Rerum Novarum
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
Paus Leo XIII
15 mei 1891
Pauselijke geschriften - Encyclieken
1961, Ecclesia Docens (0158) 5e druk, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Vert. uit het Latijn; tussentitels: redactie Ecclesia Docens
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
15 mei 1891
p. fr. L. Zeinstra ofm
26 mei 2022
651
nl
Referenties naar dit document: 152
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- === Inleiding
- === Maatschappelijke strijd. Arbeidersvraagstuk spoedige hulp noodzakelijk
1
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Rerum Novarum nog altijd vitaal en geldig ->=geentekst=
De eenmaal opgewekte omwentelingszucht, die zolang reeds het politieke leven beroert, moest te eniger tijd wel van het staatkundige naar het aangrenzende sociaal-economische terrein overslaan. Inderdaad de ongekende groei der industrie, de verandering der bedrijfstechniek, de wijziging in de onderlinge verhoudingen tussen patroon en arbeiders, de opeenhoping van rijkdom bij weinigen en het gebrek bij de grote massa, voorts enerzijds het groter zelfbewustzijn der arbeiders, en anderzijds hun nauwere onderlinge aaneensluiting, bovendien het groeiend zedenbederf, - al deze factoren hebben de strijd doen ontbranden. Hoe hoge belangen hierbij op het spel staan, blijkt duidelijk hieruit, dat deze strijd aller aandacht gespannen houdt: hij wordt bestudeerd door de geleerden, besproken in bijeenkomsten van deskundigen, in volksvergaderingen, rijpelijk overwogen door wetgevende lichamen en regeringen: in één woord, geen onderwerp is meer in staat, de belangstelling der mensen te boeien.
Daarom hebben wij gemeend, eerbiedwaardige broeders, ter wille van het welzijn der Kerk en van het algemeen belang, juist als wij vroeger deden door het uitvaardigen der encyclieken over het staatsgezag, de menselijke vrijheid, de christelijke inrichting der staten en ander soortgelijke onderwerpen, ter doelmatige weerlegging van verkeerde opvattingen, dit ook thans en om dezelfde redenen te moeten doen, wat betreft de toestand der arbeiders. Reeds enkele malen, als de gelegenheid zich voordeed, roerden wij dit onderwerp aan. Evenwel het bewustzijn van ons opperherderlijk ambt spoort ons aan, om thans het vraagstuk in zijn volle omvang en uitdrukkelijk te bespreken, opdat de grondbeginselen klaar aan de dag treden, die moeten dienen om de strijd overeenkomstig de eisen der rechtvaardigheid en billijkheid te beslechten.
De oplossing van het vraagstuk is niet gemakkelijk en evenmin zonder gevaar. Moeilijk toch is het, de rechten en plichten af te bakenen, waardoor de onderlinge verhouding van bezittenden en proletariërs, van hen, die kapitaal verschaffen, en hen die arbeid presteren, moet beheerst worden. Vol gevaren inderdaad is deze strijdvraag, daar zij door woelzieke en arglistige personen niet zelden misbruikt wordt, om het juiste inzicht te vertroebelen en de massa tot oproer aan te zetten.
Hoe het ook zij, duidelijk zien wij, en iedereen is het hiermee eens, dat spoedig en afdoende moet gezorgd worden voor het proletariaat daar een zeer groot deel onverdiend in een ellendige en jammerlijke toestand verkeert.
Daarom hebben wij gemeend, eerbiedwaardige broeders, ter wille van het welzijn der Kerk en van het algemeen belang, juist als wij vroeger deden door het uitvaardigen der encyclieken over het staatsgezag, de menselijke vrijheid, de christelijke inrichting der staten en ander soortgelijke onderwerpen, ter doelmatige weerlegging van verkeerde opvattingen, dit ook thans en om dezelfde redenen te moeten doen, wat betreft de toestand der arbeiders. Reeds enkele malen, als de gelegenheid zich voordeed, roerden wij dit onderwerp aan. Evenwel het bewustzijn van ons opperherderlijk ambt spoort ons aan, om thans het vraagstuk in zijn volle omvang en uitdrukkelijk te bespreken, opdat de grondbeginselen klaar aan de dag treden, die moeten dienen om de strijd overeenkomstig de eisen der rechtvaardigheid en billijkheid te beslechten.
De oplossing van het vraagstuk is niet gemakkelijk en evenmin zonder gevaar. Moeilijk toch is het, de rechten en plichten af te bakenen, waardoor de onderlinge verhouding van bezittenden en proletariërs, van hen, die kapitaal verschaffen, en hen die arbeid presteren, moet beheerst worden. Vol gevaren inderdaad is deze strijdvraag, daar zij door woelzieke en arglistige personen niet zelden misbruikt wordt, om het juiste inzicht te vertroebelen en de massa tot oproer aan te zetten.
Hoe het ook zij, duidelijk zien wij, en iedereen is het hiermee eens, dat spoedig en afdoende moet gezorgd worden voor het proletariaat daar een zeer groot deel onverdiend in een ellendige en jammerlijke toestand verkeert.
Referenties naar alinea 1: 4
Centesimus Annus ->=geentekst=Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Rerum Novarum nog altijd vitaal en geldig ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Want toen in de vorige eeuw de vroegere gilden waren afgeschaft, zonder dat nieuwe hulpmiddelen in de plaats kwamen, en bovendien de staatsinstellingen en de wetten zich hadden losgemaakt van de voorvaderlijke godsdienst, vielen de arbeiders, niet verenigd en onverdedigd als zij waren, langzamerhand ten prooi aan onmenselijke praktijken van hun meesters en aan een bandeloze concurrentiezucht. De ellende werd nog vergroot door een alles-verslindende woeker, die, alhoewel meermalen door de Kerk veroordeeld, telkens weer, zij het in andere vormen, door hebzuchtige speculanten wordt gedreven. Hierbij komt het feit, dat enkele weinigen nagenoeg de gehele heerschappij verkregen over de arbeidsmarkt en over heel de handel, zodat een zeer klein aantal machtige geldmagnaten een bijna-slavenjuk hebben opgelegd aan de onafzienbare menigte proletariërs.
Referenties naar alinea 2: 1
Quadragesimo Anno ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 1 De oplossing van het socialisme is verwerpelijk; het natuurrechtelijk karakter van de privaateigendom
- Het socialisme wil de privaateigendom vervangen door gemeenschapseigendom
3
Om dit kwaad te verhelpen, beweren de socialisten, nadat zij eerst bij de armen afgunst verwekten tegen de bezittenden, dat het privaatbezit moet opgeheven worden en omgezet in gemeenschappelijk eigendom onder leiding van hen, die aan het hoofd staan òf van de gemeente òf van de gehele staat. Door op die wijze de goederen der individuen naar de gemeenschap over te dragen en door verder de goederen en opbrengsten gelijkelijk onder de burgers te verdelen, menen zij de heersende nood te kunnen lenigen. Maar zo weinig is hun systeem in staat, om de strijd te beslechten, dat het zelfs de arbeidersstand benadeelt: bovendien is dit systeem ook zeer onrechtvaardig, omdat het geweld pleegt tegenover de rechtmatige bezitters, de taak van de staat verkeerd opzet en volslagen verwarring brengt in de maatschappij.
Referenties naar alinea 3: 1
Centesimus Annus ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Dit zou de toestand van alle loontrekkenden verslechteren
4
Immers, klaar en duidelijk is het, dat de arbeid ondernomen door hem, die in een winstgevend bedrijf werkzaam is, juist hierin zijn reden en naaste doel vindt: zich iets te verwerven en als persoonlijk eigendom te bezitten. Indien hij immers zijn arbeidskracht en inspanning aan een ander ten dienste stelt, dan doet hij dit, om zich het noodzakelijke voor zijn levensonderhoud te verschaffen: krachtens de gepresteerde arbeid verwerft hij zich dan ook het volle en strikte recht niet slechts op het loon, doch ook op de vrije loonbesteding. Als hij dus door bezuiniging op zijn uitgaven iets bespaart en de vrucht van zijn spaarzaamheid, om meer verzekerd te zijn van een duurzaam bezit, in een stuk land belegd heeft, dan is zonder twijfel dat stuk land niets anders dan het loon zelf, onder een ander vorm: en daarom moet het stuk land, aldus door de arbeider gekocht, evenzeer van hem zijn, als het door zijn arbeid gewonnen loon. Maar juist hierin bestaat, zoals men gemakkelijk begrijpt, het eigendom van roerende en onroerende goederen. Derhalve verslechteren de socialisten daardoor, dat zij de goederen der individuen willen overbrengen op de gemeenschap, de toestand van alle loontrekkenden; immers door hun de vrijheid te benemen om hun loon te beleggen, beroven zij de arbeiders van de hoop en de mogelijkheid, om hun bezit te vermeerderen en hun toestand te verbeteren.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het strijdt ook met de rechtvaardigheid, want het recht op privaateigendom komt de mens van nature toe
- Als individu
5
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Doch wat ernstiger is, zij stellen een redmiddel voor, openlijk in strijd met de rechtvaardigheid, omdat goederen in privaateigendom te bezitten een recht is, de mens door de natuur geschonken. Inderdaad ook hierin is een zeer groot verschil tussen de mens en het dier. De dieren immers kunnen zichzelf niet besturen, maar zij worden geleid en bestuurd door een tweevoudig natuurlijk instinct: daardoor wordt aan de ene kant het vermogen om te handelen wakker en worden hun krachten behoorlijk ontwikkeld en van de andere kant worden daardoor tevens hun bewegingen ieder afzonderlijk gewekt en bepaald. Door het ene instinct worden zij gedreven tot zelfbehoud en zelfverdediging, door het andere tot instandhouding van de soort. Tot dit dubbel doel geraken zij heel gemakkelijk door het gebruiken van datgene, wat voor het ogenblik onder hun bereik ligt: en zij kunnen het onmogelijk verder brengen, omdat zij alleen door de zinnen gedreven worden en door de concrete dingen, die zij met de zinnen waarnemen.
Geheel anders staat het met de menselijke natuur. Deze bezit wel het gehele en volle vermogen van het zinnelijk leven en daarom is het uit dien hoofde de mens gegeven, van de stoffelijke dingen te genieten, zeker niet in mindere mate dan de overige levende wezens. Maar de dierlijke natuur zelfs in haar hoogste volmaaktheid evenaart geenszins de menselijke natuur; neen, zij staat daar zelfs ver beneden en is geroepen, om haar te gehoorzamen en te dienen. Wat ons echter hoog plaatst boven het dier, waardoor de mens mens is en wezenlijk van het dier verschilt, is het verstand, de rede. En hierom juist, omdat namelijk alleen de mens met rede begaafd is, moeten aan de mens goederen verstrekt worden niet alleen ten gebruike, wat geldt van alle levende wezens, maar in vast en blijvend bezit en niet louter verbruiksartikelen, maar ook goederen, die na het gebruik nog in stand blijven.
Geheel anders staat het met de menselijke natuur. Deze bezit wel het gehele en volle vermogen van het zinnelijk leven en daarom is het uit dien hoofde de mens gegeven, van de stoffelijke dingen te genieten, zeker niet in mindere mate dan de overige levende wezens. Maar de dierlijke natuur zelfs in haar hoogste volmaaktheid evenaart geenszins de menselijke natuur; neen, zij staat daar zelfs ver beneden en is geroepen, om haar te gehoorzamen en te dienen. Wat ons echter hoog plaatst boven het dier, waardoor de mens mens is en wezenlijk van het dier verschilt, is het verstand, de rede. En hierom juist, omdat namelijk alleen de mens met rede begaafd is, moeten aan de mens goederen verstrekt worden niet alleen ten gebruike, wat geldt van alle levende wezens, maar in vast en blijvend bezit en niet louter verbruiksartikelen, maar ook goederen, die na het gebruik nog in stand blijven.
Referenties naar alinea 5: 3
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Dit blijkt nog duidelijker als wij het wezen van de mens wat dieper beschouwen. Daar immers de mens met zijn rede ontelbare dingen omvat, de toekomst in verband brengt net het heden en meester is van zijn eigen handelingen, daarom bestuurt hij, onder leiding der eeuwige wet en Gods al-bestierende voorzienigheid, zichzelf met vooruitziend overleg; daardoor ook is hij in staat datgene te kiezen, wat volgens zijn mening dienstig is tot zijn verzorging, niet slechts voor het heden, maar ook voor de toekomst. Hieruit volgt, dat de mens niet alleen het eigendom moet hebben van de vruchten der aarde, maar ook van de aarde zelf, omdat hij ziet, dat uit haar opbrengst het noodzakelijke voor de toekomst hem verschaft wordt. De behoeften van iedere mens keren om zo te zeggen altijd door terug en vandaag bevredigd stellen zij nieuwe eisen voor morgen, Daarom moet de natuur aan de mens iets gegeven hebben dat duurzaam is en altijd blijvend, opdat daarvan een duurzame behoeftebevrediging kunne verwacht worden. Welnu niets anders dan de aarde met haar overvloed kan zulk een blijvende voorziening waarborgen. Voor dit alles staatsvoorziening te eisen, is daarom onredelijk, wijl de mens ouder is dan de staat en hij het recht op bestaanszekerheid dus van nature moest bezitten, vóórdat van staatsvorming sprake was.
Referenties naar alinea 6: 4
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Dat echter God de aarde aan het mensdom in zijn geheel heeft gegeven, om er nut en voordeel uit te trekken, dit kan zeker op generlei wijze een beletsel zijn voor het privaatbezit. Want dat God de aarde als gemeen goed aan de mensen gegeven heeft, betekent niet, dat volgens Zijn bedoeling het eigendom er van bij allen tezamen zou zijn, maar dat Hij aan niemand in het bijzonder een deel ten bezit heeft aangewezen, terwijl Hij de afbakening der particuliere eigendommen overliet aan de persoonlijke inspanning der mensen en de instellingen der volkeren. Overigens, hoe ook de aarde onder particulieren verdeeld zij, altijd blijft zij ten dienste staan van het gemeenschappelijk nut van alle mensen, aangezien er geen sterveling is, of hij wordt door de opbrengst der aarde gevoed. Wie verstoken is van vermogen, vult dit aan door arbeid: zo kan men naar waarheid zeggen, dat het middel, om zich levensonderhoud te verschaffen, enkele en alleen bestaat in de arbeid, welk men verricht of op eigen grond of in een of ander bedrijf tegen een loon, dat ten slotte alleen geput wordt uit de rijke opbrengst der aarde en daarvoor weer wordt ingeruild.
In dit alles ligt een nieuw bewijs, dat het privaatbezit geheel in overeenstemming is met de natuur. Wel immers schenkt de aarde in rijke overvloed alles, wat vereist wordt tot instandhouding en vervolmaking vooral van het leven, maar uit zichzelf, zonder door de mens bebouwd en verzorgd te worden, zou zij die dingen niet kunnen voortbrengen. Welnu, daar de mens de inspanning van de geest en de krachten van zijn lichaam ten beste geeft, om zich de goederen der natuur te verwerven, ontstaat juist hierdoor een band tussen hem en dat deel van de stoffelijke natuur, dat hij bewerkt heeft en waarop hij de stempel van zijn persoonlijkheid als het ware heeft ingedrukt: zodat het alleszins gerechtvaardigd moet heten, als hij dat gedeelte in eigendom bezit en het niemand vrijstaat, hem hoe dan ook in zijn recht te krenken.
