Libertas praestantissimum
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Libertas praestantissimum
Over de menselijke vrijheid
Paus Leo XIII
20 juni 1888
Pauselijke geschriften - Encyclieken
1938, Ecclesia Docens, Gooi & Sticht, Hilversum
Vert.: F.A.J. van Nimwegen, C.ss.R.
Vert.: F.A.J. van Nimwegen, C.ss.R.
20 juni 1888
1 februari 2022
705
nl
Referenties naar dit document: 11
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- === Inleiding
1
De vrijheid is een heerlijke gave, van wier goed gebruik zeer veel afhangt
De vrijheid is een heerlijke gave van de natuur. Zij is het uitsluitend bezit van verstandelijke of redelijke wezens, en verleent aan de mens het voorrecht "overgelaten te zijn aan zijn eigen overleg" en meester te zijn over zijn daden. Maar het komt er zeer op aan, hoe dat voorrecht gebruikt wordt. Want zoowel het grootste goed als ook het grootste kwaad komen beide uit het gebruik van de vrijheid voort. Zeker, de mens heeft het in zijn macht te luisteren naar hetgeen de rede beveelt, de weg van het zedelijk goed te volgen, rechtstreeks te streven naar zijn hoogste doel. Maar hij kan evengoed allerlei dwaalwegen inslaan, door het najagen van de valse schijngoederen de vereiste orde verstoren, en zich moedwillig in het verderf storten.
De vrijheid is een heerlijke gave van de natuur. Zij is het uitsluitend bezit van verstandelijke of redelijke wezens, en verleent aan de mens het voorrecht "overgelaten te zijn aan zijn eigen overleg" en meester te zijn over zijn daden. Maar het komt er zeer op aan, hoe dat voorrecht gebruikt wordt. Want zoowel het grootste goed als ook het grootste kwaad komen beide uit het gebruik van de vrijheid voort. Zeker, de mens heeft het in zijn macht te luisteren naar hetgeen de rede beveelt, de weg van het zedelijk goed te volgen, rechtstreeks te streven naar zijn hoogste doel. Maar hij kan evengoed allerlei dwaalwegen inslaan, door het najagen van de valse schijngoederen de vereiste orde verstoren, en zich moedwillig in het verderf storten.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Christus heeft de wil van de mens verheven
De bevrijder van het mensdom, Jezus Christus, heeft de oorspronkelijke natuurlijke waardigheid van de mens hersteld en hoger opgevoerd. Ook de wil van de mens heeft Hij daarbij krachtige hulp geschonken. Hij heeft dien wil opgeheven en tot beter daden bereid gemaakt door de hulpmiddelen van Zijn genade, en door hem het eeuwig geluk van de hemel als doel voor ogen te stellen.
De bevrijder van het mensdom, Jezus Christus, heeft de oorspronkelijke natuurlijke waardigheid van de mens hersteld en hoger opgevoerd. Ook de wil van de mens heeft Hij daarbij krachtige hulp geschonken. Hij heeft dien wil opgeheven en tot beter daden bereid gemaakt door de hulpmiddelen van Zijn genade, en door hem het eeuwig geluk van de hemel als doel voor ogen te stellen.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
De Kerk heeft zich voor de vrijheid verdienstelijk gemaakt
Ook de katholieke Kerk heeft zich grote verdiensten verworven voor die heerlijke, natuurlijke gave en zal dat altijd blijven doen. Want het is haar taak de weldaden, die Jezus Christus ons verworven heeft, geheel de loop van de eeuwen door over de wereld te verspreiden.
Ook de katholieke Kerk heeft zich grote verdiensten verworven voor die heerlijke, natuurlijke gave en zal dat altijd blijven doen. Want het is haar taak de weldaden, die Jezus Christus ons verworven heeft, geheel de loop van de eeuwen door over de wereld te verspreiden.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Toch wordt zij als vijandin van de vrijheid voorgesteld
De oorzaak daarvan
En toch zijn er velen die menen, dat de Kerk de menselijke vrijheid in de weg staat. Die mening gaat uit van een foutieve, totaal verkeerde opvatting omtrent de vrijheid zelf. Men vervalst nl. het begrijp "vrijheid" of strekt het ver buiten zijn ware grenzen uit en beweert dientengevolge, dat men vrij is in vele dingen, waarin de mens, als men juist wil oordelen, onmogelijk vrij kan zijn.
De oorzaak daarvan
En toch zijn er velen die menen, dat de Kerk de menselijke vrijheid in de weg staat. Die mening gaat uit van een foutieve, totaal verkeerde opvatting omtrent de vrijheid zelf. Men vervalst nl. het begrijp "vrijheid" of strekt het ver buiten zijn ware grenzen uit en beweert dientengevolge, dat men vrij is in vele dingen, waarin de mens, als men juist wil oordelen, onmogelijk vrij kan zijn.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Waarom de paus over de vrijheid gaat spreken
Bij andere gelegenheden, met name in de encycliek Immortale Dei[739], hebben wij reeds gesproken over de zogenaamde moderne vrijheden. Wij hebben daarbij het goede van het verkeerde onderscheiden. Tegelijk hebben wij aangetoond, dat wat er goeds in die vrijheden is, zo oud is als de waarheid zelf, en dat de Kerk altijd gaarne bereid was haar goedkeuring daaraan te hechten en het praktisch te aanvaarden. Het nieuwe in die vrijheden bestaat, als men de waarheid wil weten, in een zeker bedorven toevoegsel, een vrucht van de troebele tijdsomstandigheden en de overdreven zucht naar nieuwigheden. Toch houden verscheidenen hardnekkig vast aan de mening, dat die vrijheden, ook in hetgeen zij verkeerds bevatten, het hoogste sieraad zijn van onzen tijd en de noodzakelijke grondslag van de staatsregeling. Volgens hun bewering is een volmaakt staatsbestuur zonder die vrijheden ondenkbaar. Daarom moeten wij, met het oog op het algemeen belang, deze stof afzonderlijk en grondig behandelen.
Bij andere gelegenheden, met name in de encycliek Immortale Dei[739], hebben wij reeds gesproken over de zogenaamde moderne vrijheden. Wij hebben daarbij het goede van het verkeerde onderscheiden. Tegelijk hebben wij aangetoond, dat wat er goeds in die vrijheden is, zo oud is als de waarheid zelf, en dat de Kerk altijd gaarne bereid was haar goedkeuring daaraan te hechten en het praktisch te aanvaarden. Het nieuwe in die vrijheden bestaat, als men de waarheid wil weten, in een zeker bedorven toevoegsel, een vrucht van de troebele tijdsomstandigheden en de overdreven zucht naar nieuwigheden. Toch houden verscheidenen hardnekkig vast aan de mening, dat die vrijheden, ook in hetgeen zij verkeerds bevatten, het hoogste sieraad zijn van onzen tijd en de noodzakelijke grondslag van de staatsregeling. Volgens hun bewering is een volmaakt staatsbestuur zonder die vrijheden ondenkbaar. Daarom moeten wij, met het oog op het algemeen belang, deze stof afzonderlijk en grondig behandelen.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 De vrijheid volgens de Katholieke leer
6
Ons onmiddellijk doel is de bespreking van de morele vrijheid, en wel de morele vrijheid beschouwd in de mens als individu en als lid van de burgerlijke maatschappij. Maar voorop willen wij in het kort iets over de fysieke (natuurlijke) vrijheid zeggen. Want deze, hoewel totaal verschillend van de morele vrijheid, is toch de bron en het beginsel, waar iedere soort van vrijheid noodzakelijkerwijze en van zelf uit voortvloeit.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 De fysieke vrijheid
- Paragraaf 1 Het bestaan, de grond van de fysieke vrijheid. Zij is altijd door de Kerk geleerd en verdedigd
7
Deze natuurlijke vrijheid vindt men volgens het eenparig oordeel en de algemene overtuiging – een absoluut zekere uitspraak van de natuur – alleen maar in verstandelijke of redelijke wezens. En juist deze vrijheid is de reden, waarom men de mens in volle waarheid voor verantwoordelijk houdt voor zijn daden. En terecht. Want, terwijl de overige levende schepselen zich alleen laten leiden door de zinnen, en door loutere natuurdrang zoeken wat hun nuttig is, en vluchten wat hun schadelijk kan zijn, heeft de mens bij al zijn daden de leiding van de rede ter beschikking. Nu spreekt de rede als haar oordeel uit, dat alle goede dingen op aarde, zowel gezamenlijk als afzonderlijk beschouwd, evengoed nièt als wèl kunnen bestaan. Hieruit besluit zij, dat geen enkel van die goede dingen noodzakelijk moet genomen worden, en zo laat zij aan de wil het vermogen om te kiezen naar believen. Maar over de zg. contingentie (niet-noodzakelijkheid) van die juist genoemde goede dingen kan de mens een oordeel vormen, omdat hij een ziel heeft, die van nature onsamengesteld, geestelijk en met denkvermogen begiftigd is. Juist daarom is die ziel niet afkomstig van de stof, en daarvan niet afhankelijk in haar voorbestaan, maar zij is onmiddellijk ingeschapen door God en gaat verre uit boven het stoffelijke. Zij heeft haar eigen wijze van leven en haar eigen wijze van werken.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Die ziel nu kent en beoordeelt de onveranderlijke en noodzakelijke begrippen van “waarheid” en “goedheid” , en ziet in het licht daarvan in, dat die bovenvermelde afzonderlijke goede dingen volstrekt niet noodzakelijk zijn. Wanneer men dus vaststelt, dat de menselijke ziel volstrekt onstoffelijk en onsterfelijk is, en begiftigd met denkvermogen, dan is daarmede tegelijk een onwrikbare grondslag gelegd voor de natuurlijke vrijheid.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Welnu, de katholieke Kerk verkondigt en verdedigt de leer, dat de menselijke ziel van nature onsamengesteld, geestelijk en onsterfelijk is, en evenzo verkondigt en verdedigt zij het bestaan van de vrijheid. Niemand doet dat luider en voortdurender dan zij. Beide waarheden nl. heeft zij ten allen tijde geleerd en verdedigt zij als dogma. En dat niet alleen; maar toen de ketters en de aanhangers van nieuwe meningen de vrijheid ontkenden, heeft de Kerk de verdediging ervan op zich genomen en dat kostbaar menselijk bezit van de ondergang gered. Op dit punt – de gedenkstukken van de letterkunde getuigen daarvoor – heeft zij aan de dwaze pogingen van de Manicheeën en van anderen met inspanning van al haar krachten weerstand geboden, en wat de nieuwere tijd betreft weet iedereen, met welk een krachtige ijver zij zowel op het concilie van Trente als later tegen de volgelingen van Jansenius voor de vrijen wil van de mens gestreden heeft. Nooit en nergens heeft zij het fatalisme geduld.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Het wezen en het voorwerp van de fysieke vrijheid
10
Zoals wij dus zeiden, is de vrijheid het uitstekend eigendom van degenen, die rede of verstand bezitten. Wanneer men nu de natuur van de vrijheid beschouwt, dan is zij niets anders dan het vermogen om de middelen te kiezen, die voor een beoogd doel geschikt zijn; want hij die het vermogen heeft één uit meer te kiezen, is meester van zijn handelingen. Nu heeft alles wat ter bereiking van een doel als middel genomen wordt, de aard van een goed, nuttigheidsgoed geheten. Het goed echter heeft van nature de eigenschap het begeren in beweging te brengen. Bijgevolg is de vrije keuze iets eigens van de wil, of liever: zij is de wil zelf, voor zover deze bij het handelen de macht tot kiezen heeft.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Maar de wil wordt in ’t geheel niet bewogen, dan alleen wanneer de verstandelijke kennis als een fakkel voorlichting heeft gegeven, d.w.z. het goed, dat door de wil begeerd wordt, kan alleen maar zijn het goed, in zoverre het door de rede wordt gekend. Dit is te meer waar, omdat bij alle wilshandelingen de keuze steeds wordt voorafgegaan door een oordeel, dat de goede dingen waarlijk goed zijn, en door een oordeel over de vraag, waaraan men voorkeur moet geven. Welnu, geen wijsgeer twijfelt er aan, dat oordelen een daad is van het verstand en niet van de wil. Als dus de vrijheid ligt in de wil, die van nature een streefvermogen is, dat aan de rede onderworpen is, dan volgt daaruit, dat de vrijheid evenals de wil zelf tot voorwerp heeft het goed, dat met de rede overeenkomt.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 De fysieke vrijheid kan misbruikt worden tot zonde. Dit is een onvolmaaktheid ervan. Deze onvolmaaktheid behoort niet tot het wezen van de vrijheid. Misbruik van de vrijheid is slavernij.
