doopsel afgekondigd (Mc. 16, 16; Joh. 3, 5)[[b:Mc. 16, 16; Joh. 3, 5]] en daardoor de noodzakelijkheid van de Kerk bevestigd, waarin de mensen door de poort van het doopsel binnengaan." Lumen Gentium, 14[[617|14]] vgl: Ad Gentes Divinitus, 7[[[703|7]]] vgl: Unitatis Redintegratio, 3[[[618|3]]] Deze leer mag niet tegenover de algemene heilswil van God gezet worden (1 Tim. 2, 4)[[b:1 Tim. 2, 4]]; daarom "moet men deze beide waarheden samenhouden, namelijk de werkelijke mogelijkheid van het heil in Christus voor alle mensen en de noodzaak van de Kerk met betrekking tot het heil". Redemptoris Missio, 9[[4|9]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 846-847[[[1|846-847]]]
De Kerk is het "alomvattende sacrament van het heil". Lumen Gentium, 48[[617|48]] Zij is steeds om geheimvolle wijze met de Verlosser Jezus Christus, haar Hoofd, verbonden en onder Hem gesteld, en heeft daarom in het plan van God een onontkoombare relatie met het heil van iedere mens. vgl: 6: CCL 3, 253-254[[[883]]] vgl: III, 24, 1: SC 211, 472-474[[[848]]] Degenen die niet formeel en zichtbaar leden van de Kerk zijn "hebben toegang tot het heil in Christus krachtens een genade die, hoewel zij een geheimvolle band heeft met de Kerk, hen niet formeel in de Kerk binnenleidt, maar hen verlicht op een wijze die past bij hun inwendige en uitwendige situatie. Deze genade komt van Christus, is een vrucht van zijn offer en wordt meegedeeld door de Heilige Geest". Redemptoris Missio, 10[[4|10]] Zij staat in relatie tot de Kerk, die "volgens het plan van God de Vader, haar oorsprong vindt in de zending van de Zoon en de zending van de Heilige Geest." In de hier verhelderde betekenis moet ook de uitspraak "Extra Ecclesiam nullus omnino salvatur" ("Buiten de Kerk wordt helemaal niemand gered" -vert.) (Vierde Concilie van Lateranen, Hfdstk 1. Het katholieke geloof: DS 802) geïnterpreteerd worden. Vgl. ook de Brief van het H. Officie aan de aartsbisschop van Boston: DS 3866-3872.[[703|2]]
Vooral moet vast geloofd worden, dat de "pelgrimerende Kerk noodzakelijk is ter zaligheid. Christus alleen immers is de Middelaar en de weg naar het heil en in de Kerk, die zijn lichaam is, komt Hij onder ons tegenwoordig. Hijzelf heeft uitdrukkelijk de noodzakelijkheid van het geloof en het doopsel afgekondigd (Mc. 16, 16; Joh. 3, 5)[[b:Mc. 16, 16; Joh. 3, 5]] en daardoor de noodzakelijkheid van de Kerk bevestigd, waarin de mensen door de poort van het doopsel binnengaan." Lumen Gentium, 14[[617|14]] vgl: Ad Gentes Divinitus, 7[[[703|7]]] vgl: Unitatis Redintegratio, 3[[[618|3]]] Deze leer mag niet tegenover de algemene heilswil van God gezet worden (1 Tim. 2, 4)[[b:1 Tim. 2, 4]]; daarom "moet men deze beide waarheden samenhouden, namelijk de werkelijke mogelijkheid van het heil in Christus voor alle mensen en de noodzaak van de Kerk met betrekking tot het heil". Redemptoris Missio, 9[[4|9]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 846-847[[[1|846-847]]]
De Kerk is het "alomvattende sacrament van het heil". Lumen Gentium, 48[[617|48]] Zij is steeds om geheimvolle wijze met de Verlosser Jezus Christus, haar Hoofd, verbonden en onder Hem gesteld, en heeft daarom in het plan van God een onontkoombare relatie met het heil van iedere mens. vgl: 6: CCL 3, 253-254[[[883]]] vgl: III, 24, 1: SC 211, 472-474[[[848]]] Degenen die niet formeel en zichtbaar leden van de Kerk zijn "hebben toegang tot het heil in Christus krachtens een genade die, hoewel zij een geheimvolle band heeft met de Kerk, hen niet formeel in de Kerk binnenleidt, maar hen verlicht op een wijze die past bij hun inwendige en uitwendige situatie. Deze genade komt van Christus, is een vrucht van zijn offer en wordt meegedeeld door de Heilige Geest". Redemptoris Missio, 10[[4|10]] Zij staat in relatie tot de Kerk, die "volgens het plan van God de Vader, haar oorsprong vindt in de zending van de Zoon en de zending van de Heilige Geest." In de hier verhelderde betekenis moet ook de uitspraak "Extra Ecclesiam nullus omnino salvatur" ("Buiten de Kerk wordt helemaal niemand gered" -vert.) (Vierde Concilie van Lateranen, Hfdstk 1. Het katholieke geloof: DS 802) geïnterpreteerd worden. Vgl. ook de Brief van het H. Officie aan de aartsbisschop van Boston: DS 3866-3872.[[703|2]]