In dit alles ligt een nieuw bewijs, dat het privaatbezit geheel in overeenstemming is met de natuur. Wel immers schenkt de aarde in rijke overvloed alles, wat vereist wordt tot instandhouding en vervolmaking vooral van het leven, maar uit zichzelf, zonder door de mens bebouwd en verzorgd te worden, zou zij die dingen niet kunnen voortbrengen. Welnu, daar de mens de inspanning van de geest en de krachten van zijn lichaam ten beste geeft, om zich de goederen der natuur te verwerven, ontstaat juist hierdoor een band tussen hem en dat deel van de stoffelijke natuur, dat hij bewerkt heeft en waarop hij de stempel van zijn persoonlijkheid als het ware heeft ingedrukt: zodat het alleszins gerechtvaardigd moet heten, als hij dat gedeelte in eigendom bezit en het niemand vrijstaat, hem hoe dan ook in zijn recht te krenken.
Referenties naar alinea 7: 5
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
De kracht dezer bewijzen is zó duidelijk, dat het verwonderlijk mag schijnen, hoe sommigen het er niet mee eens zijn en verouderde theorieën weer gangbaar willen maken. Zij kennen het individu wel het gebruik toe van de grond en de velerlei opbrengsten van de bodem, maar dat hij als eigenaar zou mogen bezitten de grond, waarop hij gebouwd heeft of het land, door hem bewerkt - dat recht ontkennen zij beslist. En met dit te ontkennen zien zij niet in, dat daardoor de mens onrechtvaardig zou beroofd worden van hetgeen hij door zijn arbeid heeft tot stand gebracht. Immers een stuk land, ontgonnen door de arbeid en de bekwaamheid van de bewerker, verandert geheel van gedaante: van bosgrond wordt het bouwland, van onvruchtbaar vruchtbaar. En alles wat de grond beter maakt, is zó met die grond één geworden en er zó in bewerkt, dat het voor het grootste deel onmogelijk er van te scheiden is. Zou het nu niet strijden met de rechtvaardigheid, als iemand zich meester maakt en geniet van datgene, waaraan een ander zijn beste krachten heeft gewijd? Gelijk het gevolg behoort bij de oorzaak, die het voortbracht, zo dient ook de vrucht van de arbeid in het bezit te blijven van hem, die de arbeid presteerde.
Met recht derhalve heeft het ganse mensdom zich niet in het minst laten beïnvloeden door de afwijkende meningen van enkelen, maar door de naarstige beschouwing van de natuur vond het in de natuurwet zelf de grondslag voor de verdeling der goederen en door de praktijk van alle eeuwen heeft het de privaateigendom gewettigd als zijnde volkomen in overeenstemming met de natuur van de mens en met een vreedzame en rustige samenleving. En de burgerlijke wetten, die, wanneer zij rechtvaardig zijn, haar kracht ontlenen aan de natuurwet, bevestigen dit recht, waarover wij spreken en beschermen het desnoods met de sterke arm. Datzelfde recht is bekrachtigd door het gezag der goddelijke wetten, die ten strengste verbieden het goed van een ander ook maar te begeren: "Gij zult de huisvrouw van uw naaste niet begeren, noch zijn huis, noch zijn akker, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets van alles wat hem toebehoort." (Deut. 5, 21) [b:Deut. 5, 21]
Met recht derhalve heeft het ganse mensdom zich niet in het minst laten beïnvloeden door de afwijkende meningen van enkelen, maar door de naarstige beschouwing van de natuur vond het in de natuurwet zelf de grondslag voor de verdeling der goederen en door de praktijk van alle eeuwen heeft het de privaateigendom gewettigd als zijnde volkomen in overeenstemming met de natuur van de mens en met een vreedzame en rustige samenleving. En de burgerlijke wetten, die, wanneer zij rechtvaardig zijn, haar kracht ontlenen aan de natuurwet, bevestigen dit recht, waarover wij spreken en beschermen het desnoods met de sterke arm. Datzelfde recht is bekrachtigd door het gezag der goddelijke wetten, die ten strengste verbieden het goed van een ander ook maar te begeren: "Gij zult de huisvrouw van uw naaste niet begeren, noch zijn huis, noch zijn akker, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets van alles wat hem toebehoort." (Deut. 5, 21) [b:Deut. 5, 21]
Referenties naar alinea 8: 4
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- En nog meer als hoofd van een gezin
9
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Handvest van de Rechten van het gezin ->=geentekst=
Deze rechten nu, die de mens als individu bezit, blijken nog hechter gefundeerd te zijn, als zij beschouwd worden in verband en samenhang met de plichten van de mens in zijn gezinsleven.
Zonder twijfel staat het een ieder bij het kiezen van een levensstaat volkomen vrij, aan één van beide de voorkeur te geven, of wel Jezus Christus’ raad op te volgen over de maagdelijke staat óf wel zich te verbinden door de huwelijksband. Geen menselijke wetten kunnen het natuurlijk en oorspronkelijk recht om te huwen de mens ontnemen, noch het hoofddoel van het huwelijk, door Gods gezag in den beginne vastgesteld, hoe dan ook beperken: ”Wast aan en vermenigvuldigt u.” (Gen. 1, 28) [b:Gen. 1, 28] Ziedaar dan het huisgezin, de huiselijke maatschappij, die, hoe klein dan ook, toch een maatschappij is in de volle zin van het woord en zelfs voorafgaat aan elk staatsverband; en daarom moet zij ook een aantal eigen rechten en plichten hebben, geheel en al onafhankelijk van de staat. Het eigendomsrecht, dat zoals wij bewezen hebben, door de natuur aan de mens als individu is verleend, moet dus ook toegekend worden aan de mens als hoofd van het gezin: zelfs is dit recht hier te sterker, naarmate de menselijke persoon in gezinsverband meer belangen bevat.
Zonder twijfel staat het een ieder bij het kiezen van een levensstaat volkomen vrij, aan één van beide de voorkeur te geven, of wel Jezus Christus’ raad op te volgen over de maagdelijke staat óf wel zich te verbinden door de huwelijksband. Geen menselijke wetten kunnen het natuurlijk en oorspronkelijk recht om te huwen de mens ontnemen, noch het hoofddoel van het huwelijk, door Gods gezag in den beginne vastgesteld, hoe dan ook beperken: ”Wast aan en vermenigvuldigt u.” (Gen. 1, 28) [b:Gen. 1, 28] Ziedaar dan het huisgezin, de huiselijke maatschappij, die, hoe klein dan ook, toch een maatschappij is in de volle zin van het woord en zelfs voorafgaat aan elk staatsverband; en daarom moet zij ook een aantal eigen rechten en plichten hebben, geheel en al onafhankelijk van de staat. Het eigendomsrecht, dat zoals wij bewezen hebben, door de natuur aan de mens als individu is verleend, moet dus ook toegekend worden aan de mens als hoofd van het gezin: zelfs is dit recht hier te sterker, naarmate de menselijke persoon in gezinsverband meer belangen bevat.
Referenties naar alinea 9: 4
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Handvest van de Rechten van het gezin ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Handvest van de Rechten van het gezin ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Het is een onschendbare natuurwet, dat de vader van het gezin voedsel en al het nodige verschaft aan wie hij het leven schonk; en eveneens streeft hij van nature er naar, om die kinderen, waarin immers de persoon van de vader zich afspiegelt en als het ware voortleeft, de middelen te verwerven en te verkrijgen, waardoor zij bij de wisselvalligheden des levens zich op passende wijze tegen rampspoed kunnen dekken. Doch dit is hem slechts mogelijk door het bezit van vruchtdragende goederen, die hij bij erflating aan zijn kinderen kan overdragen. Gelijk de staat, zo is ook, gelijk wij zeiden, het huisgezin in de volle zin des woords een maatschappij, die door een eigen gezag, nl. dat van de vader, bestuurd wordt. Daarom ook heeft het huisgezin, natuurlijk binnen de grenzen door zijn naaste doel afgebakend, bij het kiezen en toepassen van de middelen, die het nodig heeft voor zijn behoud en rechtmatige onafhankelijkheid, minstens gelijke rechten als de burgerlijke maatschappij. Minstens gelijke rechten, zeiden wij: immers, daar de huishoudelijke samenleving èn logisch én feitelijk aan het staatsverband voorafgaat, volgt daaruit ook, dat zijn rechten ouder zijn en meer onmiddellijk uit de natuur voortvloeien. En indien de individuen, indien de gezinnen, deel uitmakend van de maatschappelijke en staatkundige samenleving, bij de staat zouden vinden in plaats van hulp belemmering, in plaats van bescherming vermindering hunner rechten, dan zou men die samenleving veeleer moeten verwerpen dan wensen.
Referenties naar alinea 10: 7
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Handvest van de Rechten van het gezin ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het miskent de taak van de staat
11
Divini illius Magistri ->=geentekst=
De eis stellen, dat het burgerlijk gezag naar willekeur zijn bemoeiingen uitstrekke tot de interne aangelegenheden van het gezin, is een ernstige, verderfelijke dwaling. Natuurlijk, als een of ander gezin in zeer grote moeilijkheden verkeert en ten einde raad is, zodat het zichzelf op generlei wijze weet te redden, dan moet van staatswege in die uiterste nood hulp worden geboden: elk gezin op zich is immers een deel van de staat. Evenzo moet het staatsgezag, indien ergens binnen de muren van het gezin de wederzijdse rechten op ernstige wijze geschonden worden, aan ieder zijn recht verzekeren: hiermee immers eigent het zich niet de rechten der burgers toe, maar beschermt en beveiligt ze, wat zijn recht en plicht is. Verder evenwel mag de burgerlijke overheid niet gaan: deze grenzen overschrijden is in strijd met de natuur. Het vaderlijk gezag is van die aard, dat de staat het zich niet mag toe-eigenen noch vernietigen, omdat het eenzelfde gemeenschappelijke oorsprong heeft als het leven zelf van de mens. De kinderen zijn iets van de vader en als het ware een uitbreiding van zijn persoon: en strikt genomen, worden zij niet door zichzelf, maar door de huishoudelijke gemeenschap, waarin zij geboren zijn, leden van de burgerlijke maatschappij. En dit wel om deze reden, dat de kinderen “van nature iets van de vader zijn.... voordat zij het gebruik van hun vrije wil hebben, staan zij onder de zorg der ouders.” iia-iiae q. 10 a. 12 [[t:iia-iiae q. 10 a. 12]] Als dus de socialisten in plaats van de ouderlijke zorg staatsvoorziening willen invoeren, handelen zij tegen de natuurlijke gerechtigheid en verbreken zij de samenhang van het gezin.
Referenties naar alinea 11: 2
Populorum Progressio ->=geentekst=Divini illius Magistri ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het zou maatschappelijke verwarring en hatelijk slavernij brengen
12
Bovendien is het maar al te duidelijk - afgezien van de onrechtvaardigheid - hoeveel stoornis en verwarring bij alle standen, welke een harde en hatelijke slavernij der burgers zou volgen. Onderlinge na-ijver, verdachtmaking en tweedracht zouden vrije baan krijgen en door aan het talent en de bekwaamheid der individuen de prikkel te ontnemen, zouden de bronnen zelf van de rijkdom uitdrogen; en de gelijkheid, die zij zich dromen, zou inderdaad in niets anders bestaan dan dat aller toestand zonder onderscheid even ellendig en onwaardig zou zijn. Uit dit alles ziet men duidelijk, dat het systeem der socialisten, om alle bezit gemeenschappelijk te maken, beslist moet worden verworpen, omdat het juist hen schaadt, die hulp nodig hebben, in strijd is met de natuurlijke rechten der individuen, de taak van de staat miskent, en de rust in de maatschappij verstoort. Dit sta dus vast, dat bij het zoeken naar lotsverbetering van het volk als eerste grondslag moet worden genomen het ongeschonden bewaren van de privaatbezit. Dit vooropgesteld zullen wij thans uiteenzetten, waar het zo vurig begeerde geneesmiddel moet gezocht worden.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 2 De juiste oplossing van het vraagstuk. De Kerk, maar ook de staat e de belanghebbenden moeten meewerken
- De taak van de Kerk
- Haar bevoegdheid; haar medewerking onmisbaar
13
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Vol vertrouwen en geheel in overeenstemming met ons recht nemen wij dit onderwerp in behandeling, omdat het hier gaat over een zaak, waardoor geen, althans geen aannemelijke oplossing zal gevonden worden, tenzij met behulp van de godsdienst en de Kerk. Daar het nu vooral onze taak is, over de godsdienst te waken en te beschikken over datgene, wat de Kerk in haar macht heeft, zouden wij door zwijgen schuldig schijnen aan plichtverzuim. Voorzeker, deze zo gewichtige aangelegenheid vraagt ook de medewerking en inspanning van anderen: wij bedoelen, van de regeringen, van de patroons en de bezittende klasse, ten slotte van hen, om wie het gaat, de proletariërs zelf. Maar dit verklaren wij zonder aarzelen, dat alle pogingen der mensen zonder vrucht zullen blijven, als de Kerk wordt uitgeschakeld. Immers de Kerk put uit het Evangelie de leerstellingen, die de kracht bezitten, om òf de strijd geheel bij te leggen òf minstens in scherpte en heftigheid te doen verliezen. Zij ook beijvert zich, om ieders levenspraktijk door haar voorschriften te vormen. Zij brengt verbetering in de toestand der proletariërs door talrijk nuttige instellingen. Zij wil en verlangt, dat alle standen in onderling overleg hun krachten gelijkelijk hierop richten, dat de belangen van de arbeiders zo doelmatig mogelijk verzorgd worden en zij meent, dat hierbij, natuurlijk binnen redelijke grenzen, de hulp van wetten en van het staatsgezag onontbeerlijk is.
Referenties naar alinea 13: 4
Mater et Magistra ->=geentekst=Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Haar leer
- Omtrent de op natuurlijke gegevens berustende ordening van het menselijk leven, omtrent de noodzakelijkheid van de arbeid en omtrent het blijvend bestaan van lijden in deze wereld
14
Apostolicam Actuositatem ->=geentekst=
Vooraf zij vastgesteld, dat men niet moet ingaan tegen de voor de mensheid vastgestelde ordening: dat in de maatschappij het lagere niet aan het hogere gelijk kan worden. Hiernaar streven wel de socialisten: maar elk streven ingaande tegen de natuur blijft vruchteloos. De mensen immers verschillen onderling in zeer vele en voorname punten: niet allen bezitten hetzelfde verstand, dezelfde bekwaamheid, dezelfde gezondheid, dezelfde krachten. Het gevolg van dit noodzakelijk verschil is vanzelf een ongelijk fortuin; hetgeen alleszins zowel aan de individuen als aan de gemeenschap ten goede komt. Immers in het gemeenschappelijke leven is verscheidenheid van prestatievermogen en functies noodzakelijk, om iets tot stand te brengen; en juist door het verschil van fortuin worden de mensen aangedreven, om die functies te verrichten.
