Christifideles laici
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Christifideles laici
Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk
Paus Johannes Paulus II
30 december 1988
Pauselijke geschriften - Postsynodale Apostolische Exhortaties
1989
RK Voorlichting
14 september 2024
692
nl
Referenties naar dit document: 20
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inleiding
- Christifideles laici
1
De Christengelovigen-leken (Christifideles laici[692]), wier “roeping en zending in de Kerk en in de wereld twintig jaar na het Tweede Vaticaans Concilie” onderwerp was van de bisschoppensynode van 1987, behoren tot het volk Gods dat uitgebeeld wordt door de arbeiders van de van de wijngaard over wie het Evangelie van Matteüs spreekt:
“Met het Rijk der hemelen is het als met een landeigenaar die vroeg in de morgen uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij werd het met de arbeiders eens voor een denarie per dag en stuurde ze naar zijn wijngaard” (Mt. 20, 1-2)[b:Mt. 20, 1-2].
De gelijkenis uit de Evangelie opent voor onze blik de onmetelijke wijngaard van de Heer en de menigte mensen, mannen en vrouwen, die door Hem geroepen en gezonden worden om daarin te werken. De wijngaard is heel de wereld (Mt. 13, 38)[[b:Mt. 13, 38]], die volgens Gods plan veranderd moet worden met het oog op de definitieve komst van zijn Rijk.
“Met het Rijk der hemelen is het als met een landeigenaar die vroeg in de morgen uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij werd het met de arbeiders eens voor een denarie per dag en stuurde ze naar zijn wijngaard” (Mt. 20, 1-2)[b:Mt. 20, 1-2].
De gelijkenis uit de Evangelie opent voor onze blik de onmetelijke wijngaard van de Heer en de menigte mensen, mannen en vrouwen, die door Hem geroepen en gezonden worden om daarin te werken. De wijngaard is heel de wereld (Mt. 13, 38)[[b:Mt. 13, 38]], die volgens Gods plan veranderd moet worden met het oog op de definitieve komst van zijn Rijk.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Gaat ook gij naar mijn wijngaard
2
Rond het derde uur ging hij er weer op uit en zag nog anderen werkloos op de markt staan tot wie hij zei: “ Gaat ook naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is “ (Mt. 20, 3-4)[b:Mt. 20, 3-4].
Van die dag in het verre verleden blijft de opgroep van de Heer weerklinken in de loop van de geschiedenis: “ Gaat ook gij naar mijn wijngaard” ; hij wordt gericht tot iedere mens die in de wereld komt.
Door de hernieuwde uitstorting van de Pinkstergeest die heeft plaatsgevonden met de Tweede Vaticaans Concilie, is in de Kerk van deze tijd een levendiger bewustzijn van haar missionaire aard gerijpt; zij heeft opnieuw de stem van haar Heer gehoord die haar in de wereld zendt als “ universeel sacrament van het heil” Lumen Gentium, 48[[617|48]].
Gaat ook gij. De oproep betreft niet alleen de herders, de priesters, de religieuzen, maar strekt zich uit tot allen: ook de lekengelovigen worden persoonlijk door de Heer geroepen, van wie zij een zending ontvangen voor de Kerk en voor de wereld.
De heilige Gregorius de Grote herinnert hieraan in een preek tot het volk, waarin hij de parabel van de arbeiders van de wijngaard als volgt toelicht: “kijkt naar uw wijze van leven, dierbare broeders, en beziet of ge al arbeiders van de Heer zijt. Een ieder moet nagaan wat hij doet en zien of hij in de wijngaard van de Heer werkt”. I, XIX, 2: PL. 76,1155[[967]].
Vooral het Concilie met zijn buitengewoon rijke leerstellige, geestelijke en pastorale nalatenschap heeft zeer mooie bladzijden gewijd aan de natuur, de waardigheid, de spiritualiteit, de zending en de verantwoordelijkheid van de lekengelovigen. En de Concilievaders hebben het appél van Christus laten weerklinken en alle leken gelovigen, mannen en vrouwen, opgeroepen om in zijn wijngaard te gaan werken :
Op die vergadering van bisschoppen was een deskundige vertegenwoordiging van lekengelovigen aanwezig, mannen en vrouwen, die een kostbare bijdrage geleverd hebben aan het werk van de synode, zoals openlijk erkend in de homilie van de sluiting:
De Synode heeft tevens opgemerkt dat de weg van de leken na het concilie niet vrij is gebleven van moeilijkheden en gevaren. Men kan in het bijzonder herinneren aan twee verleidingen waaraan zij zich niet steeds hebben weten te onttrekken: de verleiding om de belangstelling zo sterk te richten op de kerkelijke diensten en taken, dat zij vaak vervallen zijn in praktische onverschilligheid voor hun specifieke verantwoordelijkheid in de wereld van beroep, maatschappij, economie, cultuur en politiek, en de verleiding om de onrechtmatige scheiding tussen geloof en leven, tussen de aanvaarding van het evangelie en de concrete actie in de meest verschillende tijdelijke en aardse realiteiten, te rechtvaardigen. In de loop van haar werk heeft de Synode voortdurend verwezen naar het Tweede Vaticaans Concilie waarvan het onderricht over de leken na twintig jaar verrassend actueel en soms van profetische draagwijdte is gebleken. Dit onderricht is in staat om licht te werpen op en de weg te wijzen naar de antwoorden die nu op de nieuwe problemen gegeven moeten worden. In feite hebben de synodevaders de uitdaging aangenomen om de concrete wegen te bepalen waarlangs de schitterende “theorie” over de leken die het concilie geformuleerd heeft, een echte kerkelijke “praktijk” kan worden. Sommige problemen dringen zich op door een zekere “nieuwheid” , zodat men ze, minstens in chronologische zin, postconilaire problemen kan noemen.
In de loop van hun beraadslagingen en overwegingen hebben de synodevaders daaraan terecht bijzondere aandacht gewijd. Daaronder dienen vermeld te worden de problemen die de kerkelijke taken en diensten betreffen die toevertrouwd zijn aan de lekengelovigen of aan hen toevertrouwd moeten worden, de verspreiding en groei van nieuwe “bewegingen” naast andere vormen van lekenverenigingen, de plaats van de vrouw in de Kerk zowel als in de maatschappij.
Aan het eind van het werk dat de synodevaders met grote inzet, bekwaamheid en edelmoedigheid hebben verricht, hebben zij het verlangen geuit en gevraagd, dat ik te gelegener tijd de Wereldkerk een slotdocument over de lekengelovigen zou aanbieden. vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 1[[[1481|1]]] Deze postsynodale apostolische exhortatie wil heel de rijkdom van het werk van de synode ter beschikking stellen, vanaf de Lineamenti tot aan het Instrumentum laboris, vanaf het rapport ter inleiding tot aan de interventies van de afzonderlijke bisschoppen en leken en tot aan het samenvattende rapport na de discussie in de aula, vanaf de beraadslagingen en voordrachten in de kleinere groepen tot en met de voorstellen en de slotboodschap. Daarom plaatst het onderhavige document zich niet naast de synode, maar vormt het er de getrouwe en samenhangende uitdrukking van.
Het is de vrucht van een collegiale samenwerking, tot het uiteindelijke resultaat waarvan de Raad van het algemeen Secretariaat van de Synode en het Secretariaat zelf hun bijdrage geleverd hebben. Het doel dat de exhortatie wil bereiken is het opwekken en bevorderen van een meer besliste bewustwording van de gave en de verantwoordelijkheid die alle lekengelovigen, en ieder van hen afzonderlijk, hebben in de gemeenschap en de zending van de Kerk.
Van die dag in het verre verleden blijft de opgroep van de Heer weerklinken in de loop van de geschiedenis: “ Gaat ook gij naar mijn wijngaard” ; hij wordt gericht tot iedere mens die in de wereld komt.
Door de hernieuwde uitstorting van de Pinkstergeest die heeft plaatsgevonden met de Tweede Vaticaans Concilie, is in de Kerk van deze tijd een levendiger bewustzijn van haar missionaire aard gerijpt; zij heeft opnieuw de stem van haar Heer gehoord die haar in de wereld zendt als “ universeel sacrament van het heil” Lumen Gentium, 48[[617|48]].
Gaat ook gij. De oproep betreft niet alleen de herders, de priesters, de religieuzen, maar strekt zich uit tot allen: ook de lekengelovigen worden persoonlijk door de Heer geroepen, van wie zij een zending ontvangen voor de Kerk en voor de wereld.
De heilige Gregorius de Grote herinnert hieraan in een preek tot het volk, waarin hij de parabel van de arbeiders van de wijngaard als volgt toelicht: “kijkt naar uw wijze van leven, dierbare broeders, en beziet of ge al arbeiders van de Heer zijt. Een ieder moet nagaan wat hij doet en zien of hij in de wijngaard van de Heer werkt”. I, XIX, 2: PL. 76,1155[[967]].
Vooral het Concilie met zijn buitengewoon rijke leerstellige, geestelijke en pastorale nalatenschap heeft zeer mooie bladzijden gewijd aan de natuur, de waardigheid, de spiritualiteit, de zending en de verantwoordelijkheid van de lekengelovigen. En de Concilievaders hebben het appél van Christus laten weerklinken en alle leken gelovigen, mannen en vrouwen, opgeroepen om in zijn wijngaard te gaan werken :
“Het heilig Concilie doet dus een dringend beroep op alle leken om de stem van Christus, die hen in dit uur met meer aandrang uitnodigt, en de aandrang van de heilige Geest spontaan, edelmoedig en bereidvaardig te beantwoorden. Mogen de jongeren heel speciaal het gevoel hebben, dat deze oproep direct tot hen is gericht, en mogen zij er blij en edelmoedig gevolg aan geven. De Heer zelf immers nodigt door deze heilige kerkvergadering alle leken opnieuw uit om zich dag in dag uit nauwer met Hem te verenigen en deelgenoot te worden in zijn heil brengende zending, door zich zijn gezindheid eigen te maken (Fil. 2, 5)[[b:Fil. 2, 5]]; en wederom zendt Hij hen uit naar iedere stad en plaats waar Hij zelf gaat komen (Lc. 10, 1)[[b:Lc. 10, 1]]” Apostolicam Actuositatem, 33[[653|33]].Gaat ook gij naar mijn wijngaard. Deze woorden hebben nogmaals op geestelijke wijze weerklonken tijdens de vergaderingen van de bisschoppensynode die van 1 tot 30 oktober 1987 te Rome gehouden is. De vaders zijn in de voetsporen van het Concilie getreden en hebben zich open gesteld voor het licht van de persoonlijke en gemeenschappelijke ervaringen van de gehele Kerk. Verrijkt door de voorafgaande synoden hebben zijn op specifieke wijze en in ruime mate het thema van de roeping en de zending van de leken in de Kerk en in de wereld behandeld.
Op die vergadering van bisschoppen was een deskundige vertegenwoordiging van lekengelovigen aanwezig, mannen en vrouwen, die een kostbare bijdrage geleverd hebben aan het werk van de synode, zoals openlijk erkend in de homilie van de sluiting:
“Wij danken voor het feit dat wij in de loop van de synode niet slechts de vreugde hebben gekend van de deelname van de leken (auditores en auditrices) maar meer nog de vreugde dat het verloop van de synodale beraadslagingen ons de gelegenheid geboden heeft te luisteren naar de stem van de genodigden, die als vertegenwoordigers van de leken uit alle delen van de wereld, uit de diverse landen, gekomen zijn, en dat het ons heeft laten profiteren van hun ervaringen, raadgevingen en suggesties, die voortkomen uit hun liefde voor de gemeenschappelijk zaak “. De roeping en missie van de leek in Kerk en wereld twintig jaar het Tweede Vaticaans Concilie[[452]]Met de blik gericht op de periode na het Concilie hebben de Concilievaders kunnen constateren dat de Geest de Kerk is blijven verjongen en nieuwe krachten van heiligheid en deelname in vele lekengelovigen heeft opgewekt. Daarvan getuigen onder meer de nieuwe stijl van samenwerking tussen priesters, religieuzen en lekengelovigen; de actieve deelname aan de liturgie, aan de verkondiging van het woord van God en aan de catechese; de veelvuldige diensten en taken die toevertrouwd zijn aan de lekengelovigen en die zij op zich genomen hebben; de weelderige bloei van groepen, verenigingen en bewegingen van lekenspiritualiteit en –activiteit; de ruimere en belangrijkere deelname van de vrouwen aan het Kerk en aan de ontwikkeling van de maatschappij.
De Synode heeft tevens opgemerkt dat de weg van de leken na het concilie niet vrij is gebleven van moeilijkheden en gevaren. Men kan in het bijzonder herinneren aan twee verleidingen waaraan zij zich niet steeds hebben weten te onttrekken: de verleiding om de belangstelling zo sterk te richten op de kerkelijke diensten en taken, dat zij vaak vervallen zijn in praktische onverschilligheid voor hun specifieke verantwoordelijkheid in de wereld van beroep, maatschappij, economie, cultuur en politiek, en de verleiding om de onrechtmatige scheiding tussen geloof en leven, tussen de aanvaarding van het evangelie en de concrete actie in de meest verschillende tijdelijke en aardse realiteiten, te rechtvaardigen. In de loop van haar werk heeft de Synode voortdurend verwezen naar het Tweede Vaticaans Concilie waarvan het onderricht over de leken na twintig jaar verrassend actueel en soms van profetische draagwijdte is gebleken. Dit onderricht is in staat om licht te werpen op en de weg te wijzen naar de antwoorden die nu op de nieuwe problemen gegeven moeten worden. In feite hebben de synodevaders de uitdaging aangenomen om de concrete wegen te bepalen waarlangs de schitterende “theorie” over de leken die het concilie geformuleerd heeft, een echte kerkelijke “praktijk” kan worden. Sommige problemen dringen zich op door een zekere “nieuwheid” , zodat men ze, minstens in chronologische zin, postconilaire problemen kan noemen.
In de loop van hun beraadslagingen en overwegingen hebben de synodevaders daaraan terecht bijzondere aandacht gewijd. Daaronder dienen vermeld te worden de problemen die de kerkelijke taken en diensten betreffen die toevertrouwd zijn aan de lekengelovigen of aan hen toevertrouwd moeten worden, de verspreiding en groei van nieuwe “bewegingen” naast andere vormen van lekenverenigingen, de plaats van de vrouw in de Kerk zowel als in de maatschappij.
Aan het eind van het werk dat de synodevaders met grote inzet, bekwaamheid en edelmoedigheid hebben verricht, hebben zij het verlangen geuit en gevraagd, dat ik te gelegener tijd de Wereldkerk een slotdocument over de lekengelovigen zou aanbieden. vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 1[[[1481|1]]] Deze postsynodale apostolische exhortatie wil heel de rijkdom van het werk van de synode ter beschikking stellen, vanaf de Lineamenti tot aan het Instrumentum laboris, vanaf het rapport ter inleiding tot aan de interventies van de afzonderlijke bisschoppen en leken en tot aan het samenvattende rapport na de discussie in de aula, vanaf de beraadslagingen en voordrachten in de kleinere groepen tot en met de voorstellen en de slotboodschap. Daarom plaatst het onderhavige document zich niet naast de synode, maar vormt het er de getrouwe en samenhangende uitdrukking van.
Het is de vrucht van een collegiale samenwerking, tot het uiteindelijke resultaat waarvan de Raad van het algemeen Secretariaat van de Synode en het Secretariaat zelf hun bijdrage geleverd hebben. Het doel dat de exhortatie wil bereiken is het opwekken en bevorderen van een meer besliste bewustwording van de gave en de verantwoordelijkheid die alle lekengelovigen, en ieder van hen afzonderlijk, hebben in de gemeenschap en de zending van de Kerk.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De huidige noden van de wereld: wat staat gij heel de dag werkloos?
3
De fundamentele betekenis van deze synode, en dus de meest kostbare vrucht die ervan verwacht wordt, is het luisteren van de lekengelovigen naar de oproep van Christus om in zijn wijngaard te werken, om op energieke, bewuste en verantwoordelijke wijze deel te nemen aan de zending van de Kerk op dit grootse en dramatische uur van de geschiedenis bij de benadering van het derde millennium.
Nieuwe kerkelijke en ook maatschappelijke, economische, politieke en culturele situaties eisen heden ten dage met geheel bijzondere kracht de actie van de lekengelovigen. Al is de onverschilligheid altijd onaanvaardbaar geweest, toch maakt de huidige tijd haar nog meer schuldig. Niemand mag werkloos blijven.
Wij hernemen de lezing van de gelijkenis uit het Evangelie: “Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit en vond er weer anderen staan. Hij zei tot hen: wat staat ge heel de dag werkloos. Ze antwoordden hem: Niemand heeft ons gehuurd. Daarop zei hij tot hen: Gaat ook gij naar mijn wijngaard” (Mt. 20, 6-7)[b:Mt. 20, 6-7].
Er is geen plaats voor ledigheid, er wacht allen veel werk in de wijngaard van de Heer. De landeigenaar herhaalt nog krachtiger zijn uitnodiging: “Gaat ook gij naar mijn wijngaard” .
De stem van de Heer weerklinkt ongetwijfeld in het diepst van het wezen zelf van iedere christen, die door het geloof en de sacramenten van de christelijke initiatie gelijkvormig geworden is aan Jezus Christus, als levend lidmaat opgenomen is in de Kerk en actief subject is van haar heilszending. Maar de stem van de Heer klinkt ook door de historische gebeurtenissen van de Kerk en van de mensheid, zoals het Concilie opmerkt:
Jezus wil dat zij, zoals al zijn leerlingen, het zout der aarde en het licht der wereld zijn (Mt. 5, 13-14)[[b:Mt. 5, 13-14]]. Maar wat is het huidige aanschijn van de “aarde” en van de “wereld” , waarvan de christenen “zout” en “licht” moeten zijn? De verscheidenheid van de situatie en de problemen die in de wereld bestaan, welke overigens gekenmerkt wordt door een toenemende versnelling van de veranderingen, is zeer groot. Daarom is het volstrekt noodzakelijk zich te hoeden voor ongerechtvaardigde generalisaties en simplificaties.
Toch is het mogelijk te wijzen op enige ontwikkelingslijnen die in de huidige maatschappij naar voren komen. Zoals op de akker van het Evangelie het onkruid en de tarwe samen opgroeien, zo bevinden zich in de geschiedenis die het dagelijkse toneel is van een dikwijls tegenstrijdige uitoefening van de menselijke vrijheid, het kwade en het goede, de onrechtvaardigheid en de rechtvaardigheid, de angst en de hoop, dicht bij elkaar en zijn ze dikwijls nauw met elkaar verstrengeld.
Nieuwe kerkelijke en ook maatschappelijke, economische, politieke en culturele situaties eisen heden ten dage met geheel bijzondere kracht de actie van de lekengelovigen. Al is de onverschilligheid altijd onaanvaardbaar geweest, toch maakt de huidige tijd haar nog meer schuldig. Niemand mag werkloos blijven.
Wij hernemen de lezing van de gelijkenis uit het Evangelie: “Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit en vond er weer anderen staan. Hij zei tot hen: wat staat ge heel de dag werkloos. Ze antwoordden hem: Niemand heeft ons gehuurd. Daarop zei hij tot hen: Gaat ook gij naar mijn wijngaard” (Mt. 20, 6-7)[b:Mt. 20, 6-7].
Er is geen plaats voor ledigheid, er wacht allen veel werk in de wijngaard van de Heer. De landeigenaar herhaalt nog krachtiger zijn uitnodiging: “Gaat ook gij naar mijn wijngaard” .
De stem van de Heer weerklinkt ongetwijfeld in het diepst van het wezen zelf van iedere christen, die door het geloof en de sacramenten van de christelijke initiatie gelijkvormig geworden is aan Jezus Christus, als levend lidmaat opgenomen is in de Kerk en actief subject is van haar heilszending. Maar de stem van de Heer klinkt ook door de historische gebeurtenissen van de Kerk en van de mensheid, zoals het Concilie opmerkt:
”In de dynamiek van zijn geloof, waardoor het gelooft, dat het wordt geleid door de Geest van de Heer die de gehele aarde vervult, spant het volk van God zich in om in de gebeurtenissen, eisen en verlangens waarin het samen met de overige mensen van onze generatie deelt, te onderkennen wat daarin werkelijke tekenen zijn van de aanwezigheid van God of van zijn plannen. Het geloof beschijnt immers alles met een nieuw licht en verheldert de heilsbedoeling die God heeft betreffende de integrale zin van de roeping van de mensen zodoende richt het de geest op volledig menselijke oplossingen”. Gaudium et Spes, 11[[575|11]]Dan is het nodig onze wereld in het gezicht te kijken, met haar waarden en problemen, haar onrust en hoop, haar overwinning en nederlagen: een wereld waarvan de economische, sociale, politieke en culturele situaties ernstigere problemen en moeilijkheden vertonen dan de wereld die beschreven is door het Concilie in de pastorale constitutie Gaudium et Spes[575]. III, D, I. Nadat de vaders in de buitengewone synode van 1985 “het grote belang en de grote actualiteit van de pastorale constitutie "Gaudium et Spes" bevestigd hebben, vervolgen zij: ”Wij bemerken echter tegelijk dat de tekenen van onze tijd gedeeltelijk anders zijn dan die van de tijd van het concilie, met grotere problemen en angsten: Want aller wegen in de wereld nemen de honger, de onderdrukking, onrechtvaardigheid en de oorlog, het lijden, het terrorisme en andere vormen van allerlei soorten geweld toe”[[1485]] En toch is dit de wijngaard, het veld, waarin de lekengelovigen geroepen zijn hun zending te vervullen.
Jezus wil dat zij, zoals al zijn leerlingen, het zout der aarde en het licht der wereld zijn (Mt. 5, 13-14)[[b:Mt. 5, 13-14]]. Maar wat is het huidige aanschijn van de “aarde” en van de “wereld” , waarvan de christenen “zout” en “licht” moeten zijn? De verscheidenheid van de situatie en de problemen die in de wereld bestaan, welke overigens gekenmerkt wordt door een toenemende versnelling van de veranderingen, is zeer groot. Daarom is het volstrekt noodzakelijk zich te hoeden voor ongerechtvaardigde generalisaties en simplificaties.
Toch is het mogelijk te wijzen op enige ontwikkelingslijnen die in de huidige maatschappij naar voren komen. Zoals op de akker van het Evangelie het onkruid en de tarwe samen opgroeien, zo bevinden zich in de geschiedenis die het dagelijkse toneel is van een dikwijls tegenstrijdige uitoefening van de menselijke vrijheid, het kwade en het goede, de onrechtvaardigheid en de rechtvaardigheid, de angst en de hoop, dicht bij elkaar en zijn ze dikwijls nauw met elkaar verstrengeld.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Secularisatie en godsdienstige behoefte
4
Hoe zou men niet kunnen denken aan de voortdurende verspreiding van de godsdienstige onverschilligheid en van het atheïsme in de meest verschillende vormen, in het bijzonder in de vorm van het secularisme welke heden wellicht de meest verbreide vorm is? De mens die bedwelmd is door de wonderbare verworvenheden van een onweerstaanbare wetenschappelijk-technische ontwikkeling en vooral bekoord wordt door de oudste en steeds nieuwe verleiding om gelijk te worden aan God (Gen. 3, 5)[[b:Gen. 3, 5]] door het gebruik van een onbegrensde vrijheid, snijdt de godsdienstige wortels van zijn hart af: hij vergeet God, beschouwt Hem als onbelangrijk voor zijn eigen bestaan, wijst Hem af en werpt zich in aanbidding neer voor de meest verschillende “afgoden” .
Het huidige verschijnsel van het secularisme is werkelijk ernstig. Het raakt niet alleen afzonderlijke personen, maar op zekere wijze gehele gemeenschappen, zoals het concilie reeds opgemerkt heeft: “Steeds talrijkere massa’’s verwijderen zich van de godsdienstpraktijk” vgl: Gaudium et Spes, 7[[[575|7]]]. Zelf heb ik meerdere malen herinnerd aan het verschijnsel van de ontkerstening dat de volkeren treft die van oudsher christelijk zijn en zonder uitstel om een nieuwe evangelisatie vraagt.
Toch kunnen de religieuze aspiratie en behoefte niet geheel uitgeblust worden. Als de mens de moed heeft om de meest gewichtige vragen van het menselijke bestaan onder ogen te zien, in het bijzonder de vraag naar de zin van het leven, het lijden en de dood, dan kan hij er niet aan ontkomen het woord van waarheid dat de heilige Augustinus uitgeroepen heeft, tot het zijne maken: “Gij hebt ons voor U gemaakt, o Heer, en ons hart blijft onrustig tot dat het rust vindt in U” I, I: CCL 27,1[[850]]. Zo getuigt ook de huidige wereld op steeds ruimere en levendigere wijze van de openheid voor een geestelijke en transcendente visie op het leven, van de opleving van het zoeken van het godsdienstige, van de terugkeer naar de zin voor het heilige en naar het gebed, van de vraag om vrij te zijn de Naam van de Heer aan te roepen.
Het huidige verschijnsel van het secularisme is werkelijk ernstig. Het raakt niet alleen afzonderlijke personen, maar op zekere wijze gehele gemeenschappen, zoals het concilie reeds opgemerkt heeft: “Steeds talrijkere massa’’s verwijderen zich van de godsdienstpraktijk” vgl: Gaudium et Spes, 7[[[575|7]]]. Zelf heb ik meerdere malen herinnerd aan het verschijnsel van de ontkerstening dat de volkeren treft die van oudsher christelijk zijn en zonder uitstel om een nieuwe evangelisatie vraagt.
Toch kunnen de religieuze aspiratie en behoefte niet geheel uitgeblust worden. Als de mens de moed heeft om de meest gewichtige vragen van het menselijke bestaan onder ogen te zien, in het bijzonder de vraag naar de zin van het leven, het lijden en de dood, dan kan hij er niet aan ontkomen het woord van waarheid dat de heilige Augustinus uitgeroepen heeft, tot het zijne maken: “Gij hebt ons voor U gemaakt, o Heer, en ons hart blijft onrustig tot dat het rust vindt in U” I, I: CCL 27,1[[850]]. Zo getuigt ook de huidige wereld op steeds ruimere en levendigere wijze van de openheid voor een geestelijke en transcendente visie op het leven, van de opleving van het zoeken van het godsdienstige, van de terugkeer naar de zin voor het heilige en naar het gebed, van de vraag om vrij te zijn de Naam van de Heer aan te roepen.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De menselijke persoon: vernederde en verheven waardigheid
5
Wij denken bovendien aan de veelvuldige schendingen waarvan de menselijke persoon heden ten dage onderwerpen is. Wanneer de mens niet erkend en bemind wordt in zijn waardigheid van levend beeld van God (Gen. 1, 26)[[b:Gen. 1, 26]], wordt hij blootgesteld aan de meest vernederende en afwijkende vormen van “gebruikt worden als middel” , welke hem op beklagenswaardige wijze tot slaaf van de sterkste maken. En “de sterkste” kan de meest verschillende vormen aannemen: ideologie, economische macht,onmenselijke politieke systemen, wetenschappelijke technocratie, overweldiging door de massa – media. Opnieuw staan wij tegenover een menigte mensen, onze broeders en zusters, wier fundamentele rechten geschonden worden, ook als gevolg van de buitensporige tolerantie en zelfs van de openlijke onrechtvaardigheid van bepaalde burgerlijke wetten: het recht op leven en integriteit, het recht op woning en arbeid, het recht op gezin en verantwoorde voortplanting, het recht op deelname aan het openbare en politieke leven, het recht op vrijheid van geweten en van geloofsbelijdenis.
Wie kan de kinderen tellen die niet geboren worden omdat zij in de schoot van hun moeder gedood worden, de kinderen die in de steek gelaten en mishandeld worden door hun eigen ouders, de kinderen die opgroeien zonder liefde en opvoeding. In sommige landen missen gehele bevolkingsgroepen onderdak, werk en de middelen die volstrekt onmisbaar zijn om een menswaardig bestaan te kunnen leiden, en zijn ze zelfs beroofd van wat nood zakelijk is om te kunnen overleven. Vreselijke opstapelingen van armoede en van fysieke en ook morele ellende zijn nu thuis aan de rand van de grote wereldsteden en treffen gehele groepen mensen dodelijk.
Het heilige karakter van de mens kan echter niet uitgewist worden, ook al wordt het maar al te vaak veracht en geschonden: het heeft zijn onwrikbare grondslag in God, de Schepper en Vader, en dringt zich altijd weer op.
Vandaar de steeds ruimere verspreiding en de sterkere verspreiding van het begrip voor de persoonlijke waardigheid van iedere mens. Een weldadige stroming doorkruist en doordringt nu alle volken die zich steeds meer bewust worden van de waardigheid van de mens: deze is beslist geen “zaak” of “voorwerp” dat men kan gebruiken, maar altijd en alleen een “subject” dat begiftigd is met bewustzijn en vrijheid, geroepen is om op verantwoordelijke wijze in de maatschappij en de geschiedenis te leven en gericht is op de geestelijke en godsdienstige waarden.
Men heeft gezegd dat onze tijd de tijd van het “humanisme” is. Sommige soorten humanisme leiden vanwege hun atheïstisch en secularistisch karakter op paradoxale wijze tot het krenken en vernietigen van de mens, terwijl andere hem daarentegen zozeer verheffen dat zij voeren tot vormen van echte en eigenlijke idolatrie. Maar er zijn nog andere soorten humanisme die naar waardigheid én grootheid én de ellende van de mens erkennen en zijn gehele waardigheid openbaren, steunen en bevorderen.
Teken en vrucht van deze humanistische stromingen is de toenemende behoefte aan deelname. Dit is zonder twijfel één van de onderscheidende trekken van de huidige mensheid, een echt “teken des tijds” , dat rijpt op verschillende gebieden en in verschillende richtingen, vooral op het gebied van de vrouwen en de jeugd en in de richting van het leven van het gezin en de school als van het culturele, sociale en politieke leven. Protagonisten en in zekere zin scheppers van een nieuwe humanistische cultuur te zijn is een tegelijk universele en individuele eis. vgl: Instrumentum laboris, “Roeping en zending van de leken in de Kerk en in de wereld twintig jaar na het Tweede Vaticaans Concilie”, (5-10)[[[1482|(5-10)]]]
Wie kan de kinderen tellen die niet geboren worden omdat zij in de schoot van hun moeder gedood worden, de kinderen die in de steek gelaten en mishandeld worden door hun eigen ouders, de kinderen die opgroeien zonder liefde en opvoeding. In sommige landen missen gehele bevolkingsgroepen onderdak, werk en de middelen die volstrekt onmisbaar zijn om een menswaardig bestaan te kunnen leiden, en zijn ze zelfs beroofd van wat nood zakelijk is om te kunnen overleven. Vreselijke opstapelingen van armoede en van fysieke en ook morele ellende zijn nu thuis aan de rand van de grote wereldsteden en treffen gehele groepen mensen dodelijk.
Het heilige karakter van de mens kan echter niet uitgewist worden, ook al wordt het maar al te vaak veracht en geschonden: het heeft zijn onwrikbare grondslag in God, de Schepper en Vader, en dringt zich altijd weer op.
Vandaar de steeds ruimere verspreiding en de sterkere verspreiding van het begrip voor de persoonlijke waardigheid van iedere mens. Een weldadige stroming doorkruist en doordringt nu alle volken die zich steeds meer bewust worden van de waardigheid van de mens: deze is beslist geen “zaak” of “voorwerp” dat men kan gebruiken, maar altijd en alleen een “subject” dat begiftigd is met bewustzijn en vrijheid, geroepen is om op verantwoordelijke wijze in de maatschappij en de geschiedenis te leven en gericht is op de geestelijke en godsdienstige waarden.
Men heeft gezegd dat onze tijd de tijd van het “humanisme” is. Sommige soorten humanisme leiden vanwege hun atheïstisch en secularistisch karakter op paradoxale wijze tot het krenken en vernietigen van de mens, terwijl andere hem daarentegen zozeer verheffen dat zij voeren tot vormen van echte en eigenlijke idolatrie. Maar er zijn nog andere soorten humanisme die naar waardigheid én grootheid én de ellende van de mens erkennen en zijn gehele waardigheid openbaren, steunen en bevorderen.
Teken en vrucht van deze humanistische stromingen is de toenemende behoefte aan deelname. Dit is zonder twijfel één van de onderscheidende trekken van de huidige mensheid, een echt “teken des tijds” , dat rijpt op verschillende gebieden en in verschillende richtingen, vooral op het gebied van de vrouwen en de jeugd en in de richting van het leven van het gezin en de school als van het culturele, sociale en politieke leven. Protagonisten en in zekere zin scheppers van een nieuwe humanistische cultuur te zijn is een tegelijk universele en individuele eis. vgl: Instrumentum laboris, “Roeping en zending van de leken in de Kerk en in de wereld twintig jaar na het Tweede Vaticaans Concilie”, (5-10)[[[1482|(5-10)]]]
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Onenigheid en vrede
6
Wij kunnen tenslotte niet nalaten te herinneren aan een ander verschijnsel dat de huidige mensheid kenmerkt. De mensheid wordt misschien meer dat ooit in haar geschiedenis dagelijks en diep getroffen en ontwricht door onenigheid. Dit is een veelvorming verschijnsel dat onderscheiden is van het rechtmatige pluralisme van mentaliteit en initiatief en tot uiting komt in de ongelukkige tegenstellingen tussen personen, groepen, categorieën, naties en blokken van naties. Het is een tegenstelling die de vorm aanneemt van geweld, terrorisme, oorlog. Diverse sectoren van de huidige mensheid, die hun “almacht” willen tonen, hernieuwen nogmaals, maar met veel grotere afmetingen, de dwaze ervaring van de bouw van de “toren van Babel” (Gen. 11, 1-9)[[b:Gen. 11, 1-9]], die verwarring, strijd, verdeeldheid en onderdrukking voortbrengt. De mensenfamilie is zo op dramatische wijze in zichzelf ontwricht en verscheurd.
Anderzijds is het verlangen van de enkelingen en de volken naar het onschatbare goed van de vrede in rechtvaardigheid niet te onderdrukken. De zaligspreking van het evangelie: “Zalig die vrede brengen” (Mt. 5, 9)[b:Mt. 5, 9] vindt in de mensen van onze tijd een nieuwe en veelbetekende weerklank: hele volken leven, lijden en werken nu voor de komst van vrede en rechtvaardigheid. De deelname van vele personen en groepen aan het maatschappelijke leven is de weg die nu steeds meer afgelegd wordt opdat de vrede van wens tot werkelijkheid wordt.
Op deze weg ontmoeten wij vele lekengelovigen, die zich edelmoedig inzetten op sociaal en politiek gebied, in de meest verschillende vormen, zowel in instellingen als door vrijwillige hulpverlening en dienst aan de geringsten.
Anderzijds is het verlangen van de enkelingen en de volken naar het onschatbare goed van de vrede in rechtvaardigheid niet te onderdrukken. De zaligspreking van het evangelie: “Zalig die vrede brengen” (Mt. 5, 9)[b:Mt. 5, 9] vindt in de mensen van onze tijd een nieuwe en veelbetekende weerklank: hele volken leven, lijden en werken nu voor de komst van vrede en rechtvaardigheid. De deelname van vele personen en groepen aan het maatschappelijke leven is de weg die nu steeds meer afgelegd wordt opdat de vrede van wens tot werkelijkheid wordt.
Op deze weg ontmoeten wij vele lekengelovigen, die zich edelmoedig inzetten op sociaal en politiek gebied, in de meest verschillende vormen, zowel in instellingen als door vrijwillige hulpverlening en dienst aan de geringsten.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Jezus Christus, de hoop van de mensheid
7
Dat is het onmetelijke en doorploegde veld dat voor de arbeiders ligt die door de “landeigenaar” gezonden worden om in zijn wijngaard te werken.
De Kerk is aanwezig en werkt op dit veld, wij allen, herders en gelovigen, priesters, religieuzen en leken. De zo juist vermelde situaties raken de Kerk diep: zij wordt er deels door geconditioneerd, maar niet verdrukt en nog minder overweldigd, want de heilige Geest die de ziel van de Kerk is, staat haar bij in haar zending.
De Kerk weet dat ondanks alle moeilijkheden, vertraging en tegenstrijdigheden die veroorzaakt worden door de menselijke beperktheid, de zonde en de Boze, alle inspanningen die de mensheid verricht voor meer gemeenschap en deelname, volledig vervulling vinden in de tussenkomst van Jezus Christus, de Verlosser van de mens en van de wereld. De Kerk weet dat zij door Hem gezonden is als “het teken en het instrument van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht” Lumen Gentium, 1[[617|1]].
De mensheid kan en moet dus ondanks alles hopen: het levende en persoonlijke evangelie, Jezus Christus zelf, is het blijde “nieuws” dat de Kerk iedere dag verkondigt en waarvan zij aan alle mensen getuigt.
In deze verkondiging en in dit getuigenis nemen de lekengelovigen een oorspronkelijke en onvervangbare plaats in: door hen komt de Kerk van Christus in de meest verschillende sectoren van de wereld tegenwoordig als teken en bron van hoop en liefde.
De Kerk is aanwezig en werkt op dit veld, wij allen, herders en gelovigen, priesters, religieuzen en leken. De zo juist vermelde situaties raken de Kerk diep: zij wordt er deels door geconditioneerd, maar niet verdrukt en nog minder overweldigd, want de heilige Geest die de ziel van de Kerk is, staat haar bij in haar zending.
De Kerk weet dat ondanks alle moeilijkheden, vertraging en tegenstrijdigheden die veroorzaakt worden door de menselijke beperktheid, de zonde en de Boze, alle inspanningen die de mensheid verricht voor meer gemeenschap en deelname, volledig vervulling vinden in de tussenkomst van Jezus Christus, de Verlosser van de mens en van de wereld. De Kerk weet dat zij door Hem gezonden is als “het teken en het instrument van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht” Lumen Gentium, 1[[617|1]].
De mensheid kan en moet dus ondanks alles hopen: het levende en persoonlijke evangelie, Jezus Christus zelf, is het blijde “nieuws” dat de Kerk iedere dag verkondigt en waarvan zij aan alle mensen getuigt.
In deze verkondiging en in dit getuigenis nemen de lekengelovigen een oorspronkelijke en onvervangbare plaats in: door hen komt de Kerk van Christus in de meest verschillende sectoren van de wereld tegenwoordig als teken en bron van hoop en liefde.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Eerste hoofdstuk Ik ben de wijnstok, gij de ranken De waardigheid van de lekengelovigen in het mysterie van de Kerk
- Het mysterie van de wijngaard
8
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Het beeld van de wijngaard wordt door de Bijbel op vele wijzen en in verschillende betekenissen gebruikt: het dient speciaal om het mysterie van het volk Gods uit te drukken. In deze meer innerlijke zin zijn de lekengelovigen niet eenvoudig de arbeiders die in de wijngaard werken, maar maken zij deel uit van de wijngaard zelf: “Ik ben de wijnstok, gij de raken” , zegt Jezus (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5].
Reeds in het Oude Testament doen de profeten een beroep op het beeld van de wijngaard om het uitverkoren volk aan te duiden. Israël is de wijngaard van God, het werk van de Heer, de vreugde van zijn hart: “Ik had u geplant als een edele wijnstok “ (Jer. 2, 21)[b:Jer. 2, 21]; “Uw moeder was in de tijd van haar bloei als een wijnstok, aan het water geplant, die vruchten ging dragen en raken voortbracht dank zij het overvloedige water” (Ez. 19, 10)[b:Ez. 19, 10]; “Mijn vriend had een wijngaard op een vruchtbare helling. Hij spitte hem om, verwijderde de stenen en beplantte hem met edelwingerd” (Jes. 5, 1-2)[b:Jes. 5, 1-2].
Jezus neemt het symbool van de wijngaard over en gebruikt het om enige aspecten van het Rijk Gods te openbaren: “Er was eens een man die een wijngaard aanlegde, er een omheining omheen zette, een wijnpers in uit hakte en er een wachttoren in bouwde; daarna verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde” (Mc. 12, 1)[b:Mc. 12, 1] (Mt. 21, 28vv)[[b:Mt. 21, 28vv]].
De evangelist Johannes nodigt ons uit om in de diepte door te dringen en voert ons tot de ontdekking van het mysterie van de wijngaard: deze is het symbool en het beeld niet slechts van het volk Gods maar van Jezus zelf. Hij is de “ware wijnstok” waarmee de ranken op vitale wijze verbonden zijn (Joh. 15, 1vv)[[b:Joh. 15, 1vv]].
Het Tweede Vaticaans Concilie, dat de verschillende Bijbelse beelden vermeldt die het mysterie van de Kerk toelichten, houdt opnieuw het beeld van de wijnstok en de ranken voor: “De ware wijnstok is Christus, die leven en groeikracht schenkt aan de ranken, d.w.z. aan ons, die door de Kerk in Hem blijven en zonder wie wij niets kunnen doen (Joh. 15, 1-5)[[b:Joh. 15, 1-5]]" Lumen Gentium, 6[[617|6]]. De Kerk is dus zelf de wijngaard van het evangelie. Zij is een mysterie, want de liefde en het leven van de Vader, de Zoon en de heilige Geest zijn de volstrekt kostloze gave welke aangeboden wordt aan hen die geboren zijn uit water en geest (Joh. 3, 5)[[b:Joh. 3, 5]] en die geroepen zijn om te leven volgens de gemeenschap zelf van God en om deze uit te drukken en mee te delen in de geschiedenis (zending): “ Op die dag zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben en gij in Mij en Ik in u” , zegt Jezus (Joh. 14, 20)[b:Joh. 14, 20].
Alleen binnen het mysterie van de Kerk als mysterie van gemeenschap openbaart zich de “identiteit ” van de lekengelovigen, hun oorspronkelijke waardigheid. En alleen binnen deze waardigheid kunnen hun roeping en zending in de Kerk en in de wereld gedefinieerd worden.
Reeds in het Oude Testament doen de profeten een beroep op het beeld van de wijngaard om het uitverkoren volk aan te duiden. Israël is de wijngaard van God, het werk van de Heer, de vreugde van zijn hart: “Ik had u geplant als een edele wijnstok “ (Jer. 2, 21)[b:Jer. 2, 21]; “Uw moeder was in de tijd van haar bloei als een wijnstok, aan het water geplant, die vruchten ging dragen en raken voortbracht dank zij het overvloedige water” (Ez. 19, 10)[b:Ez. 19, 10]; “Mijn vriend had een wijngaard op een vruchtbare helling. Hij spitte hem om, verwijderde de stenen en beplantte hem met edelwingerd” (Jes. 5, 1-2)[b:Jes. 5, 1-2].
Jezus neemt het symbool van de wijngaard over en gebruikt het om enige aspecten van het Rijk Gods te openbaren: “Er was eens een man die een wijngaard aanlegde, er een omheining omheen zette, een wijnpers in uit hakte en er een wachttoren in bouwde; daarna verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde” (Mc. 12, 1)[b:Mc. 12, 1] (Mt. 21, 28vv)[[b:Mt. 21, 28vv]].
De evangelist Johannes nodigt ons uit om in de diepte door te dringen en voert ons tot de ontdekking van het mysterie van de wijngaard: deze is het symbool en het beeld niet slechts van het volk Gods maar van Jezus zelf. Hij is de “ware wijnstok” waarmee de ranken op vitale wijze verbonden zijn (Joh. 15, 1vv)[[b:Joh. 15, 1vv]].
Het Tweede Vaticaans Concilie, dat de verschillende Bijbelse beelden vermeldt die het mysterie van de Kerk toelichten, houdt opnieuw het beeld van de wijnstok en de ranken voor: “De ware wijnstok is Christus, die leven en groeikracht schenkt aan de ranken, d.w.z. aan ons, die door de Kerk in Hem blijven en zonder wie wij niets kunnen doen (Joh. 15, 1-5)[[b:Joh. 15, 1-5]]" Lumen Gentium, 6[[617|6]]. De Kerk is dus zelf de wijngaard van het evangelie. Zij is een mysterie, want de liefde en het leven van de Vader, de Zoon en de heilige Geest zijn de volstrekt kostloze gave welke aangeboden wordt aan hen die geboren zijn uit water en geest (Joh. 3, 5)[[b:Joh. 3, 5]] en die geroepen zijn om te leven volgens de gemeenschap zelf van God en om deze uit te drukken en mee te delen in de geschiedenis (zending): “ Op die dag zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben en gij in Mij en Ik in u” , zegt Jezus (Joh. 14, 20)[b:Joh. 14, 20].
Alleen binnen het mysterie van de Kerk als mysterie van gemeenschap openbaart zich de “identiteit ” van de lekengelovigen, hun oorspronkelijke waardigheid. En alleen binnen deze waardigheid kunnen hun roeping en zending in de Kerk en in de wereld gedefinieerd worden.
Referenties naar alinea 8: 3
Pastores Dabo Vobis ->=geentekst=Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Wie zijn de leken-gelovigen?
9
De synodevaders hebben terecht benadrukt dat het noodzakelijk is een positieve beschrijving van de roeping en de zending van de lekengelovigen te formuleren en voor te houden door de studie van het Tweede Vaticaans Concilie te verdiepen in het licht zowel van de jongste documenten van het leergezag als van de ervaring in het leven zelf van de Kerk onder leiding van de Heilige Geest vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 3[[[1481|3]]].
Bij het geven van een antwoord op de vraag “wie de lekengelovigen zijn” heeft het Concilie de vroegere verklaringen die overwegend negatief waren, overwonnen. Het heeft zich opengesteld voor een beslist positieve visie en zijn fundamentele bedoeling duidelijk gemaakt door te verzekeren dat de lekengelovigen volledig tot de Kerk en haar mysterie behoren, en door het bijzondere karakter te bevestigen van hun eigen roeping, die speciaal hierin ligt “dat zij het Rijk van God zoeken juist door de tijdelijke aangelegenheden te behartigen en volgens de wil van God te regelen” Lumen Gentium, 31[[617|31]] De constitutie Lumen Gentium[617] beschrijft de leken als volgt: “Onder de naam leken verstaan wij hier alle christengelovigen buiten de leden van het wijdingspriesterschap en van de door de Kerk erkende religieuze staat; de christengelovigen namelijk die, door het doopsel in Christus ingelijfd, tot volk van God opgericht en aan het priesterlijk, profetisch en koninklijk ambt van Christus op de hun eigen wijze deelachtig zijn en dientengevolge voor hun deel de zending van het hele christenvolk in de Kerk en in de uitoefenen” Lumen Gentium, 31[[617|31]].
Reeds Pius XII heeft gezegd: “De gelovigen, de leken om nauwkeuriger te zijn, bevinden zich in de meest vooruitgeschoven linie van het leven van de Kerk; door hen is de Kerk het vitale beginsel van de menselijke maatschappij. Daarom moeten speciaal zij er zich steeds duidelijker van bewust zijn dat zij niet slechts tot de Kerk behoren maar de Kerk zijn, d.w.z. de gemeenschap van de gelovigen op aarde onder de leiding van het algemene hoofd, de Paus, en van de bisschoppen samen met hem. Zij zijn de Kerk...” Tot de nieuwe kardinalen[[1303]].
Volgens het Bijbelse beeld van de wijngaard zijn de leken, zoals alle leden van de Kerk, ranken die geworteld zijn in Christus, de ware wijnstok, en door Hem levend en levengevend worden gemaakt.
De inlijving in Christus door middel van het geloof en van de sacramenten van de christelijke initiatie is de eerste wortel die de oorsprong is van de nieuwe conditie van de christen in het mysterie van de Kerk, diens diepste “fysionomie” vormt en ten grondslag ligt aan alle roepingen en de dynamiek van het christelijke leven van de lekengelovigen: in Jezus Christus, gestorven en verrezen, wordt de gedoopte een “nieuwe schepping” (Gal. 6, 15; 2 Kor. 5, 17)[b:Gal. 6, 15; 2 Kor. 5, 17], een schepsel dat gezuiverd is van de zonde en geheiligd door de genade.
Alleen zo, door te begrijpen welke mysterieuze rijkdom God in het heilig doopsel aan de christen geeft, is het mogelijk de “figuur” van de lekengelovige af te tekenen.
Bij het geven van een antwoord op de vraag “wie de lekengelovigen zijn” heeft het Concilie de vroegere verklaringen die overwegend negatief waren, overwonnen. Het heeft zich opengesteld voor een beslist positieve visie en zijn fundamentele bedoeling duidelijk gemaakt door te verzekeren dat de lekengelovigen volledig tot de Kerk en haar mysterie behoren, en door het bijzondere karakter te bevestigen van hun eigen roeping, die speciaal hierin ligt “dat zij het Rijk van God zoeken juist door de tijdelijke aangelegenheden te behartigen en volgens de wil van God te regelen” Lumen Gentium, 31[[617|31]] De constitutie Lumen Gentium[617] beschrijft de leken als volgt: “Onder de naam leken verstaan wij hier alle christengelovigen buiten de leden van het wijdingspriesterschap en van de door de Kerk erkende religieuze staat; de christengelovigen namelijk die, door het doopsel in Christus ingelijfd, tot volk van God opgericht en aan het priesterlijk, profetisch en koninklijk ambt van Christus op de hun eigen wijze deelachtig zijn en dientengevolge voor hun deel de zending van het hele christenvolk in de Kerk en in de uitoefenen” Lumen Gentium, 31[[617|31]].
Reeds Pius XII heeft gezegd: “De gelovigen, de leken om nauwkeuriger te zijn, bevinden zich in de meest vooruitgeschoven linie van het leven van de Kerk; door hen is de Kerk het vitale beginsel van de menselijke maatschappij. Daarom moeten speciaal zij er zich steeds duidelijker van bewust zijn dat zij niet slechts tot de Kerk behoren maar de Kerk zijn, d.w.z. de gemeenschap van de gelovigen op aarde onder de leiding van het algemene hoofd, de Paus, en van de bisschoppen samen met hem. Zij zijn de Kerk...” Tot de nieuwe kardinalen[[1303]].
Volgens het Bijbelse beeld van de wijngaard zijn de leken, zoals alle leden van de Kerk, ranken die geworteld zijn in Christus, de ware wijnstok, en door Hem levend en levengevend worden gemaakt.
De inlijving in Christus door middel van het geloof en van de sacramenten van de christelijke initiatie is de eerste wortel die de oorsprong is van de nieuwe conditie van de christen in het mysterie van de Kerk, diens diepste “fysionomie” vormt en ten grondslag ligt aan alle roepingen en de dynamiek van het christelijke leven van de lekengelovigen: in Jezus Christus, gestorven en verrezen, wordt de gedoopte een “nieuwe schepping” (Gal. 6, 15; 2 Kor. 5, 17)[b:Gal. 6, 15; 2 Kor. 5, 17], een schepsel dat gezuiverd is van de zonde en geheiligd door de genade.
Alleen zo, door te begrijpen welke mysterieuze rijkdom God in het heilig doopsel aan de christen geeft, is het mogelijk de “figuur” van de lekengelovige af te tekenen.
Referenties naar alinea 9: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het Doopsel en de christelijke nieuwheid
10
Het is niet overdreven te zeggen dat het gehele bestaan van de lekengelovige tot doel heeft hem te brengen tot de kennis van de radicale christelijke nieuwheid die voortvloeit uit het Doopsel, het Sacrament van het geloof, teneinde te kunnen leven volgens de verplichtingen daarvan in overeenstemming met de van God ontvangen roeping. Om de “figuur” van de lekengelovige te beschrijven overwegen wij nu expliciet en meer direct met name de volgende drie aspecten: het Doopsel doet ons herboren worden tot het leven van kinderen van God, het verenigt ons met Jezus Christus en met zijn lichaam, de Kerk, het zalft ons met de Heilige Geest en maakt ons tot geestelijke tempels.
Referenties naar alinea 10: 1
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Kinderen van God in de Zoon
11
Wij roepen de woorden die Jezus tot Nikodemus gericht heeft, in herinnering: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u; als iemand niet geboren wordt uit water en geest, kan hij het Rijk Gods niet binnengaan” (Joh. 3, 5)[b:Joh. 3, 5].
Het heilig Doopsel is dus een nieuwe geboorte, een wedergeboorte.
Het is juist als hij denkt aan dit aspect van de gave van het Doopsel dat de apostel Petrus uitzingt: “Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in zijn grote barmhartigheid deed herboren worden tot een leven van hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de dood. Een onvergankelijke, onbederfelijke, onaantastbare erfenis is voor u weggelegd in de hemel” (1 Pt. 1, 3-4)[b:1 Pt. 1, 3-4]. En hij noemt de christenen diegenen “die opnieuw geboren zijn, niet uit een vergankelijk zaad, maar door het onvergankelijke zaad van de levende en eeuwige God” (1 Pt. 1, 23)[b:1 Pt. 1, 23].
Door het heilig Doopsel worden wij kinderen van God in zijn eniggeboren Zoon, Christus Jezus. Iedere christen hoort als hij opstijgt uit het water van de doopvont, opnieuw de stem weerklinken die aan de oever van de Jordaan is gehoord: “Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in U heb Ik mijn behagen gesteld” (Lc. 3, 22)[b:Lc. 3, 22]; en hij begrijpt dat hij verbonden is met de welbeminde Zoon en aangenomen zoon (Gal. 4, 4-7)[[b:Gal. 4, 4-7]] en broeder van Christus wordt. Zo gaat in ieders geschiedenis het eeuwige plan van de Vader in vervulling: “Die Hij te voren heeft gekend, heeft Hij ook te voren bestemd tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon, opdat Deze de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders” (Rom. 8, 29)[b:Rom. 8, 29].
Het is de heilige Geest die de gedoopten maakt tot kinderen van God en tegelijk tot ledematen van het lichaam van Christus. Daaraan herinnert Paulus de christenen van Korinte: “Wij allen (...) zijn immers in de kracht van één en dezelfde Geest door de doop één enkel lichaam geworden” (1 Kor. 12, 13)[b:1 Kor. 12, 13]; zodat de apostel tot de lekengelovigen kan zeggen: “Welnu, gij zijt het lichaam van Christus en ieder van u is een lid van dit lichaam” (1 Kor. 12, 27)[b:1 Kor. 12, 27]; “Het bewijs dat ge zonen zijt: Hij heeft de Geest van zijn Zoon in ons hart gezonden” (Gal. 4, 6)[b:Gal. 4, 6] (Rom. 8, 15-16)[[b:Rom. 8, 15-16]].
Het heilig Doopsel is dus een nieuwe geboorte, een wedergeboorte.
Het is juist als hij denkt aan dit aspect van de gave van het Doopsel dat de apostel Petrus uitzingt: “Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in zijn grote barmhartigheid deed herboren worden tot een leven van hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de dood. Een onvergankelijke, onbederfelijke, onaantastbare erfenis is voor u weggelegd in de hemel” (1 Pt. 1, 3-4)[b:1 Pt. 1, 3-4]. En hij noemt de christenen diegenen “die opnieuw geboren zijn, niet uit een vergankelijk zaad, maar door het onvergankelijke zaad van de levende en eeuwige God” (1 Pt. 1, 23)[b:1 Pt. 1, 23].
Door het heilig Doopsel worden wij kinderen van God in zijn eniggeboren Zoon, Christus Jezus. Iedere christen hoort als hij opstijgt uit het water van de doopvont, opnieuw de stem weerklinken die aan de oever van de Jordaan is gehoord: “Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in U heb Ik mijn behagen gesteld” (Lc. 3, 22)[b:Lc. 3, 22]; en hij begrijpt dat hij verbonden is met de welbeminde Zoon en aangenomen zoon (Gal. 4, 4-7)[[b:Gal. 4, 4-7]] en broeder van Christus wordt. Zo gaat in ieders geschiedenis het eeuwige plan van de Vader in vervulling: “Die Hij te voren heeft gekend, heeft Hij ook te voren bestemd tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon, opdat Deze de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders” (Rom. 8, 29)[b:Rom. 8, 29].