12
De beide vermogens echter, verstand en wil, zijn onvolmaakt. En zo kan het tòch gebeuren en gebeurt het ook dikwijls, dat het verstand de wil iets voorhoudt, dat in werkelijkheid volstrekt niet goed is, maar slechts een schaduw en schijn van het goede heeft, en dat dan de wil zich daartoe keert. Nu, de mogelijkheid van dwalen en de dwaling zelf zijn gebreken, die bewijzen, dat het verstand niet geheel en al volmaakt is. zo is ook het aanvaarden van een bedrieglijk vals goed wel een teken van vrijheid, zoals ziekte een teken is van leven, maar het is een gebrek van de vrijheid. Evenzo veroorzaakt de wil, juist omdat hij afhankelijk is van de rede, zo dikwijls hij iets begeert wat met de gezonde rede in strijd is, in de vrijheid een innerlijk gebrek, en gebruikt hij haar verkeerd.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
Om deze reden kan de oneindig volmaakte God, die in de hoogste graad begrijpend en door Zijn wezen de volmaaktheid zelve is, op geen enkele wijze het zedelijk kwaad willen. Evenmin kunnen dat, als gevolg van de aanschouwing van het hoogste goed, de zaligen in de hemel. Scherpzinnig maakten Augustinus en andere tegen de Pelagianen de opwerping: als de mogelijkheid om van het goede af te wijken tot het wezen en de volmaaktheid van de vrijheid behoorde, dan zouden God, Jezus Christus, de engelen en de zaligen, die allen deze mogelijkheid niet hebben, niet vrij zijn, of althans minder volmaakt vrij zijn dan de mens, zolang deze nog op aarde leeft en nog onvolmaakt is.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
De Engelachtige Leraar heeft hierover verscheiden plaatsen breedvoerige uiteenzettingen. Daaruit kan men de dwingende gevolgtrekking maken, dat het vermogen om te zondigen geen vrijheid is, maar slavernij. Het diepzinnigst is hetgeen hij zegt bij de verklaring van Christus’ woorden “Die de zonde bedrijft, is de slaaf van de zonde” (Joh. 8, 34)[b:Joh. 8, 34]: “Ieder ding is alleen datgene, wat volgens zijn aard eraan toekomt. Wanneer het dus door iemand buiten zich bewogen wordt, werkt het niet volgens de eis van eigen wezen, maar krachtens invloed van een ander, en dat is karakteristiek voor de slaaf. De mens nu is naar zijn natuur een redelijk wezen. Wanneer hij dus zich beweegt volgens de rede, dan heeft hij de beweging, die hem eigen is, dan werkt hij naar de eis van (zijn) eigen wezen en dat is karakteristiek voor de vrijheid; wanneer hij echter zondigt, dan handelt hij buiten de rede om en wordt hij als het ware door een ander bewogen: hij is in de greep van vreemden: en daarom «is, wie de zonde doet een slaaf van de zonde»”.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
Zelfs de wijsbegeerte van de oude had hieromtrent een voldoende duidelijk inzicht. Dat was vooral het geval bij hen die leerden, dat alleen de wijze vrij is. Nu, zoals bekend, noemden zij een wijze: iemand die geleerd had voortdurend overeenkomstig de natuur, dat is eerzaam en deugdzaam te leven.
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 De morele vrijheid
- === Om de mogelijkheid van misbruik moet de vrijheid geholpen en beschermd worden Daartoe is nodig de wet. Juist omdat hij fysiek vrij is, heeft de mens een wet nodig
16
Omdat het dus bij de mens met de vrijheid zó gesteld is, dat zij verkeerd gebruikt kan worden, moest zijn vrijheid op geschikte wijze geholpen en beschermd worden. Deze hulp moest al haar bewegingen in de goede richting sturen en van het kwade aftrekken. Anders zou de vrijheid de mens zeer nadelig zijn.
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Vooreerst was dus nodig een wet, d.i. een regel, die aangeeft wat men doen en wat men laten moet. In de eigenlijke zin kan er geen enkele wet bestaan bij de dieren. Deze handelen uit noodzaak, omdat zij bij alles wat zij doen uit blinde natuurdrang handelen, en uit zich zelve ook geen enkele andere manier van doen bij hun handelingen kunnen volgen. Daarentegen, zij die vrijheid bezitten, hebben het in hun macht te handelen of niet te handelen, op deze of op die manier te handelen, omdat zij kiezen wat zij willen, als het verstandsoordeel, waarover wij gesproken hebben, is vooraf gegaan. Dit verstandsoordeel is niet alleen een theoretische uitspraak omtrent de vraag, wat zedelijk goed en wat zedelijk verkeerd is, maar ook een praktische uitspraak over de vraag, wat goed is en metterdaad gedaan, en wat kwaad is en metterdaad vermeden moet worden. De rede nl. schrijft aan de wil voor wat hij moet nastreven en waarvan hij zich moet onthouden, opdat de mens eenmaal zijn hoogste doel bereike, ter wille waarvan alles moet gedaan worden. Welnu deze verordening van de rede wordt wet genoemd.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
Bijgevolg moet de eerste reden, die maakt, dat de wet voor de mens noodzakelijk is, als in haar wortel, juist in zijn vrijheid gezocht worden. Anders kunnen onze wilshandelingen in strijd raken met de gezonde reden. Geen bewering of gedachte is dan ook valser en meer misplaatst dan de bewering of de gedachte, dat de mens, omdat hij van nature vrij is, geen enkele wet moet hebben. Als dat waar was, dan zou daar een feitelijk uit volgen, dat het voor de vrijheid nodig is niet aan de rede gebonden te zijn. Het omgekeerde is juist de volle waarheid: de mens moet onder een wet staan, juist omdat hij van nature vrij is. zo wijst de wet aan de mens bij zijn handelingen de juiste weg, en door hem beloning en straf voor te houden lokt zij hem tot het goede aan en schrikt zij hem af van het bedrijven van kwaad.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 1 Voor het persoonlijk gedrag van het individu
- Subparagraaf 1 Voor ieder mens afzonderlijk is gegeven de natuurwet. Deze heeft haar wetskracht van God.
19
De eerste nu van alle dergelijke wetten is de natuurwet. Deze staat diep in de ziel van ieder mens geschreven, want zij is de menselijke rede zelf, die beveelt het goede te doen en verbiedt het kwade te bedrijven.
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
Dit bevel van de menselijke rede kan echter niet de kracht van een wet hebben dan alleen omdat het de stem vertolkt van een hoger verstand, waaraan onze ziel en onze vrijheid onderworpen moet zijn. Immers, de wezenlijke kracht van een wet is: plichten opleggen en rechten schenken, en daarom steunt zij geheel op gezag, d.i. op een ware macht om plichten vast te stellen en rechten te omschrijven, verbonden met de macht om de bevelen door straf en beloning te bekrachtigen. Dat alles nu kan klaarblijkelijk in de mens niet aanwezig zijn, als hij zijn eigen, hoogste wetgever zou zijn en zich zelf een regel voor zijn handelingen zou geven. De conclusie is derhalve, dat de natuurwet is de eeuwige wet zelf, ingeplant in de redelijke wezens en hen stuwend in de richting van hetgeen zij moeten doen, en van het doel, dat zij moeten nastreven, en die eeuwige wet is het eeuwige plan van God, de Schepper en de bestuurder van de gehele wereld.
Referenties naar alinea 20: 1
Veritatis Splendor ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 Bij die wet kreeg de mens de goddelijke genade. Deze vermindert de vrijheid niet.
21
Bij deze natuurwet, die een regel is voor het handelen en een teugel tegen het kwaadbedrijven, zijn door Gods goedheid bijzondere hulpmiddelen gevoegd, die zeer geschikt zijn om de wil van de mens te verstreken en richting te geven. Het eerste en uitmuntendste onder die middelen is de kracht van de goddelijke genade. Deze verlicht de geest, maakt de wil op heilzame wijze sterk en standvastig, en beweegt hem altijd in de richting van het zedelijk goed, en maakt door dit alles het gebruik van de aangeboren vrijheid vaardiger en veiliger. Het is totaal met de waarheid in strijd, dat de wil door die tussenkomst van God zich minder vrij beweegt; want de kracht van de goddelijke genade is innerlijk aan de mens en is aangepast aan zijn natuurlijke geneigdheid. Immers, zij komt van degene die onze ziel en onze wil geschapen heeft, en door wien alles bewogen wordt overeenkomstig zijn natuur. Ja nog meer: zoals de Engelachtige Leraar opmerkt, is de genade, juist omdat zij afkomstig is van de maker van de natuur, op wondere wijze bestemd en aangepast om de natuur ongeschonden te bewaren en de geaardheid, de kracht en de werkzaamheid van iedere natuur in haar wezen te laten.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Voor de maatschappij is nodig de menselijke wet
22
Wat nu gezegd is van de vrijheid van ieder mens afzonderlijk laat zich gemakkelijk uitbreiden tot de mensen in maatschappelijk verband. Want wat de rede en de natuur(wet) uitwerkt in de individuele mensen, dat doet voor de mensen in maatschappelijk verband de menschelijke wet, die voor het algemeen welzijn van de burgers is uitgevaardigd.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 1 Sommige menselijke wetten zijn feitelijk rechtstreekse voorschriften van de natuurwet. Dan ontlenen zij haar kracht aan de natuurwet en de eeuwige wet.
23
Onder de menselijke wetten geven sommige voorschriften over dingen, waarvan de natuurwet reeds zegt, dat ze goed of dat ze verkeerd zijn. Omtrent de eerste soort geven zij bevelen en omtrent de tweede soort geven zij verboden, onder toevoeging van een geproportioneerde strafbepaling. Maar het beginsel van de rechtsgeldigheid van zulke wetten ligt volstrekt niet in de menselijke maatschappij. Immers, deze brengt de menselijke natuur niet voort en is dus evenmin de oorzaak, dat een of ander goed aan de menselijke natuur past, en een of ander kwaad er mee in strijd is. Veeleer zijn die wetten er al, vóór dat de menselijke maatschappij er is, en de geldigheid ervan moet men totaal aan de natuurwet en dus aan de eeuwige wet ontlenen. De voorschriften van het natuurrecht, die men in menselijke wetten vindt, hebben niet louter de kracht van een menselijke wet, maar dragen in zich vóór alles het veel hoger en eerbiedwaardiger gezag van de natuurwet zelf en van de eeuwige wet. Bij dit soort van wetten bepaalt zich de taak van de burgerlijke wetgever bijna uitsluitend hiertoe: de burgers te brengen tot gehoorzaamheid (aan de natuurwet) door, met aanwending van de tuchtmiddelen, waarover de gemeenschap beschikt, slechte en tot kwaad gerede elementen te beteugelen, om hen af te schrikken van het kwaad, en te maken, dat zij op de goede weg blijven, of ten minste de maatschappij niet openlijk tot aanstoot en schade strekken.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 Andere menselijke wetten zijn geen rechtstreekse voorschriften van de natuurwet. Zij moeten er zich bij aansluiten.