En wat lichaamsarbeid betreft, zelfs in de staat van onschuld zou de mens daarvan niet geheel bevrijd zijn gebleven. Maar terwijl hij dan de arbeid vrijwillig zou gekozen hebben tot ontspanning van zijn geest, moest hij daarna in harde noodzaak, niet zonder weerzin, deze op zich nemen tot uitboeting van onschuld. “ De aarde zij gevloekt in uw werk: in veel arbeid zult gij er van eten alle dagen van uw leven.” (Gen. 3, 17) [b:Gen. 3, 17]
Evenmin zal er een einde komen aan het overige lijden op aarde, omdat de treurige gevolgen van de zonde pijnlijk, hard en lastig zijn om te dragen; en noodzakelijk vergezellen zij de mens, zolang hij leeft. Lijden en nog eens lijden is derhalve ’s mensen lot, en al beproeven en proberen de mensen ook alles, geen krachtinspanning, geen middel zal in staat zijn, die wederwaardigheden geheel uit het leven te bannen. En als sommigen mochten verklaren het te kunnen, als zij aan het arme volk een leven mochten voorspiegelen vrij van smart en kommer, maar vol ongestoord en altijddurend genot, voorwaar, dan misleiden zij het volk en plegen bedrog, dat eens uit zal lopen op een ellende, groter dan de tegenwoordige. Het beste is het leven te nemen, zoals het is en tegelijkertijd, zoals wij reeds zeiden, elders een doelmatig geneesmiddel voor de rampen te zoeken.
En wat lichaamsarbeid betreft, zelfs in de staat van onschuld zou de mens daarvan niet geheel bevrijd zijn gebleven. Maar terwijl hij dan de arbeid vrijwillig zou gekozen hebben tot ontspanning van zijn geest, moest hij daarna in harde noodzaak, niet zonder weerzin, deze op zich nemen tot uitboeting van onschuld. “ De aarde zij gevloekt in uw werk: in veel arbeid zult gij er van eten alle dagen van uw leven.” (Gen. 3, 17) [b:Gen. 3, 17]
Evenmin zal er een einde komen aan het overige lijden op aarde, omdat de treurige gevolgen van de zonde pijnlijk, hard en lastig zijn om te dragen; en noodzakelijk vergezellen zij de mens, zolang hij leeft. Lijden en nog eens lijden is derhalve ’s mensen lot, en al beproeven en proberen de mensen ook alles, geen krachtinspanning, geen middel zal in staat zijn, die wederwaardigheden geheel uit het leven te bannen. En als sommigen mochten verklaren het te kunnen, als zij aan het arme volk een leven mochten voorspiegelen vrij van smart en kommer, maar vol ongestoord en altijddurend genot, voorwaar, dan misleiden zij het volk en plegen bedrog, dat eens uit zal lopen op een ellende, groter dan de tegenwoordige. Het beste is het leven te nemen, zoals het is en tegelijkertijd, zoals wij reeds zeiden, elders een doelmatig geneesmiddel voor de rampen te zoeken.
Referenties naar alinea 14: 2
Quadragesimo Anno ->=geentekst=Apostolicam Actuositatem ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Omtrent de natuurlijke saamhorigheid der klassen
15
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Ad Petri Cathedram ->=geentekst=
Bij het vraagstuk, dat ons bezig houdt, is dit een hoofdfout, zich in te beelden, dat de ene klas uiteraard vijandig staat tegenover de andere, alsof de rijken en de armen van nature bestemd waren tot een hardnekkige onderlinge strijd. Geheel en al druist dit in tegen rede en waarheid, het staat zelfs integendeel ontwijfelbaar vast, dat gelijk in het lichaam de ledematen, alhoewel onder elkaar verschillend, toch bij elkaar passen, waaruit die juiste verhouding ontstaat, welke men terecht symmetrie noemt, zo ook de natuur heeft voorgeschreven, dat de twee klassen in de staat eendrachtig met elkaar samenleven en aldus het juiste evenwicht bewaren. In elk opzicht heeft de ene klas de andere nodig: geen kapitaal kan bestaan zonder arbeid, noch arbeid zonder kapitaal. Eendracht kweekt schoonheid en orde; daartegenover ontstaat uit aanhoudende strijd noodzakelijkerwijze wanorde en ruwe verwildering. Om deze strijd nu te beëindigen en om zelfs de oorzaken er van weg te nemen, daartoe bezit christendom een wonderbare en tevens veelzijdige kracht.
Referenties naar alinea 15: 4
Centesimus Annus ->=geentekst=Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Ad Petri Cathedram ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Over de wederzijdse verplichtingen van arbeiders en werkgevers, speciaal, wat de laatsten betreft, ten aanzien van de rechtvaardigheid
16
Dies Domini ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Vooreerst dan in de gehele godsdienstleer, die de Kerk bewaart en aan de mensen voorhoudt, een zeer grote kracht, om de rijken en de armen bij elkaar te brengen en met elkaar te verzoenen, door namelijk beide klassen weer te brengen tot haar wederzijdse verplichtingen, vooral die, welke haar oorsprong vinden in de rechtvaardigheid. Van deze verplichtingen betreffen de volgende de proletariër en de werkman: volledig en getrouw de arbeid verrichten, waartoe men zich verplicht heeft door een vrij en billijk contract; op generlei wijze het eigendom van de patroon beschadigen noch diens persoon krenken; ook bij het verdedigen van zijn belangen zich van geweld onthouden en in geen geval oproer maken; zich niet aansluiten bij misdadige personen, die op bedrieglijke wijze buitensporige verwachtingen wekken en schitterende beloften doen, hetgeen gewoonlijk uiteenloopt op nutteloos naberouw en vernietiging van vermogen.
Voor de rijken en de werkgevers gelden de volgende verplichtingen: zij moeten de werklieden niet als slaven beschouwen; zij zijn verplicht in hen de waardigheid van hun persoon te eerbiedigen, die in elk geval geadeld is door hetgeen men het merkteken van de christen noemt. Loonarbeid strekt volgens de natuur en de christelijke wijsbegeerte de mens niet tot schande, maar tot eer, omdat hij hem in staat stelt, om op eerzame wijze in het levensonderhoud te voorzien. Maar inderdaad schandelijk en onmenselijk is het, de mensen uit te buiten, om winst te maken, als waren het zaken en hen niet hoger te schatten, dan de kracht hunner spieren reikt. Eveneens moet rekening gehouden worden met de godsdienstige en zedelijke belangen der arbeiders. Daarom zijn de patroons verplicht te zorgen, dat de arbeider op de daarvoor passende tijd zijn godsdienstplichten kunne vervullen; zij mogen de mensen niet bloot stellen aan de verlokkingen van het bederf en de verleiding tot zonde, noch hen op enigerlei wijze afhouden van zorg voor hun gezin en het beoefenen der spaarzaamheid. Evenmin mogen zij hun meer werk opleggen, dan hun krachten kunnen verzetten, noch ook zodanige arbeid, als strijdt met leeftijd of sekse.
Voor de rijken en de werkgevers gelden de volgende verplichtingen: zij moeten de werklieden niet als slaven beschouwen; zij zijn verplicht in hen de waardigheid van hun persoon te eerbiedigen, die in elk geval geadeld is door hetgeen men het merkteken van de christen noemt. Loonarbeid strekt volgens de natuur en de christelijke wijsbegeerte de mens niet tot schande, maar tot eer, omdat hij hem in staat stelt, om op eerzame wijze in het levensonderhoud te voorzien. Maar inderdaad schandelijk en onmenselijk is het, de mensen uit te buiten, om winst te maken, als waren het zaken en hen niet hoger te schatten, dan de kracht hunner spieren reikt. Eveneens moet rekening gehouden worden met de godsdienstige en zedelijke belangen der arbeiders. Daarom zijn de patroons verplicht te zorgen, dat de arbeider op de daarvoor passende tijd zijn godsdienstplichten kunne vervullen; zij mogen de mensen niet bloot stellen aan de verlokkingen van het bederf en de verleiding tot zonde, noch hen op enigerlei wijze afhouden van zorg voor hun gezin en het beoefenen der spaarzaamheid. Evenmin mogen zij hun meer werk opleggen, dan hun krachten kunnen verzetten, noch ook zodanige arbeid, als strijdt met leeftijd of sekse.
Referenties naar alinea 16: 4
Centesimus Annus ->=geentekst=Dies Domini ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Maar onder al de zware verplichtingen der patroons staat vooral deze op de voorgrond, aan ieder te geven, wat rechtvaardig is. Het is waar, bij een rechtvaardige loon bepaling moet met meerdere factoren gerekend worden: maar in het algemeen moeten de rijken en de patroons zich wel herinneren, dat behoeftigen en zwakken uit te buiten ten eigen bate en winst te zoeken uit de hulpeloosheid van anderen indruist tegen goddelijk en menselijk recht. Maar het verschuldigde loon onthouden is een zeer zware zonde, die luide de wrekende toorn des hemels afroept. “Ziet, het achterstallige loon der arbeiders.....schreeuwt luid tegen u op: hun kreten dringen door in de oren des Heren Sabaoth.” (Jak. 5, 4) [b:Jak. 5, 4] Ten slotte moeten de rijken er zich nauwgezet voor wachten, dat zij noch door geweld, noch door list, noch door woekerpraktijken zich vergrijpen aan de spaarpenningen der arbeiders, te meer, omdat dezen niet voldoende beschermd zijn tegen onrecht en willekeur en hun bezit naarmate het geringer is, des te meer recht heeft op eerbiediging. Zou alleen reeds het nakomen van deze voorschriften niet in staat zijn, om de heftigheid en de oorzaken van de strijd weg te nemen?
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Over de verhouding van het tijdelijke tot het eeuwige en de daaruit voortvloeiende consequenties voor het gebruik der aardse goederen
18
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Maar de Kerk, voorgelicht en geleid door Jezus Christus, zoekt meer te bereiken en door hoger volmaaktheid voor te schrijven, beoogt zij de ene klas zo nauw mogelijk in vriendschap aan de andere te verbinden.
Wij kunnen geen juist begrip en waardering hebben van de aardse dingen, als onze geest het oog niet richt op het andere, eeuwige leven: als dat niet meer bestond, dan zou onmiddellijk het wezen en ware begrip van zedelijkheid teniet gaan; ja zelfs de gehele wereldorde werd een onoplosbaar raadsel, ondoorgrondelijk voor elk menselijk onderzoek. Wat derhalve de natuur ons reeds leerde, dat is tevens een leerstuk van het christendom, waarop het wezen van geheel onze godsdienst als op zijn grondslag rust, dat wij nl. dan pas in waarheid zullen leven, als wij uit dit leven zijn heengegaan. God toch heeft ons niet geschapen voor de broze en vergankelijke goederen van dit leven, maar voor de eeuwige goederen des hemels en Hij gaf ons de aarde als ballingsoord, niet als blijvende woonplaats. Of men nu overvloed heeft of verstoken is van rijkdom en zogenaamde goederen, dat maakt volstrekt geen verschil voor de eeuwige zaligheid; maar op welke wijze men ze gebruikt, dat is van het hoogste belang. De velerlei kwellingen, waaruit ons sterfelijke leven als het ware is samengeweven, heeft Jezus Christus door Zijn overvloedige verlossing geenszins weggenomen, maar omgevormd tot prikkels voor deugd en bronnen van verdiensten: en wel zó, dat geen sterveling de eeuwige beloning kan bemachtigen, als hij niet de bloedige voetstappen van Jezus Christus drukt. “Lijden wij met Hem, dan zullen wij ook met Hem heersen.” (2 Tim. 2, 12) [b:2 Tim. 2, 12] Door zelf het lijden en de kwellingen vrijwillig op zich te nemen, heeft Hij op wonderbare wijze de bitterheid van kwelling en lijden verzoet; en niet alleen door Zijn voorbeeld, maar ook door Zijn genade en het vooruitzicht op het eeuwige loon heeft Hij het doorstaan van smarten vergemakkelijkt. “Want de tijdelijke lichte verdrukking verwerft ons een onovertroffen eeuwig gewicht van heerlijkheid.” (2 Kor. 4, 17) [b:2 Kor. 4, 17]
De rijken worden er dus op gewezen, dat rijkdommen geen vrijdom van lijden meebrengen, noch het verkrijgen van de eeuwige gelukzaligheid vergemakkelijken, maar veeleer belemmeren (Mt. 19, 23.24) [[b:Mt. 19, 23.24]]; dat het ongewoon dreigen van Jezus Christus de rijken met schrik moet vervullen (Lc. 6, 24.25) [[b:Lc. 6, 24.25]]; dat zij eens aan de goddelijke Rechter zeer strenge rekenschap over het gebruik van hun vermogen moeten afleggen.
Wij kunnen geen juist begrip en waardering hebben van de aardse dingen, als onze geest het oog niet richt op het andere, eeuwige leven: als dat niet meer bestond, dan zou onmiddellijk het wezen en ware begrip van zedelijkheid teniet gaan; ja zelfs de gehele wereldorde werd een onoplosbaar raadsel, ondoorgrondelijk voor elk menselijk onderzoek. Wat derhalve de natuur ons reeds leerde, dat is tevens een leerstuk van het christendom, waarop het wezen van geheel onze godsdienst als op zijn grondslag rust, dat wij nl. dan pas in waarheid zullen leven, als wij uit dit leven zijn heengegaan. God toch heeft ons niet geschapen voor de broze en vergankelijke goederen van dit leven, maar voor de eeuwige goederen des hemels en Hij gaf ons de aarde als ballingsoord, niet als blijvende woonplaats. Of men nu overvloed heeft of verstoken is van rijkdom en zogenaamde goederen, dat maakt volstrekt geen verschil voor de eeuwige zaligheid; maar op welke wijze men ze gebruikt, dat is van het hoogste belang. De velerlei kwellingen, waaruit ons sterfelijke leven als het ware is samengeweven, heeft Jezus Christus door Zijn overvloedige verlossing geenszins weggenomen, maar omgevormd tot prikkels voor deugd en bronnen van verdiensten: en wel zó, dat geen sterveling de eeuwige beloning kan bemachtigen, als hij niet de bloedige voetstappen van Jezus Christus drukt. “Lijden wij met Hem, dan zullen wij ook met Hem heersen.” (2 Tim. 2, 12) [b:2 Tim. 2, 12] Door zelf het lijden en de kwellingen vrijwillig op zich te nemen, heeft Hij op wonderbare wijze de bitterheid van kwelling en lijden verzoet; en niet alleen door Zijn voorbeeld, maar ook door Zijn genade en het vooruitzicht op het eeuwige loon heeft Hij het doorstaan van smarten vergemakkelijkt. “Want de tijdelijke lichte verdrukking verwerft ons een onovertroffen eeuwig gewicht van heerlijkheid.” (2 Kor. 4, 17) [b:2 Kor. 4, 17]
De rijken worden er dus op gewezen, dat rijkdommen geen vrijdom van lijden meebrengen, noch het verkrijgen van de eeuwige gelukzaligheid vergemakkelijken, maar veeleer belemmeren (Mt. 19, 23.24) [[b:Mt. 19, 23.24]]; dat het ongewoon dreigen van Jezus Christus de rijken met schrik moet vervullen (Lc. 6, 24.25) [[b:Lc. 6, 24.25]]; dat zij eens aan de goddelijke Rechter zeer strenge rekenschap over het gebruik van hun vermogen moeten afleggen.