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Met betrekking tot de manier waarop de heilbrengende genade van God, die altijd door Christus in de Heilige Geest geschonken wordt en die in geheimvolle relatie met de Kerk staat, de afzonderlijke niet-christenen bereikt, stelt het Tweede Vaticaans Concilie enkel vast dat God haar schenkt "langs wegen die Hij kent". Ad Gentes Divinitus, 7[[703|7]] Het is de taak van de theologie, dit thema uit te diepen. Dit theologische werk moet aangemoedigd worden, want het is zonder twijfel nuttig voor een groeiend begrip van Gods heilsplannen en van de wegen tot verwerkelijking ervan. Maar uit hetgeen tot hiertoe gezegd is over het middelaarschap van Jezus Christus en over de "bijzondere en unieke relatie" Redemptoris Missio, 18[[4|18]] tussen de Kerk en het Rijk Gods onder de mensen - dat in wezen het Rijk van de universele Verlosser Jezus Christus is - blijkt duidelijk dat het in tegenspraak met het katholieke geloof zou zijn, de Kerk te beschouwen als een weg tot heil naast die in andere religies, die complementair aan de Kerk zouden zijn, ja ten diepste gelijkwaardig aan haar, in zoverre ze met haar convergeerden tot het eschatologische Rijk Gods.
Zeker bevatten en bieden de verschillende religieuze tradities elementen van godsdienstigheid, die van God komen Dit zijn de zaden van het...Dit zijn de zaden van het goddelijk Woord ("semina Verbi") die door de Kerk met vreugde en eerbied worden erkend. vgl: Ad Gentes Divinitus, 11[[[703|11]]] vgl: Nostra Aetate, 2[[[610|2]]] en deel uitmaken van hetgeen "de Geest in het hart van de mensen en in de geschiedenis van de volkeren, in de culturen en religies bewerkt". Redemptoris Missio, 29[[4|29]] Sommige gebeden en riten van de andere religies kunnen feitelijk de aanneming van het evangelie voorbereiden, voor zover zij gelegenheden bieden en ertoe opvoeden, dat de harten van de mensen ertoe worden aangezet zich open te stellen voor de werkzaamheid van God. vgl: Redemptoris Missio, 29[[[4|29]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 843[[[1|843]]] Men kan hun echter niet een goddelijke oorsprong of een heilswerkzaamheid ex opere operato toeschrijven, die aan de christelijke sacramenten eigen is. vgl: Sessio VII - Decretum de Sacramentis, 8[[[672|8]]] Men kan ook niet ontkennen dat andere riten, voor zover zij afhankelijk zijn van bijgelovige praktijken of andere dwalingen (1 Kor. 10, 20-21)[[b:1 Kor. 10, 20-21]], eerder een belemmering voor het heil vormen. Redemptoris Missio, 55[[4|55]]
Zeker bevatten en bieden de verschillende religieuze tradities elementen van godsdienstigheid, die van God komen Dit zijn de zaden van het...Dit zijn de zaden van het goddelijk Woord ("semina Verbi") die door de Kerk met vreugde en eerbied worden erkend. vgl: Ad Gentes Divinitus, 11[[[703|11]]] vgl: Nostra Aetate, 2[[[610|2]]] en deel uitmaken van hetgeen "de Geest in het hart van de mensen en in de geschiedenis van de volkeren, in de culturen en religies bewerkt". Redemptoris Missio, 29[[4|29]] Sommige gebeden en riten van de andere religies kunnen feitelijk de aanneming van het evangelie voorbereiden, voor zover zij gelegenheden bieden en ertoe opvoeden, dat de harten van de mensen ertoe worden aangezet zich open te stellen voor de werkzaamheid van God. vgl: Redemptoris Missio, 29[[[4|29]]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 843[[[1|843]]] Men kan hun echter niet een goddelijke oorsprong of een heilswerkzaamheid ex opere operato toeschrijven, die aan de christelijke sacramenten eigen is. vgl: Sessio VII - Decretum de Sacramentis, 8[[[672|8]]] Men kan ook niet ontkennen dat andere riten, voor zover zij afhankelijk zijn van bijgelovige praktijken of andere dwalingen (1 Kor. 10, 20-21)[[b:1 Kor. 10, 20-21]], eerder een belemmering voor het heil vormen. Redemptoris Missio, 55[[4|55]]