Het is de heilige Geest die de gedoopten maakt tot kinderen van God en tegelijk tot ledematen van het lichaam van Christus. Daaraan herinnert Paulus de christenen van Korinte: “Wij allen (...) zijn immers in de kracht van één en dezelfde Geest door de doop één enkel lichaam geworden” (1 Kor. 12, 13)[b:1 Kor. 12, 13]; zodat de apostel tot de lekengelovigen kan zeggen: “Welnu, gij zijt het lichaam van Christus en ieder van u is een lid van dit lichaam” (1 Kor. 12, 27)[b:1 Kor. 12, 27]; “Het bewijs dat ge zonen zijt: Hij heeft de Geest van zijn Zoon in ons hart gezonden” (Gal. 4, 6)[b:Gal. 4, 6] (Rom. 8, 15-16)[[b:Rom. 8, 15-16]].
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Één lichaam in Christus
12
Wedergeboren als “kinderen van God in de Zoon” zijn de gedoopten onverbrekelijk “ledematen van Christus en ledematen van het lichaam van de Kerk” , zoals het Concilie van Florence leert. Exsultate Deo, 4[[1021|4]]
Het Doopsel betekent en bewerkt een mystieke maar reële inlijving in het gekruisigde en verheerlijkte lichaam van Jezus. Door het Sacrament verenigt Jezus de gedoopte met zijn dood om hem te verenigen met zijn verrijzenis (Rom. 6, 3-5)[[b:Rom. 6, 3-5]], neemt Hij de “oude mens” van hem af en bekleedt Hij hem met de “nieuwe mens” ofwel met Zichzelf: “Gij allen die in Christus zijt gedoopt” , verkondigt de apostel Paulus, “zijt met Christus bekleed” (Gal. 3, 27)[b:Gal. 3, 27]. (Ef. 4, 22-24; Kol. 3, 9-10)[[b:Ef. 4, 22-24; Kol. 3, 9-10]] Daaruit volgt dat “wij allen tezamen in Christus één lichaam” vormen (Rom. 12, 5)[b:Rom. 12, 5].
Wij vinden in de woorden van Paulus de getrouwe weerklank van het onderricht van Jezus zelf, die de geheimvolle eenheid van zijn leerlingen met Hem elkaar heeft geopenbaard en haar voorgesteld heeft als beeld en verlenging van de geheimvolle gemeenschap die de Vader verbindt met de Zoon en de Zoon met de Vader in de liefdesband van de Heilige Geest. (Joh. 17, 21)[[b:Joh. 17, 21]]
Het is dezelfde eenheid als die waarover Jezus spreekt met het beeld van de wijnstok en de ranken: “Ik ben de wijnstok, gij de ranken” (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5]. Dit beeld werpt licht niet alleen op de diepe verbondenheid van de leerlingen met Jezus, maar ook op de vitale gemeenschap van de leerlingen onderling: allen zijn ranken van de enige wijnstok.
Het Doopsel betekent en bewerkt een mystieke maar reële inlijving in het gekruisigde en verheerlijkte lichaam van Jezus. Door het Sacrament verenigt Jezus de gedoopte met zijn dood om hem te verenigen met zijn verrijzenis (Rom. 6, 3-5)[[b:Rom. 6, 3-5]], neemt Hij de “oude mens” van hem af en bekleedt Hij hem met de “nieuwe mens” ofwel met Zichzelf: “Gij allen die in Christus zijt gedoopt” , verkondigt de apostel Paulus, “zijt met Christus bekleed” (Gal. 3, 27)[b:Gal. 3, 27]. (Ef. 4, 22-24; Kol. 3, 9-10)[[b:Ef. 4, 22-24; Kol. 3, 9-10]] Daaruit volgt dat “wij allen tezamen in Christus één lichaam” vormen (Rom. 12, 5)[b:Rom. 12, 5].
Wij vinden in de woorden van Paulus de getrouwe weerklank van het onderricht van Jezus zelf, die de geheimvolle eenheid van zijn leerlingen met Hem elkaar heeft geopenbaard en haar voorgesteld heeft als beeld en verlenging van de geheimvolle gemeenschap die de Vader verbindt met de Zoon en de Zoon met de Vader in de liefdesband van de Heilige Geest. (Joh. 17, 21)[[b:Joh. 17, 21]]
Het is dezelfde eenheid als die waarover Jezus spreekt met het beeld van de wijnstok en de ranken: “Ik ben de wijnstok, gij de ranken” (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5]. Dit beeld werpt licht niet alleen op de diepe verbondenheid van de leerlingen met Jezus, maar ook op de vitale gemeenschap van de leerlingen onderling: allen zijn ranken van de enige wijnstok.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Levende en heilige tempels van de Geest
13
Met een ander beeld – dat van een gebouw – beschrijft de apostel Petrus de gedoopten als “levende stenen” , opgericht op Christus, de “hoeksteen” , en bestemd voor de “bouw van de geestelijke tempel” (1 Pt. 2, 4 vv.)[b:1 Pt. 2, 4 vv.]. Dit beeld voert ons tot een ander aspect van de nieuwheid van het Doopsel, dat het Tweede Vaticaans Concilie als volgt weergeeft: “De gedoopten immers zijn door de wedergeboorte en de zalving van de Heilige Geest tot een geestelijke woonstede (...) gewijd” Lumen Gentium, 10[[617|10]].
De Heilige Geest “zalft” de gedoopte, drukt zijn onuitwisbaar zegel op hem (2 Kor. 1, 21-22)[[b:2 Kor. 1, 21-22]] en maakt hem tot een geestelijke tempel, d.w.z. vervult hem van de heilige tegenwoordigheid van God dank zij de vereniging met en de gelijkvormigheid aan Jezus Christus. Vanwege deze geestelijke “zalving” kan de christen op zijn wijze de woorden van Jezus herhalen: “De geest des Heren is over mij gekomen omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, en aan blinden dat zij zullen zien; om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer” (Lc. 4, 18-19)[b:Lc. 4, 18-19]. (Jes. 61, 1-2)[[b:Jes. 61, 1-2]] Door de uitstorting in het Doopsel en het Vormsel neemt de gedoopte zo deel aan de zending zelf van Jezus, de Christus, de Messias, de Heiland.
De Heilige Geest “zalft” de gedoopte, drukt zijn onuitwisbaar zegel op hem (2 Kor. 1, 21-22)[[b:2 Kor. 1, 21-22]] en maakt hem tot een geestelijke tempel, d.w.z. vervult hem van de heilige tegenwoordigheid van God dank zij de vereniging met en de gelijkvormigheid aan Jezus Christus. Vanwege deze geestelijke “zalving” kan de christen op zijn wijze de woorden van Jezus herhalen: “De geest des Heren is over mij gekomen omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, en aan blinden dat zij zullen zien; om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer” (Lc. 4, 18-19)[b:Lc. 4, 18-19]. (Jes. 61, 1-2)[[b:Jes. 61, 1-2]] Door de uitstorting in het Doopsel en het Vormsel neemt de gedoopte zo deel aan de zending zelf van Jezus, de Christus, de Messias, de Heiland.
Referenties naar alinea 13: 1
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Deelachtig aan het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Jezus Christus
14
Sacramentum Caritatis ->=geentekst=
"Sensus Fidei" in the life of the Church ->=geentekst=
Zich richtend tot de gedoopten als tot “pasgeboren kinderen” schrijft de apostel Petrus:
De lekengelovigen worden door deze exhortatie nogmaals uitgenodigd de rijke en vruchtbare leer van het concilie over hun deelname aan het drievoudige ambt van Christus te herlezen, te overwegen en zich met inzicht en liefde eigen te maken vgl: de weergave van dit onderricht in dit Instrumentum laboris[[[1482|(25)]]].
Zie hier nu in het kort de essentiële elementen van deze leer. De lekengelovigen hebben deel aan het priesterlijke ambt, waardoor Jezus Zichzelf aan het kruis geofferd heeft en Zich voortdurend offert in de Eucharistie tot eer van de Vader voor het Heil van de mensheid. De gedoopten zijn ingelijfd in Jezus Christus en met Hem en met zijn offergave verenigd in het offer van zichzelf en van al hun werkzaamheden (Rom. 12, 1-2)[[b:Rom. 12, 1-2]].
Sprekend over de lekengelovigen zegt het Concilie: “Al hun werken immers, hun gebeden en apostolische ondernemingen, hun huwelijks- en gezinsleven, hun dagelijkse arbeid, hun ontspanning naar geest en lichaam, als het maar in de Heilige Geest geschiedt, zelfs de last van het leven, als zij het geduldig doorstaan, dat alles bloeit open tot geestelijke offers, welgevallig aan God door Jezus Christus (1 Pt. 2, 5)[[b:1 Pt. 2, 5]], offers die in de eucharistische viering, samen met de offerande van het lichaam van de Heer, met vroomheid aan de Vader worden aangeboden. Zo wijden ook de leken, als zij bij hun aanbidding overal heilige levensdaden voegen, de wereld zelf aan God toe” Lumen Gentium, 34[[617|34]]. De deelname aan het profetische ambt van Christus, “die én door het getuigenis van zijn leven én door de kracht van zijn woord het Rijk van de Vader heeft verkondigd” Lumen Gentium, 35[[617|35]], maakt de lekengelovigen bekwaam en verplicht hen om het evangelie in geloof te aanvaarden en met woord en daad te verkondigen en om zonder aarzelen moedig het kwaad aan te klagen. De lekengelovigen die verenigd zijn met Christus de “grote profeet” (Lc. 7, 16)[[b:Lc. 7, 16]], en die in de Geest gesteld zijn tot “getuigen” van de verrezen Christus zijn deelachtig geworden zowel aan de bovennatuurlijke geloofszin van de Kerk, die “niet kan dwalen in het geloof” Lumen Gentium, 12[[617|12]], als aan de gave van het woord (Hand. 2, 17-18; Openb. 19, 10)[[b:Hand. 2, 17-18; Openb. 19, 10]].
Zij zijn bovendien geroepen om de nieuwheid en de kracht van het evangelie te doen uitstralen in hun dagelijkse leven in gezin en maatschappij, en ook om met geduld en moed temidden van de tegenstrijdigheden van deze tijd uitdrukking te geven aan hun hoop op de heerlijkheid “ook in de structuren van het leven in de wereld” Lumen Gentium, 35[[617|35]]. Doordat de lekengelovigen Christus, de Heer en Koning van het heelal, toebehoren, hebben zij deel aan zijn koninklijk ambt en worden zij door Hem geroepen tot de dienst van het Rijk van God en tot de verspreiding ervan in de geschiedenis. Zij beleven het christelijk koningschap vooral door de geestelijke strijd voor de overwinning op het rijk van de zonde in zichzelf (Rom. 6, 12)[[b:Rom. 6, 12]], en verder door de gave van zichzelf teneinde in liefde en gerechtigheid Jezus zelf te dienen die aanwezig is in al zijn broeders, vooral in de geringsten (Mt. 25, 40)[[b:Mt. 25, 40]]. De lekengelovigen zijn echter in het bijzonder geroepen om aan de schepping heel haar oorspronkelijke waarde terug te geven. Als zij de schepping op het ware welzijn van de mens richten door een activiteit welke gesteund wordt door het leven van de genade, nemen zij deel aan de uitoefening van de macht waarmee de verrezen Jezus alles tot zich trekt en met Zichzelf onderwerpt aan de Vader, zodat God alles in alles zal zijn (Joh. 12, 32; 1 Kor. 15, 28)[[b:Joh. 12, 32; 1 Kor. 15, 28]]. De deelname van de lekengelovigen aan het drievoudige ambt van Christus, priester, profeet en koning, vindt haar eerste wortel in het doopsel, haar ontplooiing in het vormsel, en haar vervulling en dynamische steun in de Eucharistie. Het is een deelname die aan de afzonderlijke lekengelovigen geschonken wordt in zoverre zij het ene lichaam van de Heer vormen.
Want Jezus verrijkt de Kerk zelf, als zijn Lichaam en Bruid, met zijn gaven. Op deze wijze delen de enkelingen in het drievoudig ambt van Christus als leden van de Kerk, zoals de apostel Petrus duidelijk leert waar hij de gedoopten “een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap , een heilige natie” noemt (1 Pt. 2, 9)[b:1 Pt. 2, 9]. Juist omdat de deelname van de lekengelovigen aan het drievoudige ambt van Christus voortkomt uit de Kerkelijke gemeenschap moet zij in de gemeenschap en voor de groei van de gemeenschap zelf, beleefd en verwerkelijkt worden. De heilige Augustinus heeft geschreven: “Zoals wij allen christenen noemen vanwege het mystieke chrisma, zo noemen wij allen priesters omdat zij ledematen zijn van de enige priester” XX, 10: CCL. 48 720[[857]].
“Treedt hoe tot Hem, de levende steen, door de mensen verworpen, maar uitverkoren en kostbaar in het oog van God. Laat ook uzelf als levende stenen voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilig priesterschap geestelijke offers op, die welgevallig zijn aan God door. Jezus Christus. (...) Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht” (1 Pt. 2, 4-5, 9)[b:1 Pt. 2, 4-5, 9].Dit is een nieuwe aspect van de genade en waardigheid van het Doopsel: de lekengelovigen nemen van hun kant deel aan het drievoudige ambt van Jezus Christus, het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt. Het is een aspect dat nooit vergeten is door de levende traditie van de Kerk, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de uitleg die de heilige Augustinus van psalm 26 geeft. Hij schrijft:
“(David) werd tot koning gezalfd. In die tijd werden alleen de koning en de priester gezalfd. In deze twee personen was de komende enige koning en priester, Christus, voorafgebeeld, en daarom komt “Christus” van “chrisma” . Maar niet alleen ons hoofd is gezalfd, ook wij zijn lichaam zijn gezalfd. (...) Daarom komt de zalving alle christenen toe, terwijl zij in de tijd van het Oude Testament slecht twee personen toekwam. Het blijkt duidelijk dat wij het lichaam van Christus zijn door het feit dat wij allen gezalfd worden; in Hem zijn wij allen christussen en Christus, want het hoofd en het lichaam vormen op zekere wijze de gehele Christus” XXVI, II, 2: CCL, 38, 154v[[838]].Vanaf het begin van mijn pastorale dienstwerk heb ik ernaar gestreefd om in het voetspoor van het Tweede Vaticaans Concilie vgl: Lumen Gentium, 10[[[617|10]]] de priesterlijke, profetische en koninklijke waardigheid van het gehele volk Gods te doen uitkomen: “Hij die geboren is uit de Maagd Maria, die men voor de zoon van een timmerman hield en die de Zoon van de levende God is zoals Petrus beleden heeft, is gekomen om van ons allen “een koninkrijk van priesters” te maken. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft ons herinnerd aan het mysterie van deze macht en aan het feit dat de zending van Christus-priester, profeet-leraar, koning, voortduurt in de Kerk. Iedereen, heel het volk Gods is deelachtig aan deze drievoudige zending” Plechtige ambstaanvaarding, 4[[92|4]].
De lekengelovigen worden door deze exhortatie nogmaals uitgenodigd de rijke en vruchtbare leer van het concilie over hun deelname aan het drievoudige ambt van Christus te herlezen, te overwegen en zich met inzicht en liefde eigen te maken vgl: de weergave van dit onderricht in dit Instrumentum laboris[[[1482|(25)]]].
Zie hier nu in het kort de essentiële elementen van deze leer. De lekengelovigen hebben deel aan het priesterlijke ambt, waardoor Jezus Zichzelf aan het kruis geofferd heeft en Zich voortdurend offert in de Eucharistie tot eer van de Vader voor het Heil van de mensheid. De gedoopten zijn ingelijfd in Jezus Christus en met Hem en met zijn offergave verenigd in het offer van zichzelf en van al hun werkzaamheden (Rom. 12, 1-2)[[b:Rom. 12, 1-2]].
Sprekend over de lekengelovigen zegt het Concilie: “Al hun werken immers, hun gebeden en apostolische ondernemingen, hun huwelijks- en gezinsleven, hun dagelijkse arbeid, hun ontspanning naar geest en lichaam, als het maar in de Heilige Geest geschiedt, zelfs de last van het leven, als zij het geduldig doorstaan, dat alles bloeit open tot geestelijke offers, welgevallig aan God door Jezus Christus (1 Pt. 2, 5)[[b:1 Pt. 2, 5]], offers die in de eucharistische viering, samen met de offerande van het lichaam van de Heer, met vroomheid aan de Vader worden aangeboden. Zo wijden ook de leken, als zij bij hun aanbidding overal heilige levensdaden voegen, de wereld zelf aan God toe” Lumen Gentium, 34[[617|34]]. De deelname aan het profetische ambt van Christus, “die én door het getuigenis van zijn leven én door de kracht van zijn woord het Rijk van de Vader heeft verkondigd” Lumen Gentium, 35[[617|35]], maakt de lekengelovigen bekwaam en verplicht hen om het evangelie in geloof te aanvaarden en met woord en daad te verkondigen en om zonder aarzelen moedig het kwaad aan te klagen. De lekengelovigen die verenigd zijn met Christus de “grote profeet” (Lc. 7, 16)[[b:Lc. 7, 16]], en die in de Geest gesteld zijn tot “getuigen” van de verrezen Christus zijn deelachtig geworden zowel aan de bovennatuurlijke geloofszin van de Kerk, die “niet kan dwalen in het geloof” Lumen Gentium, 12[[617|12]], als aan de gave van het woord (Hand. 2, 17-18; Openb. 19, 10)[[b:Hand. 2, 17-18; Openb. 19, 10]].
Zij zijn bovendien geroepen om de nieuwheid en de kracht van het evangelie te doen uitstralen in hun dagelijkse leven in gezin en maatschappij, en ook om met geduld en moed temidden van de tegenstrijdigheden van deze tijd uitdrukking te geven aan hun hoop op de heerlijkheid “ook in de structuren van het leven in de wereld” Lumen Gentium, 35[[617|35]]. Doordat de lekengelovigen Christus, de Heer en Koning van het heelal, toebehoren, hebben zij deel aan zijn koninklijk ambt en worden zij door Hem geroepen tot de dienst van het Rijk van God en tot de verspreiding ervan in de geschiedenis. Zij beleven het christelijk koningschap vooral door de geestelijke strijd voor de overwinning op het rijk van de zonde in zichzelf (Rom. 6, 12)[[b:Rom. 6, 12]], en verder door de gave van zichzelf teneinde in liefde en gerechtigheid Jezus zelf te dienen die aanwezig is in al zijn broeders, vooral in de geringsten (Mt. 25, 40)[[b:Mt. 25, 40]]. De lekengelovigen zijn echter in het bijzonder geroepen om aan de schepping heel haar oorspronkelijke waarde terug te geven. Als zij de schepping op het ware welzijn van de mens richten door een activiteit welke gesteund wordt door het leven van de genade, nemen zij deel aan de uitoefening van de macht waarmee de verrezen Jezus alles tot zich trekt en met Zichzelf onderwerpt aan de Vader, zodat God alles in alles zal zijn (Joh. 12, 32; 1 Kor. 15, 28)[[b:Joh. 12, 32; 1 Kor. 15, 28]]. De deelname van de lekengelovigen aan het drievoudige ambt van Christus, priester, profeet en koning, vindt haar eerste wortel in het doopsel, haar ontplooiing in het vormsel, en haar vervulling en dynamische steun in de Eucharistie. Het is een deelname die aan de afzonderlijke lekengelovigen geschonken wordt in zoverre zij het ene lichaam van de Heer vormen.
Want Jezus verrijkt de Kerk zelf, als zijn Lichaam en Bruid, met zijn gaven. Op deze wijze delen de enkelingen in het drievoudig ambt van Christus als leden van de Kerk, zoals de apostel Petrus duidelijk leert waar hij de gedoopten “een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap , een heilige natie” noemt (1 Pt. 2, 9)[b:1 Pt. 2, 9]. Juist omdat de deelname van de lekengelovigen aan het drievoudige ambt van Christus voortkomt uit de Kerkelijke gemeenschap moet zij in de gemeenschap en voor de groei van de gemeenschap zelf, beleefd en verwerkelijkt worden. De heilige Augustinus heeft geschreven: “Zoals wij allen christenen noemen vanwege het mystieke chrisma, zo noemen wij allen priesters omdat zij ledematen zijn van de enige priester” XX, 10: CCL. 48 720[[857]].
Referenties naar alinea 14: 3
Redemptoris Missio ->=geentekst=Sacramentum Caritatis ->=geentekst=
"Sensus Fidei" in the life of the Church ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De lekengelovige en seculiere karaktertrek
15
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Begeleidend schrijven Ritus De Institutione Catechistarum ->=geentekst=
De christelijke nieuwheid is het fundament en de titel van de gelijkheid van allen die in Christus gedoopt zijn, van alle leden van het volk Gods: “Gelijk is de waardigheid van de ledematen krachtens hun wedergeboorte in Christus; gelijk de genade van het kindschap, gelijk de roeping tot volmaaktheid, één heil, één hoop, één ondeelbare liefde” Lumen Gentium, 32[[617|32]].
Vanwege de algemene waardigheid door het Doopsel zijn de lekengelovigen samen met de gewijde bedienaren en de religieuzen verantwoordelijk voor de zending van de Kerk.
Maar de algemene waardigheid door het Doopsel neemt bij de lekengelovigen een vorm aan die hen onderscheidt van de priesters en de religieuzen, zonder hem echter van hen te scheiden. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft aangegeven dat deze vorm in de seculiere karaktertrek bestaat: “De leken is een seculiere karaktertrek bijzonder eigen” Lumen Gentium, 31[[617|31]].
Juist om de kerkelijke staat van de lekengelovigen op volledige, adequate en specifieke wijze te begrijpen is het nodig de theologische betekenis te verdiepen van de seculiere karaktertrek in het licht van het heilsplan van God en van het mysterie van de Kerk.
De Kerk “heeft een authentieke seculiere dimensie, die onafscheidelijk verbonden is met haar innerlijke natuur en haar zending, geworteld is in het mysterie van het mensgeworden Woord en zich in verschillende vormen verwerkelijkt voor haar leden” , zoals Paulus VI gezegd heeft Tot de leden van de Seculiere Instituten[[1479]]. De Kerk leeft immers in de wereld ook al is zij niet van de wereld (Joh. 17, 16)[[b:Joh. 17, 16]], en zij is gezonden om het verlossingswerk van Jezus Christus voort te zetten. Dit verlossingswerk, “dat er uiteraard op gericht is de mensen te verlossen, omvat tegelijk het werk aan de gehele tijdelijke orde” Apostolicam Actuositatem, 5[[653|5]]. Het is zeker dat alle leden van de Kerk deelhebben aan haar seculiere dimensie; maar zij hebben dit in verschillende vormen.
In het bijzonder heeft de deelname van de lekengelovigen een vorm van verwerkelijking en functie die hun volgens het Concilie “bijzonder eigen” is: deze vorm wordt aangeduid met de uitdrukking “seculiere karaktertrek”. Lumen Gentium, 31[[617|31]] In feite beschrijft het Concilie de seculiere conditie van de lekengelovigen vooral door haar aan te wijzen als de plaats waarin de roeping door God tot hen gericht wordt: “Daar zijn zij door God geroepen”. Lumen Gentium, 34[[617|34]] Het gaat om een “plaats” die in dynamische termen weergegeven wordt: “Zij leven in de wereld met name in alle mogelijke wereldlijke beroepen en werken, in de gewone levensomstandigheden van familie en maatschappij: hun bestaan zelf is daarvan als het ware doorweven”. Lumen Gentium, 34[[617|34]]
De lekengelovigen zijn mensen die normaal in de wereld leven, studeren, werken en vriendschappelijke, maatschappelijke, beroepsmatige en culturele banden e.d. smeden. Het Concilie beschouwt hun conditie niet eenvoudig als een uiterlijk gegeven, als een kwestie van milieu, maar als een realiteit die bestemd is om in Jezus Christus haar volle betekenis te vinden. vgl: Lumen Gentium, 48[[[617|48]]] Het verklaart zelfs dat
Het Concilie kan dan de eigen en bijzondere betekenis aanwijzen van de goddelijke roeping die tot de lekengelovigen gericht wordt. Zij worden niet geroepen om de plaats die zij in de wereld innemen, op te geven. Het Doopsel onttrekt hen absoluut niet aan de wereld, zoals de apostel Paulus opmerkt: “Broeders, laat dus iedereen voor God blijven in die staat waarin hij tot geloof werd geroepen” (1 Kor. 7, 24)[b:1 Kor. 7, 24]; het vertrouwt hun een roeping toe die juist betrekking heeft op de binnenwereldlijke situatie: de lekengelovigen zijn namelijk
Juist in dit opzicht hebben de synodevaders gezegd: “Het seculiere kenmerk van de lekengelovige moet dus niet alleen sociologisch, maar bovenal theologische worden gedefinieerd. Het seculiere kenmerk moet begrepen worden in het licht van de scheppings- en verlossingsdaad van God, die de wereld aan mannen en vrouwen heeft overgedragen om in het scheppingswerk te delen, de schepping van zondige invloeden te bevrijden en zichzelf te heiligen in huwelijk en celibatair leven, gezin, beroep en maatschappelijke activiteiten” vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 4[[[1481|4]]].
De kerkelijke staat van de lekengelovigen wordt diepgaand bepaald door de christelijke nieuwheid en gekenmerkt door hun seculiere karaktertrek “De leken die volledig lid van het volk Gods en van het mystieke Lichaam zijn en door het Doopsel deelhebben aan het drievoudige priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus, drukken de rijkdommen van hun waardigheid uit en verwerkelijken ze door in de wereld te leven. Wat voor hen die tot de gewijde orde behoren een bijkomstige of uitzonderlijke taak kan vormen, is voor de leken hun typische zending . Hun eigenlijke roeping bestaat erin “dat zij het Rijk van God zoeken juist door de tijdelijke aangelegenheden te behartigen en volgens de wil van God te regelen.“[[1483]].
Hoewel de evangelische beelden van het zout, het licht en het zuurdeeg zonder onderscheid alle leerlingen van Jezus betreffen, worden zij toch op specifieke wijze toegepast op de lekengelovigen. Het zijn prachtig sprekende beelden, want zij zeggen niet alleen dat de lekengelovigen diep opgenomen zijn in en ten volle deelnemen aan de aarde, de wereld, de mensengemeenschap, maar spreken ook en vooral over de nieuwheid en de oorspronkelijkheid van een opneming en een deelneming die bestemd zijn om het Evangelie van het heil te verspreiden.
Vanwege de algemene waardigheid door het Doopsel zijn de lekengelovigen samen met de gewijde bedienaren en de religieuzen verantwoordelijk voor de zending van de Kerk.
Maar de algemene waardigheid door het Doopsel neemt bij de lekengelovigen een vorm aan die hen onderscheidt van de priesters en de religieuzen, zonder hem echter van hen te scheiden. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft aangegeven dat deze vorm in de seculiere karaktertrek bestaat: “De leken is een seculiere karaktertrek bijzonder eigen” Lumen Gentium, 31[[617|31]].
Juist om de kerkelijke staat van de lekengelovigen op volledige, adequate en specifieke wijze te begrijpen is het nodig de theologische betekenis te verdiepen van de seculiere karaktertrek in het licht van het heilsplan van God en van het mysterie van de Kerk.
De Kerk “heeft een authentieke seculiere dimensie, die onafscheidelijk verbonden is met haar innerlijke natuur en haar zending, geworteld is in het mysterie van het mensgeworden Woord en zich in verschillende vormen verwerkelijkt voor haar leden” , zoals Paulus VI gezegd heeft Tot de leden van de Seculiere Instituten[[1479]]. De Kerk leeft immers in de wereld ook al is zij niet van de wereld (Joh. 17, 16)[[b:Joh. 17, 16]], en zij is gezonden om het verlossingswerk van Jezus Christus voort te zetten. Dit verlossingswerk, “dat er uiteraard op gericht is de mensen te verlossen, omvat tegelijk het werk aan de gehele tijdelijke orde” Apostolicam Actuositatem, 5[[653|5]]. Het is zeker dat alle leden van de Kerk deelhebben aan haar seculiere dimensie; maar zij hebben dit in verschillende vormen.
In het bijzonder heeft de deelname van de lekengelovigen een vorm van verwerkelijking en functie die hun volgens het Concilie “bijzonder eigen” is: deze vorm wordt aangeduid met de uitdrukking “seculiere karaktertrek”. Lumen Gentium, 31[[617|31]] In feite beschrijft het Concilie de seculiere conditie van de lekengelovigen vooral door haar aan te wijzen als de plaats waarin de roeping door God tot hen gericht wordt: “Daar zijn zij door God geroepen”. Lumen Gentium, 34[[617|34]] Het gaat om een “plaats” die in dynamische termen weergegeven wordt: “Zij leven in de wereld met name in alle mogelijke wereldlijke beroepen en werken, in de gewone levensomstandigheden van familie en maatschappij: hun bestaan zelf is daarvan als het ware doorweven”. Lumen Gentium, 34[[617|34]]
De lekengelovigen zijn mensen die normaal in de wereld leven, studeren, werken en vriendschappelijke, maatschappelijke, beroepsmatige en culturele banden e.d. smeden. Het Concilie beschouwt hun conditie niet eenvoudig als een uiterlijk gegeven, als een kwestie van milieu, maar als een realiteit die bestemd is om in Jezus Christus haar volle betekenis te vinden. vgl: Lumen Gentium, 48[[[617|48]]] Het verklaart zelfs dat
“het mens geworden Woord zelf heeft (...) willen delen in het gehele menselijke bestaan. (...) De menselijke verhoudingen, met name die in het gezin, waaruit de verdere maatschappelijke relaties ontstaan, heeft Hij geheiligd door zich vrijwillig aan de wetten van zijn vaderland te onderwerpen. Hij heeft het leven van een handwerksman willen leiden op een wijze zoals die in zijn tijd en in die streek gebruikelijk was.” Gaudium et Spes, 32[[575|32]]De “wereld” wordt zo het milieu en het middel voor de christelijke roeping van de lekengelovigen, want zij is zelf bestemd om in Christus God de Vader te verheerlijken.
Het Concilie kan dan de eigen en bijzondere betekenis aanwijzen van de goddelijke roeping die tot de lekengelovigen gericht wordt. Zij worden niet geroepen om de plaats die zij in de wereld innemen, op te geven. Het Doopsel onttrekt hen absoluut niet aan de wereld, zoals de apostel Paulus opmerkt: “Broeders, laat dus iedereen voor God blijven in die staat waarin hij tot geloof werd geroepen” (1 Kor. 7, 24)[b:1 Kor. 7, 24]; het vertrouwt hun een roeping toe die juist betrekking heeft op de binnenwereldlijke situatie: de lekengelovigen zijn namelijk
“door God geroepen om door het vervullen van hun eigen opdracht, bezield met de geest van het evangelie, bij wijze van zuurdeeg als het ware van binnen uit tot de heiliging van de wereld bij te dragen: zo komt het, dat zij vooral door hun levensgetuigenis, hun geloof, hoop en liefde uitschitteren en Christus aan de anderen bekendmaken.” Lumen Gentium, 31[[617|31]]Op deze wijze zijn het bestaan en het handelen in de wereld voor de lekengelovigen niet slechts een antropologische en sociologische maar ook en specifiek een theologische en kerkelijke werkelijkheid. Inderdaad openbaart God in hun binnenwereldlijke situatie zijn plan en geeft Hij daarin de speciale roeping om het Rijk van God te zoeken “juist door de tijdelijke aangelegenheden te behartigen en volgens de wil van God te regelen” vgl: Lumen Gentium, 39[[[617|39]]].
Juist in dit opzicht hebben de synodevaders gezegd: “Het seculiere kenmerk van de lekengelovige moet dus niet alleen sociologisch, maar bovenal theologische worden gedefinieerd. Het seculiere kenmerk moet begrepen worden in het licht van de scheppings- en verlossingsdaad van God, die de wereld aan mannen en vrouwen heeft overgedragen om in het scheppingswerk te delen, de schepping van zondige invloeden te bevrijden en zichzelf te heiligen in huwelijk en celibatair leven, gezin, beroep en maatschappelijke activiteiten” vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 4[[[1481|4]]].
De kerkelijke staat van de lekengelovigen wordt diepgaand bepaald door de christelijke nieuwheid en gekenmerkt door hun seculiere karaktertrek “De leken die volledig lid van het volk Gods en van het mystieke Lichaam zijn en door het Doopsel deelhebben aan het drievoudige priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus, drukken de rijkdommen van hun waardigheid uit en verwerkelijken ze door in de wereld te leven. Wat voor hen die tot de gewijde orde behoren een bijkomstige of uitzonderlijke taak kan vormen, is voor de leken hun typische zending . Hun eigenlijke roeping bestaat erin “dat zij het Rijk van God zoeken juist door de tijdelijke aangelegenheden te behartigen en volgens de wil van God te regelen.“[[1483]].
Hoewel de evangelische beelden van het zout, het licht en het zuurdeeg zonder onderscheid alle leerlingen van Jezus betreffen, worden zij toch op specifieke wijze toegepast op de lekengelovigen. Het zijn prachtig sprekende beelden, want zij zeggen niet alleen dat de lekengelovigen diep opgenomen zijn in en ten volle deelnemen aan de aarde, de wereld, de mensengemeenschap, maar spreken ook en vooral over de nieuwheid en de oorspronkelijkheid van een opneming en een deelneming die bestemd zijn om het Evangelie van het heil te verspreiden.
Referenties naar alinea 15: 5
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Begeleidend schrijven Ritus De Institutione Catechistarum ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Geroepen tot heiligheid
16
Sacramentum Caritatis ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
De waardigheid van de lekengelovigen blijkt ten volle als wij kijken naar de eerste en fundamentele roeping die de Vader in Jezus Christus door de Heilige Geest tot ieder van hen richt: de roeping tot heiligheid of tot de volmaaktheid der liefde. De heilige is de meest schitterende getuige van de waardigheid die verleend is aan de leerling van Christus.
Het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] heeft zeer verhelderende woorden gewijd aan de algemene roeping tot heiligheid. Men kan zeggen dat juist dit de allereerste opdracht is die toevertrouwd is aan alle zonen en dochters van de Kerk door een Concilie dat bedoeld was voor de evangelische vernieuwing van het christelijke leven vgl: In het bijzonder het vijfde hoofdstuk dat handelt over “de algemene roeping tot heiligheid in de Kerk”[[[617|39-42]]]. Deze opdracht is niet een eenvoudige morele aansporing maar een onontkoombare eis van het mysterie van de Kerk: deze is de uitgelezen wijngaard waarin de ranken leven en groeien door het heilige en heiligmakende sap zelf van Christus; zij is het mystieke lichaam, waarvan de ledematen deelhebben aan het leven van heiligheid zelf van het Hoofd dat Christus is; zij is de Bruidegom, die bemind wordt door de Heer Jezus, die Zichzelf heeft overgeleverd om haar te heiligen. ((vgl. Ef. 5, 25 vv.))[[b:Ef. 5, 25]]
De Geest die de menselijke natuur van Jezus geheiligd heeft in de maagdelijke schoot van Maria (Lc. 1, 35)[[b:Lc. 1, 35]], is dezelfde als de Geest die woont en werkt in de Kerk met het doel om haar de heiligheid mee te delen van de mensgeworden Zoon van God.
Het is nu meer dan ooit nodig dat alle christenen weer de weg inslaan van de evangelische vernieuwing en met edelmoedigheid de uitnodiging van de apostel aanvaarden om “heilig te zijn in heel het gedrag” (1 Pt. 1, 15)[[b:1 Pt. 1, 15]]. De buitengewone synode van 1985, twintig jaar na de sluiting van het Concilie, heeft terecht hierop aangedrongen: "Aangezien de Kerk mysterie is in Christus, moet zij beschouwd worden als teken en instrument van heiligheid (...) De heiligen zijn steeds bron en oorsprong van vernieuwing geweest in de meest moeilijke omstandigheden in heel de geschiedenis van de Kerk. Wij hebben nu een zeer grote behoefte aan heiligen die wij met volharding moeten afsmeken van God” II, A, 4[[1485|10]].
In de Kerk ontvangen allen de algemene roeping tot heiligheid, welke zij dus met elkaar delen, juist omdat zij leden van de Kerk zijn. De lekengelovigen worden daartoe op volledige wijze geroepen zonder enig verschil met de andere leden van de Kerk: “Alle Christengelovigen, tot welke stand of staat zij ook behoren, zijn tot de volheid van het christelijke leven en de volmaaktheid van de liefde geroepen” Lumen Gentium, 40[[617|40]]; “Voor alle gelovigen geldt dus de uitnodiging en verplichting om de heiligheid en de volmaaktheid van hun eigen staat na te streven” Deze plechtige en ondubbelzinnige verklaringen van het Concilie houden opnieuw een fundamentele waarheid van het christelijke geloof voor. Zo heeft bij voorbeeld Pius XI in de encycliek "Casti Connubii, die gericht is aan de christelijke gehuwden, geschreven: “Allen, onverschillig tot welke klasse zij behoren en welke eerbare levensstaat zij ook gekozen hebben, kunnen en moeten het volmaakte voorbeeld van alle heiligheid navolgen dat God aan de mensen voorgehouden heeft en dat onze Heer Jezus Christus is; en met Gods hulp kunnen en moeten zij ook de hoogste top van de christelijke volmaaktheid bereiken, zoals het voorbeeld van vele heiligen ons toont”[[617|42]] vgl: Casti Connubii, 29[[[526|29]]].
De roeping heiligheid is in het Doopsel geworteld en wordt opnieuw voorgehouden door de andere Sacramenten, vooral door de Eucharistie: bekleed met Jezus Christus en gelaafd door zijn Geest zijn de Christenen “heilig” en daarom zijn zij bekwaam en verplicht om de heiligheid van hun zijn tot uitdrukking te brengen in de heiligheid van heel hun handelen. De apostel Paulus wordt niet moe alle Christenen aan te sporen om te leven zoals het heiligen betaamt (Ef. 5, 3)[[b:Ef. 5, 3]].
Het leven volgens de Geest wiens vrucht de heiligheid is (Rom. 6,22; Gal. 5, 22)[[b:Rom. 6,22; Gal. 5, 22]], wekt bij alle gedoopten en bij iedere gedoopte het volgen en navolgen van Jezus Christus op een vraagt dit van allen en ieder, door de aanvaarding van de zaligsprekingen, door het luisteren naar en overwegen van het Woord Gods, door de bewuste en actieve deelname aan het liturgische en sacramentele leven de Kerk, door het individuele gebed en het gebed in het gezin en in de gemeenschap, door de honger en dorst naar gerechtigheid, door de beoefening van het gebod van de liefde in alle levensomstandigheden en door de dienst aan de broeders, speciaal als zij gering, arm en ziek zijn.
Het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] heeft zeer verhelderende woorden gewijd aan de algemene roeping tot heiligheid. Men kan zeggen dat juist dit de allereerste opdracht is die toevertrouwd is aan alle zonen en dochters van de Kerk door een Concilie dat bedoeld was voor de evangelische vernieuwing van het christelijke leven vgl: In het bijzonder het vijfde hoofdstuk dat handelt over “de algemene roeping tot heiligheid in de Kerk”[[[617|39-42]]]. Deze opdracht is niet een eenvoudige morele aansporing maar een onontkoombare eis van het mysterie van de Kerk: deze is de uitgelezen wijngaard waarin de ranken leven en groeien door het heilige en heiligmakende sap zelf van Christus; zij is het mystieke lichaam, waarvan de ledematen deelhebben aan het leven van heiligheid zelf van het Hoofd dat Christus is; zij is de Bruidegom, die bemind wordt door de Heer Jezus, die Zichzelf heeft overgeleverd om haar te heiligen. ((vgl. Ef. 5, 25 vv.))[[b:Ef. 5, 25]]
De Geest die de menselijke natuur van Jezus geheiligd heeft in de maagdelijke schoot van Maria (Lc. 1, 35)[[b:Lc. 1, 35]], is dezelfde als de Geest die woont en werkt in de Kerk met het doel om haar de heiligheid mee te delen van de mensgeworden Zoon van God.
Het is nu meer dan ooit nodig dat alle christenen weer de weg inslaan van de evangelische vernieuwing en met edelmoedigheid de uitnodiging van de apostel aanvaarden om “heilig te zijn in heel het gedrag” (1 Pt. 1, 15)[[b:1 Pt. 1, 15]]. De buitengewone synode van 1985, twintig jaar na de sluiting van het Concilie, heeft terecht hierop aangedrongen: "Aangezien de Kerk mysterie is in Christus, moet zij beschouwd worden als teken en instrument van heiligheid (...) De heiligen zijn steeds bron en oorsprong van vernieuwing geweest in de meest moeilijke omstandigheden in heel de geschiedenis van de Kerk. Wij hebben nu een zeer grote behoefte aan heiligen die wij met volharding moeten afsmeken van God” II, A, 4[[1485|10]].
In de Kerk ontvangen allen de algemene roeping tot heiligheid, welke zij dus met elkaar delen, juist omdat zij leden van de Kerk zijn. De lekengelovigen worden daartoe op volledige wijze geroepen zonder enig verschil met de andere leden van de Kerk: “Alle Christengelovigen, tot welke stand of staat zij ook behoren, zijn tot de volheid van het christelijke leven en de volmaaktheid van de liefde geroepen” Lumen Gentium, 40[[617|40]]; “Voor alle gelovigen geldt dus de uitnodiging en verplichting om de heiligheid en de volmaaktheid van hun eigen staat na te streven” Deze plechtige en ondubbelzinnige verklaringen van het Concilie houden opnieuw een fundamentele waarheid van het christelijke geloof voor. Zo heeft bij voorbeeld Pius XI in de encycliek "Casti Connubii, die gericht is aan de christelijke gehuwden, geschreven: “Allen, onverschillig tot welke klasse zij behoren en welke eerbare levensstaat zij ook gekozen hebben, kunnen en moeten het volmaakte voorbeeld van alle heiligheid navolgen dat God aan de mensen voorgehouden heeft en dat onze Heer Jezus Christus is; en met Gods hulp kunnen en moeten zij ook de hoogste top van de christelijke volmaaktheid bereiken, zoals het voorbeeld van vele heiligen ons toont”[[617|42]] vgl: Casti Connubii, 29[[[526|29]]].
De roeping heiligheid is in het Doopsel geworteld en wordt opnieuw voorgehouden door de andere Sacramenten, vooral door de Eucharistie: bekleed met Jezus Christus en gelaafd door zijn Geest zijn de Christenen “heilig” en daarom zijn zij bekwaam en verplicht om de heiligheid van hun zijn tot uitdrukking te brengen in de heiligheid van heel hun handelen. De apostel Paulus wordt niet moe alle Christenen aan te sporen om te leven zoals het heiligen betaamt (Ef. 5, 3)[[b:Ef. 5, 3]].
Het leven volgens de Geest wiens vrucht de heiligheid is (Rom. 6,22; Gal. 5, 22)[[b:Rom. 6,22; Gal. 5, 22]], wekt bij alle gedoopten en bij iedere gedoopte het volgen en navolgen van Jezus Christus op een vraagt dit van allen en ieder, door de aanvaarding van de zaligsprekingen, door het luisteren naar en overwegen van het Woord Gods, door de bewuste en actieve deelname aan het liturgische en sacramentele leven de Kerk, door het individuele gebed en het gebed in het gezin en in de gemeenschap, door de honger en dorst naar gerechtigheid, door de beoefening van het gebod van de liefde in alle levensomstandigheden en door de dienst aan de broeders, speciaal als zij gering, arm en ziek zijn.
Referenties naar alinea 16: 3
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Sacramentum Caritatis ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Zich heiligen in de wereld
17
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Verbum Domini ->=geentekst=
De roeping van de lekengelovigen tot de heiligheid brengt mee dat het leven van de Geest zich op bijzondere wijze uitdrukt in hun inschakeling in de tijdelijke aangelegenheden en in hun deelname aan de aardse activiteiten. Nogmaals spoort de apostel ons aan: “Al wat ge doet in woord of werk, doet alles in de naam van Jezus de Heer, God de Vader dankend door Hem” (Kol. 3, 17)[b:Kol. 3, 17]. Het Concilie past de woorden van de apostel toe op de lekengelovigen en stelt categorisch: “ Noch de zorgen voor hun gezin noch hun dagelijkse arbeid moeten losstaan van hun geestelijk leven” Apostolicam Actuositatem, 4[[653|4]].
De synodevaders hebben op hun beurt gezegd: “De eenheid van het leven van de leken-gelovigen is van het hoogste belang: ze moeten immers in het gewone beroeps- en sociale leven geheiligd worden. Om dus aan hun roeping te beantwoorden moeten de lekengelovigen hun dagelijkse activiteiten zien als een kans om zich met God verenigen en diens wil te vervullen alsmede om andere mensen van dienst te zijn en hen te voeren tot gemeenschap met God in Christus” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 5[[1481|5]].
De roeping tot heiligheid moet door de lekengelovigen eerder begrepen en beleefd worden als een lichtend teken van de oneindige liefde van de Vader, die hen herboren heeft doen worden tot zijn leven van heiligheid, dan een veeleisende plicht waaraan men niet mag verzaken. Dan moet deze roeping een essentieel en onlosmakelijk bestanddeel van het nieuwe leven van het Doopsel genoemd worden en derhalve een constitutief element van hun waardigheid. De roeping tot heiligheid is tegelijk nauw verbonden met de zending en de verantwoordelijkheid die toevertrouwd zijn aan de lekengelovigen in de Kerk en in de wereld. Want reeds de heiligheid van leven zelf, die voortvloeit uit de deelname aan het leven van heiligheid van de Kerk, vormt de eerste en fundamentele bijdrage tot de opbouw van de Kerk zelf als “gemeenschap der heiligen” Voor de door het geloof verlichte ogen opent zich een bewonderenswaardig schouwspel: dat van de talrijke gelovigen, mannen en vrouwen, die dikwijls onopgemerkt of zelfs onbegrepen blijven, onbekend zijn voor de groten van de aardse, maar door de Vader met liefde gezien worden en die juist in het dagelijkse leven en werken onvermoeibare arbeiders zijn die werken in de wijngaard van de Heer. Zij zijn zonder twijfel door de kracht van Gods genade de nederige en grote bewerkers van de groei van het Rijk van God in de geschiedenis.
De heiligheid moet voorts een fundamentele vooronderstelling en een volstrekt onmisbare voorwaarde genoemd worden voor de vervulling van de heilszending van de Kerk. De heiligheid van de Kerk is de geheime bron en de onfeilbare maatstaf voor haar apostolische werkzaamheid en missionair elan.
Slechts in de mate waarin de Kerk, de Bruid van Christus, zich door Hem laat beminnen en Hem op haar beurt bemint, wordt zij in de Geest een vruchtbare moeder. Wij nemen opnieuw het Bijbelse beeld op: de ranken schieten uit en verbreiden zich als zij aan de wijnstok blijven: “Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, maar alleen als zij blijft aan de wijnstok, zo gij evenmin, als gij niet blijft in Mij. Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in Mij blijft, zoals ik in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets” (Joh.15, 4-5)[b:Joh.15, 4-5].
Wij moeten hier natuurlijk herinneren aan de plechtige zalig– en heiligverklaringen van lekengelovigen, mannen en vrouwen, gedurende de maand van de synode, heel het volk Gods en in het bijzonder de lekengelovigen kunnen nu nieuwe voorbeelden van heiligheid vinden en nieuwe getuigenissen van heldhaftige deugden die beoefend zijn in de algemene en gewone omstandigheden van het menselijke bestaan.
De synodevaders hebben het aldus gezegd: “De particuliere kerken, heel bijzonder de zogenaamde jong kerken zullen bedacht moeten zijn op mannen en vrouwen, die in dergelijke omstandigheden (de dagelijkse omstandigheden van de wereld en van de huwelijksstaat) getuigd hebben van een heilig leven en die voor anderen een voorbeeld kunnen zijn om hen, in voorkomende gevallen, voor te dragen voor een zalig- of heiligverklaring” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 8[[1481|8]].
Aan het eind van deze overwegingen die bedoeld zijn om de kerkelijke staat van de lekengelovige te omschrijven, keert de beroemde vermaning van de heilige Leo de Grote voor de geest terug “Erken, o christen, uw waardigheid” XXI, 3: S.Ch. 22bis, 72[[913]]. Het is eenzelfde vermaning als die welke de heilige Maximus, bisschop van Turijn, gericht heeft tot hen die de zalving het heilig Doopsel ontvangen hadden: “Ziet de eer die u gegeven is in dit mysterie” PL, 57, 779[[1495]]. Alle gedoopten worden uitgenodigd opnieuw naar de woorden van de heilige Augustinus te luisteren: “Laten wij ons verheugen en dankzeggen: wij zijn niet alleen christenen geworden, maar Christus. (...) Verwondert en verblijdt u; wij zijn Christus geworden!” 21, 8: CCL, 36, 216[[859]]. De christelijke waardigheid, welke de bron is van de gelijkheid van alle leden van de Kerk, garandeert en bevordert de geest van gemeenschap en broederlijkheid; tegelijk wordt zij het geheim en de kracht van de apostolische en missionaire dynamiek van de lekengelovigen. Het is een waardigheid die eisen stelt, de waardigheid van de arbeiders die door de Heer geroepen worden om in zijn wijngaard te werken: “Op alle leken drukt dus de verheven last zich in te spannen om het goddelijk heilsplan tot alle mensen in alle tijden en op alle plaatsen te doen doordringen”, lezen wij in het Concilie Lumen Gentium, 33[[617|33]].
De synodevaders hebben op hun beurt gezegd: “De eenheid van het leven van de leken-gelovigen is van het hoogste belang: ze moeten immers in het gewone beroeps- en sociale leven geheiligd worden. Om dus aan hun roeping te beantwoorden moeten de lekengelovigen hun dagelijkse activiteiten zien als een kans om zich met God verenigen en diens wil te vervullen alsmede om andere mensen van dienst te zijn en hen te voeren tot gemeenschap met God in Christus” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 5[[1481|5]].
De roeping tot heiligheid moet door de lekengelovigen eerder begrepen en beleefd worden als een lichtend teken van de oneindige liefde van de Vader, die hen herboren heeft doen worden tot zijn leven van heiligheid, dan een veeleisende plicht waaraan men niet mag verzaken. Dan moet deze roeping een essentieel en onlosmakelijk bestanddeel van het nieuwe leven van het Doopsel genoemd worden en derhalve een constitutief element van hun waardigheid. De roeping tot heiligheid is tegelijk nauw verbonden met de zending en de verantwoordelijkheid die toevertrouwd zijn aan de lekengelovigen in de Kerk en in de wereld. Want reeds de heiligheid van leven zelf, die voortvloeit uit de deelname aan het leven van heiligheid van de Kerk, vormt de eerste en fundamentele bijdrage tot de opbouw van de Kerk zelf als “gemeenschap der heiligen” Voor de door het geloof verlichte ogen opent zich een bewonderenswaardig schouwspel: dat van de talrijke gelovigen, mannen en vrouwen, die dikwijls onopgemerkt of zelfs onbegrepen blijven, onbekend zijn voor de groten van de aardse, maar door de Vader met liefde gezien worden en die juist in het dagelijkse leven en werken onvermoeibare arbeiders zijn die werken in de wijngaard van de Heer. Zij zijn zonder twijfel door de kracht van Gods genade de nederige en grote bewerkers van de groei van het Rijk van God in de geschiedenis.
De heiligheid moet voorts een fundamentele vooronderstelling en een volstrekt onmisbare voorwaarde genoemd worden voor de vervulling van de heilszending van de Kerk. De heiligheid van de Kerk is de geheime bron en de onfeilbare maatstaf voor haar apostolische werkzaamheid en missionair elan.
Slechts in de mate waarin de Kerk, de Bruid van Christus, zich door Hem laat beminnen en Hem op haar beurt bemint, wordt zij in de Geest een vruchtbare moeder. Wij nemen opnieuw het Bijbelse beeld op: de ranken schieten uit en verbreiden zich als zij aan de wijnstok blijven: “Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, maar alleen als zij blijft aan de wijnstok, zo gij evenmin, als gij niet blijft in Mij. Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in Mij blijft, zoals ik in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets” (Joh.15, 4-5)[b:Joh.15, 4-5].
Wij moeten hier natuurlijk herinneren aan de plechtige zalig– en heiligverklaringen van lekengelovigen, mannen en vrouwen, gedurende de maand van de synode, heel het volk Gods en in het bijzonder de lekengelovigen kunnen nu nieuwe voorbeelden van heiligheid vinden en nieuwe getuigenissen van heldhaftige deugden die beoefend zijn in de algemene en gewone omstandigheden van het menselijke bestaan.
De synodevaders hebben het aldus gezegd: “De particuliere kerken, heel bijzonder de zogenaamde jong kerken zullen bedacht moeten zijn op mannen en vrouwen, die in dergelijke omstandigheden (de dagelijkse omstandigheden van de wereld en van de huwelijksstaat) getuigd hebben van een heilig leven en die voor anderen een voorbeeld kunnen zijn om hen, in voorkomende gevallen, voor te dragen voor een zalig- of heiligverklaring” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 8[[1481|8]].
Aan het eind van deze overwegingen die bedoeld zijn om de kerkelijke staat van de lekengelovige te omschrijven, keert de beroemde vermaning van de heilige Leo de Grote voor de geest terug “Erken, o christen, uw waardigheid” XXI, 3: S.Ch. 22bis, 72[[913]]. Het is eenzelfde vermaning als die welke de heilige Maximus, bisschop van Turijn, gericht heeft tot hen die de zalving het heilig Doopsel ontvangen hadden: “Ziet de eer die u gegeven is in dit mysterie” PL, 57, 779[[1495]]. Alle gedoopten worden uitgenodigd opnieuw naar de woorden van de heilige Augustinus te luisteren: “Laten wij ons verheugen en dankzeggen: wij zijn niet alleen christenen geworden, maar Christus. (...) Verwondert en verblijdt u; wij zijn Christus geworden!” 21, 8: CCL, 36, 216[[859]]. De christelijke waardigheid, welke de bron is van de gelijkheid van alle leden van de Kerk, garandeert en bevordert de geest van gemeenschap en broederlijkheid; tegelijk wordt zij het geheim en de kracht van de apostolische en missionaire dynamiek van de lekengelovigen. Het is een waardigheid die eisen stelt, de waardigheid van de arbeiders die door de Heer geroepen worden om in zijn wijngaard te werken: “Op alle leken drukt dus de verheven last zich in te spannen om het goddelijk heilsplan tot alle mensen in alle tijden en op alle plaatsen te doen doordringen”, lezen wij in het Concilie Lumen Gentium, 33[[617|33]].
Referenties naar alinea 17: 3
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Redemptoris Missio ->=geentekst=
Verbum Domini ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Tweede hoofdstuk Alleen ranken van de ene wijnstok De deelname van de lekengelovigen aan het leven van de kerk-gemeenschap
- Het mysterie van de Kerkgemeenschap
18
Wij luisteren nogmaals naar de woorden van Jezus: “Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer. (...) blijft in mij, zoals ik u” (Joh. 15, 1.4)[b:Joh. 15, 1.4]. Met deze eenvoudige woorden wordt ons de geheimvolle gemeenschap geopenbaard die de Heer en de leerlingen, Christus en de gedoopten, tot een eenheid samenbindt: een levende en levendmakende gemeenschap, waardoor de christenen niet zichzelf toebehoren maar eigendom van Christus zijn, zoals de raken die aan de wijnstok blijven.
