Dominicae Cenae
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Dominicae Cenae
Het Mysterie en de Eredienst van de Heilige Eucharistie - Brief aan de Bisschoppen bij gelegenheid van Witte Donderdag 1980
Paus Johannes Paulus II
24 februari 1980
Pauselijke geschriften - Brieven
1980, Libreria Editrice Vaticana / Stichting Verkondiging, Roermond
Vert. vanuit het Italiaans
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
24 februari 1980
Past. Chr. v. Buijtenen, pr.
24 maart 2023
404
nl
Referenties naar dit document: 3
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- === Inleiding
1
Alles tezamen vormen deze reacties een rijk geheel dat eens te meer aantoont welk een hoge achting en grote liefde er bij het overgrote deel van de priesters in de Katholieke Kerk leeft ten aanzien van de priesterlijke levensweg - een weg waarlangs diezelfde kerk al sinds eeuwen voorttrekt; het laat zien hoe intens ze ervan houden en haar hoog hebben, en hoe ze ernaar verlangen diezelfde levensweg ook in de toekomst te blijven volgen.
Maar ik moet hieraan toevoegen dat in die brief aan de priesters maar een paar onderwerpen aan de orde zijn gekomen, wat ik overigens aan het begin van die brief ook heel duidelijk heb gesteld. vgl: Novo incipiente, 2[[[1210|2]]] Bovendien heb ik daarbij vooral uitgewijd over het pastorale karakter van de priesterlijke bediening, maar dat wilde beslist niet zeggen dat die brief dus niet over die groepen van priesters ging, die geen direct pastoraal werk uitoefenen. Wat dit betreft, wil ik nog eens herhalen wat het Tweede Vaticaans Concilie daarover geleerd heeft, en wat de Bisschoppensynode van 1971 daarover heeft verklaard.
Het pastoraal aspect van de priesterlijke bediening blijft altijd het kenmerk van het leven van iedere priester, ook wanneer de taken die hij dag in dag uit te verrichten heeft, geen onmiddellijk verband houden met de pastoraal van de sacramentenbediening. De brief die ik bij gelegenheid van Witte Donderdag aan de priesters geschreven heb, was met andere woorden, zonder enige uitzondering aan hen allemaal gericht, ook al werden daarin - zoals gezegd - niet alle onderwerpen met betrekking tot het leven en de werkzaamheden van de priesters ter sprake gebracht. Mij dunkt dat deze verheldering nuttig is en op haar plaats aan het begin van deze brief.
Eerbiedwaardige en dierbare BroedersWitte Donderdag vormt voor mij ook dit jaar weer een aanleiding om mij tot u allen te richten in een brief die nauw samenhangt met die welke u, tegelijk met de brief aan de priesters, vorig jaar bij dezelfde gelegenheid ontvangen hebt. Novo incipiente[[1210]] Maar eerst wil ik u hartelijk danken dat u mijn brieven in die geest van eenheid ontvangen hebt die de Heer onder ons gevestigd heeft, evenals voor het feit dat u aan uw priesters de gedachten hebt overgebracht waaraan ik bij het begin van mijn pontificaat uiting heb willen geven. In de liturgie van de Eucharistie op Witte Donderdag hebt u, samen met uw eigen priesters, de verplichtingen en beloften vernieuwd die u ten tijde van uw wijding op u genomen hebt. Bovendien hebben velen van u, eerbiedwaardige en dierbare broeders, mij er nadien over bericht en daar woorden van persoonlijke dank aan toegevoegd. Ja, zelfs hebben zij daar ook dikwijls de dank bij overgebracht van hun priesters. Ook hebben veel priesters zelf laten weten dat zij blij waren, omdat zij het indrukwekkende en plechtige karakter hadden ervaren van de Witte Donderdag-viering als het jaarlijkse 'feest van de priesters', en ook omdat zij het belang inzagen van de onderwerpen die behandeld zijn in de brief die zij hebben gekregen.
Alles tezamen vormen deze reacties een rijk geheel dat eens te meer aantoont welk een hoge achting en grote liefde er bij het overgrote deel van de priesters in de Katholieke Kerk leeft ten aanzien van de priesterlijke levensweg - een weg waarlangs diezelfde kerk al sinds eeuwen voorttrekt; het laat zien hoe intens ze ervan houden en haar hoog hebben, en hoe ze ernaar verlangen diezelfde levensweg ook in de toekomst te blijven volgen.
Maar ik moet hieraan toevoegen dat in die brief aan de priesters maar een paar onderwerpen aan de orde zijn gekomen, wat ik overigens aan het begin van die brief ook heel duidelijk heb gesteld. vgl: Novo incipiente, 2[[[1210|2]]] Bovendien heb ik daarbij vooral uitgewijd over het pastorale karakter van de priesterlijke bediening, maar dat wilde beslist niet zeggen dat die brief dus niet over die groepen van priesters ging, die geen direct pastoraal werk uitoefenen. Wat dit betreft, wil ik nog eens herhalen wat het Tweede Vaticaans Concilie daarover geleerd heeft, en wat de Bisschoppensynode van 1971 daarover heeft verklaard.
Het pastoraal aspect van de priesterlijke bediening blijft altijd het kenmerk van het leven van iedere priester, ook wanneer de taken die hij dag in dag uit te verrichten heeft, geen onmiddellijk verband houden met de pastoraal van de sacramentenbediening. De brief die ik bij gelegenheid van Witte Donderdag aan de priesters geschreven heb, was met andere woorden, zonder enige uitzondering aan hen allemaal gericht, ook al werden daarin - zoals gezegd - niet alle onderwerpen met betrekking tot het leven en de werkzaamheden van de priesters ter sprake gebracht. Mij dunkt dat deze verheldering nuttig is en op haar plaats aan het begin van deze brief.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 Het Eucharistische mysterie in het leven van de Kerk en van de priester
2
Eucharistie en priesterschap
Ook deze brief - waarin ik mij richt tot u, eerbiedwaardige en dierbare broeders, en waarvan ik zei dat hij in zekere zin een vervolg vormt op de vorige - staat in nauw verband met het mysterie van Witte Donderdag en tevens met het priesterschap. Het is mijn bedoeling hem te wijden aan de eucharistie en in het bijzonder aan sommige aspecten van het eucharistisch mysterie en de uitwerking daarvan op het leven van hen die bij dit heilig dienstwerk betrokken zijn: daarom bent u het, bisschoppen van de kerk, die deze brief rechtstreeks ontvangt, en met u tevens alle priesters, en vervolgens, in hun eigen rangorde, de diakens. Want het ministerieel of hiërarchisch priesterschap, het priesterschap dus van de bisschoppen en de priesters, met aan hun zijde de bediening van de diakens - bedieningen die gewoonlijk beginnen met de verkondiging van het evangelie - is inderdaad ten nauwste verbonden met de eucharistie. Daar ligt de voornaamste en hoogste bestaansreden van het sacrament van het priesterschap, dat immers tegelijk met de eucharistie en in eenheid met haar is ingesteld. vgl: Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio, 15[[[694|15]]] Het is dan ook niet zonder reden dat de woorden 'blijft dit doen om Mij te gedenken', worden uitgesproken onmiddellijk na de consecratie, en dat wij ze iedere keer wanneer wij het heilig offer vieren, precies zo herhalen. Vanwege dit gebod van de Heer...Vanwege dit gebod van de Heer herinnert een Ethiopische liturgie eraan dat de apostelen "voor ons patriarchen, aartsbisschoppen, priesters en diakens hebben aangesteld om de rite van uw heilige kerk te celebreren van uw heilige Kerk": Anaphora S. Athanasii: Prex Eucharistica, Haenggi-Pahl, Fribourg (Zwitserland) 1968, blz. 183.
Door onze wijding, waarvan de viering al volgens het alleroudste liturgische getuigenis verbonden geweest blijkt te zijn met de viering van het misoffer, nos. 2-4, ed. Botte, Munster-Westfalen 1963, pp. 5-17[[1159|+4-12]] is er een bijzondere en zelfs uitzonderlijke band ontstaan tussen ons en de eucharistie. In zekere zin bestaan wij 'uit haar' en 'voor haar', terwijl wij bovendien bepaalde verantwoordelijkheden hebben 'aangaande haar'. Dit geldt zowel van iedere priester afzonderlijk in zijn gemeenschap, alsook van iedere bisschop krachtens de zorg over alle gemeenschappen die hem zijn toevertrouwd, op grond namelijk van die 'zorg voor alle kerken' waarover sint Paulus spreekt. (2 Kor. 11, 28)[b:2 Kor. 11, 28] Het is derhalve aan ons, bisschoppen en priesters, dat dit 'mysterie van het geloof' op de eerste plaats is toevertrouwd. Inderdaad is het eveneens aan het volk van God als geheel geschonken, en aan iedere christen-gelovige afzonderlijk, maar speciaal aan ons is de eucharistie toevertrouwd voor de anderen. Deze anderen verwachten van ons een bijzonder getuigenis van verering en liefde jegens dit sacrament, zodat ook zij gesticht en aangemoedigd worden, en in staat gesteld om 'geestelijke offers te brengen'. (1 Pt. 2, 5)[b:1 Pt. 2, 5]
Zo vormt dus onze verering van de eucharistie - hetzij bij de viering van de mis, hetzij jegens het verheven sacrament - iets als een stimulerende kracht die ons ministerieel of hiërarchisch priesterschap verbindt met het algemeen priesterschap van de gelovigen en dit laat zien in zijn zogenaamde 'verticale dimensie', dat wil zeggen in zijn eigenlijke en allereerste kracht en betekenis. Zijn voornaamste taak vervult de priester wanneer hij de eucharistie viert: daar toont hij zich in de volheid van zijn priesterschap; vgl: Lumen Gentium, 28[[[617|28]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 2,5[[[704|2.5]]] vgl: Ad Gentes Divinitus, 39[[[703|39]]] en dit des te meer in de mate dat hij dit mysterie de kans geeft in heel zijn diepte zichtbaar te worden, zodat alleen dit mysterie - door zijn bediening heen - hart en geest van de mensen verlicht. Hierin ligt de hoogste uitoefening van het 'koninklijk priesterschap', 'de oorsprong en het hoogtepunt van heel het christelijk leven'. Lumen Gentium, 11[[617|11]]
Ook deze brief - waarin ik mij richt tot u, eerbiedwaardige en dierbare broeders, en waarvan ik zei dat hij in zekere zin een vervolg vormt op de vorige - staat in nauw verband met het mysterie van Witte Donderdag en tevens met het priesterschap. Het is mijn bedoeling hem te wijden aan de eucharistie en in het bijzonder aan sommige aspecten van het eucharistisch mysterie en de uitwerking daarvan op het leven van hen die bij dit heilig dienstwerk betrokken zijn: daarom bent u het, bisschoppen van de kerk, die deze brief rechtstreeks ontvangt, en met u tevens alle priesters, en vervolgens, in hun eigen rangorde, de diakens. Want het ministerieel of hiërarchisch priesterschap, het priesterschap dus van de bisschoppen en de priesters, met aan hun zijde de bediening van de diakens - bedieningen die gewoonlijk beginnen met de verkondiging van het evangelie - is inderdaad ten nauwste verbonden met de eucharistie. Daar ligt de voornaamste en hoogste bestaansreden van het sacrament van het priesterschap, dat immers tegelijk met de eucharistie en in eenheid met haar is ingesteld. vgl: Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio, 15[[[694|15]]] Het is dan ook niet zonder reden dat de woorden 'blijft dit doen om Mij te gedenken', worden uitgesproken onmiddellijk na de consecratie, en dat wij ze iedere keer wanneer wij het heilig offer vieren, precies zo herhalen. Vanwege dit gebod van de Heer...Vanwege dit gebod van de Heer herinnert een Ethiopische liturgie eraan dat de apostelen "voor ons patriarchen, aartsbisschoppen, priesters en diakens hebben aangesteld om de rite van uw heilige kerk te celebreren van uw heilige Kerk": Anaphora S. Athanasii: Prex Eucharistica, Haenggi-Pahl, Fribourg (Zwitserland) 1968, blz. 183.