24
Andere voorschriften echter van het burgerlijk gezag volgen niet rechtstreeks en onmiddellijk, maar meer verwijderd en zijdelings uit het natuurrecht. Deze bepalen dan verschillende dingen, waaromtrent de natuurwet slechts globaal en in ’t algemeen heeft voorzien. Zo gebiedt bijv. de natuur, dat de burgers moeten bijdragen tot de rust en de welvaart in de staat; maar hoeveel, op welke wijze, in welke punten, dàt wordt niet door de natuur, maar door menselijke wijsheid bepaald. Deze bijzondere levensregels worden door verstandig overleg gevonden en door het wettig gezag voorgehouden, en tot zulke bijzondere levensregels bepaalt zich de eigenlijk gezegde menselijke wet. Deze menselijke wet beveelt alle burgers mee te werken tot het doel, dat de gemeenschap zich gesteld heeft, en verbiedt hen van dat doel af te wijken. Voor zover zij zich aansluit bij de voorschriften van de natuur(wet) en daarmee in overeenstemming is, brengt zij tot zedelijk goede daden en houdt zij af van wat daarmee in strijd is. Men begrijpt uit dit alles, dat de maatstaf en regel voor de vrijheid geheel en al gelegen is in de eeuwige wet van God, en dat is niet alleen waar voor ieder mens afzonderlijk, maar ook voor de gemeenschap, die de mensen onderling verbonden houdt.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 3 Waarin de ware vrijheid in de maatschappij niet, waarin zij wel bestaat, en waar de kracht van iedere ware wet in gelegen is.
25
Bijgevolg: in de menselijke samenleving bestaat de echte vrijheid niet hierin, dat men doet wat men verkiest. Daaruit zou de grootste onrust en verwarring ontstaan en deze zou uitlopen op de vernietiging van de staat. Neen, de ware vrijheid bestaat hierin, dat men door de hulp van de menselijke wetten gemakkelijker de voorschriften van de eeuwige wet in zijn leven kan opvolgen. Wat de overheden betreft, voor hen bestaat de vrijheid niet hierin, dat zij zo maar onberaden en naar willekeur kunnen bevelen. Ook dat zou misdadig zijn en de verderfelijkste gevolgen hebben voor de staat. Neen, het moet de kracht van de menselijke wetten zijn, dat men inziet, hoe zij uit de eeuwige wet voortvloeien, en niets bepalen wat niet in die eeuwige wet als beginsel van alle recht vervat is.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
Met grote wijsheid verklaart Augustinus: ”Ik meen ook, dat gij tegelijk inziet, dat in de tijdelijke wet niets rechtvaardig en wettig is, wat niet is afgeleid uit die eeuwige wet” Lib. I cap. 6. n. 15[[836]]. Als door een of andere macht iets zou worden bepaald, dat met de beginselen van de gezonde rede in strijd en voor de staat verderfelijk is, dan zou het in ’t geheel geen kracht van wet hebben, want zulk een bepaling zou geen regel van rechtvaardigheid zijn, en zij zou de mensen afbrengen van het goed, waarvoor de maatschappij bestemd is. Men kan dan ook de natuur van de menselijke vrijheid beschouwen zoals men wil: in de enkelingen of in de maatschappij, in de regeerders of in de onderdanen: altijd sluit zij in zich de noodzakelijkheid om te gehoorzamen aan een hoogste en eeuwige verordening, die niets anders is dan het gezag van God, die beveelt of verbiedt. Deze rechtvaardige heerschappij van God heft de vrijheid niet op en verkleint haar niet. Verre van daar: zij beschermt en vervolmaakt de vrijheid. Immers, de ware volmaaktheid van ieder natuurlijk wezen is: zijn eigen doel na te streven en te bereiken. Welnu, het hoogste doel waarnaar de menselijke vrijheid moet streven is God.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 De Kerk heeft de ware vrijheid altijd geleerd en bevorderd, en heeft daardoor veel gedaan voor de beschaving
27
Deze volkomen zekere en verheven leerstellingen, die wij alleen reeds door het licht van de rede kennen, heeft de Kerk, onderricht door de voorbeelden en de leer van haar goddelijke Stichter, overal verbreid en met nadruk verkondigd. Nooit heeft zij opgehouden haar eigen taak aan die voorbeelden en leer te toetsen, en de christelijke volken daarnaar te vormen. Op zedelijk gebied staan de wetten van het Evangelie niet alleen hoog uit boven alle wijsheid van de heidenen, maar zij roepen de mens, zij voeren hem op tot een heiligheid, waar de ouden nooit van gehoord hadden; en terwijl zij hem God meer nabij doen komen, maken zij hem tegelijk deelachtig aan een volmaakter vrijheid.
Referenties naar alinea 27: 1
Gaudium et Spes ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
28
Zo toonde zich dan ook altijd groot en machtig de invloed van de Kerk bij het bewaren en verdedigen van de burgerlijke en politieke vrijheid. Het is niet nodig haar verdiensten op dit gebied te gaan opsommen. Het is voldoende te vermelden, dat de slavernij, die oude schande van de heidense volken, vooral door de weldadige invloed van de Kerk is afgeschaft. Jezus Christus is de eerste van allen geweest, die de gelijkheid in rechten en de ware broederschap onder de mensen heeft verkondigd. De stem van de apostelen is de echo van de Zijne, en verkondigt, dat er geen Jood, geen Griek, geen barbaar, geen Scyth meer bestaat, maar dat allen broeders zijn in Jezus Christus. Zo groot en bekend is op dit terrein de invloed van de Kerk, dat het vast staat: Nergens waar zij haar schreden zet, kunnen ruwe zeden lang blijven voortbestaan, maar overal waar zij komt, zullen in korte tijd de verwildering plaats maken voor zachtheid van zeden en de duisternis van de barbaarsheid voor het licht van de waarheid. Ook aan de beschaafde volken heeft de Kerk onophoudelijk grote weldaden bewezen. Zij deed dit door weerstand te bieden aan de willekeur van kwaadwilligen, of door onrecht af te wenden van het hoofd van onschuldige en kleinen, of ook nog door haar invloed aan te wenden voor een wijze van staatsbestuur, die door de burgers werd hooggeschat om haar rechtvaardigheid en door de buitenstaanders werd gevreesd om haar macht. Verder, het is in volle werkelijkheid plicht het gezag eerbiedigen en zich gehoorzaam te onderwerpen aan rechtvaardige wetten. Als dat gebeurt, hebben de burgers in de kracht en de waakzaamheid van de wetten een verdediging tegen onrecht. Het wettig gezag is van God en wie aan het gezag weerstaat, weerstaat aan Gods verordening.
- Zo beschouwd krijgt de gehoorzaamheid een hoge adel, want feitelijk wordt zij dan beoefend jegens het rechtvaardigste en hoogste gezag. Daarentegen, waar het recht om te bevelen ontbreekt of waar iets bevolen wordt, dat in strijd is met de rede, de eeuwige wet en het oppergezag van God, daar is het plicht niet te gehoorzamen, nl. aan de mensen, om te gehoorzamen aan God.
- Zo wordt de weg tot dwingelandij afgesloten en kan de staatsmacht niet alles tot zich trekken.
- Zo zijn de rechten van ieder burger, van de gezinnen en van alle leden van de staat veilig.
- Zo hebben allen de ware vrijheid, die zoals wij hebben aangetoond hierin bestaat, dat ieder zijn leven kan leiden volgens de wetten en de gezonde rede.
Referenties naar alinea 28: 1
Gaudium et Spes ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 De grote dwaling omtrent de vrijheid: het liberalisme
29
Als men nu bij al het geredeneer over vrijheid die wettige en goede vrijheid bedoelde, zoals het verstand en ons woord die daar juist beschreven heeft, dan zou niemand de Kerk kunnen lastig vallen met het hoogst onrechtvaardige verwijt, dat zij vijandig staat tegenover de vrijheid van de mensen of van de vrijen staat. Maar zeer velen volgen tegenwoordig Lucifer na, van wien het goddeloze woord is: “ik zal niet dienen”, en streven onder de naam van vrijheid naar een onzinnige, pure bandeloosheid. Hiertoe behoren de aanhangers van de bekende, zo wijd verbreide en zo invloedrijke leer, die hun naam aan de vrijheid ontlenen en liberalen willen heten.
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 1 Het meest verregaande liberalisme
- Subparagraaf 1 Uiteenzetting ervan: Zijn hoofdbeginsel: de absolute menselijke soevereiniteit. De onafhankelijke moraal. Gevolgtrekkingen voor het maatschappelijk gebied.
30
Inderdaad, dezelfde strekking als de naturalisten of rationalisten hebben op wijsgerig gebied, hebben de aanhangers van het liberalisme op moreel en maatschappelijk gebied. Zij brengen de door de naturalisten opgezette beginselen over op het gebied van de zedelijkheid en van het praktische leven.
Referenties naar alinea 30: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
Welnu, het hoofdbeginsel van heel het rationalisme is de soevereiniteit van de menselijke rede. Deze weigert gehoorzaamheid aan een goddelijk en eeuwig verstand; bepaalt, dat zij zelf haar eigen meester is, en maakt zich tot het enigste, hoogste beginsel, de enige bron en beoordelaar van de waarheid. Evenzo beweren de aanhangers van het liberalisme, dat er op het gebied van het praktische leven geen enkele goddelijke macht is, waaraan men moet gehoorzamen, maar dat ieder zich zelf tot wet is. Van dat standpunt uit komt men tot het wijsgerig stelsel van de zgn. onafhankelijke moraal. Onder de schijn van vrijheid houdt deze de wil van de onderhouding van de goddelijke goden af en kent de mens een onbeperkte ongebondenheid toe.
Referenties naar alinea 31: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
32
Waar dit alles vooral in de maatschappij toe leiden moet, is gemakkelijk in te zien. Heeft zich immers eenmaal de overtuiging gevestigd, dat niemand boven de mens staat, dan volgt daaruit, dat de oorzaak van de aaneensluiting tot een burgerlijke maatschappij niet gelegen is in een beginsel buiten of boven de mens, maar dat men die oorzaak in de vrije wil van de individuele mensen moet zoeken. Het openbaar gezag moet men dan aan de massa als aan zijn eerste bron ontlenen. Verder, gelijk het eigen verstand uitsluitend ieders persoonlijk leven leidt en regelt, zo moet het verstand van allen tezamen op het gebied van het staatsleven alles leiden en regelen. Hieruit volgt: het grootste getal geeft de doorslag, en de meerderheid van het volk schept alle recht en alle plicht.
Referenties naar alinea 32: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 Weerlegging van dit ultra-liberalisme, uit de verhouding van Schepper en schepsel, uit de verderfelijke gevolgen voor individu en maatschappij, uit de dagelijkse ondervinding.
33
Maar dat dit strijdig is met de rede blijkt uit hetgeen gezegd is. Inderdaad, geen enkelen band willen erkennen tussen de mens of de maatschappij en God, de Schepper en dus de hoogste wetgever van allen, is totaal in strijd met de natuur, en niet alleen met de natuur van de mens, maar met die van alle schepselen. Immers, tussen alle schepselen en hun oorzaak moet noodzakelijk een blijvende band bestaan. Het past aan alle geschapen wezens en het behoort tot de volmaaktheid van iedere geschapen natuur in het bijzonder, de plaats en de rang te blijven innemen, die de natuurlijke orde eist, nl. dat het lagere onderworpen is en gehoorzaamt aan het hogere.