Referenties naar alinea 18: 3
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Centesimus Annus ->=geentekst=
Mater et Magistra ->=geentekst=
Gaudium et Spes ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Broederschap: grondslag en weg naar vrede ->=geentekst=
Over dat gebruik van rijkdommen bestaat een voortreffelijke en allerbelangrijkste leer, wel reeds ontworpen door de wijsbegeerte, maar in volle omvang en volmaaktheid uitgewerkt door de Kerk, die er tevens voor zorgt, dat die leer niet alleen gekend wordt, maar ook nageleefd. Deze leer is hierop gegrond, dat er onderscheid is tussen het rechtvaardig bezit van rijkdommen en het rechtvaardig gebruikt er van. Goederen in privaat-eigendom te bezitten is, zoals wij zo juist zagen, een natuurlijk recht van de mens; en van dit recht gebruik maken, vooral in de samenleving, is niet alleen geoorloofd, maar volstrekt noodzakelijk. “Het is de mens geoorloofd eigendom te bezitten. Het is zelfs noodzakelijk voor het leven van de mens.” iia-iiae q. 66 a. 2 [[t:iia-iiae q. 66 a. 2]]
Maar wanneer nu de vraag gesteld wordt, hoe men van de goederen gebruik moet maken, dan antwoordt op haar beurt de Kerk zonder enige aarzeling: “Wat dit betreft, de mens moet de stoffelijke goederen niet als eigene bezitten, maar als gemeenschappelijke, zó, dat men er gemakkelijk van meedeelt aan anderen, die in nood verkeren. Daarom zegt de apostel: beveel aan de rijken dezer wereld... gemakkelijk te geven en mede te delen.” iia-iiae q. 65 a. 1 [[t:iia-iiae q. 65 a. 1]] Niemand natuurlijk behoeft anderen te helpen van datgene, wat hij zelf of de zijnen ten gebruike nodig hebben; zelfs is hij niet verplicht aan anderen te geven, wat hem onmisbaar is, om zijn stand op behoorlijke en passende wijze op te houden. “Niemand immers is verplicht beneden zijn stand te leven.” iia-iiae q. 32 a. 6 [[t:iia-iiae q. 32 a. 6]] Maar wanneer voldoende gezorgd is voor de behoefte en de stand, dan is het plicht de armen te doen delen in datgene, wat over is. “Geeft hetgeen over is als aalmoes.” (Lc. 11, 41) [b:Lc. 11, 41]
Dat is geen plicht van rechtvaardigheid, behalve bij uiterste nood, maar van christelijke naastenliefde, waarvan de nakoming niet langs gerechtelijke weg kan gevorderd worden. Maar boven de menselijke wetten en uitspraken staat de wet en uitspraak van Christus, die God is en op velerlei wijzen de gewoonte om aalmoezen te geven aanraadt: “Het is zaliger te geven dan te krijgen.” (Hand. 20,35) [b:Hand. 20,35] Hij zal de aalmoes geschonken of geweigerd aan de armen beschouwen als aan Hem zelf geschonken of geweigerd. “ Wat gij voor één van Mijn geringste broeders gedaan hebt, dat hebt gij voor Mij gedaan.” (Mt. 25, 40) [b:Mt. 25, 40] Van het bovenstaande is het volgende de korte samenvatting: Al wie van Gods milddadigheid een grotere overvloed ontving hetzij van stoffelijke en uitwendige, hetzij van geestelijke goederen, heeft ze ontvangen, om ze tot eigen vervolmaking, en tevens, als bedienaar der goddelijke Voorzienigheid, tot nut van andere aan te wenden. “Wie derhalve de gave des woords bezit, wachte zich wel te zwijgen; wie overvloed bezit, wake er voor, dat hij niet verflauwe in barmhartige weldadigheid; wie de kunst van besturen verstaat, streve er met kracht naar, om zijn naaste in het nut en voordeel daarvan te doen delen.” IX, n. 7 (PL 76, 1109) [[967]].
Maar wanneer nu de vraag gesteld wordt, hoe men van de goederen gebruik moet maken, dan antwoordt op haar beurt de Kerk zonder enige aarzeling: “Wat dit betreft, de mens moet de stoffelijke goederen niet als eigene bezitten, maar als gemeenschappelijke, zó, dat men er gemakkelijk van meedeelt aan anderen, die in nood verkeren. Daarom zegt de apostel: beveel aan de rijken dezer wereld... gemakkelijk te geven en mede te delen.” iia-iiae q. 65 a. 1 [[t:iia-iiae q. 65 a. 1]] Niemand natuurlijk behoeft anderen te helpen van datgene, wat hij zelf of de zijnen ten gebruike nodig hebben; zelfs is hij niet verplicht aan anderen te geven, wat hem onmisbaar is, om zijn stand op behoorlijke en passende wijze op te houden. “Niemand immers is verplicht beneden zijn stand te leven.” iia-iiae q. 32 a. 6 [[t:iia-iiae q. 32 a. 6]] Maar wanneer voldoende gezorgd is voor de behoefte en de stand, dan is het plicht de armen te doen delen in datgene, wat over is. “Geeft hetgeen over is als aalmoes.” (Lc. 11, 41) [b:Lc. 11, 41]
Dat is geen plicht van rechtvaardigheid, behalve bij uiterste nood, maar van christelijke naastenliefde, waarvan de nakoming niet langs gerechtelijke weg kan gevorderd worden. Maar boven de menselijke wetten en uitspraken staat de wet en uitspraak van Christus, die God is en op velerlei wijzen de gewoonte om aalmoezen te geven aanraadt: “Het is zaliger te geven dan te krijgen.” (Hand. 20,35) [b:Hand. 20,35] Hij zal de aalmoes geschonken of geweigerd aan de armen beschouwen als aan Hem zelf geschonken of geweigerd. “ Wat gij voor één van Mijn geringste broeders gedaan hebt, dat hebt gij voor Mij gedaan.” (Mt. 25, 40) [b:Mt. 25, 40] Van het bovenstaande is het volgende de korte samenvatting: Al wie van Gods milddadigheid een grotere overvloed ontving hetzij van stoffelijke en uitwendige, hetzij van geestelijke goederen, heeft ze ontvangen, om ze tot eigen vervolmaking, en tevens, als bedienaar der goddelijke Voorzienigheid, tot nut van andere aan te wenden. “Wie derhalve de gave des woords bezit, wachte zich wel te zwijgen; wie overvloed bezit, wake er voor, dat hij niet verflauwe in barmhartige weldadigheid; wie de kunst van besturen verstaat, streve er met kracht naar, om zijn naaste in het nut en voordeel daarvan te doen delen.” IX, n. 7 (PL 76, 1109) [[967]].
Referenties naar alinea 19: 6
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Mater et Magistra ->=geentekst=
Gaudium et Spes ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Broederschap: grondslag en weg naar vrede ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Over de armoede, die geen schande is, zo min als de handenarbeid, en over ’s mensen wezenlijke waarde
20
Zij, die de goederen dezer aarde missen, worden door de Kerk er van doordrongen, dat naar Gods oordeel armoede geen schande is, en dat dus niemand zich hoeft te schamen, door handenarbeid in zijn levensonderhoud te voorzien. Dat heeft Christus metterdaad bevestigd, die voor de zaligheid der mensen “arm is geworden, terwijl Hij rijk was” (2 Kor. 7, 9) [b:2 Kor. 7, 9] En alhoewel Zoon Gods en zelf God, wilde Hij toch doorgaan en gehouden worden voor de zoon van een werkman; ja, Hij schrok er niet voor terug, een groot deel van Zijn leven met handenarbeid door te brengen. “Is Hij niet de timmerman, de Zoon van Maria?” (Mc. 6, 3) [b:Mc. 6, 3] Wanneer men dit goddelijke voorbeeld beschouwt, ziet men heel gemakkelijk in, dat ’s mensen wezenlijke waarde en voortreffelijkheid bestaat in zijn zedelijk gedrag, dat is in deugd; dat deugd echter het gemeenschappelijk erfgoed is der stervelingen, onder het bereik zowel van de lagere als de hogere klassen, van rijken en armen; en dat het loon der eeuwige gelukzaligheid slechts geschonken wordt voor deugd en verdiensten, waar die dan ook gevonden worden. Sterker nog, tot de misdeelden schijnt bij voorkeur Gods liefde zich te richten: Jezus Christus immers prijst de armen zalig (Vgl. Mt. 5, 3; “Zalig de armen van geest.”) [[b:Mt. 5, 3]]: vol liefde nodigt Hij degenen, die in druk en droefenis verkeren, uit, om ze te troosten (Vgl. Mt. 11, 28; “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u verkwikken.”) [[b:Mt. 11, 28]] : de kleinen en verdrukten omvat Hij met een bijzondere liefde. Door de beschouwing hiervan wordt bij de rijken de geest van hovaardigheid gemakkelijk bedwongen en wijkt bij de armen de moedeloosheid; bij de eersten wordt zo voorkomendheid gekweekt, bij de laatste berusting. Zo wordt de afstand, door de hoogmoed zo gewenst, kleiner gemaakt en zal men gemakkelijk kunnen bereiken, dat de strevingen van beide klassen eendrachtig en vriendschappelijk samengaan.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Van de toepassing dezer leer zal de liefde tussen de verschillende maatschappelijke groepen het gevolg zijn
21
Als zij echter aan de voorschriften van het christendom gehoor geven, dan zullen zij niet slechts door vriendschap, maar zelfs – wat heel wat meer is – door broederlijke liefde aan elkaar verbonden zijn. Want zij zullen inzien en begrijpen, dat alle mensen zonder uitzondering door God, hun gemeenschappelijke Vader, geschapen zijn; dat zij allen streven naar één hoogste goed, God zelf, die alleen èn mensen èn engelen geheel en volmaakt gelukkig kan maken; dat eveneens allen gelijkelijk door de genade van Jezus Christus zijn vrijgekocht en hersteld in de waardigheid van kinderen Gods, zodat wij in waarheid met elkander èn met Christus, “de Eerstgeborene onder vele broeders” (Rom. 8, 29) [b:Rom. 8, 29], door de band van broederschap worden samengehouden. Dat tevens de goederen der natuur en de gaven der goddelijke genade gemeenschappelijk en zonder onderscheid aan het gehele mensdom behoren en slechts onwaardigen van de erfenis der hemelse goederen worden uitgesloten. “Zijn wij kinderen, dan zijn wij erfgenamen tevens: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus.” (Rom. 8, 7) [b:Rom. 8, 7] Dit zijn de rechten en de plichten, door de christelijke wijsbegeerte verkondigd. Werden deze in de burgerlijke samenleving onderhouden, zou dan niet zeer spoedig alle strijd zijn beëindigd?
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Haar activiteit
- Door verbreiding van haar leer
22
De Kerk acht het echter niet voldoende de weg te wijzen waarlangs de genezing te vinden is, maar zij dient ook eigenhandig het geneesmiddel toe. Met alle kracht streeft zij er naar de mensen naar haar voorschriften en leer te vormen en te onderrichten: door de medewerking van bisschoppen en priesters laat zij de heilzame stromen van haar leer overal heen leiden. Vervolgens tracht zij in te werken op het hart der mensen en hun wil gedwee te maken, opdat zij zich door de leer der goddelijke voorschriften laten leiden en besturen. En te dezer zake, die het voornaamste is en van het allerhoogste belang, omdat zij alle belangen en het eigenlijke vraagstuk geheel omvat, is het voorzeker alleen de Kerk, die het meest vermag. De middelen immers, die zij aanwendt, om de harten te bewegen, zijn haar daartoe juist door Jezus Christus geschonken en bezitten in zich een kracht, aan God ontleend. Deze middelen alleen zijn voldoende in staat, om het hart in zijn verborgen diepten te treffen en de mensen te brengen tot gehoorzaamheid aan hun plicht, tot beteugeling van hun driften, tot een buitengewone en volmaakte liefde jegens God en de naaste en tot een moedige verzaking van alles, wat de beoefening der deugd belemmert. Dit blijkt voldoende als wij ons de voorbeelden der geschiedenis een ogenblijk voor de geest halen. Wij spreken hier van gebeurtenissen en feiten, die boven alle twijfel verheven zijn: de burgerlijke maatschappij immers is door de instellingen van het christendom van de grond af vernieuwd: door de kracht van deze vernieuwing is het mensdom vooruitgegaan, of liever van de dood ten leven gewekt en opgevoerd tot zulk een graad van volmaaktheid, als in het verleden niet bereikt werd, noch in de toekomst bereikt zal worden. Ten slotte: Jezus Christus is van deze zegeningen het begin zowel als het einde: gelijk zij van Hem zijn uitgegaan, zo moeten zij alle tot Hem worden teruggebracht. Immers, toen de wereld het licht van het Evangelie ontvangen had en het groots geheim der menswording van het Woord en der verlossing van het mensendom geleerd had, doordrong het leven van de Godmens Christus de staten en doortrok ze geheel en al met Zijn geloof, Zijn voorschriften en wetten. En daarom, zo de maatschappij genezing zoekt, dan kan zij die alleen vinden in de terugkeer tot het christelijk leven en de christelijke instellingen. Wanneer immers verenigingen in verval geraken, dan wordt terecht voorgeschreven, dat zij haar genezing moeten zoeken in de terugkeer tot haar oorsprong. Want dan is elke vereniging volmaakt, wanneer zij datgene nastreeft en tracht te bereiken, waarvoor zij werd opgericht, zó dat dezelfde oorzaak, die de vereniging deed ontstaan, ook het beginsel blijve van haar streven en handelen als zodanig. Daarom betekent afwijken van de eerste opzet verval, tot die opzet terugkeren genezing. Gelijk van het gehele organisme van de staat, zo ook zeggen wij dit met volle recht van die klasse van burgers, die door arbeid hun levensonderhoud vinden, de klasse die verreweg de meerderheid vormt.