Door onze wijding, waarvan de viering al volgens het alleroudste liturgische getuigenis verbonden geweest blijkt te zijn met de viering van het misoffer, nos. 2-4, ed. Botte, Munster-Westfalen 1963, pp. 5-17[[1159|+4-12]] is er een bijzondere en zelfs uitzonderlijke band ontstaan tussen ons en de eucharistie. In zekere zin bestaan wij 'uit haar' en 'voor haar', terwijl wij bovendien bepaalde verantwoordelijkheden hebben 'aangaande haar'. Dit geldt zowel van iedere priester afzonderlijk in zijn gemeenschap, alsook van iedere bisschop krachtens de zorg over alle gemeenschappen die hem zijn toevertrouwd, op grond namelijk van die 'zorg voor alle kerken' waarover sint Paulus spreekt. (2 Kor. 11, 28)[b:2 Kor. 11, 28] Het is derhalve aan ons, bisschoppen en priesters, dat dit 'mysterie van het geloof' op de eerste plaats is toevertrouwd. Inderdaad is het eveneens aan het volk van God als geheel geschonken, en aan iedere christen-gelovige afzonderlijk, maar speciaal aan ons is de eucharistie toevertrouwd voor de anderen. Deze anderen verwachten van ons een bijzonder getuigenis van verering en liefde jegens dit sacrament, zodat ook zij gesticht en aangemoedigd worden, en in staat gesteld om 'geestelijke offers te brengen'. (1 Pt. 2, 5)[b:1 Pt. 2, 5]
Zo vormt dus onze verering van de eucharistie - hetzij bij de viering van de mis, hetzij jegens het verheven sacrament - iets als een stimulerende kracht die ons ministerieel of hiërarchisch priesterschap verbindt met het algemeen priesterschap van de gelovigen en dit laat zien in zijn zogenaamde 'verticale dimensie', dat wil zeggen in zijn eigenlijke en allereerste kracht en betekenis. Zijn voornaamste taak vervult de priester wanneer hij de eucharistie viert: daar toont hij zich in de volheid van zijn priesterschap; vgl: Lumen Gentium, 28[[[617|28]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 2,5[[[704|2.5]]] vgl: Ad Gentes Divinitus, 39[[[703|39]]] en dit des te meer in de mate dat hij dit mysterie de kans geeft in heel zijn diepte zichtbaar te worden, zodat alleen dit mysterie - door zijn bediening heen - hart en geest van de mensen verlicht. Hierin ligt de hoogste uitoefening van het 'koninklijk priesterschap', 'de oorsprong en het hoogtepunt van heel het christelijk leven'. Lumen Gentium, 11[[617|11]]
Referenties naar alinea 2: 1
Ecclesia de Eucharistia ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Redemptionis Sacramentum ->=geentekst=
Institutio Generalis Missalis Romani ->=geentekst=
Compendium Eucharisticum ->=geentekst=
De verering van het eucharistisch mysterie
Deze verering richt zich tot God, de Vader, door Jezus Christus in de Heilige Geest. Op de eerste plaats richt zij zich tot de Vader die, zoals in het Evangelie van de heilige Johannes staat, 'zozeer de wereld heeft liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben'. (Joh. 3, 16)[b:Joh. 3, 16] Het is interessant te zien...Het is interessant te zien hoe deze woorden gebruikt worden in de liturgie van de H. Johannes Chrysostomus direct voor de Consecratiewoorden om deze te introduceren. Vgl. La divina Liturgia del nostro Padre Giovanni Crisostomo, Roma-Grottaferrata 1967, pp. 104f.
Maar ook richt deze verering zich in de Heilige Geest tot de mensgeworden Zoon, volgens heel het verloop van het heilsplan, vooral echter in dat moment van zijn opperste toewijding en zelfgave, waarnaar de woorden verwijzen die Hij sprak in de zaal van het laatste avondmaal: 'dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt'... 'dit is de kelk van mijn bloed dat voor u wordt vergoten'. (Mt. 26, 26-28; Mc. 14, 22-25; Lc. 22, 18-20; 1 Kor. 11, 23-5)[[b:Mt. 26, 26-28; Mc. 14, 22-25; Lc. 22, 18-20; 1 Kor. 11, 23-5]] zie ook de Eucharistische...zie ook de Eucharistische gebeden De acclamatie die daar in de liturgie op volgt - 'Heer Jezus, wij verkondigen uw dood' - verplaatst ons precies naar dat moment, en met de verkondiging van zijn verrijzenis die daarop aansluit, richten wij ons in diezelfde act van verering tevens op de verrezen Christus die verheerlijkt is en die zal wederkomen in heerlijkheid'. Niettemin vormt juist zijn vrijwillige ontlediging, die aan de Vader welgevallig was en in de verrijzenis verheerlijkt is, en die tegelijk met de verrijzenis sacramenteel gevierd wordt, het motief Hem te aanbidden als de Verlosser, die 'gehoorzaam is geworden tot de dood, tot de dood aan een kruis'. (Fil. 2, 8)[[b:Fil. 2, 8]]
Maar onze aanbidding heeft nog een andere bijzondere eigenschap. Zij is immers doordrongen van de grootheid van deze menselijke dood, waarin de gehele wereld, dat wil zeggen: ieder van ons, 'tot het uiterste toe' (Joh. 13, 1)[b:Joh. 13, 1] bemind is. Zij vormt daar tevens een antwoord op, waarin wij deze liefde die zich tot aan de dood op een kruis geofferd heeft, proberen te vergelden. Zij vormt onze 'eucharistia', dat wil zeggen: onze dankzeggingen onze lofprijzing voor het feit dat wij door zijn dood zijn vrijgekocht en door zijn verrijzenis deel kregen aan zijn onsterfelijk leven.
Deze verering, die zich derhalve richt op de Drie-eenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest, begeleidt en doordringt op de allereerste plaats de viering van de eucharistische liturgie. Maar zij dient de ruimte van onze kerken ook te vullen buiten de tijden dat daar de mis gevierd wordt. Want omdat het eucharistisch mysterie uit liefde is ingesteld en Christus voor ons sacramenteel tegenwoordig doet zijn, is het onze dankbaarheid en onze verering altijd waardig. Wij behoren dan ook iedere keer dat wij bij het allerheiligst Sacrament komen, van deze verering blijk te geven, zowel wanneer wij onze kerken bezoeken, alsook wanneer de heilige Communie naar de zieken wordt gebracht en aan hen wordt uitgereikt.
De aanbidding van Christus in dit Sacrament, dient echter tevens haar uitdrukking te krijgen in velerlei vormen van eucharistische vroomheid: in persoonlijk gebed voor het allerheiligst Sacrament, in aanbiddingsuren, door de uitstelling van het Allerheiligste voor korte of langere tijd of ook jaarlijks (in het veertigurengebed), in het Eucharistisch Lof, in Sacramentsprocessies en Eucharistische Congressen[d:29]. vgl: In het Phoenix Park te Dublin, 7[[[1000|7]]] vgl: Eucharisticum Mysterium[[[1560]]] vgl: De sacra communione et cultu mysterii eucharistici extra Missam[[[2884]]] Met name dient hier vermeld te worden het Hoogfeest 'van het Lichaam en Bloed van Christus' (Sacramentsdag), als een act van openbare verering jegens Christus die in de Eucharistie tegenwoordig is, waarvan mijn voorganger Urbanus IV heeft gewild dat die zou gebeuren ter herinnering aan de instelling van dit grote Mysterie. vgl: Aemilii Friedberg, Corpus lulris Canonici, Pars II. Decretalium Collectiones, Leipzig 1881, pp. 1174-1177; Studi eucharistici, VII Centenario della Bolla 'Transiturus,' 1264-1964, Orvieto 1966, pp. 302-317[[[1597]]] Dit alles stemt ten volle overeen met de algemene beginselen en de bijzondere normen die al sinds lang van kracht zijn, maar die door het Tweede Vaticaans Concilie en daarna opnieuw werden uitgevaardigd. vgl: Mysterium Fidei[[[392]]] vgl: Eucharisticum Mysterium[[[1560]]] vgl: De sacra communione et cultu mysterii eucharistici extra Missam[[[2884]]]
Waar de verering van de Eucharistie met enthousiasme verbreid en met ijver verdiept wordt, daar wordt het bewijs geleverd van die echte vernieuwing die het Concilie zich ten doel gesteld had en waarmee het zich hoofdzakelijk heeft beziggehouden. Dit is iets, eerbiedwaardige en dierbare broeders, dat onze aparte aandacht verdient. Immers de kerk en de wereld hebben de verering van de Eucharistie hard nodig! Laten wij niet zuinig zijn met onze tijd als het erom gaat bij Hem samen te komen in aanbidding, in een beschouwend gebed dat vol geloof is en tevens bereid om de zware schulden en misdaden van de wereld goed te maken. Dat onze aanbidding toch nooit ophoude.
Deze verering richt zich tot God, de Vader, door Jezus Christus in de Heilige Geest. Op de eerste plaats richt zij zich tot de Vader die, zoals in het Evangelie van de heilige Johannes staat, 'zozeer de wereld heeft liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben'. (Joh. 3, 16)[b:Joh. 3, 16] Het is interessant te zien...Het is interessant te zien hoe deze woorden gebruikt worden in de liturgie van de H. Johannes Chrysostomus direct voor de Consecratiewoorden om deze te introduceren. Vgl. La divina Liturgia del nostro Padre Giovanni Crisostomo, Roma-Grottaferrata 1967, pp. 104f.
Maar ook richt deze verering zich in de Heilige Geest tot de mensgeworden Zoon, volgens heel het verloop van het heilsplan, vooral echter in dat moment van zijn opperste toewijding en zelfgave, waarnaar de woorden verwijzen die Hij sprak in de zaal van het laatste avondmaal: 'dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt'... 'dit is de kelk van mijn bloed dat voor u wordt vergoten'. (Mt. 26, 26-28; Mc. 14, 22-25; Lc. 22, 18-20; 1 Kor. 11, 23-5)[[b:Mt. 26, 26-28; Mc. 14, 22-25; Lc. 22, 18-20; 1 Kor. 11, 23-5]] zie ook de Eucharistische...zie ook de Eucharistische gebeden De acclamatie die daar in de liturgie op volgt - 'Heer Jezus, wij verkondigen uw dood' - verplaatst ons precies naar dat moment, en met de verkondiging van zijn verrijzenis die daarop aansluit, richten wij ons in diezelfde act van verering tevens op de verrezen Christus die verheerlijkt is en die zal wederkomen in heerlijkheid'. Niettemin vormt juist zijn vrijwillige ontlediging, die aan de Vader welgevallig was en in de verrijzenis verheerlijkt is, en die tegelijk met de verrijzenis sacramenteel gevierd wordt, het motief Hem te aanbidden als de Verlosser, die 'gehoorzaam is geworden tot de dood, tot de dood aan een kruis'. (Fil. 2, 8)[[b:Fil. 2, 8]]
Maar onze aanbidding heeft nog een andere bijzondere eigenschap. Zij is immers doordrongen van de grootheid van deze menselijke dood, waarin de gehele wereld, dat wil zeggen: ieder van ons, 'tot het uiterste toe' (Joh. 13, 1)[b:Joh. 13, 1] bemind is. Zij vormt daar tevens een antwoord op, waarin wij deze liefde die zich tot aan de dood op een kruis geofferd heeft, proberen te vergelden. Zij vormt onze 'eucharistia', dat wil zeggen: onze dankzeggingen onze lofprijzing voor het feit dat wij door zijn dood zijn vrijgekocht en door zijn verrijzenis deel kregen aan zijn onsterfelijk leven.
Deze verering, die zich derhalve richt op de Drie-eenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest, begeleidt en doordringt op de allereerste plaats de viering van de eucharistische liturgie. Maar zij dient de ruimte van onze kerken ook te vullen buiten de tijden dat daar de mis gevierd wordt. Want omdat het eucharistisch mysterie uit liefde is ingesteld en Christus voor ons sacramenteel tegenwoordig doet zijn, is het onze dankbaarheid en onze verering altijd waardig. Wij behoren dan ook iedere keer dat wij bij het allerheiligst Sacrament komen, van deze verering blijk te geven, zowel wanneer wij onze kerken bezoeken, alsook wanneer de heilige Communie naar de zieken wordt gebracht en aan hen wordt uitgereikt.
De aanbidding van Christus in dit Sacrament, dient echter tevens haar uitdrukking te krijgen in velerlei vormen van eucharistische vroomheid: in persoonlijk gebed voor het allerheiligst Sacrament, in aanbiddingsuren, door de uitstelling van het Allerheiligste voor korte of langere tijd of ook jaarlijks (in het veertigurengebed), in het Eucharistisch Lof, in Sacramentsprocessies en Eucharistische Congressen[d:29]. vgl: In het Phoenix Park te Dublin, 7[[[1000|7]]] vgl: Eucharisticum Mysterium[[[1560]]] vgl: De sacra communione et cultu mysterii eucharistici extra Missam[[[2884]]] Met name dient hier vermeld te worden het Hoogfeest 'van het Lichaam en Bloed van Christus' (Sacramentsdag), als een act van openbare verering jegens Christus die in de Eucharistie tegenwoordig is, waarvan mijn voorganger Urbanus IV heeft gewild dat die zou gebeuren ter herinnering aan de instelling van dit grote Mysterie. vgl: Aemilii Friedberg, Corpus lulris Canonici, Pars II. Decretalium Collectiones, Leipzig 1881, pp. 1174-1177; Studi eucharistici, VII Centenario della Bolla 'Transiturus,' 1264-1964, Orvieto 1966, pp. 302-317[[[1597]]] Dit alles stemt ten volle overeen met de algemene beginselen en de bijzondere normen die al sinds lang van kracht zijn, maar die door het Tweede Vaticaans Concilie en daarna opnieuw werden uitgevaardigd. vgl: Mysterium Fidei[[[392]]] vgl: Eucharisticum Mysterium[[[1560]]] vgl: De sacra communione et cultu mysterii eucharistici extra Missam[[[2884]]]
Waar de verering van de Eucharistie met enthousiasme verbreid en met ijver verdiept wordt, daar wordt het bewijs geleverd van die echte vernieuwing die het Concilie zich ten doel gesteld had en waarmee het zich hoofdzakelijk heeft beziggehouden. Dit is iets, eerbiedwaardige en dierbare broeders, dat onze aparte aandacht verdient. Immers de kerk en de wereld hebben de verering van de Eucharistie hard nodig! Laten wij niet zuinig zijn met onze tijd als het erom gaat bij Hem samen te komen in aanbidding, in een beschouwend gebed dat vol geloof is en tevens bereid om de zware schulden en misdaden van de wereld goed te maken. Dat onze aanbidding toch nooit ophoude.