De gemeenschap van de Christenen met Jezus heeft als voorbeeld, bron en doel de gemeenschap van de Zoon met de Vader in de gave van de Heilige Geest: verenigd met de Zoon in de liefdesband van de Geest zijn de christenen verenigd met de Vader. Jezus vervolgt: “ik ben de wijnstok, gij de raken” (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5]. Uit de vereniging van de christenen met Christus vloeit de vereniging van de christenen onderling voort: allen zijn raken van de ene wijnstok die Christus is. de Heer Jezus wijst op de wonderbare weerspiegeling van en de geheimvolle deelname aan het innerlijke leven van liefde van de Vader, de Zoon en de heilige Geest in deze broederlijke gemeenschap.
Jezus bidt voor deze gemeenschap: “Opdat zij allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh. 17, 21)[b:Joh. 17, 21]. Deze gemeenschap is het mysterie zelf van de Kerk, zoals het Tweede Vaticaans Concilie ons in herinnering brengt met de beroemde woorden van de heilige Cyprianus: De gehele Kerk verschijnt als “het verenigde volk dat deel heeft aan de eenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest”. Lumen Gentium, 4[[617|4]] Aan het begin van de Eucharistieviering worden wij gewoonlijk herinnerd aan dit mysterie van de Kerk-gemeenschap, wanneer de priester ons ontvangt met de groet van de apostel Paulus: “De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen” (2 Kor. 13, 13)[b:2 Kor. 13, 13].
Nadat wij de “figuur” van de lekengelovigen in hun waardigheid geschetst hebben, moeten wij nu nadenken over hun zending en verantwoordelijkheid in de Kerk en in de wereld: maar deze kunnen alleen adequaat begrepen worden in de levende context van de Kerk – gemeenschap.
De gemeenschap van de Christenen met Jezus heeft als voorbeeld, bron en doel de gemeenschap van de Zoon met de Vader in de gave van de Heilige Geest: verenigd met de Zoon in de liefdesband van de Geest zijn de christenen verenigd met de Vader. Jezus vervolgt: “ik ben de wijnstok, gij de raken” (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5]. Uit de vereniging van de christenen met Christus vloeit de vereniging van de christenen onderling voort: allen zijn raken van de ene wijnstok die Christus is. de Heer Jezus wijst op de wonderbare weerspiegeling van en de geheimvolle deelname aan het innerlijke leven van liefde van de Vader, de Zoon en de heilige Geest in deze broederlijke gemeenschap.
Jezus bidt voor deze gemeenschap: “Opdat zij allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh. 17, 21)[b:Joh. 17, 21]. Deze gemeenschap is het mysterie zelf van de Kerk, zoals het Tweede Vaticaans Concilie ons in herinnering brengt met de beroemde woorden van de heilige Cyprianus: De gehele Kerk verschijnt als “het verenigde volk dat deel heeft aan de eenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest”. Lumen Gentium, 4[[617|4]] Aan het begin van de Eucharistieviering worden wij gewoonlijk herinnerd aan dit mysterie van de Kerk-gemeenschap, wanneer de priester ons ontvangt met de groet van de apostel Paulus: “De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen” (2 Kor. 13, 13)[b:2 Kor. 13, 13].
Nadat wij de “figuur” van de lekengelovigen in hun waardigheid geschetst hebben, moeten wij nu nadenken over hun zending en verantwoordelijkheid in de Kerk en in de wereld: maar deze kunnen alleen adequaat begrepen worden in de levende context van de Kerk – gemeenschap.
Referenties naar alinea 18: 1
Rapid Movement ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het Concilie en de ecclesiologie van de Kerkgemeenschap
19
Rapid Movement ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
De leer over de Kerkgemeenschap is de centrale idee die de Kerk op het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] opnieuw over zichzelf heeft voorgehouden, zoals de buitengewone synode die in 1985, twintig jaar na het Concilie[d:172], gehouden is, in herinnering heeft gebracht:
De Constitutie Lumen Gentium[617] vat reeds in de allereerste regels deze leer op bewonderenswaardige wijze samen waar zij schrijft: “In Christus is de Kerk als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht” Lumen Gentium, 1[[617|1]].
De realiteit van de Kerkgemeenschap is dus een wezenlijk deel van de centrale inhoud van het “mysterie” of van God heilsplan voor de mensheid; zij vormt zelfs deze inhoud. Daarom kan de kerkelijke gemeenschap niet adequaat verklaard worden als men haar alleen maar ziet als een eenvoudig sociologische en psychologische werkelijkheid. De Kerkgemeenschap is het “nieuwe” volk, het “messiaanse” volk. “Het hoofd van dit messiaanse volk is Christus (...). Zijn levensvorm is de waardigheid en de vrijheid van de kinderen van God (...). Zijn wet is het nieuwe gebod om te beminnen zoals Christus zelf ons heeft liefgehad (...). Zijn einddoel (...) is het koninkrijk van God (...)" Lumen Gentium, 9[[617|9]]. De banden die de leden van het nieuwe volk met Christus en met elkaar verbinden zijn niet de banden van het “vlees” en het “bloed” , maar die van de geest, om nauwkeurig te zijn die van de Heilige Geest, die alle gedoopten ontvangen (Joël 3, 1)[[b:Joël 3, 1]].
De Geest die van eeuwigheid af de ene en onverdeelde Drievuldigheid samenbindt, de Geest die in “de volheid van de tijd” (Gal. 4, 4)[b:Gal. 4, 4] het menselijke vlees onafscheidelijk verenigt met Gods Zoon, is inderdaad dezelfde Geest die in de loop van de christelijke generaties de ononderbroken en onuitputtelijke bron is van de gemeenschap in en van de Kerk.
“De ecclesiologie van de Kerk als gemeenschap is de centrale en fundamentele idee in de documenten van het Concilie. De koinonia–gemeenschap , die gebaseerd is op de heilige Schrift, is in de oude Kerk hoog in ere gehouden en in de Oosterse kerken tot aan onze dagen toe. Daarom is door het Tweede Vaticaans Concilie veel gedaan om de Kerk te zien als gemeenschap en daaraan in het leven concrete gestalte te geven.
Wat betekent het complexe woord “communio”? In de grond gaat het om de gemeenschap met God door Jezus Christus in de heilige Geest. Deze gemeenschap is er in het woord van God en in de Sacramenten. Het Doopsel is de deur en de grondslag van de gemeenschap in de Kerk.Paulus VI richtte zich kort na het Concilie als volgt tot de gelovigen:
De Eucharistie is de bron en het hoogtepunt van heel het christelijke leven vgl: Lumen Gentium, 11[[[617|11]]]. De gemeenschap met het eucharistische lichaam van Christus betekent en bewerkt, d.w.z. sticht, de innige gemeenschap van alle gelovigen in het lichaam van Christus dat de Kerk is (1 Kor. 10, 16)[b:1 Kor. 10, 16]” Ecclesia sub Verbo Dei mysteria Christi celebrans pro salute mundi, 18[[1485|18]].
“De Kerk is een gemeenschap. Wat wil gemeenschap in dit geval zeggen? Wij wijzen u op de paragraaf van de catechismus die spreekt over de sanctorum communio, de gemeenschap van de heiligen betekent een tweevoudige vitale deelname: de inlijving van christenen in het leven van Christus en het doorstromen van dezelfde liefde in het gehele samenstel van gelovigen, in deze wereld en in de andere. Vereniging met Christus en in Christus; en vereniging tussen de christenen in de Kerk” De Kerk liefhebben als Christus' Bruid en onze moeder[[1496]].De bijbelse beelden waarmee het Concilie ons heeft willen brengen tot de beschouwing van het mysterie van de Kerk, stellen de realiteit van de kerkgemeenschap in het licht in haar onverbrekelijke dimensie van gemeenschap van de christenen met Christus en van gemeenschap van de christenen onderling. Het zijn de beelden van de schaapstal, de kudde, de wijnstok, het geestelijke bouwwerk, de heilige stad vgl: Lumen Gentium, 6[[[617|6]]]. Het is vooral het beeld van het lichaam dat de apostel Paulus voorstelt, wiens leer op verfrissende en aantrekkelijke wijze door talrijke bladzijden van het Concilie stroomt vgl: en passim.[[[617|7]]]. Het Concilie neemt op zijn beurt uit de gehele heilsgeschiedenis het beeld van de Kerk als volk van God over en houdt dit opnieuw voor: “het heeft God behaagd de mensen geenszins afzonderlijk, zonder enig onderling verband, te heiligen en te redden, maar hen tot een volk te verenigen dat Hem naar waarheid zou erkennen en in heiligheid zou dienen” Lumen Gentium, 9[[617|9]].
De Constitutie Lumen Gentium[617] vat reeds in de allereerste regels deze leer op bewonderenswaardige wijze samen waar zij schrijft: “In Christus is de Kerk als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht” Lumen Gentium, 1[[617|1]].
De realiteit van de Kerkgemeenschap is dus een wezenlijk deel van de centrale inhoud van het “mysterie” of van God heilsplan voor de mensheid; zij vormt zelfs deze inhoud. Daarom kan de kerkelijke gemeenschap niet adequaat verklaard worden als men haar alleen maar ziet als een eenvoudig sociologische en psychologische werkelijkheid. De Kerkgemeenschap is het “nieuwe” volk, het “messiaanse” volk. “Het hoofd van dit messiaanse volk is Christus (...). Zijn levensvorm is de waardigheid en de vrijheid van de kinderen van God (...). Zijn wet is het nieuwe gebod om te beminnen zoals Christus zelf ons heeft liefgehad (...). Zijn einddoel (...) is het koninkrijk van God (...)" Lumen Gentium, 9[[617|9]]. De banden die de leden van het nieuwe volk met Christus en met elkaar verbinden zijn niet de banden van het “vlees” en het “bloed” , maar die van de geest, om nauwkeurig te zijn die van de Heilige Geest, die alle gedoopten ontvangen (Joël 3, 1)[[b:Joël 3, 1]].
De Geest die van eeuwigheid af de ene en onverdeelde Drievuldigheid samenbindt, de Geest die in “de volheid van de tijd” (Gal. 4, 4)[b:Gal. 4, 4] het menselijke vlees onafscheidelijk verenigt met Gods Zoon, is inderdaad dezelfde Geest die in de loop van de christelijke generaties de ononderbroken en onuitputtelijke bron is van de gemeenschap in en van de Kerk.
Referenties naar alinea 19: 5
Communionis notio ->=geentekst=Rapid Movement ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Een organische gemeenschap: verscheidenheid en complementariteit
20
Vita Consecrata ->=geentekst=
Rapid Movement ->=geentekst=
De kerkelijke gemeenschap wordt meer precies afgebeeld als een “organische” gemeenschap, naar analogie van een levend en werkend lichaam: zij wordt namelijk gekenmerkt door het samengaan van verscheidenheid en de complementariteit van de roepingen en de levensstaten, van de bedieningen, van de charisma’s en de verantwoordelijkheden. Dank zij deze verscheidenheid en complementariteit staat iedere lekengelovige in relatie met heel het lichaam, terwijl hij er zijn eigen bijdrage aan levert.
De apostel Paulus benadrukt heel in het bijzonder de organische gemeenschap van het mystieke Lichaam van Christus. Zijn rijke leer kunnen wij beluisteren in de samenvatting die het Concilie gegeven heeft. In de Constitutie Lumen Gentium[617] lezen wij:
De lekengelovige
De apostel Paulus benadrukt heel in het bijzonder de organische gemeenschap van het mystieke Lichaam van Christus. Zijn rijke leer kunnen wij beluisteren in de samenvatting die het Concilie gegeven heeft. In de Constitutie Lumen Gentium[617] lezen wij:
"Jezus Christus heeft “zijn broeders, die Hij uit alle volkeren heeft samengeroepen, op geheimvolle wijze tot zijn lichaam gemaakt. In dat lichaam wordt het leven van Christus uitgestort in de gelovigen (...). Zoals alle ledematen van het menselijk lichaam, ofschoon ze met velen zijn, niettemin één lichaam vormen, zo ook de gelovigen in Christus (1 Kor. 12, 12)[[b:1 Kor. 12, 12]]. Ook in de opbouw van Christus” lichaam heerst er verscheidenheid van ledematen en functies. Eén is de Geest, die volgens de maat van zijn rijkdom en overeenkomstig de noodzaak van de bedieningen zijn veelvuldige gaven uitdeelt ten bate van de Kerk (1 Kor. 12, 1-11)[[b:1 Kor. 12, 1-11]]. Tussen die gaven is de genade van de apostelen de voornaamste: aan hun gezag onderwerpt de Geest zelf ook de charismatisch begaafden (1 Kor. 14)[[b:1 Kor. 14]]. Door zichzelf en zijn kracht via de inwendige saamhorigheid van de leden maakt dezelfde Geest het lichaam één: Hij is het die de liefde tussen de gelovigen bewerkt en ertoe aanspoort. Wanneer dus één lidmaat lijdt, lijden alle leden mee; en evenzo wanneer één lidmaat in aanzien komt, verheugen zich alle leden mee (1 Kor. 12, 26)[[b:1 Kor. 12, 26]]” Lumen Gentium, 7[[617|7]].Eén en dezelfde Geest is altijd het dynamische beginsel van de verscheidenheid en de eenheid in en van de Kerk. Wij lezen weer in de constitutie Lumen Gentium[617]:
“Om ons voortdurend in zichzelf (Christus) te vernieuwen (Ef. 4, 23)[[b:Ef. 4, 23]], deelt Hij ons mee van zijn Geest, die één en dezelfde in Hoofd en leden, geheel het lichaam doet leven, één maakt en beweegt, zodat de heilige vaders zijn taak kunnen vergelijken met de functie die het levensbeginsel of de ziel in het menselijk lichaam vervult” Lumen Gentium, 62[[617|62]].En in een andere tekst die bijzonder compact is en kostbaar voor het begrijpen van het “organische karakter” van de kerkelijke gemeenschap ook in haar aspect van onophoudelijke groei naar de volmaakte gemeenschap, schrijft het Concilie:
“De Geest woont in de Kerk en in het hart van de gelovigen als in een tempel (1 Kor. 3, 16; 1 Kor. 6, 19)[[b:1 Kor. 3, 16; 1 Kor. 6, 19]]; in hen bidt Hij en geeft Hij getuigenis van hun aangenomen kindschap (Gal. 4, 6; Rom. 8, 15-16.26)[[b:Gal. 4, 6; Rom. 8, 15-16.26]]. De Kerk, die Hij naar de volle waarheid voert (Joh. 16, 13)[[b:Joh. 16, 13]] en in de gemeenschap en de bediening één maakt, richt Hij in en geleid Hij door de verscheidenheid van de hiërarchische en charismatische gaven en Hij siert haar met zijn vruchten (Ef. 4, 11-12; 1 Kor. 12, 4; Gal. 5, 22)[[b:Ef. 4, 11-12; 1 Kor. 12, 4; Gal. 5, 22]]. Door de kracht van het evangelie maakt Hij de Kerk steeds weer jong en vernieuwt Hij haar voortdurend en brengt Hij haar naar de volkomen vereniging met haar Bruidegom. Want de Geest en de bruid zeggen tot de Heer Jezus: Kom! (Openb. 22, 17)[[b:Openb. 22, 17]]” Lumen Gentium, 4[[617|4]].De kerkelijke gemeenschap is dus een grote gave van de Heilige Geest. De lekengelovigen zijn geroepen om deze gave met dankbaarheid te aanvaarden en tegelijk om te leven met een diep verantwoordelijkheidsgevoel. Dat gebeurt concreet door hun deelname aan het leven en de zending van de Kerk, ten dienste waarvan de lekengelovigen hun verschillende en complementaire bedieningen en charisma’s stellen.
De lekengelovige
“mag zich nooit in zichzelf opsluiten en zich geestelijk isoleren van de gemeenschap. Hij moet integendeel leven in een voortdurende uitwisseling met de anderen, met een levendig gevoel van broederlijkheid in in de vreugde van een gelijke waardigheid, en hij moet zich inzetten om gezamenlijk de onmetelijke schat die hij geërfd heeft, vrucht te doen dragen. De Geest van de Heer schenkt aan hem, zoals aan de anderen, veelvuldige charisma’s roept hem tot verschillende bedieningen en taken en het herinnert hem eraan dat al wat hem onderscheidt niet een grotere waardigheid is maar een speciale complementaire bekwaamheid om te dienen, zoals Hij de anderen daaraan herinnert met betrekking tot hem. (...) Zo bestaan de charisma’s, de bedieningen, de taken en de diensten van de lekengelovige in en voor de gemeenschap. Het zijn complementaire rijkdommen ten gunste van allen, onder de wijze leiding van de herders” De roeping en missie van de leek in Kerk en wereld twintig jaar het Tweede Vaticaans Concilie, 3[[452|3]].
Referenties naar alinea 20: 3
Vita Consecrata ->=geentekst=Vita Consecrata ->=geentekst=
Rapid Movement ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De bedieningen en charisma\'s, gaven van de Geest aan de Kerk
21
Vita Consecrata ->=geentekst=
Rapid Movement ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Het Tweede Vaticaans Concilie wijst erop dat de bedieningen en charisma’s gaven zijn van de Heilige Geest voor de opbouw van het Lichaam van Christus en voor zijn heilszending in de wereld vgl: Lumen Gentium, 4[[[617|4]]]. De Kerk wordt immers ingericht en geleid door de Geest die verschillende hiërarchische en charismatische gaven schenkt aan alle gedoopten die Hij roept om ieder op eigen wijze actief en medeverantwoordelijk te zijn.
Wij beschouwen de bedieningen en charisma’s nu in onmiddellijk verband met de lekengelovigen en met hun deelname aan het leven van de Kerkgemeenschap.
Wij beschouwen de bedieningen en charisma’s nu in onmiddellijk verband met de lekengelovigen en met hun deelname aan het leven van de Kerkgemeenschap.
Referenties naar alinea 21: 4
Vita Consecrata ->=geentekst=Vita Consecrata ->=geentekst=
Rapid Movement ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Bedieningen, ambten en functies
21a
Vita Consecrata ->=geentekst=
Rapid Movement ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
De bedieningen die in de Kerk bestaan en uitgeoefend worden, zijn allen, zij het op verschillende wijzen, een deelname aan het dienstwerk van Jezus Christus, de goede herder die zijn leven geeft voor zijn schapen (Joh. 10, 11)[[b:Joh. 10, 11]], de nederige dienstknecht die zich geheel opgeofferd heeft voor het heil van allen (Mc. 10, 45)[[b:Mc. 10, 45]]. Paulus spreekt zeer duidelijk over de ambtelijke constitutie van de apostolische kerken. In de eerste brief aan de Christenen van Korinte schrijft hij: “Nu heeft God in de Kerk allerlei mensen aangesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten ten derde leraars” (1 Kor. 12, 28)[b:1 Kor. 12, 28]. In de brief aan de Christenen van Efeze lezen wij:
“Aan ieder van ons afzonderlijk is de genade verleend naar de maat van Christus’ gave. (...) Hij heeft ook gaven gegeven: sommigen maakte Hij apostelen, anderen profeten, anderen evangelisten, weer anderen herders en leraars, om de heiligen toe te rusten voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen tezamen komen tot de eenheid in het geloof en de kennis van Gods Zoon, tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de volheid van Christus” (Ef. 4, 7.11-13)[b:Ef. 4, 7.11-13] (Rom. 12, 4-8)[[b:Rom. 12, 4-8]].Zoals uit deze en anderen teksten van het Nieuwe Testament blijkt, zijn de bedieningen en ook de gave en de taken in de Kerk talrijk en verschillend.
Referenties naar alinea 21a: 4
Vita Consecrata ->=geentekst=Vita Consecrata ->=geentekst=
Rapid Movement ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De bedieningen die voortkomen uit de Wijding
22
Rapid Movement ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Er zijn in de Kerk op de eerste plaats de gewijde bedieningen of de bedieningen die voortkomen uit het sacrament van het priesterschap. De Heer Jezus heeft namelijk de apostelen uitgekozen en aangesteld – het zaad van het volk van het nieuwe Verbond en de oorsprong van de heilige hiërarchie vgl: Ad Gentes Divinitus, 5[[[703|5]]] – en Hij heeft hun taak toevertrouwd om alle volkeren tot zijn leerlingen te maken (Mt. 28, 19)[[b:Mt. 28, 19]], om het priesterlijke volk te vormen en te besturen. De zending van de apostelen, welke de Heer Jezus blijft overdragen aan de herders van zijn volk, is een echte dienst die in de Heilige Schrift veelbetekenend “diakonia” of dienst, bediening, wordt genoemd. De bedienaren ontvangen van de verrezen Christus door het wijdingssacrament in de ononderbroken apostolische successie het charisma van de Heilige Geest: Zij ontvangen zo het gezag en de gewijde macht om te handelen “in persona Christi Capitis” (in de persoon van Christus, het Hoofd) Presbyterorum Ordinis, 2[[704|2]] vgl: Lumen Gentium, 10[[[617|10]]] om de Kerk te dienen en om haar te verzamelen in de Heilige Geest door het Evangelie en de Sacramenten.
De gewijde bedieningen zijn, meer nog dan voor de personen die ze ontvangen, voor de gehele Kerk een genade.
Zij zijn uitdrukking en verwerkelijking van een deelname aan het priesterschap van Jezus Christus welke niet alleen naar rangorde maar wezenlijk verschilt van de deelname die met het Doopsel en het Vormsel aan alle gelovigen gegeven wordt. Anderzijds is het gericht op en bestemd voor het koninklijke priesterschap van alle gelovigen, zoals het Tweede Vaticaans Concilie opgemerkt heeft. vgl: Lumen Gentium, 10[[[617|10]]]
Om de gemeenschap in de Kerk te verzekeren en te doen groeien, in het bijzonder in het kader van de verschillende, elkaar aanvullende bedieningen, moeten de herders daarom erkennen dat hun bediening radicaal gericht is op het dienen van het gehele volk van God. (Hebr. 5, 1)[[b:Hebr. 5, 1]] De lekengelovigen moeten op hun beurt erkennen dat het gewijde priesterschap volstrekt noodzakelijk is voor hun leven en voor hun deelname aan de zending van de Kerk. vgl: Novo incipiente, 3-4[[[1210|3-4]]]
De gewijde bedieningen zijn, meer nog dan voor de personen die ze ontvangen, voor de gehele Kerk een genade.
Zij zijn uitdrukking en verwerkelijking van een deelname aan het priesterschap van Jezus Christus welke niet alleen naar rangorde maar wezenlijk verschilt van de deelname die met het Doopsel en het Vormsel aan alle gelovigen gegeven wordt. Anderzijds is het gericht op en bestemd voor het koninklijke priesterschap van alle gelovigen, zoals het Tweede Vaticaans Concilie opgemerkt heeft. vgl: Lumen Gentium, 10[[[617|10]]]
Om de gemeenschap in de Kerk te verzekeren en te doen groeien, in het bijzonder in het kader van de verschillende, elkaar aanvullende bedieningen, moeten de herders daarom erkennen dat hun bediening radicaal gericht is op het dienen van het gehele volk van God. (Hebr. 5, 1)[[b:Hebr. 5, 1]] De lekengelovigen moeten op hun beurt erkennen dat het gewijde priesterschap volstrekt noodzakelijk is voor hun leven en voor hun deelname aan de zending van de Kerk. vgl: Novo incipiente, 3-4[[[1210|3-4]]]
Referenties naar alinea 22: 3
De Vader roept tot eeuwig leven ->=geentekst=Rapid Movement ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Bedieningen, ambten en functies van leken
23
Redemptionis Sacramentum ->=geentekst=
Erga migrantes caritas Christi ->=geentekst=
Rapid Movement ->=geentekst=
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=
De heilszending van de Kerk in de wereld wordt niet alleen vervuld door de bedienaren uit kracht van het wijdingssacrament maar ook door alle lekengelovigen: krachtens hun staat van gedoopten en hun specifieke roeping nemen zij inderdaad, ieder in eigen mate, deel aan het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus.
Daarom moeten de herders de bedieningen, ambten en functies van de lekengelovigen erkennen en bevorderen, welke hun sacramentele grondslag hebben in het doopsel en in het vormsel en voor velen ook in het huwelijk.
Als de noodzaak of het nut van de Kerk het eisen kunnen de herders verder aan de lekengelovigen bepaalde taken toevertrouwen die met hun eigen herderlijke bediening verbonden zijn maar niet het kenmerk van de wijding vereisen, in overeenstemming met de normen die vastgesteld zijn door het algemene recht. Het Wetboek van Canoniek Recht schrijft: “Waar de nood van de Kerk dit wenselijk maakt, kunnen bij gebrek aan bedienaren ook leken, al zijn zij geen lector of acoliet, sommige van hun taken waarnemen, namelijk de bediening van het woord uitoefenen, in liturgische gebeden voorgaan, het Doopsel toedienen en de heilige Communie uitreiken, volgens de voorschriften van het recht” 3[[30|230]]. Maar de uitoefening van een dergelijke taak maakt van de lekengelovige geen herder: wat in feite constitutief is voor de bediening is niet de taak maar de sacramentele wijding. Alleen het Wijdingssacrament verleent aan de gewijde bedienaar een bijzondere deelname aan het ambt van Christus, het Hoofd en de Herder, en aan zijn eeuwig priesterschap vgl: Presbyterorum Ordinis, 2,5[[[704|2.5]]]. De taak die bij wijze van suppletie uitgeoefend wordt, ontleend haar legitimatie onmiddellijk en formeel aan de officiële afvaardiging die door de herders gegeven wordt en waarvan de concrete vervulling geleid wordt door het kerkelijk gezag vgl: Apostolicam Actuositatem, 24[[[653|24]]].
De jongste vergadering van de synode[d:177] heeft een ruim en sprekend panorama geboden van de situatie in de Kerk wat de bedieningen, ambten en functies van de gedoopten betreft. De vaders hebben grote waardering uitgesproken voor de apostolische bijdragen van de leken, mannen en vrouwen, ten behoeve van de evangelisatie, de heiliging en de christelijke bezieling van de tijdelijke werkelijkheden, alsmede voor hun edelmoedige bereidheid om in noodsituatie en in gevallen van blijvende noodzaak in te vallen vgl: §3[[[30|230]]] vgl: §2[[[30|517]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 776[[[30|776]]] vgl: §2[[[30|861]]] vgl: §2[[[30|910]]] vgl: Het wetboek van Canoniek Recht noemt een rij functies of taken die toekomen aan de gewijde bedienaren maar vanwege speciale en ernstige omstandigheden en met name vanwege gebrek aan priesters of diaken tijdelijk uitgeoefend worden door lekengelovigen met voorafgaande juridische faculteit en opdracht van de bevoegde kerkelijke autoriteiten[[[30|943.1112]]].
Als gevolg van de liturgische vernieuwing die het Concilie gebracht heeft, zijn de lekengelovigen zich levendiger bewust geworden van hun taken in de liturgische bijeenkomst en in de voorbereiding ervan en zij hebben zich ruimschoots beschikbaar gesteld om deze taken te vervullen: de liturgische viering is inderdaad niet alleen een heilige handeling van de geestelijkheid maar van heel de vergadering. Daarom is het natuurlijk dat de taken die niet de eigenlijke taken van de gewijde bedienaren zijn, door lekengelovigen vervuld worden. vgl: Sacrosanctum Concilium, 28[[[570|28]]] vgl: §2, die zegt: “Leken kunnen krachtens en tijdelijke aanstelling bij liturgische handelingen de taak van lector vervullen; ook kunnen alle leken de taken van commentator, cantor of andere vervullen volgens het recht” .[[[30|230]]] De lekengelovigen zijn vervolgens spontaan overgegaan van een effectieve betrokkenheid in de liturgische handeling op de deelname aan de verkondiging van het woord Gods en aan de pastorale zorg Het Wetboek van Canoniek...Het Wetboek van Canoniek Recht geeft verschillende functies of taken aan die de lekengelovigen kunnen uitoefenen in de organisatiestructuren van de Kerk vgl: Codex Iuris Canonici, 228[[[30|228]]] vgl: 3[[[30|229]]] vgl: 3[[[30|317]]] vgl: 1 n. 5 en 2[[[30|463]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 483,494,537,759,776,784,785,1282[[[30|483.494.537.759.776.784.785.1282]]] vgl: 2[[[30|1421]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 1424[[[30|1424]]] vgl: 2[[[30|1428]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 1435[[[30|1435]]]
Naast die positieve oordelen hebben echter in de vergadering van de synode kritische oordelen niet ontbroken over het willekeurig gebruik van de term “bediening” , het verwarren en soms nivelleren van het algemene priesterschap en het ambtelijke priesterschap, en geringe naleving van bepaalde kerkelijke wetten en normen, de willekeurige interpretatie van het begrip “suppletie” , de neiging tot “clericalisatie” van de lekengelovigen en het risico van de feitelijke schepping van een kerkelijke dienstenstructuur die parallel is aan de op het Wijdingssacrament gebaseerde structuur. Juist om deze gevaren te overwinnen hebben de synodevaders benadrukt dat het noodzakelijk is met duidelijkheid, ook door een meer nauwkeurige woordkeus te gebruiken vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken[[[1481]]], de eenheid van de zending van de Kerk waaraan alle gedoopten deelnemen, uit te drukken alsmede het wezenlijke verschil van de bediening van de herders welke geworteld is in het Wijdingssacrament, ten opzichte van de andere kerkelijke bedieningen, ambten en functies, die geworteld zijn in de Sacramenten van het Doopsel en het Vormsel. Het is dan op de eerste plaats nodig dat de herders, als zij de verschillende bedieningen, ambten en functies aan de lekengelovigen toekennen en toevertrouwen, de grootste zorg hebben om hen te onderrichten over het feit dat deze zaken geworteld zijn in het Doopsel. Verder is het nodig dat de herders erop toezien dat een gemakkelijk en onrechtmatig beroep op veronderstelde “noodsituaties” of “situaties van noodzakelijke suppletie” wordt vermeden daar waar zij niet objectief bestaan of daar waar het mogelijk is erin te voorzien door een meer rationele pastorale planning. De leken moeten de verschillende bedieningen, ambten en functies die zij regelmatig kunnen uitoefenen in de liturgie, in het overdragen van het geloof en in de pastorale structuren van de Kerk, uitoefenen in overeenstemming met hun specifieke lekenroeping welke verschilt van die van de gewijde bedienaren. De exhortatie Evangelii Nuntiandi[519], die zo’n groot en weldadig aandeel heeft gehad in het stimuleren van de gevarieerde medewerking van de lekengelovigen aan het leven en aan de zending der evangelisatie van de Kerk, merkt in dit opzicht op dat
Daarom moeten de herders de bedieningen, ambten en functies van de lekengelovigen erkennen en bevorderen, welke hun sacramentele grondslag hebben in het doopsel en in het vormsel en voor velen ook in het huwelijk.
Als de noodzaak of het nut van de Kerk het eisen kunnen de herders verder aan de lekengelovigen bepaalde taken toevertrouwen die met hun eigen herderlijke bediening verbonden zijn maar niet het kenmerk van de wijding vereisen, in overeenstemming met de normen die vastgesteld zijn door het algemene recht. Het Wetboek van Canoniek Recht schrijft: “Waar de nood van de Kerk dit wenselijk maakt, kunnen bij gebrek aan bedienaren ook leken, al zijn zij geen lector of acoliet, sommige van hun taken waarnemen, namelijk de bediening van het woord uitoefenen, in liturgische gebeden voorgaan, het Doopsel toedienen en de heilige Communie uitreiken, volgens de voorschriften van het recht” 3[[30|230]]. Maar de uitoefening van een dergelijke taak maakt van de lekengelovige geen herder: wat in feite constitutief is voor de bediening is niet de taak maar de sacramentele wijding. Alleen het Wijdingssacrament verleent aan de gewijde bedienaar een bijzondere deelname aan het ambt van Christus, het Hoofd en de Herder, en aan zijn eeuwig priesterschap vgl: Presbyterorum Ordinis, 2,5[[[704|2.5]]]. De taak die bij wijze van suppletie uitgeoefend wordt, ontleend haar legitimatie onmiddellijk en formeel aan de officiële afvaardiging die door de herders gegeven wordt en waarvan de concrete vervulling geleid wordt door het kerkelijk gezag vgl: Apostolicam Actuositatem, 24[[[653|24]]].
De jongste vergadering van de synode[d:177] heeft een ruim en sprekend panorama geboden van de situatie in de Kerk wat de bedieningen, ambten en functies van de gedoopten betreft. De vaders hebben grote waardering uitgesproken voor de apostolische bijdragen van de leken, mannen en vrouwen, ten behoeve van de evangelisatie, de heiliging en de christelijke bezieling van de tijdelijke werkelijkheden, alsmede voor hun edelmoedige bereidheid om in noodsituatie en in gevallen van blijvende noodzaak in te vallen vgl: §3[[[30|230]]] vgl: §2[[[30|517]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 776[[[30|776]]] vgl: §2[[[30|861]]] vgl: §2[[[30|910]]] vgl: Het wetboek van Canoniek Recht noemt een rij functies of taken die toekomen aan de gewijde bedienaren maar vanwege speciale en ernstige omstandigheden en met name vanwege gebrek aan priesters of diaken tijdelijk uitgeoefend worden door lekengelovigen met voorafgaande juridische faculteit en opdracht van de bevoegde kerkelijke autoriteiten[[[30|943.1112]]].
Als gevolg van de liturgische vernieuwing die het Concilie gebracht heeft, zijn de lekengelovigen zich levendiger bewust geworden van hun taken in de liturgische bijeenkomst en in de voorbereiding ervan en zij hebben zich ruimschoots beschikbaar gesteld om deze taken te vervullen: de liturgische viering is inderdaad niet alleen een heilige handeling van de geestelijkheid maar van heel de vergadering. Daarom is het natuurlijk dat de taken die niet de eigenlijke taken van de gewijde bedienaren zijn, door lekengelovigen vervuld worden. vgl: Sacrosanctum Concilium, 28[[[570|28]]] vgl: §2, die zegt: “Leken kunnen krachtens en tijdelijke aanstelling bij liturgische handelingen de taak van lector vervullen; ook kunnen alle leken de taken van commentator, cantor of andere vervullen volgens het recht” .[[[30|230]]] De lekengelovigen zijn vervolgens spontaan overgegaan van een effectieve betrokkenheid in de liturgische handeling op de deelname aan de verkondiging van het woord Gods en aan de pastorale zorg Het Wetboek van Canoniek...Het Wetboek van Canoniek Recht geeft verschillende functies of taken aan die de lekengelovigen kunnen uitoefenen in de organisatiestructuren van de Kerk vgl: Codex Iuris Canonici, 228[[[30|228]]] vgl: 3[[[30|229]]] vgl: 3[[[30|317]]] vgl: 1 n. 5 en 2[[[30|463]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 483,494,537,759,776,784,785,1282[[[30|483.494.537.759.776.784.785.1282]]] vgl: 2[[[30|1421]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 1424[[[30|1424]]] vgl: 2[[[30|1428]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 1435[[[30|1435]]]
Naast die positieve oordelen hebben echter in de vergadering van de synode kritische oordelen niet ontbroken over het willekeurig gebruik van de term “bediening” , het verwarren en soms nivelleren van het algemene priesterschap en het ambtelijke priesterschap, en geringe naleving van bepaalde kerkelijke wetten en normen, de willekeurige interpretatie van het begrip “suppletie” , de neiging tot “clericalisatie” van de lekengelovigen en het risico van de feitelijke schepping van een kerkelijke dienstenstructuur die parallel is aan de op het Wijdingssacrament gebaseerde structuur. Juist om deze gevaren te overwinnen hebben de synodevaders benadrukt dat het noodzakelijk is met duidelijkheid, ook door een meer nauwkeurige woordkeus te gebruiken vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken[[[1481]]], de eenheid van de zending van de Kerk waaraan alle gedoopten deelnemen, uit te drukken alsmede het wezenlijke verschil van de bediening van de herders welke geworteld is in het Wijdingssacrament, ten opzichte van de andere kerkelijke bedieningen, ambten en functies, die geworteld zijn in de Sacramenten van het Doopsel en het Vormsel. Het is dan op de eerste plaats nodig dat de herders, als zij de verschillende bedieningen, ambten en functies aan de lekengelovigen toekennen en toevertrouwen, de grootste zorg hebben om hen te onderrichten over het feit dat deze zaken geworteld zijn in het Doopsel. Verder is het nodig dat de herders erop toezien dat een gemakkelijk en onrechtmatig beroep op veronderstelde “noodsituaties” of “situaties van noodzakelijke suppletie” wordt vermeden daar waar zij niet objectief bestaan of daar waar het mogelijk is erin te voorzien door een meer rationele pastorale planning. De leken moeten de verschillende bedieningen, ambten en functies die zij regelmatig kunnen uitoefenen in de liturgie, in het overdragen van het geloof en in de pastorale structuren van de Kerk, uitoefenen in overeenstemming met hun specifieke lekenroeping welke verschilt van die van de gewijde bedienaren. De exhortatie Evangelii Nuntiandi[519], die zo’n groot en weldadig aandeel heeft gehad in het stimuleren van de gevarieerde medewerking van de lekengelovigen aan het leven en aan de zending der evangelisatie van de Kerk, merkt in dit opzicht op dat
“Het eigen terrein voor hun evangelische werkzaamheid is de weidse en gecompliceerde wereld van de politiek, van de sociale werkelijkheid, van de economie; zo ook dat van de cultuur, van de wetenschappen en van de kunsten, van het internationale leven en van de sociale communicatiemiddelen; en ook die andere aspecten van de werkelijkheid die bijzonder open staan voor de evangelisatie zoals de liefde, het gezin, de opvoeding van de kinderen en de adolescenten, de professionele arbeid, het lijden.Gedurende de werkzaamheden van de synode hebben de vaders veel aandacht besteed aan de functies van lector en acoliet. Terwijl deze in het verleden in de Latijnse Kerk alleen bestonden als geestelijke etappe van de weg naar de gewijde bedieningen, hebben zij door het motu proprio Ministeria quaedam[291] van Paulus VI (15 augustus 1972) een eigen autonomie en duurzaamheid gekregen, alsook de mogelijkheid om bestemd te worden voor de lekengelovigen, hoewel alleen voor mannen. Het nieuwe Wetboek van Canoniek Recht heeft zich in dezelfde zin uitgesproken vgl: §1[[[30|230]]]. De synodevaders hebben nu de wens uitgedrukt dat “het motu proprio “Ministeria quaedam[291]” wordt herzien, rekening houdend met de gebruiken van de plaatselijke kerken en vooral door de criteria aan te geven volgens welke degenen die voor de diverse bedieningen bestemd zijn, moeten worden gekozen”. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 18[[1481|18]] Met het oog daarop is een commissie ad hoc ingesteld die niet alleen moet voldoen aan deze wens van de synodevaders maar ook en nog meer op grondige wijze de verschillende theologische, juridische en pastorale problemen moet bestuderen die opgeworpen worden door de huidige grote bloei van bedieningen welke aan leken zijn toevertrouwd. In afwachting van de afsluiting van de studie van de commissie moeten alle particuliere kerken de bovenvermelde theologische beginselen trouw respecteren, in het bijzonder het wezenlijke verschil tussen het ambtelijke priesterschap en het algemene priesterschap en bijgevolg het verschil tussen de bedieningen die voortkomen uit het Sacrament van het Priesterschap, en de bedieningen die voortvloeien uit de Sacramenten van het Doopsel en het Vormsel, opdat de uitoefening van de bedieningen welke toevertrouwd zijn aan de lekengelovigen in de Kerk ordelijk en vruchtbaar mag zijn.
Hoe meer er leken zijn, die doordrongen zijn van evangelische geest, verantwoordelijk voor deze werkelijkheden en er uitdrukkelijk in werkzaam, leken die deskundig zijn in het bevorderen er van en zich bewust zijn al hun christelijke, dikwijls verborgen gehouden en verdrongen mogelijkheden te moeten ontwikkelen, des te meer zullen deze werkelijkheden, zonder ook maar iets te verliezen of prijs te geven van hun menselijk karakter, in dienst raken van de opbouw van het Rijk van God, en daardoor van het heil in Jezus Christus.” Evangelii Nuntiandi, 70[[519|70]]
Referenties naar alinea 23: 8
Ad Limina-bezoek Nederlandse Bisschoppen 1998 - Afsluiting ->=geentekst=Redemptionis Sacramentum ->=geentekst=
Erga migrantes caritas Christi ->=geentekst=
Rapid Movement ->=geentekst=
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De Charisma\'s
24
Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Rapid Movement ->=geentekst=
Tot de deelnemers aan de bijeenkomst voor nieuwgewijde Bisschoppen georganiseerd door de Congregatie voor de Bisschoppen ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Terwijl de Heilige Geest aan de Kerk – gemeenschap diverse bedieningen toevertrouwt verrijkt Hij haar met andere buitengewone gaven en impulsen, die charisma’s genoemd worden. Zij kunnen de meest verschillende vormen aannemen, hetzij als uitdrukking van de absolute vrijheid van de Geest die ze uitdeelt, hetzij als antwoord op de veelvuldige eisen van de geschiedenis van de Kerk. De beschrijving van de classificatie die teksten van het Nieuwe Testament geven aan deze gaven, zijn een teken van hun grote verscheidenheid:
Ook onze tijd ontbreekt het niet aan bloei van verschillende charisma’s onder de lekengelovigen, mannen en vrouwen. Zij worden aan de afzonderlijke personen gegeven, maar kunnen door anderen gedeeld worden; op deze wijze blijven zij in de tijd bestaan als een kostbare en levende erfenis die een bijzondere geestelijke verwantschap tussen de mensen schept. Juist met betrekking tot het apostolaat van de leken schrijft het Tweede Vaticaans Concilie:
De charisma’s moeten in dankbaarheid aangenomen worden door wie ze ontvangt maar ook door de gehele Kerk. Zij zijn immers een bijzondere genaderijkdom voor de apostolische vitaliteit en voor de heiligheid van het gehele lichaam van Christus, mits zij gaven zijn die werkelijk van de Geest komen en uitgeoefend worden geheel overeenstemming met de authentieke impulsen van de Geest. In deze zin is de onderscheiding van de charisma’s steeds noodzakelijk. Want “de werkzaamheid van de Heilige Geest die waait waar Hij wil, wordt niet altijd gemakkelijk onderkend en aanvaard”, zoals de synodevaders gezegd hebben. “Wij weten dat God werkzaam is in alle christengelovigen en wij zijn ons bewust van de weldaden die uit de geestesgaven voortvloeien zowel voor ieder afzonderlijk als voor de christengemeenschap in haar geheel. Tegelijk echter zijn wij ons ook bewust van de macht der zonde en van haar inspanning om het leven van de gelovigen en van de gemeenschappen in beroering en verwarring te brengen”. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 9[[1481|9]]
Daarom ontslaat geen enkel charisma van de verbinding met en de onderwerping aan de herders van de Kerk. Het Concilie schrijft met duidelijke woorden: “Het oordeel over hun echtheid en hun ordelijke beoefening komt toe aan degenen die in de Kerk leiding te geven hebben en wier bijzondere taak het is om niet de Geest uit te doven, maar alles te onderzoeken en het goede te behouden (1 Tess. 5, 12.19-21)[[b:1 Tess. 5, 12.19-21]]” Lumen Gentium, 12[[617|12]], opdat alle charisma’s in hun verscheidenheid complementariteit meewerken aan het algemene welzijn. vgl: Lumen Gentium, 30[[[617|30]]]
“Aan ieder van ons wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen. Aan de een wordt door de Geest een woord van wijsheid gegeven, aan een ander een woord van kennis krachtens dezelfde Geest, aan een derde door dezelfde Geest het geloof, aan weer anderen schenkt de ene Geest gaven om ziekten te genezen, om wonderen te doen, de gave van de profetie, de onderscheiding van de geesten, velerlei taal of vertolking ervan” (1 Kor. 12, 7-10)[b:1 Kor. 12, 7-10] (1 Kor. 12, 4-6.28-31; Rom. 12, 6-8; 1 Pt. 4, 10-11)[[b:1 Kor. 12, 4-6.28-31; Rom. 12, 6-8; 1 Pt. 4, 10-11]].Of de charisma’s buitengewoon zijn dan wel eenvoudig en nederig, zij zijn gaven van de Heilige Geest die direct of indirect een kerkelijk nut hebben omdat zij gericht zijn op de opbouw van de Kerk, op het welzijn van de mensen en op de noden van de wereld.
Ook onze tijd ontbreekt het niet aan bloei van verschillende charisma’s onder de lekengelovigen, mannen en vrouwen. Zij worden aan de afzonderlijke personen gegeven, maar kunnen door anderen gedeeld worden; op deze wijze blijven zij in de tijd bestaan als een kostbare en levende erfenis die een bijzondere geestelijke verwantschap tussen de mensen schept. Juist met betrekking tot het apostolaat van de leken schrijft het Tweede Vaticaans Concilie:
“De Heilige Geest, die het volk van God heiligt door het ambt en door de Sacramenten, verleent aan de gelovigen bovendien bijzondere gaven (1 Kor. 12, 7)[[b:1 Kor. 12, 7]] om dit apostolaat te kunnen verrichten. “Hij deelt ze aan ieder uit zoals Hij het wil” (1 Kor. 12, 11)[b:1 Kor. 12, 11], opdat “ieder die met de gaven zoals hij die heeft ontvangen de anderen dient” ook zelf “als goede beheerder van Gods veelsoortige genade” (1 Pt. 4, 10)[b:1 Pt. 4, 10] bijdraagt in de opbouw van het gehele lichaam in de liefde (Ef. 4, 16)[[b:Ef. 4, 16]]” Apostolicam Actuositatem, 3[[653|3]]Volgens de logica van de oorspronkelijke schenking waaruit zij voortgekomen zijn, eisen de gaven van de Heilige Geest dat degenen die ze ontvangen hebben, ze uitoefenen voor de groei van heel de Kerk, zoals het Concilie in herinnering brengt "Aan elke gelovige die deze charismatische gaven, ook al zijn het zeer eenvoudige, ontvangt, wordt daarmee recht en de opdracht verleend deze in de Kerk en in de wereld te gebruiken tot welzijn van de mensen en tot opbouw van de Kerk in de vrijheid van de Heilige Geest, die ” blaast waarheen hij wil” (Joh. 3, 8). Hij moet dat in gemeenschap met zijn broeders in Christus doen, en heel speciaal met zijn herders”[[653|3]]
De charisma’s moeten in dankbaarheid aangenomen worden door wie ze ontvangt maar ook door de gehele Kerk. Zij zijn immers een bijzondere genaderijkdom voor de apostolische vitaliteit en voor de heiligheid van het gehele lichaam van Christus, mits zij gaven zijn die werkelijk van de Geest komen en uitgeoefend worden geheel overeenstemming met de authentieke impulsen van de Geest. In deze zin is de onderscheiding van de charisma’s steeds noodzakelijk. Want “de werkzaamheid van de Heilige Geest die waait waar Hij wil, wordt niet altijd gemakkelijk onderkend en aanvaard”, zoals de synodevaders gezegd hebben. “Wij weten dat God werkzaam is in alle christengelovigen en wij zijn ons bewust van de weldaden die uit de geestesgaven voortvloeien zowel voor ieder afzonderlijk als voor de christengemeenschap in haar geheel. Tegelijk echter zijn wij ons ook bewust van de macht der zonde en van haar inspanning om het leven van de gelovigen en van de gemeenschappen in beroering en verwarring te brengen”. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 9[[1481|9]]
Daarom ontslaat geen enkel charisma van de verbinding met en de onderwerping aan de herders van de Kerk. Het Concilie schrijft met duidelijke woorden: “Het oordeel over hun echtheid en hun ordelijke beoefening komt toe aan degenen die in de Kerk leiding te geven hebben en wier bijzondere taak het is om niet de Geest uit te doven, maar alles te onderzoeken en het goede te behouden (1 Tess. 5, 12.19-21)[[b:1 Tess. 5, 12.19-21]]” Lumen Gentium, 12[[617|12]], opdat alle charisma’s in hun verscheidenheid complementariteit meewerken aan het algemene welzijn. vgl: Lumen Gentium, 30[[[617|30]]]
Referenties naar alinea 24: 7
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Rapid Movement ->=geentekst=
Tot de deelnemers aan de bijeenkomst voor nieuwgewijde Bisschoppen georganiseerd door de Congregatie voor de Bisschoppen ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De deelname van de lekengelovigen aan het leven van de Kerk
25
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=
De lekengelovigen nemen niet alleen deel aan het leven van de kerk door de uitoefening van hun taken en charisma’s maar ook op vele andere wijzen. Deze deelname vindt haar eerste en noodzakelijke uitdrukking in het leven en de zending van de particuliere kerken, van de bisdommen, waarin “de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk van Christus waarlijk aanwezig is en zich uitwerkt”. Christus Dominus, 11[[646|11]]
Referenties naar alinea 25: 3
Ad Limina-bezoek Nederlandse Bisschoppen 1998 - Afsluiting ->=geentekst=De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Particuliere kerken en universele Kerk
25a
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=
Voor een passende deelname aan het kerkelijke leven is het dringend nodig dat de lekengelovigen een duidelijke en nauwkeurige kijk hebben op de particuliere Kerk in haar oorspronkelijke band met de wereldkerk. De particuliere Kerk ontstaat niet door een soort verbrokkeling van de universele Kerk en de universele Kerk wordt niet gevormd door de eenvoudige som van de particuliere kerken. Maar zij worden verenigd door een levende, wezenlijke en blijvende band, aangezien de wereldkerk bestaat en zich manifesteert in de particuliere kerken. Daarom zegt het Concilie dat de particuliere kerken “zijn gevormd naar het beeld van de universele Kerk in de ene en enige katholieke Kerk in en door hen bestaat” Lumen Gentium, 23[[617|23]].
Het Concilie spoort de lekengelovigen krachtig aan om werkzame leden te zijn van de particuliere kerken en zich tegelijk een steeds meer “katholieke” geest eigen te maken. In het decreet over het lekenapostolaat lezen wij:
In feite gaat het om de voornaamste vorm van samenwerking en samenspraak en ook van beoordeling op diocesaan niveau.
De deelname van de lekengelovigen aan deze raden zal tot gevolg hebben dat men een ruimer beroep zal doen op overleg en dat het beginsel van samenwerking, dat in bepaalde gevallen ook een beginsel van besluitvorming is, op ruimere en krachtigere schaal toegepast zal worden. vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 10[[[1481|10]]].
Het Wetboek van Canoniek Recht[30] voorziet de deelname van de lekengelovigen aan de diocesane synoden en aan de provinciale of plenaire particuliere Concilies Codex Iuris Canonici, 443,463[[30|443.463]], zij zal kunnen bijdragen tot de kerkelijke gemeenschap en de zending van de particuliere Kerk, zowel binnen deze Kerk zelf als in haar relatie met andere particuliere kerken van de kerkprovincie of van de bisschoppenconferentie.
De bisschoppenconferenties zijn geroepen om te beoordelen wat de meest geschikte wijze is om op nationaal of regionaal niveau de raadpleging en de medewerking van de lekengelovigen, mannen en vrouwen, te ontwikkelen: zo zal het mogelijk zijn de algemene problemen goed af te wegen en zal de kerkelijke gemeenschap van allen beter tot uitdrukking komen vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 10[[[1481|10]]].
Het Concilie spoort de lekengelovigen krachtig aan om werkzame leden te zijn van de particuliere kerken en zich tegelijk een steeds meer “katholieke” geest eigen te maken. In het decreet over het lekenapostolaat lezen wij:
"Laten zij hart hebben voor hun bisdom, waarvan de parochie als het ware een cel is, steeds bereid op uitnodiging van hun bisschop ook hun krachten in te zetten voor diocesane ondernemingen. Bovendien dienen zij, om te beantwoorden aan de noden van de grote steden en plattelandsstreken, hun werkzaamheden niet te beperken tot de grenzen van parochie of bisdom, maar moeten zij hun best doen deze ook op interparochieel, interdiocesaan, nationaal en internationaal terrein in te zetten; des te meer nu de dagelijks toenemende migratie, de steeds nauwere onderlinge relaties en het gemak van de communicatie niet meer toelaten, dat een deel van de gemeenschap zich in zichzelf blijft opsluiten. Zo moeten zij bezorgt zijn voor de noden van het volk van God dat over de gehele aarde is verspreid" Apostolicam Actuositatem, 10[[653|10]]De jongste synode heeft in dit opzicht gevraagd dat de oprichting van pastorale diocesane raden bevorderd wordt waarop men een beroep kan doen als dit wenselijk is.
In feite gaat het om de voornaamste vorm van samenwerking en samenspraak en ook van beoordeling op diocesaan niveau.
De deelname van de lekengelovigen aan deze raden zal tot gevolg hebben dat men een ruimer beroep zal doen op overleg en dat het beginsel van samenwerking, dat in bepaalde gevallen ook een beginsel van besluitvorming is, op ruimere en krachtigere schaal toegepast zal worden. vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 10[[[1481|10]]].
Het Wetboek van Canoniek Recht[30] voorziet de deelname van de lekengelovigen aan de diocesane synoden en aan de provinciale of plenaire particuliere Concilies Codex Iuris Canonici, 443,463[[30|443.463]], zij zal kunnen bijdragen tot de kerkelijke gemeenschap en de zending van de particuliere Kerk, zowel binnen deze Kerk zelf als in haar relatie met andere particuliere kerken van de kerkprovincie of van de bisschoppenconferentie.
De bisschoppenconferenties zijn geroepen om te beoordelen wat de meest geschikte wijze is om op nationaal of regionaal niveau de raadpleging en de medewerking van de lekengelovigen, mannen en vrouwen, te ontwikkelen: zo zal het mogelijk zijn de algemene problemen goed af te wegen en zal de kerkelijke gemeenschap van allen beter tot uitdrukking komen vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 10[[[1481|10]]].
Referenties naar alinea 25a: 3
Ad Limina-bezoek Nederlandse Bisschoppen 1998 - Afsluiting ->=geentekst=De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De parochie
26
Evangelii Gaudium ->=geentekst=
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=
Hoewel de kerkelijke gemeenschap altijd een universele dimensie heeft vindt zij toch haar meest directe en zichtbare uitdrukking in de parochie: deze is de kleinste begrenzing van de Kerk; zij is in zekere zin de Kerk zelf die leeft temidden van de huizen van haar zonen en dochters Wij lezen in het Concilie: “Omdat de bisschop niet altijd en overal in de Kerk zelf heel zijn kudde kan voorgaan, moet hij noodzakelijk groeperingen van de gelovigen vormen. Belangrijk zijn daaronder vooral parochies, die plaatselijk onder een pastoor als plaatsvervanger van de bisschop staan: want deze stellen in zekere zin de zichtbare, over heel de wereld gevestigde Kerk actueel tegenwoordig”[[570|42]].
Het is nodig dat allen weer in geloof het ware gezicht van de parochie ontdekken of het “mysterie” zelf van de Kerk dat in de parochie aanwezig en werkzaam is. Al beschikt de parochie soms over weinig mensen en middelen, al is zij in andere gevallen verspreid over zeer uitgestrekte gebieden of haast onvindbaar in de dichtbevolkte en chaotische moderne stadswijken, toch is zij niet voornamelijk een structuur, een gebied, een gebouw;
De taak van de Kerk is zeker ontstellend groot in onze tijd en parochie kan deze taak beslist niet alleen vervullen. Daarom voorziet het Wetboek van Canoniek Recht[30] vormen van samenwerking tussen parochies binnen een bepaald gebied (dekenaat) vgl: 1, 1[[[30|555]]] en beveelt het de bisschop de zorg aan voor alle categorieën van gelovigen, ook voor die welke niet met de gewone pastorale zorg bereikt worden vgl: 1[[[30|383]]]. Vele plaatsen en vormen van aanwezigheid en van actie zijn noodzakelijk om het woord en de genade van het evangelie in de verschillende levenssituaties over te brengen, en vele andere taken van godsdienstige uitstraling en van apostolaat in bepaalde milieus, op het terrein van cultuur, maatschappij, opvoeding, beroep enz. kunnen niet de parochie als centrum of uitgangspunt hebben.