Referenties naar alinea 22: 1
Quadragesimo Anno ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Door zorg ook voor de stoffelijke belangen, voorts door instellingen om de nood te lenigen
23
Toch mene men niet, dat de zorg der Kerk enkel en alleen gericht is op de heiliging der zielen dat zij aldus de dingen verwaarloost, die betrekking hebben op het sterfelijk leven hier op aarde. Bepaaldelijk verlangt en tracht zij de proletariërs uit hun beklagenswaardige toestand op te heffen en hun een beter lot te bezorgen. En hiertoe verleent zij een niet geringe medewerking reeds door het feit, dat zij de mensen aanspoort en opleidt tot deugd. Want waar de christelijke zeden ongerept bewaard worden, daar verwekken zij vanzelf een zekere voorspoed in het stoffelijke, omdat zij God, de oorsprong en de bron van alle goed, gunstig stemmen; zij, die christelijke zeden, gaan het tweevoudig levensbederf tegen, dat maar al te dikwijls de mens juist bij overvloed van rijkdommen ongelukkig maakt: de al te grote zucht naar bezit en de dorst naar zingenot (Vgl. 1 Tim. 6, 10; “De wortel van alle kwaad is de begeerlijkheid.”) [[b:1 Tim. 6, 10]]; die zeden eindelijk doen tevreden zijn met eenvoudige kleding en sober voedsel, zij brengen door spaarzaamheid vermeerdering van inkomen en houden de mens verre van de ondeugden, die niet alleen kleine vermogens, maar zelfs zeer grote fortuinen verslinden en uitgestrekte bezittingen vernietigen.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Bovendien neemt de Kerk voor het welzijn van de proletariërs doeltreffende maatregelen door het oprichten en steunen van instellingen, die zij geschikt acht, om hun nood te lenigen. Ja, in deze wijze van weldoen heeft zij altijd zó uitgeschitterd, dat zij zelfs door haar vijanden geroemd en geprezen wordt. Zó sterk was bij de eerste christenen de onderlinge liefde, dat de meer gegoeden dikwijls van hun rijkdom afzagen, om hulp te brengen aan anderen: daarom “was er geen enkele noodlijdende onder hen “. (Hand. 4, 34) [b:Hand. 4, 34]. Aan de diakens, een orde speciaal hiervoor ingesteld, werd door de apostelen de opdracht gegeven, zorg te dragen voor de dagelijkse uitdeling der aalmoezen: en de apostel Paulus, alhoewel geheel in beslag genomen door de zorg voor alle Kerken, aarzelde toch niet lastige reizen te ondernemen, om persoonlijk aan de arme christenen ondersteuning te brengen. Dit soort gelden, door de christenen in elke bijeenkomst uit eigen beweging bijeengebracht, noemt Tertullianus de spaargelden der liefde, omdat zij besteed werden “voor het onderhoud der armen en hun begrafenis, voor arme wezen, voor oude knechten en dienstboden en eveneens voor schipbreukelingen.” cap. XXXIX (PL 1, 470) [[968]] . Hieruit ontstond langzamerhand dat erfgoed, hetwelk de Kerk met nauwgezette zorg als het vermogen der armen bewaard heeft. Ja zelfs heeft zij niet geschroomd te bedelen en zich aldus ondersteuningsmiddelen voor de noodlijdenden verschaft. Zij immers, de gemeenschappelijke moeder van rijk en arm, deed overal de liefdadigheid zó hoog stijgen als nooit te voren en stichtte verenigingen van kloosterlingen en zeer veel andere nuttige instellingen, zodat door haar hulpverlening bijna geen vorm van ellende zonder verzachting bleef. Wel zijn er tegenwoordig velen, die, gelijk eertijds de heidenen deden, aan de Kerk deze zo hoog opgevoerde liefdadigheid zelfs verwijten; en dan willen zij in de plaats daarvan stellen een weldadigheid, geregeld door staatswetten. Doch nooit zullen louter menselijke middelen de christelijke liefdadigheid, die zich geheel aan de dienst van anderen wijdt, kunnen vervangen. Die heldhaftige liefde bezit alleen de Kerk, omdat zij slechts geput wordt uit het allerheiligst Hart van Jezus: wie echter de Kerk verlaten heeft, dwaalt zeer verre van Christus af.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De taak van de staat
- Ook louter menselijke hulpmiddelen moeten gebezigd worden; de medewerking van een goed geordende staat
25
Zonder twijfel echter worden voor het beoogde doel ook de hulpmiddelen vereist, die in de macht der mensen liggen. Allen, wie het betreft, zonder uitzondering moeten, ieder voor zijn deel, hetzelfde doel nastreven en het hunne er toe bijdragen. En hierin ligt een zekere gelijkenis met de providentiële leiding der wereld: als regel immers zien wij een gevolg eerst dan ontstaan, als al zijn oorzaken samenwerken. Wij willen dan eerst onderzoeken, in hoeverre van de staat genezing mag verwacht worden. Wij bedoelen hier met staat niet de bepaalde staatsinrichting van dit of dat volk, maar in het algemeen die staat, zoals die geëist wordt door het gezond verstand in overeenstemming met de natuur en goedgekeurd door de uitspraken der goddelijke Wijsheid, die wij zelf met name in de encycliek over de christelijke inrichting der staten hebben uiteengezet.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Reeds door de geest van zijn wetgeving en bestuur zorge de staat voor het algemeen welzijn. Zijn zorg strekke zich uit tot alle burgers zonder uitzondering en speciaal tot de arbeiders.
26
Centesimus Annus ->=geentekst=
Het staatsbestuur moet dan vooreerst in het algemeen en in alle opzichten zijn medewerking verlenen door de gehele geest van zijn wetten en instellingen, door namelijk te zorgen, dat reeds uit de inrichting en het bestuur van de staat de welvaart zo van de gemeenschap als van de individuen vanzelf opbloeie. Dit toch is de taak van het regeringsbeleid en de eigenlijke plicht van hen, die de staat besturen. Wat nu het meest de welvaart der staten bevordert, dat is: goede zeden, een goed en ordelijk gezinsleven, het onderhouden der plichten van de godsdienst en de rechtvaardigheid, een matig opleggen en billijke verdeling van belastingen, vooruitgang van handel en nijverheid, bloei van de landbouw en alle andere dergelijke zaken: hoe krachtiger deze bevorderd worden, des te welvarender en gelukkiger zal het leven der burgers zijn. Door deze middelen is het staatsbestuur bij machte, alle klassen te helpen, maar vooral de toestand der proletariërs belangrijk te verbeteren: en dit krachtens eigen onbetwistbaar recht en zonder dat hij de verdenking op zich laadt van ongeoorloofde inmenging. De staat immers moet krachtens zijn plicht het algemeen welzijn bevorderen. En hoe groter overvloed van voordelen uit deze algemene staatszorg zal voortspruiten, des te minder zal het nodig zijn andere middelen te beproeven voor het welzijn der arbeiders.
Referenties naar alinea 26: 2
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Bovendien echter moet dit wel overwogen worden, hetgeen de kern der zaak raakt, dat nl. het doel van de staat één is, omvattend zowel de hoogste als de laagste standen. Immers van nature zijn de proletariërs op gelijke rechtsgrond, als de rijken, burgers en dus echte en levende delen, waaruit met de gezinnen als tussenschakel het staatslichaam wordt gevormd, afgezien nog van het feit, dat zij in alle steden verreweg het talrijkst zijn. Daar het nu zeer dwaas zou zijn, voor een deel der burgers te zorgen en een ander deel te verwaarlozen, volgt hieruit, dat de staat de vereiste zorg moet besteden aan de bescherming van het welzijn en de belangen der proletariërs, en, dat, zo dit niet geschiedt, de rechtvaardigheid geschonden wordt, die gebiedt aan ieder het zijne te geven. Over dit punt zegt de H. Thomas zeer juist: “Gelijk het deel en het geheel in zekere zin hetzelfde zijn, zo is dat, wat van het geheel is, in zekere zin ook van het deel.” iia-iiae q. 61 a. 1 ad 2 [[t:iia-iiae q. 61 a. 1 ad 2]] Daarom is onder de vele en zware verplichtingen der regeerders, die het welzijn van hun volk naar behoren willen bevorderen, deze de allervoornaamste, dat zij alle klassen van burgers gelijkelijk beschermen, door de zogenaamde “verdelende” rechtvaardigheid ongeschonden te bewaren.
Ofschoon nu alle burgers zonder uitzondering iets moeten bijdragen tot het geheel der gemeenschappelijke goederen, waarvan dan weer vanzelf een ieder zijn deel ontvangt, kunnen zij toch geenszins allen hetzelfde en evenveel bijdragen. Hoe verschillend ook de regeringsvormen mogen zijn, altijd zal in de toestand der burgers die verscheidenheid zijn, zonder welke geen maatschappij kan bestaan noch gedacht worden. Het is volstrekt noodzakelijk, dat enigen gevonden worden, die besturen, wetten maken, recht spreken, mensen ten slotte, door wier beleid en gezag de staatszaken in vrede en oorlog worden beheerd. Voor ieder is het duidelijk, dat deze mannen de voornaamste taak verrichten en voorrang moeten genieten onder alle burgers, omdat zij onmiddellijk en bij uitstek het algemeen welzijn bevorderen. Daartegenover zijn zij, die in enig bedrijf werkzaam zijn, niet in dezelfde mate noch door dezelfde soort van diensten de staat ten nutte; maar toch dienen ook zij in hoge mate, zij het minder rechtstreeks, het algemeen belang. Zeker, daar het voordeel van het maatschappelijk leven van die aard moet zijn, dat de mensen daardoor beter worden, moet het natuurlijk vooral gezocht worden in deugd. Niettemin rust op een wel geordende staat ook de taak te zorgen, dat de lichamelijke en uitwendige goederen voorhanden zijn, “wier gebruik voor de beoefening der deugd noodzakelijk is”. I, cap. XV [[969]] Welnu, tot het voortbrengen van deze goederen is de arbeid der proletariërs de invloedrijkste en onontbeerlijkste factor, hetzij zij hun kennis en kracht te werk stellen in de landbouw of in de industrie. Ja zelfs is hun arbeid ten deze van zó grote invloed en van zulk een beslissende betekenis, dat het een absolute waarheid is, dat de rijkdom der staten uit niets anders ontstaat dan uit de werkzaamheid der arbeiders. De billijkheid eist derhalve, dat van overheidswege voor de arbeider gezorgd worde, opdat deze van hetgeen hij bijdraagt tot de algemene welvaart, zelfs iets ontvange, een woning, kleding en bestaanszekerheid, om minder kommervol te kunnen leven. Daaruit volgt, dat de staat alles moet begunstigen, wat de toestand der arbeiders, hoe dan ook, ten goede kan komen. En deze zorg benadeelt niemand, zal veeleer allen ten voordeel zijn, want het is voor de staat van het hoogste belang, dat zij niet op allerlei wijzen in ellende verkeren, die zo onmisbare goederen voortbrengen.
Ofschoon nu alle burgers zonder uitzondering iets moeten bijdragen tot het geheel der gemeenschappelijke goederen, waarvan dan weer vanzelf een ieder zijn deel ontvangt, kunnen zij toch geenszins allen hetzelfde en evenveel bijdragen. Hoe verschillend ook de regeringsvormen mogen zijn, altijd zal in de toestand der burgers die verscheidenheid zijn, zonder welke geen maatschappij kan bestaan noch gedacht worden. Het is volstrekt noodzakelijk, dat enigen gevonden worden, die besturen, wetten maken, recht spreken, mensen ten slotte, door wier beleid en gezag de staatszaken in vrede en oorlog worden beheerd. Voor ieder is het duidelijk, dat deze mannen de voornaamste taak verrichten en voorrang moeten genieten onder alle burgers, omdat zij onmiddellijk en bij uitstek het algemeen welzijn bevorderen. Daartegenover zijn zij, die in enig bedrijf werkzaam zijn, niet in dezelfde mate noch door dezelfde soort van diensten de staat ten nutte; maar toch dienen ook zij in hoge mate, zij het minder rechtstreeks, het algemeen belang. Zeker, daar het voordeel van het maatschappelijk leven van die aard moet zijn, dat de mensen daardoor beter worden, moet het natuurlijk vooral gezocht worden in deugd. Niettemin rust op een wel geordende staat ook de taak te zorgen, dat de lichamelijke en uitwendige goederen voorhanden zijn, “wier gebruik voor de beoefening der deugd noodzakelijk is”. I, cap. XV [[969]] Welnu, tot het voortbrengen van deze goederen is de arbeid der proletariërs de invloedrijkste en onontbeerlijkste factor, hetzij zij hun kennis en kracht te werk stellen in de landbouw of in de industrie. Ja zelfs is hun arbeid ten deze van zó grote invloed en van zulk een beslissende betekenis, dat het een absolute waarheid is, dat de rijkdom der staten uit niets anders ontstaat dan uit de werkzaamheid der arbeiders. De billijkheid eist derhalve, dat van overheidswege voor de arbeider gezorgd worde, opdat deze van hetgeen hij bijdraagt tot de algemene welvaart, zelfs iets ontvange, een woning, kleding en bestaanszekerheid, om minder kommervol te kunnen leven. Daaruit volgt, dat de staat alles moet begunstigen, wat de toestand der arbeiders, hoe dan ook, ten goede kan komen. En deze zorg benadeelt niemand, zal veeleer allen ten voordeel zijn, want het is voor de staat van het hoogste belang, dat zij niet op allerlei wijzen in ellende verkeren, die zo onmisbare goederen voortbrengen.
Referenties naar alinea 27: 5
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Recht en plicht van de staat tot ingrijpen in talrijke aangelegenheden van individuen en groepen
28
Centesimus Annus ->=geentekst=
De burgers, noch de gezinnen mogen, zoals wij reeds zeiden, geheel opgaan in de staat. Aan beide moet de bevoegdheid gelaten worden, om vrij op te treden, in zoverre daardoor geen afbreuk gedaan worde aan het algemeen welzijn noch aan iemands recht. Het is evenwel de taak van de staatsoverheid, de gemeenschap en de delen er van te beschermen. De gemeenschap, omdat de natuur aan de hoogste macht de instandhouding daarvan heeft toevertrouwd, zó zelfs, dat het verzekeren van het openbaar welzijn niet alleen de hoogste wet, maar zelfs het enige doel en de enige bestaansgrond is van de staatsmacht. De delen verder, omdat volgens de eenstemmige leer van de wijsbegeerte en het geloof het besturen van de staat van nature niet ten doel heeft het voordeel van hen, wie dit bestuur is toevertrouwd, maar van hen die er aan onderworpen zijn. En daar de bestuursmacht van God komt en in zeker opzicht een deel hebben is in Zijn hoogste oppergezag, moet deze ook uitgeoefend worden naar het voorbeeld van de goddelijke macht, die met vaderlijke zorg evenzeer iedere zaak afzonderlijk als alles tezamen behartigt. Mocht dus het algemeen belang of de belangen van de afzonderlijke klassen geschaad zijn of bedreigd worden zó, dat het op geen andere wijze kan hersteld of afgeweerd worden, dan moet het staatsgezag ingrijpen.
Referenties naar alinea 28: 2
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
29
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Pacem in Terris ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Welnu èn voor het algemeen welzijn èn voor dat der individuen is het van belang, dat er vrede en orde heersen: dat de gehele inrichting van het gezinsleven in overeenstemming zij met Gods bevelen en de beginselen der natuurwet: dat de godsdienst geëerbiedigd en nageleefd worde: dat reinheid van zeden heerse in het openbare en in het particuliere leven: dat de rechtvaardigheid ongeschonden bewaard worde en dat men elkaar niet ongestraft in zijn rechten krenke: dat een krachtig geslacht van burgers opgroeie, in staat om, als de omstandigheden het eisen, de staat te helpen en te beschermen. En daarom, indien te eniger tijd onlusten zouden dreigen, omdat de arbeiders het werk neerleggen of volgens afspraak in staking gaan, indien de natuurlijke familiebanden bij de arbeiders verslappen, indien de godsdienst bij de werkende klasse wordt tekort gedaan, doordat hun niet voldoende gelegenheid geboden wordt tot vervulling hunner godsdienstplichten, indien op de werkplaatsen gevaar dreigt voor de reinheid der zeden, doordat mannen en vrouwen niet gescheiden arbeiden, of door andere verderfelijke aanlokselen tot zonde, indien de werkgevers de arbeiders onder onbillijke lasten gebukt doen gaan en radeloos maken door arbeidsvoorwaarden, in strijd met hun menselijke persoon en waardigheid, als hun gezondheid schade mocht lijden door al te zware arbeid, of door arbeid niet aangepast aan hun sekse of leeftijd, - in al deze gevallen moet zeer zeker, zij het dan binnen bepaalde grenzen, de krachtige en gezagvolle hulp der wetten worden ingeroepen. En die grenzen worden bepaald door het doel, waarvoor de hulp der wetten gevraagd wordt: de wet namelijk moet niet meer willen regelen noch verder gaan, dan nodig is voor het herstel der nadelen of het afweren van het gevaar. De rechten, wie ze dan ook bezit, moeten nauwgezet gehandhaafd worden: en door onrecht tegen te gaan en te straffen moet de openbare macht zorg dragen, dat ieder in het bezit blijft van het zijne. Evenwel bij het beschermen der rechten van de individuen moet vooral de aandacht geschonken worden aan de geringen en armen. Want de klasse der rijken is door eigen middelen beschut en heeft dus de bescherming van de staat minder nodig; maar de misdeelden, niet beveiligd door eigen vermogen, steunen vooral op de bescherming van de staat. Daarom moet deze zijn bijzondere zorg en waakzaamheid uitstrekken tot de loonarbeiders, daar deze tot het groot aantal der bezitlozen behoren.