Referenties naar alinea 3: 4
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Redemptionis Sacramentum ->=geentekst=
Institutio Generalis Missalis Romani ->=geentekst=
Compendium Eucharisticum ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Vicesimus Quintus Annus ->=geentekst=
Sacramentum Caritatis ->=geentekst=
Eucharistie en Kerk
Het is aan het Concilie te danken dat wij ons opnieuw levendig bewust geworden zijn van deze waarheid: zoals de Kerk 'de eucharistie maakt', zo maakt de eucharistie ook de kerk; Redemptor Hominis, 20[[237|20]] vgl: Lumen Gentium, 11[[[617|11]]] Zie ook also, noot 57 van het...Zie ook also, noot 57 van het Schema II van de Dogmatische Constitutie "Lumen Gentium", in Acta Synodalia Sacrosancti Concilii Oecumenici Vaticani 11, vol. II, periodus 2a, pars I, openbare sessie II, pp. 251f vgl: Apostolica Sollicitudo[[[785]]] vgl: Méditation sur L’Eglise[[[1512]]] een waarheid die nauw samenhangt met het mysterie van Witte Donderdag. De kerk werd immers als de nieuwe gemeenschap van het volk Gods gesticht in de gemeenschap van die twaalf Apostelen die bij het Laatste Avondmaal onder de gedaanten van brood en wijn deel kregen aan het Lichaam en Bloed van de Heer. Christus had hun gezegd: 'neemt en eet...', 'neemt en drinkt'. Toen zij van hun kant gehoor gaven aan deze opdracht van Hem, traden zij als eersten binnen in die sacramentele gemeenschap of 'communie' met de Zoon van God die onderpand is van eeuwig leven. Van dat ogenblik af tot aan het einde der tijden bouwt de Kerk zichzelf op door diezelfde communie met de Zoon van God, een communie die onderpand is van een eeuwig Pasen.
Dierbare en eerbiedwaardige broeders in het Bisschopsambt, als leraren en behoeders van de heilzame waarheid aangaande de Eucharistie, dienen wij deze betekenis en dimensie van de sacramentele ontmoeting en intimiteit met Christus altijd en overal te bewaren. Die maakt immers het wezen uit van de verering van de Eucharistie. De betekenis van de hierboven uiteengezette waarheid vermindert overigens geenszins, maar versterkt integendeel juist het karakter van de Eucharistie als een geestelijke toenadering en eenwording van de mensen die de nemen aan het offer, dat vervolgens bij de communie voor hen tot een gastmaal wordt. In deze toenadering en eenwording, waarvan de samenkomst van de Apostelen rond Christus bij gelegenheid van het Laatste Avondmaal het prototype is, drukt de Kerk zich juist uit en verwerkelijkt zij zich.
Maar de Kerk verwerkelijkt zich niet louter in deze samenkomst van mensen, noch alleen in die ervaring van broederschap waar de Eucharistische maaltijd aanleiding toe geeft. De Kerk verwerkelijkt zich pas wanneer wij die broederlijke gemeenschap en samenkomst het offer vieren van Christus' kruis, wanneer wij 'de dood des Heren verkondigen totdat Hij komt', (1 Kor. 11, 26)[b:1 Kor. 11, 26] en vervolgens wanneer wij, diep doordrongen van het mysterie van ons heil, samen als gemeenschap tot de tafel des Heren naderen om op sacramentele wijze gevoed te worden met de vruchten van dit Heilig Offer van verzoening. In de Eucharistische gemeenschap of 'communie' ontvangen wij derhalve Christus, Hemzelf; en het is onze vereniging met Hem - een aan ieder persoonlijk geschonken gave en genade - die maakt dat wij, in Hem, tevens worden ingevoegd in de eenheid van zijn Mystiek Lichaam dat de Kerk is. Alleen zij, dat wil zeggen: op grond van een dergelijk geloof en vanuit zo'n geestelijke gesteltenis, komt die opbouw van de Kerk tot stand die inderdaad, volgens de bekende uitdrukking van het Tweede Vaticaans Concilie, in de Eucharistie 'haar bron en hoogtepunt' vindt. vgl: Lumen Gentium, 11[[[617|11]]] vgl: Sacrosanctum Concilium, 10[[[570|10]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 5[[[704|5]]] vgl: Christus Dominus, 30[[[646|30]]] vgl: Ad Gentes Divinitus, 9[[[703|9]]] Deze waarheid, die door diezelfde Algemene Synode nadrukkelijk in een nieuw licht is geplaatst, vgl: Lumen Gentium, 26[[[617|26]]] vgl: Unitatis Redintegratio, 15[[[618|15]]] moet dan ook vaak onderwerp zijn van onze overwegingen en van heel ons onderricht. Daarmee dient elke pastorale onderneming gevoed te worden, en ook voor onszelf moeten wij er voedsel uit halen, evenals voor alle priesters die met ons samenwerken, en tenslotte voor alle gemeenschappen die aan onze zorgen zijn toevertrouwd. Zo moet in de praktijk van het kerkelijk leven bijna bij iedere stap duidelijk die nauwe band aan het licht treden tussen enerzijds de geestelijke en apostolische vitaliteit van die Kerk, en anderzijds de Eucharistie, verstaan in haar diepste betekenis en wel volgens al haar aspecten. This is what the Opening...This is what the Opening Prayer of Holy Thursday asks for: "We pray that in this Eucharist we may find the fullness of love and life": Missale Romanum, ed. typica altera 1975, p. 244; also the communion epiclesis of the Roman Missal: "May all of us who share in the body and blood of Christ be brought together in unity by the Holy Spirit. Lord, remember your Church throughout the world; make us grow in love": Eucharistic Prayer II: ibid., pp. 458f.; Eucharistic Prayer III, p. 463.
Het is aan het Concilie te danken dat wij ons opnieuw levendig bewust geworden zijn van deze waarheid: zoals de Kerk 'de eucharistie maakt', zo maakt de eucharistie ook de kerk; Redemptor Hominis, 20[[237|20]] vgl: Lumen Gentium, 11[[[617|11]]] Zie ook also, noot 57 van het...Zie ook also, noot 57 van het Schema II van de Dogmatische Constitutie "Lumen Gentium", in Acta Synodalia Sacrosancti Concilii Oecumenici Vaticani 11, vol. II, periodus 2a, pars I, openbare sessie II, pp. 251f vgl: Apostolica Sollicitudo[[[785]]] vgl: Méditation sur L’Eglise[[[1512]]] een waarheid die nauw samenhangt met het mysterie van Witte Donderdag. De kerk werd immers als de nieuwe gemeenschap van het volk Gods gesticht in de gemeenschap van die twaalf Apostelen die bij het Laatste Avondmaal onder de gedaanten van brood en wijn deel kregen aan het Lichaam en Bloed van de Heer. Christus had hun gezegd: 'neemt en eet...', 'neemt en drinkt'. Toen zij van hun kant gehoor gaven aan deze opdracht van Hem, traden zij als eersten binnen in die sacramentele gemeenschap of 'communie' met de Zoon van God die onderpand is van eeuwig leven. Van dat ogenblik af tot aan het einde der tijden bouwt de Kerk zichzelf op door diezelfde communie met de Zoon van God, een communie die onderpand is van een eeuwig Pasen.
Dierbare en eerbiedwaardige broeders in het Bisschopsambt, als leraren en behoeders van de heilzame waarheid aangaande de Eucharistie, dienen wij deze betekenis en dimensie van de sacramentele ontmoeting en intimiteit met Christus altijd en overal te bewaren. Die maakt immers het wezen uit van de verering van de Eucharistie. De betekenis van de hierboven uiteengezette waarheid vermindert overigens geenszins, maar versterkt integendeel juist het karakter van de Eucharistie als een geestelijke toenadering en eenwording van de mensen die de nemen aan het offer, dat vervolgens bij de communie voor hen tot een gastmaal wordt. In deze toenadering en eenwording, waarvan de samenkomst van de Apostelen rond Christus bij gelegenheid van het Laatste Avondmaal het prototype is, drukt de Kerk zich juist uit en verwerkelijkt zij zich.
Maar de Kerk verwerkelijkt zich niet louter in deze samenkomst van mensen, noch alleen in die ervaring van broederschap waar de Eucharistische maaltijd aanleiding toe geeft. De Kerk verwerkelijkt zich pas wanneer wij die broederlijke gemeenschap en samenkomst het offer vieren van Christus' kruis, wanneer wij 'de dood des Heren verkondigen totdat Hij komt', (1 Kor. 11, 26)[b:1 Kor. 11, 26] en vervolgens wanneer wij, diep doordrongen van het mysterie van ons heil, samen als gemeenschap tot de tafel des Heren naderen om op sacramentele wijze gevoed te worden met de vruchten van dit Heilig Offer van verzoening. In de Eucharistische gemeenschap of 'communie' ontvangen wij derhalve Christus, Hemzelf; en het is onze vereniging met Hem - een aan ieder persoonlijk geschonken gave en genade - die maakt dat wij, in Hem, tevens worden ingevoegd in de eenheid van zijn Mystiek Lichaam dat de Kerk is. Alleen zij, dat wil zeggen: op grond van een dergelijk geloof en vanuit zo'n geestelijke gesteltenis, komt die opbouw van de Kerk tot stand die inderdaad, volgens de bekende uitdrukking van het Tweede Vaticaans Concilie, in de Eucharistie 'haar bron en hoogtepunt' vindt. vgl: Lumen Gentium, 11[[[617|11]]] vgl: Sacrosanctum Concilium, 10[[[570|10]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 5[[[704|5]]] vgl: Christus Dominus, 30[[[646|30]]] vgl: Ad Gentes Divinitus, 9[[[703|9]]] Deze waarheid, die door diezelfde Algemene Synode nadrukkelijk in een nieuw licht is geplaatst, vgl: Lumen Gentium, 26[[[617|26]]] vgl: Unitatis Redintegratio, 15[[[618|15]]] moet dan ook vaak onderwerp zijn van onze overwegingen en van heel ons onderricht. Daarmee dient elke pastorale onderneming gevoed te worden, en ook voor onszelf moeten wij er voedsel uit halen, evenals voor alle priesters die met ons samenwerken, en tenslotte voor alle gemeenschappen die aan onze zorgen zijn toevertrouwd. Zo moet in de praktijk van het kerkelijk leven bijna bij iedere stap duidelijk die nauwe band aan het licht treden tussen enerzijds de geestelijke en apostolische vitaliteit van die Kerk, en anderzijds de Eucharistie, verstaan in haar diepste betekenis en wel volgens al haar aspecten. This is what the Opening...This is what the Opening Prayer of Holy Thursday asks for: "We pray that in this Eucharist we may find the fullness of love and life": Missale Romanum, ed. typica altera 1975, p. 244; also the communion epiclesis of the Roman Missal: "May all of us who share in the body and blood of Christ be brought together in unity by the Holy Spirit. Lord, remember your Church throughout the world; make us grow in love": Eucharistic Prayer II: ibid., pp. 458f.; Eucharistic Prayer III, p. 463.
Referenties naar alinea 4: 3
Dies Domini ->=geentekst=Vicesimus Quintus Annus ->=geentekst=
Sacramentum Caritatis ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Eucharistie en liefde
Alvorens ertoe over te gaan dit onderwerp van de viering van het Allerheiligst Offer meer in detail te bespreken, wil ik eerst nog eens in het kort onderstrepen hoe de verering van de Eucharistie de ziel vormt van heel het Christelijk leven. Het Christelijk leven vindt immers haar vervulling in het onderhouden van het grootste gebod, dat van de liefde tot God en de naaste. Welnu, die liefde vindt haar bron juist in het Allerheiligst Sacrament, wat dan ook meestal het sacrament van de liefde wordt genoemd.
De Eucharistie betekent deze liefde, waardoor zij er de gedachtenis van is; zij stelt haar tegenwoordig en brengt haar telkens tot stand. Telkens wanneer wij welbewust deelnemen aan de Eucharistie, wordt voor onze ziel iets van die onpeilbare liefde ontsloten waarin alles vervat ligt wat God voor de mensen gedaan heeft en nog onophoudelijk blijft doen, volgens dat woord van Christus: 'Mijn Vader is voortdurend aan het werk, en ook Ik houd niet op met werken'. (Joh. 5, 17)[b:Joh. 5, 17] Tegelijk met deze onnaspeurlijke en om niet geschonken gave van de geopenbaarde liefde - geopenbaard namelijk tot het uiterste toe in het heilbrengende offer van de Zoon van God, waarvan de Eucharistie het onuitwisbaar teken is - wordt in ons hart een antwoord van wederliefde verwekt. Wij hebben de liefde immers niet alleen leren kennen, maar beginnen ook zelf lief te hebben. Wij betreden om zo te zeggen de weg van de liefde en maken daar vervolgens vooruitgang op. Uit de Eucharistie wordt in ons de liefde geboren, en dank zij haar krijgt zij diepere wortels en wordt zij sterker.