En toch beleeft ook de parochie nu een nieuw en veelbelovend seizoen. Zoals Paulus VI gezegd heeft toen hij zich aan het begin van zijn pontificaat tot de Romeinse geestelijkheid richtte:
Het is nodig dat allen weer in geloof het ware gezicht van de parochie ontdekken of het “mysterie” zelf van de Kerk dat in de parochie aanwezig en werkzaam is. Al beschikt de parochie soms over weinig mensen en middelen, al is zij in andere gevallen verspreid over zeer uitgestrekte gebieden of haast onvindbaar in de dichtbevolkte en chaotische moderne stadswijken, toch is zij niet voornamelijk een structuur, een gebied, een gebouw;
- zij is veeleer “het huisgezin van God als een broederlijk bezielde gemeenschap” Lumen Gentium, 28[[617|28]];
- zij is “een broederlijk en gastvrij thuis” Catechesi Tradendae, 67[[572|67]];
- zij is de “gemeenschap van christengelovigen” 1,1[[30|515]].
De taak van de Kerk is zeker ontstellend groot in onze tijd en parochie kan deze taak beslist niet alleen vervullen. Daarom voorziet het Wetboek van Canoniek Recht[30] vormen van samenwerking tussen parochies binnen een bepaald gebied (dekenaat) vgl: 1, 1[[[30|555]]] en beveelt het de bisschop de zorg aan voor alle categorieën van gelovigen, ook voor die welke niet met de gewone pastorale zorg bereikt worden vgl: 1[[[30|383]]]. Vele plaatsen en vormen van aanwezigheid en van actie zijn noodzakelijk om het woord en de genade van het evangelie in de verschillende levenssituaties over te brengen, en vele andere taken van godsdienstige uitstraling en van apostolaat in bepaalde milieus, op het terrein van cultuur, maatschappij, opvoeding, beroep enz. kunnen niet de parochie als centrum of uitgangspunt hebben.
En toch beleeft ook de parochie nu een nieuw en veelbelovend seizoen. Zoals Paulus VI gezegd heeft toen hij zich aan het begin van zijn pontificaat tot de Romeinse geestelijkheid richtte:
“Wij geloven eenvoudig dat deze oude en eerbiedwaardige structuur van de parochie een onontbeerlijke zending heeft die zeer actueel is; het komt aan de parochie toe de eerste gemeenschap van het christelijke volk te vormen, het volk in te wijden en te verzamelen in de normale uitdrukking van het liturgische leven, het geloof bij de mensen van nu te bewaren en te verlevendigen, voor hen de school te vormen van de heilsleer van Christus, de nederige liefde van de goede werken van broederschap te beoefenen in het hart en metterdaad”. Signor Cadinale[[1505]]Van hun kant hebben de synodevaders de huidige situatie van vele parochies oplettend onder ogen gezien en zij hebben aangespoord tot een meer besliste vernieuwing ervan:
“Veel parochies, die ofwel in stadsuitbreidingen ofwel in missiegebieden zijn opgericht, kunnen hun werk niet effectief doen vanwege een tekort aan materiële middelen of aan gewijde mannen of vanwege hun al te grote geografische omvang of vanwege de specifieke aard van bepaalde christengelovigen (zoals bijvoorbeeld de ballingen en emigranten). Willen dit soort parochies allemaal werkelijk gemeenschappen van christen gelovigen zijn, dan moeten de plaatselijke kerkelijke gezagsdragers zorgen voor:Om de parochies te vernieuwen en hun een betere doelmatigheid van werken te verzekeren moeten ook institutionele vormen van samenwerking tussen de verschillende parochies van eenzelfde gebied bevorderd worden.
- een aanpassing van de parochiestructuren volgens het ruime en flexibele model, dat door de canonieke recht is toegestaan, vooral door bevordering en deelname van de kant van de leken aan de pastorale verantwoordelijkheid;
- kleine, zogeheten kerkelijke basis – of levensgemeenschappen, waarin de gelovigen het Woord Gods met elkaar kunnen delen en daaraan in liefde en dienstbaarheid uiting kunnen geven; deze gemeenschappen zijn echte uitingen van de kerkelijke “communie” en het zijn evangelisatiecentra in gemeenschap met hun herders” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 11[[1481|11]].
Referenties naar alinea 26: 3
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=Evangelii Gaudium ->=geentekst=
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het apostolaat in de parochie
27
De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=
Het is nodig nu de gemeenschap van de lekengelovigen met het parochiële leven en hun deelnam daaraan nader te bekijken. In dit opzicht moet de aandacht van alle lekengelovigen, mannen en vrouwen, gevestigd worden op een zeer waar, veelbetekenend en stimulerend woord van het Concilie. In het decreet over het lekenapostolaat lezen wij:
De bedieningen en charisma`s die verschillend en complementair zijn, zijn alle noodzakelijk voor de groei van de Kerk, elk op eigen wijze.
De lekengelovigen moeten steeds meer overtuigd zijn van de bijzondere betekenis die de apostolische inzet in hun parochie krijgt. Het is nogmaals het Concilie dat op gezagvolle wijze hierop wijst:
In de huidige omstandigheden kunnen en moeten de lekengelovigen zeer veel doen voor de groei van een echte kerkelijke gemeenschap in hun parochies en voor het opwekken van het missionaire elan ten opzichte van de niet-gelovigen en ten opzichte van de gelovigen die de christelijke levenspraktijk opgegeven hebben of bij wie deze verflauwd is.
Als de parochie de Kerk is die geplaatst is temidden van de huizen van de mensen, dan leeft en werkt zij nauw verweven met de maatschappij en in innige solidariteit met haar aspiraties en noden. De op de maatschappij gelijkende context wordt dikwijls op gewelddadige wijze geschokt door ontbindende en mensonterende krachten, vooral in bepaalde landen en milieus: de mens is verdwaald en gedesoriënteerd, maar in zijn hart blijft steeds het verlangen om meer broederlijke en menselijke betrekkingen te mogen ervaren en onderhouden. Het antwoord op dit verlangen kan uit de parochie komen als deze met een levendige deelname van de lekengelovigen trouw blijft aan haar oorspronkelijke roeping en zending om in de wereld “plaats” van gemeenschap van de gelovigen te zijn en tevens “teken” en “instrument” van de roeping van allen tot gemeenschap; kortom, om het huis te zijn dat voor allen openstaat en dat ten dienste van allen staat, of, zoals Paus Johannes XXIII graag zei, de fontein van het dorp waar alle mensen naar toe komen om hun dorst te lessen.
“Binnen de gemeenschappen van de Kerk is hun activiteit zo noodzakelijk, dat zonder hun inzet het apostolaat van de bisschoppen en priesters zelf meestal zijn volledig resultaat niet kan bereiken”. Apostolicam Actuositatem, 10[[653|10]]Dat is een radicale uitspraak die natuurlijk begrepen moet worden in het licht van de “ecclesiologie van de kerkgemeenschap” (communio - ecclesiologie).
De bedieningen en charisma`s die verschillend en complementair zijn, zijn alle noodzakelijk voor de groei van de Kerk, elk op eigen wijze.
De lekengelovigen moeten steeds meer overtuigd zijn van de bijzondere betekenis die de apostolische inzet in hun parochie krijgt. Het is nogmaals het Concilie dat op gezagvolle wijze hierop wijst:
“De parochie levert een duidelijk voorbeeld van gemeenschappelijk apostolaat, doordat ze al wat ze daar aan menselijke verscheidenheid vindt tot eenheid samenbrengt en in de universele Kerk invoegt. Mogen de leken eraan wennen in hun parochie nauw met hun priesters samen te werken; hun eigen problemen die van de wereld en alle problemen die het heil van de mensen raken aan de kerkgemeenschap voor te leggen, om ze in gemeenschappelijk beraad te onder zoeken en op te lossen; zich te beijveren alle apostolische en missionaire activiteiten van de parochie naar vermogen de helpende hand te bieden”. Apostolicam Actuositatem, 10[[653|10]]De verwijzing van het Concilie naar het onderzoeken en oplossen van de pastorale problemen “in gemeenschappelijk beraad” moet haar adequate en structurele ontwikkeling vinden door aan de parochiële pastorale raden de meest overtuigde, ruime en besliste betekenis te geven, waarop de synodevaders terecht aangedrongen hebben. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 10[[1481|10]]
In de huidige omstandigheden kunnen en moeten de lekengelovigen zeer veel doen voor de groei van een echte kerkelijke gemeenschap in hun parochies en voor het opwekken van het missionaire elan ten opzichte van de niet-gelovigen en ten opzichte van de gelovigen die de christelijke levenspraktijk opgegeven hebben of bij wie deze verflauwd is.
Als de parochie de Kerk is die geplaatst is temidden van de huizen van de mensen, dan leeft en werkt zij nauw verweven met de maatschappij en in innige solidariteit met haar aspiraties en noden. De op de maatschappij gelijkende context wordt dikwijls op gewelddadige wijze geschokt door ontbindende en mensonterende krachten, vooral in bepaalde landen en milieus: de mens is verdwaald en gedesoriënteerd, maar in zijn hart blijft steeds het verlangen om meer broederlijke en menselijke betrekkingen te mogen ervaren en onderhouden. Het antwoord op dit verlangen kan uit de parochie komen als deze met een levendige deelname van de lekengelovigen trouw blijft aan haar oorspronkelijke roeping en zending om in de wereld “plaats” van gemeenschap van de gelovigen te zijn en tevens “teken” en “instrument” van de roeping van allen tot gemeenschap; kortom, om het huis te zijn dat voor allen openstaat en dat ten dienste van allen staat, of, zoals Paus Johannes XXIII graag zei, de fontein van het dorp waar alle mensen naar toe komen om hun dorst te lessen.
Referenties naar alinea 27: 2
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=De pastorale bekering van de parochiegemeenschap ten dienste van de missie van de Kerk tot evangelisatie van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vormen van deelname aan het leven van de Kerk
28
Samen met de priesters en de religieuzen vormen de lekengelovigen het ene volk God en het lichaam van Christus.
Het “lid” –zijn van de Kerk neemt niet weg dat iedere christen een “uniek en onherhaalbaar” wezen is, maar garandeert en bevordert juist de diepste zin van zijn enigheid en onherhaalbaarheid, die bron zijn van verscheidenheid en rijkdom voor de gehele Kerk. In deze zin noemt God iedereen in Jezus Christus bij zijn eigen onvervreemdbare naam. De uitnodiging van de Heer: “Gaat ook gij naar mijn wijngaard” wordt tot ieder persoonlijk gericht en luidt: “Kom ook jij naar mijn wijngaard!” Zo stelt ieder zich met zijn enigheid en onherhaalbaarheid, met zijn wezen en handelen, ten dienste van de groei van de kerkelijke gemeenschap, terwijl hij tegelijkertijd de gemeenschappelijke rijkdom van de Kerk ontvangt om die tot de zijne te maken. Dat is de “gemeenschap van de heiligen” welke wij in het credo belijden: het welzijn van allen wordt het welzijn van ieder en het welzijn van ieder wordt het welzijn van allen. “In de heilige Kerk is ieder een steun voor de anderen en de anderen zijn een steun voor hem,” schrijft de heilige Gregorius de Grote. 111, 1, 5: C.C.L, 142, 211[[1190]]
Het “lid” –zijn van de Kerk neemt niet weg dat iedere christen een “uniek en onherhaalbaar” wezen is, maar garandeert en bevordert juist de diepste zin van zijn enigheid en onherhaalbaarheid, die bron zijn van verscheidenheid en rijkdom voor de gehele Kerk. In deze zin noemt God iedereen in Jezus Christus bij zijn eigen onvervreemdbare naam. De uitnodiging van de Heer: “Gaat ook gij naar mijn wijngaard” wordt tot ieder persoonlijk gericht en luidt: “Kom ook jij naar mijn wijngaard!” Zo stelt ieder zich met zijn enigheid en onherhaalbaarheid, met zijn wezen en handelen, ten dienste van de groei van de kerkelijke gemeenschap, terwijl hij tegelijkertijd de gemeenschappelijke rijkdom van de Kerk ontvangt om die tot de zijne te maken. Dat is de “gemeenschap van de heiligen” welke wij in het credo belijden: het welzijn van allen wordt het welzijn van ieder en het welzijn van ieder wordt het welzijn van allen. “In de heilige Kerk is ieder een steun voor de anderen en de anderen zijn een steun voor hem,” schrijft de heilige Gregorius de Grote. 111, 1, 5: C.C.L, 142, 211[[1190]]
Referenties naar alinea 28: 1
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vormen van individuele deelname
28a
Het is volstrekt noodzakelijk dat iedere lekengelovige zich steeds levendig bewust is een “lid de Kerk” te zijn aan wie een eigen onvervangbare taak toevertrouwd wordt welke hij niet aan een ander kan overdragen en moet vervullen tot welzijn van allen. In dit opzicht krijgt de uitspraak van het Concilie over de absolute noodzaak van het apostolaat van de afzonderlijke personen haar volle betekenis:
“Het individuele apostolaat dat uit de bron van een werkelijk christelijk leven overvloedig voortvloeit (Joh. 4, 14)[[b:Joh. 4, 14]], is uitgangspunt en voorwaarde voor alle lekenapostolaat, ook van het georganiseerde, en als zodanig is het onvervangbaar.In het individuele apostolaat liggen grote rijkdommen die ontdekt moeten worden teneinde het missionaire elan van iedere lekengelovige te versterken. Door deze vorm van apostolaat kan de uitstraling van het evangelie zich wijd vertakken en alle plaatsen en milieus bereiken die verbonden zijn met het dagelijkse en concrete leven van de leken. Het gaat bovendien om een blijvende uitstraling, daar zij verbonden is met de voortdurende samenhang van het persoonlijke leven met het geloof; en ook om een bijzonder indringende uitstraling, want doordat de lekengelovigen volledig de levens – en arbeidsomstandigheden, de moeilijkheden en de verwachtingen van hun broeders delen, kunnen zij doordringen tot het hart van hun buren, vrienden en collega’’s en dit openen voor de volledige horizon, voor de volle zin van het bestaan: de gemeenschap met God en met de mens.
Ook al ontbreekt de gelegenheid of mogelijkheid tot georganiseerd apostolaat, toch hebben alle leken in welke situatie ook de roeping en de plicht tot individueel apostolaat, dat altijd en overal waardevol is, maar in bepaalde omstandigheden de aangewezen en enige mogelijk vorm”. Apostolicam Actuositatem, 16[[653|16]]
Referenties naar alinea 28a: 1
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vormen van gezamelijke deelname
29
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
De kerkelijke gemeenschap die reeds aanwezig en werkzaam is in de actie van de afzonderlijke personen, vindt op specifieke wijze uitdrukking in de samenwerking van de lekengelovigen of in de actie die zij samen ontplooien in verantwoordelijke deelname aan het leven en de zending van de Kerk.
In de laatste tijd heeft het verschijnsel van de aaneensluiting van leken bijzonder gevarieerde en levendige kenmerken aangenomen. Al heeft de aaneensluiting van gelovigen steeds in de geschiedenis van de Kerk op zekere wijze een constante lijn vertoond zoals de verschillende broederschappen, de derde ordes en de diverse genootschappen tot op heden getuigen, toch heeft zij een speciale impuls gekregen in de moderne tijd welke het ontstaan en de verspreiding heeft gezien van veelvuldige vormen van aaneensluiting: verenigingen, groepen, gemeenschappen, bewegingen. Wij kunnen spreken van een nieuw seizoen van aaneensluiting van lekengelovigen. Want
De aaneensluiting van lekengelovigen om geestelijke en apostolische redenen komt voort uit meerdere bronnen en beantwoordt aan verschillende eisen: zij is immers uitdrukking van de sociale aard van de persoon en gehoorzaamt aan de aandrang tot een ruimere en meer doordringende doelmatigheid van werken. In feite kan de “culturele” aanpak, die bron en prikkel maar ook teken en vrucht van iedere andere verandering van het milieu en de maatschappij, alleen gerealiseerd worden, niet zozeer door het werk van de enkelingen, maar meer door het werk van een “sociaal subject” of van een groep, een gemeenschap, een vereniging, een beweging. Dat geldt speciaal in de context van de pluralistische en verbrokkelde maatschappij die er nu in vele delen van de wereld is, en tegenover de problemen die enorm gecompliceerd en moeilijk geworden zijn. Anderzijds kunnen de verschillende vormen van aaneensluiting vooral in een geseculariseerde wereld voor velen een kostbare hulp betekenen voor een leven dat overeenstemt met de eisen van het evangelie en voor een missionaire en apostolische inzet. Buiten deze motieven is de diepste reden die de aaneensluiting van de lekengelovigen rechtvaardigt en vereist van theologische aard: het is een ecclesiologische reden zoals het Tweede Vaticaanse Concilie duidelijk erkent dat in het gezamenlijke apostolaat een “symbool van de gemeenschap en eenheid in de Kerk van Christus” aanwijst. Apostolicam Actuositatem, 18[[653|18]]
Het is een “teken” dat tot uitdrukking moet komen in de betrekkingen van “gemeenschap” zowel binnen de verschillende vormen van associatie als daarbuiten in het ruimere kader van de christelijke gemeenschap. Juist de aangegeven ecclesiologische reden verklaart enerzijds het “recht” op vereniging van de lekengelovigen en anderzijds de noodzaak van “criteria” voor de onderscheiding van een echtheid van hun vormen van aaneensluiting.
Allereerst dient de vrijheid van vereniging van de lekengelovigen in de Kerk erkend te worden. Deze vrijheid is een echt en eigenlijk recht dat niet voortkomt uit een soort “verlof” van het gezag, maar voortvloeit uit het doopsel dat het sacrament is waardoor de gelovigen geroepen worden om actief deel te nemen aan de gemeenschap en de zending van de Kerk. Het Concilie is daarover geheel duidelijk: “De leken hebben het recht verenigingen op te richten en te besturen en er lid van te zijn met inachtneming van de juiste kerkelijke gezagsverhouding”. Apostolicam Actuositatem, 19[[653|19]] vgl: Apostolicam Actuositatem, 15[[[653|15]]] vgl: Lumen Gentium, 37[[[617|37]]] En het nieuwe Wetboek verklaart letterlijk:
In de laatste tijd heeft het verschijnsel van de aaneensluiting van leken bijzonder gevarieerde en levendige kenmerken aangenomen. Al heeft de aaneensluiting van gelovigen steeds in de geschiedenis van de Kerk op zekere wijze een constante lijn vertoond zoals de verschillende broederschappen, de derde ordes en de diverse genootschappen tot op heden getuigen, toch heeft zij een speciale impuls gekregen in de moderne tijd welke het ontstaan en de verspreiding heeft gezien van veelvuldige vormen van aaneensluiting: verenigingen, groepen, gemeenschappen, bewegingen. Wij kunnen spreken van een nieuw seizoen van aaneensluiting van lekengelovigen. Want
“naast de traditionele associaties en soms uit de wortels daarvan zelf zijn nieuwe bewegingen en genootschappen ontsproten met specifieke gestalten en doeleinden: groot zijn de rijkdom en de veelzijdigheid van de bronnen die de heilige Geest voedt in het weefsel van de Kerk, en groot zijn ook het vermogen tot initiatief en de edelmoedigheid van onze lekenstand”. Leken en lekenbewegingen, (2)[[1526|(2)]]Deze associaties van leken blijken dikwijls in diverse opzichten zeer van elkaar te verschillen, zoals in hun uiterlijke gedaante, hun opvoedkundige wegen en methoden en hun werkterrein. Maar zij vinden de lijnen van een ruim en diep convergeren in de doelstelling welke ze bezielt: die van een verantwoordelijke deelname aan de zending van de Kerk om het evangelie van Christus aan te reiken als bron van hoop voor de mens en van vernieuwing voor de maatschappij.
De aaneensluiting van lekengelovigen om geestelijke en apostolische redenen komt voort uit meerdere bronnen en beantwoordt aan verschillende eisen: zij is immers uitdrukking van de sociale aard van de persoon en gehoorzaamt aan de aandrang tot een ruimere en meer doordringende doelmatigheid van werken. In feite kan de “culturele” aanpak, die bron en prikkel maar ook teken en vrucht van iedere andere verandering van het milieu en de maatschappij, alleen gerealiseerd worden, niet zozeer door het werk van de enkelingen, maar meer door het werk van een “sociaal subject” of van een groep, een gemeenschap, een vereniging, een beweging. Dat geldt speciaal in de context van de pluralistische en verbrokkelde maatschappij die er nu in vele delen van de wereld is, en tegenover de problemen die enorm gecompliceerd en moeilijk geworden zijn. Anderzijds kunnen de verschillende vormen van aaneensluiting vooral in een geseculariseerde wereld voor velen een kostbare hulp betekenen voor een leven dat overeenstemt met de eisen van het evangelie en voor een missionaire en apostolische inzet. Buiten deze motieven is de diepste reden die de aaneensluiting van de lekengelovigen rechtvaardigt en vereist van theologische aard: het is een ecclesiologische reden zoals het Tweede Vaticaanse Concilie duidelijk erkent dat in het gezamenlijke apostolaat een “symbool van de gemeenschap en eenheid in de Kerk van Christus” aanwijst. Apostolicam Actuositatem, 18[[653|18]]
Het is een “teken” dat tot uitdrukking moet komen in de betrekkingen van “gemeenschap” zowel binnen de verschillende vormen van associatie als daarbuiten in het ruimere kader van de christelijke gemeenschap. Juist de aangegeven ecclesiologische reden verklaart enerzijds het “recht” op vereniging van de lekengelovigen en anderzijds de noodzaak van “criteria” voor de onderscheiding van een echtheid van hun vormen van aaneensluiting.
Allereerst dient de vrijheid van vereniging van de lekengelovigen in de Kerk erkend te worden. Deze vrijheid is een echt en eigenlijk recht dat niet voortkomt uit een soort “verlof” van het gezag, maar voortvloeit uit het doopsel dat het sacrament is waardoor de gelovigen geroepen worden om actief deel te nemen aan de gemeenschap en de zending van de Kerk. Het Concilie is daarover geheel duidelijk: “De leken hebben het recht verenigingen op te richten en te besturen en er lid van te zijn met inachtneming van de juiste kerkelijke gezagsverhouding”. Apostolicam Actuositatem, 19[[653|19]] vgl: Apostolicam Actuositatem, 15[[[653|15]]] vgl: Lumen Gentium, 37[[[617|37]]] En het nieuwe Wetboek verklaart letterlijk:
“Het komt de christengelovigen onverminderd toe vrij verenigingen te stichten en te leiden met doelstellingen van caritas of vroomheid of ter bevordering van de christelijke roeping in de wereld, en bijeenkomsten te houden om deze doelstellingen gemeenschappelijk na te streven”. Codex Iuris Canonici, 215[[30|215]]Het gaat om een vrijheid die door het kerkelijke gezag erkend en gegarandeerd wordt en die altijd en alleen in de gemeenschap van de Kerk uitgeoefend moet worden: in dit opzicht staat het recht van de gelovigen om zich te verenigen wezenlijk in verband met het gemeenschapsleven en de zending van de Kerk zelf.
Referenties naar alinea 29: 3
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Criteria van kerkelijkheid voor de leken-verenigingen
30
Dies Domini ->=geentekst=
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Tot de Belgische Bisschoppen bij gelegenheid van hun "Ad limina"-bezoek 1992 ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Het is ook met het oog op de gemeenschap en de zending van de Kerk en dus niet in strijd met de vrijheid van vereniging dat de noodzaak begrepen moet worden van duidelijke en nauwkeurige criteria om de aaneensluiting van leken te onderscheiden en te erkennen. Deze criteria worden ook “criteria van kerkelijkheid” genoemd.
Men kan de volgende criteria samen als fundamenteel beschouwen voor het onderscheiden van iedere en onverschillig welke associatie van de lekengelovigen in de Kerk:
Men kan de volgende criteria samen als fundamenteel beschouwen voor het onderscheiden van iedere en onverschillig welke associatie van de lekengelovigen in de Kerk:
- Het primaat dat gegeven wordt aan de roeping tot heiligheid van elke Christen, welke blijkt “uit de vruchten van genade die de heilige Geest in de gelovigen voortbrengt” Lumen Gentium, 39[[617|39]] als groei naar de volheid van het christelijke leven en de volmaaktheid van de liefde. vgl: Lumen Gentium, 40[[[617|40]]]
Wat dit betreft is iedere en onverschillig welke aaneensluiting van lekengelovigen geroepen om steeds meer een instrument van heiligheid te zijn in de Kerk door “een nauwere band tussen geloof en dagelijks leven van de leden” te bevorderen en aan te moedigen. Apostolicam Actuositatem, 19[[653|19]] - De verantwoordelijkheid voor de belijdenis van het katholieke geloof door het aanvaarden en verkondigen van de waarheid over Christus, over de Kerk en over de mens in gehoorzaamheid aan het leergezag van de Kerk, dat deze waarheid authentiek uitlegt. Daarom moet iedere vereniging van lekengelovigen een plaats van verkondiging en aanreiking van het geloof zijn en van opvoeding tot het geloof in zijn integrale inhoud.
- Het getuigenis van een hechte en overtuigde gemeenschap, in een kinderlijke verbondenheid met de Paus die het blijvende en zichtbare middelpunt is van de eenheid van de universele Kerk vgl: Lumen Gentium, 23[[[617|23]]], en met de bisschop “die het zichtbaar beginsel en fundament van een eenheid” vgl: Lumen Gentium, 23[[[617|23]]] van de particuliere Kerk, is en in “wederkerige achting tussen alle vormen van apostolaat in de Kerk”. Apostolicam Actuositatem, 23[[653|23]]
De gemeenschap met de Paus en de bisschop dient tot uitdrukking te komen in de loyale bereidheid om hun leerstelling onderricht en hun pastorale richtlijnen te aanvaarden. De kerkelijke gemeenschap vraagt bovendien de erkenning van de rechtmatige pluraliteit van de vormen van associatie van de lekengelovigen in de Kerk en tegelijk de bereidheid tot samenwerking met elkaar. - De overeenstemming met en de deelname aan het apostolische doel van de Kerk, namelijk “om de mensen de blijde boodschap te brengen, ze te heiligen en hun geweten christelijk te vormen, zodat ze in staat zijn de onderscheidene gemeenschappen en milieus van de geest van het Evangelie te doordringen”. Apostolicam Actuositatem, 20[[653|20]]
In dit opzicht wordt van alle vormen van associatie van lekengelovigen en van elk hiervan een missionair elan gevraagd dat ze steeds meer subjecten van een nieuwe evangelisatie maakt. - De inzet voor een aanwezigheid in de menselijke maatschappij die zich in het licht van de sociale leer van de Kerk ten dienste stelt van de integrale vaardigheid van de mens.
Wat dit betreft moeten de verenigingen van lekengelovigen levende stromen worden van deelname en solidariteit voor het scheppen van meer rechtvaardige en broederlijke verhoudingen in de maatschappij.
Referenties naar alinea 30: 5
Wereldcongres 1998 van kerkelijke bewegingen en nieuwe gemeenschappen ->=geentekst=Dies Domini ->=geentekst=
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Tot de Belgische Bisschoppen bij gelegenheid van hun "Ad limina"-bezoek 1992 ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De dienst van de herders voor de gemeenschap
31
De herders in de Kerk mogen de dienst van hun gezag niet verloochenen, niet slechts omwille van het welzijn van de Kerk maar ook omwille van het welzijn van de lekenverenigingen zelf, ook al staan zij voor mogelijke en begrijpelijke moeilijkheden met sommige vormen van vereniging en voor de opkomst van nieuwe vormen. In dit opzicht moeten zij het werk van de onderscheiding vergezeld doen gaan van het leiden en vooral van het aanmoedigen van de groei van de verenigingen van lekengelovigen in de gemeenschap en de zending van de Kerk.
Het is zeer te wensen dat bepaalde nieuwe verenigingen en bewegingen en bewegingen om hun taak nationale of ook internationale verspreiding een officiële erkenning ontvangen, een uitdrukkelijke goedkeuring door de bevoegde kerkelijke autoriteit. Wat dit betreft heeft het Concilie reeds verklaard:
Wij zijn allen, herders en gelovigen, verplicht voortdurend broederlijke banden en betrekkingen van achting, hartelijkheid en samenwerking te koesteren en te voeden tussen de verschillende vormen van vereniging van gelovigen. Alleen zo kan de rijkdom aan gaven en charisma’s die de Heer ons aanbiedt, zijn vruchtbare en ordelijke bijdrage leveren tot de opbouw van het gemeenschappelijke huis: “Voor de saamhorige opbouw van het gemeenschappelijke huis is het bovendien nodig dat iedere geest van antagonisme en contestatie afgelegd wordt en dat men veeleer wedijvert in achting voor elkaar (Rom. 12, 10)[[b:Rom. 12, 10]], in wederzijdse voorkomendheid in de liefde en in de wil tot samenwerking, met geduld en vooruitziendheid en met de bereidheid tot het offer dat het soms kan meebrengen” Tot het tweede Nationale Congres te Loreto[[1480]].
Wij keren nogmaals terug naar de woorden van Jezus: “Ik ben de wijnstok, gij de ranken” (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5] om God dank te brengen voor de grote gave van de kerkelijke gemeenschap, welke de weerspiegeling is in de tijd van de eeuwige en onuitsprekelijke liefdesgemeenschap van de drie-ene God. Het bewustzijn van de gave moet samengaan met een sterk verantwoordelijkheidsgevoel: het is immers een gave die, zoals het talent uit het evangelie, vraagt om vruchtbaar gemaakt te worden in een leven van groeiende gemeenschap.
Verantwoordelijkheid voor de gave van de gemeenschap betekent vooral zich inspannen om iedere verleiding van verdeeldheid en tegenstelling te overwinnen welke het leven en de apostolische inzet van de christenen belaagt. De kreet van smart en verbijstering van de apostel Paulus blijft weerklinken als verwijt voor het “verscheuren van het lichaam van Christus” : “Ieder van u schijnt zijn eigen leus te hebben: “Ik ben van Paulus” . “Ik van Apollos” . “Ik van Kefas” . “Ik van Christus” . Is Christus dan in stukken verdeeld?” (1 Kor. 1, 12-13)[b:1 Kor. 1, 12-13]. Als een overredende oproep klinken daarentegen deze andere woorden van de apostel: “Broeders, ik doe een beroep op u in de naam van onze Heer Jezus Christus: weest allen eensgestemd, laat er geen verdeeldheid onder u zijn: weest volkomen één van zin en één van gevoelen” (1 Kor. 1, 10)[b:1 Kor. 1, 10].
Zo wordt het leven van kerkelijke gemeenschap een teken voor de wereld en een aantrekkingskracht die voert tot geloof in Christus: “Zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh. 17, 21)[b:Joh. 17, 21]. Op deze wijze stelt de gemeenschap zich open voor de zending, wordt zij zelf zending.
Het is zeer te wensen dat bepaalde nieuwe verenigingen en bewegingen en bewegingen om hun taak nationale of ook internationale verspreiding een officiële erkenning ontvangen, een uitdrukkelijke goedkeuring door de bevoegde kerkelijke autoriteit. Wat dit betreft heeft het Concilie reeds verklaard:
“De banden van het lekenapostolaat met het hiërarchie kunnen echter verschillend zijn naargelang van de uiteenlopende vormen en projecten van dat apostolaat. (...) Sommige vormen van lekenapostolaat worden, weliswaar op verschillende wijzen, uitdrukkelijk door de hiërarchie erkend. Het kerkelijk gezag kan bovendien uit de organisaties en ondernemingen die onmiddellijk op een geestelijk doel zijn gericht omwille van het algemeen belang van de Kerk er enkele uitkiezen, deze meer dan gewoon bevorderen en in deze speciale verantwoordelijkheid op zich nemen”. Apostolicam Actuositatem, 24[[653|24]]Onder de diverse vormen van apostolaat van de leken welke een bijzondere betrekking hebben met de hiërarchie, hebben de synodevaders expliciet herinnerd aan verschillende bewegingen en verenigingen van Katholieke Actie waarin “leken zich, bewogen door de Heilige Geest, in alle vrijheid en in gemeenschap met de bisschop en de priester” in organische en bestendige vorm verenigen “om zich getrouw en krachtig op een manier, die eigen is aan hun roeping, en met een eigen methode te wijden aan de groei van heel de christelijke gemeenschap, aan de pastorale inspanning en aan de evangelische bezieling van het hele levensterrein” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 13[[1481|13]] De Pauselijke Raad voor de Leken[d:90] heeft opdracht gekregen een lijst op te stellen van de verenigingen die de officiële goedkeuring van de Heilige Stoel ontvangen, en om samen met het Secretariaat voor de Eenheid van de Christenen[d:91] de voorwaarden te bepalen op grond waarvan een oecumenische vereniging goedgekeurd kan worden als de meerderheid daarin katholiek en een minderheid niet katholiek is en ook om vast te stellen in welke gevallen geen positief oordeel gegeven kan worden. vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 15[[[1481|15]]]
Wij zijn allen, herders en gelovigen, verplicht voortdurend broederlijke banden en betrekkingen van achting, hartelijkheid en samenwerking te koesteren en te voeden tussen de verschillende vormen van vereniging van gelovigen. Alleen zo kan de rijkdom aan gaven en charisma’s die de Heer ons aanbiedt, zijn vruchtbare en ordelijke bijdrage leveren tot de opbouw van het gemeenschappelijke huis: “Voor de saamhorige opbouw van het gemeenschappelijke huis is het bovendien nodig dat iedere geest van antagonisme en contestatie afgelegd wordt en dat men veeleer wedijvert in achting voor elkaar (Rom. 12, 10)[[b:Rom. 12, 10]], in wederzijdse voorkomendheid in de liefde en in de wil tot samenwerking, met geduld en vooruitziendheid en met de bereidheid tot het offer dat het soms kan meebrengen” Tot het tweede Nationale Congres te Loreto[[1480]].
Wij keren nogmaals terug naar de woorden van Jezus: “Ik ben de wijnstok, gij de ranken” (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5] om God dank te brengen voor de grote gave van de kerkelijke gemeenschap, welke de weerspiegeling is in de tijd van de eeuwige en onuitsprekelijke liefdesgemeenschap van de drie-ene God. Het bewustzijn van de gave moet samengaan met een sterk verantwoordelijkheidsgevoel: het is immers een gave die, zoals het talent uit het evangelie, vraagt om vruchtbaar gemaakt te worden in een leven van groeiende gemeenschap.
Verantwoordelijkheid voor de gave van de gemeenschap betekent vooral zich inspannen om iedere verleiding van verdeeldheid en tegenstelling te overwinnen welke het leven en de apostolische inzet van de christenen belaagt. De kreet van smart en verbijstering van de apostel Paulus blijft weerklinken als verwijt voor het “verscheuren van het lichaam van Christus” : “Ieder van u schijnt zijn eigen leus te hebben: “Ik ben van Paulus” . “Ik van Apollos” . “Ik van Kefas” . “Ik van Christus” . Is Christus dan in stukken verdeeld?” (1 Kor. 1, 12-13)[b:1 Kor. 1, 12-13]. Als een overredende oproep klinken daarentegen deze andere woorden van de apostel: “Broeders, ik doe een beroep op u in de naam van onze Heer Jezus Christus: weest allen eensgestemd, laat er geen verdeeldheid onder u zijn: weest volkomen één van zin en één van gevoelen” (1 Kor. 1, 10)[b:1 Kor. 1, 10].
Zo wordt het leven van kerkelijke gemeenschap een teken voor de wereld en een aantrekkingskracht die voert tot geloof in Christus: “Zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh. 17, 21)[b:Joh. 17, 21]. Op deze wijze stelt de gemeenschap zich open voor de zending, wordt zij zelf zending.
Referenties naar alinea 31: 1
Vita Consecrata ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Derde hoofdstuk Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengenDe medeverantwoordelijkheid van de lekengelovigen in de zending van de Kerk
- Missionaire gemeenschap
32
Vita Consecrata ->=geentekst=
Donum Veritatis ->=geentekst=
Evangelii Gaudium ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Praedicate Evangelium ->=geentekst=
Wij hernemen het Bijbelse beeld van de wijnstok en de ranken. Het opent onze blik op directe natuurlijke wijze voor de beschouwing van de vruchtbaarheid en het leven. De ranken die ontsproten zijn uit de wijnstok en daarvan het leven ontvangen, zijn bestemd om vrucht te dragen: "Ik ben de wijnstok, gij de ranken Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht" (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5].
Vrucht dragen is een wezenlijke eis van het christelijke leven Wie geen vrucht draagt blijft niet in de gemeenschap:“Elke rank aan Mij die geen vrucht draagt, snijdt (mijn Vader) af " (Joh. 15, 2)[b:Joh. 15, 2].
De gemeenschap met Jezus waaruit de gemeenschap van de christenen met elkaar voortkomt, is een absoluut onmisbare voorwaarde om vrucht te dragen: “Los van Mij kunt gij niets” (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5] En de gemeenschap met anderen is de mooiste vrucht die de ranken kunnen dragen: zij is immers gave van Christus en van zijn Geest. Welnu, de gemeenschap brengt gemeenschap voort en krijgt wezenlijk gestalte als missionaire gemeenschap. Jezus zegt immers tot zijn leerlingen: “Niet gij hebt Mij gekozen maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn” (Joh. 15, 16)[b:Joh. 15, 16]. De gemeenschap en de zending zijn nauw met elkaar verbonden, doordringen elkaar en sluiten elkaar in, zozeer dat de gemeenschap tegelijk de bron en de vrucht van de zending vormt: de gemeenschap is missionair en de zending is voor de gemeenschap. Het is steeds één en dezelfde Geest die de Kerk bijeenroept en verenigt en die haar uitzendt om het evangelie te verkondigen “tot het uiteinde der aarde” (Hand. 1, 8)[b:Hand. 1, 8]. Van haar kant weet de Kerk dat de gemeenschap die zij ten geschenke ontvangen heeft, een universele bestemming heeft. De Kerk voelt zich derhalve verplicht tegenover de gehele mensheid en tegenover iedere mens voor de gave welke zij ontvangen heeft van de Geest die in de harten van de gelovigen de liefde van Jezus Christus uitstort, wonderbaarlijke kracht van innerlijke samenhang en tegelijk van uiterlijke uitbreiding. De zending van de Kerk komt voort uit haar aard zelf zoals Christus haar gewild heeft: die van teken en instrument “van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. Lumen Gentium, 1[[617|1]] Die zending heeft tot doel aan allen de “nieuwe” gemeenschap bekend te maken die in de mensgeworden Zoon van God de geschiedenis van de wereld is binnen gekomen en om alleen daarin te doen leven. Wat dit aangaat duidt het getuigenis van de evangelist Johannes op voortaan onherroepelijke wijze het zaligmakende eindpunt aan waarop de gehele zending van de Kerk gericht is: ”Wat wij gezien en gehoord hebben dat verkondigen wij ook aan u, opdat gij gemeenschap moogt hebben met ons. En onze gemeenschap is er een met de Vader en met Jezus Christus, zijn Zoon”. (1 Joh. 1, 3)[b:1 Joh. 1, 3]
In het kader nu van de zending van de Kerk vertrouwt de Heer aan de lekengelovigen in gemeenschap met alle andere leden van het volk Gods een groot deel verantwoordelijkheid toe. De vaders van het Tweede Vaticaans Concilie waren zich daar volledig van bewust:
Vrucht dragen is een wezenlijke eis van het christelijke leven Wie geen vrucht draagt blijft niet in de gemeenschap:“Elke rank aan Mij die geen vrucht draagt, snijdt (mijn Vader) af " (Joh. 15, 2)[b:Joh. 15, 2].
De gemeenschap met Jezus waaruit de gemeenschap van de christenen met elkaar voortkomt, is een absoluut onmisbare voorwaarde om vrucht te dragen: “Los van Mij kunt gij niets” (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5] En de gemeenschap met anderen is de mooiste vrucht die de ranken kunnen dragen: zij is immers gave van Christus en van zijn Geest. Welnu, de gemeenschap brengt gemeenschap voort en krijgt wezenlijk gestalte als missionaire gemeenschap. Jezus zegt immers tot zijn leerlingen: “Niet gij hebt Mij gekozen maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn” (Joh. 15, 16)[b:Joh. 15, 16]. De gemeenschap en de zending zijn nauw met elkaar verbonden, doordringen elkaar en sluiten elkaar in, zozeer dat de gemeenschap tegelijk de bron en de vrucht van de zending vormt: de gemeenschap is missionair en de zending is voor de gemeenschap. Het is steeds één en dezelfde Geest die de Kerk bijeenroept en verenigt en die haar uitzendt om het evangelie te verkondigen “tot het uiteinde der aarde” (Hand. 1, 8)[b:Hand. 1, 8]. Van haar kant weet de Kerk dat de gemeenschap die zij ten geschenke ontvangen heeft, een universele bestemming heeft. De Kerk voelt zich derhalve verplicht tegenover de gehele mensheid en tegenover iedere mens voor de gave welke zij ontvangen heeft van de Geest die in de harten van de gelovigen de liefde van Jezus Christus uitstort, wonderbaarlijke kracht van innerlijke samenhang en tegelijk van uiterlijke uitbreiding. De zending van de Kerk komt voort uit haar aard zelf zoals Christus haar gewild heeft: die van teken en instrument “van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. Lumen Gentium, 1[[617|1]] Die zending heeft tot doel aan allen de “nieuwe” gemeenschap bekend te maken die in de mensgeworden Zoon van God de geschiedenis van de wereld is binnen gekomen en om alleen daarin te doen leven. Wat dit aangaat duidt het getuigenis van de evangelist Johannes op voortaan onherroepelijke wijze het zaligmakende eindpunt aan waarop de gehele zending van de Kerk gericht is: ”Wat wij gezien en gehoord hebben dat verkondigen wij ook aan u, opdat gij gemeenschap moogt hebben met ons. En onze gemeenschap is er een met de Vader en met Jezus Christus, zijn Zoon”. (1 Joh. 1, 3)[b:1 Joh. 1, 3]
In het kader nu van de zending van de Kerk vertrouwt de Heer aan de lekengelovigen in gemeenschap met alle andere leden van het volk Gods een groot deel verantwoordelijkheid toe. De vaders van het Tweede Vaticaans Concilie waren zich daar volledig van bewust:
“De gewijde herders weten immers zeer goed, hoe overvloedig de leken tot het welzijn van geheel de Kerk bijdragen. De herders zijn zich inderdaad van bewust, dat zij door Christus niet werden aangesteld om de gehele heilszending van de Kerk tegenover de wereld uitsluitend op eigen schouders te nemen: integendeel het behoort tot hun verheven taak de gelovigen zo te besturen en hun diensten en begaafdheden zo te erkennen, dat alle en elk op zijn manier aan de gemeenschappelijke opdracht meewerken”. Lumen Gentium, 30[[617|30]]Dit bewustzijn is vervolgens met hernieuwde duidelijkheid en toegenomen kracht teruggekeerd in alle werkzaamheden van de synode.
Referenties naar alinea 32: 7
Centesimus Annus ->=geentekst=Vita Consecrata ->=geentekst=
Donum Veritatis ->=geentekst=
Evangelii Gaudium ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Praedicate Evangelium ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het Evangelie verkondigen
33
Donum Veritatis ->=geentekst=
Juist als leden van de Kerk hebben de lekengelovigen de roeping en de zending om het evangelie te verkondigen: zij hebben daarvoor de bevoegdheid en de verplichting door de sacramenten van de christelijke initiatie en door de gaven van de heilige Geest.
Wij lezen in een heldere en bondige tekst van het Tweede Vaticaans Concilie:
Het gebod van Jezus: “Gaat uit en verkondigt het Evangelie” behoudt zeker altijd zijn levende waarde en blijft onverminderd dringend. Maar de huidige situatie, niet alleen van de wereld maar ook van vele delen van de Kerk, eist absoluut dat het woord van Christus een meer stipte en edelmoedige gehoorzaamheid ontvangt. Iedere leerling wordt in eerste persoon geroepen; geen enkele leerling kan zich onttrekken aan het geven van zijn eigen antwoord: “Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig” (1 Kor. 9, 16)[b:1 Kor. 9, 16].
Wij lezen in een heldere en bondige tekst van het Tweede Vaticaans Concilie:
”Door hun aandeel in het priester-, leraars- en herdersambt van Christus hebben de leken ook hun actief aandeel in het leven en het werk van de Kerk. (.....) Want gevoed door een actieve deelneming aan het liturgische leven van hun gemeenschap, verrichten juist zij met zorg hun taak in het apostolaat van die gemeenschap zij brengen mensen terug tot de Kerk die er misschien ver van waren verwijderd; bij het doorgeven van het Woord van God, vooral in het catechetisch onderricht, hebben zij een actief aandeel; hun deskundigheid stellen zij ter beschikking om de zielzorg als ook het beheer van de kerkelijke goederen doeltreffender te doen zijn” Apostolicam Actuositatem, 10[[653|10]]Het is in de evangelisatie dat de gehele zending van de Kerk zich concentreert en ontplooit; de historische weg daarvan verloopt onder de genade en het bevel van Jezus Christus: ”Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping” (Mc. 16, 15)[b:Mc. 16, 15] “Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt. 28, 20)[b:Mt. 28, 20]. Paulus VI schrijft:
“De taak van de evangelisatie moet immers worden beschouwd als de eigen genade en roeping van de Kerk en is uitdrukking van haar meeste ware aard." Evangelii Nuntiandi, 14[[519|14]]De Kerk wordt door de evangelisatie opgebouwd en gevormd als gemeenschap van geloof: meer precies als gemeenschap van een geloof dat beleden wordt in de instemming met het woord van God, gevierd in de sacramenten en in praktijk gebracht in de liefde als ziel van het zedelijk bestaan van de christen. De “Blijde Boodschap” wil inderdaad in het hart en het leven van de mens de bekering opwekken en het Persoonlijk aanhangen van Jezus Christus, de Heiland en de Heer; zij bereidt voor op het doopsel en de Eucharistie en wordt bekrachtigd in het besluit om het nieuwe leven te leiden volgens de Geest en de verwerkelijking ervan.
Het gebod van Jezus: “Gaat uit en verkondigt het Evangelie” behoudt zeker altijd zijn levende waarde en blijft onverminderd dringend. Maar de huidige situatie, niet alleen van de wereld maar ook van vele delen van de Kerk, eist absoluut dat het woord van Christus een meer stipte en edelmoedige gehoorzaamheid ontvangt. Iedere leerling wordt in eerste persoon geroepen; geen enkele leerling kan zich onttrekken aan het geven van zijn eigen antwoord: “Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig” (1 Kor. 9, 16)[b:1 Kor. 9, 16].
Referenties naar alinea 33: 2
Centesimus Annus ->=geentekst=Donum Veritatis ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het uur is gekomen om een nieuwe evangelisatie te beginnen
34
De Vader houdt van jullie (vgl. Joh 16,27) ->=geentekst=
De ware betekenis van de menselijke seksualiteit ->=geentekst=
Donum Veritatis ->=geentekst=
Ubicumque et semper ->=geentekst=
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=
Bidt dat het geloof aan de geslachten van het derde millennium doorgegeven wordt ->=geentekst=
Gehele landen en naties waarin de godsdienst en het christelijke leven eens zeer bloeiend waren en in staat waren levende en werkdadige geloofsgemeenschappen te doen ontstaan, worden nu zwaar op de proef gesteld door de voortdurende verspreiding van de onverschilligheid, het secularisme en het atheïsme, waardoor zij soms zelfs radicaal veranderen. Het gaat in het bijzonder om de landen en naties van de zogenaamde Eerste Wereld, waarin de economische welvaart en het consumptisme, ook al gaan ze gepaard met ontstellende situaties van armoede en ellende, een leven ingeven en in stand houden dat geleid wordt “alsof God niet bestaat”. De godsdienstige onverschilligheid en de totale praktische onbeduidendheid van God voor de problemen van het leven, ook voor de ernstige, zijn niet minder zorgwekkend en vernietigend als het openlijke atheïsme. En ook het christelijke geloof dreigt te verdwijnen uit de meest belangrijke ogenblikken van het leven, zoals de geboorte, het lijden, de dood, ook al blijft het bestaan in enige van zijn traditionele een vormelijke uitingen. Vandaar het opdringen van enorme vragen en raadsels, die zonder antwoord blijven en de hedendaagse mens blootstellen aan troosteloze ontgoocheling of aan de verleiding om het menselijk leven zelf dat deze vragen stelt, te elimineren.
In andere streken of naties zijn daarentegen tot nu toe zeer levendige tradities van vroomheid en christelijke volksreligiositeit bewaard gebleven; maar dit zedelijke en geestelijke erfgoed dreigt nu verloren te gaan onder de greep van veelvuldige processen, in het bijzonder van de secularisatie en van de verspreiding van sekten. Alleen een nieuwe evangelisatie kan de groei verzekeren van een helder en diep geloof dat van deze tradities een kracht voor echte vrijheid kan maken. Het is zeker dringend noodzakelijk overal het christelijke weefsel van de maatschappij te herstellen.
Maar voorwaarde daarvoor is dat het christelijk weefsel van de kerkelijke gemeenschappen zelf, welke in die landen en naties leven, hersteld wordt.
De lekengelovigen zijn krachtens hun deelname aan het profetische ambt van Christus diep betrokken bij deze taak van de Kerk. Het is in het bijzonder hun taak te getuigen dat het christelijke geloof het enige volledig geldige antwoord is op de vragen en verwachtingen die het leven aan iedere mens en aan iedere maatschappij stelt, een antwoord dat min of meer bewust door allen onderscheiden en afgesmeekt wordt. Dat zal mogelijk zijn als de lekengelovigen de kloof tussen het evangelie en het leven zullen weten te overbruggen door in hun dagelijkse activiteit in gezin, werk en maatschappij weer de eenheid te brengen van een leven dat in het Evangelie de inspiratie en de kracht vindt om zich volledig te verwerkelijken.
Ik herhaal nogmaals voor alle mensen van deze tijd de hartstochtelijke oproep waarmee ik mijn pastorale dienst begonnen ben:
De levende synthese die de lekengelovigen tot stand zullen weten te brengen tussen het Evangelie en de dagelijkse plichten van het leven, zal het meeste schitterende en overtuigende getuigenis zijn dat niet de vrees maar het zoeken en aanhangen van Christus de beslissende factor is voor de vorming van nieuwe levenspatronen die meer in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid.
De mens wordt door God bemind! Dat is de heel eenvoudige en verbijsterende boodschap die de Kerk aan de mens verschuldigd is, Het woord en het leven van iedere Christen kunnen en moeten deze boodschap laten weerklinken: ”God heeft je lief, Christus is gekomen voor jou, Christus is voor jou" “de weg, de waarheid en het leven”. (Joh.14, 6)[b:Joh.14, 6] Deze nieuwe evangelisatie is niet alleen gericht op de afzonderlijke personen maar ook op gehele groepen van de bevolking in hun diverse situaties, milieus en culturen.
Zij is bestemd om mondige kerkelijke gemeenschappen te vormen, waarin het geloof dus heel zijn oorspronkelijke betekenis uitstraalt en realiseert van het aanhangen van Christus en zijn evangelie, van sacramentele ontmoeting en gemeenschap met Hem, van een bestaan dat in liefde en dienstbaarheid geleefd wordt.
De lekengelovigen moeten hun aandeel vervullen in de vorming van dergelijke kerkelijke gemeenschappen, niet alleen door een actieve en verantwoordelijke deelname aan het gemeenschapsleven en dus door hun onvervangbare getuigenis, maar ook door hun missionaire geestdrift en actie voor degenen die nog niet geloven of die niet meer het geloof dat zij bij het doopsel ontvangen hebben praktiseren.
De lekengelovigen moeten door een systematisch werk van catechese een kostbare en meer dan ooit noodzakelijke bijdrage leveren voor de nieuwe generaties. De synodevaders hebben met dankbaarheid het werk van de catechisten ontvangen en zij hebben erkend dat deze “een taak van groot gewicht hebben in de bezieling van de kerkelijke gemeenschappen” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 10[[1481|10]]. Ongetwijfeld zijn de christelijke ouders de eerste en onvervangbare catechisten van hun kinderen; zij zijn daartoe bekwaam gemaakt door het Sacrament van het Huwelijk. Maar wij moeten ons allen tevens bewust zijn van het “recht” dat iedere gedoopte heeft om onderricht, opgevoed en begeleid te worden in het geloof en christelijk leven.
In andere streken of naties zijn daarentegen tot nu toe zeer levendige tradities van vroomheid en christelijke volksreligiositeit bewaard gebleven; maar dit zedelijke en geestelijke erfgoed dreigt nu verloren te gaan onder de greep van veelvuldige processen, in het bijzonder van de secularisatie en van de verspreiding van sekten. Alleen een nieuwe evangelisatie kan de groei verzekeren van een helder en diep geloof dat van deze tradities een kracht voor echte vrijheid kan maken. Het is zeker dringend noodzakelijk overal het christelijke weefsel van de maatschappij te herstellen.
Maar voorwaarde daarvoor is dat het christelijk weefsel van de kerkelijke gemeenschappen zelf, welke in die landen en naties leven, hersteld wordt.
De lekengelovigen zijn krachtens hun deelname aan het profetische ambt van Christus diep betrokken bij deze taak van de Kerk. Het is in het bijzonder hun taak te getuigen dat het christelijke geloof het enige volledig geldige antwoord is op de vragen en verwachtingen die het leven aan iedere mens en aan iedere maatschappij stelt, een antwoord dat min of meer bewust door allen onderscheiden en afgesmeekt wordt. Dat zal mogelijk zijn als de lekengelovigen de kloof tussen het evangelie en het leven zullen weten te overbruggen door in hun dagelijkse activiteit in gezin, werk en maatschappij weer de eenheid te brengen van een leven dat in het Evangelie de inspiratie en de kracht vindt om zich volledig te verwerkelijken.
Ik herhaal nogmaals voor alle mensen van deze tijd de hartstochtelijke oproep waarmee ik mijn pastorale dienst begonnen ben:
“Vreest niet! Opent de deuren voor Christus, ja maakt ze wijd open! Opent de grenzen van de staten, van de economische en politieke systemen, van de uitgestrekte gebieden van cultuur, beschaving en ontwikkeling voor zijn heilzame macht. Vreest niet! Christus weet “wat er in de mens steekt”. Alleen Hij weet het. Heden ten dage weet de mens zo vaak niet wat er in hem steekt, in het diepst van zijn geest, van zijn hart. Hij is zo dikwijls onzeker van de zin van zijn leven hier op aarde. Hij wordt overweldigd door twijfels die in wanhoop veranderen. Laat dus Christus tot de mens spreken – dat vraag ik u, dat smeek ik u met nederigheid en vertrouwen. Alleen Hij heeft woorden van leven, van eeuwig leven zelfs” Plechtige ambstaanvaarding, 5[[92|5]].De deuren openzetten voor Christus, Hem ontvangen in de ruimte van de eigen mensheid, is geenszins een bedreiging voor de mens, maar de enige weg die afgelegd moet worden als men de mens in heel zijn werkelijkheid wil erkennen en hem wil verheffen tot zijn eigenlijke waarde.
De levende synthese die de lekengelovigen tot stand zullen weten te brengen tussen het Evangelie en de dagelijkse plichten van het leven, zal het meeste schitterende en overtuigende getuigenis zijn dat niet de vrees maar het zoeken en aanhangen van Christus de beslissende factor is voor de vorming van nieuwe levenspatronen die meer in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid.