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
34
Maar bovendien, deze leer heeft de verderfelijkste gevolgen zoowel voor de afzonderlijke personen als voor de maatschappij. Als men nl. de willekeurige beslissing over de vraag wat waar en goed is, enkel en alleen overlaat aan het menselijk verstand, dan wordt feitelijk het onderscheid tussen goed en kwaad opgeheven; dan is er tussen zedelijk goed en zedelijk slecht geen verschil meer in wezen, doch alleen noch maar in de opvatting en de beoordeling van ieder afzonderlijk persoon; dan zal alles waar men zin in heeft ook mogen, en als men op deze manier een moraal heeft opgesteld, waarin zo goed als geen kracht ligt om de wilden storm van de hartstochten te bedwingen en tot bedaren te brengen, dan zal van zelf de deur openstaan voor alle bederf in het praktische leven. Op het gebied van het staatsbestuur wordt het regeringsgezag losgemaakt van zijn waar en natuurlijk beginsel, waaraan het al zijn kracht tot bewerking van het algemeen welzijn ontleent. De wet, die bepalingen maakt omtrent hetgeen men doen of laten moet, wordt overgelaten aan de willekeur van de meerderheid. Dat is de weg, die leidt tot tirannie en onderdrukking. Als men Gods recht van opperheerschappij over mens en maatschappij verwerpt, dan is het logisch, dat de staat er geen godsdienst op na houdt. Het gevolg zal zijn een verregaande verwaarlozing van alles, wat op de godsdienst betrekking heeft. Van haar kant zal de massa, gewapend met de waan van haar soevereiniteit, gemakkelijk tot opstand en onlusten overslaan, en waar de teugels van plicht en geweten niet meer bestaan, daar is geweld het laatste redmiddel. Maar dat geweld is alleen niet sterk genoeg om de hartstochten van het volk te bedwingen. Een voldoende bewijs daarvoor is de bijna dagelijkse strijd tegen de socialisten en andere groepen van opstandelingen, die reeds sedert lang pogingen aanwenden om overal de staatsorde totaal omver te werpen.
Referenties naar alinea 34: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
35
Op de vraag dus, of zulke theorieën de echte menswaardige vrijheid bevorderen, dan wel of zij die vrijheid totaal bederven en vernietigen, mogen verstandige beoordelaars het antwoord geven.
Referenties naar alinea 35: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De tussensoort van liberalisme
- Subparagraaf 1 Uiteenzetting ervan: Erkenning van de natuurwet, maar ontkenning van de geopenbaarde zedenwet.
36
Zeker, niet alle aanhangers van het liberalisme zijn het eens met deze theorieën, die alleen reeds door haar enormiteit afstoten; die zoals wij zagen met de waarheid apert in strijd zijn en tevens oorzaak zijn van de grootste onheilen. Onder de invloed van de kracht van de waarheid aarzelen velen onder hen zelfs niet te bekennen, ja komen zelfs uit eigen beweging met de verzekering voor de dag, dat de vrijheid een kwaad wordt en in volslagen bandeloosheid ontaardt, als zij met terzijdestelling van waarheid en rechtvaardigheid tot al te grote buitensporigheid overslaat. Daarom moet zij staan onder de leiding en het bestuur van de gezonde rede en als gevolg daarvan onderworpen zijn aan het natuurrecht en de eeuwige goddelijke wet. Maar hierbij moet men het naar hun mening laten, en zij beweren dan ook verder, dat de vrije mens niet moet staan onder wetten, die God langs een anderen weg zou willen opleggen dan dien van de natuurlijke rede.
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 Weerlegging van dit middensoort van liberalisme. Het lijdt aan gebrek aan consequentie. Men moet alle wetten van God eerbiedigen. De geopenbaarde wetten hebben dezelfde oorsprong als de natuurwet.
37
Maar met deze bewering begaan zij een inconsequentie. Immers, zij geven zelf toe, en niemand kan het daarmee terecht oneens zijn, dat men aan de wil van de goddelijke wetgever moet gehoorzamen, wijl de mens totaal in de macht van God is en God tot einddoel heeft. Maar dan volgt toch ook, dat niemand aan Gods wetgevend gezag grenzen of maat kan voorschrijven, of hij misdoet juist daardoor reeds tegen de plicht van de gehoorzaamheid. Werkelijk, als de menselijke geest zich het recht aanmatigt zelf uit te maken, welke rechten God heeft en hoever die rechten zich uitstrekken, en welke plichten hij zelf heeft en hoever de plichten gaan, dan bewaart hij meer in schijn dan in werkelijkheid de eerbied voor de goddelijke wetten, en dan zal hij aan zijn eigen willekeur meer waarde toekennen dan aan het gezag en de voorzienigheid van God.
Referenties naar alinea 37: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
38
Het is derhalve noodzakelijk, consequent met heilige eerbied de regel voor zijn levensgedrag te ontlenen niet alleen aan de eeuwige wet, maar evenzeer aan alle positieve wetten, en elke daarvan in het bijzonder, die de oneindig wijze en oneindig machtige God op de manier, die Hem goeddunkt, heeft gegeven, en die wij zonder vrees voor dwaling door duidelijke en absoluut ontwijfelbare tekenen kunnen herkennen. Die noodzakelijkheid geldt nog meer om deze redenen. Wetten van die soort hebben hetzelfde beginsel, dezelfde oorsprong als de eeuwige wet, en komen dus met de rede geheel overeen. Zij zijn een vervolmaking van het natuurrecht. Zij dragen tegelijk in zich het leergezag van God. Om nl. ons verstand zowel als onze wil voor afdwaling te behoeden, bestuurt God beide in genadige goedheid door Zijn wenk en Zijn leiding. Laat men dus heilig en onschendbaar verbonden houden, wat men niet kan en niet mag scheiden, en late men, zoals de natuurlijke rede zelf voorschrijft, God in alles uit plichtbesef en gehoorzaam dienstbaar zijn.
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Het enigszins gematigd liberalisme
- Subparagraaf 1 Uiteenzetting ervan: Erkenning van Gods geopenbaarde wetten in het bijzonder leven; ontkenning in het staatsleven; scheiding van Kerk en staat.
39
Iets gematigder, maar niet minder inconsequent zijn degenen die beweren, dat men weliswaar als particulier persoon zijn levensgedrag moet laten leiden door de goddelijke wetten, maar dat de staat dit niet behoeft te doen. Bij het staatsbestuur mag men volgens hen van Gods bevelen afwijken, en bij de wetgeving behoeft men daar in het geheel geen rekening mee te houden. Daaruit volgt de verderfelijke conclusie, dat er scheiding moet zijn van Kerk en staat.
Referenties naar alinea 39: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 Weerlegging van dit liberalisme, uit het doel van de maatschappij, uit de plicht van de overheden, uit de ongerijmdheid van de scheiding van Kerk en staat.
40
Maar de ongerijmdheid van deze bewering is zonder moeite in te zien. Immers, de natuur zelf verkondigt luide, dat de leden van de maatschappij in haar een geschikte gelegenheid moeten vinden om eerzaam, d.i. volgens Gods wet te leven, want God is het beginsel van alle eerzaamheid en rechtvaardigheid. Maar dan is het toch zeker een geweldige tegenstrijdigheid, dat de staat zelf zich aan die wetten in het geheel niet zou storen, of zelfs iets zou voorschrijven, wat ermee in strijd zou zijn.
Referenties naar alinea 40: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
41
Verder, de overheden hebben tegenover de gemeenschap beslist de verplichting, door verstandige wetten te zorgen niet louter voor stoffelijke voordelen en belangen, maar vooral voor de goederen van de ziel. Welnu, tot vermeerdering van die goederen kan men zelfs geen beter middel uitdenken dan de wetten, die God tot oorsprong hebben. Degenen dus, die bij het staatsbestuur geen rekening willen houden met de goddelijke wetten, zijn schuld, dat het staatsgezag van het doel, waartoe het is ingesteld, en van het voorschrift van de natuurwet afdwaalt. Maar van nog meer belang is het volgende punt, waaraan wij meer dan eens hebben herinnerd. Het burgerlijk gezag heeft wel niet hetzelfde onmiddellijk doel als het geestelijk gezag, en bewandelt wel niet dezelfde wegen, maar toch kan het niet anders of beide machten zullen elkander bij de praktische uitoefening van tijd tot tijd ontmoeten. Immers, beide hebben dezelfde onderdanen, en het gebeurt niet zelden, dat beide, al is het niet onder hetzelfde opzicht, over dezelfde zaken te beslissen hebben. zo dikwijls dit nu praktisch voorkomt, zou het ontstaan van een conflict iets ongerijmds zijn en geheel in strijd met de wijze bedoelingen van God. Het is daarom nodig, dat er een ordelijke regeling bestaat, waardoor de aanleiding van strijd en conflict wordt weggenomen en een goede verstandhouding ontstaat. Men heeft deze goede verstandhouding niet ongeschikt vergeleken bij de vereniging van ziel en lichaam. Die verstandhouding is ten voordele voor beide partijen, terwijl scheiding vooral verderfelijk is voor het lichaam. Daarin sterft door die scheiding het leven af.
Referenties naar alinea 41: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De moderne vrijheden in het bijzonder
42
Tot verduidelijking van hetgeen wij behandeld hebben, verdienen de moderne vrijheden, die men als een verovering van onzen tijd voorstelt, een afzonderlijke beschouwing.
Referenties naar alinea 42: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 1 De vrijheid van eredienst
- Subparagraaf 1 Beschouwd in het individu: De grondslag van deze zgn. vrijheid.
43
Laten wij dus vooreerst, in ieder persoon afzonderlijk genomen, het punt beschouwen, dat volkomen in strijd is met de deugd van godsdienstigheid, nl. de zoogenaamde vrijheid van eredienst. De grondslag als het ware, waarop deze steunt, is de gedachte, dat het iedereen vrijstaat iedere godsdienst, dien hij verkiest, of ook in het geheel geen godsdienst te belijden.
Referenties naar alinea 43: 1
Dignitatis Humanae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
44
Zij is te verwerpen want: Godsdienst is de eerste plicht van de mens. Zonder godsdienst geen ware deugd.
Hiertegenover staat: onder alle plichten van de mensen is het zonder twijfel de grootste en heiligste plicht, God met vroomheid en nauwgezetheid te vereren. Dit volgt noodzakelijk uit het feit, dat wij altijd in de macht van God zijn, dat wij door Gods beschikking en voorzienigheid worden bestuurd, en, van Hem uitgegaan, tot Hem moeten terugkeren.
Hiertegenover staat: onder alle plichten van de mensen is het zonder twijfel de grootste en heiligste plicht, God met vroomheid en nauwgezetheid te vereren. Dit volgt noodzakelijk uit het feit, dat wij altijd in de macht van God zijn, dat wij door Gods beschikking en voorzienigheid worden bestuurd, en, van Hem uitgegaan, tot Hem moeten terugkeren.
Referenties naar alinea 44: 1
Dignitatis Humanae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
45
Zonder godsdienst geen ware deugd. Men is verplicht de waren godsdienst te beoefenen.
Daar komt nog bij: ware deugd is onbestaanbaar zonder godsdienst. De godsdienst immers is de zedelijke deugd, wier verplichtingen tot voorwerp hebben wat tot God leidt, in zooverre deze voor de mens het hoogste en opperste goed is. Daarom is de godsdienst, die “zich bezig houdt met hetgeen rechtstreeks en onmiddellijk gericht is op de eer van God” Summa Theologiae Secunda Secundaeq. 81 a. 6[[t:iia-iiae q. 81 a. 6]] de eerste van alle (zedelijke) deugden en geeft aan alle deugden leiding. Nu zijn er praktisch verscheidene, onderling uiteenlopende godsdiensten, en vraagt men nu, van welke onder al godsdiensten men aanhanger moet zijn, dan antwoorden zeker de rede en de natuurwet: van die godsdienst, welke God heeft voorgeschreven. Die kunnen de mensen gemakkelijk herkennen door enige uitwendig zichtbare tekenen, waardoor de goddelijke Voorzienigheid hem kenbaar heeft willen maken; want dwaling in een zaak van zulk een groot belang zou de rampzaligste gevolgen na zich slepen. Als men dus aan de mens de vrijheid toekent, die wij bespreken, dan kent men hem feitelijk de bevoegdheid toe om zijn heiligste plicht straffeloos te schenden of te verzuimen, en dus zich van het onveranderlijke goed af te keren en tot het kwaad te wenden. Dat is zoals wij zeiden geen vrijheid, maar ontaarding van de vrijheid, en slavernij van de ziel, die zich tot de zonde heeft verlaagd.