Daarom is de verering van de Eucharistie werkelijk een uiting van deze liefde die het ware en diepste kenmerk is van de Christelijke roeping. Deze verering vloeit immers voort uit die liefde waartoe wij allemaal in Christus Jezus geroepen zijn, terwijl zij haar tevens bevordert. Cf. Prayer after communion of...Cf. Prayer after communion of the Mass for the Twenty-second Sunday in Ordinary Time: "Lord, you renew us at your table with the bread of life. May this food strengthen us in love and help us to serve you in each other": Missale Romanum, ed. cit., p. 361. Bovendien is het een levende vrucht van deze verering, dat het beeld van God dat wij in ons dragen, en dat beantwoordt aan het beeld dat Christus ons heeft geopenbaard, erdoor tot volmaaktheid komt. Zo worden wij aanbidders van de Vader 'in geest en waarheid', (Joh. 4, 23)[b:Joh. 4, 23] en groeien wij naar een steeds vollediger eenheid met Christus; wij raken steeds hechter met Hem verbonden en, als ik mij zo mag uitdrukken, worden, steeds meer solidair met Hem.
De leer over de Eucharistie als teken van eenheid en band van liefde, zoals sint Paulus die heeft overgeleverd, (1 Kor. 10, 17)[[b:1 Kor. 10, 17]] vgl: 31, 13; PL 35, 1613[[[859]]] vgl: Sessio XIII - Decretum de SS. Eucharistia, 24[[[679|24]]] vgl: Lumen Gentium, 7[[[617|7]]] is na hem uitgediept in de geschriften van zeer veel heiligen die ons aldus levendige voorbeelden verschaffen van verering van de Eucharistie. Dit moeten wij voortdurend voor ogen houden, en er ons tegelijkertijd voor inzetten dat ook onze generatie aan die bewonderenswaardige voorbeelden uit het verleden enkele nieuwe toevoegt, die niet minder levendig en welsprekend zijn en die bij de omstandigheden passen waar wij vandaag de dag in leven.
Alvorens ertoe over te gaan dit onderwerp van de viering van het Allerheiligst Offer meer in detail te bespreken, wil ik eerst nog eens in het kort onderstrepen hoe de verering van de Eucharistie de ziel vormt van heel het Christelijk leven. Het Christelijk leven vindt immers haar vervulling in het onderhouden van het grootste gebod, dat van de liefde tot God en de naaste. Welnu, die liefde vindt haar bron juist in het Allerheiligst Sacrament, wat dan ook meestal het sacrament van de liefde wordt genoemd.
De Eucharistie betekent deze liefde, waardoor zij er de gedachtenis van is; zij stelt haar tegenwoordig en brengt haar telkens tot stand. Telkens wanneer wij welbewust deelnemen aan de Eucharistie, wordt voor onze ziel iets van die onpeilbare liefde ontsloten waarin alles vervat ligt wat God voor de mensen gedaan heeft en nog onophoudelijk blijft doen, volgens dat woord van Christus: 'Mijn Vader is voortdurend aan het werk, en ook Ik houd niet op met werken'. (Joh. 5, 17)[b:Joh. 5, 17] Tegelijk met deze onnaspeurlijke en om niet geschonken gave van de geopenbaarde liefde - geopenbaard namelijk tot het uiterste toe in het heilbrengende offer van de Zoon van God, waarvan de Eucharistie het onuitwisbaar teken is - wordt in ons hart een antwoord van wederliefde verwekt. Wij hebben de liefde immers niet alleen leren kennen, maar beginnen ook zelf lief te hebben. Wij betreden om zo te zeggen de weg van de liefde en maken daar vervolgens vooruitgang op. Uit de Eucharistie wordt in ons de liefde geboren, en dank zij haar krijgt zij diepere wortels en wordt zij sterker.
Daarom is de verering van de Eucharistie werkelijk een uiting van deze liefde die het ware en diepste kenmerk is van de Christelijke roeping. Deze verering vloeit immers voort uit die liefde waartoe wij allemaal in Christus Jezus geroepen zijn, terwijl zij haar tevens bevordert. Cf. Prayer after communion of...Cf. Prayer after communion of the Mass for the Twenty-second Sunday in Ordinary Time: "Lord, you renew us at your table with the bread of life. May this food strengthen us in love and help us to serve you in each other": Missale Romanum, ed. cit., p. 361. Bovendien is het een levende vrucht van deze verering, dat het beeld van God dat wij in ons dragen, en dat beantwoordt aan het beeld dat Christus ons heeft geopenbaard, erdoor tot volmaaktheid komt. Zo worden wij aanbidders van de Vader 'in geest en waarheid', (Joh. 4, 23)[b:Joh. 4, 23] en groeien wij naar een steeds vollediger eenheid met Christus; wij raken steeds hechter met Hem verbonden en, als ik mij zo mag uitdrukken, worden, steeds meer solidair met Hem.
De leer over de Eucharistie als teken van eenheid en band van liefde, zoals sint Paulus die heeft overgeleverd, (1 Kor. 10, 17)[[b:1 Kor. 10, 17]] vgl: 31, 13; PL 35, 1613[[[859]]] vgl: Sessio XIII - Decretum de SS. Eucharistia, 24[[[679|24]]] vgl: Lumen Gentium, 7[[[617|7]]] is na hem uitgediept in de geschriften van zeer veel heiligen die ons aldus levendige voorbeelden verschaffen van verering van de Eucharistie. Dit moeten wij voortdurend voor ogen houden, en er ons tegelijkertijd voor inzetten dat ook onze generatie aan die bewonderenswaardige voorbeelden uit het verleden enkele nieuwe toevoegt, die niet minder levendig en welsprekend zijn en die bij de omstandigheden passen waar wij vandaag de dag in leven.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Eucharistie en naaste
De Eucharistie in haar waarachtige betekenis wordt uit zichzelf al een scholing in daadwerkelijke liefde jegens de naaste. Wij weten immers dat daarin het ware en volledige liefdesgebod is gelegen dat de Heer ons geleerd heeft: 'hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart'. (Joh. 13, 35)[b:Joh. 13, 35] Tot deze liefde worden wij op een nog veel indringender manier opgevoed door de Eucharistie, die ons immers heel duidelijk laat zien hoe belangrijk in Gods ogen iedere mens is, onze broeder en zuster: voor ieder afzonderlijk geeft Christus zich in gelijke mate onder de gedaanten van brood en wijn. Wil derhalve onze verering van de Eucharistie waarachtig zijn, dan dient zij ons in toenemende mate bewust te maken van de waardigheid van iedere mens afzonderlijk. Het besef van die waardigheid wordt dan vervolgens het krachtigste motief bij de bepaling van onze houding jegens de naaste.
Wij dienen ook uitermate gevoelig te zijn voor alle leed en ellende onder de mensen, voor elke vorm van onrecht en onrechtvaardigheid onder hen, en naar wegen te zoeken om er daadwerkelijk iets aan te doen. Laten wij leren nauwlettend oog te hebben voor de waarheid omtrent de innerlijke mens, want juist deze innerlijke mens wordt het woonvertrek van God die in de Eucharistie aanwezig is. In het hart van onze broeders en zusters komt Christus, Hij bezoekt hun gewetens. Wat verandert niet het beeld dat wij van allen en van iedere mens afzonderlijk hebben, wanneer wij ons van deze dingen bewust worden en ze in onze overwegingen tot ons laten doordringen! Gevoel voor het Eucharistisch Mysterie brengt ons tot liefde voor de naaste, ja tot liefde voor iedere mens. This is expressed by many...This is expressed by many prayers of the Roman Missal: the Prayer over the Gifts from the Common, "For those who work for the underprivileged"; "May we who celebrate the love of your Son also follow the example of your saints and grow in love for you and for one another": Missale Romanum, ed. cit., p. 721; also the Prayer after Communion of the Mass "For Teachers": "May this holy meal help us to follow the example of your saints by showing in our lives the light of truth and love for our brothers": ibid., p. 723; cf. also the Prayer after Communion of the Mass for the Twenty-second Sunday in Ordinary Time, quoted in note 22.
De Eucharistie in haar waarachtige betekenis wordt uit zichzelf al een scholing in daadwerkelijke liefde jegens de naaste. Wij weten immers dat daarin het ware en volledige liefdesgebod is gelegen dat de Heer ons geleerd heeft: 'hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart'. (Joh. 13, 35)[b:Joh. 13, 35] Tot deze liefde worden wij op een nog veel indringender manier opgevoed door de Eucharistie, die ons immers heel duidelijk laat zien hoe belangrijk in Gods ogen iedere mens is, onze broeder en zuster: voor ieder afzonderlijk geeft Christus zich in gelijke mate onder de gedaanten van brood en wijn. Wil derhalve onze verering van de Eucharistie waarachtig zijn, dan dient zij ons in toenemende mate bewust te maken van de waardigheid van iedere mens afzonderlijk. Het besef van die waardigheid wordt dan vervolgens het krachtigste motief bij de bepaling van onze houding jegens de naaste.
Wij dienen ook uitermate gevoelig te zijn voor alle leed en ellende onder de mensen, voor elke vorm van onrecht en onrechtvaardigheid onder hen, en naar wegen te zoeken om er daadwerkelijk iets aan te doen. Laten wij leren nauwlettend oog te hebben voor de waarheid omtrent de innerlijke mens, want juist deze innerlijke mens wordt het woonvertrek van God die in de Eucharistie aanwezig is. In het hart van onze broeders en zusters komt Christus, Hij bezoekt hun gewetens. Wat verandert niet het beeld dat wij van allen en van iedere mens afzonderlijk hebben, wanneer wij ons van deze dingen bewust worden en ze in onze overwegingen tot ons laten doordringen! Gevoel voor het Eucharistisch Mysterie brengt ons tot liefde voor de naaste, ja tot liefde voor iedere mens. This is expressed by many...This is expressed by many prayers of the Roman Missal: the Prayer over the Gifts from the Common, "For those who work for the underprivileged"; "May we who celebrate the love of your Son also follow the example of your saints and grow in love for you and for one another": Missale Romanum, ed. cit., p. 721; also the Prayer after Communion of the Mass "For Teachers": "May this holy meal help us to follow the example of your saints by showing in our lives the light of truth and love for our brothers": ibid., p. 723; cf. also the Prayer after Communion of the Mass for the Twenty-second Sunday in Ordinary Time, quoted in note 22.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Eucharistie en leven
De Eucharistie is dus de bron waaraan de liefde ontspringt. Zij heeft dan ook altijd als het ware het centrum gevormd van het leven van de leerlingen van Christus. Omdat zij de gedaante heeft van brood en wijn, dat wil zeggen van voedsel en drinken, is zij de mens wat dat betreft even vertrouwd en even nauw met zijn leven verbonden als eten en drinken. Bij de eredienst van de Eucharistie komt dan ook de verering van God, die de liefde zelf is, voort uit die innige vertrouwelijkheid waarin Hijzelf net zoals voedsel en drank, onze geestelijke natuur doordringt en haar doet leven. Een dergelijke 'Eucharistische' verering van God komt derhalve ten nauwste overeen met zijn eigen heilsplan. De Vader zelf immers wil dat de 'ware aanbidders' (Joh. 4, 23)[b:Joh. 4, 23] Hem zó aanbidden, en het is Christus die deze wil vertolkt heeft, zowel in zijn woorden alsook door dit Sacrament, dat ons in staat stelt de Vader zo te aanbidden als het meest met diens wil overeenkomt. Uit een dergelijk begrip van de eredienst van de Eucharistie, vloeit vervolgens heel de sacramentele vormgeving van het leven van de Christenen voort. Wanneer immers een Christen een leven leidt dat gegrondvest is op de sacramenten en dat bezield wordt door het algemeen priesterschap, dan betekent dit op de eerste plaats dat hij ernaar verlangt dat God zelf, die in hem werkt, hem in de Geest zal brengen tot 'de gehele omvang van de volheid van Christus'. (Ef. 4, 13)[b:Ef. 4, 13] God van zijn kant raakt de Christen echter niet alleen doorheen de uitwendige gebeurtenissen en door zijn inwendige genade, maar werkt met grotere zekerheid en kracht in hem door de sacramenten. Deze verlenen aan heel zijn leven als Christen een sacramenteel karakter.
Van alle sacramenten is het echter de Eucharistie die zijn initiatie als Christenmens tot voltooiing brengt, en die aan zijn uitoefening van het algemeen priesterschap dat sacramentele en kerkelijke aspect verleent dat haar, zoals ik reeds heb aangeduid, vgl: Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio, 15[[[694|15]]] verbindt met het ministeriële priesterschap. Derhalve vormt de eucharistische eredienst het middelpunt en het uiteindelijke doel van heel zijn sacramentele leven. vgl: Ad Gentes Divinitus, 9,12[[[703|9.12]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 5[[[704|5]]] Steeds klinken daarin, als een diepe echo, de sacramenten door van de Christelijke initiatie: het Doopsel en het Vormsel. Want waar komt die waarheid dat wij niet alleen 'zonen van God genoemd worden' maar het krachtens het sacrament van het doopsel 'ook werkelijk zijn', (1 Joh. 3, 1)[b:1 Joh. 3, 1] beter tot uitdrukking dan juist in het feit dat wij in de Eucharistie deel krijgen aan het Lichaam en Bloed van Gods eniggeboren Zoon? Wat bereidt er ons meer op voor 'ware getuigen van Christus' Lumen Gentium, 11[[617|11]] te zijn ten overstaan van de wereld - waarin de uitwerking bestaat van het sacrament van het Vormsel - dan juist de Eucharistische Communie, waarin Christus voor ons getuigenis aflegt en wij voor Hem?