De mens wordt door God bemind! Dat is de heel eenvoudige en verbijsterende boodschap die de Kerk aan de mens verschuldigd is, Het woord en het leven van iedere Christen kunnen en moeten deze boodschap laten weerklinken: ”God heeft je lief, Christus is gekomen voor jou, Christus is voor jou" “de weg, de waarheid en het leven”. (Joh.14, 6)[b:Joh.14, 6] Deze nieuwe evangelisatie is niet alleen gericht op de afzonderlijke personen maar ook op gehele groepen van de bevolking in hun diverse situaties, milieus en culturen.
Zij is bestemd om mondige kerkelijke gemeenschappen te vormen, waarin het geloof dus heel zijn oorspronkelijke betekenis uitstraalt en realiseert van het aanhangen van Christus en zijn evangelie, van sacramentele ontmoeting en gemeenschap met Hem, van een bestaan dat in liefde en dienstbaarheid geleefd wordt.
De lekengelovigen moeten hun aandeel vervullen in de vorming van dergelijke kerkelijke gemeenschappen, niet alleen door een actieve en verantwoordelijke deelname aan het gemeenschapsleven en dus door hun onvervangbare getuigenis, maar ook door hun missionaire geestdrift en actie voor degenen die nog niet geloven of die niet meer het geloof dat zij bij het doopsel ontvangen hebben praktiseren.
De lekengelovigen moeten door een systematisch werk van catechese een kostbare en meer dan ooit noodzakelijke bijdrage leveren voor de nieuwe generaties. De synodevaders hebben met dankbaarheid het werk van de catechisten ontvangen en zij hebben erkend dat deze “een taak van groot gewicht hebben in de bezieling van de kerkelijke gemeenschappen” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 10[[1481|10]]. Ongetwijfeld zijn de christelijke ouders de eerste en onvervangbare catechisten van hun kinderen; zij zijn daartoe bekwaam gemaakt door het Sacrament van het Huwelijk. Maar wij moeten ons allen tevens bewust zijn van het “recht” dat iedere gedoopte heeft om onderricht, opgevoed en begeleid te worden in het geloof en christelijk leven.
Referenties naar alinea 34: 8
Centesimus Annus ->=geentekst=De Vader houdt van jullie (vgl. Joh 16,27) ->=geentekst=
De ware betekenis van de menselijke seksualiteit ->=geentekst=
Donum Veritatis ->=geentekst=
Ubicumque et semper ->=geentekst=
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=
Bidt dat het geloof aan de geslachten van het derde millennium doorgegeven wordt ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Gaat uit over de wereld
35
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Donum Veritatis ->=geentekst=
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=
Terwijl de Kerk de actuele noodzaak van een nieuwe evangelisatie ziet en ervaart, kan zij zich niet onttrekken aan de blijvende zending van het brengen van het Evangelie aan allen die Christus, de Verlosser van de mens, nog niet kennen; en dat zijn miljoenen en miljoenen mannen en vrouwen. Dit is de meest specifiek missionaire taak die Jezus aan zijn Kerk heeft toevertrouwd een dagelijks opnieuw toevertrouwt.
Het werk van een lekengelovigen op dit terrein, dat overigens nooit ontbroken heeft, blijkt nu steeds meer noodzakelijk en kostbaar. Inderdaad vindt het bevel van Christus: “Gaat uit over de hele wereld” voortdurend vele edelmoedige leken die bereid zijn hun levensmilieu, hun werk, hun streek of hun vaderland te verlaten om zich, minstens voor een bepaalde tijd, naar een missiegebied te begeven. Ook christelijke echtparen bieden in navolging van Aquila en Priscilla (Hand. 18)[[b:Hand. 18]] (Rom. 16, 3 v.)[[b:Rom. 16, 3 v.]] een bemoedigend getuigenis van geestdriftige liefde voor Christus en de Kerk door hun aanwezigheid en werk en missielanden. Echte missionaire aanwezigheid is ook die van hen die om verschillende redenen in landen of omgevingen leven waar de Kerk nog niet gevestigd is een daar van hun geloof getuigen.
Maar het missionaire probleem vertoont zich nu met zulk een omvang en zulk een ernst aan de Kerk dat alleen het werkelijk solidair aanvaarden van de verantwoordelijkheid door alle leden van de Kerk, zowel individueel als gemeenschappelijk, kan doen hopen op een meer doeltreffend antwoord.
De uitnodiging die het Tweede Vaticaans Concilie gericht heeft aan de particuliere kerken, behoudt heel haar waarde en eist nu zelfs een meer algemene en besliste aanvaarding: ”Omdat de particulier Kerk de universele Kerk zo volmaakt mogelijk tegenwoordig moet stellen, moet zij wel weten, dat zij ook tot hen die niet in Christus geloven (...) is gezonden.” Ad Gentes Divinitus, 20[[703|20]] vgl: Ad Gentes Divinitus, 37[[[703|37]]]
De Kerk moet nu een grote stap voorwaarts doen in haar evangelisatie; zij moet een historische etappe van haar missionaire dynamiek beginnen. In een wereld die steeds kleiner wordt door het wegvallen van de afstanden, moeten de kerkelijke gemeenschappen met elkaar in verbinding treden, krachten en middelen uitwisselen, zich samen inzetten voor de ene en gemeenschappelijke zending om het Evangelie te verkondigen en in praktijk te brengen.
“De zogenaamde jonge kerken”, hebben de synodevaders gezegd, “hebben de kracht nodig van de oude, zoals ook zij op hun beurt het getuigenis en de impuls van de jonge nodig hebben zodat de afzonderlijke kerken putten uit de rijkdom van andere kerken.” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 29[[1481|29]]
In deze nieuwe fase is de vorming in de jonge kerken, niet alleen de plaatselijke clerus maar ook van een volwassen en verantwoordelijke lekenstand, een wezenlijk en onmisbaar element van de plantatio Ecclesiae. vgl: Ad Gentes Divinitus, 21[[[703|21]]] Op deze wijze richten de geëvangeliseerde gemeenschappen zich op nieuwe streken van de wereld om ook zelf te beantwoorden aan de zending om het evangelie van Christus te verkondigen en er getuigenis van af te leggen.
Door het voorbeeld van hun leven en door hun activiteit kunnen leken gelovigen de verbetering bevorderen van de betrekkingen tussen de volgelingen van de verschillende godsdiensten, zoals de synodevaders terecht opgemerkt hebben:
Het werk van een lekengelovigen op dit terrein, dat overigens nooit ontbroken heeft, blijkt nu steeds meer noodzakelijk en kostbaar. Inderdaad vindt het bevel van Christus: “Gaat uit over de hele wereld” voortdurend vele edelmoedige leken die bereid zijn hun levensmilieu, hun werk, hun streek of hun vaderland te verlaten om zich, minstens voor een bepaalde tijd, naar een missiegebied te begeven. Ook christelijke echtparen bieden in navolging van Aquila en Priscilla (Hand. 18)[[b:Hand. 18]] (Rom. 16, 3 v.)[[b:Rom. 16, 3 v.]] een bemoedigend getuigenis van geestdriftige liefde voor Christus en de Kerk door hun aanwezigheid en werk en missielanden. Echte missionaire aanwezigheid is ook die van hen die om verschillende redenen in landen of omgevingen leven waar de Kerk nog niet gevestigd is een daar van hun geloof getuigen.
Maar het missionaire probleem vertoont zich nu met zulk een omvang en zulk een ernst aan de Kerk dat alleen het werkelijk solidair aanvaarden van de verantwoordelijkheid door alle leden van de Kerk, zowel individueel als gemeenschappelijk, kan doen hopen op een meer doeltreffend antwoord.
De uitnodiging die het Tweede Vaticaans Concilie gericht heeft aan de particuliere kerken, behoudt heel haar waarde en eist nu zelfs een meer algemene en besliste aanvaarding: ”Omdat de particulier Kerk de universele Kerk zo volmaakt mogelijk tegenwoordig moet stellen, moet zij wel weten, dat zij ook tot hen die niet in Christus geloven (...) is gezonden.” Ad Gentes Divinitus, 20[[703|20]] vgl: Ad Gentes Divinitus, 37[[[703|37]]]
De Kerk moet nu een grote stap voorwaarts doen in haar evangelisatie; zij moet een historische etappe van haar missionaire dynamiek beginnen. In een wereld die steeds kleiner wordt door het wegvallen van de afstanden, moeten de kerkelijke gemeenschappen met elkaar in verbinding treden, krachten en middelen uitwisselen, zich samen inzetten voor de ene en gemeenschappelijke zending om het Evangelie te verkondigen en in praktijk te brengen.
“De zogenaamde jonge kerken”, hebben de synodevaders gezegd, “hebben de kracht nodig van de oude, zoals ook zij op hun beurt het getuigenis en de impuls van de jonge nodig hebben zodat de afzonderlijke kerken putten uit de rijkdom van andere kerken.” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 29[[1481|29]]
In deze nieuwe fase is de vorming in de jonge kerken, niet alleen de plaatselijke clerus maar ook van een volwassen en verantwoordelijke lekenstand, een wezenlijk en onmisbaar element van de plantatio Ecclesiae. vgl: Ad Gentes Divinitus, 21[[[703|21]]] Op deze wijze richten de geëvangeliseerde gemeenschappen zich op nieuwe streken van de wereld om ook zelf te beantwoorden aan de zending om het evangelie van Christus te verkondigen en er getuigenis van af te leggen.
Door het voorbeeld van hun leven en door hun activiteit kunnen leken gelovigen de verbetering bevorderen van de betrekkingen tussen de volgelingen van de verschillende godsdiensten, zoals de synodevaders terecht opgemerkt hebben:
“Overal op de wereld leeft de Kerk tegenwoordig midden tussen de volken van diverse geloofsovertuigingen. (....) Alle gelovigen, heel bijzonder de leken, die leven midden onder volkeren met andere godsdiensten, hetzij in hun geboortestreken hetzij in landen waarnaar zij geëmigreerd zijn, moeten voor allen een teken zijn van de Heer en zijn Kerk op een manier, die past bij de levensomstandigheden en bij iedere plaats.Voor de evangelisatie van de wereld zijn vooral de geloofsverkondigers nodig. Daarom moeten allen, te beginnen bij de christelijke gezinnen, zich verantwoordelijk voelen voor de bevordering van het ontstaan en de rijping van specifiek missionaire roepingen, zowel van priesters als van religieuzen en leken, met behulp van alle geschikte middelen, zonder ooit het bevoorrechte middel van het gebed te verwaarlozen, volgens het woord van de Heer Jezus zelf: “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten” (Mt. 9, 37-38)[b:Mt. 9, 37-38].
De dialoog tussen de godsdiensten speelt een vooraanstaande rol, omdat hij voert tot liefde en wederzijds respect, omdat hij de vooroordelen onder de aanhangers van de diverse religies wegneemt of minstens kleiner maakt en de openheid en vriendschap onder de volkeren vergroot.” bis[[1481|30]]
Referenties naar alinea 35: 10
Centesimus Annus ->=geentekst=Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Redemptoris Missio ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Donum Veritatis ->=geentekst=
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Leven volgens het Evangelie door de mens en de maatschappij te dienen
36
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Door het Evangelie aan te nemen en te verkondigen in de kracht van de Geest wordt de Kerk geëvangeliseerde een evangeliserende gemeenschap en juist hierom wordt zij dienstmaagd van de mensen. De lekengelovigen in de Kerk nemen deel aan de zending om de mens en de maatschappij te dienen. De Kerk heeft zeker als hoogste doel het rijk van God, waarvan zij “op aarde de kiem en de aanvang” Lumen Gentium, 5[[617|5]]; zij is dus geheel gewijd aan de verheerlijking van de Vader. Maar het rijk is bron van algehele bevrijding en van volledig heil voor alle mensen: de Kerk gaat dan ook met hen voort en leeft met hen, in werkelijke een innige solidariteit met hun geschiedenis.
De Kerk, die de opdracht gekregen heeft het mysterie van God dat in Christus Jezus oplicht, aan de wereld te openbaren, maakt tegelijk de mens voor zichzelf duidelijk, openbaart hem voor de zin van zijn bestaan, opent hem voor heel de waarheid over hemzelf en over zijn bestemming. vgl: Gaudium et Spes, 22[[[575|22]]] In dit opzicht is de Kerk krachtens haar zending om te evangeliseren geroepen om de mens te dienen. Deze dienst is op de eerste plaats geworteld in het wonderbaarlijke en verbijsterende feit dat de “Zoon van God zich door zijn menswording in zekere zin met iedere mens verenigd heeft”. vgl: Gaudium et Spes, 22[[[575|22]]]
Daarom is de mens “de eerste weg als het ware die de Kerk moet begaan bij het vervullen van haar taak, hij is de eerste en belangrijkste weg van de Kerk die Christus zelf openlegde en voortdurend door het mysterie van de menswording en de verlossing leid”. Redemptor Hominis, 14[[237|14]]
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft zich in zijn verschillende documenten herhaaldelijk en met bijzonder duidelijkheid en kracht uitgedrukt in deze zin. Wij lezen een bijzonder verhelderende tekst van de constitutie Gaudium et Spes[575]:
De Kerk, die de opdracht gekregen heeft het mysterie van God dat in Christus Jezus oplicht, aan de wereld te openbaren, maakt tegelijk de mens voor zichzelf duidelijk, openbaart hem voor de zin van zijn bestaan, opent hem voor heel de waarheid over hemzelf en over zijn bestemming. vgl: Gaudium et Spes, 22[[[575|22]]] In dit opzicht is de Kerk krachtens haar zending om te evangeliseren geroepen om de mens te dienen. Deze dienst is op de eerste plaats geworteld in het wonderbaarlijke en verbijsterende feit dat de “Zoon van God zich door zijn menswording in zekere zin met iedere mens verenigd heeft”. vgl: Gaudium et Spes, 22[[[575|22]]]
Daarom is de mens “de eerste weg als het ware die de Kerk moet begaan bij het vervullen van haar taak, hij is de eerste en belangrijkste weg van de Kerk die Christus zelf openlegde en voortdurend door het mysterie van de menswording en de verlossing leid”. Redemptor Hominis, 14[[237|14]]
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft zich in zijn verschillende documenten herhaaldelijk en met bijzonder duidelijkheid en kracht uitgedrukt in deze zin. Wij lezen een bijzonder verhelderende tekst van de constitutie Gaudium et Spes[575]:
“Bij het nastreven echter van haar eigen heilsbestemming deelt de Kerk niet alleen het goddelijk leven aan de mens mee, maar van hieruit laat zij haar licht in zekere zin vallen over de gehele wereld, met namee vooral doordat zij de waardigheid van de menselijke persoon geneest en verheft, de banden van de menselijke persoon geneest en verheft, de banden van de menselijke gemeenschap verstevigt een aan de dagelijkse wereldlijke activiteiten van de mensen een diepere zin en betekenis geeft. Zo gelooft de Kerk, via haar ledematen afzonderlijk en via haar gemeenschap als totaliteit, er veel toe te kunnen bijdragen om de mensheid en haar geschiedenis meer menselijk te maken”. Gaudium et Spes, 40[[575|40]]In deze bijdrage aan de mensenfamilie waarvoor de gehele Kerk verantwoordelijk is, komt een bijzondere plaats toe aan de lekengelovigen vanwege hun “seculiere karaktertrek”, welke hen verplicht tot de christelijke bezieling van de tijdelijke orde op eigen en onvervangbare wijze.
Referenties naar alinea 36: 2
Centesimus Annus ->=geentekst=Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De waardigheid van de mens bevorderen
37
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Evangelii Gaudium ->=geentekst=
Een wezenlijke taak en in zekere zin zelfs de centrale en samenbindende taak van de dienst die de Kerk en de lekengelovigen in de Kerk geroepen zijn aan de mensenfamilie te verlenen, wordt gevormd door het herontdekken en doen herontdekken van de onschendbare waardigheid van iedere mens.
Onder alle aardse schepselen is alleen de mens “persoon”, bewust en vrij subject, en juist hierom “middelpunt een hoogtepunt” van alles wat op aarde bestaat vgl: Gaudium et Spes, 12[[[575|12]]].
De waardigheid van persoon is het kostbaarste goed dat de mens bezit; dank zij deze waardigheid overtreft hij in waarde de materiële wereld. Het woord van Jezus: “Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen als dit ten koste gaat van eigen leven?” (Mc. 8, 36)[b:Mc. 8, 36] sluit een lichtende en stimulerende antropologische uitspraak : de mens heeft geen waarde om wat hij “heeft” ook al bezat hij de hele wereld! –, maar om wat hij “is”. De goederen van de wereld tellen niet zozeer, maar meer het goed van de persoon, het goed dat de persoon zelf is. De waardigheid van persoon toont heel haar glans wij kijken naar de oorsprong en het doel van de persoon: de mens is door God geschapen naar zijn beeld en gelijkenis, verlost door het allerkostbaarste bloed van Christus, geroepen om “kind van God in de Zoon” en levende tempel van de Geest te zijn en bestemd voor het eeuwige leven van zaligmakende vereniging met God. Daarom roept iedere schending van de persoonlijke waardigheid van de mens om wraak voor Gods aanschijn en vormt zij een belediging van de Scheper van de mens.
Krachtens zijn waardigheid als persoon is de mens altijd een waarde in zich en op zich. De mens moet zo gezien en behandeld worden en mag daarentegen nooit beschouwd en behandeld worden als een object waarvan men gebruik kan maken, als een werktuig, als een ding. De persoonlijke waardigheid vormt de grondslag van de gelijkheid van alle mensen. Vandaar de absolute ontoelaatbaarheid van al de meest verschillende vormen van discriminatie die helaas de mensenfamilie blijven verdelen en vernederen, vanaf de raciale economische tot aan de sociale en culturele, vanaf de politieke tot aan de geografische discriminaties, enz. Elk discriminatie vormt een volstrekt ontoelaatbare onrechtvaardigheid, niet zozeer vanwege de spanningen en conflicten die zij verwekt in het maatschappelijk weefsel maar meer nog vanwege de ontering die zij toebrengt aan de waardigheid van de mens: niet alleen aan de onrechtvaardigheid maar meer nog aan die van hem die de onrechtvaardigheid begaat.
De persoonlijke waardigheid, die de grondslag is van de gelijkheid van alle mensen, is ook het fundament van de onderlinge participatie van de mensen en van de solidariteit tussen de mensen: de dialoog en de gemeenschap zijn uiteindelijk geworteld in wat de mensen “zijn”, eerder en meer dan in wat zij “hebben”. De waardigheid als persoon is een onverwoestbare eigenschap van iedere mens. Het is van fundamenteel belang om heel de overweldigende kracht van deze uitspraak te zien welke gebaseerd is op de enigheid en de onhaalbaarheid van iedere mens. Daaruit vloeit voort dat het individu absoluut onherleidbaar is tot al wat hem zou willen verbrijzelen en vernietigen in de anonimiteit van de collectiviteit, van het instituut, van het systeem.
De waarde van iedere mens is op de meest radicale en verheven wijze bekrachtigd door de Zoon van God in zijn menswording in de schoot van een vrouw. Ook hierover blijft het christelijke kerstfeest ons spreken "Als wij de geboorte van Jezus zo plechtig vieren, dan doen wij dit om te getuigen dat iedere mens iemand is, enig en onherhaalbaar. Als onze menselijke statistieken, het menselijke catalogiseren, de menselijke politieke, economische en sociale systemen, de eenvoudige menselijke mogelijkheden, e niet in slagen aan de mens te verzekeren, dat hij geboren kan worden, bestaan en handelen als een enig en onherhaalbaar wezen, dan verzekert God hem dit alles. Voor Hem en tegenover Hem is de mens steeds enig en onherhaalbaar; iemand die eeuwig uitgedacht en uitverkoren is; iemand, die geroepen en genoemd wordt bij zijn eigen naam."[[1513|(1)]].
Onder alle aardse schepselen is alleen de mens “persoon”, bewust en vrij subject, en juist hierom “middelpunt een hoogtepunt” van alles wat op aarde bestaat vgl: Gaudium et Spes, 12[[[575|12]]].
De waardigheid van persoon is het kostbaarste goed dat de mens bezit; dank zij deze waardigheid overtreft hij in waarde de materiële wereld. Het woord van Jezus: “Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen als dit ten koste gaat van eigen leven?” (Mc. 8, 36)[b:Mc. 8, 36] sluit een lichtende en stimulerende antropologische uitspraak : de mens heeft geen waarde om wat hij “heeft” ook al bezat hij de hele wereld! –, maar om wat hij “is”. De goederen van de wereld tellen niet zozeer, maar meer het goed van de persoon, het goed dat de persoon zelf is. De waardigheid van persoon toont heel haar glans wij kijken naar de oorsprong en het doel van de persoon: de mens is door God geschapen naar zijn beeld en gelijkenis, verlost door het allerkostbaarste bloed van Christus, geroepen om “kind van God in de Zoon” en levende tempel van de Geest te zijn en bestemd voor het eeuwige leven van zaligmakende vereniging met God. Daarom roept iedere schending van de persoonlijke waardigheid van de mens om wraak voor Gods aanschijn en vormt zij een belediging van de Scheper van de mens.
Krachtens zijn waardigheid als persoon is de mens altijd een waarde in zich en op zich. De mens moet zo gezien en behandeld worden en mag daarentegen nooit beschouwd en behandeld worden als een object waarvan men gebruik kan maken, als een werktuig, als een ding. De persoonlijke waardigheid vormt de grondslag van de gelijkheid van alle mensen. Vandaar de absolute ontoelaatbaarheid van al de meest verschillende vormen van discriminatie die helaas de mensenfamilie blijven verdelen en vernederen, vanaf de raciale economische tot aan de sociale en culturele, vanaf de politieke tot aan de geografische discriminaties, enz. Elk discriminatie vormt een volstrekt ontoelaatbare onrechtvaardigheid, niet zozeer vanwege de spanningen en conflicten die zij verwekt in het maatschappelijk weefsel maar meer nog vanwege de ontering die zij toebrengt aan de waardigheid van de mens: niet alleen aan de onrechtvaardigheid maar meer nog aan die van hem die de onrechtvaardigheid begaat.
De persoonlijke waardigheid, die de grondslag is van de gelijkheid van alle mensen, is ook het fundament van de onderlinge participatie van de mensen en van de solidariteit tussen de mensen: de dialoog en de gemeenschap zijn uiteindelijk geworteld in wat de mensen “zijn”, eerder en meer dan in wat zij “hebben”. De waardigheid als persoon is een onverwoestbare eigenschap van iedere mens. Het is van fundamenteel belang om heel de overweldigende kracht van deze uitspraak te zien welke gebaseerd is op de enigheid en de onhaalbaarheid van iedere mens. Daaruit vloeit voort dat het individu absoluut onherleidbaar is tot al wat hem zou willen verbrijzelen en vernietigen in de anonimiteit van de collectiviteit, van het instituut, van het systeem.
De waarde van iedere mens is op de meest radicale en verheven wijze bekrachtigd door de Zoon van God in zijn menswording in de schoot van een vrouw. Ook hierover blijft het christelijke kerstfeest ons spreken "Als wij de geboorte van Jezus zo plechtig vieren, dan doen wij dit om te getuigen dat iedere mens iemand is, enig en onherhaalbaar. Als onze menselijke statistieken, het menselijke catalogiseren, de menselijke politieke, economische en sociale systemen, de eenvoudige menselijke mogelijkheden, e niet in slagen aan de mens te verzekeren, dat hij geboren kan worden, bestaan en handelen als een enig en onherhaalbaar wezen, dan verzekert God hem dit alles. Voor Hem en tegenover Hem is de mens steeds enig en onherhaalbaar; iemand die eeuwig uitgedacht en uitverkoren is; iemand, die geroepen en genoemd wordt bij zijn eigen naam."[[1513|(1)]].
Referenties naar alinea 37: 3
Centesimus Annus ->=geentekst=Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Evangelii Gaudium ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het onschendbare recht op leven hoogschatten
38
“Ga dan en doet gij evenzo” (Lc. 10,37) ->=geentekst=
Over de morele ontoelaatbaarheid van het gebruik van vaccins van cellen van geaborteerde menselijke foetussen ->=geentekst=
De daadwerkelijke erkenning van de persoonlijke waardigheid van iedere mens eist de eerbiediging, de verdediging en de bevordering van de rechten van de mens.
Het gaat om natuurlijke, universele en onschendbare rechten: niemand, noch de enkeling, noch de groep noch de autoriteit noch de staat, kan ze wijzigen en nog minder elimineren, want deze rechten komen van God zelf.
De onschendbaarheid van de persoon, welke weerspiegeling is van de absolute onschendbaarheid van God zelf, vindt haar eerste en fundamentele uitdrukking in de onschendbaarheid van het menselijk leven. In het algemeen spreken over de mensenrechten – zoals bij voorbeeld over het recht op gezondheid, huisvesting, werk, gezin en cultuur-, wat overigens terecht geschiedt, is geheel vals en bedrieglijk als men niet met de grootste vastberadenheid het recht op leven verdedigd dat het eerste en oorspronkelijke recht is en de voorwaarde voor alle andere rechten van de mens.
De Kerk heeft zich nooit neergelegd bij alle schendingen die het recht op leven dat ieder mens bezit, ondergaan heeft en voortdurend ondergaat, zowel door enkelingen als door overheden. Degene die dit recht bezit is de mens in iedere fase van zijn ontwikkeling, vanaf de ontvangenis tot aan de natuurlijke dood, en in alle omstandigheden, van gezondheid of ziekte, van integriteit of handicap, van rijkdom tot armoede. Het Tweede Vaticaans Concilie verkondigt openlijk :
In de liefderijke en edelmoedige ontvangst van ieder menselijk leven, vooral als het zwak of ziek is, beleeft de Kerk nu een fundamenteel moment van haar zending, welke des te meer noodzakelijk is naarmate een “cultuur van de dood” meer gaat overheersen. Want de Kerk geloofd
Nieuwe mogelijkheden en verantwoordelijkheden hebben zich nu geopend op de grenzen van het menselijk leven door de enorme ontwikkeling van de biologische en medische wetenschappen, samen met het verrassende technologische vermogen: de mens is nu inderdaad in staat om het menselijke leven in zijn begin en eerste stadia van ontwikkeling niet alleen te "observeren" maar ook te "manipuleren".
Het zedelijk geweten van de mensheid mag niet onwetend of onverschillig blijven tegenover de gigantische stappen die gezet zijn door een technologische macht welke steeds meer en dieper de dynamiek beheerst die de procreatie en de eerste fasen van de ontwikkeling van het menselijk leven leidt. Op dit gebied lijkt de wijsheid nu wellicht meer dan ooit het enige reddingsanker, opdat de mens in het wetenschappelijke onderzoek en de toepassing ervan steeds met intelligentie en liefde mag handelen, door namelijk de onschendbare persoonlijke waardigheid van iedere mens vanaf het eerste ogenblik van zijn bestaan te respecteren en zelfs te vereren. Dit gebeurt als wetenschap en techniek zich met geoorloofde middelen inspannen voor de verdediging van het leven en de verzorging van de ziekte vanaf het begin en daarentegen omwille van de waardigheid van het onderzoek zelf ingrepen afwijzen die het genetische erfgoed van het individu van het menselijke geslacht blijken te verstoren vgl: Donum Vitae[[[72]]].
De lekengelovigen die om diverse redenen en op verschillende niveaus werkzaam zijn in wetenschap en techniek als ook in het medische, sociale, wetgevende of economische milieu, moeten moedig de “uitdaging” aannemen die gesteld wordt door de nieuwe problemen van de bio-ethiek. Zoals de synodevaders gezegd hebben,
Het gaat om natuurlijke, universele en onschendbare rechten: niemand, noch de enkeling, noch de groep noch de autoriteit noch de staat, kan ze wijzigen en nog minder elimineren, want deze rechten komen van God zelf.
De onschendbaarheid van de persoon, welke weerspiegeling is van de absolute onschendbaarheid van God zelf, vindt haar eerste en fundamentele uitdrukking in de onschendbaarheid van het menselijk leven. In het algemeen spreken over de mensenrechten – zoals bij voorbeeld over het recht op gezondheid, huisvesting, werk, gezin en cultuur-, wat overigens terecht geschiedt, is geheel vals en bedrieglijk als men niet met de grootste vastberadenheid het recht op leven verdedigd dat het eerste en oorspronkelijke recht is en de voorwaarde voor alle andere rechten van de mens.
De Kerk heeft zich nooit neergelegd bij alle schendingen die het recht op leven dat ieder mens bezit, ondergaan heeft en voortdurend ondergaat, zowel door enkelingen als door overheden. Degene die dit recht bezit is de mens in iedere fase van zijn ontwikkeling, vanaf de ontvangenis tot aan de natuurlijke dood, en in alle omstandigheden, van gezondheid of ziekte, van integriteit of handicap, van rijkdom tot armoede. Het Tweede Vaticaans Concilie verkondigt openlijk :
”Al wat verder tegen het leven zelf ingaat, zoals alle soorten van moord, uitroeiing, abortus, euthanasie en vrijwillige zelfmoord; al wat de integriteit van de menselijke persoon aantast, zoals verminking, lichamelijke en geestelijke foltering, pogingen om de mens psychisch in zijn macht te krijgen; al wat een belediging is voor de menselijke waardigheid, zoals onmenselijke levensvoorwaarden, willekeurige arrestaties, deportaties, slavernij, prostitutie, handel in meisjes en minderjarigen; schandelijke arbeidsvoorwaarden, waarbij de arbeiders als louter winstwerktuigen worden behandeld en niet als vrije en verantwoordelijke personen: dit alles en andere dergelijke dingen zijn onmiskenbaar schandelijk. Ze zijn een aantasting van de menselijke beschaving en zij werpen meer een smet op hen die zich zo gedragen dan op hen die het onrecht hebben te verdragen. En ze zijn volledig in tegenspraak met de eer van de Schepper” Gaudium et Spes, 27[[575|27]].Al hebben allen de zending en de verantwoordelijkheid voor de erkenning van de persoonlijke waardigheid van iedere mens en voor de verdediging van het recht op leven, toch zijn sommige lekengelovigen daartoe geroepen om een bijzondere reden: het zijn ouders, de opvoeders, de gezondheidswerkers en allen die de economische en politieke macht in handen hebben.
In de liefderijke en edelmoedige ontvangst van ieder menselijk leven, vooral als het zwak of ziek is, beleeft de Kerk nu een fundamenteel moment van haar zending, welke des te meer noodzakelijk is naarmate een “cultuur van de dood” meer gaat overheersen. Want de Kerk geloofd
“vast dat het menselijk leven, ook al is het zwak of ziek, altijd een schitterende gave is van de God goedheid.Het is de taak van de lekengelovigen die door roeping of beroep meer onmiddellijk betrokken zijn bij de ontvangst van het leven om het “ja” van de Kerk tot het menselijk leven concreet en krachtdadig te maken.
Tegenover het pessimisme en het egoïsme die de wereld verduisteren, staat de Kerk aan de kant van het Leven; zij weet in ieder menselijk leven de glans te ontdekken van dat “ja”, van dat “Amen” dat Christus zelf is. (2 Kor. 1,9; Openb. 3, 14)[[b:2 Kor. 1,9; Openb. 3, 14]]. Tegenover het “nee” dat de wereld binnendringt en neerdrukt, stelt zij dit levende “ja” en verdedigt zij op deze manier de mensen en de wereld tegen degenen die het leven belagen en aantasten” Familiaris Consortio, 30[[267|30]].
Nieuwe mogelijkheden en verantwoordelijkheden hebben zich nu geopend op de grenzen van het menselijk leven door de enorme ontwikkeling van de biologische en medische wetenschappen, samen met het verrassende technologische vermogen: de mens is nu inderdaad in staat om het menselijke leven in zijn begin en eerste stadia van ontwikkeling niet alleen te "observeren" maar ook te "manipuleren".
Het zedelijk geweten van de mensheid mag niet onwetend of onverschillig blijven tegenover de gigantische stappen die gezet zijn door een technologische macht welke steeds meer en dieper de dynamiek beheerst die de procreatie en de eerste fasen van de ontwikkeling van het menselijk leven leidt. Op dit gebied lijkt de wijsheid nu wellicht meer dan ooit het enige reddingsanker, opdat de mens in het wetenschappelijke onderzoek en de toepassing ervan steeds met intelligentie en liefde mag handelen, door namelijk de onschendbare persoonlijke waardigheid van iedere mens vanaf het eerste ogenblik van zijn bestaan te respecteren en zelfs te vereren. Dit gebeurt als wetenschap en techniek zich met geoorloofde middelen inspannen voor de verdediging van het leven en de verzorging van de ziekte vanaf het begin en daarentegen omwille van de waardigheid van het onderzoek zelf ingrepen afwijzen die het genetische erfgoed van het individu van het menselijke geslacht blijken te verstoren vgl: Donum Vitae[[[72]]].
De lekengelovigen die om diverse redenen en op verschillende niveaus werkzaam zijn in wetenschap en techniek als ook in het medische, sociale, wetgevende of economische milieu, moeten moedig de “uitdaging” aannemen die gesteld wordt door de nieuwe problemen van de bio-ethiek. Zoals de synodevaders gezegd hebben,
“ moeten de christengelovigen hun verantwoordelijkheden niet als haar slaven. (.....) In het perspectief van die morele ‘uitdaging” die door de nieuwe en reusachtige technologische kracht zullen worden opgeroepen, en niet alleen de fundamentele mensenrechten, maar ook het biologische wezen van de menselijke soort zelf op het spel zetten, wordt dit van het allergrootste belang: dat de christenen-leken – met behulp van de hele Kerk zich toeleggen op de zware taak de cultuur weer te doen terugkeren naar de beginselen van een authentieke menselijkheid, opdat de bevordering en de bescherming van de mensenrechten een dynamisch en veilig fundament kunnen vinden in het diepste wezen van de mens; in dat wezen namelijk dat de evangelische verkondiging aan de mensen heeft geopenbaard” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 36[[1481|36]]Tegenover het verschijnsel van de concentratie van de macht en op de eerste plaats van de technologische macht is nu de waakzaamheid van allen dringend geboden. Want deze concentratie neigt naar de manipulatie niet slechts van het biologische wezen maar ook van de inhoud van het geweten zelf van de mensen en van hun levenswijzen, waardoor zij de discriminatie en de uitsluiting van gehele volkeren verergert.
Referenties naar alinea 38: 3
Centesimus Annus ->=geentekst=“Ga dan en doet gij evenzo” (Lc. 10,37) ->=geentekst=
Over de morele ontoelaatbaarheid van het gebruik van vaccins van cellen van geaborteerde menselijke foetussen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vrij om de naam van de Heer aan te roepen
39
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
De eerbied voor de persoonlijke waardigheid, die de verdediging en de bevordering van de mensenrechten meebrengt, vereist de erkenning van de godsdienstige dimensie van de mens. Dit is geen louter “confessionele” vereiste maar een eis die zijn onuitroeibare wortel heeft in de werkelijkheid zelf van de mens. De betrekking met God is immers een constitutief element van het “zijn” en het “bestaan” zelf van de mens: wij hebben “het leven , het bewegen en het zijn” door God. (Hand. 17, 28)[b:Hand. 17, 28].
Al geloven niet allen in deze waarheid, toch hebben zij die daarvan overtuigd zijn het recht om gerespecteerd te worden in hun geloof en in de individuele en gemeenschappelijke levenskeuzen die uit dit geloof voortkomen.
Het is het recht op gewetens- en godsdienstvrijheid, waarvan de daadwerkelijke erkenning een van de hoogste goederen en een van de zwaarste plichten wil verzekeren:
De gehele Kerk is diep dankbaar voor dit voorbeeld en voor deze gave: in deze kinderen vindt zij beweegredenen om haar elan van heilig en apostolisch leven te vernieuwen.
In deze zin hebben de synodevaders het hun speciale plicht geacht om “die leken te danken die ondanks een beperkte vrijheid leven als onvermoeibare geloofsgetuigen in trouwe eenheid de Apostolische Stoel, ofschoon zij niet over gewijde dienaren beschikken. Zij zetten op alles, zelfs hun leven, op het spel. Op deze manier leggen leken getuigenis af van een wezenlijke eigenschap van de Kerk. Gods Kerk ontstaat uit Gods genade, wat op een uitmuntende manier tot uitdrukking komt in het martelaarschap” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 32[[1481|32]]
Wat wij gezegd hebben over de eerbied voor de persoonlijke waardigheid en over de erkenning van de mensenrechten raakt zonder twijfel de verantwoordelijkheid van iedere Christen, van iedere mens. Maar wij moeten onmiddellijk opmerken dat dit probleem in deze tijd een wereldwijde omvang krijgt: het is inderdaad een vraagstuk dat nu gehele groepen mensen, zelfs gehele volken raakt, die op gewelddadige wijze geminacht worden in hun fundamentele rechten. Vandaar die vormen van ongelijkheid van ontwikkeling tussen de verschillende Werelden welke wij in de jongste encycliek Sollicitudo Rei Socialis[350] openlijk aangeklaagd hebben.
De eerbied voor de mens gaat verder dan de eis van een individuele moralen rijst op als grondbeginsel, als het ware als grondpijler, voor de structurering van de maatschappij zelf, daar heel het doel van de maatschappij in de persoon bestaat.
Zo verschijnt de verantwoordelijkheid voor het dienen van de maatschappij, in nauwe verbinding met de verantwoordelijkheid voor het dienen van de persoon, als een algemene opdracht van de christelijke bezieling van de tijdelijke orde, waartoe de leken opgeroepen zijn op hun eigen specifieke wijze.
Al geloven niet allen in deze waarheid, toch hebben zij die daarvan overtuigd zijn het recht om gerespecteerd te worden in hun geloof en in de individuele en gemeenschappelijke levenskeuzen die uit dit geloof voortkomen.
Het is het recht op gewetens- en godsdienstvrijheid, waarvan de daadwerkelijke erkenning een van de hoogste goederen en een van de zwaarste plichten wil verzekeren:
“De godsdienstvrijheid die een onontkoombare eis is van de waardigheid van iedere mens, is een hoeksteen van het bouwwerk van de mensenrechten; daarom is zij een onvervangbare factor van het welzijn van de mensen en van heel de maatschappij als ook van de zelfverwerkelijking van ieder. Daaruit volgt dat de vrijheid van de enkelingen en van de gemeenschappen om de eigen godsdienst te belijden en te praktiseren een wezenlijk element is van de vreedzame samenleving van de mensen. (...) Het burgerlijke en maatschappelijke recht op godsdienstvrijheid blijkt, omdat het de meest innerlijke sfeer van de geest raakt, oriënteringspunt te zijn voor andere fundamentele rechten en het wordt in zekere zin de maat daarvoor” Godsdienstvrijheid, voorwaarde tot een vreedzame samenleving[[1530]].De synode heeft niet de vele broeders en zusters vergeten die dit recht nog niet genieten en het hoofd moeten bieden aan ontbering, uitsluiting, lijden, vervolging en soms an de dood vanwege de belijdenis van het geloof. In meerderheid zijn het broeders en zusters uit de christelijke lekenstand. De verkondiging van het Evangelie en christelijke levensgetuigenis in het lijden en martelaarschap vormen het hoogtepunt van het apostolaat van de leerlingen van Christus, zoals de liefde voor Christus tot aan het geven van het eigen leven een bron vormt van buitengewone vruchtbaarheid voor de opbouw van de Kerk. De mystieke wijnstok getuigd zo van zijn weelderige bloei, zoals de heilige Augustinus opgemerkt heeft: “Maar die wijnstok die zijn vrucht dragende ranken, uitstrekte in heel de wereld, werd des te weelderiger naarmate ze meer besproeid werd door het vele bloed van de martelaren, zoals voorzegd was door de profeten en door de Heer zelf” XXIV, 44: CCL 46, 168[[906|+126]].
De gehele Kerk is diep dankbaar voor dit voorbeeld en voor deze gave: in deze kinderen vindt zij beweegredenen om haar elan van heilig en apostolisch leven te vernieuwen.
In deze zin hebben de synodevaders het hun speciale plicht geacht om “die leken te danken die ondanks een beperkte vrijheid leven als onvermoeibare geloofsgetuigen in trouwe eenheid de Apostolische Stoel, ofschoon zij niet over gewijde dienaren beschikken. Zij zetten op alles, zelfs hun leven, op het spel. Op deze manier leggen leken getuigenis af van een wezenlijke eigenschap van de Kerk. Gods Kerk ontstaat uit Gods genade, wat op een uitmuntende manier tot uitdrukking komt in het martelaarschap” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 32[[1481|32]]
Wat wij gezegd hebben over de eerbied voor de persoonlijke waardigheid en over de erkenning van de mensenrechten raakt zonder twijfel de verantwoordelijkheid van iedere Christen, van iedere mens. Maar wij moeten onmiddellijk opmerken dat dit probleem in deze tijd een wereldwijde omvang krijgt: het is inderdaad een vraagstuk dat nu gehele groepen mensen, zelfs gehele volken raakt, die op gewelddadige wijze geminacht worden in hun fundamentele rechten. Vandaar die vormen van ongelijkheid van ontwikkeling tussen de verschillende Werelden welke wij in de jongste encycliek Sollicitudo Rei Socialis[350] openlijk aangeklaagd hebben.
De eerbied voor de mens gaat verder dan de eis van een individuele moralen rijst op als grondbeginsel, als het ware als grondpijler, voor de structurering van de maatschappij zelf, daar heel het doel van de maatschappij in de persoon bestaat.
Zo verschijnt de verantwoordelijkheid voor het dienen van de maatschappij, in nauwe verbinding met de verantwoordelijkheid voor het dienen van de persoon, als een algemene opdracht van de christelijke bezieling van de tijdelijke orde, waartoe de leken opgeroepen zijn op hun eigen specifieke wijze.
Referenties naar alinea 39: 3
Centesimus Annus ->=geentekst=Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het gezin, de eerste ruimte voor de sociale inzet
40
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
De mensenfamilie, een vredesgemeenschap ->=geentekst=
Amoris Laetitia ->=geentekst=
De mens heeft een aangeboren en structurele sociale dimensie, aangezien hij van binnen uit geroepen wordt tot de gemeenschap met de anderen en tot de gave van de anderen: “God, die een vaderlijke zorg voor allen heeft, heeft gewild, dat alle mensen één familie zouden vormen en elkaar in broederlijke geest zouden bejegenen” Gaudium et Spes, 24[[575|24]]. En zo toont de maatschappij, die vrucht en teken is van de sociale dimensie van de mens, zijn volledige werkelijkheid in het feit dat zij een gemeenschap van personen is.
Er is onderlinge afhankelijkheid en wederkerigheid tussen mensen en maatschappij: alles wat gedaan wordt ten behoeve van de mens is ook een dienst aan de maatschappij en alles wat gedaan wordt ten behoeve aan de maatschappij komt ten goede aan de mens. Daarom heeft de apostolische inspanning van de lekengelovigen in de tijdelijke orde steeds een onlosmakende betekenis van dienst aan de afzonderlijke mens in zijn enigheid en onherhaalbaarheid en de betekenis van de dienst aan alle mensen.
Het echtpaar en het gezin zijn de eerste en oorspronkelijke uitdrukking van de sociale dimensie van de mens: ”Maar God heeft de mens niet alleen geschapen, want vanaf het allereerste begin heeft hij “hen als man en vrouw geschapen” (Gen. 1, 27)[b:Gen. 1, 27], wier verbondenheid de oervorm is van de gemeenschap van personen.” Gaudium et Spes, 12[[575|12]].
Jezus heeft ervoor gezorgd aan het echtpaar heel zijn waardigheid en aan het gezin zijn eigen hechtheid terug te geven (Mt. 19, 3-9)[[b:Mt. 19, 3-9]] . Sint Paulus heeft de diepe betrekking aangetoond van het huwelijk met het mysterie van Christus en van de Kerk (Ef. 5, 22-6,4; Kol. 3, 18-21; 1 Pt. 3, 1-7)[[b:Ef. 5, 22-6,4; Kol. 3, 18-21; 1 Pt. 3, 1-7]].
Het echtpaar en het gezin vormen de eerste ruimte voor de sociale inzet van de lekengelovigen. Het is een inzet die alleen adequaat vervuld kan worden in de overtuiging van de unieke en onvervangbare waarde van het gezin voor de ontwikkeling van de maatschappij en de Kerk zelf. Het gezin, de wieg van het leven en de liefde waarin de mens “geboren wordt” en “opgroeit”, is de fundamentele cel van de maatschappij. Aan deze gemeenschap moet een bevoorrechte zorg besteed worden. In het bijzonder zo vaak als het menselijke egoïsme, de campagnes voor geboorte beperking, de totalitaire politiek, maar ook de situatie van fysieke, culturele en morele armoede en ellende als ook de hedonistische consumptiementaliteit de bronnen van het leven doen opdrogen, terwijl de ideologieën en de diverse stelsels, samen met vormen van onverschilligheid en liefdeloosheid de opvoedingstaken van het gezin aantasten.
Er is derhalve een uitgebreide, diepe en systematische arbeid nodig, die, gesteund niet alleen door de cultuur maar ook door de economische middelen en door de structuren van de wetgeving, bedoeld is om aan het gezin zijn taak om de primaire plaats van de “vermenselijking” van de persoon en van de maatschappij te zijn, te verzekeren. De apostolische inzet van de lekengelovigen is vooral de inspanning om het gezin bewust te maken van zijn identiteit als eerste basiskern van de maatschappij en van zijn oorspronkelijke rol in de maatschappij, opdat het zelf steeds meer actieve en verantwoordelijke protagonist mag worden van de eigen groei en van de eigen deelname aan het maatschappelijk leven. Op deze wijze zal het gezin van allen, te beginnen bij het openbare gezag, respect kunnen en moeten eisen voor de rechten die de maatschappij zelf redden omdat zij het gezin redden.
Wat geschreven staat in de exhortatie Familiaris Consortio[267] de deelname aan de ontwikkeling van de maatschappij vgl: Familiaris Consortio, 42-48[[[267|42-48]]] en wat de Heilige Stoel op uitnodiging van de bisschoppensynode van 1980 met het “Handvest van de Rechten van het gezin[281]” geformuleerd heeft, vormen een uitvoerbaar, volledig en samenhangend programma voor al die lekengelovigen die op verschillende gronden betrokken zijn bij de bevordering van de waarden en de eisen van het gezin: een programma waarvan de tijdige en besliste uitvoering des te meer dringt naargelang de bedreigingen voor de hechtheid en de vruchtbaarheid van het gezin ernstiger worden en de pogingen om het gezin uit te sluiten en de sociale betekenis ervan te ontwaarden zwaarder en meer systematisch worden.
De beschaving en de degelijkheid van de volkeren hangen vooral af van de menselijke kwaliteit van hun gezinnen zoals de ervaring bevestigt. Daarom heeft de apostolische inzet voor het gezin een overgelijkelijke sociale waarde. De Kerk is harerzijds daarvan diep overtuigd en zij weet goed dat “de toekomst van de mensheid via het gezin loopt” Familiaris Consortio, 85[[267|85]].
Er is onderlinge afhankelijkheid en wederkerigheid tussen mensen en maatschappij: alles wat gedaan wordt ten behoeve van de mens is ook een dienst aan de maatschappij en alles wat gedaan wordt ten behoeve aan de maatschappij komt ten goede aan de mens. Daarom heeft de apostolische inspanning van de lekengelovigen in de tijdelijke orde steeds een onlosmakende betekenis van dienst aan de afzonderlijke mens in zijn enigheid en onherhaalbaarheid en de betekenis van de dienst aan alle mensen.
Het echtpaar en het gezin zijn de eerste en oorspronkelijke uitdrukking van de sociale dimensie van de mens: ”Maar God heeft de mens niet alleen geschapen, want vanaf het allereerste begin heeft hij “hen als man en vrouw geschapen” (Gen. 1, 27)[b:Gen. 1, 27], wier verbondenheid de oervorm is van de gemeenschap van personen.” Gaudium et Spes, 12[[575|12]].
Jezus heeft ervoor gezorgd aan het echtpaar heel zijn waardigheid en aan het gezin zijn eigen hechtheid terug te geven (Mt. 19, 3-9)[[b:Mt. 19, 3-9]] . Sint Paulus heeft de diepe betrekking aangetoond van het huwelijk met het mysterie van Christus en van de Kerk (Ef. 5, 22-6,4; Kol. 3, 18-21; 1 Pt. 3, 1-7)[[b:Ef. 5, 22-6,4; Kol. 3, 18-21; 1 Pt. 3, 1-7]].
Het echtpaar en het gezin vormen de eerste ruimte voor de sociale inzet van de lekengelovigen. Het is een inzet die alleen adequaat vervuld kan worden in de overtuiging van de unieke en onvervangbare waarde van het gezin voor de ontwikkeling van de maatschappij en de Kerk zelf. Het gezin, de wieg van het leven en de liefde waarin de mens “geboren wordt” en “opgroeit”, is de fundamentele cel van de maatschappij. Aan deze gemeenschap moet een bevoorrechte zorg besteed worden. In het bijzonder zo vaak als het menselijke egoïsme, de campagnes voor geboorte beperking, de totalitaire politiek, maar ook de situatie van fysieke, culturele en morele armoede en ellende als ook de hedonistische consumptiementaliteit de bronnen van het leven doen opdrogen, terwijl de ideologieën en de diverse stelsels, samen met vormen van onverschilligheid en liefdeloosheid de opvoedingstaken van het gezin aantasten.
Er is derhalve een uitgebreide, diepe en systematische arbeid nodig, die, gesteund niet alleen door de cultuur maar ook door de economische middelen en door de structuren van de wetgeving, bedoeld is om aan het gezin zijn taak om de primaire plaats van de “vermenselijking” van de persoon en van de maatschappij te zijn, te verzekeren. De apostolische inzet van de lekengelovigen is vooral de inspanning om het gezin bewust te maken van zijn identiteit als eerste basiskern van de maatschappij en van zijn oorspronkelijke rol in de maatschappij, opdat het zelf steeds meer actieve en verantwoordelijke protagonist mag worden van de eigen groei en van de eigen deelname aan het maatschappelijk leven. Op deze wijze zal het gezin van allen, te beginnen bij het openbare gezag, respect kunnen en moeten eisen voor de rechten die de maatschappij zelf redden omdat zij het gezin redden.
Wat geschreven staat in de exhortatie Familiaris Consortio[267] de deelname aan de ontwikkeling van de maatschappij vgl: Familiaris Consortio, 42-48[[[267|42-48]]] en wat de Heilige Stoel op uitnodiging van de bisschoppensynode van 1980 met het “Handvest van de Rechten van het gezin[281]” geformuleerd heeft, vormen een uitvoerbaar, volledig en samenhangend programma voor al die lekengelovigen die op verschillende gronden betrokken zijn bij de bevordering van de waarden en de eisen van het gezin: een programma waarvan de tijdige en besliste uitvoering des te meer dringt naargelang de bedreigingen voor de hechtheid en de vruchtbaarheid van het gezin ernstiger worden en de pogingen om het gezin uit te sluiten en de sociale betekenis ervan te ontwaarden zwaarder en meer systematisch worden.
De beschaving en de degelijkheid van de volkeren hangen vooral af van de menselijke kwaliteit van hun gezinnen zoals de ervaring bevestigt. Daarom heeft de apostolische inzet voor het gezin een overgelijkelijke sociale waarde. De Kerk is harerzijds daarvan diep overtuigd en zij weet goed dat “de toekomst van de mensheid via het gezin loopt” Familiaris Consortio, 85[[267|85]].
Referenties naar alinea 40: 5
Centesimus Annus ->=geentekst=Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
De mensenfamilie, een vredesgemeenschap ->=geentekst=
Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De liefde, ziel en basis van de solidariteit
41
Deus Caritas Est ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
De dienst aan de maatschappij wordt op zeer verschillende wijze uitgedrukt en vervuld: vrij en informeel, maar ook institutioneel: door hulp aan afzonderlijke personen, maar ook door hulp aan allerlei groepen en gemeenschappen van mensen.
Heel de Kerk is als zodanig direct geroepen tot de dienst van de naastenliefde:
In de liefde tot de naaste verwezenlijken en uiten de lekengelovigen hun deelname aan het koningschap van Jezus Christus, d.w.z. aan de macht van de Mensenzoon die “gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen.” (Mc. 10, 45)[b:Mc. 10, 45] ; zij oefenen dit koningschap uit en brengen het tot uitdrukking op de meest eenvoudige wijze, omdat de liefde de grootste gave is welke de Geest geeft voor de opbouw van de Kerk (1 Kor. 13, 13)[[b:1 Kor. 13, 13]] en voor het welzijn van de mensheid. De liefde bezielt en ondersteunt inderdaad een werkdadige solidariteit die bedacht is op het geheel van noden van de mens.
Een dergelijke liefde die niet alleen door enkelingen maar ook op solidaire wijze door groepen en gemeenschappen beoefend wordt, is noodzakelijk en zal steeds noodzakelijk zijn: zij kan door niets en niemand vervangen worden en zal door niets of niemand vervangen kunnen worden, ook niet door veelvuldige openbare instellingen en initiatieven, welke zich ook inspannen om een antwoord te geven op de nu vaak zo ernstige en wijdverbreide noden van een volk. Deze liefde wordt op paradoxale wijze meer noodzakelijk naarmate de instellingen, doordat zij in hun organisatie ingewikkelder worden en de hele beschikbare ruimte willen verzorgen, tenslotte meer en meer ondergraven worden door onpersoonlijk functioneren, door overdreven bureaucratie, door onrechtmatige private belangen, door gemakkelijke en algemene onverschilligheid.
Juist in deze context ontstaan en verspreiden zich, in het bijzonder in de georganiseerde maatschappijen, voortdurend verschillende vormen van vrijwillige hulpverlening, die zich uitdrukken in veelvuldige diensten en werken. Als de vrijwillige hulpverlening beoefend wordt als waarachtig belangeloze dienst aan het welzijn van de mensen, vooral van de meest behoeftigen en van hen die het meest vergeten worden door de sociale diensten, dan moet zij een belangrijke vorm van apostolaat genoemd worden, waarin de lekengelovigen, mannen en vrouwen, een hoofdrol vervullen.
Heel de Kerk is als zodanig direct geroepen tot de dienst van de naastenliefde:
“In haar beginperiode verbond de heilige Kerk de agapè met de eucharistische maaltijd en toonde daardoor, dat zij in haar geheel rondom Christus was verenigd door de band van liefde; zo laat zij zich te allen tijde dat teken van liefde herkennen en, terwijl zij zich verheugt over de initiatieven van anderen, maakt zij op caritatief werk aanspraak als haar eigen taak en onvervreemdbaar recht. Barmhartigheid voor armen en zwakken, caritatief werk en onderlinge hulpverlening in alle menselijke noden worden in de Kerk daarom bijzonder in ere gehouden” Apostolicam Actuositatem, 8[[653|8]].De liefde tot de naaste betekent in de oude en steeds nieuwe vormen van de lichamelijke en geestelijke werken van barmhartigheid de meeste onmiddellijke, gewone en gebruikelijke inhoud van die christelijke bezieling van de tijdelijke orde die de specifieke inzet van de lekengelovigen vormt.
In de liefde tot de naaste verwezenlijken en uiten de lekengelovigen hun deelname aan het koningschap van Jezus Christus, d.w.z. aan de macht van de Mensenzoon die “gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen.” (Mc. 10, 45)[b:Mc. 10, 45] ; zij oefenen dit koningschap uit en brengen het tot uitdrukking op de meest eenvoudige wijze, omdat de liefde de grootste gave is welke de Geest geeft voor de opbouw van de Kerk (1 Kor. 13, 13)[[b:1 Kor. 13, 13]] en voor het welzijn van de mensheid. De liefde bezielt en ondersteunt inderdaad een werkdadige solidariteit die bedacht is op het geheel van noden van de mens.