Daar komt nog bij: ware deugd is onbestaanbaar zonder godsdienst. De godsdienst immers is de zedelijke deugd, wier verplichtingen tot voorwerp hebben wat tot God leidt, in zooverre deze voor de mens het hoogste en opperste goed is. Daarom is de godsdienst, die “zich bezig houdt met hetgeen rechtstreeks en onmiddellijk gericht is op de eer van God” Summa Theologiae Secunda Secundaeq. 81 a. 6[[t:iia-iiae q. 81 a. 6]] de eerste van alle (zedelijke) deugden en geeft aan alle deugden leiding. Nu zijn er praktisch verscheidene, onderling uiteenlopende godsdiensten, en vraagt men nu, van welke onder al godsdiensten men aanhanger moet zijn, dan antwoorden zeker de rede en de natuurwet: van die godsdienst, welke God heeft voorgeschreven. Die kunnen de mensen gemakkelijk herkennen door enige uitwendig zichtbare tekenen, waardoor de goddelijke Voorzienigheid hem kenbaar heeft willen maken; want dwaling in een zaak van zulk een groot belang zou de rampzaligste gevolgen na zich slepen. Als men dus aan de mens de vrijheid toekent, die wij bespreken, dan kent men hem feitelijk de bevoegdheid toe om zijn heiligste plicht straffeloos te schenden of te verzuimen, en dus zich van het onveranderlijke goed af te keren en tot het kwaad te wenden. Dat is zoals wij zeiden geen vrijheid, maar ontaarding van de vrijheid, en slavernij van de ziel, die zich tot de zonde heeft verlaagd.
Referenties naar alinea 45: 1
Dignitatis Humanae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 Beschouwd in de staat: Welke eisen deze vrijheid dan stelt
46
Beschouwen wij die vrijheid van eredienst in de staat, dan stelt deze ongetwijfeld de volgende eisen: De staat heeft geen enkele reden om aan God eredienst te bewijzen of van staatswege te laten bewijzen. Geen enkele godsdienst mag boven een ander worden gesteld; maar alle godsdiensten moeten gelijke rechten hebben; men moet daarbij geen rekening houden met het volk, ook niet als dit de katholieke godsdienst belijdt.
Referenties naar alinea 46: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
47
Deze vrijheid is te verwerpen want: Zij berust op valse veronderstellingen. De maatschappij heeft ook de godsdienstplicht tegenover God.
Voor de juistheid dezer beweringen moest het waar wezen, òfwel dat de burgerlijke gemeenschap geen plichten tegenover God heeft, òfwel dat zij die straffeloos mag verwaarlozen. Beide veronderstellingen zijn apert vals. Immers, men kan in de maatschappij beschouwen: haar bestanddelen, haar vorm, nl. het gezag, haar oorsprong en de grote voordelen, die zij de mensen aanbrengt: altijd volgt de ontwijfelbare conclusie: de maatschappij bestaat, omdat God ze heeft gewild. God is het, die de mens voor een maatschappelijk leven heeft gemaakt, en hem geplaatst heeft in het gezelschap van zijnsgelijken, met het doel, dat hij in maatschappelijk verband zou vinden wat zijn natuur eist en wat hij als eenling niet kan verkrijgen. De maatschappij moet derhalve, àls maatschappij, God als vader en stichter erkennen en Gods macht en opperheerschappij eerbiedige hulde brengen, en bijgevolg: de rechtvaardigheid en de rede verzetten er zich tegen, dat de staat zonder godsdienst is, of – wat op godsdienstloosheid zou neerkomen – jegens de verschillende ”godsdiensten” gelijkgezind zou zijn, en aan alle zonder onderscheid gelijke rechten zou geven.
Voor de juistheid dezer beweringen moest het waar wezen, òfwel dat de burgerlijke gemeenschap geen plichten tegenover God heeft, òfwel dat zij die straffeloos mag verwaarlozen. Beide veronderstellingen zijn apert vals. Immers, men kan in de maatschappij beschouwen: haar bestanddelen, haar vorm, nl. het gezag, haar oorsprong en de grote voordelen, die zij de mensen aanbrengt: altijd volgt de ontwijfelbare conclusie: de maatschappij bestaat, omdat God ze heeft gewild. God is het, die de mens voor een maatschappelijk leven heeft gemaakt, en hem geplaatst heeft in het gezelschap van zijnsgelijken, met het doel, dat hij in maatschappelijk verband zou vinden wat zijn natuur eist en wat hij als eenling niet kan verkrijgen. De maatschappij moet derhalve, àls maatschappij, God als vader en stichter erkennen en Gods macht en opperheerschappij eerbiedige hulde brengen, en bijgevolg: de rechtvaardigheid en de rede verzetten er zich tegen, dat de staat zonder godsdienst is, of – wat op godsdienstloosheid zou neerkomen – jegens de verschillende ”godsdiensten” gelijkgezind zou zijn, en aan alle zonder onderscheid gelijke rechten zou geven.
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
De maatschappij moet ook de ware godsdienst belijden. De zgn. vrijheid van eredienst heeft nadelige gevolgen voor de vrijheid.
De staat moet dus één godsdienst belijden; maar dan moet hij ook de godsdienst belijden, die de enig ware is, en die, vooral in katholieke staten niet moeilijk is te herkennen, daar in hem als het ware in het oog lopende kenmerken van waarheid zichtbaar zijn. Dien godsdienst moeten de overheden in stand houden, dien moeten zij beschermen, als zij tenminste, zoals hun plicht is, de belangen van de gemeenschap met wijsheid en goed gevolg willen behartigen. Immers, het openbaar gezag is ingesteld tot nut van de onderdanen; en nu is zijn onmiddellijk doel wel het volk tot welvaart te brengen voor dit aardse leven, maar toch heeft het ook een taak ten opzichte van het hoogste en laatste goed, waarin het geluk van de mensen voor eeuwig gelegen is. Het bereiken daarvan moet het niet moeilijker maar gemakkelijker maken, en men kan dat goed niet bereiken, als men de godsdienst verwaarloost.
De staat moet dus één godsdienst belijden; maar dan moet hij ook de godsdienst belijden, die de enig ware is, en die, vooral in katholieke staten niet moeilijk is te herkennen, daar in hem als het ware in het oog lopende kenmerken van waarheid zichtbaar zijn. Dien godsdienst moeten de overheden in stand houden, dien moeten zij beschermen, als zij tenminste, zoals hun plicht is, de belangen van de gemeenschap met wijsheid en goed gevolg willen behartigen. Immers, het openbaar gezag is ingesteld tot nut van de onderdanen; en nu is zijn onmiddellijk doel wel het volk tot welvaart te brengen voor dit aardse leven, maar toch heeft het ook een taak ten opzichte van het hoogste en laatste goed, waarin het geluk van de mensen voor eeuwig gelegen is. Het bereiken daarvan moet het niet moeilijker maar gemakkelijker maken, en men kan dat goed niet bereiken, als men de godsdienst verwaarloost.
Referenties naar alinea 48: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
49
De ware godsdienst is voor de ware vrijheid bevorderlijk
Maar dit punt hebben wij elders breedvoeriger uiteengezet. Voor het ogenblik willen wij slechts deze opmerking maken. Die vrijheid van eredienst heeft zeer schadelijke gevolgen voor de ware vrijheid zoowel van overheden als van onderdanen. De godsdienst echter is voor de ware vrijheid wonderbaar bevorderlijk. De godsdienst immers ontleent vooreerst de oorsprong van het gezag aan God zelf en gebiedt de overheden met groten ernst te denken aan hun plichten, geen enkel onrechtvaardig of hardvochtig bevel te geven en het volk met goedheid en als het ware met vaderlijke liefde te besturen. Van de anderen kant vordert hij van de burgers onderdanigheid aan de wettige overheid als aan de bedienaren van God. Hij legt tussen onderdanen en overheden van de staat niet alleen een band van gehoorzaamheid, maar ook een band van eerbied en liefde. Hij verbiedt opstand en alles wat de orde en rust in de staat kan verstoren, en wat ten slotte aanleiding wordt om de vrijheid van het volk in knellender boeien te slaan. Wij zwijgen over de invloed van de godsdienst tot bevordering van de zedelijkheid, en van de bevordering van de vrijheid door de zedelijkheid. Want de rede bewijst het, en de geschiedenis bevestigt het: hoe hoger in een staat het zedelijk peil stond, des te hoger stond er altijd vrijheid, welvaart en macht.
Maar dit punt hebben wij elders breedvoeriger uiteengezet. Voor het ogenblik willen wij slechts deze opmerking maken. Die vrijheid van eredienst heeft zeer schadelijke gevolgen voor de ware vrijheid zoowel van overheden als van onderdanen. De godsdienst echter is voor de ware vrijheid wonderbaar bevorderlijk. De godsdienst immers ontleent vooreerst de oorsprong van het gezag aan God zelf en gebiedt de overheden met groten ernst te denken aan hun plichten, geen enkel onrechtvaardig of hardvochtig bevel te geven en het volk met goedheid en als het ware met vaderlijke liefde te besturen. Van de anderen kant vordert hij van de burgers onderdanigheid aan de wettige overheid als aan de bedienaren van God. Hij legt tussen onderdanen en overheden van de staat niet alleen een band van gehoorzaamheid, maar ook een band van eerbied en liefde. Hij verbiedt opstand en alles wat de orde en rust in de staat kan verstoren, en wat ten slotte aanleiding wordt om de vrijheid van het volk in knellender boeien te slaan. Wij zwijgen over de invloed van de godsdienst tot bevordering van de zedelijkheid, en van de bevordering van de vrijheid door de zedelijkheid. Want de rede bewijst het, en de geschiedenis bevestigt het: hoe hoger in een staat het zedelijk peil stond, des te hoger stond er altijd vrijheid, welvaart en macht.
Referenties naar alinea 49: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De absolute vrijheid van woord en van drukpers
50
Deze is te verwerpen want: Waarheid en leugen, goed en kwaad kunnen onmogelijk hetzelfde recht hebben. Het gezag moet dwaling en bederf bestrijden. Deze zgn. vrijheid brengt tot aanranding van al wat heilig is. De ware vrijheid zal daarvan schade lijden.
Volge nu een korte beschouwing over de vrijheid van woord en de absolute vrijheid van drukpers. Het is nauwelijks nodig te zeggen, dat men op die vrijheid, als zij niet binnen paal en perk gehouden wordt, maar alle maat en grens overschrijdt, geen recht kan hebben. Recht immers is een zedelijke bevoegdheid, en zoals wij reeds herhaaldelijk zeiden en nog meermalen moeten herhalen: de mening, dat deze bevoegdheid door de natuur zonder onderscheid, evenzeer is gegeven aan waarheid en leugen, aan zedelijkheid en onzedelijkheid is een ongerijmdheid. Het ware, het zedelijk goede in de staat vrij en op verstandige wijze te verbreiden om zovelen als mogelijk is ermee bekend te maken: dat is een recht. Valse theorieën, die het grootste bederf zijn voor de geest, en ondeugden, die het bederf zijn voor het gemoed en de zedelijkheid, moeten door het openbaar gezag met zorg bedwongen worden om te verhinderen, dat zij tot verderf van de staat voortwoekeren.