Het is niet mogelijk hier afzonderlijk en meer in bijzonderheden het verband te onderzoeken tussen de Eucharistie en de andere sacramenten, met name wat betreft het sacrament van het gezinsleven en dat van de zieken. In de encycliek Redemptor Hominis[237] heb ik trouwens al gewezen op de nauwe band tussen het Sacrament van de Boete en de Eucharistie vgl: Redemptor Hominis, 20[[[237|20]]]. Niet alleen brengt het sacrament van de boete tot de Eucharistie, maar evenzeer stimuleert de Eucharistie tot het sacrament van de boete. Want als wij ons er echt rekenschap van geven wie wij in de Eucharistische Communie ontvangen, dan welt in ons bijna spontaan een gevoel van onwaardigheid op, tegelijk met spijt over onze zonden en een innerlijke behoefte aan zuivering.
Maar wij zullen ons er steeds voor dienen te hoeden dat deze verheven ontmoeting met Christus in de Eucharistie niet verwordt tot een oppervlakkige gewoonte, en dat wij Hem niet onwaardig ontvangen, dat wil zeggen: niet met een zware zonde belast. Wij hebben dus de praktische beoefening van de deugd van boetvaardigheid en het sacrament van de boete ten zeerste nodig, teneinde in ons die gesteltenis van verering te ondersteunen en levend te houden, die een mens aan God en aan zijn zo bewonderenswaardig geopenbaarde liefde verschuldigd is.
Hetgeen tot hiertoe gezegd werd, is bedoeld als een uiteenzetting van enkele meer algemene beschouwingen met betrekking tot de verering van het eucharistisch mysteries beschouwingen die overigens nog verder ontwikkeld zouden kunnen worden. Met name zou wat ik gezegd heb over de uitwerking van de Eucharistie op onze liefde voor de medemens, nog in verband gebracht kunnen worden met wat ik zojuist benadrukt heb over de verplichtingen die men door de Eucharistische Communie op zich neemt jegens de mensen en de Kerk. Van daaruit zou dan vervolgens een beeld te schetsen zijn van die 'nieuwe aarde' (2 Pt. 3, 13)[b:2 Pt. 3, 13] die vanuit de Eucharistie ontstaat door middel van iedere 'nieuwe mens'. (Kol. 3, 10)[b:Kol. 3, 10]
In dit sacrament van brood en wijn, van voedsel en drinken, ondergaat immers al het menselijke inderdaad een bijzondere omvorming en verheffing. De verering van de Eucharistie is dan ook niet zozeer een verering van de ontoegankelijke transcendentie als wel van de welwillende goedheid van God, terwijl zij tegelijkertijd een barmhartige en verlossende omvorming is van de wereld in het hart van de mensen.
Door dit alles hier, zij het kort en bondig, ter sprake te brengen wil ik een bredere context scheppen voor die onderwerpen die ik hierna nog moet behandelen, want ook die hangen ten nauwste samen met de viering van het allerheiligst sacrament. In die viering immers komt de verering van de Eucharistie in haar meest eigenlijke zin tot uitdrukking: een verering die uit het diepst van het hart komt als een allerkostbaarste lofprijzing, ingegeven door het geloof, de hoop en de liefde die in ons hart zijn uitgestort bij het Doopsel. Vooral hierover wilde ik u, eerbiedwaardige en dierbare broeders in het Bisschopsambt, en met u tevens de priesters en de diakens in deze brief schrijven. De heilige congregatie voor de sacramenten en de goddelijke eredienst[d:108] zal in aansluiting hieraan nog met nauwkeuriger aanwijzingen komen.
De Eucharistie is dus de bron waaraan de liefde ontspringt. Zij heeft dan ook altijd als het ware het centrum gevormd van het leven van de leerlingen van Christus. Omdat zij de gedaante heeft van brood en wijn, dat wil zeggen van voedsel en drinken, is zij de mens wat dat betreft even vertrouwd en even nauw met zijn leven verbonden als eten en drinken. Bij de eredienst van de Eucharistie komt dan ook de verering van God, die de liefde zelf is, voort uit die innige vertrouwelijkheid waarin Hijzelf net zoals voedsel en drank, onze geestelijke natuur doordringt en haar doet leven. Een dergelijke 'Eucharistische' verering van God komt derhalve ten nauwste overeen met zijn eigen heilsplan. De Vader zelf immers wil dat de 'ware aanbidders' (Joh. 4, 23)[b:Joh. 4, 23] Hem zó aanbidden, en het is Christus die deze wil vertolkt heeft, zowel in zijn woorden alsook door dit Sacrament, dat ons in staat stelt de Vader zo te aanbidden als het meest met diens wil overeenkomt. Uit een dergelijk begrip van de eredienst van de Eucharistie, vloeit vervolgens heel de sacramentele vormgeving van het leven van de Christenen voort. Wanneer immers een Christen een leven leidt dat gegrondvest is op de sacramenten en dat bezield wordt door het algemeen priesterschap, dan betekent dit op de eerste plaats dat hij ernaar verlangt dat God zelf, die in hem werkt, hem in de Geest zal brengen tot 'de gehele omvang van de volheid van Christus'. (Ef. 4, 13)[b:Ef. 4, 13] God van zijn kant raakt de Christen echter niet alleen doorheen de uitwendige gebeurtenissen en door zijn inwendige genade, maar werkt met grotere zekerheid en kracht in hem door de sacramenten. Deze verlenen aan heel zijn leven als Christen een sacramenteel karakter.
Van alle sacramenten is het echter de Eucharistie die zijn initiatie als Christenmens tot voltooiing brengt, en die aan zijn uitoefening van het algemeen priesterschap dat sacramentele en kerkelijke aspect verleent dat haar, zoals ik reeds heb aangeduid, vgl: Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio, 15[[[694|15]]] verbindt met het ministeriële priesterschap. Derhalve vormt de eucharistische eredienst het middelpunt en het uiteindelijke doel van heel zijn sacramentele leven. vgl: Ad Gentes Divinitus, 9,12[[[703|9.12]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 5[[[704|5]]] Steeds klinken daarin, als een diepe echo, de sacramenten door van de Christelijke initiatie: het Doopsel en het Vormsel. Want waar komt die waarheid dat wij niet alleen 'zonen van God genoemd worden' maar het krachtens het sacrament van het doopsel 'ook werkelijk zijn', (1 Joh. 3, 1)[b:1 Joh. 3, 1] beter tot uitdrukking dan juist in het feit dat wij in de Eucharistie deel krijgen aan het Lichaam en Bloed van Gods eniggeboren Zoon? Wat bereidt er ons meer op voor 'ware getuigen van Christus' Lumen Gentium, 11[[617|11]] te zijn ten overstaan van de wereld - waarin de uitwerking bestaat van het sacrament van het Vormsel - dan juist de Eucharistische Communie, waarin Christus voor ons getuigenis aflegt en wij voor Hem?
Het is niet mogelijk hier afzonderlijk en meer in bijzonderheden het verband te onderzoeken tussen de Eucharistie en de andere sacramenten, met name wat betreft het sacrament van het gezinsleven en dat van de zieken. In de encycliek Redemptor Hominis[237] heb ik trouwens al gewezen op de nauwe band tussen het Sacrament van de Boete en de Eucharistie vgl: Redemptor Hominis, 20[[[237|20]]]. Niet alleen brengt het sacrament van de boete tot de Eucharistie, maar evenzeer stimuleert de Eucharistie tot het sacrament van de boete. Want als wij ons er echt rekenschap van geven wie wij in de Eucharistische Communie ontvangen, dan welt in ons bijna spontaan een gevoel van onwaardigheid op, tegelijk met spijt over onze zonden en een innerlijke behoefte aan zuivering.
Maar wij zullen ons er steeds voor dienen te hoeden dat deze verheven ontmoeting met Christus in de Eucharistie niet verwordt tot een oppervlakkige gewoonte, en dat wij Hem niet onwaardig ontvangen, dat wil zeggen: niet met een zware zonde belast. Wij hebben dus de praktische beoefening van de deugd van boetvaardigheid en het sacrament van de boete ten zeerste nodig, teneinde in ons die gesteltenis van verering te ondersteunen en levend te houden, die een mens aan God en aan zijn zo bewonderenswaardig geopenbaarde liefde verschuldigd is.
Hetgeen tot hiertoe gezegd werd, is bedoeld als een uiteenzetting van enkele meer algemene beschouwingen met betrekking tot de verering van het eucharistisch mysteries beschouwingen die overigens nog verder ontwikkeld zouden kunnen worden. Met name zou wat ik gezegd heb over de uitwerking van de Eucharistie op onze liefde voor de medemens, nog in verband gebracht kunnen worden met wat ik zojuist benadrukt heb over de verplichtingen die men door de Eucharistische Communie op zich neemt jegens de mensen en de Kerk. Van daaruit zou dan vervolgens een beeld te schetsen zijn van die 'nieuwe aarde' (2 Pt. 3, 13)[b:2 Pt. 3, 13] die vanuit de Eucharistie ontstaat door middel van iedere 'nieuwe mens'. (Kol. 3, 10)[b:Kol. 3, 10]
In dit sacrament van brood en wijn, van voedsel en drinken, ondergaat immers al het menselijke inderdaad een bijzondere omvorming en verheffing. De verering van de Eucharistie is dan ook niet zozeer een verering van de ontoegankelijke transcendentie als wel van de welwillende goedheid van God, terwijl zij tegelijkertijd een barmhartige en verlossende omvorming is van de wereld in het hart van de mensen.
Door dit alles hier, zij het kort en bondig, ter sprake te brengen wil ik een bredere context scheppen voor die onderwerpen die ik hierna nog moet behandelen, want ook die hangen ten nauwste samen met de viering van het allerheiligst sacrament. In die viering immers komt de verering van de Eucharistie in haar meest eigenlijke zin tot uitdrukking: een verering die uit het diepst van het hart komt als een allerkostbaarste lofprijzing, ingegeven door het geloof, de hoop en de liefde die in ons hart zijn uitgestort bij het Doopsel. Vooral hierover wilde ik u, eerbiedwaardige en dierbare broeders in het Bisschopsambt, en met u tevens de priesters en de diakens in deze brief schrijven. De heilige congregatie voor de sacramenten en de goddelijke eredienst[d:108] zal in aansluiting hieraan nog met nauwkeuriger aanwijzingen komen.
Referenties naar alinea 7: 1
Sacramentum Caritatis ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Het sacrale karakter van de Eucharistie en het Offer
8
Sacerdotium Ministeriale ->=geentekst=
Opmerkingen van de Congregatie voor de geloofsleer over het eindrapport van de Anglicaans / Rooms-Katholieke Internationale Commissie (ARCIC) ->=geentekst=
Opmerkingen van de Congregatie voor de geloofsleer over het eindrapport van de Anglicaans / Rooms-Katholieke Internationale Commissie (ARCIC) ->=geentekst=
Het sacrale karakter
De viering van de Eucharistie, begonnen in 'de Bovenzaal' met het Laatste Avondmaal, heeft een lange geschiedenis, even lang als de geschiedenis van de Kerk zelf. In de loop van die geschiedenis zijn er weliswaar bepaalde veranderingen in aangebracht wat betreft de bijkomstige elementen, maar het wezen van het Mysterie, zoals dit tijdens het Laatste Avondmaal door de Verlosser van de wereld is ingesteld, is onveranderd gebleven. Ook het Tweede Vaticaans Concilie heeft een en ander veranderd, waardoor de huidige liturgie van de mis enigermate afwijkt van de vorm van de mis die voor het Concilie heeft gegolden. Maar het is hier niet mijn bedoeling over die verschillen te gaan spreken. Beter is het om stil te staan bij datgene wat onveranderlijk tot het wezen van de liturgie van de Eucharistie behoort.
Met dit wezenlijke hangt immers nauw het karakter samen van de Eucharistie als 'sacrum', dat wil zeggen: als heilige en sacrale handeling. Zij is een heilige en sacrale handeling, want degene die in haar aanwezig is en handelt, is Christus, 'de heilige van God', (Lc. 1, 34; Joh. 6, 69; Hand. 3, 14; Openb. 3, 7)[b:Lc. 1, 34; Joh. 6, 69; Hand. 3, 14; Openb. 3, 7] die gezalfd is door de Heilige Geest, (Hand. 10, 38; Lc. 4, 18)[b:Hand. 10, 38; Lc. 4, 18] 'door de Vader geheiligd' (Joh. 10, 36)[b:Joh. 10, 36] om vrijwillig zijn leven te geven en weer terug te nemen, (Joh. 10, 17)[[b:Joh. 10, 17]] de 'hogepriester van het nieuwe verbond'. (Hebr. 3, 1; Hebr. 4, 15)[b:Hebr. 3, 1; Hebr. 4, 15] Hijzelf immers, in wiens persoon de celebrant optreedt, doet zijn intrede in het heiligdom en verkondigt daar zijn Evangelie. Zelf is Hij vervolgens 'tegelijkertijd de offerende alsook degene die als offergave wordt opgedragen, zowel degene die consacreert alsook degene die geconsacreerd wordt'.As was stated in the...As was stated in the ninth-century Byzantine liturgy, according to the most ancient codex, known formerly as Barberino di San Marco (Florence), and, now that it is kept in the Vatican Apostolic Library, as Barberini Greco 366 f. 8 verso, lines 17-20. This part has been published by F.E. Brightman, Liturgies Eastern and Western, I. Eastern Liturgies, Oxford 1896, p. 318, 34-35. Heilig en sacraal is deze handeling want daarin staan de heilige gedaanten centraal, de 'Sancta sanctis', dat wil zeggen: 'de heilige zaken - Christus, de heilige - die aan de heiligen gegeven worden', zoals bijna alle liturgieën van het Oosten zingen op het moment dat het Eucharistisch brood omhooggeheven wordt om de gelovigen uit te nodigen tot de maaltijd des Heren.