Referenties naar alinea 21: 1
Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
Caritas in Veritate ->=geentekst=
Met de komst van Jezus Christus, de Verlosser, heeft God de Kerk, die door Hem was gesticht, middel voor het heil van alle mensen doen zijn (Hand. 17, 30-31)[[b:Hand. 17, 30-31]]. vgl: Lumen Gentium, 17[[[617|17]]] vgl: Redemptoris Missio, 11[[[4|11]]] Deze geloofswaarheid neemt niets weg van het feit dat de Kerk de godsdiensten van de wereld beziet met oprechte eerbied, maar sluit tegelijkertijd radicaal de mentaliteit van indifferentisme uit, die "doordrongen is van een religieus relativisme, dat leidt tot de mening dat 'de ene religie even veel waard is als de andere'". Redemptoris Missio, 36[[4|36]] Het is waar dat de niet-christenen de goddelijke genade kunnen ontvangen, maar evenzeer is zeker dat zij zich objectief in een staat van ernstig tekort bevinden in vergelijking met hen die in de Kerk de volheid van de heilsmiddelen bezitten. vgl: Mystici Corporis Christi, 104[[[433|104]]] "Alle kinderen van de Kerk dienen daarenboven te bedenken dat zij hun verheven levensstaat niet aan hun eigen verdiensten maar aan een bijzondere genade van Christus te danken hebben. Indien zij aan die genade niet beantwoorden met gedachte, woord en werk, zullen ze geenszins gered, maar veeleer strenger geoordeeld worden." Lumen Gentium, 14[[617|14]] Men begrijpt dus, dat de Kerk trouw aan de opdracht van de Heer (Mt. 28, 19-20)[[b:Mt. 28, 19-20]] en als een taak die voortvloeit uit de liefde voor allen "verkondigt, en onophoudelijk verkondigen moet de Christus, die is 'de weg, de waarheid en het leven' (Joh. 14, 6)[b:Joh. 14, 6], in wie de mensen de volheid van het godsdienstig leven vinden en in wie God alles met zich heeft verzoend. (2 Kor. 5, 18-19)[[b:2 Kor. 5, 18-19]]" Nostra Aetate, 2[[610|2]]
Ook in de interreligieuze dialoog behoudt de zending ad gentes "vandaag en altijd (...) haar volledige betekenis en belang". Ad Gentes Divinitus, 7[[703|7]] "God wil immers, 'dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen' (1 Tim. 2, 4)[b:1 Tim. 2, 4]. God wil dat allen door de kennis van de waarheid het heil verkrijgen. Het heil ligt in de waarheid. Wie aan de impuls van de Geest van de waarheid gehoorzaamt, is al op de weg naar het heil; de Kerk echter, waaraan deze waarheid is toevertrouwd, moet aan het verlangen van de mens tegemoet komen en haar aan hem brengen. Omdat de Kerk gelooft in het alomvattende heilsplan van God, moet zij missionair zijn." Catechismus van de Katholieke Kerk, 851[[1|851]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 849-856[[[1|849-856]]] Daarom is de dialoog die hoort bij de opdracht tot evangelisering, slechts een van de activiteiten van de Kerk bij haar zending ad gentes. vgl: Redemptoris Missio, 55[[[4|55]]] vgl: Ecclesia in Asia, (31)[[[1132|(31)]]] De gelijkheid, die een voorwaarde is voor de dialoog, heeft betrekking op de gelijke persoonlijke waardigheid van de partners, maar niet op de inhoud van de leer en nog minder op Jezus Christus, de mens geworden Zoon van God, in vergelijking met de stichters van de andere godsdiensten. Geleid door de liefde en door het respect voor de vrijheid vgl: Dignitatis Humanae, 1[[[702|1]]] moet de Kerk zich met voorrang ertoe inspannen, aan alle mensen de waarheid, die door de Heer definitief werd geopenbaard, te verkondigen en hun duidelijk te maken dat het zich bekeren tot Jezus Christus, en het behoren tot de Kerk door het doopsel en de andere sacramenten, nodig zijn, om volledig deel te hebben aan de gemeenschap met God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De plicht en de urgentie het heil en de bekering tot de Heer Jezus Christus te verkondigen, worden door de zekerheid van de universele heilswil van God niet afgezwakt, maar eerder versterkt.