Referenties naar alinea 29: 6
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Pacem in Terris ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Afzonderlijke vermeldingen verdienen
- De bescherming van de privaateigendom
30
Centesimus Annus ->=geentekst=
Gaudium et Spes ->=geentekst=
Het is echter goed enige punten van meer belang met name te behandelen. Eerste plicht van de staat is de privaateigendom door het gezag en de steun der wetten te beschermen. En vooral nu de begeerlijkheid zo heftig is ontbrand, moet het volk binnen de grenzen van zijn plicht gehouden worden; want wel is het geoorloofd naar verbetering te streven, als niet tekort wordt gedaan aan de rechtvaardigheid, maar aan een ander het zijne te ontnemen en onder het voorwendsel ener onzinnige gelijkheid zich het bezit van een ander toe te eigenen, dat wordt door de rechtvaardigheid verboden en is ook in strijd met het algemeen belang. Zeker verreweg het grootste deel der werklieden wil niet anders dan door eerzame arbeid, zonder iemand onrecht te doen, een beter lot verkrijgen; evenwel zijn er ook velen, die geheel doortrokken van verkeerde opvattingen en begerig naar omwenteling alles er op aanleggen, om onlusten te verwekken en anderen tot daden van geweld aan te sporen. Het staatsgezag moet hier dus tussen beide treden, de opruiers beteugelen en zo de arbeidersklasse voor moreel bederf en de wettige eigenaars voor gevaar van beroving behoeden.
Referenties naar alinea 30: 3
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Gaudium et Spes ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het voorkomen van stakingen
31
Te langdurige of te zware arbeid en een te laag geoordeeld loon zijn niet zelden oorzaak, dat de arbeiders volgens afspraak de arbeid neerleggen en vrijwillig tot werkloosheid overgaan. Dit euvel, dat veel voorkomt en ernstig is, moet van staatswege verholpen worden, omdat zulk een staking niet slechts de patroons en de arbeiders zelf schade brengt, maar ook de handel en de belangen van de staat benadeelt; en daar men bij een staking zo gemakkelijk overslaat tot daden van geweld en onlusten, wordt dikwijls de openbare orde in gevaar bracht. Door wettelijke maatregelen dit kwaad voorkomen en zorgen, dat het niet kan uitbreken door tijdig de oorzaken van een dreigend conflict tussen patroons en arbeiders weg te nemen, dat is hier het krachtigste en heilzaamste middel.
Referenties naar alinea 31: 1
Gaudium et Spes ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De verdediging van de geestelijke belangen der arbeiders
32
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Onder de talrijke arbeidsbelangen, die de staat verder moet beschermen, staan zijn geestelijke belangen vooraan. Immers het leven op aarde, hoe goed en begerenswaard, vormt op zich niet het einddoel, waarvoor wij geboren zijn: het is slechts een weg en een middel, om het leven der ziel te vervolmaken door de kennis van de waarheid en de liefde tot het goede. Juist de ziel draagt in zich het beeld en de gelijkenis Gods en is de zetel van de heerschappij, welke de mens moet uitoefenen over lagere schepsels en waardoor hij alle landen en zeeën dienstbaar moet maken aan zijn nut: “Vervult de aarde en onderwerpt ze aan u en heerst over de vissen der zee en over de vogelen des hemels en over alle dieren, welke zich bewegen op aarde.” (Gen. 1, 28) [b:Gen. 1, 28] In dit opzicht zijn alle mensen gelijk en is er geen verschil tussen rijk en arm, heer en dienaar, vorst en onderdaan. “Hij is toch dezelfde Heer voor allen.” (Rom. 10, 12) [b:Rom. 10, 12] Niemand mag de waardigheid van de mens, waarover God zelf “met grote eerbied” beschikt, ongestraft krenken, noch hem belemmeren in zijn streven naar die volmaaktheid, waaraan het eeuwig leven in de hemel beantwoordt. Zelfs staat het de mens niet vrij, ook al zou hij het willen, zich in dit opzicht in strijd met zijn natuur te laten behandelen noch zijn ziel aan slavernij prijs te geven: immers het gaat hier niet om rechten, waarover de mens vrije beschikking heeft, maar om plichten jegens God, die nauwgezet moeten onderhouden worden. Hieruit volgt, dat niet mag gewerkt worden op Zon- en feestdagen. Geen toegeven aan vadsig nietsdoen is hiermee bedoeld, nog veel minder het door velen gewenste vrij-zijn, dat ondeugden aankweekt en geld doet verspillen, maar een rust, geheiligd door de godsdienst. Rust, verbonden met godsdienst, onttrekt de mens aan de arbeid en de beslommeringen van het dagelijkse leven, om hem zo te brengen tot de overdenking der hemelse goederen en tot het onderhouden van de eredienst, rechtmatig verschuldigd aan de eeuwige God. Dit is vooral de betekenis en het doel van het nemen van rust op Zon- en feestdagen. In het Oud Verbond heeft God dit door een afzonderlijke wet bekrachtigd: “Wees indachtig, dat gij de sabbatdag heiligt” (Ex. 20, 8) [b:Ex. 20, 8], en tevens door eigen daad geleerd, doordat Hij aanstonds na de mens geschapen te hebben, die geheimzinnige rust nam: “Hij rustte op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had.” (Gen. 2, 2) [b:Gen. 2, 2]
Referenties naar alinea 32: 2
Gaudium et Spes ->=geentekst=Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- En van hun lichamelijke en stoffelijke belangen, vooral wat betreft vrouwen- en kinderarbeid
33
Gaudium et Spes ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Wat nu betreft de bescherming van de lichamelijke en stoffelijke belangen, moet allereerst de overheid de ongelukkige arbeiders redden uit de meedogenloze handen van hebzuchtige mensen, die personen, als waren het zaken, schaamteloos uitbuiten voor eigen gewin. Immers zóveel werk eisen, dat de geest door de overmatige arbeid verstompt en tevens het lichaam onder de vermoeienis bezwijkt, is onrechtvaardig, onmenselijk. Zoals zijn gehele wezen, zo is ook de werkkracht in de mens aan bepaalde, niet te overschrijden grenzen gebonden. Die werkkracht wordt wel verhoogd door ze te oefenen en te gebruiken, op deze voorwaarde evenwel, dat men van tijd tot tijd met werken ophoudt en rust neemt. Derhalve moet gezorgd worden, dat de dagelijkse arbeid niet langer worde voortgezet, dan de krachten veroorloven. De duur der rusttijden moet beoordeeld worden naar de verschillende soorten van werk, naar de omstandigheden van tijd en plaats en naar de gezondheidstoestand van de arbeiders. De arbeiders, die werkzaam zijn in steengroeven of ijzer, koper en anders soortgelijke stoffen, in de ingewanden der aarde verborgen, opdelven, moeten de grotere zwaarte en het voor de gezondheid schadelijke van hun arbeid vergoed krijgen door kortere arbeidsduur. Ook moet gelet worden op de tijd van het jaar, omdat niet zelden hetzelfde soort werk in het ene jaargetijde gemakkelijk te verrichten is, maar in een ander onmogelijk of slechts met de grootste moeite. Ten slotte, wat een volwassen en krachtig man kan doen en bereiken, dat mag men billijkerwijze niet eisen van vrouwen en kinderen. Vooral, wat de kinderen betreft, moet men er met zorg voor waken, dat zij niet een plaats krijgen op de werkplaats, voordat zij door de jaren lichamelijk, verstandelijk en geestelijk voldoende ontwikkeld zijn. Want de ontluikende krachten der jeugd worden, gelijk opkomend groen, geknakt, door ze te vroeg aan het werk te zetten: en dan zal het gedaan zijn met de gehele verdere ontwikkeling van het kind. Zo zijn bepaalde soorten van werk niet geschikt voor vrouwen, van nature geroepen tot de arbeid in het gezin; en deze arbeid beschut het best haar waardigheid als vrouw en bevordert van nature de opvoeding van de kinderen en het geluk van het gezin. In het algemeen gelde als regel, dat aan de arbeiders zo veel rust geschonken moet worden, als nodig is, om hun de krachten te hergeven, door de arbeid verbruikt; want het doel van de rust is, de door het werk uitgeputte krachten te vernieuwen. Bij elk contract, dat gesloten wordt tussen patroons en arbeiders, behoort deze uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde, dat beiderlei soort van rust gewaarborgd zij; want het zou tegen de zedenwet zijn, een andere overeenkomst te treffen, omdat het aan niemand geoorloofd is verwaarlozing te eisen of te beloven van plichten, die de mens verbinden tegenover God of zichzelf.
Referenties naar alinea 33: 3
Pacem in Terris ->=geentekst=Gaudium et Spes ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Zo nodig, ingrijpen in de loonovereenkomst
34
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Populorum Progressio ->=geentekst=
Gaudium et Spes ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Wij komen hier tot een punt van heel groot belang; en een goed begrip hiervan is noodzakelijk, om het juiste midden te houden. Immers, zo redeneert men, het bedrag van het loon wordt in vrije overeenkomst vastgesteld; als derhalve de patroon het overeengekomen loon heeft uitbetaald, dan heeft hij klaarblijkelijk ten volle aan zijn verplichting voldaan en is verder tot niets meer gehouden. Alleen dan, zo zegt men, geschiedt onrecht, als de patroon in gebreke blijft het loon volledig uit te betalen of de arbeider weigert het aangenomen werk geheel te verrichten; alleen in deze gevallen zou dan de staat tussen beide mogen komen, om ieders recht te handhaven, maar in geen enkel ander geval. – Als men de zaken billijk beschouwt, zal men met deze redenering niet licht noch geheel en al instemmen, omdat zij niet in alle opzichten volledig is; er ontbreekt een overweging aan van het grootste gewicht. Arbeiden immers is zich inspannen, om die goederen te verwerven, welke noodzakelijk zijn voor de verschillende levensbehoeften, allereerst voor de instandhouding van het leven zelf: “In het zweet uws aanschijns zult hij het brood eten.” (Gen. 3, 19) [b:Gen. 3, 19] ’s Mensen arbeid heeft bijgevolg van nature een tweevoudig karakter: hij is vooreerst persoonlijk, omdat de werkkracht vast zit aan de persoon en het volle eigendom is van hem, door wie deze wordt uitgeoefend en tot wiens nut hij bestemd is; vervolgens is de arbeid ook noodzakelijk, omdat de mens de vrucht van zijn arbeid nodig heeft voor de instandhouding zijns levens. Welnu, het leven in stand te houden gebiedt de natuurwet, waaraan men zich in geen geval mag onttrekken. Als men nu alleen ziet naar het persoonlijkheidskarakter van de arbeid, dan staat het de arbeider zonder twijfel volkomen vrij bij de overeenkomst genoegen te nemen met een karig loon; gelijk hij immers vrijwillig zijn arbeid aanbiedt, zo is hij er ook vrij in, tevreden te zijn met een schraal of zelfs met helemaal geen loon voor zijn arbeid.
Geheel anders moet het oordeel luiden, als men behalve op het persoonlijkheidskarakter van de arbeid ook let op zijn noodzakelijkheidskarakter, dat wel logisch, maar niet in werkelijkheid van het eerste kan gescheiden worden. Zijn leven in stand houden, is inderdaad een algemene plicht, die ieder afzonderlijk bindt, en zich daaraan onttrekken, is misdadig. Daaruit volgt noodzakelijk het recht op het verwerven der middelen, waardoor het leven wordt in stand gehouden; welnu slechts het loon, door arbeid verkregen, verleent de ondergeschikte de beschikking over die middelen.
Laat het dus waar zijn, dat arbeider en patroon vrij tot overeenstemming kwamen met name wat betreft het bedrag van het loon, altijd blijft daarbij van kracht de eis der natuurlijke rechtvaardigheid, dringender en ouder dan de vrije wil der contracterende partijen, dat nl. het loon niet ontoereikend mag zijn voor het onderhoud van een sober en oppassend werkman. En gesteld dat een werkman, door nood gedwongen of uit vrees voor erger hardere voorwaarden aanvaardt en die zelfs tegen zijn wil wel moet aanvaarden, omdat zij door de patroon of de aannemer worden opgedrongen, dan ondergaat die werkman geweld, waartegen de rechtvaardigheid in verzet komt.
Evenwel bij deze en alle dergelijke zaken, als bijv. hoe lang de arbeidstijd moet zijn in elke tak van bedrijf, welke hygiënische maatregelen, vooral in fabrieken, dienen getroffen te worden, moet de overheid niet te onpas ingrijpen, vooral daar de omstandigheden van zaken, tijden en plaatsen zeer verschillend kunnen zijn; beter zal het zijn, deze zaken over te laten aan het oordeel der verenigingen, waarover wij aanstonds nog zullen spreken of een andere weg in te slaan om de belangen der arbeiders naar behoren de beveiligen, zo nodig met bescherming en steun van de staat.
Geheel anders moet het oordeel luiden, als men behalve op het persoonlijkheidskarakter van de arbeid ook let op zijn noodzakelijkheidskarakter, dat wel logisch, maar niet in werkelijkheid van het eerste kan gescheiden worden. Zijn leven in stand houden, is inderdaad een algemene plicht, die ieder afzonderlijk bindt, en zich daaraan onttrekken, is misdadig. Daaruit volgt noodzakelijk het recht op het verwerven der middelen, waardoor het leven wordt in stand gehouden; welnu slechts het loon, door arbeid verkregen, verleent de ondergeschikte de beschikking over die middelen.
Laat het dus waar zijn, dat arbeider en patroon vrij tot overeenstemming kwamen met name wat betreft het bedrag van het loon, altijd blijft daarbij van kracht de eis der natuurlijke rechtvaardigheid, dringender en ouder dan de vrije wil der contracterende partijen, dat nl. het loon niet ontoereikend mag zijn voor het onderhoud van een sober en oppassend werkman. En gesteld dat een werkman, door nood gedwongen of uit vrees voor erger hardere voorwaarden aanvaardt en die zelfs tegen zijn wil wel moet aanvaarden, omdat zij door de patroon of de aannemer worden opgedrongen, dan ondergaat die werkman geweld, waartegen de rechtvaardigheid in verzet komt.
Evenwel bij deze en alle dergelijke zaken, als bijv. hoe lang de arbeidstijd moet zijn in elke tak van bedrijf, welke hygiënische maatregelen, vooral in fabrieken, dienen getroffen te worden, moet de overheid niet te onpas ingrijpen, vooral daar de omstandigheden van zaken, tijden en plaatsen zeer verschillend kunnen zijn; beter zal het zijn, deze zaken over te laten aan het oordeel der verenigingen, waarover wij aanstonds nog zullen spreken of een andere weg in te slaan om de belangen der arbeiders naar behoren de beveiligen, zo nodig met bescherming en steun van de staat.