Het sacrale karakter van de mis is derhalve niet zoiets als een 'sacralisering', dat wil zeggen: een menselijke toevoeging aan de handeling van Christus in 'de Bovenzaal'. Want het Avondmaal op die Witte Donderdag is zelf een heilige rite geweest, een allereerste en grondleggende liturgie waarin Christus zelf beloofde voor ons zijn leven te zullen geven en op sacramentele wijze het mysterie van zijn lijden en verrijzenis heeft gevierd, dat als het ware het hart is van elke mis. Voortkomend uit deze liturgie bezitten onze vieringen van de mis uit zich reeds een volledige liturgische vorm die, ofschoon voor elke afzonderlijke rite verschillend, toch in wezen steeds hetzelfde blijft. Het 'sacrum' van de mis is met andere woorden een door Hemzelf ingestelde sacraliteit. In de woorden en de handelingen van iedere priester, waaraan de bewuste en actieve deelneming beantwoordt van heel de Eucharistie-vierende gemeenschap, klinken de woorden en handelingen van het Laatste Avondmaal als een echo door.
Het allerheiligst Offer wordt door de priester 'in persona Christi' opgedragen, wat méér betekent dan alleen maar 'in naam van Christus' of 'in plaats van Christus'. Dat het 'in persona' opgedragen wordt, betekent: in die heel speciale, sacramentele vereenzelviging met de 'hogepriester in eeuwigheid', Opening Prayer of the Second...Opening Prayer of the Second Votive Mass of the Holy Eucharist: Missale Romanum, ed. cit., p. 858. die zelf de eigenlijke bewerker en de handelende hoofdpersoon is bij dit, zijn offer. Daarin kan werkelijk niemand Hem vervangen. Immers, Hij alleen, alleen Christus was en is nog steeds waarachtig en zeker in staat 'al onze zonden goed te maken en ... die van de hele wereld'. (1 Joh. 2, 2; 1 Joh. 4, 10)[b:1 Joh. 2, 2; 1 Joh. 4, 10] Alleen zijn offer, en niet dat van een ander kon en kan nog steeds verzoenende kracht hebben voor het aanschijn van God, voor het aanschijn van de allerheiligste Drie-eenheid, ten overstaan van zijn alles overtreffende heiligheid. Van hieruit, uit het bewustzijn van deze werkelijkheid, valt vervolgens licht op de aard en betekenis van de priester-celebrant: deze immers wordt, wanneer hij het Allerheiligste Offer opdraagt en handelt 'in persona Christi', op sacramentele (en tegelijk onuitsprekelijke) wijze binnengeleid en ingevoegd in het hart zelf van dit 'sacrum', waarin hij op zijn beurt, geestelijk, al degenen betrekt die aan de Eucharistische samenkomst deelnemen.
Aan dit 'sacrum', dat in verschillende liturgische vormen wordt voltrokken, kan soms het een of ander bijkomstig aspect ontbreken, maar waar het op geen enkele manier van beroofd mag worden dat is van zijn wezenlijk sacrale karakter en van zijn sacramentaliteit, want die zijn door Christus zelf gewild en worden door de Kerk doorgegeven en beheerd. Evenmin mag dit 'sacrum' voor andere doeleinden worden misbruikt. Wanneer het Eucharistisch mysterie wordt ontdaan van zijn karakter als sacrament en offer, dan houdt het eenvoudigweg op als zodanig te bestaan. Het verdraagt geen enkele 'profane' nabootsing, wat heel gemakkelijk, (ja zelfs bijna altijd), uitloopt op een profanisering. Dit is iets waaraan altijd herinnerd moet worden, maar misschien vooral in onze tijd, waarin wij de tendens constateren om het onderscheid tussen 'het heilige' en het 'profane' op te heffen, en waarin (althans op sommige plaatsen) de tendens tot desacralisering wijd verbreid is.
Op de Kerk rust in deze omstandigheden de plicht dit 'sacrum' van de Eucharistie veilig te stellen en te bevestigen. In onze maatschappij, waaraan het pluralisme eigen is en die zelfs vaker bewust een geseculariseerde levenswijze volgt, krijgt ditzelfde 'sacrum' zijn burgerrecht bovendien van het levende geloof van de Christelijke gemeenschap, dat wil zeggen van een geloof dat zich bewust is van zijn rechten ten overstaan van hen die niet hetzelfde geloof delen. Aan de plicht om ieders geloof te eerbiedigen, beantwoordt immers het tegelijkertijd natuurlijk en burgerlijk recht op zowel gewetens- als godsdienstvrijheid.
In het theologisch en liturgisch spraakgebruik heeft het sacrale karakter van de Eucharistie haar uitdrukking gevonden, en nog steeds wordt het daarin uitgedrukt. We speak of the divinum...We speak of the divinum Mysterium, the Sanctissimum, the Sacrosanctum, meaning what is sacred and holy par excellence. For their part, the Eastern churches call the Mass raza or mysterion, hagiasmos, quddasa, qedasse, that is to say "consecration" par excellence. Furthermore there are the liturgical rites, which, in order to inspire a sense of the sacred, prescribe silence, and standing or kneeling, and likewise professions of faith, and the incensation of the Gospel book, the altar, the celebrant and the sacred species. They even recall the assistance of the angelic beings created to serve the Holy God, i.e., with the Sanctus of our Latin churches and the Trisagion and Sancta Sanctis of the Eastern liturgies. Dit gevoel voor de objectieve sacraliteit van het Eucharistisch mysterie is dermate constitutief voor het geloof van het volk Gods, dat het er steeds door verrijkt en versterkt wordt. For instance, in the...For instance, in the invitation to receive communion, this faith has been so formed as to reveal complementary aspects of the presence of Christ the Holy One: the epiphanic aspect noted by the Byzantines ("Blessed is he who comes in the name of the Lord: The Lord is God and has appeared to us". La divina Liturgia del santo nostro Padre Giovanni Crisostomo, Roma Grotta ferrata 1967, pp.136f.); the aspect of relation and union sung of by the Armenians Liturgy of St. Ignatius of Antioch: "Unus Pater sanctus nobiscum, unus Filius sanctus nobiscum, unus Spiritus sanctus nobiscum" Die Anaphora des heiligen Ignatius von Antiochien, libersetzt von A. Rucker, Oriens Christianus, 3 ser., 5 (1930), p. 76); and the hidden heavenly aspect celebrated by the Chaldeans and Malabars (cf. the antiphonal hymn sung by the priest and the assembly after Communion: F.E. Brightman, op. cit., p. 299. De bedienaren van de Eucharistie moeten zich daarom, met name in onze tijd, laten inspireren door de volheid van dit levende geloof, en in het licht daarvan dienen zij al wat krachtens de wil van Christus en de Kerk deel uitmaakt van hun priesterlijke bediening, te verstaan en te volbrengen.
De viering van de Eucharistie, begonnen in 'de Bovenzaal' met het Laatste Avondmaal, heeft een lange geschiedenis, even lang als de geschiedenis van de Kerk zelf. In de loop van die geschiedenis zijn er weliswaar bepaalde veranderingen in aangebracht wat betreft de bijkomstige elementen, maar het wezen van het Mysterie, zoals dit tijdens het Laatste Avondmaal door de Verlosser van de wereld is ingesteld, is onveranderd gebleven. Ook het Tweede Vaticaans Concilie heeft een en ander veranderd, waardoor de huidige liturgie van de mis enigermate afwijkt van de vorm van de mis die voor het Concilie heeft gegolden. Maar het is hier niet mijn bedoeling over die verschillen te gaan spreken. Beter is het om stil te staan bij datgene wat onveranderlijk tot het wezen van de liturgie van de Eucharistie behoort.
Met dit wezenlijke hangt immers nauw het karakter samen van de Eucharistie als 'sacrum', dat wil zeggen: als heilige en sacrale handeling. Zij is een heilige en sacrale handeling, want degene die in haar aanwezig is en handelt, is Christus, 'de heilige van God', (Lc. 1, 34; Joh. 6, 69; Hand. 3, 14; Openb. 3, 7)[b:Lc. 1, 34; Joh. 6, 69; Hand. 3, 14; Openb. 3, 7] die gezalfd is door de Heilige Geest, (Hand. 10, 38; Lc. 4, 18)[b:Hand. 10, 38; Lc. 4, 18] 'door de Vader geheiligd' (Joh. 10, 36)[b:Joh. 10, 36] om vrijwillig zijn leven te geven en weer terug te nemen, (Joh. 10, 17)[[b:Joh. 10, 17]] de 'hogepriester van het nieuwe verbond'. (Hebr. 3, 1; Hebr. 4, 15)[b:Hebr. 3, 1; Hebr. 4, 15] Hijzelf immers, in wiens persoon de celebrant optreedt, doet zijn intrede in het heiligdom en verkondigt daar zijn Evangelie. Zelf is Hij vervolgens 'tegelijkertijd de offerende alsook degene die als offergave wordt opgedragen, zowel degene die consacreert alsook degene die geconsacreerd wordt'.As was stated in the...As was stated in the ninth-century Byzantine liturgy, according to the most ancient codex, known formerly as Barberino di San Marco (Florence), and, now that it is kept in the Vatican Apostolic Library, as Barberini Greco 366 f. 8 verso, lines 17-20. This part has been published by F.E. Brightman, Liturgies Eastern and Western, I. Eastern Liturgies, Oxford 1896, p. 318, 34-35. Heilig en sacraal is deze handeling want daarin staan de heilige gedaanten centraal, de 'Sancta sanctis', dat wil zeggen: 'de heilige zaken - Christus, de heilige - die aan de heiligen gegeven worden', zoals bijna alle liturgieën van het Oosten zingen op het moment dat het Eucharistisch brood omhooggeheven wordt om de gelovigen uit te nodigen tot de maaltijd des Heren.
Het sacrale karakter van de mis is derhalve niet zoiets als een 'sacralisering', dat wil zeggen: een menselijke toevoeging aan de handeling van Christus in 'de Bovenzaal'. Want het Avondmaal op die Witte Donderdag is zelf een heilige rite geweest, een allereerste en grondleggende liturgie waarin Christus zelf beloofde voor ons zijn leven te zullen geven en op sacramentele wijze het mysterie van zijn lijden en verrijzenis heeft gevierd, dat als het ware het hart is van elke mis. Voortkomend uit deze liturgie bezitten onze vieringen van de mis uit zich reeds een volledige liturgische vorm die, ofschoon voor elke afzonderlijke rite verschillend, toch in wezen steeds hetzelfde blijft. Het 'sacrum' van de mis is met andere woorden een door Hemzelf ingestelde sacraliteit. In de woorden en de handelingen van iedere priester, waaraan de bewuste en actieve deelneming beantwoordt van heel de Eucharistie-vierende gemeenschap, klinken de woorden en handelingen van het Laatste Avondmaal als een echo door.
Het allerheiligst Offer wordt door de priester 'in persona Christi' opgedragen, wat méér betekent dan alleen maar 'in naam van Christus' of 'in plaats van Christus'. Dat het 'in persona' opgedragen wordt, betekent: in die heel speciale, sacramentele vereenzelviging met de 'hogepriester in eeuwigheid', Opening Prayer of the Second...Opening Prayer of the Second Votive Mass of the Holy Eucharist: Missale Romanum, ed. cit., p. 858. die zelf de eigenlijke bewerker en de handelende hoofdpersoon is bij dit, zijn offer. Daarin kan werkelijk niemand Hem vervangen. Immers, Hij alleen, alleen Christus was en is nog steeds waarachtig en zeker in staat 'al onze zonden goed te maken en ... die van de hele wereld'. (1 Joh. 2, 2; 1 Joh. 4, 10)[b:1 Joh. 2, 2; 1 Joh. 4, 10] Alleen zijn offer, en niet dat van een ander kon en kan nog steeds verzoenende kracht hebben voor het aanschijn van God, voor het aanschijn van de allerheiligste Drie-eenheid, ten overstaan van zijn alles overtreffende heiligheid. Van hieruit, uit het bewustzijn van deze werkelijkheid, valt vervolgens licht op de aard en betekenis van de priester-celebrant: deze immers wordt, wanneer hij het Allerheiligste Offer opdraagt en handelt 'in persona Christi', op sacramentele (en tegelijk onuitsprekelijke) wijze binnengeleid en ingevoegd in het hart zelf van dit 'sacrum', waarin hij op zijn beurt, geestelijk, al degenen betrekt die aan de Eucharistische samenkomst deelnemen.