Volge nu een korte beschouwing over de vrijheid van woord en de absolute vrijheid van drukpers. Het is nauwelijks nodig te zeggen, dat men op die vrijheid, als zij niet binnen paal en perk gehouden wordt, maar alle maat en grens overschrijdt, geen recht kan hebben. Recht immers is een zedelijke bevoegdheid, en zoals wij reeds herhaaldelijk zeiden en nog meermalen moeten herhalen: de mening, dat deze bevoegdheid door de natuur zonder onderscheid, evenzeer is gegeven aan waarheid en leugen, aan zedelijkheid en onzedelijkheid is een ongerijmdheid. Het ware, het zedelijk goede in de staat vrij en op verstandige wijze te verbreiden om zovelen als mogelijk is ermee bekend te maken: dat is een recht. Valse theorieën, die het grootste bederf zijn voor de geest, en ondeugden, die het bederf zijn voor het gemoed en de zedelijkheid, moeten door het openbaar gezag met zorg bedwongen worden om te verhinderen, dat zij tot verderf van de staat voortwoekeren.
Referenties naar alinea 50: 1
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
51
De billijkheid vordert, dat de aanslagen van een bandeloze geest, die van zelf uitlopen op onderdrukking van de onervaren menigte, evengoed door het gezag van de wetten bedwongen worden als onrecht, dat door openlijk geweld aan zwakkeren wordt aangedaan. Dit moet des temeer geschieden, omdat de mensen voor verreweg het grootste gedeelte niet of nauwelijks opgewassen zijn tegen valse dialectische kunstgrepen, vooral als deze de hartstochten in het gevlei komen. Als men iedereen onbeperkte vrijheid laat om zich in woord en geschrift te uiten, dan zal niets meer heilig zijn of onaangerand blijven. Dan zal men zelfs niet terugschrikken voor het aantasten van de hoogste en zekerste uitspraken van de natuur, die men als het gemeengoed en het kostbaarste erfdeel van het mensdom moet beschouwen. Zo zal langzaam aan de waarheid in duisternis worden gehuld, – dat is het gewone gevolg –, en dan zal een vloed van verderfelijke dwalingen gemakkelijk ingang vinden. Zoveel voordeel de teugelloosheid daarvan zal hebben, zoveel nadeel zal de vrijheid daarvan ondervinden; immers, naarmate de bandeloosheid steviger wordt geboeid, naar die mate zal de vrijheid groter en meer verzekerd zijn.
Referenties naar alinea 51: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
52
Opmerking: In vrije kwesties mag vrijheid heersen.
Daarentegen waar het gaat over vrije kwesties, die God aan de gedachtewisseling van de mensen heeft overgelaten, is het natuurlijk toegestaan te denken wat men wil en zijn gedachten vrijelijk te uiten. Daar verzet de natuurwet zich niet tegen. Die vrijheid immers brengt de mensen nooit tot onderdrukking, maar dikwijls tot ontdekking en openbaarmaking van de waarheid.
Daarentegen waar het gaat over vrije kwesties, die God aan de gedachtewisseling van de mensen heeft overgelaten, is het natuurlijk toegestaan te denken wat men wil en zijn gedachten vrijelijk te uiten. Daar verzet de natuurwet zich niet tegen. Die vrijheid immers brengt de mensen nooit tot onderdrukking, maar dikwijls tot ontdekking en openbaarmaking van de waarheid.
Referenties naar alinea 52: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 De vrijheid van onderricht. Deze is te verwerpen want: Het onderricht mag alleen waarheid leren. Het moet de natuurlijke waarheden eerbiedigen. Evenzeer de bovennatuurlijke waarheden. Deze leert de Kerk met onfeilbaar gezag.
53
Over de zgn. vrijheid van onderricht moet een soortgelijk oordeel gevormd worden.
Referenties naar alinea 53: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
54
Het is boven allen twijfel verheven, dat de geest slechts met de waarheid dient gevoed te worden. Immers, in de waarheid ligt het eigen goed, het doel en de volmaking van verstandelijke naturen. En daarom moet het onderwijs alleen maar onderricht geven in de waarheid, en dat zoowel aan hen die ze wel, als aan hen die ze niet kennen. Aan de laatstgenoemden moet het onderwijs de kennis van de waarheid brengen, en in de eersten moet het de waarheid behouden doen blijven. Het is dus absoluut de plicht van hen die onderwijs geven, de dwaling uit de geesten te verdrijven en alle voorzorgen te nemen om het binnensluipen van valse theorieën te verhinderen. Hieruit volgt duidelijk: voorzover de vrijheid van onderricht, waarover wij spreken, de eis stelt zonder enige beperking te mogen leren wat zij verkiest, is zij volstrekt met de rede in strijd, en alleen maar geschikt om de geesten totaal in de war te brengen. De overheid kan dan ook deze vrijheid niet aan de burgers verlenen, zonder aan haar plicht te verzaken. Dit is te meer waar, omdat het gezag van de leeraren bij de hoorders meestal een groot overwicht heeft, en de leerling zeer zelden zelf kan beoordelen, of hetgeen de leraar voordraagt waar is.
Referenties naar alinea 54: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
55
Daarom behoort ook deze vrijheid, om zedelijk goed te zijn, binnen bepaalde grenzen beperkt te blijven. Het mag nl. niet straffeloos kunnen gebeuren, dat het beroep van leraar een middel wordt tot bederf.
Referenties naar alinea 55: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
56
De waarheid nu, die het enige voorwerp moet zijn van het onderwijs van de leraren, is tweevoudig: de natuurlijke en de bovennatuurlijke. De natuurlijke waarheden, zoals de beginselen van de natuurwet en de onmiddellijke gevolgtrekkingen van het verstand daaruit, vormen het gemeenschappelijk erfdeel van het mensdom. Op deze waarheden steunen, als op een hechten grondslag, zedelijkheid, rechtvaardigheid, godsdienst en heel de maatschappij. Het zou dan ook de grootste misdaad en een onmenselijke dwaasheid zijn, toe te laten, dat deze grondslag straffeloos beschadigd of weggebroken wordt.
Referenties naar alinea 56: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
57
Het leergezag van de Kerk is geen belemmering voor de ware wetenschap. De Kerk heeft altijd de wetenschap bevorderd. Er is een wijd veld voor vrij wetenschappelijk onderzoek.
Niet minder nauwgezette zorg moet besteed worden voor het behoud van die grote, heilige schat van waarheden, die wij door Gods openbaring kennen. Door vele heldere bewijzen – de gewone stof van de apologeten – zijn enkele voorname hoofdpunten vast te stellen. Zo bijv.: er bestaat een goddelijke openbaring. De eniggeboren Zoon van God is mens geworden om getuigenis af te leggen voor de waarheid. Hij is de stichter van een volmaakte maatschappij, nl. de Kerk. Hij zelf is het hoofd daarvan en Hij heeft beloofd met haar te blijven tot het einde van de eeuwen. Aan deze maatschappij, de Kerk, wilde Hij de waarheden, die Hij zelf had onderwezen, zien toevertrouwd. Zij moest die waarheden bewaren, verdedigen en met wettig gezag verklaren. Tegelijk heeft Hij alle volken bevolen naar het woord van de Kerk als naar Zijn eigen woord te luisteren. Wie anders zouden doen, zouden voor eeuwig verloren gaan. Op deze wijze staat het volkomen vast: God is de beste en zekerste leermeester voor de mens, de bron en het beginsel van alle waarheid. zo ook: de Eniggeboren, die in de schoot van de Vader is, is de weg, de waarheid en het leven, het ware licht dat allen mens verlicht en voor wiens onderricht alle mensen een leerzaam hart moeten hebben: “ En zij zullen allen leerlingen zijn van God” (Joh. 6, 45)[b:Joh. 6, 45]
Niet minder nauwgezette zorg moet besteed worden voor het behoud van die grote, heilige schat van waarheden, die wij door Gods openbaring kennen. Door vele heldere bewijzen – de gewone stof van de apologeten – zijn enkele voorname hoofdpunten vast te stellen. Zo bijv.: er bestaat een goddelijke openbaring. De eniggeboren Zoon van God is mens geworden om getuigenis af te leggen voor de waarheid. Hij is de stichter van een volmaakte maatschappij, nl. de Kerk. Hij zelf is het hoofd daarvan en Hij heeft beloofd met haar te blijven tot het einde van de eeuwen. Aan deze maatschappij, de Kerk, wilde Hij de waarheden, die Hij zelf had onderwezen, zien toevertrouwd. Zij moest die waarheden bewaren, verdedigen en met wettig gezag verklaren. Tegelijk heeft Hij alle volken bevolen naar het woord van de Kerk als naar Zijn eigen woord te luisteren. Wie anders zouden doen, zouden voor eeuwig verloren gaan. Op deze wijze staat het volkomen vast: God is de beste en zekerste leermeester voor de mens, de bron en het beginsel van alle waarheid. zo ook: de Eniggeboren, die in de schoot van de Vader is, is de weg, de waarheid en het leven, het ware licht dat allen mens verlicht en voor wiens onderricht alle mensen een leerzaam hart moeten hebben: “ En zij zullen allen leerlingen zijn van God” (Joh. 6, 45)[b:Joh. 6, 45]
Referenties naar alinea 57: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
58
Maar in het geloof en de zedenleer heeft God zelf de Kerk deelgenote gemaakt van Zijn goddelijk leergezag, en door een goddelijk voorrecht schonk Hij haar de gave van de onfeilbaarheid. Daarom is zij de hoogste en betrouwbaarste leermeesteres van de mensen en berust in haar een onschendbaar recht op vrije uitoefening van haar leraarsambt. Inderdaad, zich zelf in stand houdend door de van God ontvangen leer, heeft de Kerk geen groter zorg gekend, dan de door God haar opgelegde taak met heilige nauwgezetheid te volbrengen, en steeds sterker te midden van de van alle kanten oprijzende moeilijkheden, heeft zij voor de vrije uitoefening van haar leraarsambt onafgebroken gestreden. Daardoor was het mogelijk de wereld, na verdrijving van het diep rampzalige bijgeloof, te brengen tot vernieuwing in het licht van de christelijke wijsheid. Nu leert echter de rede zelf duidelijk, dat er een geen ware tegenstelling kan bestaan tussen de door God geopenbaarde waarheden en de natuurlijke waarheden, zodat alles wat met de geopenbaarde waarheid in strijd is, daardoor alleen noodzakelijk vals moet zijn. Het is er daarom ver van af, dat het goddelijk leergezag van de Kerk een belemmering zou zijn voor het streven naar ontwikkeling of voor de groei van de wetenschappen, of de vooruitgang van de beschaving zou vertragen. Integendeel, dat leergezag geeft daartoe veel voorlichting en veilige bescherming. Om dezelfde reden draagt dat leergezag ook niet weinig bij juist tot de volmaakte ontplooiing van de menselijke vrijheid. Immers, het is een woord van Jezus Christus: “Gij zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden.” (Joh. 8, 32)[b:Joh. 8, 32]
Referenties naar alinea 58: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
59
Er bestaat derhalve voor de echte vrijheid geen reden om verontwaardigd te zijn en voor de ware wetenschap geen reden om verstoord te zijn over de rechtvaardige en noodzakelijke wetten, waardoor volgens de eenstemmige eis van de Kerk en tegelijk van de rede de uitoefening van het leraarsambt van mensen binnen bepaalde perken gehouden wordt. Meer nog: de Kerk handelt aldus, eerst en vooral om het christelijk geloof te handhaven; maar zoals de feiten in overvloed getuigen, doet zij toch ook haar best om alle menselijke wetenschappen te begunstigen en de vooruitgang ervan te bevorderen. Immers, de hogere wetenschappelijke vorming is op zich zelf iets goeds en prijzenswaardigs en nastrevenswaardig, en bovendien: alle geleerdheid, die een vrucht is van het gezond verstand en met de waarheid overeenkomt, bewijst grote diensten ter toelichting juist van datgene wat wij op Gods gezag geloven.