Een dergelijke liefde die niet alleen door enkelingen maar ook op solidaire wijze door groepen en gemeenschappen beoefend wordt, is noodzakelijk en zal steeds noodzakelijk zijn: zij kan door niets en niemand vervangen worden en zal door niets of niemand vervangen kunnen worden, ook niet door veelvuldige openbare instellingen en initiatieven, welke zich ook inspannen om een antwoord te geven op de nu vaak zo ernstige en wijdverbreide noden van een volk. Deze liefde wordt op paradoxale wijze meer noodzakelijk naarmate de instellingen, doordat zij in hun organisatie ingewikkelder worden en de hele beschikbare ruimte willen verzorgen, tenslotte meer en meer ondergraven worden door onpersoonlijk functioneren, door overdreven bureaucratie, door onrechtmatige private belangen, door gemakkelijke en algemene onverschilligheid.
Juist in deze context ontstaan en verspreiden zich, in het bijzonder in de georganiseerde maatschappijen, voortdurend verschillende vormen van vrijwillige hulpverlening, die zich uitdrukken in veelvuldige diensten en werken. Als de vrijwillige hulpverlening beoefend wordt als waarachtig belangeloze dienst aan het welzijn van de mensen, vooral van de meest behoeftigen en van hen die het meest vergeten worden door de sociale diensten, dan moet zij een belangrijke vorm van apostolaat genoemd worden, waarin de lekengelovigen, mannen en vrouwen, een hoofdrol vervullen.
Referenties naar alinea 41: 3
Centesimus Annus ->=geentekst=Deus Caritas Est ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Politiek voor allen en door allen
42
Veritatis Splendor ->=geentekst=
Deus Caritas Est ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
De liefde die de mens bemint en dient, kan nooit losgemaakt worden van de rechtvaardigheid: en beide eisen, elk op eigen manier, de volle en daadwerkelijke erkenning van de rechten van de mens, voor wie de maatschappij met al haar structuren en instellingen bestemd is. vgl: Over de verhouding tussen rechtvaardigheid en barmhartigheid[[[755|12]]]
Om de tijdelijke orde op christelijke wijze te bezielen in de genoemde zin van dienst aan de mens en de maatschappij kunnen de lekengelovigen zich volstrekt niet ontslagen achten van de deelname aan de “politiek”, dus aan de veelvoudige en gevarieerde economische, sociale, wetgevende, bestuurlijke en culturele activiteit welke gericht is op de organische en institutionele bevordering van het algemeen welzijn. Zoals de synodevaders bij herhaling hebben verklaard, hebben allen het recht en de plicht om deel te nemen aan de politiek, zij het in verschillende en complementaire vormen, niveaus, taken en verantwoordelijkheden. De beschuldigingen van arrivisme, verafgoding van macht, egoïsme en corruptie die niet zelden gericht worden aan de leden van de regering, het parlement, de heersende klasse, de politieke partijen alsmede de wijdverbreide mening dat de politie een plaats is van onvermijdelijk moreel gevaar, rechtvaardigen geenszins het scepticisme van de christenen ten opzichte van de openbare aangelegenheden noch hun afzijdigheid daarvan.
Wat het Tweede Vaticaans Concilie gezegd heeft is daarentegen zeer belangrijk:
In de uitoefening van de politieke macht is de geest van de dienstbaarheid fundamenteel, die, samen met de noodzakelijke competentie en efficiëntie, alleen de activiteit van de politici “doorzichtig” en “schoon” kan maken, zoals de mensen overigens terecht eisen. Dat vraagt om de openlijke strijd tegen en de besliste overwinning op bepaalde bekoringen, zoals de aanwending van oneerlijkheid en onwaarheid, de verkwisting van overheidsgelden om enkelen te verrijken en voor vriendjespolitiek, het gebruik van dubbelzinnige of ongeoorloofde middelen om ten koste van alles de macht te verwerven, te behouden en te vermeerderen.
De lekengelovigen die in de politiek geëngageerd zijn, moeten zeker de juist begrepen autonomie van de aardse werkelijkheden respecteren, zoals wij lezen in de constitutie Gaudium et Spes[575]:
De solidariteit is de stijl en het middel voor de verwerkelijking van een politiek die wil streven naar de waarachtige ontwikkeling van de mens. Dit vraagt om de actieve en verantwoordelijke deelname van allen aan het politieke leven, van de afzonderlijke burgers tot de verschillende groepen, van vakbonden tot de partijen: wij zijn allen en ieder tegelijk belanghebbende en protagonisten van de politiek. In dit kader is de solidariteit zoals ik in de encycliek Sollicitudo Rei Socialis[350] geschreven heb,
De door allen zozeer gewenste maar nog altijd zo onrijpe vrucht van de solidaire politieke activiteit is de vrede. De lekengelovigen mogen niet onverschillig, afzijdig en werkloos blijven tegenover alles wat de vrede verloochent en compromitteert: geweld en oorlog, foltering en terrorisme, concentratiekampen, militarisering van de politiek, bewapeningswedloop, nucleaire bedreiging. Als leerlingen van Jezus Christus, de “Vredevorst” (Jes. 9, 5)[b:Jes. 9, 5] en “onze vrede” (Ef. 2, 14)[b:Ef. 2, 14], moeten de lekengelovigen integendeel de taak op zich nemen om “brengers van vrede” te zijn (Mt. 5, 9)[[b:Mt. 5, 9]], zowel door de bekering van het “hart” als door de actie voor de waarheid en de liefde, welke de onmisbare grondslagen van de vrede zijn vgl: Pacem in Terris[[[53]]].
In samenwerking met allen die werkelijk de vrede nastreven, en met behulp van de specifieke nationale en internationale organisaties en instellingen moeten de lekengelovigen een wijdvertakt opvoedkundig werk bevorderen, dat bestemd is om de heersende cultuur van het egoïsme, de haat, de wraak en de vijandschap te overwinnen en de cultuur van de solidariteit op ieder niveau te ontwikkelen. De solidariteit is immer “de weg naar de vrede en naar de ontwikkeling” Sollicitudo Rei Socialis, 39[[350|39]]. In dit perspectief hebben de synodevaders de christenen uitgenodigd om onaanvaardbare vormen van geweld af te wijzen, een houding van dialoog en vrede te bevorderen en zich in te zetten voor de vestiging van een rechtvaardige sociale en internationale orde Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 26[[1481|26]].
Om de tijdelijke orde op christelijke wijze te bezielen in de genoemde zin van dienst aan de mens en de maatschappij kunnen de lekengelovigen zich volstrekt niet ontslagen achten van de deelname aan de “politiek”, dus aan de veelvoudige en gevarieerde economische, sociale, wetgevende, bestuurlijke en culturele activiteit welke gericht is op de organische en institutionele bevordering van het algemeen welzijn. Zoals de synodevaders bij herhaling hebben verklaard, hebben allen het recht en de plicht om deel te nemen aan de politiek, zij het in verschillende en complementaire vormen, niveaus, taken en verantwoordelijkheden. De beschuldigingen van arrivisme, verafgoding van macht, egoïsme en corruptie die niet zelden gericht worden aan de leden van de regering, het parlement, de heersende klasse, de politieke partijen alsmede de wijdverbreide mening dat de politie een plaats is van onvermijdelijk moreel gevaar, rechtvaardigen geenszins het scepticisme van de christenen ten opzichte van de openbare aangelegenheden noch hun afzijdigheid daarvan.
Wat het Tweede Vaticaans Concilie gezegd heeft is daarentegen zeer belangrijk:
“Prijzenswaard en te honoreren acht de Kerk het werk van hen die tot dienstbaarheid aan de mensen zich aan het welzijn van de staat wijden en de lasten van dit ambt op zich nemen." Gaudium et Spes, 75[[575|75]].Een politiek voor de mens en de maatschappij vindt haar fundamentele criterium in het nastreven van het algemene welzijn, als welzijn van alle mensen en van de gehele mens, een welzijn dat aangeboden en gegarandeerd wordt aan de vrije en verantwoordelijke aanvaarding van de mensen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk:
“Dit (politieke) bestel bestaat dus omwille van het algemeen welzijn, waaraan het zijn volledige rechtvaardiging en betekenis ontleent en waarop het zijn oorspronkelijk en eigen recht baseert. Het algemeen welzijn nu omvat het totaal van die sociale levensvoorwaarden waardoor de mensen, de gezinnen en verenigingen vollediger en gemakkelijker hun volmaaktheid kunnen bereiken”, lezen wij in de constitutie Gaudium et Spes[575] Gaudium et Spes, 74[[575|74]].Bovendien vindt een politiek voor de mensen en de maatschappij haar blijvende richtlijn in de verdediging en bevordering van de rechtvaardigheid, begrepen als “deugd” waartoe allen opgevoed dienen te worden, en als morele “kracht” die de inzet steunt voor de begunstiging van de rechten en plichten van allen en van iedereen op basis van de persoonlijke waardigheid van de mens.
In de uitoefening van de politieke macht is de geest van de dienstbaarheid fundamenteel, die, samen met de noodzakelijke competentie en efficiëntie, alleen de activiteit van de politici “doorzichtig” en “schoon” kan maken, zoals de mensen overigens terecht eisen. Dat vraagt om de openlijke strijd tegen en de besliste overwinning op bepaalde bekoringen, zoals de aanwending van oneerlijkheid en onwaarheid, de verkwisting van overheidsgelden om enkelen te verrijken en voor vriendjespolitiek, het gebruik van dubbelzinnige of ongeoorloofde middelen om ten koste van alles de macht te verwerven, te behouden en te vermeerderen.
De lekengelovigen die in de politiek geëngageerd zijn, moeten zeker de juist begrepen autonomie van de aardse werkelijkheden respecteren, zoals wij lezen in de constitutie Gaudium et Spes[575]:
“Van groot belang is het, vooral waar de maatschappij pluralistisch is, dat men de verhouding tussen staat en Kerk in een juist perspectief ziet en dat men duidelijk onderscheid maakt tussen datgene wat de christengelovigen, hetzij in groepsverband, op eigen verantwoordelijkheid doen als burgers, geleid door een christelijk geweten, en datgene wat zij doen in naam van de Kerk onder leiding van hun herders. De Kerk, die, op grond van eigen taak en bevoegdheid, op geen enkele wijze met een staat wordt vereenzelvigd noch aan enig politiek systeem is gebonden, is tegelijk teken en bescherming van de trancedentie van de menselijke persoon” Gaudium et Spes, 76[[575|76]].Tegelijk moeten de lekengelovigen getuigen van die menselijke en evangelische waarden die nauw verbonden zijn met de politieke activiteit zelf, zoals de vrijheid en de rechtvaardigheid, de solidariteit, de trouwe en belangeloze toewijding aan het welzijn van allen, de eenvoud van levensstijl, de voorkeursliefde voor de armen en geringsten. Dit wordt heden ten dage ervaren als een dringende plicht en verantwoordelijkheid. Het vereist dat de lekengelovigen steeds meer bezield worden door een reële deelname aan het leven van de Kerk en verlicht worden door haar sociale leer. Zij kunnen hierbij begeleid en geholpen worden door de nabijheid van de christelijke gemeenschappen en hun herders. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 28[[1481|28]]
De solidariteit is de stijl en het middel voor de verwerkelijking van een politiek die wil streven naar de waarachtige ontwikkeling van de mens. Dit vraagt om de actieve en verantwoordelijke deelname van allen aan het politieke leven, van de afzonderlijke burgers tot de verschillende groepen, van vakbonden tot de partijen: wij zijn allen en ieder tegelijk belanghebbende en protagonisten van de politiek. In dit kader is de solidariteit zoals ik in de encycliek Sollicitudo Rei Socialis[350] geschreven heb,
“niet een gevoel van vaag medelijden of van oppervlakkige vertedering bij het leed van zovele mensen, dichtbij of veraf. Zij is integendeel het vaste en volhardende besluit om zich in te zetten voor het algemeen welzijn van allen en van ieder, omdat wij werkelijk allen verantwoordelijk zijn voor allen.” Sollicitudo Rei Socialis, 38[[350|38]].De politieke solidariteit eist in deze tijd om beoefend te worden volgens een horizon welke door de afzonderlijke naties of de afzonderlijke blokken van naties te overstijgen als werkelijk continentaal of mondiaal verschijnt.
De door allen zozeer gewenste maar nog altijd zo onrijpe vrucht van de solidaire politieke activiteit is de vrede. De lekengelovigen mogen niet onverschillig, afzijdig en werkloos blijven tegenover alles wat de vrede verloochent en compromitteert: geweld en oorlog, foltering en terrorisme, concentratiekampen, militarisering van de politiek, bewapeningswedloop, nucleaire bedreiging. Als leerlingen van Jezus Christus, de “Vredevorst” (Jes. 9, 5)[b:Jes. 9, 5] en “onze vrede” (Ef. 2, 14)[b:Ef. 2, 14], moeten de lekengelovigen integendeel de taak op zich nemen om “brengers van vrede” te zijn (Mt. 5, 9)[[b:Mt. 5, 9]], zowel door de bekering van het “hart” als door de actie voor de waarheid en de liefde, welke de onmisbare grondslagen van de vrede zijn vgl: Pacem in Terris[[[53]]].
In samenwerking met allen die werkelijk de vrede nastreven, en met behulp van de specifieke nationale en internationale organisaties en instellingen moeten de lekengelovigen een wijdvertakt opvoedkundig werk bevorderen, dat bestemd is om de heersende cultuur van het egoïsme, de haat, de wraak en de vijandschap te overwinnen en de cultuur van de solidariteit op ieder niveau te ontwikkelen. De solidariteit is immer “de weg naar de vrede en naar de ontwikkeling” Sollicitudo Rei Socialis, 39[[350|39]]. In dit perspectief hebben de synodevaders de christenen uitgenodigd om onaanvaardbare vormen van geweld af te wijzen, een houding van dialoog en vrede te bevorderen en zich in te zetten voor de vestiging van een rechtvaardige sociale en internationale orde Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 26[[1481|26]].
Referenties naar alinea 42: 5
Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek ->=geentekst=Veritatis Splendor ->=geentekst=
Deus Caritas Est ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De mens in het middelpunt van het sociaal-economische leven plaatsen
43
De dienst aan de maatschappij door de lekengelovigen is van wezenlijk belang in de sociaal economische kwestie, waarvoor de organisatie van de arbeid de sleutel biedt. Aan de actuele ernst van deze kwestie, bezien in het panorama van de ontwikkeling en volgens het voorstel tot oplossing ervan dat aangeboden wordt door de sociale leer van de Kerk, is kort geleden herinnerd in de encycliek Sollicitudo Rei Socialis[350], waarnaar ik allen en vooral de lekengelovigen van harte verwijs.
Onder de grondbeginselen van de sociale leer van de Kerk bevindt zich het beginsel van de universele bestemming van de goederen: de goederen van de aarde worden volgens Gods plan aan alle mensen en aan ieder mens aangeboden als middel voor de ontplooiing van een echt menselijk leven. Het privé bezit staat ten dienste van deze bestemming en heeft juist daarom een intrinsiek sociale functie. De arbeid van de man en de vrouw vormt praktisch het meest gewone en directe werktuig voor de ontwikkeling van het economische leven, een werktuig dat tegelijk een recht en een plicht van iedere mens is.
Dit alles valt op speciale wijze onder de zending van de lekengelovigen. Het doel en de maatstaf van hun aanwezigheid en actie zijn in algemene termen geformuleerd door het ‘Tweede Vaticaans Concilie:
Daartoe moeten de lekengelovigen hun werk verrichten met vakbekwaamheid, met menselijke eerlijkheid, met christelijke geest, als weg voor de eigen heiliging Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 24[[1481|24]], volgens de uitdrukkelijke uitnodiging van het concilie:
Onder de grondbeginselen van de sociale leer van de Kerk bevindt zich het beginsel van de universele bestemming van de goederen: de goederen van de aarde worden volgens Gods plan aan alle mensen en aan ieder mens aangeboden als middel voor de ontplooiing van een echt menselijk leven. Het privé bezit staat ten dienste van deze bestemming en heeft juist daarom een intrinsiek sociale functie. De arbeid van de man en de vrouw vormt praktisch het meest gewone en directe werktuig voor de ontwikkeling van het economische leven, een werktuig dat tegelijk een recht en een plicht van iedere mens is.
Dit alles valt op speciale wijze onder de zending van de lekengelovigen. Het doel en de maatstaf van hun aanwezigheid en actie zijn in algemene termen geformuleerd door het ‘Tweede Vaticaans Concilie:
“Ook in het sociaal-economisch leven dienen de waarde van de menselijke persoon, zijn onverkorte roeping en het welzijn van de gehele maatschappij gehonoreerd en bevorderd te worden. Want de mens is de ontwerper, het centrum en doel van het gehele sociaal-economisch leven.” Gaudium et Spes, 63[[575|63]].In de context van de verbijsterende veranderingen die zich in de wereld van de economie en van de arbeid voltrekken, zetten de lekengelovigen zich in de voorste linie in om de zeer ernstige problemen van de groeiende werkeloosheid op te lossen, om te strijden voor de meest snelle overwinning van de talrijke onrechtvaardigheden die voortkomen uit verkeerde organisatie van de arbeid, om de arbeidsplaats te maken tot een gemeenschap van personen die gerespecteerd worden in hun subject – zijn en in hun recht op deelname, om nieuwe vormen van solidariteit te ontwikkelen tussen hen die deelnemen aan de gemeenschappelijke arbeid, om nieuwe ondernemingsvormen te creëren en om de systemen van handel, financiering en technologische uitwisseling te herzien.
Daartoe moeten de lekengelovigen hun werk verrichten met vakbekwaamheid, met menselijke eerlijkheid, met christelijke geest, als weg voor de eigen heiliging Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 24[[1481|24]], volgens de uitdrukkelijke uitnodiging van het concilie:
”Door zijn arbeid houdt de mens gewoonlijk zichzelf en de zijnen in leven, schept hij een band met zijn medemensen en dient hen en kan hij ware broederliefde beoefenen en met God samenwerken aan de vervolmaking van de schepping.In verband met het sociaal-economische leven en de arbeid komt het zogenaamde “ ecologische” vraagstuk op steeds scherpere wijze naar voren. De mens heeft ongetwijfeld van God zelf de taak ontvangen om over de geschapen dingen te “heersen” en de “tuin” van de wereld “te bewerken” ; maar dit is een taak die de mens moet vervullen in eerbied voor het beeld van God dat hij ontvangen heeft, en dus met intelligentie en liefde: hij moet zich verantwoordelijk voelen voor de gaven die God hem geschonken heeft en hem voortdurend schenkt. De mens heeft een geschenk in handen dat hij, indien mogelijk verrijkt, moet doorgeven aan de toekomstige generatie, waarvoor de gaven van de Heer ook bestemd zijn:
Ja, door zijn arbeid aan God aan te bieden, is de mens naar onze overtuiging actief ingeschakeld in het verlossingswerk zelf van Jezus Christus, die een uitnemende waardigheid verleende aan de arbeid door met eigen handen in Nazareth werk te verrichten” Gaudium et Spes, 67[[575|67]] vgl: Laborem Exercens, 24-27[[[712|24-27]]].
“De heerschappij die de schepper gegeven heeft aan de mens, is geen absolute macht; men kan evenmin spreken van vrijheid om “te misbruiken” of om maar naar willekeur te beschikken over de dingen. De beperking die de Schepper zelf vanaf het begin opgelegd heeft en die symbolisch uitgedrukt is door het verbod om “de vrucht van de boom te eten” (Gen. 2, 16 v)[[b:Gen. 2, 16 v]] toont met voldoende duidelijkheid aan dat wij met betrekking tot de zichtbare natuur onderworpen zijn aan wetten die niet alleen biologisch maar ook moreel zijn en die wij niet ongestraft kunnen overtreden. Een juist begrip van de ontwikkeling kan niet afzien van deze overwegingen van de hulpbronnen en de gevolgen van een ongeordende industrialisatie, welke aan ons geweten de morele dimensie voorhouden die de ontwikkeling moeten kenmerken” Sollicitudo Rei Socialis, 34[[350|34]].
Referenties naar alinea 43: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De cultuur en de culturen van de mens evangeliseren
44
Ex corde Ecclesiae ->=geentekst=
De dienst aan de mens en aan de menselijke maatschappij drukt zich uit en verwerkelijkt zich door middel van de schepping en de overdracht van de cultuur, die speciaal in onze dagen een van de meest ernstige taken van de menselijke samenleving en de maatschappelijke ontwikkeling vormen. In het licht van het concilie verstaan wij onder “cultuur” alles
Wat het Tweede Vaticaans Concilie schrijft over de relatie tussen het Evangelie en de cultuur vormt een constant historisch feit en tevens een uitvoerbaar ideaal van buitengewone actualiteit en urgentie. Het is een veeleisend programma, dat is overgereikt aan de pastorale verantwoordelijkheid van de gehele Kerk en daarin aan de specifieke verantwoordelijkheid van de lekengelovigen:
Ook de wereld van de massa-media betekent een nieuwe horizon voor de zending van de Kerk, als gevolg van de versnelde ontwikkeling en de vernieuwing en van de tegelijk wereldwijde en wijdvertakte invloed op de vorming van de mentaliteit en de gewoonten. Het bijzonder vraagt de beroepsverantwoordelijkheid van de lekengelovigen op dit gebied, welke zij op persoonlijke titel of door gezamenlijke initiatieven en instellingen uitoefenen, om in haar gehele waarde erkend en door meer adequate materiële, intellectuele en pastorale hulpmiddelen gesteund worden.
“waardoor de mens zijn veelzijdige gaven van geest en lichaam vervolmaakt en ontwikkelt. Hij legt er zich op toe om het stoffelijk heelal zelf door kennis en werkzaamheid in zijn macht te brengen. Het maatschappelijke leven, zowel in het gezin als in de gehele samenleving, maakt hij door de vooruitgang van de zeden en instellingen meer menselijk. Tenslotte brengt hij in de loop der tijden de grote geestelijke ervaringen en strevingen tot uitdrukking in hetgeen hij vervaardigt, draagt ze aan anderen over zonder ze zelf te verliezen, zodat ze kunnen dienen tot ontwikkeling van velen, ja van de gehele mensheid” Gaudium et Spes, 53[[575|53]].In deze zin moet de cultuur beschouwd worden als het gemeenschappelijke goed van ieder volk; als de uitdrukking van zijn vaardigheid, vrijheid en creativiteit; als het getuigenis van zijn historische weg. Alleen in en door de cultuur wordt het christelijk geloof geschiedenis en schept het geschiedenis. Tegenover de ontwikkeling van een cultuur die niet alleen losgemaakt blijkt van het christelijke geloof maar zelfs van de menselijke waarden Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 35[[1481|35]], als ook tegenover een bepaalde wetenschappelijke en technologische cultuur die onmachtig is een antwoord te geven op de dringende vraag naar waarheid en goedheid die in het hart van de mensen brandt, is de Kerk zich volledig bewust van de pastorale noodzaak om heel in het bijzonder aandacht te schenken aan de cultuur. Daarom spoort de Kerk de lekengelovigen aan om met moed en intellectuele creativiteit aanwezig te zijn op de favoriete plaatsen van de cultuur, zoals de wereld van school en universiteit, de milieus van wetenschappelijk onderzoek en techniek, de plaatsen van de artistieke creativiteit en van de humanistische reflectie. De aanwezigheid dient niet alleen voor het onderscheiden en eventuele zuivering van de kritische gezifte elementen van de bestaande cultuur maar ook voor de verheffing ervan door middel van de oorspronkelijke rijkdommen van het Evangelie en van het christelijke geloof.
Wat het Tweede Vaticaans Concilie schrijft over de relatie tussen het Evangelie en de cultuur vormt een constant historisch feit en tevens een uitvoerbaar ideaal van buitengewone actualiteit en urgentie. Het is een veeleisend programma, dat is overgereikt aan de pastorale verantwoordelijkheid van de gehele Kerk en daarin aan de specifieke verantwoordelijkheid van de lekengelovigen:
”De goede boodschap van Christus vernieuwt voortdurend het leven en werken van de gevallen mens en zij bestrijdt en verwijdert de dwalingen en het kwaad dat nog steeds uit de dreigende verlokking van de zonde voortvloeit. De zeden van de volken zuivert zij en verheft zij onophoudelijk.Enige bijzonder sprekende uitdrukkingen van de exhortatie Evangelii Nuntiandi[519] van Paulus VI verdienen hier opnieuw beluisterd te worden: De Kerk evangeliseert
(...) Zo stimuleert en bevordert de Kerk , alleen al doordat zij haar eigen taak vervult, de menselijke en maatschappelijke culturele toeleg en door haar creativiteit, ook op liturgisch gebied, brengt zij de mens tot een grotere innerlijke vrijheid” Gaudium et Spes, 58[[575|58]].
“wanneer zij op grond van de goddelijke kracht van de Boodschap die zij verkondigt (Rom. 1, 16; 1 Kor. 1, 18; 1 Kor. 2, 4)[[b:Rom. 1, 16; 1 Kor. 1, 18; 1 Kor. 2, 4]], het persoonlijke geweten van de mensen tracht te bekeren, en tegelijk daarmee het collectieve geweten, de activiteiten waar ze in betrokken zijn, hun leven en hun concrete levensomstandigheden. Lagen van de mensheid die worden omgevormd: voor de Kerk gaat het er immers niet alleen om het Evangelie te prediken in geografisch steeds uitgestrekter gebieden of tot steeds grotere volksmenigten, maar het gaat er haar ook om door de kracht van het Evangelie door te dringen tot en als het ware een omwenteling te bewerken in de beoordelingscriteria, de bepalende waarden, de punten die de belangstelling hebben, de denkwijzen, de inspiratiebronnen en levensmodellen van de mensheid, die in strijd zijn met het Woord van God en met zijn heilsplan. Men zou dat alles ook zo kunnen zeggen: het is nodig - niet voor de sier, alsof het om een oppervlakkige vernislaag zou gaan, maar op een vitale manier, die diep gaat en tot in de wortels reikt - de cultuur en de culturen van de mens te evangeliseren. (...) Ongetwijfeld vormt juist de breuk tussen Evangelie en cultuur het drama van onze tijd, zoals dat ook in andere tijden het geval was. Het is daarom nodig met alle kracht te werken aan een ruimhartige evangelisatie van de cultuur, beter gezegd: van de culturen.” Evangelii Nuntiandi, 18-20[[519|18-20]]De bevoorrechtte weg voor het scheppen en overdragen van de cultuur is die van de sociale communicatiemiddelen. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 37[[1481|37]]
Ook de wereld van de massa-media betekent een nieuwe horizon voor de zending van de Kerk, als gevolg van de versnelde ontwikkeling en de vernieuwing en van de tegelijk wereldwijde en wijdvertakte invloed op de vorming van de mentaliteit en de gewoonten. Het bijzonder vraagt de beroepsverantwoordelijkheid van de lekengelovigen op dit gebied, welke zij op persoonlijke titel of door gezamenlijke initiatieven en instellingen uitoefenen, om in haar gehele waarde erkend en door meer adequate materiële, intellectuele en pastorale hulpmiddelen gesteund worden.
Referenties naar alinea 44: 2
Aetatis Novae ->=geentekst=Ex corde Ecclesiae ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vierde hoofdstuk De arbeiders van de wijngaard van de HeerGoede herders van de veelvormige genade van de Heer
- De vescheidenheid van roepingen
45
Volgens de gelijkenis uit het Evangelie riep de “landeigenaar” de arbeiders naar zijn wijngaard op verschillende uren van de dag: sommigen vroeg in de morgen, anderen rond het derde uur, weer anderen rond het zesde uur en het negende uur, en de laatsten rond het elfde uur (Mt. 20, 1-7)[[b:Mt. 20, 1-7]]. In zijn uitleg van de bladzijde van het Evangelie verklaart de heilige Gregorius de Grote de verschillende uren waarop de arbeiders geroepen worden, door ze in verband te brengen met de leeftijden.
Het is verscheidenheid die niet alleen verband houdt met de leeftijd maar ook met het onderscheid van sekse en met verschillende gaven, alsmede met de roepingen en de levensomstandigheden; het is een verscheidenheid die de rijkdom van de Kerk levendiger en concreter maakt.
Hij schrijft: “Het is mogelijk de verscheidenheid van de uren toe te passen op de verschillende leeftijden van de mens. De morgen kan volgens onze interpetatie zeker de kinderjaren betekenen. Verder kan het derde uur gezien worden als de jongelingsjaren: de zon beweegt zich naar haar hoogtepunt, de gloed van de leeftijd neemt toe. Het zesde uur is de leeftijd van de volwassenen: de zon staat hoog aan de hemel; op deze leeftijd krijgt men zijn volle kracht. Het negende uur betekent de ouderdom, omdat deze leeftijd de gloed van de jonge jaren begint te verliezen, zoals de zon afdaalt van haar hoogste punt. Het elfde uur is de leeftijd van de hoogbejaarden. (...) De arbeiders worden dus op verschillende uren naar de wijngaard geroepen, als om te zeggen dat de een tijdens de kinderjaren tot een heilig leven gevoerd wordt, een ander in de jongelingsjaren, een ander in de ouderdom en weer een ander op zeer hoge leeftijd.” 1, XIX, 2: PL 76, 1155[[967]]Wij kunnen de uitleg van de heilige Gregorius de Grote hernemen en uitbreiden in verband met de buitengewone verscheidenheid van mensen in de Kerk, die allen en ieder geroepen zijn om te werken voor de komst van het Rijk Gods volgens de verschillende roepingen en situaties, charisma’s en bedieningen.
Het is verscheidenheid die niet alleen verband houdt met de leeftijd maar ook met het onderscheid van sekse en met verschillende gaven, alsmede met de roepingen en de levensomstandigheden; het is een verscheidenheid die de rijkdom van de Kerk levendiger en concreter maakt.
Referenties naar alinea 45: 1
Ecclesia in Africa ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Jongeren, kinderen, ouders
- De jongeren, hoop van de Kerk
46
De synode heeft speciaal aandacht willen schenken aan de jongeren. En terecht. In vele landen van de wereld vertegenwoordigen zij de de helft van de gehele bevolking en dikwijls de helft van het volk Gods dat in die landen leeft. Reeds in dit opzicht vormen de jongeren een uitzonderlijke kracht en zijn een grote uitdaging voor de toekomst van de Kerk.
Inderdaad onderkent de Kerk in de jongeren haar weg naar de toekomst die haar te wachten staat, en zij vindt in hen het beeld van en de terugroeping naar die blijde jeugd waarmee de Geest van Christus haar voortdurend verrijkt. In deze zin heeft het concilie de jongeren “de hoop van de Kerk” genoemd 2[[647]]. In de brief die ik op 31 maart 1985 aan de jongeren geschreven heb, lezen wij:
Zoals de synodevaders opgemerkt hebben doorschouwt de gevoeligheid van de jongeren
De Kerk heeft veel aan de jongeren te zeggen en de jongeren hebben veel aan de Kerk te zeggen. Deze wederzijdse dialoog die moet plaatsvinden met grote hartelijkheid, duidelijkheid en moed, zal de ontmoeting en de uitwisseling tussen de generaties begunstigen en hij zal bron zijn van rijkdom en jeugd voor de Kerken voor de burgerlijke maatschappij: “De Kerk kijkt met vertrouwen en liefde naar jullie. (...) Zij is de ware jeugd van de wereld. (...) Kijkt naar haar en jullie zullen in haar gelaat het gelaat van Christus vinden” Boodschap aan de jongeren[[514]].
Inderdaad onderkent de Kerk in de jongeren haar weg naar de toekomst die haar te wachten staat, en zij vindt in hen het beeld van en de terugroeping naar die blijde jeugd waarmee de Geest van Christus haar voortdurend verrijkt. In deze zin heeft het concilie de jongeren “de hoop van de Kerk” genoemd 2[[647]]. In de brief die ik op 31 maart 1985 aan de jongeren geschreven heb, lezen wij:
“De Kerk kijkt naar de jongeren; ja, de Kerk ziet op speciale wijze zichzelf in de jongeren, in jullie allen en tevens in ieder van jullie. Zo is het altijd geweest, vanaf de tijd van de apostelen. De woorden van sint Jan in zijn eerste brief kunnen een bijzondere getuigenis zijn “Ik schrijf u, jonge mannen, dat gij de boze overwonnen hebt. Nogmaals, kinderen, ik schrijf u, dat gij de Vader kent. (...) Ik schrijf u, jonge mannen, dat gij sterk zijt. Gods woord woont in u” (1 Joh. 2, 13 vv)[b:1 Joh. 2, 13 vv]. (...) In onze generatie op het eind van het tweede millennium na Christus ziet ook de Kerk zichzelf in de jongeren” Dilecti amici - Bereid tot verantwoording, 15[[471|15]].De jongeren moeten niet eenvoudig als object van de pastorale zorg van de Kerk beschouwd worden: in feite zijn zij actieve subjecten, protagonisten van de evangelisatie en bewerkers van de maatschappelijke vernieuwing vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 52[[[1481|52]]], en zij moeten aangemoedigd worden om dit te zijn. de jeugd is de tijd van een bijzonder intense ontdekking van het eigen “en van het eigen “levensproject” ; het is de tijd van een groei in jaren, die moet geschieden “in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen” (Lc. 2, 52)[b:Lc. 2, 52].
Zoals de synodevaders opgemerkt hebben doorschouwt de gevoeligheid van de jongeren
“waarden als daar zijn: gerechtigheid, geweldloosheid, vrede. Hun hart staat open naar broederschap, vriendschap en solidariteit. Zij worden het sterkst gemobiliseerd door zaken, die de kwaliteit van het leven en het natuurbehoud raken. Maar zij voelen zich ook bezwaard door onrust, bedrog, angst en schroom voor de wereld, alsmede door de verleidingen die hun staat eigen zijn.” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 51[[1481|51]]De Kerk moet opnieuw de voorkeursliefde voelen die Jezus heeft betoond aan de jongeling uit het Evangelie: “Jezus keek hem liefdevol aan” (Mc. 10, 21)[b:Mc. 10, 21]. Daarom wordt de Kerk niet moe Jezus Christus te verkondigen en zijn Evangelie te preken als het enige en overvloedige antwoord op de meest radicale verwachtingen van de jongeren, als het krachtige en vervoerende voorstel tot een persoonlijke navolging ((Vgl. Mc. 10, 21; “Kom dan terug om Mij te volgen"))[[b:Mc. 10, 21]]. Die doet delen in de kinderlijke liefde van Jezus voor de Vader en in zijn heilszending voor de mensheid.
De Kerk heeft veel aan de jongeren te zeggen en de jongeren hebben veel aan de Kerk te zeggen. Deze wederzijdse dialoog die moet plaatsvinden met grote hartelijkheid, duidelijkheid en moed, zal de ontmoeting en de uitwisseling tussen de generaties begunstigen en hij zal bron zijn van rijkdom en jeugd voor de Kerken voor de burgerlijke maatschappij: “De Kerk kijkt met vertrouwen en liefde naar jullie. (...) Zij is de ware jeugd van de wereld. (...) Kijkt naar haar en jullie zullen in haar gelaat het gelaat van Christus vinden” Boodschap aan de jongeren[[514]].
Referenties naar alinea 46: 1
Ecclesia in Africa ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De kinderen en het Rijk der Hemelen
47
De kinderen zijn zeker het voorwerp van de fijngevoelige en edelmoedige liefde van de Heer Jezus: Hij zegent hen en verzekert dat aan hen het Rijk der hemelen behoort (Mt. 19, 13-15; Mc. 10, 14)[[b:Mt. 19, 13-15; Mc. 10, 14]]. Jezus prijst in het bijzonder de actieve rol die de kleinen hebben in het koninkrijk van God: zij zijn het welsprekende symbool en het schitterende beeld van de morele en geestelijke voorwaarden die wezenlijk zijn om het koninkrijk Gods binnen te gaan en te leven volgens de logica van volledig vertrouwen op Hem: “Voorwaar, ik zeg u: als gij niet opnieuw wordt als de kleine kinderen, zult gij het Rijk der hemelen zeker niet binnengaan. Wie dus zichzelf gering acht zoals dit kind is de grootste in het Rijk der hemelen. En wie in mijn Naam zulk een kind opneemt, neemt Mij op” (Mt. 18, 3-5)[b:Mt. 18, 3-5] (Lc. 9, 48)[[b:Lc. 9, 48]]. De kinderen herinneren ons eraan dat de missionaire vruchtbaarheid van de Kerk haar levendmakende wortel niet heeft in menselijke middelen en verdiensten maar in de absoluut belangeloze gave van God. Het leven van onschuld en genade van de kinderen en ook het onrechtvaardige lijden dat hun wordt aangedaan verkrijgen krachtens het kruis van Christus voor hen zelf en voor heel de Kerk een geestelijke verrijking: wij moeten ons hiervan op meer levendige en dankbare wijze bewust zijn. Men moet bovendien opmerken dat ook op de leeftijd van de kindsheid en de jeugd kostbare en effectieve mogelijkheden openstaan zowel voor de opbouw van de Kerk als voor het humaniseren van de maatschappij. Wat het Concilie zegt over de weldadige en opbouwende aanwezigheid van de kinderen in het gezin, de “huiskerk”, moet herhaald worden over de kinderen ten opzichte van de particuliere en universele Kerk: “als levende lidmaten van het gezin dragen ook de kinderen op hun wijze bij tot de heiliging van de ouders”. Gaudium et Spes, 48[[575|48]] Dat had reeds Jean Gerson opgemerkt, een theoloog en opvoeder uit de vijftiende eeuw, voor wie “de kinderen en de jongeren zeker geen te verwaarlozen deel van de Kerk zijn”. Oeuvres completes, Desclé Paris 1973, IX 669.[[1531]]
Referenties naar alinea 47: 1
Ecclesia in Africa ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De ouderen en de gave van de wijsheid
48
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
De ouderen, die vaak ten onrechte als nutteloos worden beschouwd, zo niet zelfs als een ondraaglijke last, herinner ik eraan dat de Kerk vraagt en verwacht dat zij hun apostolische en missionaire zending blijven vervullen, welke niet alleen mogelijk en verschuldigd is ook op deze leeftijd maar door de leeftijd zelf op zekere wijze een specifiek en oorspronkelijk karakter krijgt. De Bijbel stelt de oudere graag voor als symbool van de persoon die rijk is aan wijsheid en vreze Gods (Sir. 25, 4-6)[[b:Sir. 25, 4-6]]. In dit opzicht zou de “gave” van de oudere aangeduid kunnen worden als de gave om in de Kerk en de maatschappij getuige te zijn van de geloofstraditie (Ps. 44, 2; Ex. 12, 26-27)[[b:Ps. 44, 2; Ex. 12, 26-27]], leraar van het leven (Sir. 6, 34; Sir. 8, 8-9)[[b:Sir. 6, 34; Sir. 8, 8-9]] en beoefenaar van de liefde. Het toegenomen aantal ouderen in verschillende landen van de wereld en de vervroegde beëindiging van de beroepsuitoefening en de arbeid openen nu nieuwe ruimte voor de apostolische taak van de ouderen: zij moeten deze taak op zich nemen terwijl zij vastberaden de verleiding overwinnen om uit nostalgie te vluchten in een verleden dat niet meer terugkeert of om de actuele inzet te ontvluchten vanwege de moeilijkheden welke zij ontmoeten in een wereld die voortdurend verandert; en terwijl zij er zich steeds duidelijker van bewust zijn dat hun eigen rol in de Kerk en in de maatschappij beslist geen stilstand kent vanwege de leeftijd maar alleen nieuwe vormen. Zoals de psalmist zegt: “Zij dragen nog vrucht als zij oud zijn en blijven nog sappig en fris. Zo verkondigen zij dat de Heer gerecht is” (Ps. 92, 15-16)[b:Ps. 92, 15-16]. Ik herhaal wat ik gezegd heb bij de viering van het heilig jaar door de ouderen:
“Het binnengaan in de derde leeftijd moet als een voorrecht beschouwd worden: niet slecht omdat niet allen het geluk hebben deze leeftijd te bereiken maar ook en vooral omdat het de periode is van de concrete mogelijkheden om beter het verleden te waarderen, om het paasmysterie dieper te kennen en te beleven, om in de Kerk voorbeeld te worden voor heet het volk Gods.(...) Niettegenstaande de ingewikkeldheid van de problemen welke u moet oplossen en de geleidelijk afnemende de krachten en ondanks de gebreken van de sociale organisaties, de achterstand van de officiële wetgeving en het onbegrip van een egoïstische maatschappij, staat u niet aan de rand van het leven van de Kerk en moet u niet het gevoel hebben aan de rand te staan, passieve elementen te zijn van een wereld die teveel in beweging is. U bent actieve subjecten van een periode van het menselijke bestaan die menselijk en geestelijk vruchtbaar is. U hebt nog een zending te vervullen een bijdrage te leveren. Volgens het goddelijke plan is iedere afzonderlijke mens een leven dat groei vanaf de eerste vonk van het bestaan tot aan de laatste ademtocht” Tot groepen van derde leeftijd van de Italiaanse bisdommen[[1532]]
Referenties naar alinea 48: 2
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vrouwen en mannen
- ===
49
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=
De synodevaders hebben speciaal aandacht geschonken aan de conditie en de rol van de vrouwen, met tweevoudige bedoeling, om namelijk de onmisbare bijdrage van de vrouw in de opbouw van de Kerk en de ontwikkeling van de maatschappij te erkennen en allen nogmaals uit te nodigen deze te erkennen en om een meer specifieke analyse van de deelname van de vrouw aan het leven en de zending van de Kerk uit te werken.
De synodevaders hebben verwezen naar Johannes XXIII die in het bewustzijn van de vrouw van haar eigen waardigheid en in de intrede van de vrouwen in het openbare leven een teken van onze tijd zag. vgl: Pacem in Terris, 19[[[53|19]]] Tegenover de meest verschillende vormen van discriminatie en uitsluiting waaraan de vrouw blootstaat, eenvoudig omdat zij vrouw is, hebben zij herhaaldelijk en krachtig de noodzaak bevestigd van de verdediging en de bevordering van de persoonlijke waardigheid van de vrouw en dus van haar gelijkheid met de man.
Al is dit een taak van allen in de Kerk en in de maatschappij, het is toch in het bijzonder een taak van de vrouwen die zich als protagonisten in de voorste linie hiertoe verplicht moeten voelen. In meerdere delen van de wereld en in verschillende milieus moer er nog veel gedaan worden om de onrechtvaardige en schadelijke mentaliteit uit te roeien die de mens als een ding ziet, als een handelsobject, als een werktuig van het eigenbelang of alleen als een genotmiddel, des te meer omdat het eerste slachtoffer van deze mentaliteit juist de vrouw zelf is.
Alleen de openlijke erkenning van de persoonlijke waardigheid van de vrouw vormt daarentegen de eerste stap die gezet moet worden om haar volledige deelname te bevorderen, zowel aan het kerkelijke als aan het maatschappelijke en openbare leven.
Men moet een ruimer en meer gedecideerd antwoord geven op wat de exhortatie Familiaris Consortio[267] gevraagd heeft in verband met de veelvuldige discriminatie waarvan de vrouwen slachtoffer zijn, namelijk “dat van de kant van allen een specifieke pastorale activiteit ontwikkeld wordt, krachtig en efficiënt, opdat die discriminaties overwonnen worden en men komt tot de volledige waardering van het beeld Gods dat straalt in alle menselijke wezens, niemand uitgezonderd.” Familiaris Consortio, 24[[267|24]]
In dezelfde lijn hebben de synodevaders verklaard: “De Kerk moet, als uitdrukking van haar zending, krachtig ingaan tegen alle vormen van discriminatie en misbruik van vrouwen.” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 46[[1481|46]] En verder: “De waardigheid van de vrouw, die in de publieke achting ernstig beschadigd is, moet in ere worden hersteld door een effectief onderhouden van de rechten van de menselijke persoon en door de in praktijk gebrachte leer van de Kerk.” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 47[[1481|47]]
Aangaande de actieve en verantwoordelijk deelname aan het leven en de zending van de Kerk moet speciaal opgemerkt worden dat reeds het Tweede Vaticaans Concilie op zeer nadrukkelijke wijze hierop aangedrongen heeft: “Daar de vrouwen thans steeds meer actief deelnemen aan geheel het gemeenschapsleven, is het van groot belang, dat zij ook aan allerlei terreinen van het apostolaat van de Kerk steeds ruimer deelnemen.” Apostolicam Actuositatem, 9[[653|9]]
Het bewustzijn dat de vrouw met haar eigen gaven en taken een specifieke roeping heeft, is in de periode na het Concilie gegroeid en verdiept , terwijl het zijn meest oorspronkelijke inspiratie vindt in het Evangelie en in de geschiedenis van de Kerk. Voor de gelovige blijft het Evangelie, het woord en het voorbeeld van Jezus Christus dus, het noodzakelijk en beslissende oriënteringspunt; en het is ook voor het huidige historische ogenblik zeer vruchtbaar en vernieuwend.
Hoewel niet geroepen tot het eigenlijke apostolaat van de twaalf en dus tot het gewijde priesterschap, vergezellen vele vrouwen Jezus bij zijn dienstwerk en
In zijn brieven vermeldt de apostel Paulus talrijke vrouwen, ook met hun naam, vanwege hun verschillende functies in en voor de eerste kerkelijke gemeenschappen. (Rom. 16, 1-15; Fil. 4, 2-3; Kol. 4, 15)[[b:Rom. 16, 1-15; Fil. 4, 2-3; Kol. 4, 15]] (1 Kor. 11, 5 v)[[b:1 Kor. 11, 5 v]] (1 Tim. 5, 16)[[b:1 Tim. 5, 16]] Paulus VI heeft gezegd: “Terwijl het getuigenis van de apostelen de Kerk fundeert, draagt het getuigenis van de vrouwen grotelijks bij tot het voeden van het geloof van de christelijke gemeenschappen.” Tot de leden van de studiecommissie voor de functie van de vrouw in maatschappij en kerk en de leden van het comité voor het internationaal jaar van de vrouw[[1310]]
En zoals aan het begin heeft de Kerk bij de daarop volgende ontwikkeling steeds, zij het op verschillende wijzen en met verschillende accentueringen, vrouwen gekend die een soms beslissende rol en taken van aanzienlijke waarde vervuld hebben voor de Kerk zelf.
Het is een geschiedenis van onmetelijke activiteit, meestal nederig en verborgen, maar daarom niet minder beslissend voor de groei en de heiligheid van de Kerk.
Deze geschiedenis moet voorgezet en zelfs uitgebreid en geïntensiveerd worden in verband met het toegenomen en algemeen geworden bewustzijn van de persoonlijke waardigheid van de vrouw en van haar roeping, alsmede in verband met de noodzaak van een “nieuwe evangelisatie” en van een grotere “vermenselijking” van de maatschappelijk verhoudingen.
De synodevaders, die de opdracht van het Tweede Vaticaans Concilie aanvaard hebben, waarin zich de boodschap van het Evangelie en van de geschiedenis van de Kerk weerspiegelt, hebben o.a. deze precieze “aanbeveling” geformuleerd: “De Kerk moet alle gaven van vrouwen en mannen ten behoeve van haar leven en zending erkennen, en die gaven in praktijk brengen.” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 46[[1481|46]] En verder: “Deze synode spreekt hardop uit dat de Kerk de erkenning en benutting van al deze gaven, ervaringen en bekwaamheden van mannen en vrouwen vereist, wil haar zending doeltreffend worden vgl: Libertatis conscientia, 72[[[1533|72]]]”. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 47[[1481|47]]
De synodevaders hebben verwezen naar Johannes XXIII die in het bewustzijn van de vrouw van haar eigen waardigheid en in de intrede van de vrouwen in het openbare leven een teken van onze tijd zag. vgl: Pacem in Terris, 19[[[53|19]]] Tegenover de meest verschillende vormen van discriminatie en uitsluiting waaraan de vrouw blootstaat, eenvoudig omdat zij vrouw is, hebben zij herhaaldelijk en krachtig de noodzaak bevestigd van de verdediging en de bevordering van de persoonlijke waardigheid van de vrouw en dus van haar gelijkheid met de man.
Al is dit een taak van allen in de Kerk en in de maatschappij, het is toch in het bijzonder een taak van de vrouwen die zich als protagonisten in de voorste linie hiertoe verplicht moeten voelen. In meerdere delen van de wereld en in verschillende milieus moer er nog veel gedaan worden om de onrechtvaardige en schadelijke mentaliteit uit te roeien die de mens als een ding ziet, als een handelsobject, als een werktuig van het eigenbelang of alleen als een genotmiddel, des te meer omdat het eerste slachtoffer van deze mentaliteit juist de vrouw zelf is.
Alleen de openlijke erkenning van de persoonlijke waardigheid van de vrouw vormt daarentegen de eerste stap die gezet moet worden om haar volledige deelname te bevorderen, zowel aan het kerkelijke als aan het maatschappelijke en openbare leven.
Men moet een ruimer en meer gedecideerd antwoord geven op wat de exhortatie Familiaris Consortio[267] gevraagd heeft in verband met de veelvuldige discriminatie waarvan de vrouwen slachtoffer zijn, namelijk “dat van de kant van allen een specifieke pastorale activiteit ontwikkeld wordt, krachtig en efficiënt, opdat die discriminaties overwonnen worden en men komt tot de volledige waardering van het beeld Gods dat straalt in alle menselijke wezens, niemand uitgezonderd.” Familiaris Consortio, 24[[267|24]]
In dezelfde lijn hebben de synodevaders verklaard: “De Kerk moet, als uitdrukking van haar zending, krachtig ingaan tegen alle vormen van discriminatie en misbruik van vrouwen.” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 46[[1481|46]] En verder: “De waardigheid van de vrouw, die in de publieke achting ernstig beschadigd is, moet in ere worden hersteld door een effectief onderhouden van de rechten van de menselijke persoon en door de in praktijk gebrachte leer van de Kerk.” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 47[[1481|47]]
Aangaande de actieve en verantwoordelijk deelname aan het leven en de zending van de Kerk moet speciaal opgemerkt worden dat reeds het Tweede Vaticaans Concilie op zeer nadrukkelijke wijze hierop aangedrongen heeft: “Daar de vrouwen thans steeds meer actief deelnemen aan geheel het gemeenschapsleven, is het van groot belang, dat zij ook aan allerlei terreinen van het apostolaat van de Kerk steeds ruimer deelnemen.” Apostolicam Actuositatem, 9[[653|9]]
Het bewustzijn dat de vrouw met haar eigen gaven en taken een specifieke roeping heeft, is in de periode na het Concilie gegroeid en verdiept , terwijl het zijn meest oorspronkelijke inspiratie vindt in het Evangelie en in de geschiedenis van de Kerk. Voor de gelovige blijft het Evangelie, het woord en het voorbeeld van Jezus Christus dus, het noodzakelijk en beslissende oriënteringspunt; en het is ook voor het huidige historische ogenblik zeer vruchtbaar en vernieuwend.
Hoewel niet geroepen tot het eigenlijke apostolaat van de twaalf en dus tot het gewijde priesterschap, vergezellen vele vrouwen Jezus bij zijn dienstwerk en
- zij zorgen voor de groep van de apostelen (Lc. 8, 2-3)[[b:Lc. 8, 2-3]];
- zij staan bij het kruis (Lc. 23, 49)[[b:Lc. 23, 49]];
- zij zijn aanwezig bij de graflegging van Jezus (Lc. 23, 55)[[b:Lc. 23, 55]] en
- op de Paasmorgen ontvangen zij de aankondiging van de verrijzenis en brengen zij deze boodschap over (Lc. 24, 1-10)[[b:Lc. 24, 1-10]];
- in het cenakel bidden zij met de apostelen in afwachting van Pinksteren (Hand. 1, 14)[[b:Hand. 1, 14]].
In zijn brieven vermeldt de apostel Paulus talrijke vrouwen, ook met hun naam, vanwege hun verschillende functies in en voor de eerste kerkelijke gemeenschappen. (Rom. 16, 1-15; Fil. 4, 2-3; Kol. 4, 15)[[b:Rom. 16, 1-15; Fil. 4, 2-3; Kol. 4, 15]] (1 Kor. 11, 5 v)[[b:1 Kor. 11, 5 v]] (1 Tim. 5, 16)[[b:1 Tim. 5, 16]] Paulus VI heeft gezegd: “Terwijl het getuigenis van de apostelen de Kerk fundeert, draagt het getuigenis van de vrouwen grotelijks bij tot het voeden van het geloof van de christelijke gemeenschappen.” Tot de leden van de studiecommissie voor de functie van de vrouw in maatschappij en kerk en de leden van het comité voor het internationaal jaar van de vrouw[[1310]]
En zoals aan het begin heeft de Kerk bij de daarop volgende ontwikkeling steeds, zij het op verschillende wijzen en met verschillende accentueringen, vrouwen gekend die een soms beslissende rol en taken van aanzienlijke waarde vervuld hebben voor de Kerk zelf.
Het is een geschiedenis van onmetelijke activiteit, meestal nederig en verborgen, maar daarom niet minder beslissend voor de groei en de heiligheid van de Kerk.
Deze geschiedenis moet voorgezet en zelfs uitgebreid en geïntensiveerd worden in verband met het toegenomen en algemeen geworden bewustzijn van de persoonlijke waardigheid van de vrouw en van haar roeping, alsmede in verband met de noodzaak van een “nieuwe evangelisatie” en van een grotere “vermenselijking” van de maatschappelijk verhoudingen.
De synodevaders, die de opdracht van het Tweede Vaticaans Concilie aanvaard hebben, waarin zich de boodschap van het Evangelie en van de geschiedenis van de Kerk weerspiegelt, hebben o.a. deze precieze “aanbeveling” geformuleerd: “De Kerk moet alle gaven van vrouwen en mannen ten behoeve van haar leven en zending erkennen, en die gaven in praktijk brengen.” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 46[[1481|46]] En verder: “Deze synode spreekt hardop uit dat de Kerk de erkenning en benutting van al deze gaven, ervaringen en bekwaamheden van mannen en vrouwen vereist, wil haar zending doeltreffend worden vgl: Libertatis conscientia, 72[[[1533|72]]]”. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 47[[1481|47]]
Referenties naar alinea 49: 2
Ecclesia in Africa ->=geentekst=Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Antropologische en theologische grondslagen
50
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
De voorwaarde voor het verzekeren van de passende aanwezigheid van de vrouw in de Kerk en in de maatschappij is een meer doordringende en nauwkeurige bestudering van de antropologische fundamenten van de mannelijke en vrouwelijke conditie, met het doel de eigen persoonlijke identiteit van de vrouw in haar relatie van verscheidenheid en van wederkerige complementariteit met de man te preciseren, niet alleen wat de taken en functies betreft die zij moet vervullen, maar ook en meer diepgaand wat haar structuur en persoonlijke betekenis aangaat. De synodevaders hebben deze eis levendig aangevoeld en zij hebben verklaard dat “de antropologische en theologische grondslagen voor de oplossing van de problemen met betrekking tot de ware betekenis en waardigheid van beide sexen diepgaande studies behoeven” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 47[[1481|47]].
Door zich toe te leggen op de reflectie over de antropologische en theologische fundamenten van de vrouwelijke conditie plaatst de Kerk zich in het historische proces van de verschillende bewegingen voor de promotie van de vrouw; en zij brengt haar meest kostbare bijdrage in door af te dalen tot de wortels zelf van het persoon-zijn van de vrouw. Maar nog eerder en meer wil de Kerk op deze wijze gehoorzamen aan God die de mens schiep "als zijn beeld” en “hen man en vrouw schiep” (Gen. 1, 27)[b:Gen. 1, 27], zoals zij de uitnodiging van God wil aannemen tot het kennen, bewonderen en uitvoeren van zijn plan. Het is een plan dat “in het begin” onuitwisbaar gedrukt is in het wezen zelf van de mens – man en vrouw – en dus in zijn belangrijke structuren en diepe drijfveren.