Aan dit 'sacrum', dat in verschillende liturgische vormen wordt voltrokken, kan soms het een of ander bijkomstig aspect ontbreken, maar waar het op geen enkele manier van beroofd mag worden dat is van zijn wezenlijk sacrale karakter en van zijn sacramentaliteit, want die zijn door Christus zelf gewild en worden door de Kerk doorgegeven en beheerd. Evenmin mag dit 'sacrum' voor andere doeleinden worden misbruikt. Wanneer het Eucharistisch mysterie wordt ontdaan van zijn karakter als sacrament en offer, dan houdt het eenvoudigweg op als zodanig te bestaan. Het verdraagt geen enkele 'profane' nabootsing, wat heel gemakkelijk, (ja zelfs bijna altijd), uitloopt op een profanisering. Dit is iets waaraan altijd herinnerd moet worden, maar misschien vooral in onze tijd, waarin wij de tendens constateren om het onderscheid tussen 'het heilige' en het 'profane' op te heffen, en waarin (althans op sommige plaatsen) de tendens tot desacralisering wijd verbreid is.
Op de Kerk rust in deze omstandigheden de plicht dit 'sacrum' van de Eucharistie veilig te stellen en te bevestigen. In onze maatschappij, waaraan het pluralisme eigen is en die zelfs vaker bewust een geseculariseerde levenswijze volgt, krijgt ditzelfde 'sacrum' zijn burgerrecht bovendien van het levende geloof van de Christelijke gemeenschap, dat wil zeggen van een geloof dat zich bewust is van zijn rechten ten overstaan van hen die niet hetzelfde geloof delen. Aan de plicht om ieders geloof te eerbiedigen, beantwoordt immers het tegelijkertijd natuurlijk en burgerlijk recht op zowel gewetens- als godsdienstvrijheid.
In het theologisch en liturgisch spraakgebruik heeft het sacrale karakter van de Eucharistie haar uitdrukking gevonden, en nog steeds wordt het daarin uitgedrukt. We speak of the divinum...We speak of the divinum Mysterium, the Sanctissimum, the Sacrosanctum, meaning what is sacred and holy par excellence. For their part, the Eastern churches call the Mass raza or mysterion, hagiasmos, quddasa, qedasse, that is to say "consecration" par excellence. Furthermore there are the liturgical rites, which, in order to inspire a sense of the sacred, prescribe silence, and standing or kneeling, and likewise professions of faith, and the incensation of the Gospel book, the altar, the celebrant and the sacred species. They even recall the assistance of the angelic beings created to serve the Holy God, i.e., with the Sanctus of our Latin churches and the Trisagion and Sancta Sanctis of the Eastern liturgies. Dit gevoel voor de objectieve sacraliteit van het Eucharistisch mysterie is dermate constitutief voor het geloof van het volk Gods, dat het er steeds door verrijkt en versterkt wordt. For instance, in the...For instance, in the invitation to receive communion, this faith has been so formed as to reveal complementary aspects of the presence of Christ the Holy One: the epiphanic aspect noted by the Byzantines ("Blessed is he who comes in the name of the Lord: The Lord is God and has appeared to us". La divina Liturgia del santo nostro Padre Giovanni Crisostomo, Roma Grotta ferrata 1967, pp.136f.); the aspect of relation and union sung of by the Armenians Liturgy of St. Ignatius of Antioch: "Unus Pater sanctus nobiscum, unus Filius sanctus nobiscum, unus Spiritus sanctus nobiscum" Die Anaphora des heiligen Ignatius von Antiochien, libersetzt von A. Rucker, Oriens Christianus, 3 ser., 5 (1930), p. 76); and the hidden heavenly aspect celebrated by the Chaldeans and Malabars (cf. the antiphonal hymn sung by the priest and the assembly after Communion: F.E. Brightman, op. cit., p. 299. De bedienaren van de Eucharistie moeten zich daarom, met name in onze tijd, laten inspireren door de volheid van dit levende geloof, en in het licht daarvan dienen zij al wat krachtens de wil van Christus en de Kerk deel uitmaakt van hun priesterlijke bediening, te verstaan en te volbrengen.
Referenties naar alinea 8: 4
Ecclesia de Eucharistia ->=geentekst=Sacerdotium Ministeriale ->=geentekst=
Opmerkingen van de Congregatie voor de geloofsleer over het eindrapport van de Anglicaans / Rooms-Katholieke Internationale Commissie (ARCIC) ->=geentekst=
Opmerkingen van de Congregatie voor de geloofsleer over het eindrapport van de Anglicaans / Rooms-Katholieke Internationale Commissie (ARCIC) ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Vicesimus Quintus Annus ->=geentekst=
Opmerkingen van de Congregatie voor de geloofsleer over het eindrapport van de Anglicaans / Rooms-Katholieke Internationale Commissie (ARCIC) ->=geentekst=
Het Offer
Vóór alles echter is de Eucharistie een offer: een offer van verlossing namelijk, en tegelijkertijd het offer van het Nieuwe Verbond, vgl: Sacrosanctum Concilium, 2,47[[[570|2.47]]] vgl: Lumen Gentium, 3,28[[[617|3.28]]] vgl: Unitatis Redintegratio, 2[[[618|2]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 13[[[704|13]]] vgl: Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio, 2-6[[[694|2-6]]] zoals wij geloven, en zoals ook de Oosterse Kerken duidelijk belijden: 'Het huidige offer - zo heeft eeuwen geleden de Griekse Kerk geleerd - is werkelijk gelijk aan wat eens opgedragen is door het eniggeboren mensgeworden Woord; door Hem wordt het nu zowel als toen opgedragen, want het is hetzelfde en enige offer'. 4747 Op grond daarvan worden, wanneer dit enige offer van ons heil tegenwoordig gesteld wordt, mens en wereld in de Paasnieuwheid van de verlossing weer aan God teruggegeven. Deze teruggave kan er niet aan ontbreken: zij vormt immers de grondslag van het Nieuw en eeuwig verbond'. Zou zij ontbreken, dan zou men zowel een vraagteken moeten plaatsen achter de voortreffelijkheid van het offer zelf van de verlossing, dat nochtans volmaakt was en definitief, alsook achter het offerkarakter van de heilige mis. Juist omdat de Eucharistie echt een offer is, bewerkt zij deze teruggave aan God.
Daaruit volgt dat de celebrant, juist als bedienaar van dat offer, in waarachtige zin priester is: krachtens de bijzondere volmacht die hij bij zijn wijding verkregen heeft, voltrekt hij de offerhandeling waarin de mensen tot God worden teruggebracht. Van hun kant dragen allen die aan de Eucharistie deelnemen, zonder evenwel te offeren zoals hij, niettemin met hem krachtens het algemeen priesterschap hun eigen geestelijke offers op waarnaar brood en wijn, vanaf het moment dat zij of het altaar worden geplaatst, verwijzen. Deze liturgische handeling immers, waaraan in bijna alle liturgieën op plechtige wijze gestalte wordt gegeven, 'behoudt zijn waarde en geestelijke betekenis'. c[[1383|(49)]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 5[[[704|5]]] Brood en wijn worden in zekere zin het symbool van al wat de Eucharistievierende gemeenschap van haar kant als gave aan God aan biedt en Hem geestelijk als offer opdraagt. Het is daarom van groot belang dat dit, in strikte zin eerste moment van de liturgie van de Eucharistie, ook door de deelnemers met het hart beleefd en in daden uitgedrukt wordt. Daartoe dient de zogenaamde gavenprocessie zoals de recente liturgische hervorming dit heeft vastgesteld 4949 en die volgens zeer oude traditie begeleid wordt met een psalm of een lied. Willen allen deze liturgische act, waaraan tegelijkertijd de celebrant met eigen woorden uitdrukking geeft, bewust meemaken, dan moet zij bovendien een zekere tijd duren. Dit besef, dat zij het zijn die de offergaven aandragen, dient vervolgens tijdens heel de mis levendig te blijven. Ja zelfs dient het zijn volheid te bereiken op het moment van de consecratie en van de aanbieding tijdens de anamnese, vanwege het fundamentele belang van dit hoogtepunt van het offer. Dit wordt trouwens bevestigd door de woorden van het eucharistisch gebed, die de priester met luide stem uitspreekt. Het lijkt nuttig hier enkele uitdrukkingen aan te halen uit het derde, eucharistisch gebed, die wel heel duidelijk het offerkarakter van de Eucharistie doen uitkomen, en waarin de offergave van onszelf verbonden wordt met die van Christus:
Ieder die gelovig deelneemt aan de Eucharistie, geeft er zich rekenschap van dat zij een 'offer' is, dat wil zeggen een 'geconsacreerde offergave'. Want het brood en de wijn die op het altaar worden geplaatst en waarmee de godsvrucht en de geestelijke offers van de deelnemers worden verbonden, worden vervolgens zo geconsacreerd dat zij waarachtig, werkelijk en wezenlijk tot het Lichaam worden en het Bloed dat Christus zelf heeft gegeven en vergoten. Zo stellen, krachtens de consecratie, de gedaanten van brood en wijn op sacramentele en onbloedige wijze het bloedige offer van verzoening tegenwoordig, vgl: Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio, 2-5[[[694|2-5]]] dat Hij op het kruis aan zijn Vader heeft opgedragen voor het heil van de wereld. Hij alleen immers heeft de mensen met de Vader verzoend door in een daad van hoogste toewijding en opoffering zichzelf als slachtoffer ter verzoening aan te bieden: 'Hij heeft de oorkonde met haar bezwarende bepalingen, die tegen ons getuigde, verscheurd'. (Kol. 2, 14)[b:Kol. 2, 14] Tot dit offer, dat op sacramentele wijze op het altaar wordt vernieuwd, dragen derhalve de offergaven van brood en wijn, samen met de godsvrucht van de gelovigen, iets bij dat door niets vervangen kan worden: het zijn immers juist die gaven die door de consecratie van de priester tot de heilige gedaanten worden. Dit blijkt ook heel duidelijk uit de houding van de priester wanneer hij het eucharistisch gebed uitspreekt, en nog het meest bij de consecratie, en vervolgens wanneer de viering van het heilig offer en de deelneming eraan gepaard gaan met het besef: 'de Meester is daar en roept u'. (Joh. 11, 28)[b:Joh. 11, 28] Dit roepen van de Heer dat vanuit zijn offer tot ons klinkt, ontsluit ons hart opdat het zich - gezuiverd door het mysterie van onze verlossing - met Hem verenigt in de Eucharistische Communie, die op haar beurt aan de deelneming aan de mis dat rijpe en volle gewicht verleent dat verplichtingen schept voor het hele leven van de mens: 'De Kerk bedoelt echter dat de gelovigen niet alleen deze smetteloze offergave aanbieden, maar ook zichzelf leren aanbieden en van dag tot dag, door Christus, de Middelaar, groeien naar de volmaakte eenheid met God en onder elkaar, opdat God uiteindelijk alles in allen moge zijn'. f[[1383|(55)]]
Het is dan ook nodig en passend dat er opnieuw en intens onderricht gegeven wordt, met de bedoeling dat alle rijkdommen die er in de nieuwe liturgie vervat liggen, worden ontsloten. De liturgische vernieuwing immers, die na het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] is doorgevoerd, heeft aan het Eucharistisch Offer om zo te zeggen een veel grotere zichtbaarheid gegeven. Nog afgezien van andere elementen, dragen daar de woorden van het Eucharistisch gebed toe bij, die door de celebrant met luide stem worden uitgesproken, vooral de woorden van de consecratie en de acclamatie door de gemeenschap, onmiddellijk na de opheffing.
Vervult dit alles ons met vreugde, dan dienen we toch ook te bedenken dat deze veranderingen om een nieuw bewustzijn en een geestelijke rijpheid vragen, niet alleen van de celebrant - te meer nu hij tegenwoordig 'met het gezicht naar het volk' celebreert - maar evenzeer van de gelovigen. De Eucharistische eredienst wordt rijper en groeit wanneer de woorden van het Eucharistisch gebed, en met name die van de consecratie, in grote nederigheid en eenvoud zo worden uitgesproken dat zij verstaan kunnen worden, op een mooie en waardige manier die past bij de heiligheid ervan; wanneer deze allerbelangrijkste handeling van de Eucharistie voltrokken wordt zonder haast, terwijl men er zich door zo'n ingetogen aandacht en godsvrucht op toelegt dat de deelnemers de verhevenheid aanvoelen van het mysterie dat voltrokken wordt, en dit in hun houding laten blijken.
Vóór alles echter is de Eucharistie een offer: een offer van verlossing namelijk, en tegelijkertijd het offer van het Nieuwe Verbond, vgl: Sacrosanctum Concilium, 2,47[[[570|2.47]]] vgl: Lumen Gentium, 3,28[[[617|3.28]]] vgl: Unitatis Redintegratio, 2[[[618|2]]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 13[[[704|13]]] vgl: Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio, 2-6[[[694|2-6]]] zoals wij geloven, en zoals ook de Oosterse Kerken duidelijk belijden: 'Het huidige offer - zo heeft eeuwen geleden de Griekse Kerk geleerd - is werkelijk gelijk aan wat eens opgedragen is door het eniggeboren mensgeworden Woord; door Hem wordt het nu zowel als toen opgedragen, want het is hetzelfde en enige offer'. 4747 Op grond daarvan worden, wanneer dit enige offer van ons heil tegenwoordig gesteld wordt, mens en wereld in de Paasnieuwheid van de verlossing weer aan God teruggegeven. Deze teruggave kan er niet aan ontbreken: zij vormt immers de grondslag van het Nieuw en eeuwig verbond'. Zou zij ontbreken, dan zou men zowel een vraagteken moeten plaatsen achter de voortreffelijkheid van het offer zelf van de verlossing, dat nochtans volmaakt was en definitief, alsook achter het offerkarakter van de heilige mis. Juist omdat de Eucharistie echt een offer is, bewerkt zij deze teruggave aan God.