Referenties naar alinea 59: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
60
Inderdaad heeft men aan de Kerk de ongetwijfeld grote weldaden te danken, dat zij de voortbrengselen van de oude wijsheid op voortreffelijke wijze heeft bewaard, dat zij overal tehuizen van wetenschap heeft opgericht, dat zij de wedloop van de geesten altijd heeft aangewakkerd, door met groten ijver die kundigheden te bevorderen, die de grootste luister zijn van onze moderne beschaving.
Referenties naar alinea 60: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
61
Ten slotte mag men niet verzwijgen, dat er nog een onmetelijk veld openligt, een vrij terrein voor de vlijt van de mensen, een vrij oefenveld voor de geesten, het gebied nl. van de dingen, die niet in noodzakelijk verband staan met de christelijke geloofs- en zedenleer, of waaromtrent de Kerk zonder van haar gezag gebruik te maken, het oordeel van de geleerden volkomen vrij laat.
Referenties naar alinea 61: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
62
Uit dit alles kan men opmaken, hoe het eigenlijk staat met de vrijheid op dit gebied, die de aanhangers van het liberalisme met eenparige ijver verlangen en tot leuze maken. Van de ene kant vorderen zij voor zich zelf en voor de staat zulk een onbeperkte vrijheid op, dat zij zonder schroom de deur wijd openzetten voor alle verderfelijke theorieën; van de anderen kant leggen zij de Kerk allerhande beletselen in de weg en sluiten zij haar vrijheid op binnen zo enge grenzen als zij maar kunnen, ofschoon het onderricht van de Kerk niet alleen geen aanleiding geeft tot de vrees voor enig nadeel, maar integendeel de verwachting wettigt van werkelijk grote voordelen.
Referenties naar alinea 62: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 De vrijheid van het geweten. De valse is te verwerpen.De ware vrijheid van geweten eist de Kerk op, en dit is geen opstandigheid. Liberalisme weigert deze vrijheid aan de Kerk, en beschuldigt haar vals.
63
Ook van de zgn. vrijheid van geweten wordt veel ophef gemaakt. Als men nu die vrijheid zo opvat, dat ieder naar zijn willekeur God evengoed wel als niet mag dienen, dan wordt zij door de bovengegeven bewijzen voldoende weerlegd.
Referenties naar alinea 63: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
64
Maar men kan haar ook opvatten in dezen zin, dat de mens in het maatschappelijk leven volgens zijn geweten onbelemmerd Gods wil ten uitvoer mag brengen en Gods geboden mag onderhouden. Deze ware, aan de waardigheid van kinderen Gods passende vrijheid, die de waardigheid van de menselijke persoonlijkheid met ere handhaaft, staat boven alle geweld en onrecht. Deze vrijheid heeft de Kerk altijd verlangd en als een kostbare schat beschouwd. Deze vrijheid hebben de apostelen standvastig voor zich opgeëist, hebben de apologeten in hun geschriften als heilig verdedigd, en hebben de martelaren in overgroot getal door hun bloed gewijd. En terecht. Want deze christelijke vrijheid legt getuigenis af voor het hoogste en rechtmatigste gezag van God over de mensen, en omgekeerd voor de eersten en voornaamste plicht van de mensen tegenover God. Zij heeft niets uit te staan met de geest van oproer en ongehoorzaamheid. Zij verdient op geen enkele wijze de verdenking, dat zij aan het openbaar gezag gehoorzaamheid wil weigeren. Want het gezag heeft slechts in zoverre recht om te bevelen en gehoorzaamheid te eisen, als het onder geen enkel opzicht in strijd komt met het gezag van God en zich houdt aan de door God gestelde maat. Maar als iets bevolen wordt, dat met de goddelijke wil apert in strijd is, dan overschrijdt men die maat ver, en raakt men tegelijk in conflict met het goddelijk gezag; bijgevolg: dan is het plicht niet te gehoorzamen.
Referenties naar alinea 64: 1
Pacem in Terris ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
65
De volgelingen van het liberalisme daarentegen, die het staatsgezag tot absolute meester en tot een almacht maken, en verkondigen, dat men in zijn leven volstrekt geen rekening met God behoeft te houden, willen deze met zedelijkheid en godsdienst innig verbonden vrijheid, waarover wij het hebben, volstrekt niet erkennen, en bij iedere poging om deze vrijheid te behouden komen zij met de beschuldiging aan van schending van de wet en aanslag tegen de staat. Als deze beschuldiging waar was, dan zou men zich onder iedere nòg zo onmenselijke tirannie moeten buigen en het juk ervan moeten dragen.
Referenties naar alinea 65: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 Het tolereren van de moderne vrijheden
- Paragraaf 1 Het ideaal van de Kerk
66
Het is wel de vurige wens van de Kerk, dat deze punten van de christelijke leer, die wij in hoofdtrekken hebben behandeld, onder alle rangen in de maatschappij praktisch ingang zouden vinden. Want zij hebben buitengewone kracht ter genezing van de ongetwijfeld talrijke en ernstige kwalen van dezen tijd, die grotendeels zijn voortgekomen juist uit de vrijheden, waarvan men de lof zo luid verkondigt en waarin men de kiemen zag van welzijn en roem. Maar de uitkomst heeft die verwachting beschaamd. In plaats van heerlijke, gezonde vruchten kwamen er bittere en bedorvene. Zoekt men nu een geneesmiddel, dat zoeke men het in de terugkeer naar gezonde begrippen, de enige waarvan men het behoud van de bestaande orde en dus de handhaving van de ware vrijheid met vertrouwen kan verwachten.
Referenties naar alinea 66: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Uit moederlijke goedheid tolereert de Kerk sommige dingen
67
De Kerk echter oordeelt als een moeder, en weet daarom het gewicht van de menselijke zwakheid op zijn juiste zwaarte te schatten, en zij kent de geestesrichtingen en de loop van de omstandigheden van onze moderne tijd. Ofschoon zij daarom volstrekt geen recht toekent dan alleen aan het ware en zedelijk goede, verzet zij er zich toch niet tegen, dat het openbaar gezag sommige dingen duldt, die niet overeenstemmen met waarheid en rechtvaardigheid, ter vermijding nl. van een groter kwaad of ter verkrijging of tot behoud van een of ander goed.
Referenties naar alinea 67: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 God zelf tolereert ook veel kwaad
68
God zelf, die alles voorziet, die oneindig is in volmaaktheid en die alles kan, duldt toch, dat er kwaad in de wereld is. Hij doet dat deels met het doel, dat groter goed niet verhinderd worde, deels met het doel, dat geen groter kwaad volge. In het staatsbestuur behoort men de wereldbestuurder na te volgen, ja, daar het gezag van mensen ieder kwaad op zich niet kan verhinderen, moet het “veel toelaten en ongestraft laten, wat door de goddelijke Voorzienigheid toch wordt gestraft, en doet daar wèl aan.” Lib. I. cap. 6. num. 14.[[836]]
Referenties naar alinea 68: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 Tolereren is geen goedkeuren
69
Maar als in zulke omstandigheden de menselijke wet om het algemeen welzijn, en daarom ook alleen, het kwaad mag of zelfs moet tolereren, dan mag of moet zij daarom het kwaad op zich nog niet goedkeuren of willen. Want, omdat het kwaad een beroving is van iets goeds, is het op zich in strijd met het algemeen welzijn, dat de wetgever zo goed als hij kan moet willen en bevorderen. Ook hierin moet de menselijke wet zich God tot voorbeeld stellen. Door nl. het kwaad in de wereld toe te laten “wil God niet, dat het kwaad geschiede, en wil Hij ook niet dat het kwaad niet geschiede, maar wil Hij toelaten, dat het kwaad geschiede, en dat is iets goeds.” Summa Theologiae, Prima Parsq. 19 a. 9 ad 3[[t:ia q. 19 a. 9 ad 3]] Deze uitspraak van de Engelachtige Leraar bevat zeer in het kort heel de leer omtrent het tolereren van het kwaad.
Referenties naar alinea 69: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 5 Hoever het tolereren slechts mag gaan
70
Maar, als men juist wil oordelen moet men erkennen: hoe meer kwaad men in een staat uit dringende noodzakelijkheid moet dulden, des te verder staat zulk een staat van het ideaal af. Verder, daar het tolereren van het kwaad behoort tot de voorschriften van de voorzichtigheid in het staatsbestuur, moet het beslist gehouden worden binnen de grenzen, die door het voorwerp van het staatsbestuur, d.i. het algemeen welzijn, worden gevorderd. Als derhalve dat tolereren het algemeen welzijn schaadt en groter kwaad voor de staat teweeg brengt, dan volgt daaruit, dat men het niet in toepassing mag brengen, want in die omstandigheden ontbreekt de goede kant ervan.
Referenties naar alinea 70: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
71
Als echter om de bijzondere tijdsomstandigheden waarin de staat verkeert, de Kerk praktisch berust in sommige moderne vrijheden, dan is het niet, omdat zij er principieel de voorkeur aan geeft, maar omdat zij er groter nut in ziet ze toe te laten, en als er een ommekeer ten goede kwam, dan zou zij zeker van de haar toekomende vrijheid gebruik maken, en door haar raad, haar aansporing, haar dringende beden overeenkomstig haar plicht met ijver streven naar het volbrengen van de haar door God aangewezen taak, nl. de zorg voor het eeuwig heil van de mensen. Maar altijd blijft het waar: naar die vrijheid van allen en tot alles kan men, zoals wij meermalen gezegd hebben, in principe niet streven, want het is met de rede in strijd, dat dwaling en waarheid eenzelfde recht hebben.
Referenties naar alinea 71: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 6 Het liberalisme gaat veel te ver en is intolerant tegenover de Kerk
72
En wat de verdraagzaamheid betreft: het is wonderlijk, hoe ver degenen die zich voor aanhangers van het liberalisme uitgeven, afstaan van het gematigde en wijze gedrag van de Kerk. Immers, door aan de burgers al de besproken vrijheden zonder beperking toe te staan gaan zij alle maat te buiten en laden zij de schijn op zich, alsof zij evenveel waarde hechten aan leugen en zedelijk kwaad, als aan zedelijk goed en waarheid. En tegelijk beschuldigen zij de Kerk, de kolom en grondslag van de waarheid en tevens de eerlijke leermeesters van de zedenleer, van onverdraagzaamheid en hardheid, omdat zij volgens haar plicht zulk een onbegrensde en misdadige verdraagzaamheid standvastig verwerpt, en leert, dat men zulk een verdraagzaamheid niet in praktijk mag brengen. En bij die beschuldiging begrijpen zij niet eens, dat zij de Kerk een verwijt maken van iets, dat haar in werkelijkheid tot ere strekt. Maar bij al dat vertoon van verdraagzaamheid zijn zij in praktijk zeer dikwijls bekrompen en karig tegenover het katholicisme. Terwijl zij aan het gewone volk een overdreven vrijheid toestaan, dulden zij niet dat de Kerk vrij is.
Referenties naar alinea 72: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 5 Besluit
- Paragraaf 1 Recapitulatie
- Subparagraaf 1 Het hoofdbeginsel
73
Wij willen nu voor de duidelijkheid al het gezegde met de gevolgtrekkingen eruit in hoofdtrekken samenvatten. Welnu dan, ziehier de hoofdzaak. Geheel de mens leeft – het kan niet anders – in de volle zin van het woord en voortdurend in de macht van God. Bijgevolg, men kan zich de vrijheid van de mens onmogelijk anders denken dan als een vrijheid, afhankelijk van God, en aan diens wil onderworpen. Deze soevereiniteit van God ontkennen of er zich niet onder willen buigen is geen gebruik van zijn vrijheid, maar is zijn vrijheid misbruiken tot het ergste hoogverraad: en deze geestesgesteldheid vormt eigenlijk de hoofdfout van het liberalisme. Het liberalisme echter bestaat in meer dan één vorm. Immers, de wil kan op meer dan één wijze en in meerdere of mindere mate afwijken van de gehoorzaamheid, die men aan God of aan hen, die in Gods gezag delen, verschuldigd is.