Juist dit uiterst wijze en liefdevolle plan vraagt om onderzocht te worden in heel de rijkdom van zijn inhoud: het is de rijkdom die van het “begin” af geleidelijk tot uiting en tot verwekelijking is gekomen in de loop van heel de heilsgeschiedenis en gecumuleerd is in de “volheid van de tijd” , toen “God zijn Zoon gezonden heeft, geboren uit een vrouw” (Gal. 4, 4)[b:Gal. 4, 4]. Die “volheid” duurt voort in de geschiedenis: het plan van God met de vrouw is onophoudelijk uitgelegd en moet steeds uitgelegd worden in het geloof van de Kerk, ook met behulp van het leven van vele christelijke vrouwen. Zonder de hulp te vergeten die kan komen van de diverse menswetenschappen en van de verschillende culturen: deze kunnen door een verhelderd onderscheidingsvermogen helpen om de waarden en eisen te begrijpen en verduidelijken welke tot het eeuwige wezen van de vrouw behoren, en de waarden en eisen die verbonden zijn met de historische ontwikkeling van de culturen. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie ons in herinnering: “De Kerk houdt eraan vast, dat er bij alle veranderingen veel is dat niet verandert en dat zijn eigenlijke fundament in Christus heeft, die gisteren en heden en in eeuwigheid dezelfde is” (Heb. 13, 8)[[b:Heb. 13, 8]]" Gaudium et Spes, 10[[575|10]].
De apostolische brief over de waardigheid en de roeping van de vrouw[94] blijft stilstaan bij de antropologische en theologische fundamenten van de persoonlijkwaardigheid van de vrouw. Het document herneemt, vervolgt en specificeert de overwegingen van de woensdagse cathechese welk lange tijd gewijd is geweest aan de “theologie van het lichaam”[d:122] . Het wil tevens de vervulling zijn van een belofte in de encycliek Redemptoris Mater[713] Nadat de encycliek Redemptoris mater opgemerkt heeft dat de “”mariale dimensie van het christelijk leven een bijzonder accent krijgt waar het om de vrouw en haar conditie gaat”, schrijft zij: “De vrouwelijkheid staat immers op speciale wijze in relatie met de Moeder van de Verlosser; een thema dat elders nader uitgewerkt zal kunnen worden. Hier wil ik alleen opmerken dat de pesoon van Maria van Nazaret licht werpt op de vrouw als zodanig door het feit zelf dat God zich in de sublieme gebeurtenis van de incarnatie van de Zoon heeft toevertrouwd aan de vrije en actieve dienst van een vrouw. Daarom kan men zeggen dat de vrouw die naar Maria kijkt in haar het geheim vindt om op waardige wijze haar vrouw – zijn te beleven en haar echte verheffing te realiseren. In het licht van Maria ziet de Kerk op het gelaat van iedere vrouw een schoonheid die de spiegel is van de meest verheven gevoelens waartoe het menselijke hart in staat is: de totale offervaardigheid van de liefde; de kracht die weet te weerstaan aan de grootste smart; de onbeperkte trouw en de onvermoeibare zorg; het vermogen om de doordringende intuïtie te verenigen met het woord van ondersteuning en bemoediging”[[713|46]] en het antwoord op het verzoek van de synodevaders.
De lezing van de brief Mulieris Dignitatem[94] zal, ook vanwege zijn karakter van bijbels – theologische meditatie, allen, mannen en vrouwen, en in het bijzonder beoefenaars van de menswetenschappen en de theologische vakken kunnen aansporen de kritische studie voort te zetten om zo, op basis van de persoonlijke waardigheid van de man en de vrouw en van hun wederzijdse relatie, steeds beter de specifieke waarden en gaven van de vrouwelijkheid en de mannelijke te verdiepen, niet alleen in het kader van het sociale leven maar ook en vooral in het kader van het christelijke en kerkelijke bestaan.
De meditatie over de antropologische en theologische fundamenten van het vrouw – zijn moet het christelijke antwoord verlichten en leiden op de zo vaak gehoorde en soms zo acute vraag over de ”ruimte” die de vrouw kan en moet hebben in de Kerk en in de maatschappij. Uit het woord en de houding van Christus welke normatief zijn voor de Kerk, blijkt met grote duidelijkheid dat er geen discriminatie bestaat op het vlak van de betrekking met Christus, waarin “ er geen man en vrouw meer is, omdat in Christus Jezus allen tezamen één persoon zijn” (Gal. 3, 28)[[b:Gal. 3, 28]], en op het vlak van de deelname aan het leven en aan de heiligheid van de Kerk, zoals de profetie van Joël welke op Pinksteren in vervulling is gegaan, op schitterende wijze verzekert: “Ik zal mijn geest uitstorten over alle mensen, uw zonen en uw dochters zullen profeteren” (Joël 3, 1)[b:Joël 3, 1] (Hand. 2, 17 vv)[[b:Hand. 2, 17 vv]].
Zoals te lezen staat in de apostolische brief over de waardigheid en de roeping van de vrouw[94]:
Door zich toe te leggen op de reflectie over de antropologische en theologische fundamenten van de vrouwelijke conditie plaatst de Kerk zich in het historische proces van de verschillende bewegingen voor de promotie van de vrouw; en zij brengt haar meest kostbare bijdrage in door af te dalen tot de wortels zelf van het persoon-zijn van de vrouw. Maar nog eerder en meer wil de Kerk op deze wijze gehoorzamen aan God die de mens schiep "als zijn beeld” en “hen man en vrouw schiep” (Gen. 1, 27)[b:Gen. 1, 27], zoals zij de uitnodiging van God wil aannemen tot het kennen, bewonderen en uitvoeren van zijn plan. Het is een plan dat “in het begin” onuitwisbaar gedrukt is in het wezen zelf van de mens – man en vrouw – en dus in zijn belangrijke structuren en diepe drijfveren.
Juist dit uiterst wijze en liefdevolle plan vraagt om onderzocht te worden in heel de rijkdom van zijn inhoud: het is de rijkdom die van het “begin” af geleidelijk tot uiting en tot verwekelijking is gekomen in de loop van heel de heilsgeschiedenis en gecumuleerd is in de “volheid van de tijd” , toen “God zijn Zoon gezonden heeft, geboren uit een vrouw” (Gal. 4, 4)[b:Gal. 4, 4]. Die “volheid” duurt voort in de geschiedenis: het plan van God met de vrouw is onophoudelijk uitgelegd en moet steeds uitgelegd worden in het geloof van de Kerk, ook met behulp van het leven van vele christelijke vrouwen. Zonder de hulp te vergeten die kan komen van de diverse menswetenschappen en van de verschillende culturen: deze kunnen door een verhelderd onderscheidingsvermogen helpen om de waarden en eisen te begrijpen en verduidelijken welke tot het eeuwige wezen van de vrouw behoren, en de waarden en eisen die verbonden zijn met de historische ontwikkeling van de culturen. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie ons in herinnering: “De Kerk houdt eraan vast, dat er bij alle veranderingen veel is dat niet verandert en dat zijn eigenlijke fundament in Christus heeft, die gisteren en heden en in eeuwigheid dezelfde is” (Heb. 13, 8)[[b:Heb. 13, 8]]" Gaudium et Spes, 10[[575|10]].
De apostolische brief over de waardigheid en de roeping van de vrouw[94] blijft stilstaan bij de antropologische en theologische fundamenten van de persoonlijkwaardigheid van de vrouw. Het document herneemt, vervolgt en specificeert de overwegingen van de woensdagse cathechese welk lange tijd gewijd is geweest aan de “theologie van het lichaam”[d:122] . Het wil tevens de vervulling zijn van een belofte in de encycliek Redemptoris Mater[713] Nadat de encycliek Redemptoris mater opgemerkt heeft dat de “”mariale dimensie van het christelijk leven een bijzonder accent krijgt waar het om de vrouw en haar conditie gaat”, schrijft zij: “De vrouwelijkheid staat immers op speciale wijze in relatie met de Moeder van de Verlosser; een thema dat elders nader uitgewerkt zal kunnen worden. Hier wil ik alleen opmerken dat de pesoon van Maria van Nazaret licht werpt op de vrouw als zodanig door het feit zelf dat God zich in de sublieme gebeurtenis van de incarnatie van de Zoon heeft toevertrouwd aan de vrije en actieve dienst van een vrouw. Daarom kan men zeggen dat de vrouw die naar Maria kijkt in haar het geheim vindt om op waardige wijze haar vrouw – zijn te beleven en haar echte verheffing te realiseren. In het licht van Maria ziet de Kerk op het gelaat van iedere vrouw een schoonheid die de spiegel is van de meest verheven gevoelens waartoe het menselijke hart in staat is: de totale offervaardigheid van de liefde; de kracht die weet te weerstaan aan de grootste smart; de onbeperkte trouw en de onvermoeibare zorg; het vermogen om de doordringende intuïtie te verenigen met het woord van ondersteuning en bemoediging”[[713|46]] en het antwoord op het verzoek van de synodevaders.
De lezing van de brief Mulieris Dignitatem[94] zal, ook vanwege zijn karakter van bijbels – theologische meditatie, allen, mannen en vrouwen, en in het bijzonder beoefenaars van de menswetenschappen en de theologische vakken kunnen aansporen de kritische studie voort te zetten om zo, op basis van de persoonlijke waardigheid van de man en de vrouw en van hun wederzijdse relatie, steeds beter de specifieke waarden en gaven van de vrouwelijkheid en de mannelijke te verdiepen, niet alleen in het kader van het sociale leven maar ook en vooral in het kader van het christelijke en kerkelijke bestaan.
De meditatie over de antropologische en theologische fundamenten van het vrouw – zijn moet het christelijke antwoord verlichten en leiden op de zo vaak gehoorde en soms zo acute vraag over de ”ruimte” die de vrouw kan en moet hebben in de Kerk en in de maatschappij. Uit het woord en de houding van Christus welke normatief zijn voor de Kerk, blijkt met grote duidelijkheid dat er geen discriminatie bestaat op het vlak van de betrekking met Christus, waarin “ er geen man en vrouw meer is, omdat in Christus Jezus allen tezamen één persoon zijn” (Gal. 3, 28)[[b:Gal. 3, 28]], en op het vlak van de deelname aan het leven en aan de heiligheid van de Kerk, zoals de profetie van Joël welke op Pinksteren in vervulling is gegaan, op schitterende wijze verzekert: “Ik zal mijn geest uitstorten over alle mensen, uw zonen en uw dochters zullen profeteren” (Joël 3, 1)[b:Joël 3, 1] (Hand. 2, 17 vv)[[b:Hand. 2, 17 vv]].
Zoals te lezen staat in de apostolische brief over de waardigheid en de roeping van de vrouw[94]:
“Beiden - de vrouw evenzeer als de man - (...) zijn (...) in gelijke mate ontvankelijk (...) voor de gaven van de goddelijke waarheid en van de liefde in de heilige Geest. Beiden ontvangen zijn heilzame en heiligende “bezoeken” Mulieris Dignitatem, 16[[94|16]].
Referenties naar alinea 50: 2
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Zending in de Kerk en in de wereld
51
Ordinatio Sacerdotalis ->=geentekst=
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Evangelii Gaudium ->=geentekst=
Antwoorden aan de Kardinalen Brandmüller en Burke op hun 5 Dubia ->=geentekst=
Wat verder de deelneming aan de apostolische zending van de Kerk betreft bestaat er geen twijfel aan dat de vrouw – zoals de man – door het doopsel en het vormsel deelachtig geworden is aan het drievoudige ambt van Jezus Christus, Priester, Profeet en Koning, en dus bevoegd en verplicht is tot het fundamentele apostolaat van de Kerk, de evangelisatie. Van de andere kant is de vrouw geroepen om juist bij de vervulling van dit apostolaat haar eigen ”gaven” te ontplooien, vooral de gave die haar persoonlijke waardigheid zelf is, door middel van het woord en het levensgetuigenis; en voorts de gaven die verbonden zijn met haar vrouwelijke roeping. Bij het deelnamen aan het leven en de zending van de Kerk kan de vrouw niet het Sacrament van de Wijding ontvangen en dus niet de functies vervullen die bij het gewijde priesterschap behoren. Dat is een beschikking die de Kerk altijd gevonden heeft in de vaste, geheel vrije en soevereine wil van Jezus Christus die alleen mannen als zijn apostelen geroepen heeft vgl: Inter Insigniores[[[223]]]; een beschikking die verklaard kan worden door de relatie tussen Christus, de Bruidegom, en de Kerk, zijn Bruid vgl: Mulieris Dignitatem, 26[[[94|26]]]. Wij bevinden ons op het terrein van de functie, niet op dat van de waardigheid en de heiligheid. Men moet inderdaad stellen: “Ook al heeft de Kerk een “Hiërarchische” structuur, toch is deze structuur geheel gericht op de heiligheid van de ledematen van Christus” Mulieris Dignitatem, 27[[94|27]] vgl: “De taken (in de Kerk) die dus onderscheiden en niet verward moeten worden, begunstigen geen verheffing van de een boven de ander en geven geen aanleiding tot naijver. Het ene betere charisma waarnaar iemand kan en moet streven, is de liefde (1 Kor. 12-13). De grootsten in het rijk der hemelen zijn niet de ambtsdragers, maar de heiligen."[[[223|6]]].
Maar al “kunnen wij de houding van onze Heer niet veranderen noch de roeping die Hij tot de vrouwen gericht heeft, toch moeten wij de rol van de vrouw in de zending van de evangelisatie en in het leven van de christelijke gemeenschap erkennen en bevorderen”, zoals reeds Paulus VI gezegd heeft Tot de leden van de studiecommissie voor de functie van de vrouw in maatschappij en kerk en de leden van het comité voor het internationaal jaar van de vrouw[[1310]].
Het is volstrekt noodzakelijk over te gaan van de theoretisch erkenning van de actieve en verantwoordelijke aanwezigheid van de vrouw in de Kerk tot de praktische uitvoering. Precies in deze zin moet de onderhavige exhortatie gelezen worden die tot de lekengelovigen gericht worden met de opzettelijke en herhaalde specificatie “mannen” en “vrouwen”. Het nieuwe Wetboek van Canoniek Recht[30] bevat bovendien veelvuldig regels over de deelname van de vrouw aan het leven en de zending van de Kerk; Het zijn regels die meer algemeen bekend moeten worden en met grotere spoed en vastberadenheid uitgevoerd dienen te worden, zij het ook in overeenstemming met de verschillende culturele gevoeligheden en pastorale wenselijkheden.
Men kan bijvoorbeeld denken aan de deelname van de vrouwen aan de diocesane en parochiële pastorale raden, alsmede aan de diocesane synoden en de particuliere Concilies. Wat dit betreft hebben de synodevaders geschreven: “In de kerkelijke leven moeten vrouwen zonder onderscheid ook delen bij het inwinnen van advies en bij het vinden van juiste beslissingen” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 47[[1481|47]]. En verder: “Vrouwen, die al zo'n belangrijk aandeel hebben in de geloofsoverdracht en in allerlei soort dienstverlening in het leven van de Kerk, moeten betrokken worden bij de voorbereiding van pastorale medewerksters aan de zending van de Kerk in gezin, beroep en burgerlijke samenleving” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 47[[1481|47]].
In het meer specifieke kader van de evangelisatie en de catechese moet de bijzondere taak die de vrouw heeft in het doorgeven van het geloof krachtiger bevorderd worden, niet alleen in het gezin maar ook op de meest verschillende plaatsen in de opvoeding en in nog ruimere zin in alles wat het aannemen, het begrijpen en het overdragen van het woord Gods aangaat, ook door middel van theologische studie, onderzoek en onderricht. Als de vrouw haar taak van evangelisatie vervult, zal zij ook levendiger de behoefte voelen om zelf geëvangeliseerd te worden. Zo zal de vrouw met door het geloof verlichte ogen (Ef. 1, 18)[[b:Ef. 1, 18]] datgene wat werkelijk in overeenstemming is met haar persoonlijke waardigheid en roeping kunnen onderscheiden van al wat, wellicht zelf onder het voorwendsel van deze “waardigheid” en in naam van de “vrijheid” en van de “vooruitgang”, oorzaak is dat zij niet de versterking van de echte waarden dient maar integendeel verantwoordelijk wordt voor het morele verval van de mensen, de milieus en de maatschappij. De voltrekking van deze “onderscheiding” is een historische noodzaak die niet uitgesteld kan worden, en tevens een mogelijkheid en een vereiste welke voortkomen uit de deelname van de christelijke vrouw aan het profetische ambt van Christus van zijn Kerk. De “onderscheiding” waarover de apostel Paulus meermalen spreekt, is niet alleen beoordeling van de werkelijkheid en van de gebeurtenissen in het licht van het geloof, maar ook concrete beslissing en weldadige inzet, niet slechts in de Kerk maar tevens in de menselijke maatschappij.
Men kan zeggen dat alle problemen van de wereld van deze tijd waarover het tweede deel (Enkele meer urgente problemen)[575|+54] van de constitutie Gaudium et Spes[575] van het Concilie reeds gesproken heeft en welke de tijd volstrekt niet opgelost of afgezwakt heeft, de aanwezigheid en de inzet van de vrouwen verlangen, juist met hun karakteristieke en onvervangbare bijdrage.
In het bijzonder dienen twee belangrijke taken die aan de vrouw toevertrouwd zijn, onder de aandacht van allen gebracht te worden.
Voor alles de taak om ten volle waardigheid te verlenen aan het huwelijksleven en het moederschap.
In deze tijd staan er voor de vrouw nieuwe mogelijkheden open voor een dieper begrip en een rijkere verwerkelijking van de menselijke en christelijke waarden die vervat liggen in het huwelijksleven en in de ervaring van het moederschap. De man zelf – de echtgenoot en de vader – kan vormen van afwezigheid en van sporadische of onvoldoende aanwezigheid overwinnen en zich zelf laten betrekken in nieuwe en belangrijke relaties van interpersoonlijke gemeenschap, juist dankzij de verstandige, liefderijke en besliste tussenkomst van de vrouw.
Verder de taak om de morele dimensie van de cultuur te verzekeren, d.w.z. de dimensie van een cultuur die de mens en zijn persoonlijk en sociaal leven waardig is. Het Tweede Vaticaans Concilie lijkt de morele dimensie van de cultuur te verbinden met de deelname van de leken aan de koninklijke zending van Christus:
“Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past” (Gen. 2, 18)[b:Gen. 2, 18].
God de schepper heeft de mens aan de vrouw toevertrouwd. Zeker, de mens is toevertrouwd aan iedere mens, maar op bijzondere wijze aan de vrouw, want juist de vrouw lijkt dankzij de speciale ervaring van haar moederschap een specifieke gevoeligheid te hebben voor de mens en voor alles wat zijn ware welzijn vormt, te beginnen bij de fundamentele waarde van het leven. Hoe groot zijn de mogelijkheden en de verantwoordelijkheden van de vrouw op dit gebied in een tijd waarin de ontwikkeling van de wetenschap en de techniek niet altijd bezield en bepaald wordt door de ware wijsheid, met het onvermijdelijke gevaar van “verontmenselijking” van het menselijke leven, vooral als dit een meer intense liefde en een meer edelmoedige ontvangst zou vragen.
De deelname van de vrouw aan het leven van de Kerk en van de maatschappij door middel van haar gaven vormt de noodzakelijke weg van haar zelfverwerkelijking, waarop men nu zozeer aandringt, en tevens de oorspronkelijke bijdrage van de vrouw aan de verrijking van de kerkelijke gemeenschap en aan het apostolische elan van het volk Gods. In ditzelfde perspectief moet men ook de aanwezigheid van de man zien, samen met de vrouw.
Maar al “kunnen wij de houding van onze Heer niet veranderen noch de roeping die Hij tot de vrouwen gericht heeft, toch moeten wij de rol van de vrouw in de zending van de evangelisatie en in het leven van de christelijke gemeenschap erkennen en bevorderen”, zoals reeds Paulus VI gezegd heeft Tot de leden van de studiecommissie voor de functie van de vrouw in maatschappij en kerk en de leden van het comité voor het internationaal jaar van de vrouw[[1310]].
Het is volstrekt noodzakelijk over te gaan van de theoretisch erkenning van de actieve en verantwoordelijke aanwezigheid van de vrouw in de Kerk tot de praktische uitvoering. Precies in deze zin moet de onderhavige exhortatie gelezen worden die tot de lekengelovigen gericht worden met de opzettelijke en herhaalde specificatie “mannen” en “vrouwen”. Het nieuwe Wetboek van Canoniek Recht[30] bevat bovendien veelvuldig regels over de deelname van de vrouw aan het leven en de zending van de Kerk; Het zijn regels die meer algemeen bekend moeten worden en met grotere spoed en vastberadenheid uitgevoerd dienen te worden, zij het ook in overeenstemming met de verschillende culturele gevoeligheden en pastorale wenselijkheden.
Men kan bijvoorbeeld denken aan de deelname van de vrouwen aan de diocesane en parochiële pastorale raden, alsmede aan de diocesane synoden en de particuliere Concilies. Wat dit betreft hebben de synodevaders geschreven: “In de kerkelijke leven moeten vrouwen zonder onderscheid ook delen bij het inwinnen van advies en bij het vinden van juiste beslissingen” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 47[[1481|47]]. En verder: “Vrouwen, die al zo'n belangrijk aandeel hebben in de geloofsoverdracht en in allerlei soort dienstverlening in het leven van de Kerk, moeten betrokken worden bij de voorbereiding van pastorale medewerksters aan de zending van de Kerk in gezin, beroep en burgerlijke samenleving” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 47[[1481|47]].
In het meer specifieke kader van de evangelisatie en de catechese moet de bijzondere taak die de vrouw heeft in het doorgeven van het geloof krachtiger bevorderd worden, niet alleen in het gezin maar ook op de meest verschillende plaatsen in de opvoeding en in nog ruimere zin in alles wat het aannemen, het begrijpen en het overdragen van het woord Gods aangaat, ook door middel van theologische studie, onderzoek en onderricht. Als de vrouw haar taak van evangelisatie vervult, zal zij ook levendiger de behoefte voelen om zelf geëvangeliseerd te worden. Zo zal de vrouw met door het geloof verlichte ogen (Ef. 1, 18)[[b:Ef. 1, 18]] datgene wat werkelijk in overeenstemming is met haar persoonlijke waardigheid en roeping kunnen onderscheiden van al wat, wellicht zelf onder het voorwendsel van deze “waardigheid” en in naam van de “vrijheid” en van de “vooruitgang”, oorzaak is dat zij niet de versterking van de echte waarden dient maar integendeel verantwoordelijk wordt voor het morele verval van de mensen, de milieus en de maatschappij. De voltrekking van deze “onderscheiding” is een historische noodzaak die niet uitgesteld kan worden, en tevens een mogelijkheid en een vereiste welke voortkomen uit de deelname van de christelijke vrouw aan het profetische ambt van Christus van zijn Kerk. De “onderscheiding” waarover de apostel Paulus meermalen spreekt, is niet alleen beoordeling van de werkelijkheid en van de gebeurtenissen in het licht van het geloof, maar ook concrete beslissing en weldadige inzet, niet slechts in de Kerk maar tevens in de menselijke maatschappij.
Men kan zeggen dat alle problemen van de wereld van deze tijd waarover het tweede deel (Enkele meer urgente problemen)[575|+54] van de constitutie Gaudium et Spes[575] van het Concilie reeds gesproken heeft en welke de tijd volstrekt niet opgelost of afgezwakt heeft, de aanwezigheid en de inzet van de vrouwen verlangen, juist met hun karakteristieke en onvervangbare bijdrage.
In het bijzonder dienen twee belangrijke taken die aan de vrouw toevertrouwd zijn, onder de aandacht van allen gebracht te worden.
Voor alles de taak om ten volle waardigheid te verlenen aan het huwelijksleven en het moederschap.
In deze tijd staan er voor de vrouw nieuwe mogelijkheden open voor een dieper begrip en een rijkere verwerkelijking van de menselijke en christelijke waarden die vervat liggen in het huwelijksleven en in de ervaring van het moederschap. De man zelf – de echtgenoot en de vader – kan vormen van afwezigheid en van sporadische of onvoldoende aanwezigheid overwinnen en zich zelf laten betrekken in nieuwe en belangrijke relaties van interpersoonlijke gemeenschap, juist dankzij de verstandige, liefderijke en besliste tussenkomst van de vrouw.
Verder de taak om de morele dimensie van de cultuur te verzekeren, d.w.z. de dimensie van een cultuur die de mens en zijn persoonlijk en sociaal leven waardig is. Het Tweede Vaticaans Concilie lijkt de morele dimensie van de cultuur te verbinden met de deelname van de leken aan de koninklijke zending van Christus:
“Door hun krachten samen te bundelen, zullen de leken bovendien de instellingen en levensvoorwaarden van de wereld waar ze tot zonde aanleiding geven dusdanig saneren, dat hun invloed met de voorschriften van de rechtvaardigheid overeenkomst en de beoefening van de deugd veeleer vergemakkelijkt dan verhindert. Aldus zullen zij de cultuur en de menselijke daden met morele waarden doordrenken.” Gaudium et Spes, 36[[575|36]]Als de vrouw op actieve en verantwoordelijke wijze deelneemt aan het functioneren van de instellingen waarvan het behoud afhangt van het primaat dat gegeven moet worden aan de menselijke waarden in het leven van de politieke gemeenschappen, dan duiden de vermelde woorden van het Concilie een belangrijk gebied van apostolaat van de vrouw aan: in alle aspecten van het leven van deze gemeenschappen, van het sociaal – economische lot tot aan het sociaal – politieke aspect, moeten de persoonlijke waardigheid en de specifieke roeping van de vrouw gerespecteerd en bevorderd worden, niet alleen op het individuele maar ook op het communautaire vlak en niet alleen in vormen die overgelaten worden aan de verantwoordelijke vrijheid van de personen maar ook in vormen die door de rechtvaardige burgerlijke wetten gegarandeerd worden.
“Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past” (Gen. 2, 18)[b:Gen. 2, 18].
God de schepper heeft de mens aan de vrouw toevertrouwd. Zeker, de mens is toevertrouwd aan iedere mens, maar op bijzondere wijze aan de vrouw, want juist de vrouw lijkt dankzij de speciale ervaring van haar moederschap een specifieke gevoeligheid te hebben voor de mens en voor alles wat zijn ware welzijn vormt, te beginnen bij de fundamentele waarde van het leven. Hoe groot zijn de mogelijkheden en de verantwoordelijkheden van de vrouw op dit gebied in een tijd waarin de ontwikkeling van de wetenschap en de techniek niet altijd bezield en bepaald wordt door de ware wijsheid, met het onvermijdelijke gevaar van “verontmenselijking” van het menselijke leven, vooral als dit een meer intense liefde en een meer edelmoedige ontvangst zou vragen.
De deelname van de vrouw aan het leven van de Kerk en van de maatschappij door middel van haar gaven vormt de noodzakelijke weg van haar zelfverwerkelijking, waarop men nu zozeer aandringt, en tevens de oorspronkelijke bijdrage van de vrouw aan de verrijking van de kerkelijke gemeenschap en aan het apostolische elan van het volk Gods. In ditzelfde perspectief moet men ook de aanwezigheid van de man zien, samen met de vrouw.
Referenties naar alinea 51: 5
Twijfel over de leer van de Apostolische Brief "Ordinatio Sacerdotalis" ->=geentekst=Ordinatio Sacerdotalis ->=geentekst=
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Evangelii Gaudium ->=geentekst=
Antwoorden aan de Kardinalen Brandmüller en Burke op hun 5 Dubia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Gezamenlijke aanwezigheid en samenwerking van mannen en vrouwen
52
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
In de aula van de synode heeft niet de stem ontbroken van degenen die de vrees geuit hebben dat een buitensporige aandacht voor de conditie en de rol van de vrouwen zou kunnen uitmonden in een onaanvaardbare nalatigheid, namelijk het vergeten van de mannen. Inderdaad moeten diverse kerkelijke situaties de afwezigheid of de te schaarse aanwezigheid van de mannen betreuren: een deel van hen verzaakt aan de kerkelijke verantwoordelijkheden, welke zij de vrouw alleen laten dragen. Zo bijvoorbeeld de deelname aan het liturgische gebed in de Kerk, de opvoeding en in het bijzonder het godsdienstonderricht van de eigen kinderen en van andere kinderen, de aanwezigheid bij godsdienstige en culturele ontmoetingen, de medewerking aan caritatieve en missionaire activiteiten.
Men moet derhalve in de pastoraal aandringen op de gecordineerde aanwezigheid van mannen en vrouwen, opdat de deelname van de lekengelovigen aan de heilszending van de Kerk vollediger, harmonischer en rijker wordt. De fundamentele reden voor de eis en de verklaring van de gezamelijke aanwezigheid en van de samenwerking van mannen en vrouwen is niet alleen, zoals opgemerkt, het grotere belang en de grotere doeltreffendheid van de pastorale actie van de Kerk en nog minder alleen het eenvoudige sociologische gegeven van een menselijke samenleving die uiteraard is samengesteld uit mannen en vrouwen. Het is veeleer het oorspronkelijke plan van de Schepper die van het “begin” af de mens gewild heeft als “eenheid van de twee” , de man en de vrouw gewild heeft als eerste persoonsgemeenschap, welke de wortel is van iedere andere gemeenschap, en tevens als “teken” van de interpersoonlijke liefdegemeenschap die het geheimvolle innerlijke leven van de drieënige God vormt.
Juist hierom is de meest gewone wijdvertakte tegelijk fundamentele manier om de gecoördineerde en harmonische aanwezigheid van mannen en vrouwen in het leven en de zending van de Kerk te verzekeren de uitoefening van de taken en de verantwoordelijkheden van het christelijke echtpaar en het christelijke gezin waarin de verscheidenheid van de verschillende vormen van liefde en leven doorstraalt en meegedeeld wordt: de echtelijke, de vaderlijke en de moederlijke, de kinderlijke en de broederlijke vorm. in de exhortatie Familiaris Consortio[267]lezen wij:
Men moet derhalve in de pastoraal aandringen op de gecordineerde aanwezigheid van mannen en vrouwen, opdat de deelname van de lekengelovigen aan de heilszending van de Kerk vollediger, harmonischer en rijker wordt. De fundamentele reden voor de eis en de verklaring van de gezamelijke aanwezigheid en van de samenwerking van mannen en vrouwen is niet alleen, zoals opgemerkt, het grotere belang en de grotere doeltreffendheid van de pastorale actie van de Kerk en nog minder alleen het eenvoudige sociologische gegeven van een menselijke samenleving die uiteraard is samengesteld uit mannen en vrouwen. Het is veeleer het oorspronkelijke plan van de Schepper die van het “begin” af de mens gewild heeft als “eenheid van de twee” , de man en de vrouw gewild heeft als eerste persoonsgemeenschap, welke de wortel is van iedere andere gemeenschap, en tevens als “teken” van de interpersoonlijke liefdegemeenschap die het geheimvolle innerlijke leven van de drieënige God vormt.
Juist hierom is de meest gewone wijdvertakte tegelijk fundamentele manier om de gecoördineerde en harmonische aanwezigheid van mannen en vrouwen in het leven en de zending van de Kerk te verzekeren de uitoefening van de taken en de verantwoordelijkheden van het christelijke echtpaar en het christelijke gezin waarin de verscheidenheid van de verschillende vormen van liefde en leven doorstraalt en meegedeeld wordt: de echtelijke, de vaderlijke en de moederlijke, de kinderlijke en de broederlijke vorm. in de exhortatie Familiaris Consortio[267]lezen wij:
“Als het waar is dat het christelijke gezin een gemeenschap is waarvan de banden door Christus in het geloof en in de sacramenten zijn vernieuwd, dan moet zijn deelneming aan de zending van de Kerk geschieden op de wijze van een gemeenschap: samen dus, de echtgenoten als echtpaar, de ouders en kinderen als gezin, moeten de leden hun dienst aan de Kerk en aan de wereld vervullen. (...) Het christelijke gezin bouwt het Rijk van God op in de geschiedenis door de dagelijkse relaties die zijn levensconditie betreffen en kenmerken: het is derhalve in de huwelijks- en gezinsliefde - verwezenlijkt in haar uitzonderlijke rijkdom van waarden en eisen van totaliteit, exclusiviteit, trouw en vruchtbaarheid - dat de deelneming van het christelijk gezin aan de profetische, priesterlijke en koninklijke zending van Jezus Christus en van de Kerk zich uitdrukt en verwerkelijkt” Familiaris Consortio, 50[[267|50]]Zich in dit perspectief plaatsend hebben de synodevaders herinnerd aan de betekenis die het sacrament van het huwelijk in de Kerk en in de maatschappij moet krijgen om alle relaties tussen man en vrouw te belichten en te bezielen. Wat dit betreft hebben zij de urgente noodzaak bevestigd voor iedere christen,
“ dat hij de boodschap van hoop, die vervalt ligt in de relatie van de man tot de vrouw, moet beleven en verkondigen. Het huwelijkssacrament, dat deze relatie heiligt in de vorm van hun echtelijke relatie en dat deze relatie uitlegt als een teken van de relatie van Christus tot zijn Kerk, houdt een hoogst belangrijke leer voor het leven van de Kerk in, die namelijk door middel van de Kerk door moet dringen tot de hedendaagse wereld; al die relaties moeten met die geest worden doordrenkt. De Kerk moet vollediger van deze rijkdom gebruik maken” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 46[[1481|46]].De synodevaders zelf hebben terecht opgemerkt dat “de waardering van de maagdelijkheid en de eerbied voor het moederschap beide in ere hersteld moeten worden” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 47[[1481|47]]: nogmaals voor de onplooiing van verschillende en complementaire roepingen in het levende kader van de kerkelijke gemeenschap en ten dienste van haar voortdurende groei.
Referenties naar alinea 52: 2
Vita Consecrata ->=geentekst=Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Zieken en lijden
- Zieken en lijdenden
53
Ardens felicitatis ->=geentekst=
Aanschouw in de zieken het gelaat van Christus ->=geentekst=
Aanschouw in de zieken het gelaat van Christus ->=geentekst=
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
De mens is geroepen tot de vreugde, maar ervaart dagelijks vele vormen van lijden en smart. De synodevaders hebben zich in hun slotboodschap met de volgende woorden gericht tot de mannen en vrouwen die door allerlei vormen van lijden en smart getroffen zijn:
De oproep van de Heer is gericht tot allen en ieder: Ook de zieken worden als arbeiders in zijn wijngaard gezonden. De last die de ledematen van het lichaam vermoeit en de sereniteit van de ziel verstoort, verre van hen af te houden van het werken in de wijngaard, roept hen op om hun menselijke en christelijke roeping te verwerkelijken om deel te nemen aan de groei van het Rijk Gods op nieuwe en meer kostbare wijzen. De woorden van de apostel Paulus moeten hun programma worden, maar zij zijn op de eerste plaats een licht dat voor hun ogen de genade doet stralen welke hun situatie zelf betekent: “Ik (...) mag (...) in mijn lichaam aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van zijn lichaam, dat is de Kerk”. (Kol. 1, 24)[[b:Kol. 1, 24]] Juist door dit te ontdekken is de apostel tot de vreugde gekomen: “Op het ogenblik verheug ik mij dat ik voor u mag lijden”. (Kol. 1, 24)[[b:Kol. 1, 24]] Op dergelijke wijze kunnen vele zieken boden worden van de “vreugde van de Heilige Geest onder allerlei beproevingen” (1 Tess. 1, 6)[[b:1 Tess. 1, 6]] en getuigen zijn van de verrijzenis van Jezus. Zoals een gehandicapte in zijn interventie in de aula van de synode verklaard heeft
Van eeuw tot eeuw heeft de christelijke gemeenschap de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan uit het Evangelie overgeschreven in de onmetelijke menigte van de zieke en lijdende mensen en de genezende en troostende liefde van Jezus Christus geopenbaard en meegedeeld. Dat is gebeurd door middel van het getuigenis van het religieuze leven dat gewijd is aan de dienst van de zieken, en door middel van de onvermoeibare inspanning van alle werkers in de gezondheidszorg. Ook in de katholieke ziekenhuizen en verpleeghuizen zelf wordt het lekenpersoneel nu steeds talrijker en soms zijn er alleen uitsluitend leken, mannen en vrouwen; juist zij, artsen, verpleegkundigen, andere gezondheidswerkers, vrijwilligers, zijn geroepen om het levende beeld van Christus en van zijn Kerk te zijn in de liefde voor de zieken en de lijdenden.
“Gij die verlaten en uitgesloten zijt door onze consumptiemaatschappij; gij, zieken, gehandicapten, armen, hongerden, uitgestotenen, vluchtelingen, gevangenen, werkelozen, bejaarden, verlaten kinderen en eenzame personen, gij, slachtoffers van oorlog en geweld, die voortkomen uit onze permissieve maatschappij. De Kerk deelt in uw lijden dat tot de Heer voert, u deelgenoten maakt van zijn verlossend lijden en doet leven in het licht van zijn verlosser. Wij rekenen op u om aan de gehele wereld te leren wat liefde is. wij zullen al het mogelijke doen opdat u in de maatschappijen in de Kerk de plaats vindt waarop u recht hebt” Per concilii semitis ad Populum Dei Nuntius, 13[[194|13]]In de context van een wereld zonder grenzen zoals die van het menselijke lijden, richten wij nu onze aandacht op degenen die getroffen zijn door ziekte in verschillende vormen: de ziekte is immers de meest voorkomende en meest verbreide vorm van menselijk lijden.
De oproep van de Heer is gericht tot allen en ieder: Ook de zieken worden als arbeiders in zijn wijngaard gezonden. De last die de ledematen van het lichaam vermoeit en de sereniteit van de ziel verstoort, verre van hen af te houden van het werken in de wijngaard, roept hen op om hun menselijke en christelijke roeping te verwerkelijken om deel te nemen aan de groei van het Rijk Gods op nieuwe en meer kostbare wijzen. De woorden van de apostel Paulus moeten hun programma worden, maar zij zijn op de eerste plaats een licht dat voor hun ogen de genade doet stralen welke hun situatie zelf betekent: “Ik (...) mag (...) in mijn lichaam aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van zijn lichaam, dat is de Kerk”. (Kol. 1, 24)[[b:Kol. 1, 24]] Juist door dit te ontdekken is de apostel tot de vreugde gekomen: “Op het ogenblik verheug ik mij dat ik voor u mag lijden”. (Kol. 1, 24)[[b:Kol. 1, 24]] Op dergelijke wijze kunnen vele zieken boden worden van de “vreugde van de Heilige Geest onder allerlei beproevingen” (1 Tess. 1, 6)[[b:1 Tess. 1, 6]] en getuigen zijn van de verrijzenis van Jezus. Zoals een gehandicapte in zijn interventie in de aula van de synode verklaard heeft
“is het van groot belang het feit in het licht te stellen dat de christenen die in de omstandigheden van ziekte, lijden en ouderdom leven, door God uitgenodigd worden niet alleen om hun eigen lijden met het lijden van Christus te verenigen maar ook om reeds nu in zichzelf de vernieuwende kracht en de vreugde van de verrezen Christus te ontvangen en deze aan de anderen over te dragen (2 Kor. 4, 10-11; 1 Pt. 4, 13)[[b:2 Kor. 4, 10-11; 1 Pt. 4, 13]] (Rom. 8, 18 vv)[[b:Rom. 8, 18 vv]]”. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 53[[1481|53]]De Kerk die voortgekomen is “uit dit mysterieuze geheim van de verlossing door het kruis van Christus”, “moet zich daarom erop toeleggen vooral de mens die onder het lijden gebukt gaat, op deze lijdensweg tegemoet te treden. Want in deze ontmoeting wordt de mens echt “de weg van de Kerk”; deze weg is verreweg de belangrijkste van alle wegen”, zoals men in de apostolische brief Salvifici doloris[714] leest. Salvifici doloris, 3[[714|3]] De lijdende mens is de weg van de Kerk omdat hij vooral de weg van Christus zelf is, de barmhartige Samaritaan die “niet in een boog om hem heen loopt” maar “medelijden krijgt, op hem toetreedt, zijn wonden verbindt en voor hem zorgt”. (Lc. 10, 32-33)[[b:Lc. 10, 32-33]]
Van eeuw tot eeuw heeft de christelijke gemeenschap de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan uit het Evangelie overgeschreven in de onmetelijke menigte van de zieke en lijdende mensen en de genezende en troostende liefde van Jezus Christus geopenbaard en meegedeeld. Dat is gebeurd door middel van het getuigenis van het religieuze leven dat gewijd is aan de dienst van de zieken, en door middel van de onvermoeibare inspanning van alle werkers in de gezondheidszorg. Ook in de katholieke ziekenhuizen en verpleeghuizen zelf wordt het lekenpersoneel nu steeds talrijker en soms zijn er alleen uitsluitend leken, mannen en vrouwen; juist zij, artsen, verpleegkundigen, andere gezondheidswerkers, vrijwilligers, zijn geroepen om het levende beeld van Christus en van zijn Kerk te zijn in de liefde voor de zieken en de lijdenden.
Referenties naar alinea 53: 5
Vita Consecrata ->=geentekst=Ardens felicitatis ->=geentekst=
Aanschouw in de zieken het gelaat van Christus ->=geentekst=
Aanschouw in de zieken het gelaat van Christus ->=geentekst=
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hernieuwde pastorale zorg
54
Het is nodig dat deze allerkostbaarste erfenis die de Kerk ontvangen heeft van Jezus Christus, “de geneesheer van vlees en bloed” VII, 2: S.Ch. 10,64[[853|+25]], niet alleen niet verloren gaat, maar steeds meer gewaardeerd en verrijkt wordt door een hervatting en een resolute nieuwe ontplooiing van een pastorale actie voor en met de zieken en lijdenden. Dat moet een actie zijn die in staat is aandacht, nabijheid, tegenwoordigheid, gehoor, dialoog, medeleven en concrete hulp te verlenen en te bevorderen voor de mens op de ogenblikken waarop vanwege de ziekte en het lijden niet alleen zijn vertrouwen in het leven zwaar op de proef wordt gesteld, maar ook zijn geloof zelf in God en in diens vaderlijke liefde. Deze pastorale ontplooiing vindt haar belangrijkste uitdrukking in de sacramentele viering met en voor de zieken, als sterkte in lijden en zwakheid, als hoop in de wanhoop, als gelegenheid voor ontmoeting en feest. Een van de fundamentele doelstellingen van deze hernieuwde en geïntensiveerde pastorale actie, waarin op gecoördineerde wijze allen die de kerkelijke gemeenschap vormen betrokken moeten zijn, is om de zieke, de gehandicapte, de lijdende niet eenvoudig te beschouwen als object van de liefde en de dienst van de Kerk, maar als actief en verantwoordelijk subject van het werk van de evangelisatie en het heil.
In dit opzicht kan de Kerk een blijde boodschap doen weerklinken in maatschappijen en culturen die de zin van het menselijke lijden verloren hebben en ieder gesprek over deze harde werkelijkheid van het leven “censureren “ . En de blijde boodschap bestaat in de aankondiging dat het lijden ook een positieve betekenis kan hebben voor de mens en voor de maatschappij zelf. Omdat het bestemd is, om een vorm van deelname te worden aan het heilzame lijden van Christus en aan zijn verrijzenisvreugde wordt het voor de Kerk een kracht van heiliging en opbouw.
De verkondiging van deze blijde boodschap wordt geloofwaardig als zij niet alleen uit de mond weerklinkt maar door het levende getuigenis heengaat, zowel van allen die met liefde de zieken, gehandicapten en lijdenden verzorgen als van dezen zelf, die zich steeds meer bewust geworden zijn van hun plaats en hun taak in en voor de Kerk en zich daardoor steeds meer verantwoordelijk weten.
De hernieuwde overweging van de apostolische brief Salvifici doloris[714] zal zeer nuttig kunnen zijn, opdat “de beschaving van de liefde” kan bloeien en vrucht dragen in de onmetelijke wereld van het menselijke lijden. Wij brengen de laatste regels daarvan in herinnering:
In dit opzicht kan de Kerk een blijde boodschap doen weerklinken in maatschappijen en culturen die de zin van het menselijke lijden verloren hebben en ieder gesprek over deze harde werkelijkheid van het leven “censureren “ . En de blijde boodschap bestaat in de aankondiging dat het lijden ook een positieve betekenis kan hebben voor de mens en voor de maatschappij zelf. Omdat het bestemd is, om een vorm van deelname te worden aan het heilzame lijden van Christus en aan zijn verrijzenisvreugde wordt het voor de Kerk een kracht van heiliging en opbouw.
De verkondiging van deze blijde boodschap wordt geloofwaardig als zij niet alleen uit de mond weerklinkt maar door het levende getuigenis heengaat, zowel van allen die met liefde de zieken, gehandicapten en lijdenden verzorgen als van dezen zelf, die zich steeds meer bewust geworden zijn van hun plaats en hun taak in en voor de Kerk en zich daardoor steeds meer verantwoordelijk weten.
De hernieuwde overweging van de apostolische brief Salvifici doloris[714] zal zeer nuttig kunnen zijn, opdat “de beschaving van de liefde” kan bloeien en vrucht dragen in de onmetelijke wereld van het menselijke lijden. Wij brengen de laatste regels daarvan in herinnering:
“Daarom moeten alle lijdende mensen die in Christus geloven, in de geest onder het kruis van Calvarië samenkomen, vooral degenen die lijden omwille van het geloof in Hem die gekruisigd en verrezen is, opdat het offer van hun lijden ons dichter bij de vervulling van de vraag van de Verlosser zelf brengt, dat allen één mogen zijn. (Joh. 17, 11.21-22)[[b:Joh. 17, 11.21-22]] Daar moeten ook de mensen van goede wil samenkomen, omdat aan het kruis de Verlosser van de mens” hangt, de Man van smarten, die het lichamelijk en geestelijke lijden van de mens van alle tijden op zich heeft genomen, opdat zij in de liefde de heilsgeschiedenis van hun lijden kunnen ontdekken en een duidelijk antwoord krijgen op alle vragen die zij stellen.
Samen met Maria, de Moeder van Christus, die bij het kruis stond (Joh. 19, 25)[[b:Joh. 19, 25]], blijven wij stilstaan, terwijl wij vol eerbied opzien naar alle kruizen van de mensen van deze tijd (...) U allen, die door lijden gekruisigd wordt, vragen wij ons bij te staan. Juist u, die zwak zijt, smeken wij dat u een krachtbron voor de Kerk en de mensheid wordt. In de uiterst zware strijd tussen goed en kwaad, waarvan onze eeuw als het ware het toneel is, moge uw lijden, verenigd met het kruis van Christus, overwinnen”. Salvifici doloris, 31[[714|31]]
Referenties naar alinea 54: 1
Ecclesia in Africa ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Levensstaten en roepingen
55
‘Het leven als roeping’ ->=geentekst=
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Alle leden van het volk van God zijn arbeiders in de wijngaard: de priesters, de religieuzen, de lekengelovigen, allen tegelijk object en subject van de gemeenschap van de Kerk en van de deelneming aan haar heilszending. Wij werken allen en ieder in de ene en gemeenschappelijke wijngaard van de Heer met verschillende en elkaar aanvullende charisma’s en bedieningen.
De christenen zijn ranken van de ene vruchtbare wijnstok die Christus is, reeds op het vlak van het zijn, nog voordat zij het zijn op het vlak van het handelen: zij zijn levende ledematen van het ene lichaam van de Heer, dat opgebouwd is in de kracht van de Geest. Op het vlak van het zijn; d.w.z. niet alleen door het leven van genade en heiligheid dat de eerste en meest rijke bron is van de apostolische en missionaire vruchtbaarheid van onze heilige moeder, de Kerk; maar ook door de levensstaat die de priesters en diakens, de religieuzen, de leden van de seculiere instituten en de lekengelovigen kenmerkt.
In de Kerk-gemeenschap zijn alle levensstaten zodanig met elkaar verbonden dat zij op elkaar afgestemd zijn.
Hun diepe betekenis is zeker gemeen, zelfs enige: Zij zijn wijzen waarop de gelijke christelijke waardigheid en de universele roeping tot heiligheid in de volmaakte liefde beleefd worden.
Het zijn tegelijk verschillende en complementaire wijzen, zodat iedere wijze een oorspronkelijke en onmiskenbare gestalte heeft en tegelijkertijd in verbinding met en ten dienste van ander staat.
Zo heeft de staat van lekenleven zijn specifieke aard in de seculiere karaktertrek en verwerkelijkt hij een kerkelijke dienst in het getuigen van de betekenis die de aardse en tijdelijke realiteiten hebben in Gods heilsplan, waaraan hij de priesters en de religieuzen op zijn wijze herinnert. Het gewijde priesterschap betekent op zijn beurt de blijvende garantie voor de sacramentele tegenwoordigheid van Christus, de Verlosser, in de verschillende tijden en op de verschillende plaatsen. De kloosterstaat getuigt van het eschatologische karakter van de Kerk of van haar gerichtheid op het Rijk van God, dat hij voorafbeeldt door de geloften van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid, waarop hij op zekere wijze vooruitloopt en waarvan hij een voorsmaak is.
Alle levensstaten staan, zowel alle samen als ieder in relatie met de andere, ten dienste van de groei van de Kerk; zij zijn verschillende wijzen die nauw één worden in het ” mysterie van de gemeenschap” van de Kerk en op dynamische wijze gecoördineerd worden in haar ene zending.
Op deze wijze openbaart het ene mysterie van de Kerk in de verscheidenheid van de levensstaten en de roeping de oneindige rijkdom van het mysterie van Jezus Christus, dat het daarin weer tot leven wekt. De Kerk is als een veld met een bekoorlijke en wonderlijke verscheidenheid van kruiden, planten, bloemen en vruchten, zoals de kerkvaders graag herhalen. De heilige Ambrosius schrijft:
De christenen zijn ranken van de ene vruchtbare wijnstok die Christus is, reeds op het vlak van het zijn, nog voordat zij het zijn op het vlak van het handelen: zij zijn levende ledematen van het ene lichaam van de Heer, dat opgebouwd is in de kracht van de Geest. Op het vlak van het zijn; d.w.z. niet alleen door het leven van genade en heiligheid dat de eerste en meest rijke bron is van de apostolische en missionaire vruchtbaarheid van onze heilige moeder, de Kerk; maar ook door de levensstaat die de priesters en diakens, de religieuzen, de leden van de seculiere instituten en de lekengelovigen kenmerkt.
In de Kerk-gemeenschap zijn alle levensstaten zodanig met elkaar verbonden dat zij op elkaar afgestemd zijn.
Hun diepe betekenis is zeker gemeen, zelfs enige: Zij zijn wijzen waarop de gelijke christelijke waardigheid en de universele roeping tot heiligheid in de volmaakte liefde beleefd worden.
Het zijn tegelijk verschillende en complementaire wijzen, zodat iedere wijze een oorspronkelijke en onmiskenbare gestalte heeft en tegelijkertijd in verbinding met en ten dienste van ander staat.
Zo heeft de staat van lekenleven zijn specifieke aard in de seculiere karaktertrek en verwerkelijkt hij een kerkelijke dienst in het getuigen van de betekenis die de aardse en tijdelijke realiteiten hebben in Gods heilsplan, waaraan hij de priesters en de religieuzen op zijn wijze herinnert. Het gewijde priesterschap betekent op zijn beurt de blijvende garantie voor de sacramentele tegenwoordigheid van Christus, de Verlosser, in de verschillende tijden en op de verschillende plaatsen. De kloosterstaat getuigt van het eschatologische karakter van de Kerk of van haar gerichtheid op het Rijk van God, dat hij voorafbeeldt door de geloften van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid, waarop hij op zekere wijze vooruitloopt en waarvan hij een voorsmaak is.
Alle levensstaten staan, zowel alle samen als ieder in relatie met de andere, ten dienste van de groei van de Kerk; zij zijn verschillende wijzen die nauw één worden in het ” mysterie van de gemeenschap” van de Kerk en op dynamische wijze gecoördineerd worden in haar ene zending.
Op deze wijze openbaart het ene mysterie van de Kerk in de verscheidenheid van de levensstaten en de roeping de oneindige rijkdom van het mysterie van Jezus Christus, dat het daarin weer tot leven wekt. De Kerk is als een veld met een bekoorlijke en wonderlijke verscheidenheid van kruiden, planten, bloemen en vruchten, zoals de kerkvaders graag herhalen. De heilige Ambrosius schrijft:
“Een veld brengt vele vruchten voort, maar het beste is het veld dat overvloedig vruchten en bloemen voortbrengt. Welnu, het veld van de heilige Kerk is vruchtbaar aan beide, vruchten en bloemen. Hier kan men de knoppen van de maagdelijkheid bloemen zien voortbrengen, daar het weduwschap streng zien domineren als de wouden in de vlakte; elders kan men zien hoe de rijke oogst van de door de Kerk gezegende huwelijken overvloedig de grote graanschuren van de wereld vult en de persen van de Heer Jezus doet overvloeien als van de vruchten van weelderige wijnstokken, vruchten waaraan de christelijke huwelijken rijk zijn”. VI, 34: PL 16, 274[[1534]] vgl: CCCIV, III, 2: PL 38, 1396[[[880]]]
Referenties naar alinea 55: 4
Roeping tot heiligheid ->=geentekst=‘Het leven als roeping’ ->=geentekst=
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Identiteit en zending van de religieuze broeder in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De verschillende roepingen van de leken
56
De rijke verscheidenheid van de Kerk komt verder tot uiting binnen iedere levenstaat. Zo zijn er binnen de levensstaat van de leken verschillende “roepingen” of verschillende geestelijke en apostolische wegen voor de afzonderlijke lekengelovigen. In de bedding van een “gemeenschappelijke” roeping van de leken bloeien “bijzondere” lekenroepingen op. Wat dit betreft kunnen wij ook wijzen op de geestelijke ervaring die in de laatste tijd gerijpt is in de Kerk met het opbloeien van verschillende vormen van seculiere instituten: voor de lekengelovigen, maar ook voor de priesters, staat de mogelijkheid open de evangelische raadgevingen van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid te beoefenen door de geloften of beloften, terwijl zij volledig hun eigen staat van leek of geestelijke behouden vgl: Provida Mater Ecclesia[[[1535]]] vgl: Codex Iuris Canonici, 573[[[30|573]]].
“De Heilige Geest wekt ook andere vormen van persoonlijke zelfgave op, waaraan zich personen wijden die geheel in het lekenleven blijven staan” , zoals de synodevaders opgemerkt hebben Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 6[[1481|6]].
Tot besluit kunnen wij een mooie bladzijde van de heilige Franciscus van Sales herlezen, die zoveel gedaan heeft voor de bevordering van de lekenspiritualiteit vgl: Sabaudiae Gemma[[[1536]]].
Sprekend over de “devotie” of de geestelijke volmaaktheid of het “leven volgens de Geest” houdt hij op eenvoudige en schitterende wijze op roeping van alle christenen tot de heiligheid voor en tegelijk de specifieke vorm waarin de afzonderlijke christenen haar verwerkelijken:
Geen enkel talent, ook niet het kleinste, mag verborgen blijven en ongebruikt gelaten worden. (Mt. 25, 24-27)[[b:Mt. 25, 24-27]]
De apostel Petrus vermaant ons: “Dient elkaar, als goede herders van Gods veelsoortige genade, met de gaven, zoals ieder die heeft ontvangen” (1 Pt. 4, 10)[b:1 Pt. 4, 10].
“De Heilige Geest wekt ook andere vormen van persoonlijke zelfgave op, waaraan zich personen wijden die geheel in het lekenleven blijven staan” , zoals de synodevaders opgemerkt hebben Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 6[[1481|6]].
Tot besluit kunnen wij een mooie bladzijde van de heilige Franciscus van Sales herlezen, die zoveel gedaan heeft voor de bevordering van de lekenspiritualiteit vgl: Sabaudiae Gemma[[[1536]]].