Ook in de interreligieuze dialoog behoudt de zending ad gentes "vandaag en altijd (...) haar volledige betekenis en belang". Ad Gentes Divinitus, 7[[703|7]] "God wil immers, 'dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen' (1 Tim. 2, 4)[b:1 Tim. 2, 4]. God wil dat allen door de kennis van de waarheid het heil verkrijgen. Het heil ligt in de waarheid. Wie aan de impuls van de Geest van de waarheid gehoorzaamt, is al op de weg naar het heil; de Kerk echter, waaraan deze waarheid is toevertrouwd, moet aan het verlangen van de mens tegemoet komen en haar aan hem brengen. Omdat de Kerk gelooft in het alomvattende heilsplan van God, moet zij missionair zijn." Catechismus van de Katholieke Kerk, 851[[1|851]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk, 849-856[[[1|849-856]]] Daarom is de dialoog die hoort bij de opdracht tot evangelisering, slechts een van de activiteiten van de Kerk bij haar zending ad gentes. vgl: Redemptoris Missio, 55[[[4|55]]] vgl: Ecclesia in Asia, (31)[[[1132|(31)]]] De gelijkheid, die een voorwaarde is voor de dialoog, heeft betrekking op de gelijke persoonlijke waardigheid van de partners, maar niet op de inhoud van de leer en nog minder op Jezus Christus, de mens geworden Zoon van God, in vergelijking met de stichters van de andere godsdiensten. Geleid door de liefde en door het respect voor de vrijheid vgl: Dignitatis Humanae, 1[[[702|1]]] moet de Kerk zich met voorrang ertoe inspannen, aan alle mensen de waarheid, die door de Heer definitief werd geopenbaard, te verkondigen en hun duidelijk te maken dat het zich bekeren tot Jezus Christus, en het behoren tot de Kerk door het doopsel en de andere sacramenten, nodig zijn, om volledig deel te hebben aan de gemeenschap met God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De plicht en de urgentie het heil en de bekering tot de Heer Jezus Christus te verkondigen, worden door de zekerheid van de universele heilswil van God niet afgezwakt, maar eerder versterkt.
Referenties naar alinea 22: 2
Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek ->=geentekst=Caritas in Veritate ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Slot
23
Deze verklaring, waarin enkele geloofswaarheden opnieuw in herinnering worden gebracht en uitgelegd, wil het voorbeeld van de apostel volgen, die aan de gelovigen in Korinthe schrijft: "Want vóór alles heb ik u overgeleverd, wat ook ik ontvangen heb" (1 Kor. 15, 3)[b:1 Kor. 15, 3]. Met het oog op enkele problematische of ook onjuiste theorieën wordt het theologisch onderzoek ertoe opgeroepen het geloof van de Kerk opnieuw te beklemtonen en overtuigend en indringend rekenschap af te leggen van haar hoop.