Referenties naar alinea 73: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 Het ergste liberalisme
74
De ergste ontaarding van de vrijheid en zo ook: de slechtste soort van liberalisme bestaat ongetwijfeld in het totaal verwerpen van het oppergezag van de allerhoogste God, en in het volstrekt afleggen van alle gehoorzaamheid in het openbare, of ook in het particuliere of huiselijk leven. Van dit soort liberalisme moet men ten volle verstaan, wat wij tot nu toe tegen het liberalisme gezegd hebben.
Referenties naar alinea 74: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 3 Het daaraan grenzend liberalisme met de scheiding van Kerk en staat
75
Aan dit liberalisme grenst de leer van hen die weliswaar toegeven, dat men onderdanig moet zijn aan de goddelijke Schepper en regeerder van de wereld, van wiens wil heel de natuur afhankelijk is, doch die tegelijkertijd de geloofs- en zedenwetten, die buiten de natuurwet vallen, maar die door Gods gezag onmiddellijk zijn gegeven, vermetel afwijzen, of althans beweren, dat er geen enkele reden bestaat, om er vooral officieel in het staatkundig leven rekening mee te houden. Welk een grote dwaling dit is en welk een gebrek aan consequentie, hebben wij boven gezien. En uit deze leer, als uit haar hoofdbeginsel, vloeit die verderfelijke mening voort omtrent scheiding van Kerk en staat, terwijl het daarentegen toch duidelijk is, dat tussen beide machten, wier taak verschillend en wier positie niet even hoog is, een goede verstandhouding moet bestaan, die zich uit door eendrachtige samenwerking en wederkerig dienstbetoon.
Referenties naar alinea 75: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 4 Twee opvattingen omtrent deze scheiding
76
Onder deze algemene theorie vallen als onder een hoofdsoort twee bijzondere theorieën.
Referenties naar alinea 76: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
77
Volgens velen immers moet de staat totaal en geheel van de Kerk gescheiden zijn, zodat men naar hun mening bij heel het staatsrecht, bij instellingen, gewoonten, wetten, staatsambten, bij het onderwijs niet méér rekening met de Kerk behoeft te houden dan wanneer er in het geheel geen Kerk bestond. Op zijn hoogst kan men aan de burgers toestaan om desverkiezend als privaat persoon godsdienst uit te oefenen. Tegen deze geldt ten volle de kracht van alle bewijzen, waarmee wij de leer zelf omtrent scheiding van Kerk en staat weerlegd hebben. Er moet nog bijgevoegd worden, dat het een grote ongerijmdheid is, dat de afzonderlijke burger eerbied heeft voor de Kerk, terwijl de staat haar negeert.
Referenties naar alinea 77: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
78
Anderen bestrijden het bestaan van de Kerk niet: zij zouden dat ook niet kunnen; maar zij ontnemen haar de natuur en de eigen rechten van een volmaakte maatschappij, en beweren, dat ze geen wetgevende, rechtsprekende en strafbevoegdheid heeft, doch alleen de bevoegdheid om aansporend, raadgevend en leidinggevend op te treden tegenover degenen, die zich uit eigen beweging vrijwillig aan haar onderworpen hebben. Zij vormen zich dus een vals begrip omtrent de natuur van deze door God gewilde maatschappij, zij verkleinen en beperken haar gezag, haar leerbevoegdheid en heel haar praktische werking. Tegelijk gaan zij in hun overdrijving van de bevoegdheid en van de macht van het soevereine staatsgezag zo ver, dat zij de Kerk Gods onder het juk van algehele staatsoverheersing brengen, juist zoals zij dat doen met iedere willekeurige vrije vereniging van burgers. Om deze volkomen te weerleggen gelden de bij de apologeten gebruikelijke bewijzen, die ook wij, met name in de encycliek Immortale Dei[739], niet onvermeld hebben gelaten; en uit die bewijzen volgt, dat de Kerk krachtens goddelijke instelling alle wezenselementen en alle rechten heeft van een wettige, soevereine en in allen dele volmaakte maatschappij.
Referenties naar alinea 78: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 5 De aanpassing van de Kerk aan de moderne ideeën
79
Velen eindelijk keuren de scheiding van Kerk en staat niet goed, maar vinden toch, dat de Kerk feitelijk met haar tijd moet meegaan en zich soepel moet aanpassen aan de eisen van de moderne ideeën omtrent het staatsbestuur. Hun gevoelen kan men eerbiedigen als men het verstaat van een zekere gematigde aanpassing, die met waarheid en rechtvaardigheid kan samengaan. De Kerk mag zich nl. in de vaste hoop op een of ander groot goed toegeeflijk betonen, en aan de tijdsomstandigheden de offers brengen, die zij met behoud van haar heilige plichtsvervulling brengen kan.
Referenties naar alinea 79: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
80
Maar heel anders is het, als men het verstaat van praktijken en leerstelsels, in strijd met het goddelijk recht, wier invoering een gevolg is van de zedenontaarding en dwaalbegrippen van onze tijd. Geen enkele tijd kan bestaan zonder godsdienst, waarheid en recht. En daar God gewild heeft, dat deze grote, heilige dingen onder de hoede van de Kerk zouden staan, is geen eis zozeer in strijd met haar wezen als de eis, dat zij dwaling of onrecht zonder protest dulde of dingen die schadelijk zijn voor de godsdienst oogluikend toelate.
Referenties naar alinea 80: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Conclusies
- Subparagraaf 1 Wat men volstrekt niet mag houden
81
Uit het gezegde volgt dus: het is volstrekt niet geoorloofd de vrijheid van gedachte, van drukpers en van onderwijs, alsook de vrijheid van godsdiensten zonder onderscheid, te vorderen, te verdedigen of te verlenen als evenzoveel rechten, die de natuur aan de mens gegeven zou hebben. Want als de natuur dit werkelijk gedaan had, dan zou men het recht hebben, zich aan Gods opperheerschappij te onttrekken en dan zou de vrijheid van de mens door geen enkele wet beperkt kunnen worden.
Referenties naar alinea 81: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 Wat en in hoeverre men mag tolereren
82
Een tweede gevolgtrekking is: men kan die soorten van vrijheid, als er rechtvaardige redenen voor zijn, wel tolereren, maar alleen met bepaalde beperkingen, om te voorkomen dat zij ontaarden in losbandigheid en overmoed. Waar echter die vrijheden praktisch bestaan, laten de burgers ze daar gebruiken ten goede, maar laten zij in principe erover oordelen zoals de Kerk erover oordeelt. Iedere vrijheid immers kan men als wettig beschouwen, voorzover zij ruimere gelegenheid geeft om het goede te doen, maar anders absoluut niet.
Referenties naar alinea 82: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Enkele andere opmerkingen
- Subparagraaf 1 Wat te doen bij tirannie
83
Waar men leeft onder de druk of de bedreiging van tirannieke overheersing, die de staat door onrechtvaardig geweld onder bedwang houdt, of de Kerk gewelddadig berooft van de haar toekomende vrijheid, daar mag men streven naar een andere staatsinrichting, waardoor vrijheid van handelen is toegestaan. Immers, in dat geval streeft men niet naar die onmatige, verkeerde vrijheid, maar naar een verlichting van druk, en dat om het welzijn van allen. De bedoeling is dan alleen, gedaan te krijgen dat, waar de vrijheid tot veel kwaad gegeven wordt, de bevoegdheid om het goede te doen niet belemmerd wordt.
Referenties naar alinea 83: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 2 Kerk en regeringsvorm
84
Ook is het uiteraard met geen plicht in strijd, voorstander te zijn van een gematigd democratische regeringsvorm, als men maar vasthoudt aan de katholieke leer omtrent de oorsprong en de uitoefening van het openbaar gezag. Onder de verschillende vormen van staatsinrichting veroordeelt de Kerk er geen enkele, als ze op zich maar geschikt zijn voor de bevordering van het welzijn van de burgers. De Kerk verlangt alleen – en dat is juist een eis van het natuurrecht – van iedere staatsvorm, dat hij tot stand komt zonder iemands recht te schenden, en vooral met volledige handhaving van de rechten van de Kerk.
Referenties naar alinea 84: 1
Benignitas et humanitas ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 3 Deelname aan het politieke leven
85
Een functie aanvaarden in het politieke leven is goed, behalve als ergens wegens bijzondere omstandigheden van zakelijke aard of omstandigheden van tijd anders is bepaald; ja de Kerk keurt het zelfs goed, dat de afzonderlijke personen zich aaneensluiten om samen aan het algemeen nut te werken, en naar best vermogen het welzijn van de staat beveiligen, onderhouden en vermeerderen.
Referenties naar alinea 85: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Subparagraaf 4 Gerechtigd nationalisme
86
Evenmin veroordeelt de Kerk het verlangen zijn volk te bevrijden van buitenlandse of binnenlandse overheersing, als dat maar geschieden kan met behoud van de rechtvaardigheid. Eindelijk, zij keurt ook degenen niet af, wier streven is te bewerken, dat de staten volgens eigen (nationale) wetten leven, en dat aan de burgers de gelegenheid geschonken wordt hun welstand zooveel mogelijk te vergrote. De Kerk heeft zich altijd de trouwe bevorderaarster betoond van gematigde burgerlijke vrijheden. Daarvoor getuigen vooral de staten in Italië; deze hebben in de tijd, waarin de heilzame invloed van de Kerk onbelemmerd was doorgedrongen in alle geledingen van het staatsleven, onder hun eigen stedelijk recht voorspoed, rijkdom en roemvolle naam verworven.
Referenties naar alinea 86: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 Slot
87
Ziehier, eerbiedwaardige broeders, hetgeen wij onder leiding van geloof en rede tegelijk, overeenkomstig ons apostolisch ambt u hebben voorgehouden. Het zal, vertrouwen wij, voor velen vruchtbaar zijn, vooral als gij uw pogingen met onze verenigt.
Wij voor ons heffen in de nederigheid van ons hart smekend de ogen op tot God en vragen met aandrang, dat Hij goedgunstig aan de mensen het licht van Zijn wijsheid en raad wille geven, opdat zij nl. door deze krachten gestrekt, in zulke belangrijke zaken de waarheid mogen inzien en als gevolg daarvan in het bijzonder en in het openbaar leven ten allen tijde met onbewogen standvastigheid overeenkomstig de waarheid mogen leven.
Wij voor ons heffen in de nederigheid van ons hart smekend de ogen op tot God en vragen met aandrang, dat Hij goedgunstig aan de mensen het licht van Zijn wijsheid en raad wille geven, opdat zij nl. door deze krachten gestrekt, in zulke belangrijke zaken de waarheid mogen inzien en als gevolg daarvan in het bijzonder en in het openbaar leven ten allen tijde met onbewogen standvastigheid overeenkomstig de waarheid mogen leven.
Referenties naar alinea 87: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
88
Als onderpand van deze hemelse gaven en als blijk van onze welwillendheid geven Wij aan u, eerbiedwaardige broeders, uw geestelijkheid en het volk aan welks hoofd gij staat, met grote liefde in de Heer de apostolische zegen.
Gegeven te Rome, bij St. Pieter, de 20e juni 1888, het elfde jaar van ons pausschap.
Paus Leo XIII
Referenties naar alinea 88: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 11
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/705-libertas-praestantissimum-nl