Sprekend over de “devotie” of de geestelijke volmaaktheid of het “leven volgens de Geest” houdt hij op eenvoudige en schitterende wijze op roeping van alle christenen tot de heiligheid voor en tegelijk de specifieke vorm waarin de afzonderlijke christenen haar verwerkelijken:
“Bij de schepping beval God aan alle planten hun vruchten voort te brengen, “iedere naar zijn soort” (Gen. 1, 11)[b:Gen. 1, 11]. Hetzelfde bevel richt Hij tot de christenen, die de levende planten van zijn Kerk zijn, opdat zij vruchten van vroomheid voortbrengen, ieder volgens zijn staat en conditie. De vroomheid moet op verschillende wijzen beoefend worden door de edelman, de ambachtsman, de huisknecht, de vorst, de weduwe, de ongehuwde vrouw en de gehuwde vrouw. Dat is niet voldoende; de beoefening van de vroomheid moet ook in overeenstemming gebracht worden met de krachten, de taken en de plichten van iedere persoon.Het Tweede Vaticaans Concilie schrijft in dezelfde lijn:
(...) Het is een dwaling, zelf ene ketterij, de vroomheid te willen uitsluiten uit het militaire milieu, uit de werkplaats van de ambachtsman, uit het hof van de vorsten, uit de huizen van de gehuwden. Het is waar, Filotea, dat zuiver contemplatieve, monastieke en religieuze vroomheid slechts in deze staten beoefend kan worden, maar naast deze drie typen van vroomheid zijn er vele andere welke degenen die in wereldlijke omstandigheden leven, volmaakt kunnen maken. Daarom kunnen en moeten wij naar het volmaakte leven streven waar wij ons ook bevinden” I. III: Oeuvres complétes, Monastére de la Visitation, Annecy 1893, III, 19-21[[1537]].
"Deze lekenspiritualiteit moet een eigen karakter krijgen naargelang van ieders levensomstandigheden: vanuit huwelijks – en gezinsleven, celibaat of weduwstaat, vanuit ziekte, beroep en sociale activiteit. Laten zij volhardend de gaven en kwaliteiten cultiveren die aan hun levensomstandigheden beantwoorden en laten zij de gaven van de Heilige Geest gebruiken die zij persoonlijk hebben ontvangen”. Apostolicam Actuositatem, 4[[653|4]]Wat geldt voor de geestelijke roepingen geldt ook in zekere zin met meer reden voor de oneindig verschillende wijzen waarop alle leden van de Kerk en ieder afzonderlijk lid arbeiders zijn die werken in de wijngaard van de Heer en het mystieke Lichaam van Christus opbouwen. Waarlijk iedereen is, in de enigheid en onherhaalbaarheid van zijn persoonlijke geschiedenis, bij naam geroepen om zijn bijdrage te leveren voor de komst van het Rijk van God.
Geen enkel talent, ook niet het kleinste, mag verborgen blijven en ongebruikt gelaten worden. (Mt. 25, 24-27)[[b:Mt. 25, 24-27]]
De apostel Petrus vermaant ons: “Dient elkaar, als goede herders van Gods veelsoortige genade, met de gaven, zoals ieder die heeft ontvangen” (1 Pt. 4, 10)[b:1 Pt. 4, 10].
Referenties naar alinea 56: 1
Ecclesia in Africa ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vijfde hoofdstuk Opdat gij meer vrucht moogt dragenDe vorming van de lekengelovigen
- Voortdurend rijper worden
57
Het beeld van de wijnstok en de ranken uit het Evangelie openbaart ons een ander fundamenteel aspect van het leven en de zending van de leken gelovigen: de roeping om te groeien, om te groeien, om voortdurend te rijpen, om steeds meer vrucht te dragen.
De Vader zorgt als ijverige wijnbouwer voor zijn wijngaard. De zorgzame aanwezigheid van God wordt vurig afgesmeekt door Israël dat als volgt bidt: “God der hemelse scharen, o keer toch, zie neer uit de hemel, aanschouw het: hergeef hem uw zorg, deze wijnstok, de loot die uw rechterhand plantte, de zoon die Gij sterkte verleend hebt” (Ps. 80, 15-16)[b:Ps. 80, 15-16]. Jezus zelf spreekt over het werk van de Vader: “Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer. Elke rank aan Mij die geen vrucht draagt, snijdt Hij af; en elke rank die wel vrucht draagt, zuivert Hij, opdat zij meer vrucht mag dragen” (Joh. 15, 1-2)[b:Joh. 15, 1-2].
De levenskracht van de ranken hangt samen met hun verbinding met de wijnstok die Jezus Christus is: "Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets” (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5].
De mens wordt aangesproken in zijn vrijheid door de oproep van God om te groeien, te rijpen, vrucht te dragen. Hij moet antwoorden, zijn persoonlijke verantwoordelijkheid op zich nemen. Het is op deze ontstellende en verheven verantwoordelijkheid dat de ernstige woorden van Jezus zinspelen: “Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij weggeworpen als de rank en verdort; men brengt ze bij elkaar, gooit ze in het vuur, en ze verbranden” (Joh. 15, 6)[b:Joh. 15, 6].
In deze dialoog tussen God die roept, en de mens die opgeroepen wordt in zijn verantwoordelijkheid, plaatst zich de mogelijkheid, ja de noodzakelijkheid van een integrale en blijvende vorming van de lekengelovigen, waaraan de synodevaders terecht een belangrijk deel van hun werk voorbehouden hebben. In het bijzonder nadat zij de christelijke vorming beschreven hebben als “een onafgebroken proces van persoonlijke geloofsrijping en van gelijkvormigheid met Christus, volgens de wil van de Vader, onder leiding van de Heilige Geest” , hebben zij duidelijk verklaard dat ” de vorming van lekengelovigen moet vallen onder de prioriteiten van het bisdom en een plaats moet krijgen in het pastorale actieplan, zodat met het oog daarop de inspanningen van de hele gemeenschap van priesters, leken en religieuzen samenkomen” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 40[[1481|40]].
De Vader zorgt als ijverige wijnbouwer voor zijn wijngaard. De zorgzame aanwezigheid van God wordt vurig afgesmeekt door Israël dat als volgt bidt: “God der hemelse scharen, o keer toch, zie neer uit de hemel, aanschouw het: hergeef hem uw zorg, deze wijnstok, de loot die uw rechterhand plantte, de zoon die Gij sterkte verleend hebt” (Ps. 80, 15-16)[b:Ps. 80, 15-16]. Jezus zelf spreekt over het werk van de Vader: “Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer. Elke rank aan Mij die geen vrucht draagt, snijdt Hij af; en elke rank die wel vrucht draagt, zuivert Hij, opdat zij meer vrucht mag dragen” (Joh. 15, 1-2)[b:Joh. 15, 1-2].
De levenskracht van de ranken hangt samen met hun verbinding met de wijnstok die Jezus Christus is: "Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets” (Joh. 15, 5)[b:Joh. 15, 5].
De mens wordt aangesproken in zijn vrijheid door de oproep van God om te groeien, te rijpen, vrucht te dragen. Hij moet antwoorden, zijn persoonlijke verantwoordelijkheid op zich nemen. Het is op deze ontstellende en verheven verantwoordelijkheid dat de ernstige woorden van Jezus zinspelen: “Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij weggeworpen als de rank en verdort; men brengt ze bij elkaar, gooit ze in het vuur, en ze verbranden” (Joh. 15, 6)[b:Joh. 15, 6].
In deze dialoog tussen God die roept, en de mens die opgeroepen wordt in zijn verantwoordelijkheid, plaatst zich de mogelijkheid, ja de noodzakelijkheid van een integrale en blijvende vorming van de lekengelovigen, waaraan de synodevaders terecht een belangrijk deel van hun werk voorbehouden hebben. In het bijzonder nadat zij de christelijke vorming beschreven hebben als “een onafgebroken proces van persoonlijke geloofsrijping en van gelijkvormigheid met Christus, volgens de wil van de Vader, onder leiding van de Heilige Geest” , hebben zij duidelijk verklaard dat ” de vorming van lekengelovigen moet vallen onder de prioriteiten van het bisdom en een plaats moet krijgen in het pastorale actieplan, zodat met het oog daarop de inspanningen van de hele gemeenschap van priesters, leken en religieuzen samenkomen” Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 40[[1481|40]].
Referenties naar alinea 57: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De eigen roeping en zending ontdekken en realiseren
58
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
De vorming van de lekengelovigen heeft als fundamenteel doel de steeds duidelijkere ontdekking van de eigen roeping en de steeds grotere bereidheid om haar te verwerkelijken in de vervulling van de eigen zending.
God roept mij en zendt mij als arbeider in zijn wijngaard; Hij roept mij en zendt mij om te werken voor de komst van zijn Rijk in de geschiedenis. Deze persoonlijke roeping en zending betekenen de waardigheid en de verantwoordelijkheid van iedere lekengelovige en vormen de krachtbron voor heel het vormingswerk dat gericht is op de blijde en dankbare erkenning van die waardigheid en op de trouwe en edelmoedige vervulling van die roeping. God heeft immers van eeuwigheid af aan ons gedacht, ons bemind als unieke en onherhaalbare personen en ieder van ons bij zijn eigen naam genoemd, zoals de goede herder die “zijn schapen bij hun naam noemt” (Joh. 10, 3)[b:Joh. 10, 3].
Maar het eeuwige plan van God openbaart zich aan ieder van ons alleen in de historische ontwikkeling van ons leven en van de gebeurtenissen daarvan en dus alleen geleidelijk, in zeker zin van dag tot dag.
Om de concrete wil van de Heer omtrent ons leven te ontdekken zijn altijd het bereidwillige en volgzame luisteren naar het woord van God van de Kerk nodig, het kinderlijke en voortdurende gebed, de relatie met een wijze en liefdevolle geestelijke leidsman, het gelovige verstaan van de gaven en talenten die men ontvangen heeft en tevens van de verschillende sociale en historische omstandigheden waarin men geplaatst is.
In het leven van iedere lekengelovige zijn er verder bijzonder belangrijke en beslissende ogenblikken om de roeping door God te onderscheiden en de zending die Hij toevertrouwd heeft, te aanvaarden. Hieronder zijn de momenten van de jeugd van de jongelingschap. Maar niemand mag vergeten dat de Heer, zoals de landeigenaar met de arbeiders van de wijngaard, op alle uren van het leven roept, in deze zin dat Hij zijn wil concretiseert en preciseert. Daarom is de waakzaamheid als bereidwillige aandacht voor de stem van God een fundamentele en blijvende houding van de leerling.
Maar het gaat er niet alleen om te weten wat God van ons wil, van ieder van ons, in de verschillende levensomstandigheden. Men moet ook doen wat God wil: zo brengt ons het woord dat Maria, de Moeder van Jezus, tot de bedienden van Kana gericht heeft, in herinnering: “Doet maar wat Hij u zeggen zal” (Joh. 2, 5)[b:Joh. 2, 5]. En om in trouw aan de wil van God te handelen moet men bekwaam zijn en steeds meer bekwaam worden.
Zonder twijfel met de genade van de Heer, die nooit ontbreekt, zoals de heilige Leo de Grote zegt: “Hij die de waardigheid verleende, zal de kracht geven” (“Dabit virtutem, qui contulit dignitatem” II, I:S.Ch. 200,248[[913]]; maar ook met de vrije en verantwoordelijke medewerking van ieder van ons. Dat is de prachtige en inspannende taak die alle lekengelovigen, alle Christenen, onophoudelijk wacht: steeds beter de rijkdommen van het geloof en het doopsel kennen en ze steeds vollediger verwerkelijkend. De apostel Petrus vermaant ons, waar hij over geboorte en groei spreekt als twee etappes van het christelijke leven: “Weest als pasgeboren kinderen begerig naar de geestelijke, onvervalste melk, die u wasdom zal schenken ter zaligheid” (1 Pt. 2, 2)[b:1 Pt. 2, 2].
God roept mij en zendt mij als arbeider in zijn wijngaard; Hij roept mij en zendt mij om te werken voor de komst van zijn Rijk in de geschiedenis. Deze persoonlijke roeping en zending betekenen de waardigheid en de verantwoordelijkheid van iedere lekengelovige en vormen de krachtbron voor heel het vormingswerk dat gericht is op de blijde en dankbare erkenning van die waardigheid en op de trouwe en edelmoedige vervulling van die roeping. God heeft immers van eeuwigheid af aan ons gedacht, ons bemind als unieke en onherhaalbare personen en ieder van ons bij zijn eigen naam genoemd, zoals de goede herder die “zijn schapen bij hun naam noemt” (Joh. 10, 3)[b:Joh. 10, 3].
Maar het eeuwige plan van God openbaart zich aan ieder van ons alleen in de historische ontwikkeling van ons leven en van de gebeurtenissen daarvan en dus alleen geleidelijk, in zeker zin van dag tot dag.
Om de concrete wil van de Heer omtrent ons leven te ontdekken zijn altijd het bereidwillige en volgzame luisteren naar het woord van God van de Kerk nodig, het kinderlijke en voortdurende gebed, de relatie met een wijze en liefdevolle geestelijke leidsman, het gelovige verstaan van de gaven en talenten die men ontvangen heeft en tevens van de verschillende sociale en historische omstandigheden waarin men geplaatst is.
In het leven van iedere lekengelovige zijn er verder bijzonder belangrijke en beslissende ogenblikken om de roeping door God te onderscheiden en de zending die Hij toevertrouwd heeft, te aanvaarden. Hieronder zijn de momenten van de jeugd van de jongelingschap. Maar niemand mag vergeten dat de Heer, zoals de landeigenaar met de arbeiders van de wijngaard, op alle uren van het leven roept, in deze zin dat Hij zijn wil concretiseert en preciseert. Daarom is de waakzaamheid als bereidwillige aandacht voor de stem van God een fundamentele en blijvende houding van de leerling.
Maar het gaat er niet alleen om te weten wat God van ons wil, van ieder van ons, in de verschillende levensomstandigheden. Men moet ook doen wat God wil: zo brengt ons het woord dat Maria, de Moeder van Jezus, tot de bedienden van Kana gericht heeft, in herinnering: “Doet maar wat Hij u zeggen zal” (Joh. 2, 5)[b:Joh. 2, 5]. En om in trouw aan de wil van God te handelen moet men bekwaam zijn en steeds meer bekwaam worden.
Zonder twijfel met de genade van de Heer, die nooit ontbreekt, zoals de heilige Leo de Grote zegt: “Hij die de waardigheid verleende, zal de kracht geven” (“Dabit virtutem, qui contulit dignitatem” II, I:S.Ch. 200,248[[913]]; maar ook met de vrije en verantwoordelijke medewerking van ieder van ons. Dat is de prachtige en inspannende taak die alle lekengelovigen, alle Christenen, onophoudelijk wacht: steeds beter de rijkdommen van het geloof en het doopsel kennen en ze steeds vollediger verwerkelijkend. De apostel Petrus vermaant ons, waar hij over geboorte en groei spreekt als twee etappes van het christelijke leven: “Weest als pasgeboren kinderen begerig naar de geestelijke, onvervalste melk, die u wasdom zal schenken ter zaligheid” (1 Pt. 2, 2)[b:1 Pt. 2, 2].
Referenties naar alinea 58: 2
De ware betekenis van de menselijke seksualiteit ->=geentekst=Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Een integrale vorming tot een leven in eenheid
59
Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
In het ontdekken en verwerkelijken van hun eigen roeping en zending moeten de lekengelovigen gevormd worden voor de eenheid, waardoor hun lidmaatschap van de Kerk en hun burgerschap van de menselijke maatschappij getekend zijn. Er mogen in hun bestaan niet twee parallelle levens zijn: enerzijds het zogenaamde “geestelijke” leven met zijn waarden en eisen; anderzijds het zogenaamde “wereldlijke” leven of het leven van gezin, werk, sociale relaties, politiek engagement en cultuur. De rank welke verbonden is met de wijnstok die Christus is, draagt zijn vruchten in iedere sector van de activiteit en van het bestaan. Inderdaad vallen al de verschillende levensgebieden van de leek onder het plan van God, die ze wil als de “historische plaats” van de openbaring en van de verwerkelijking van de liefde van Jezus Christus tot lof van de Vader en ten dienste van de broeders. Iedere activiteit, iedere situatie, iedere concrete inspanning – zoals bij voorbeeld de competitie en de solidariteit in het werk, de liefde en de toewijding in het gezin en in de opvoeding van de kinderen, sociale en politieke dienst, het aanreiken van de waarheid in het milieu van de cultuur – is een providentiële gelegenheid voor “ volharding in geloof, hoop en liefde”. Apostolicam Actuositatem, 4[[653|4]]
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft alle lekengelovigen aangespoord tot deze eenheid van leven en zij heeft met kracht de ernst aangegeven van de breuk tussen geloof en leven, tussen Evangelie en cultuur:
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft alle lekengelovigen aangespoord tot deze eenheid van leven en zij heeft met kracht de ernst aangegeven van de breuk tussen geloof en leven, tussen Evangelie en cultuur:
“Het Concilie spoort de Christenen, burgers van beide gemeenschappen, aan om zich toe te leggen op een getrouwe vervulling van hun aardse plicht, en wel geleid door de geest van het Evangelie.
Diegenen verwijderen zich van de waarheid die, in de wetenschap, dat wij hier geen blijvende stad hebben, maar een toekomstige zoeken, mensen, dat zij daarom hun aardse plichten kunnen verwaarlozen, er niet aan denkend, dat zij juist door het geloof nog meer verplicht zijn die te vervullen, volgens de roeping die een ieder heeft. (...) Die discrepantie bij velen tussen het geloof dat zij belijden en hun dagelijks leven dient tot de ernstige dwalingen van onze tijd te worden gerekend”. Gaudium et Spes, 43[[575|43]] vgl: Ad Gentes Divinitus, 21[[[703|21]]] vgl: Evangelii Nuntiandi, 20[[[519|20]]] Daarom heb ik gezegd dat een geloof dat niet cultuur wordt, een geloof is “dat niet volledig aangenomen, niet geheel doordacht, niet trouw beleefd is”. Tot de deelnemers aan het Nationale Congres van de Kerkelijke Beweging voor Cultureel Engagement[[1538]] vgl: Aan Kardinaal Agostino Casaroli, staatssecretaris, waarmee de Pauselijke Raad voor de Cultuur ingesteld is[[[1539]]] vgl: Tot de universitaire gemeenschap van Leuven[[[1540]]]
Referenties naar alinea 59: 3
Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek ->=geentekst=Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Aspecten van de vorming
60
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
De veelvoudige en gecoördineerde aspecten van de integrale vorming van de lekengelovigen vallen binnen deze levenssynthese.
Ongetwijfeld moet de geestelijke vorming een geprivilegieerde plaats innemen in het leven van iedere leek, die geroepen is om zonder ophouden te groeien in de innige vereniging met Jezus Christus, in de overeenstemming met de wil van de Vader, in de toewijding aan de broeders in de liefde en rechtvaardigheid. Het Concilie schrijft:
Vooral voor de lekengelovigen die zich op verschillende wijzen inzetten op sociaal en politiek terrein, is in het bijzonder een meer nauwkeurige kennis van de sociale leer van de Kerk volstrekt onmisbaar, zoals de synodevaders bij herhaling en met aandrang gevraagd hebben in hun interventies. Sprekend over de deelname van de leken aan de politiek hebben zij zich als volgt uitgedrukt:
Ongetwijfeld moet de geestelijke vorming een geprivilegieerde plaats innemen in het leven van iedere leek, die geroepen is om zonder ophouden te groeien in de innige vereniging met Jezus Christus, in de overeenstemming met de wil van de Vader, in de toewijding aan de broeders in de liefde en rechtvaardigheid. Het Concilie schrijft:
“Deze innerlijke levensband met Christus wordt in de Kerk gevoed door genademiddelen die alle gelovigen ter beschikking staan, vooral door de actieve deelneming aan de heilige liturgie. De leken dienen hier zo gebruik van te maken, dat zij hun verbondenheid met Christus niet van hun leven laten losmaken, ook al vervullen zij hun profane taak in het gewone leven op de juiste wijze, maar dat zij, juist door hun werk volgens de wil van God te verrichten, in deze verbondenheid groeien”. Apostolicam Actuositatem, 4[[653|4]]De doctrinaire vorming van de lekengelovigen blijkt nu steeds dringender, niet alleen vanwege de natuurlijke dynamiek van de geloofsverdieping maar ook vanwege de eis om tegenover de wereld en haar ernstige en ingewikkelde problemen “verantwoording af te leggen van de hoop” die in hen leeft. Een systematische catechetische actie, die geleidelijk moet verlopen in verband met de leeftijd en de verschillende levensomstandigheden, en een meer besliste christelijke bevordering van de cultuur als antwoord op de eeuwige vragen die de mens en de maatschappij ook nu kwellen, worden zo absoluut noodzakelijk.
Vooral voor de lekengelovigen die zich op verschillende wijzen inzetten op sociaal en politiek terrein, is in het bijzonder een meer nauwkeurige kennis van de sociale leer van de Kerk volstrekt onmisbaar, zoals de synodevaders bij herhaling en met aandrang gevraagd hebben in hun interventies. Sprekend over de deelname van de leken aan de politiek hebben zij zich als volgt uitgedrukt:
“Maar willen de leken dit nobele voornemen (het voornemen om de menselijke en christelijke waarden te doen kennen en waarderen) actief in de politiek opnemen, dan is het niet genoeg hen aan te sporen, maar moet hun een gepaste vorming in het sociale geweten worden aangeboden, heel bijzonder in de sociale leer van de Kerk, die reflectiebeginselen bevat, beoordelingscriteria en praktische richtlijnen vgl: Libertatis conscientia, 72[[[1533|72]]] en die al in het algemeen catechetisch onderricht en in gespecialiseerde verenigingen alsmede op universiteiten en scholen voorhanden moet zijn. Deze sociale leer van de Kerk is trouwens dynamisch, namelijk aangepast aan de omstandigheden van plaats en tijd. De herders hebben het recht en de plicht ook de morele beginselen inzake de sociale orde voor te houden; alle christengelovigen hebben tot taak zich te beijveren voor de verdediging van de mensenrechten; maar het actieve lidmaatschap van politieke partijen is aan leken voorbehouden. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 22[[1481|22]] vgl: Sollicitudo Rei Socialis, 41[[[350|41]]]In het kader van de integrale en eenheid brengende vorming van de leken is tenslotte bijzonder belangrijk voor hun missionaire en apostolische actie de persoonlijke groei in de menselijke waarden. Juist wat dit betreft heeft het Concilie geschreven:
“(De leken) moeten ook grote waarden hechten aan beroepsdeskundigheid, gezinsgeest en burgerzin en aan de sociale deugden, zoals eerlijkheid, een rechtvaardige gezindheid, oprechtheid, menselijkheid en geestkracht, die alle onmisbaar zijn voor een echt christelijk leven”. Apostolicam Actuositatem, 4[[653|4]]Bij de rijping van de organische synthese van hun leven, die uitdrukking is van de eenheid van hun wezen en tegelijk voorwaarde voor de doeltreffende vervulling van hun zending, zullen de lekengelovigen innerlijk geleid en gesteund worden door de Heilige Geest, die de Geest van de eenheid en de volheid van het leven is.
Referenties naar alinea 60: 2
Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek ->=geentekst=Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Medewerkers van God als opvoeder
61
Pastores Dabo Vobis ->=geentekst=
Aan de Katholieke Kerk in de Volksrepubliek China ->=geentekst=
Welke zijn de plaatsen en de middelen voor de vorming van de lekengelovigen? Welke zijn de personen en de gemeenschappen die geroepen zijn om de taak van de integrale en eenheid brengende vorming van de lekengelovigen op zich te nemen? Zoals het menselijke werk van de opvoeding nauw verbonden is met het vaderschap en het moederschap, zo vindt de christelijke vorming haar wortel en kracht in God, de Vader die zijn kinderen bemint en opvoedt. Ja, God is de eerste en grote opvoeder van zijn volk, zoals de prachtige passage van het cantiek van Mozes zegt:
Vooral de universele Kerk is opvoedster. De Paus vervult daarin de taak van eerste vormer van de lekengelovigen. Aan hem komt als opvolger van Petrus de taak toe om "de broeders te versterken in het geloof" door aan alle gelovigen de wezenlijke inhoud van de christelijke en kerkelijke roeping en zending te leren.
Niet alleen zijn directe woord maar ook zijn woord dat overgedragen wordt door de documenten van de verschillende departementen van de Heilige Stoel vraagt om het bereidwillige en liefdevolle gehoor van de lekengelovigen. De ene en universele Kerk is in de verschillende delen van de wereld tegenwoordig in de particuliere kerken. In elk daarvan heeft de bisschop een persoonlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de lekengelovigen, die hij moet vormen door de verkondiging van het Woord, door de viering van de Eucharistie en de overige sacramenten, door de bezieling en de leiding van hun christelijke leven.
Binnen de particuliere Kerk of het bisdom bestaat en werkt de parochie, die een wezenlijke taak heeft voor de meer directe en persoonlijke vorming van de lekengelovigen. De parochie is inderdaad geroepen om in een relatie die gemakkelijker de afzonderlijke personen en de afzonderlijke groepen kan bereiken, haar leden op te voeden tot het luisteren naar het Woord, tot de liturgische en persoonlijke dialoog met God en tot het leven in broederlijke liefde, terwijl zij op een meer onmiddellijke en concrete wijze de zin doet verstaan van de kerkelijke gemeenschap en van de missionaire verantwoordelijkheid.
Verder zijn er binnen sommige parochies, vooral binnen de uitgestrekte en verspreide parochies, de kleine kerkelijke gemeenschappen die aanzienlijke hulp kunnen bieden bij de vorming van de Christenen, daar zij het bewustzijn en de ervaring van de kerkelijke gemeenschap en zending meer algemeen en indringend kunnen maken. Zoals de synodevaders gezegd hebben kan ook hulp geboden worden door een catechese na het Doopsel, naar analogie van het catechumenaat, door sommige elementen van het rituaal van het christelijke initiatie van volwassenen opnieuw voor te houden met de bedoeling de onmetelijke en buitengewone rijkdommen en verantwoordelijkheden van het doopsel dat men ontvangen heeft, te doen begrijpen en beleven vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 11[[[1481|11]]].
De hulp die de verschillende leden van de Kerk elkaar bieden is bijzonder belangrijk voor de vorming welke de lekengelovigen ontvangen in de bisdommen en parochies, speciaal voor de vorming tot het begrip van de gemeenschap en de zending. Het is een hulp die het mysterie van de Kerk, moeder en opvoedster, openbaart en tegelijk verwerkelijkt. De priesters en religieuzen moeten de lekengelovigen helpen bij hun vorming. in dit opzicht hebben de synodevaders de priesters en kandidaten voor de wijding uitgenodigd om “zich zorgvuldig voor te bereiden op de bekwaamheid om de roeping en de zending van de leken te bevorderen”. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 40[[1481|40]] De lekengelovigen zelf kunnen en moeten op hun beurt de priesters en de religieuzen helpen op hun geestelijke en pastorale weg.
"Hij heeft het gevonden in de woestijn, in de wildernis, dat oord vol gehuil. Hij heeft het verzorgd en bewaakt, als de appel van zijn oog behoed, zoals een arend die ziet naar zijn jongen en boven hen heen en weer vliegt, die zijn vleugels uitspreidt voor hen, hen opneemt en draagt op zijn wieken. Jahwe alleen heeft zijn volk geleid, geen vreemde god heeft naast Hem gestaan" (Deut. 32, 10-12)[b:Deut. 32, 10-12]. (Deut. 8, 5)[[b:Deut. 8, 5]]Het opvoedingswerk van God wordt geopenbaard en vervuld in Jezus, de Meester, en bereikt van binnen het hart van iedere mens dank zij de dynamische tegenwoordigheid van de Geest. De Kerk die moeder is, wordt zowel in zichzelf, als in haar verschillende geledingen en verschijningsvormen geroepen om deel te nemen aan het goddelijke opvoedingswerk. Zo worden de lekengelovigen door en in de Kerk gevormd in een wederkerige gemeenschap en samenwerking van al haar leden: priesters, religieuzen en leken. Zo ontvangt de gehele kerkelijke gemeenschap in haar verschillende leden de vruchtbaarheid van de Geest en werkt zij daartoe actief mee. Wat dit betreft schreef Methodius van Olympus:
"De onvolmaakten (...) worden, als in de schoot van een moeder, gedragen en gevormd door de meer volmaakten, totdat zij voortgebracht en gebaard worden voor heel de grootheid en schoonheid van de deugd". III, 8: S. Ch. 95, 110[[1542]]Dat gebeurde ook met Paulus, die gedragen en in de Kerk binnengeleid werd door de volmaakten (in de persoon van Ananias) en vervolgens op zijn beurt volmaakt werd en vele kinderen voortbracht.
Vooral de universele Kerk is opvoedster. De Paus vervult daarin de taak van eerste vormer van de lekengelovigen. Aan hem komt als opvolger van Petrus de taak toe om "de broeders te versterken in het geloof" door aan alle gelovigen de wezenlijke inhoud van de christelijke en kerkelijke roeping en zending te leren.
Niet alleen zijn directe woord maar ook zijn woord dat overgedragen wordt door de documenten van de verschillende departementen van de Heilige Stoel vraagt om het bereidwillige en liefdevolle gehoor van de lekengelovigen. De ene en universele Kerk is in de verschillende delen van de wereld tegenwoordig in de particuliere kerken. In elk daarvan heeft de bisschop een persoonlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de lekengelovigen, die hij moet vormen door de verkondiging van het Woord, door de viering van de Eucharistie en de overige sacramenten, door de bezieling en de leiding van hun christelijke leven.
Binnen de particuliere Kerk of het bisdom bestaat en werkt de parochie, die een wezenlijke taak heeft voor de meer directe en persoonlijke vorming van de lekengelovigen. De parochie is inderdaad geroepen om in een relatie die gemakkelijker de afzonderlijke personen en de afzonderlijke groepen kan bereiken, haar leden op te voeden tot het luisteren naar het Woord, tot de liturgische en persoonlijke dialoog met God en tot het leven in broederlijke liefde, terwijl zij op een meer onmiddellijke en concrete wijze de zin doet verstaan van de kerkelijke gemeenschap en van de missionaire verantwoordelijkheid.
Verder zijn er binnen sommige parochies, vooral binnen de uitgestrekte en verspreide parochies, de kleine kerkelijke gemeenschappen die aanzienlijke hulp kunnen bieden bij de vorming van de Christenen, daar zij het bewustzijn en de ervaring van de kerkelijke gemeenschap en zending meer algemeen en indringend kunnen maken. Zoals de synodevaders gezegd hebben kan ook hulp geboden worden door een catechese na het Doopsel, naar analogie van het catechumenaat, door sommige elementen van het rituaal van het christelijke initiatie van volwassenen opnieuw voor te houden met de bedoeling de onmetelijke en buitengewone rijkdommen en verantwoordelijkheden van het doopsel dat men ontvangen heeft, te doen begrijpen en beleven vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 11[[[1481|11]]].
De hulp die de verschillende leden van de Kerk elkaar bieden is bijzonder belangrijk voor de vorming welke de lekengelovigen ontvangen in de bisdommen en parochies, speciaal voor de vorming tot het begrip van de gemeenschap en de zending. Het is een hulp die het mysterie van de Kerk, moeder en opvoedster, openbaart en tegelijk verwerkelijkt. De priesters en religieuzen moeten de lekengelovigen helpen bij hun vorming. in dit opzicht hebben de synodevaders de priesters en kandidaten voor de wijding uitgenodigd om “zich zorgvuldig voor te bereiden op de bekwaamheid om de roeping en de zending van de leken te bevorderen”. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 40[[1481|40]] De lekengelovigen zelf kunnen en moeten op hun beurt de priesters en de religieuzen helpen op hun geestelijke en pastorale weg.
Referenties naar alinea 61: 3
Pastores Dabo Vobis ->=geentekst=Pastores Dabo Vobis ->=geentekst=
Aan de Katholieke Kerk in de Volksrepubliek China ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Andere milieus van opvoeding
62
Ook het christelijke gezin vormt, als “huiskerk”, een natuurlijke en fundamentele school voor de geloofsvorming: de vader en de moeder ontvangen door het sacrament van het huwelijk de genade en de taak van de christelijke opvoeding van hun kinderen, voor wie ze getuigenis afleggen van zowel menselijke als godsdienstige waarden en aan wie ze deze doorgeven. Als de kinderen leren spreken, leren zij ook God te loven, die zij dichtbij voelen als liefderijke en zorgzame Vader; als de kinderen de eerste gebaren van liefde leren, leren zij ook zich open te stellen voor de anderen en in de gave van zichzelf de zin van het menselijke leven te verstaan.
Het dagelijkse leven zelf van een echt christelijk gezin vormt de eerste “ervaring van Kerk”, welke bestemd is om bevestigd en ontwikkeld te worden in de geleidelijke actieve en verantwoordelijke opneming van de kinderen in de grotere kerkelijke gemeenschap en in de burgerlijke maatschappij. Hoe meer de christelijke echtgenoten en ouders zullen groeien in het bewustzijn dat hun “huiskerk” deelt in het leven en in de zending van de universele Kerk, des te meer zullen de kinderen gevormd kunnen worden tot de “zin voor de Kerk” en zullen zij heel de schoonheid ervaren van het wijden van hun krachten aan de dienst van het Rijk Gods.
Belangrijke plaatsen van vorming zijn ook de katholieke scholen en universiteiten, alsmede de centra van geestelijke vernieuwing welke zich steeds meer verspreiden. Zoals de synodevaders opgemerkt hebben, is de deelname van de christelijke ouders aan het leven van de school, welke overigens steeds noodzakelijk en onvervangbaar is, niet meer alleen voldoende in de huidige sociale en historische context, die getekend is door een diepe sociale omkeer; er moeten lekengelovigen voorbereid worden die zich aan het opvoedkundige werk wijden als aan een echte en eigenlijke kerkelijke zending; er moeten “opvoedkundige gemeenschappen” gesticht en ontwikkeld worden die gevormd worden door ouders, leerkrachten, priesters, religieuzen en vertegenwoordigers van de jongeren tezamen. En opdat de school waardig haar vormingstaak kan vervullen, moeten de lekengelovigen zich verplicht voelen om van allen een echte vrijheid van opvoeding te eisen, ook door middel van een gepaste burgerlijke wetgeving, en om deze vrijheid voor allen te bevorderen. vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 44[[[1481|44]]]
De synodevaders hebben woorden van waardering en aanmoediging gehad voor alle lekengelovigen, mannen en vrouwen, die met burgerzin en christelijke geest en opvoedkundige taak uitoefenen in de school en in de vormingsinstituten. Zij hebben er bovendien op gewezen dat het dringend noodzakelijk is dat de lekengelovigen die onderwijzers en docenten zijn op de verschillende katholieke of niet-katholieke scholen, echte getuigen van het evangelie zijn door het voorbeeld van hun leven, hun deskundigheid en rechtschapenheid en de christelijke inspiratie van hun onderricht, natuurlijk altijd met behoud van de autonomie van de verschillende wetenschappen en vakken.
Het is bijzonder belangrijk dat het wetenschappelijke en technische onderzoek dat verricht wordt door de lekengelovigen gedragen wordt door het criterium van de dienst aan de mens in het geheel van zijn waarden en eisen. Aan deze lekengelovigen vertrouwt de Kerk de taak toe om voor allen de nauwe band te verduidelijken welke er bestaat tussen geloof en wetenschap tussen Evangelie en menselijke cultuur. vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 45[[[1481|45]]]
In een voorstel lezen wij
Het dagelijkse leven zelf van een echt christelijk gezin vormt de eerste “ervaring van Kerk”, welke bestemd is om bevestigd en ontwikkeld te worden in de geleidelijke actieve en verantwoordelijke opneming van de kinderen in de grotere kerkelijke gemeenschap en in de burgerlijke maatschappij. Hoe meer de christelijke echtgenoten en ouders zullen groeien in het bewustzijn dat hun “huiskerk” deelt in het leven en in de zending van de universele Kerk, des te meer zullen de kinderen gevormd kunnen worden tot de “zin voor de Kerk” en zullen zij heel de schoonheid ervaren van het wijden van hun krachten aan de dienst van het Rijk Gods.
Belangrijke plaatsen van vorming zijn ook de katholieke scholen en universiteiten, alsmede de centra van geestelijke vernieuwing welke zich steeds meer verspreiden. Zoals de synodevaders opgemerkt hebben, is de deelname van de christelijke ouders aan het leven van de school, welke overigens steeds noodzakelijk en onvervangbaar is, niet meer alleen voldoende in de huidige sociale en historische context, die getekend is door een diepe sociale omkeer; er moeten lekengelovigen voorbereid worden die zich aan het opvoedkundige werk wijden als aan een echte en eigenlijke kerkelijke zending; er moeten “opvoedkundige gemeenschappen” gesticht en ontwikkeld worden die gevormd worden door ouders, leerkrachten, priesters, religieuzen en vertegenwoordigers van de jongeren tezamen. En opdat de school waardig haar vormingstaak kan vervullen, moeten de lekengelovigen zich verplicht voelen om van allen een echte vrijheid van opvoeding te eisen, ook door middel van een gepaste burgerlijke wetgeving, en om deze vrijheid voor allen te bevorderen. vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 44[[[1481|44]]]
De synodevaders hebben woorden van waardering en aanmoediging gehad voor alle lekengelovigen, mannen en vrouwen, die met burgerzin en christelijke geest en opvoedkundige taak uitoefenen in de school en in de vormingsinstituten. Zij hebben er bovendien op gewezen dat het dringend noodzakelijk is dat de lekengelovigen die onderwijzers en docenten zijn op de verschillende katholieke of niet-katholieke scholen, echte getuigen van het evangelie zijn door het voorbeeld van hun leven, hun deskundigheid en rechtschapenheid en de christelijke inspiratie van hun onderricht, natuurlijk altijd met behoud van de autonomie van de verschillende wetenschappen en vakken.
Het is bijzonder belangrijk dat het wetenschappelijke en technische onderzoek dat verricht wordt door de lekengelovigen gedragen wordt door het criterium van de dienst aan de mens in het geheel van zijn waarden en eisen. Aan deze lekengelovigen vertrouwt de Kerk de taak toe om voor allen de nauwe band te verduidelijken welke er bestaat tussen geloof en wetenschap tussen Evangelie en menselijke cultuur. vgl: Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 45[[[1481|45]]]
In een voorstel lezen wij
“Deze synode roept op tot een profetisch functioneren van katholieke scholen en universiteiten, en prijst, omwille van hun toewijding leermeesters en docenten, nu voor het merendeel leken, zo dat de instellingen voor een katholieke opvoeding mannen en vrouwen kunnen vormen, in wie het Nieuwe Gebod geïncarneerd is. de gelijktijdige aanwezigheid van priesters en leken alsmede van mannelijke en vrouwelijke religieuzen, biedt een levendig beeld van de Kerk aan de leerlingen, en maakt de kennis van haar rijkdom gemakkelijker. vgl: De lekenopvoeder, geloofsgetuige op scholen[[[1541]]]" Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 44[[1481|44]]Ook de groepen verenigingen en bewegingen hebben een plaats in de vorming van de lekengelovigen: zij hebben de mogelijkheid om ieder met eigen methoden een vorming te geven die diep ingebed ligt in de ervaring van apostolisch leven zelf, zoals zij ook de gelegenheid hebben om de vorming die hun aanhangers ontvangen van andere personen en gemeenschappen, te integreren, te concretiseren en te specificeren.
Referenties naar alinea 62: 1
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De vorming die allen van elkaar ontvangen en aan elkaar geven
63
De vorming is geen voorrecht van enkelen maar een recht en een plicht van allen. Wat dit betreft hebben de synodevaders gezegd: “Aan iedereen, heel bijzonder aan de armen, die ook een bron van vorming voor iedereen kunnen zijn, moeten de mogelijkheden tot vorming worden geboden” . En zij hebben hieraan toegevoegd: “Voor die vorming moeten geschikte middelen worden aangewend, die eenieder helpen bij de volledige vervulling van zijn moeilijke en christelijke roeping”. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 41[[1481|41]]
Voor een werkelijk indringende en doeltreffende pastoraal moet ook de vorming van degenen die de vorming geven ontwikkeld worden, ook door het samenstellen van geschikte cursussen of het oprichten van geëigende scholen. De vorming van hen die zich op hun beurt zullen moeten inzetten voor de vorming van de lekengelovigen, is een primaire vereiste voor het verzekeren van de algemene en wijdverbreide vorming van alle lekengelovigen.
In het werk van de vorming zal bijzondere aandacht besteed moeten worden aan de plaatselijke cultuur, volgens de uitdrukkelijke uitnodiging van de synodevaders:
Bovendien de overtuiging dat ieder van ons het doeleinde en tegelijk het beginsel van de vorming is: hoe meer wij gevormd worden des te meer voelen wij de noodzaak om de vorming voort te zetten en te verdiepen, zoals wij ook meer bekwaam worden om anderen te vormen naarmate wij meer gevormd worden
Van bijzonder belang is het bewustzijn dat het werk van de vorming, dat op verstandige wijze gebruik maakt van de middelen en methoden van de menswetenschappen, des te doeltreffender is naarmate het meer open staat voor Gods handelen: alleen de rank die geen angst heeft om door de wijnbouwer gesnoeid te worden, brengt meer vruchten voort voor zichzelf en voor de anderen.
Voor een werkelijk indringende en doeltreffende pastoraal moet ook de vorming van degenen die de vorming geven ontwikkeld worden, ook door het samenstellen van geschikte cursussen of het oprichten van geëigende scholen. De vorming van hen die zich op hun beurt zullen moeten inzetten voor de vorming van de lekengelovigen, is een primaire vereiste voor het verzekeren van de algemene en wijdverbreide vorming van alle lekengelovigen.
In het werk van de vorming zal bijzondere aandacht besteed moeten worden aan de plaatselijke cultuur, volgens de uitdrukkelijke uitnodiging van de synodevaders:
“Vorming van christenen zal in hoge mate rekening moeten houden met de plaatselijke menselijke cultuur, die aan de vorming als zodanig een bijdrage levert, en zal helpen om de waarden te onderscheiden, die zowel in de traditie zijn gelegen als in de moderne levensomstandigheden worden aangereikt. Aandacht verdienen de diverse culturen, die tegelijk onder één en hetzelfde volk of natie kunnen bestaan. De Kerk, moeder en leermeesteres van de volkeren, spant zich in om, in voorkomende gevallen, de cultuur van een minder talrijk volk, dat in een grote natie bestaat, veilig te stellen”. Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken, 42[[1481|42]]In het werk van de vorming blijken sommige overtuigingen bijzonder noodzakelijk en vruchtbaar. Vooral de overtuiging dat er geen echte en doeltreffende vorming mogelijk is, als niet iedereen uit zichzelf de verantwoordelijkheid voor de vorming op zich neemt en ontwikkelt: deze heeft inderdaad wezenlijk de aard van “zelfvorming”.
Bovendien de overtuiging dat ieder van ons het doeleinde en tegelijk het beginsel van de vorming is: hoe meer wij gevormd worden des te meer voelen wij de noodzaak om de vorming voort te zetten en te verdiepen, zoals wij ook meer bekwaam worden om anderen te vormen naarmate wij meer gevormd worden
Van bijzonder belang is het bewustzijn dat het werk van de vorming, dat op verstandige wijze gebruik maakt van de middelen en methoden van de menswetenschappen, des te doeltreffender is naarmate het meer open staat voor Gods handelen: alleen de rank die geen angst heeft om door de wijnbouwer gesnoeid te worden, brengt meer vruchten voort voor zichzelf en voor de anderen.
Referenties naar alinea 63: 1
Pastores Dabo Vobis ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Oproep en gebed
64
Tot besluit van dit postsynodale document houd ik nogmaals de uitnodiging voor van de “landeigenaar” over wie het Evangelie spreekt: “Gaat ook gij naar mijn wijngaard”. Men kan zeggen dat de betekenis van de synode over de roeping en de zending van de leken juist gelegen is in deze oproep die de Heer Jezus aan allen richt en in het bijzonder aan de lekengelovigen, mannen en vrouwen.
De werkzaamheden van de synode zijn voor alle deelnemers een grote geestelijke ervaring geweest: de ervaring van een Kerk die ernaar streeft om in het licht en de kracht van de Geest de hernieuwde oproep van haar Heer te onderkennen en te aanvaarden, teneinde aan de wereld van deze tijd opnieuw het mysterie van haar gemeenschap en de dynamiek van haar heilszending voor te houden, in het bijzonder door de specifieke plaats en rol van de lekengelovigen te begrijpen. De daadwerkelijke ontvangst die de oproep van de Heer zal krijgen van de kant van het gehele volk Gods en daarin van de kant van de lekengelovigen, zal de vrucht van de synode opleveren, welke deze exhortatie zo overvloedig mogelijk wil opwekken in alle over de wereld verspreide kerken.
Daarom richt ik tot allen en ieder, herders en gelovigen, de meest levendige aansporing nooit moe te worden om het kerkelijke bewustzijn wakker te houden en zelf steeds meer door te laten dringen in de geest, het hart en het leven; het bewustzijn dus leden te zijn van de Kerk van Jezus Christus, die deelhebben aan haar mysterie van gemeenschap en haar apostolische en missionaire kracht.
Het is bijzonder belangrijk dat alle christenen zich bewust zijn van de buitengewone waardigheid welke hun geschonken is door het heilig doopsel door genade zijn wij geroepen geliefde kinderen van de Vader te zijn, ledematen die ingelijfd zijn in Jezus Christus en in zijn Kerk, levende en heilige tempels van de Geest. Luisteren wij weer ontroerd en dankbaar naar de woorden van de evangelist Johannes: “Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft! Wij worden kinderen van God genoemd, en we zijn het ook” (1 Joh. 3, 1)[b:1 Joh. 3, 1].
Deze “christelijke nieuwheid” welke aan de leden van de Kerk geschonken is en voor allen de wortel vormt van hun deelneming aan het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus en van hun roeping tot heiligheid in de liefde, drukt zich uit en verwerkelijkt zich in de lekengelovigen volgens de “seculiere karaktertrek” die hun “bijzonder eigen” is.
Het kerkelijke bewustzijn brengt samen met het begrip van de gemeenschappelijke christelijke waardigheid het begrip mee van te behoren tot het mysterie van de Kerk gemeenschap: dat is een fundamenteel en beslissend aspect voor het leven en de zending van de Kerk. Het vurige gebed van Jezus tijdens het laatste Avondmaal: “Dat zij een mogen zijn” moet voor allen en iedereen elke dag een veeleisend en onafwijsbaar levens- en actieprogramma worden.
Het levendige begrip van de kerkelijke gemeenschap, die gave van de Geest is welke ons vrije antwoord verlangt, zal als kostbare vrucht de harmonische bevestiging in de “ene en katholieke” Kerk hebben van de rijke verscheidenheid van de roepingen en levensstaten, van de charisma’s, van de bedieningen, taken en verantwoordelijkheden, alsmede een meer overtuigde en besliste samenwerking van de groepen, verenigingen en bewegingen van de lekengelovigen in de saamhorige vervulling van de gemeenschappelijke heilszending van de Kerk zelf. Deze gemeenschap is reeds in zich het eerste grote teken van de tegenwoordigheid van Christus, de Heiland, in de wereld; zij bevordert en stimuleert de directe apostolische en missionaire actie van de Kerk.
Op de drempel van het derde millennium moet heel de Kerk, moeten herders en gelovigen, zich sterker verantwoordelijk voelen voor de gehoorzaamheid aan het bevel van Christus: “Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping” (Mc. 16, 15)[b:Mc. 16, 15] en moeten zij het missionaire elan vernieuwen. Een grote, inspannende en prachtige onderneming is aan de Kerk toevertrouwd: die van een nieuwe evangelisatie, waaraan de huidige wereld een enorme behoefte heeft. De lekengelovigen moeten zich levende en verantwoordelijke deelnemers aan deze onderneming voelen, die geroepen zijn om het Evangelie te verkondigen en in praktijk te brengen in de dienst aan de waarden en aan de eisen van de mens en van de maatschappij.
De bisschoppensynode die gehouden is in de maand oktober tijdens het Mariajaar, heeft haar werk op geheel bijzondere wijze toevertrouwd aan de voorspraak van de allerheiligste Moeder van de Verlosser, Maria. En nu vertrouw ik de geestelijke vruchtbaarheid van de synode toe aan dezelfde voorspraak. In vereniging met de vaders en lekengelovigen die aanwezig waren op de synode, en met alle andere leden van het volk van God richt ik mij aan het eind van dit postsynodale document tot de Maagd. De oproep wordt gebed.
De werkzaamheden van de synode zijn voor alle deelnemers een grote geestelijke ervaring geweest: de ervaring van een Kerk die ernaar streeft om in het licht en de kracht van de Geest de hernieuwde oproep van haar Heer te onderkennen en te aanvaarden, teneinde aan de wereld van deze tijd opnieuw het mysterie van haar gemeenschap en de dynamiek van haar heilszending voor te houden, in het bijzonder door de specifieke plaats en rol van de lekengelovigen te begrijpen. De daadwerkelijke ontvangst die de oproep van de Heer zal krijgen van de kant van het gehele volk Gods en daarin van de kant van de lekengelovigen, zal de vrucht van de synode opleveren, welke deze exhortatie zo overvloedig mogelijk wil opwekken in alle over de wereld verspreide kerken.
Daarom richt ik tot allen en ieder, herders en gelovigen, de meest levendige aansporing nooit moe te worden om het kerkelijke bewustzijn wakker te houden en zelf steeds meer door te laten dringen in de geest, het hart en het leven; het bewustzijn dus leden te zijn van de Kerk van Jezus Christus, die deelhebben aan haar mysterie van gemeenschap en haar apostolische en missionaire kracht.
Het is bijzonder belangrijk dat alle christenen zich bewust zijn van de buitengewone waardigheid welke hun geschonken is door het heilig doopsel door genade zijn wij geroepen geliefde kinderen van de Vader te zijn, ledematen die ingelijfd zijn in Jezus Christus en in zijn Kerk, levende en heilige tempels van de Geest. Luisteren wij weer ontroerd en dankbaar naar de woorden van de evangelist Johannes: “Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft! Wij worden kinderen van God genoemd, en we zijn het ook” (1 Joh. 3, 1)[b:1 Joh. 3, 1].
Deze “christelijke nieuwheid” welke aan de leden van de Kerk geschonken is en voor allen de wortel vormt van hun deelneming aan het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus en van hun roeping tot heiligheid in de liefde, drukt zich uit en verwerkelijkt zich in de lekengelovigen volgens de “seculiere karaktertrek” die hun “bijzonder eigen” is.
Het kerkelijke bewustzijn brengt samen met het begrip van de gemeenschappelijke christelijke waardigheid het begrip mee van te behoren tot het mysterie van de Kerk gemeenschap: dat is een fundamenteel en beslissend aspect voor het leven en de zending van de Kerk. Het vurige gebed van Jezus tijdens het laatste Avondmaal: “Dat zij een mogen zijn” moet voor allen en iedereen elke dag een veeleisend en onafwijsbaar levens- en actieprogramma worden.
Het levendige begrip van de kerkelijke gemeenschap, die gave van de Geest is welke ons vrije antwoord verlangt, zal als kostbare vrucht de harmonische bevestiging in de “ene en katholieke” Kerk hebben van de rijke verscheidenheid van de roepingen en levensstaten, van de charisma’s, van de bedieningen, taken en verantwoordelijkheden, alsmede een meer overtuigde en besliste samenwerking van de groepen, verenigingen en bewegingen van de lekengelovigen in de saamhorige vervulling van de gemeenschappelijke heilszending van de Kerk zelf. Deze gemeenschap is reeds in zich het eerste grote teken van de tegenwoordigheid van Christus, de Heiland, in de wereld; zij bevordert en stimuleert de directe apostolische en missionaire actie van de Kerk.
Op de drempel van het derde millennium moet heel de Kerk, moeten herders en gelovigen, zich sterker verantwoordelijk voelen voor de gehoorzaamheid aan het bevel van Christus: “Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping” (Mc. 16, 15)[b:Mc. 16, 15] en moeten zij het missionaire elan vernieuwen. Een grote, inspannende en prachtige onderneming is aan de Kerk toevertrouwd: die van een nieuwe evangelisatie, waaraan de huidige wereld een enorme behoefte heeft. De lekengelovigen moeten zich levende en verantwoordelijke deelnemers aan deze onderneming voelen, die geroepen zijn om het Evangelie te verkondigen en in praktijk te brengen in de dienst aan de waarden en aan de eisen van de mens en van de maatschappij.
De bisschoppensynode die gehouden is in de maand oktober tijdens het Mariajaar, heeft haar werk op geheel bijzondere wijze toevertrouwd aan de voorspraak van de allerheiligste Moeder van de Verlosser, Maria. En nu vertrouw ik de geestelijke vruchtbaarheid van de synode toe aan dezelfde voorspraak. In vereniging met de vaders en lekengelovigen die aanwezig waren op de synode, en met alle andere leden van het volk van God richt ik mij aan het eind van dit postsynodale document tot de Maagd. De oproep wordt gebed.
O allerheiligste Maagd,
Moeder van Christus en moeder van de Kerk,
Met vreugde en bewondering
Sluiten wij ons aan bij uw Magnificat,
Bij uw zang en dankbare liefde.
Met u brengen wij dank aan God,
“die barmhartig is van geslacht tot geslacht”,
voor de schitterende roeping
en de veelvormig zending van de lekengelovigen
die door God bij naam geroepen zijn
om in gemeenschap van liefde en heiligheid
met Hem te leven.
Maagd van het Magnificat,
Vul nu harten met dankbaarheid en enthousiasme
Voor deze roeping en voor deze zending.
Gij die nederig en grootmoedig
“de dienstmaagd des Heren” zijt geweest,
geeft ons uw eigen beschikbaarheid
voor de dienst van God
en het heil van de wereld.
Open onze harten
Voor het onmetelijke perspectief van het Rijk van God
en van de verkondiging van het Evangelie
aan heel de schepping.
Het vele kwaad en de tal rijke gevaren
die de mannen en de vrouwen van onze tijd bedrukken,
zijn steeds aanwezig in uw moederhart.
Maar ook de vele initiatieven voor het goede,
de grote aspiraties naar het waardevolle,
de vorderingen die gemaakt zijn in het voorbrengen
van overvloedige vruchten van heil,
zijn aanwezig in uw hart.
Moedige Maagd,
geef ons geestkracht en vertrouwen in God,
opdat wij alle hindernissen kunnen overwinnen
die wij ontmoeten bij de vervulling van onze zending.
Leer ons met de aardse werkelijkheden om te gaan
met een levendig gevoel van christelijke
verantwoordelijkheid
en met de blijde hoop op de komst van het Rijk van God
van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
Gij die samen met de apostelen
in gebed zijt gebleven in het cenakel
in afwachting van de komst van de Geest van Pinksteren,
smeek zijn hernieuwde uitstorting af over alle
lekengelovigen,
mannen en vrouwen,
opdat zij volledig mogen beantwoorden
aan hun roeping en zending,
als ranken van de ware wijnstok
die geroepen zijn om veel vrucht te dragen
voor het leven van de wereld.
Maagd en Moeder,
Leid en steun ons,
opdat wij steeds mogen leven
als echte zonen en dochters
van de Kerk van uw Zoon
en kunnen bijdragen tot de vestiging
van de beschaving van waarheid en liefde
op aarde,
volgens het verlangen van God
en tot zijn eer.
AMENGegeven te Rome, bij sint Petrus, op 30 december, feest van de heilige Familie van Jezus Maria en Jozef, van het jaar 1988, het elfde van mijn pontificaat.
Paus Johannes Paulus II
Referenties naar alinea 64: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 20
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/692-christifideles-laici-nl