Referenties naar alinea 34: 6
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Populorum Progressio ->=geentekst=
Gaudium et Spes ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Bij de wettelijke bescherming van het eigendomsrecht te bevorderen, dat ook de grote massa van het volk tot eigendom gerake
35
Gaudium et Spes ->=geentekst=
Gaudium et Spes ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Als de arbeider een loon ontvangt, ruim genoeg om daarmee zichzelf en zijn vrouw en kinderen behoorlijk te kunnen onderhouden, zal hij licht, als hij verstandig is, de spaarzaamheid beoefenen en zorgdragen – waartoe de natuur zelf hem schijnt aan te sporen – dat na aftrek van zijn uitgaven, nog iets overblijve, waardoor hij tot een bescheiden vermogen kunne geraken. Immers wij hebben reeds gezien, dat het vraagstuk, dat ons bezig houdt, niet op afdoende wijze kan opgelost worden, als niet de onschendbaarheid van het eigendomsrecht aangenomen wordt en vaststaat. Daarom moeten de wetten dit recht in de hand werken en naar vermogen het streven naar eigen bezit bij een zo groot mogelijk deel van het volk bevorderen. Hiervan zullen heerlijke voordelen het gevolg zijn, op de eerste plaats zeer zeker een meer billijke verdeling der goederen. De geweldige ommekeer in het maatschappelijk leven heeft de burgers in twee klassen verdeeld, tussen welke een onmetelijke kloof ligt. Aan de ene kant een klasse overmachtig, omdat zij overrijk is, daar zij alleen de nijverheid en de handel geheel beheerst, alle bronnen van welvaart tot haar nut en voordeel benut en bovendien niet weinig invloed heeft op het staatsbestuur. Aan de andere kant de grote massa der armen en maatschappelijk-zwakken, met de verbittering in het hart en altijd bereid tot onlusten. Als nu door het vooruitzicht op enig grondbezit de ijver van het volk geprikkeld wordt, dan zal langzamerhand de ene klasse dichter komen te staan bij de andere en de kloof verdwijnen tussen buitensporige rijkdom en uiterste armoede. – Bovendien zal de opbrengst van de grond rijker zijn. Immers, wanneer de mensen weten, dat zij hun eigen grond bewerken, dan leggen zij een veel grotere werklust en inspanning aan de dag; ja, zij beginnen zich geheel te hechten aan de grond, door eigen hand bewerkt, waarvan zij niet slechts levensonderhoud, maar zelfs een zekere welvaart voor zich en de hunnen verwachten. Iedereen ziet, hoezeer deze verhoogde werklust de opbrengst zal doen stijgen en de nationale welvaart vergroten. En op de derde plaats zal hieruit dit voordeel vloeien, dat de mensen niet spoedig het land zullen verlaten, waarin zij geboren werden en het levenslicht aanschouwden; immers zij zouden niet wegtrekken naar een vreemd land, indien het eigen land hun de mogelijkheid bood van een draaglijk bestaan.
Die voordelen echter kunnen niet bereikt worden, tenzij op deze voorwaarde, dat het privaat vermogen niet uitgeput worde door buitensporige directe en indirecte belastingen. Daar immers het recht op eigendommen niet stamt uit een menselijke wet, maar uit de natuur, kan het staatsgezag het niet afschaffen, maar slechts de uitoefening er van regelen en met het algemeen welzijn in overeenstemming brengen. Het zou derhalve handelen tegen recht en menselijkheid, indien het in de vorm van belastingen meer dan billijk is zou onttrekken aan het bezit der individuen.
Die voordelen echter kunnen niet bereikt worden, tenzij op deze voorwaarde, dat het privaat vermogen niet uitgeput worde door buitensporige directe en indirecte belastingen. Daar immers het recht op eigendommen niet stamt uit een menselijke wet, maar uit de natuur, kan het staatsgezag het niet afschaffen, maar slechts de uitoefening er van regelen en met het algemeen welzijn in overeenstemming brengen. Het zou derhalve handelen tegen recht en menselijkheid, indien het in de vorm van belastingen meer dan billijk is zou onttrekken aan het bezit der individuen.
Referenties naar alinea 35: 5
Centesimus Annus ->=geentekst=Gaudium et Spes ->=geentekst=
Gaudium et Spes ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De taak der belanghebbenden
- Georganiseerd kunnen patroons en arbeiders veel bereiken
36
Caritas in Veritate ->=geentekst=
Ten slotte: de patroons en de arbeiders kunnen in deze zaak veel bereiken door middel nl. van die instellingen, die doelmatige steun brengen aan behoeftigen en toenadering bevorderen tussen de beide klassen. Hieronder zijn te rekenen de verenigingen tot onderling hulpbetoon; allerlei fondsen, door particulier initiatief opgericht, waarbij de arbeiders en hun achtergelaten vrouw en kinderen verzekerd zijn, als een plotseling ongeval, ziekte of dood hen treft; vervolgens de patronaten opgericht ter bescherming van jongens, meisjes, jonge mannen en ouderen van dagen. Maar de voornaamste plaats nemen de werkliedenverenigingen in, in wier verband bijna alle overige instellingen zijn opgenomen. Onze voorouders hebben lange tijd genoten van de zegeningen der ambachtsgilden. Niet alleen brachten zij de gildeleden uitstekende voordelen, maar deden ook de ambachten toenemen in luister en ontwikkeling, zoals vele gedenkstukken getuigen. In deze tijd van groter ontwikkeling, nu ook de levensgewoonten veranderd en de eisen van het dagelijks leven verhoogd zijn, moeten natuurlijk de werkliedenverenigingen in overeenstemming gebracht worden met de tegenwoordige behoeften. Het verheugt ons, dat overal zulke organisaties zich vormen, hetzij geheel bestaande uit werklieden, hetzij uit werklieden en patroons tezamen; het is evenwel te wensen, dat zij in aantal en invloed zullen toenemen. Ofschoon wij al meermalen over deze verenigingen hebben gesproken, willen wij toch op deze plaats nogmaals aantonen, dat zij zeer doelmatig zijn en met volle recht zich vormen; verder: hoe zij moeten ingericht zijn en waarin haar werkzaamheden moet bestaan.
Referenties naar alinea 36: 2
Pacem in Terris ->=geentekst=Caritas in Veritate ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Van nature zoekt de mens samenwerking met anderen
37
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Het bewustzijn van de ongenoegzaamheid zijner krachten drijft en spoort de mens er toe aan, om hulp te zoeken bij anderen. In de H. Schrift staat geschreven: “Beter is het, dat twee tezamen zijn, dan dat iemand alleen is; want zij hebben het voordeel van hun samenzijn. Als de ene valt, wordt hij door de andere ondersteund. Wee de eenzame! Want als hij valt, heeft hij niemand om hem op te richten.” (Eccl. 4, 9-10) [b:Eccl. 4, 9-10] En ook dit: “Een broeder, die door zijn broeder geholpen wordt, is als een sterke veste.” Tussen deze verenigingen en de grote burgerlijke maatschappij bestaat een zeer groot verschil, omdat het naaste doel van beide verschillend is. Het doel immers van de burgerlijke maatschappij betreft allen tezamen, omdat het gelegen is in het algemeen welzijn; en de rechtvaardigheid eist, dat allen tezamen en ieder afzonderlijk naar verhouding hieraan deel hebben. Daarom wordt die maatschappij een openbare genoemd, omdat de mensen door middel er van “verbinding met elkaar krijgen tot het vormen van de staatseenheid”. cap. II [[970]] Daartegenover worden de verenigingen, die bij wijze van spreken in haar schoot gevormd worden, als particuliere beschouwd en zijn het ook inderdaad, omdat haar naaste doel is een particulier belang, dat alleen de aangeslotenen betreft: “Een particuliere vereniging is het, als men zich verenigt, om een of andere particuliere zaak te bevorderen, zoals wanneer twee of drie een vennootschap sluiten, om samen handel te drijven.” cap. II [[970]]
Referenties naar alinea 37: 2
Pacem in Terris ->=geentekst=Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Zijn natuurlijk recht in deze moet door de staat geëerbiedigd worden, ook waar het godsdienstige verenigingen betreft
38
Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Pacem in Terris ->=geentekst=
Ofschoon nu particuliere verenigingen haar bestaan leiden in de staat en als het ware even zo vele delen er van uitmaken, toch kan de staat in het algemeen en uiteraard haar bestaan niet verhinderen. Van nature immers bezit de mens het recht, om particuliere verenigingen op te richten; welnu, de staat is ingesteld tot bescherming, niet tot vernietiging van het natuurrecht. En als hij het oprichten van verenigingen onder de burgers zou verbieden, zou hij tegen zichzelf ingaan, omdat de staat zelf evenzeer als de particuliere verenigingen aan hetzelfde beginsel zijn oorsprong ontleent, dat nl. de mens van nature aaneensluiting zoekt. Soms kunnen zich omstandigheden voordoen, dat de wet met recht dit soort verenigingen verbiedt: wanneer zij bijv. krachtens haar instelling een doel beogen, dat klaarblijkelijk in strijd is met de goede zeden, de rechtvaardigheid of de veiligheid van de staat. In deze gevallen zal de staat het recht hebben de oprichting van die verenigingen te verbieden en eveneens reeds bestaande op te heffen. Evenwel moet hij hier met de grootste omzichtigheid te werk gaan, om geen inbreuk te maken op de rechten der burgers, en onder voorwendsel van het algemeen belang niets vast te stellen, wat strijdig is met de rede. In zoverre immers is men verplicht de wetten te gehoorzamen, als zij overeenstemmen met de gezonde rede en dus met de eeuwige wet Gods. ( “De menselijke wet heeft in zoverre kracht van wet, als zij overeenstemt met de gezonde rede, en dan is het ook duidelijk, dat zij een uitvloeisel is van de eeuwige wet. In zoverre zij van de gezonde rede afwijkt, wordt de wet onrechtvaardig genoemd en heeft niet het karakter van een wet, maar veeleer van een zekere gewelddadigheid”, ia-iiae q. 13 a. 3 ad 2 [[t:ia-iiae q. 13 a. 3 ad 2]])
Referenties naar alinea 38: 4
Centesimus Annus ->=geentekst=Centesimus Annus ->=geentekst=
Centesimus Annus ->=geentekst=
Pacem in Terris ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
39
Wij denken hier aan de velerhande genootschappen, congregaties en religieuze orden, die hun ontstaan te danken hadden aan het gezag der Kerk of de vrome zin der christenen; en hoezeer zij de mensheid tot zegen zijn geweest, getuigt tot op onze dagen de geschiedenis. En als men alleen de rede raadpleegt, blijkt het reeds duidelijk, dat deze verenigingen opgericht waren volgens een recht, door de natuur geschonken, daar haar doel zedelijk goed is. In zoverre zij echter de godsdienst raken, staan zij rechtens onder de macht van de Kerk alleen. De staatsoverheid mag zich dus tegenover deze geen enkel recht aanmatigen noch het bestuur er van aan zich trekken; veeleer is het de plicht van de staat ze te eerbiedigen, in stand te houden en, zo nodig, tegen onrecht te beschermen. Geheel het tegenovergestelde hebben wij vooral in deze tijd zien gebeuren. In vele landen heeft de staat zich vergrepen aan dergelijke verenigingen en onrecht op onrecht gepleegd. Immers hij onderwierp ze geheel aan de bepalingen der burgerlijke wetten, ontnam haar de wettig verkregen rechtspersoonlijkheid en beroofde ze van haar goederen. Recht op deze goederen had de Kerk, hadden de leden afzonderlijk, eveneens zij, die ze voor een bepaald doel bestemd hadden en zij, tot wier steun en leniging ze bestemd waren. Wij kunnen ons dan ook niet weerhouden, ernstig te klagen over deze zo onrechtvaardige en verderfelijke berovingen, te meer, omdat wij zien, dat het bestaan onmogelijk gemaakt wordt van vreedzame en alleszins nuttige verenigingen van katholieken, terwijl men terzelfder tijd luide verkondigt, dat het zeer zeker wettelijk geoorloofd is, zich tot een vereniging aaneen te sluiten en dit verlof met inderdaad kwistige hand wordt verleend aan mensen, die de ondergang van de godsdienst zowel als van de staat beogen.
Referenties naar alinea 39: 1
Pacem in Terris ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Noodzakelijkheid van arbeidersorganisaties op godsdienstige grondslag
40
Pacem in Terris ->=geentekst=
Nooit zonder twijfel bestond een groter aantal van de meest uiteenlopende verenigingen, vooral onder de werklieden, dan tegenwoordig. Hoe het merendeel ontstaan is, wat zij willen bereiken en langs welke weg, behoeft hier niet te worden onderzocht. Toch meent men – en vele gegevens bevestigen die mening – dat er veelal leiders aan het hoofd staan, die zelf op de achtergrond blijven en dat deze er een richting aan geven, niet in overeenstemming met de leer van Christus noch met het belang der staten, terwijl zij door zich meester te maken van alle arbeidsgelegenheid er naar streven, hen, die weigeren zich bij hen aan te sluiten, te straffen door broodroof. Nu de zaken zo staan, worden de christelijke arbeiders voor de keuze gesteld of wel, om lid te worden van verenigingen, die gevaar opleveren voor hun godsdienst, ofwel onder elkaar eigen organisaties te stichten en hun krachten te verenigen op zulk een wijze, dat zij in staat zijn met moed zich te bevrijden van die onrechtvaardige en ondraaglijke tirannie. Dat aan het laatste volstrekt de voorkeur moet gegeven worden, staat ontwijfelbaar vast bij allen, die ’s mensen hoogste goed niet aan het dreigendste gevaar willen blootstellen.
Referenties naar alinea 40: 2
Centesimus Annus ->=geentekst=Pacem in Terris ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Bevorderingen hiervan door talrijke priesters en leken
41
Pacem in Terris ->=geentekst=
Hoge lof verdienen dan ook velen onder de onzen, die, diep doordrongen van de eisen des tijds, alles beproeven en in het werk stellen, om het lot der proletariërs met geoorloofde middelen te verbeteren. De behartiging der arbeidersverlangen nemen zij op zich en zij streven er naar, om de welvaart der gezinnen en der individuen te verhogen en de wederzijdse verhoudingen tussen arbeiders en patroons naar billijkheid te regelen, om in beide het plichtsbesef en de naleving der evangelische voorschriften aan te kweken en te versterken; welke voorschriften de mens waarschuwen voor roekeloze daden, hem verbieden buiten de perken te gaan en aldus, ondanks het grote verschil in stand en rijkdom, toch de harmonie in de staat bewaren. Zo zien wij vooraanstaande mannen dikwijls tezamen komen, om elkaar hun zienswijze mee te delen, samenwerking te zoeken en na te gaan, wat het meest dienstig schijnt. Anderen trachten weer de verschillende soorten van arbeiders doelmatig te organiseren, helpen hen met raad en daad en zorgen, dat passende en lonende arbeid aan de leden niet ontbreke. De bisschoppen wakkeren deze ijverige pogingen aan en verlenen hun bescherming; op hun gezag en onder hun leiding verzorgen velen uit de seculiere en reguliere geestelijkheid met ijver de geestelijke belangen der aangeslotenen. Ten slotte ontbreekt het niet aan katholieken, zeer rijk, maar vrijwillig in zekere zin het lot der arbeiders delend, die door grote geldsommen te geven verenigingen helpen stichten en wijd en zijd verbreiden; en gesteund door deze verenigingen zal het de werkman gemakkelijk mogelijk zijn door zijn arbeid niet slechts een zekere welvaart voor het heden, maar ook het vertrouwen op een passende rust in de toekomst zich te verwerven. In hoe hoge mate het algemeen welzijn gediend werd door deze zo veelzijdige en vurige krachtsinspanning, is tezeer bekend dan dat wij het behoeven te zeggen. Dit geeft ons grond, om ook voor de toekomst goede hoop te koesteren, mits deze verenigingen bestendig in groei toenemen en met beleid en tact worden georganiseerd. Laat de staat deze verenigingen, wettig door de burgers opgericht, beschermen; hij bemoeie zich echter niet met haar interne organisatie en levensuitingen: immers levensuitingen worden verwekt door een innerlijk beginsel en door gewelddadig ingrijpen van buiten-af heel gemakkelijk vernietigd.