Toen zij spraken over het thema van de ware godsdienst, stelden de Vaders van het Tweede Vaticaans Concilie vast: "Deze enige en ware godsdienst bevindt zich in de katholieke en apostolische Kerk, die van de Heer Jezus de opdracht heeft ontvangen deze godsdienst aan alle mensen te verkondigen, toen Hij tot de apostelen zei: 'Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb' (Mt. 28, 19-20)[b:Mt. 28, 19-20]. Van hun kant zijn alle mensen ertoe gehouden de waarheid, vooral wanneer deze betrekking heeft op God en op zijn Kerk, te zoeken en haar, zodra zij haar kennen, aan te nemen en te bewaren." Dignitatis Humanae, 1[[702|1]]
De openbaring van Jezus Christus zal in de geschiedenis "de ware leidster" Fides et Ratio, 15[[10|15]] voor de hele mensheid blijven: "De waarheid, die Jezus Christus is, blijkt nodig als universele autoriteit." Fides et Ratio, 92[[10|92]] Het christelijke mysterie overwint iedere afgrenzing van tijd en ruimte en brengt de eenheid van de mensenfamilie tot stand: "Van verschillende plaatsen en tradities zijn allen er in Christus toe geroepen, aan de eenheid van de familie van Gods kinderen deel te hebben. (...) Jezus haalt de scheidingsmuren omlaag en voltrekt de vereniging op een unieke, verheven manier door de deelname aan zijn mysterie. Deze eenheid is zo diep, dat de Kerk met de heilige Paulus kan zeggen: 'Jullie zijn dus geen vreemden meer, zonder burgerrecht, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God' (Ef. 2, 19)[b:Ef. 2, 19]". Fides et Ratio, 17[[10|17]]
Joseph Kardinaal Ratzinger
Prefect
Tarcisio Bertone, S.D.B.
Aartsbisschop emeritus van Vercelli,
Secretaris
Toen zij spraken over het thema van de ware godsdienst, stelden de Vaders van het Tweede Vaticaans Concilie vast: "Deze enige en ware godsdienst bevindt zich in de katholieke en apostolische Kerk, die van de Heer Jezus de opdracht heeft ontvangen deze godsdienst aan alle mensen te verkondigen, toen Hij tot de apostelen zei: 'Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb' (Mt. 28, 19-20)[b:Mt. 28, 19-20]. Van hun kant zijn alle mensen ertoe gehouden de waarheid, vooral wanneer deze betrekking heeft op God en op zijn Kerk, te zoeken en haar, zodra zij haar kennen, aan te nemen en te bewaren." Dignitatis Humanae, 1[[702|1]]
De openbaring van Jezus Christus zal in de geschiedenis "de ware leidster" Fides et Ratio, 15[[10|15]] voor de hele mensheid blijven: "De waarheid, die Jezus Christus is, blijkt nodig als universele autoriteit." Fides et Ratio, 92[[10|92]] Het christelijke mysterie overwint iedere afgrenzing van tijd en ruimte en brengt de eenheid van de mensenfamilie tot stand: "Van verschillende plaatsen en tradities zijn allen er in Christus toe geroepen, aan de eenheid van de familie van Gods kinderen deel te hebben. (...) Jezus haalt de scheidingsmuren omlaag en voltrekt de vereniging op een unieke, verheven manier door de deelname aan zijn mysterie. Deze eenheid is zo diep, dat de Kerk met de heilige Paulus kan zeggen: 'Jullie zijn dus geen vreemden meer, zonder burgerrecht, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God' (Ef. 2, 19)[b:Ef. 2, 19]". Fides et Ratio, 17[[10|17]]
Paus Johannes Paulus II heeft in de audiëntie, die hij aan de ondergetekende kardinaal-prefect op 16 juni 2000 heeft verleend, deze verklaring, die in de plenaire vergadering van de Congregatie voor de Geloofsleer was vastgesteld, met zekere kennis en met zijn apostolisch gezag bevestigd en bekrachtigd, en tot publicatie ervan besloten.
Rome, bij de zetel van de Congregatie voor de Geloofsleer, op 6 augustus, het feest van de Gedaanteverandering van de Heer.
Joseph Kardinaal Ratzinger
Prefect
Tarcisio Bertone, S.D.B.
Aartsbisschop emeritus van Vercelli,
Secretaris
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 8
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/78-dominus-iesus-nl