Referenties naar alinea 41: 2
Centesimus Annus ->=geentekst=Pacem in Terris ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vrijheid van inrichting en bestuur, mits slechts het doel bereikt worde, nl. het lichamelijk, geestelijk en stoffelijk welzijn der leden en mits de godsdienstig-zedelijke vorming de eerste plaats inneme
42
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Een beleidvolle regeling en organisatie is voorzeker noodzakelijk, om eensgezindheid en eenstemmigheid bij het optreden te verzekeren. Als dus de burgers de vrijheid hebben, om zich te verenigen, gelijk inderdaad het geval is, dan moeten zij ook het recht hebben naar believen die inrichting en die statuten te kiezen, welke volgens hun oordeel het meest bevorderlijk zijn voor het beoogde doel. Hoe nu bedoelde inrichting en de regeling der organisatie in afzonderlijke onderdelen moet zijn, dat kan naar onze mening niet volgens vaste en nauw omschreven regels worden uitgemaakt, daar dit veeleer moet bepaald worden volgens het karakter van ieder volk, de door proefneming opgedane ondervinding, de aard en de invloed der bedrijven, de omvang van de handel en andere omstandigheden van zaken en tijd, die rijpelijk overwogen moeten worden. Wat de hoofdzaak betreft, gelde dit als algemene en onveranderlijke regel, dat de werkliedenorganisaties zó ingericht en bestuurd moeten worden, dat zij het veiligst en het zekerst leiden naar het beoogde doel: de zo hoog mogelijke ontwikkeling van het lichamelijk, geestelijk en stoffelijk welzijn der leden.
Natuurlijk dient godsdienstige en zedelijke vorming als voornaamste doel beoogd te worden en daarnaar vooral moet de inrichting van de vereniging geheel en al geregeld worden. Anders zouden ze in geheel iets anders ontaarden en waarlijk niet de voorkeur verdienen boven dat soort van verenigingen, waarin het geheel geen rekening pleegt gehouden te worden met de godsdienst. Wat zou het overigens de arbeider baten door het verenigingsleven overvloed aan bezit verworven te hebben, als het heil van zijn ziel in gevaar kwam wegens gebrek aan geestelijk voedsel? “Wat baat het de mens, zo hij de hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel?” (Mt. 16, 26) [b:Mt. 16, 26] Volgens de leer van Christus moet de christen juist dit kenmerk hebben, waardoor hij zich onderscheidt van een heiden: “Dit alles zoeken de heidenen..... gij echter, zoekt gij eerst het rijk Gods en zijn gerechtigheid en dit alles zal u worden geschonken als toegift.” (Mt. 6, 32-33) [b:Mt. 6, 32-33] Men ga dus uit van God en ruime een zeer grote plaats in aan het godsdienstonderricht, opdat allen hun plichten tegenover God kennen, precies weten, wat zij moeten geloven, wat hopen en doen, om de eeuwige zaligheid te bereiken en met bijzondere zorg beschut worden tegen de verkeerde theorieën en de veelvuldige verleiding. De arbeider worde opgewekt tot de dienst van God en de geest van godsvrucht, vooral tot de godsdienstige viering der Zon- en feestdagen. Hij lere eerbied en liefde te koesteren jegens aller gemeenschappelijke moeder, de Kerk, eveneens te gehoorzamen aan haar voorschriften en dikwijls de sacramenten te ontvangen, de door God ingestelde middelen, om de smetten der ziel af te wassen en heilig te worden.
Natuurlijk dient godsdienstige en zedelijke vorming als voornaamste doel beoogd te worden en daarnaar vooral moet de inrichting van de vereniging geheel en al geregeld worden. Anders zouden ze in geheel iets anders ontaarden en waarlijk niet de voorkeur verdienen boven dat soort van verenigingen, waarin het geheel geen rekening pleegt gehouden te worden met de godsdienst. Wat zou het overigens de arbeider baten door het verenigingsleven overvloed aan bezit verworven te hebben, als het heil van zijn ziel in gevaar kwam wegens gebrek aan geestelijk voedsel? “Wat baat het de mens, zo hij de hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel?” (Mt. 16, 26) [b:Mt. 16, 26] Volgens de leer van Christus moet de christen juist dit kenmerk hebben, waardoor hij zich onderscheidt van een heiden: “Dit alles zoeken de heidenen..... gij echter, zoekt gij eerst het rijk Gods en zijn gerechtigheid en dit alles zal u worden geschonken als toegift.” (Mt. 6, 32-33) [b:Mt. 6, 32-33] Men ga dus uit van God en ruime een zeer grote plaats in aan het godsdienstonderricht, opdat allen hun plichten tegenover God kennen, precies weten, wat zij moeten geloven, wat hopen en doen, om de eeuwige zaligheid te bereiken en met bijzondere zorg beschut worden tegen de verkeerde theorieën en de veelvuldige verleiding. De arbeider worde opgewekt tot de dienst van God en de geest van godsvrucht, vooral tot de godsdienstige viering der Zon- en feestdagen. Hij lere eerbied en liefde te koesteren jegens aller gemeenschappelijke moeder, de Kerk, eveneens te gehoorzamen aan haar voorschriften en dikwijls de sacramenten te ontvangen, de door God ingestelde middelen, om de smetten der ziel af te wassen en heilig te worden.
Referenties naar alinea 42: 3
Pacem in Terris ->=geentekst=Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Quadragesimo Anno ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Verdere vermaningen
43
Als statuten der vereniging eenmaal op de godsdienst zijn gegrondvest, dan is ook de weg geëffend, om de wederzijdse betrekkingen tussen de leden zó te regelen, dat vrede en bloei der vereniging het gevolg zijn. De functies in de vereniging moeten overeenkomstig het algemeen belang verdeeld worden en wel zó, dat ongelijkheid geen afbreuk doe aan eensgezindheid. Van zeer groot belang is het daarom, de verplichtingen met verstand te verdelen en nauwkeurig te omschrijven, opdat niemand onrecht geschiede. Het gemeenschappelijk bezit worde eerlijk beheerd en daarom worde van te voren reeds de maat van steun bepaald volgens ieders behoeften. De rechten en plichten van de patroons moeten juist overeenstemmen met de rechten en plichten der arbeiders. Indien iemand van een der beide klassen zich verongelijkt voelt, dan is niets wenselijker dan dat volgens voorschrift der verenigingsstatuten verstandige en rechtschapen mannen uit dezelfde vereniging aangewezen zijn, door wier arbitrale uitspraak het geschil beslecht worde. Met alle kracht moet ook gezorgd worden, dat het de arbeider nooit aan werkgelegenheid ontbreke en dat er fondsen aanwezig zijn, om daarvan de noodlijdenden onderstand te verlenen niet alleen bij plotselinge onvoorziene industriële depressies, maar ook bij ziekte, ouderdom of enig ongeval.
Door deze voorschriften, mits bereidwillig aanvaard, zal voldoende gezorgd zijn voor de belangen en de welstand der economisch-zwakkeren. De katholieke verenigingen zullen dan echter ook zeer sterk de welvaart in de staat bevorderen. Zonder vermetelheid kan men uit het verleden oordelen over de toekomst. Het ene tijdperk verdringt het andere, maar de gebeurtenissen gelijken wonderlijk op elkaar, omdat zij bestuurd worden door de Voorzienigheid Gods, die het verloop en de gang der gebeurtenissen regelt en richt op het doel, dat Hij Zich bij de schepping van de mens heeft voorgesteld. Wij weten, dat het in de oudste tijden der jeugdige Kerk de christenen tot schande werd aangerekend, dat het grootste gedeelte onder hen van aalmoezen en handenarbeid leefde. Maar alhoewel verstoken van rijkdom en macht hebben zij zich toch de gunst der rijken en de bescherming der machtigen weten te verwerven. Immers zij toonden zich ijverig, werkzaam, vredelievend, op voorbeeldige wijze de rechtvaardigheid en vooral de naastenliefde betrachtend. Bij het schouwspel van een zo deugdzaam leven verdween alle vooroordeel, verstomde de lastertaal der kwaadwilligen, weken langzamerhand de leugens van een ingeworteld bijgeloof voor de waarheid van het christendom.
Door deze voorschriften, mits bereidwillig aanvaard, zal voldoende gezorgd zijn voor de belangen en de welstand der economisch-zwakkeren. De katholieke verenigingen zullen dan echter ook zeer sterk de welvaart in de staat bevorderen. Zonder vermetelheid kan men uit het verleden oordelen over de toekomst. Het ene tijdperk verdringt het andere, maar de gebeurtenissen gelijken wonderlijk op elkaar, omdat zij bestuurd worden door de Voorzienigheid Gods, die het verloop en de gang der gebeurtenissen regelt en richt op het doel, dat Hij Zich bij de schepping van de mens heeft voorgesteld. Wij weten, dat het in de oudste tijden der jeugdige Kerk de christenen tot schande werd aangerekend, dat het grootste gedeelte onder hen van aalmoezen en handenarbeid leefde. Maar alhoewel verstoken van rijkdom en macht hebben zij zich toch de gunst der rijken en de bescherming der machtigen weten te verwerven. Immers zij toonden zich ijverig, werkzaam, vredelievend, op voorbeeldige wijze de rechtvaardigheid en vooral de naastenliefde betrachtend. Bij het schouwspel van een zo deugdzaam leven verdween alle vooroordeel, verstomde de lastertaal der kwaadwilligen, weken langzamerhand de leugens van een ingeworteld bijgeloof voor de waarheid van het christendom.
Referenties naar alinea 43: 1
Pacem in Terris ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De maatschappelijke strijd zal ten gunste van de arbeiders beslecht worden, als zij in sterke en godsdienstige organisaties hun doel nastreven
44
Thans gaat de strijd over het lot der arbeiders; en of deze strijd op redelijke of op andere wijze een oplossing vindt, dat is in beide gevallen een vraag van het hoogste belang voor de staat. Gemakkelijk echter zal de strijd op redelijke wijze door de christelijke arbeiders beslecht worden, als zij, onderling verenigd en met verstandige leiders aan het hoofd, de weg zullen opgaan, die onze vaders en voorouders bewandeld hebben tot groot voordeel èn voor zichzelf èn voor het algemeen. Immers, hoe groot ook in de mens de macht zij van vooroordelen en hartstochten, toch zal, als de boosheid niet geheel het gevoel voor het zedelijk-goede heeft afgestompt, vanzelf de stemming der burgers sympathieker worden jegens hen, die zij hebben leren kennen al werkzaam en bescheiden en van wie het vaststaat, dat zij rechtvaardigheid stellen boven geldelijke gewin, stipte plichtsbetrachting boven alles. Hieruit zal ook dit voordeel volgen, dat met de hoop op inkeer tevens de gelegenheid daartoe zal geboden worden aan die werklieden, die ofwel geheel van het geloof zijn afgedwaald, ofwel leven op een wijze, geheel in strijd met het geloof, dat zij belijden. Meestal toch zien zij in, dat zij door valse voorspiegelingen en schijnbeelden misleid zijn; zij gevoelen immers, hoe onmenselijk zij bij baatzuchtige patroons behandeld worden en hoe zij gewoonlijk niet hoger geschat worden, dan wat zij door hun werk aan winst opbrengen; verder, dat in de verenigingen, waarin zij verstrikt geraakt zijn, in plaats van toegenegenheid en liefde innerlijke tweedracht heerst, de onafscheidelijke gezellin van armoede, die onbeschaamd is en zonder geloof. Hoe vurig zouden velen, gebroken naar de ziel en verzwakt naar het lichaam, uit deze vernederende slavernij zich willen bevrijden, maar zij durven niet, hetzij dan dat menselijk opzicht, hetzij dat vrees voor armoede hen weerhoudt, Welnu voor hen allen kunnen de katholieke verenigingen ontzaglijk veel goeds doen, als zij hen, die aarzelen, uitnodigen in haar boezem oplossing te zoeken voor hun moeilijkheden en als zij degenen, die tot inkeer komen, onder haar hoede en bescherming opnemen.
Referenties naar alinea 44: 1
Pacem in Terris ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Besluit
- === Korte samenvatting van hetgeen de Kerk, de staat en de belanghebbenden moeten doen. Het gewichtige aandeel der christelijke liefde
45
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Armoede bestrijden, werken aan vrede ->=geentekst=
Ziedaar dan, eerbiedwaardige broeders, door wie en op welke wijze met kracht moet gewerkt worden in dit ingewikkeld vraagstuk. – Een ieder gorde zich aan voor de hem wachtende taak en wel zeer spoedig, opdat het kwaad, dat reeds van zo geweldige omvang werd, door trage toepassing der middelen, niet nog ongeneeslijker worde. De overheid in de staat moet er in voorzien door wetten en instellingen; de rijken en patroons moeten hun plichten voor ogen houden; de arbeiders, om wie het gaat, moeten hun doel op redelijke wijze nastreven. En wijl alleen de godsdienst, gelijk wij in het begin zeiden, het kwaad tot de wortel kan uitroeien, moeten allen er diep van doordrongen zijn, dat herstel der christelijke zeden een onmisbare voorwaarde is, zonder welke zelfs de middelen van menselijke wijsheid, die als het doeltreffendst beschouwd worden, heel weinig tot genezing zullen bijdragen. De Kerk zal het nooit en in geen enkel opzicht aan haar medewerking laten ontbreken en zal des te meer hulp kunnen bieden, naarmate zij vrijer is in haar optreden; mogen vooral zij dit goed begrijpen, wier plicht het is het algemeen welzijn te behartigen. De bedienaren van de godsdienst moeten al hun geestkracht en werkzaamheid ontplooien. Terwijl gij, eerbiedwaardige broeders, hen voorgaat door uw gezagvol woord en voorbeeld, moeten zij de mensen van iedere stand de grote levenswetten van het Evangelie onophoudelijk inprenten en naar best vermogen werken aan het heil der volkeren, vóór alles echter er naar streven, dat de liefde, de heerseres en koningin aller deugden, bewaard blijve in hen zelf en gewekt worde in de harten van anderen, van groten zowel als van kleinen. De zo vurig begeerde redding is immers vooral te verwachten van een grote uitstorting der liefde, der christelijke liefde, die de samenvatting is van alle wetten van het Evangelie, en die, altijd bereid zich op te offeren voor het heil van anderen, de mens het onfeilbare tegengif biedt voor de hovaardij der wereld en ongeregelde eigenliefde, die liefde, wier werking en goddelijke trekken de apostel Paulus met woorden tekent: “De liefde is geduldig, is goedertieren; zij zoekt zichzelve niet; alles duldt zij; alles verduurt zij.” (1 Kor. 13, 4-7) [b:1 Kor. 13, 4-7]
Als onderpand der goddelijke gunsten en als bewijs onzer welwillendheid schenken wij aan ieder uwer, eerbiedwaardige broeders, en aan uw geestelijkheid en gelovigen met innige liefde in de Heer de apostolische zegen.
Als onderpand der goddelijke gunsten en als bewijs onzer welwillendheid schenken wij aan ieder uwer, eerbiedwaardige broeders, en aan uw geestelijkheid en gelovigen met innige liefde in de Heer de apostolische zegen.
Gegeven te Rome, bij Sint Pieter, de 15e Mei 1891, in het veertiende jaar van ons pausschap.
Paus Leo XIII
Referenties naar alinea 45: 4
Centesimus Annus ->=geentekst=Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ->=geentekst=
Armoede bestrijden, werken aan vrede ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 152
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/651-rerum-novarum-nl