Daaruit volgt dat de celebrant, juist als bedienaar van dat offer, in waarachtige zin priester is: krachtens de bijzondere volmacht die hij bij zijn wijding verkregen heeft, voltrekt hij de offerhandeling waarin de mensen tot God worden teruggebracht. Van hun kant dragen allen die aan de Eucharistie deelnemen, zonder evenwel te offeren zoals hij, niettemin met hem krachtens het algemeen priesterschap hun eigen geestelijke offers op waarnaar brood en wijn, vanaf het moment dat zij of het altaar worden geplaatst, verwijzen. Deze liturgische handeling immers, waaraan in bijna alle liturgieën op plechtige wijze gestalte wordt gegeven, 'behoudt zijn waarde en geestelijke betekenis'. c[[1383|(49)]] vgl: Presbyterorum Ordinis, 5[[[704|5]]] Brood en wijn worden in zekere zin het symbool van al wat de Eucharistievierende gemeenschap van haar kant als gave aan God aan biedt en Hem geestelijk als offer opdraagt. Het is daarom van groot belang dat dit, in strikte zin eerste moment van de liturgie van de Eucharistie, ook door de deelnemers met het hart beleefd en in daden uitgedrukt wordt. Daartoe dient de zogenaamde gavenprocessie zoals de recente liturgische hervorming dit heeft vastgesteld 4949 en die volgens zeer oude traditie begeleid wordt met een psalm of een lied. Willen allen deze liturgische act, waaraan tegelijkertijd de celebrant met eigen woorden uitdrukking geeft, bewust meemaken, dan moet zij bovendien een zekere tijd duren. Dit besef, dat zij het zijn die de offergaven aandragen, dient vervolgens tijdens heel de mis levendig te blijven. Ja zelfs dient het zijn volheid te bereiken op het moment van de consecratie en van de aanbieding tijdens de anamnese, vanwege het fundamentele belang van dit hoogtepunt van het offer. Dit wordt trouwens bevestigd door de woorden van het eucharistisch gebed, die de priester met luide stem uitspreekt. Het lijkt nuttig hier enkele uitdrukkingen aan te halen uit het derde, eucharistisch gebed, die wel heel duidelijk het offerkarakter van de Eucharistie doen uitkomen, en waarin de offergave van onszelf verbonden wordt met die van Christus:
'Wij vragen U, Heer: zie welwillend neer op het offer van uw Kerk, en wil er uw Zoon in herkennen, door wiens dood Gij ons met U verzoend hebt. Geef dat wij mogen worden verkwikt door het nuttigen van zijn Lichaam en Bloed. Vervul ons van zijn Heilige Geest opdat men ons in Christus zal zien worden tot één lichaam en één geest. Moge Hij ons maken tot een blijvende offergave voor U'.Dit offerkarakter wordt overigens in elke viering al eerder tot uitdrukking gebracht, in de woorden namelijk waarmee de priester de aanbieding van de gaven afsluit en waarmee hij de gelovigen aanspoort te bidden
'dat mijn en uw offer aanvaard kan worden door God de almachtige Vader'.Deze woorden hebben een bindende kracht, want daarin ligt de eigen aard van heel de Eucharistische liturgie uitgedrukt, evenals de volheid van haar goddelijke en kerkelijke inhoud.
Ieder die gelovig deelneemt aan de Eucharistie, geeft er zich rekenschap van dat zij een 'offer' is, dat wil zeggen een 'geconsacreerde offergave'. Want het brood en de wijn die op het altaar worden geplaatst en waarmee de godsvrucht en de geestelijke offers van de deelnemers worden verbonden, worden vervolgens zo geconsacreerd dat zij waarachtig, werkelijk en wezenlijk tot het Lichaam worden en het Bloed dat Christus zelf heeft gegeven en vergoten. Zo stellen, krachtens de consecratie, de gedaanten van brood en wijn op sacramentele en onbloedige wijze het bloedige offer van verzoening tegenwoordig, vgl: Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio, 2-5[[[694|2-5]]] dat Hij op het kruis aan zijn Vader heeft opgedragen voor het heil van de wereld. Hij alleen immers heeft de mensen met de Vader verzoend door in een daad van hoogste toewijding en opoffering zichzelf als slachtoffer ter verzoening aan te bieden: 'Hij heeft de oorkonde met haar bezwarende bepalingen, die tegen ons getuigde, verscheurd'. (Kol. 2, 14)[b:Kol. 2, 14] Tot dit offer, dat op sacramentele wijze op het altaar wordt vernieuwd, dragen derhalve de offergaven van brood en wijn, samen met de godsvrucht van de gelovigen, iets bij dat door niets vervangen kan worden: het zijn immers juist die gaven die door de consecratie van de priester tot de heilige gedaanten worden. Dit blijkt ook heel duidelijk uit de houding van de priester wanneer hij het eucharistisch gebed uitspreekt, en nog het meest bij de consecratie, en vervolgens wanneer de viering van het heilig offer en de deelneming eraan gepaard gaan met het besef: 'de Meester is daar en roept u'. (Joh. 11, 28)[b:Joh. 11, 28] Dit roepen van de Heer dat vanuit zijn offer tot ons klinkt, ontsluit ons hart opdat het zich - gezuiverd door het mysterie van onze verlossing - met Hem verenigt in de Eucharistische Communie, die op haar beurt aan de deelneming aan de mis dat rijpe en volle gewicht verleent dat verplichtingen schept voor het hele leven van de mens: 'De Kerk bedoelt echter dat de gelovigen niet alleen deze smetteloze offergave aanbieden, maar ook zichzelf leren aanbieden en van dag tot dag, door Christus, de Middelaar, groeien naar de volmaakte eenheid met God en onder elkaar, opdat God uiteindelijk alles in allen moge zijn'. f[[1383|(55)]]
Het is dan ook nodig en passend dat er opnieuw en intens onderricht gegeven wordt, met de bedoeling dat alle rijkdommen die er in de nieuwe liturgie vervat liggen, worden ontsloten. De liturgische vernieuwing immers, die na het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] is doorgevoerd, heeft aan het Eucharistisch Offer om zo te zeggen een veel grotere zichtbaarheid gegeven. Nog afgezien van andere elementen, dragen daar de woorden van het Eucharistisch gebed toe bij, die door de celebrant met luide stem worden uitgesproken, vooral de woorden van de consecratie en de acclamatie door de gemeenschap, onmiddellijk na de opheffing.
Vervult dit alles ons met vreugde, dan dienen we toch ook te bedenken dat deze veranderingen om een nieuw bewustzijn en een geestelijke rijpheid vragen, niet alleen van de celebrant - te meer nu hij tegenwoordig 'met het gezicht naar het volk' celebreert - maar evenzeer van de gelovigen. De Eucharistische eredienst wordt rijper en groeit wanneer de woorden van het Eucharistisch gebed, en met name die van de consecratie, in grote nederigheid en eenvoud zo worden uitgesproken dat zij verstaan kunnen worden, op een mooie en waardige manier die past bij de heiligheid ervan; wanneer deze allerbelangrijkste handeling van de Eucharistie voltrokken wordt zonder haast, terwijl men er zich door zo'n ingetogen aandacht en godsvrucht op toelegt dat de deelnemers de verhevenheid aanvoelen van het mysterie dat voltrokken wordt, en dit in hun houding laten blijken.
Referenties naar alinea 9: 3
Redemptionis Sacramentum ->=geentekst=Vicesimus Quintus Annus ->=geentekst=
Opmerkingen van de Congregatie voor de geloofsleer over het eindrapport van de Anglicaans / Rooms-Katholieke Internationale Commissie (ARCIC) ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De twee tafels van de Heer en het gemeenschappelijk goed van de Kerk
10
Vicesimus Quintus Annus ->=geentekst=
Liturgiam Authenticam ->=geentekst=
Varietates legitimae ->=geentekst=
Ordo Lectionum Missae ->=geentekst=
Ordo Lectionum Missae ->=geentekst=
De tafel van Gods woord
Wij weten heel goed dat de viering van de Eucharistie al van oudsher niet alleen gepaard ging met gebed, maar ook met lezing uit de heilige Schrift en met gezang door heel de gemeenschap. Om deze reden heeft men al heel lang op de mis de vergelijking kunnen toepassen die door de kerkvaders gemaakt is: over de twee tafels waarop de Kerk voor haar kinderen zowel het woord van God gereed maakt alsook de Eucharistie, dat wil zeggen: het brood des Heren. Vandaar dat wij nu moeten terugkeren tot het eerste gedeelte van het heilig mysteries dat in onze tijd meestal de liturgie van het woord wordt genoemd, om ook daar een ogenblik bij stil te staan. De lezing van voor iedere dag aangegeven passages uit de heilige Schrift, is door het Concilie vastgesteld volgens nieuwe normen en behoeften. vgl: Sacrosanctum Concilium, 35,51[[[570|35.51]]] Vanwege deze richtlijnen van het Concilie is er een nieuw geheel van zulke lezingen samengesteld, waarin tot op zekere hoogte het beginsel is toegepast van de doorlopende lezingen, en waaraan ook de bedoeling ten grondslag heeft gelegen om alle heilige boeken toegankelijk te maken. Doordat bovendien de psalmen met de responsoria in de liturgie werden ingevoegd, worden de deelnemers meer vertrouwd gemaakt met de rijke schat aan gebeden en liederen van het Oude Testament. Daar komt bij dat deze teksten in de eigen taal van het land worden voorgelezen en gezongen, waardoor allen met meer begrip aan de liturgie kunnen deelnemen.
Toch zijn er ook mensen die, zorgvuldig opgevoed als zij zijn in de oude Latijnse liturgie het gemis ervaren van deze 'ene taal' waarin over de gehele wereld de eenheid van de Kerk tot uitdrukking kwam, en die door haar waardig karakter een diep gevoel voor het Eucharistisch mysterie opriep. Zulke gevoelens en verlangens dient men niet alleen maar welwillend en vriendelijk te bejegenen, maar men moet ze ook eerbiedigen en er voor zover dat kan aan tegemoet komen, zoals overigens ook door de nieuwe richtlijnen voorzien wordt. vgl: In edicendis normis, (17-18,19-20)[[[1566|(17-18.19-20)]]] vgl: Musicam Sacram, 48[[[1564|48]]] vgl: De titulo basilicae minoris, (8)[[[3257|(8)]]] vgl: De Missali Romano, Liturgia Horarum et Calendario, (4)[[[3258|(4)]]] De Kerk van Rome heeft immers ten opzichte van het Latijn, deze voortreffelijke taal van het oude Rome, bijzondere verplichtingen, en zij behoort dat, telkens wanneer de gelegenheid zich voordoet, ook te laten blijken.
Dikwijls worden de mogelijkheden die de na-Conciliaire vernieuwing met betrekking tot de liturgie van het woord heeft geschapen, zo te baat genomen dat wij getuigen en deelnemers worden in een echte viering van het woord Gods. Ook groeit het aantal mensen dat een actief aandeel heeft in deze viering. Er vormen zich groepen van lectoren en zangers, dikwijls ook 'scholae cantorum', van mannen en vrouwen die zich met veel ijver inzetten voor deze taak. Het woord van God, de heilige Schrift, komt aldus in veel Christelijke gemeenschappen opnieuw tot leven. De gelovigen die voor de liturgie zijn samengekomen, worden met gezang voorbereid op het luisteren naar het Evangelie dat met passende godsvrucht en liefdevolle zorg wordt verkondigd.
Wanneer dit alles met grote waardering en dankbaarheid kan worden vastgesteld, dient toch niet te worden vergeten dat er voor een volledige vernieuwing nog altijd iets anders nodig is. Daarvoor is namelijk tevens nodig een nieuw gevoel van verantwoordelijkheid ten opzichte van het Woord van God dat door de liturgie in de verschillende talen wordt overgebracht, iets wat zeker in overeenstemming is met het universele karakter en de doelstelling van het Evangelie. Die verantwoordelijkheid heeft ook betrekking op de manier waarop de afzonderlijke liturgische handelingen, het voorlezen en het zingen, worden uitgevoerd, waarbij ook de artistieke beginselen in acht genomen dienen te worden. Om deze handelingen te vrijwaren van iedere vorm van gekunsteldheid, moeten vaardigheid, eenvoud en waardigheid daarin zo tot uitdrukking komen dat in de manier zelf van voorlezen en zingen al het bijzondere karakter van de heilige tekst goed uitkomt. De eisen die uit dit vernieuwde verantwoordelijkheidsbesef ten aanzien van het woord van God in de liturgie voortvloeien, vgl: "We are fully confident that both priests and faithful will prepare their minds and hearts more devoutly for the Lord's Supper, meditating on the scriptures nourished day by day with the words of the Lord": AAS 61 (1969), pp. 220f.[[[1209]]] gaan daarom nog dieper en raken tevens de innerlijke gesteldheid waarmee de bedienaren van het woord hun functie in de liturgische samenkomst vervullen. vgl: De Institutione Lectorum et Acolythorum, 4, ed. typica, 1972, pp. 19f.[[[2695]]]
Deze verantwoordelijkheid strekt zich tenslotte ook uit tot de keuze van de teksten. Deze keuze is al gemaakt, en wel door het bevoegde kerkelijke gezag dat ook de gevallen heeft voorzien waarin lezingen gekozen kunnen worden die meer aan de bijzondere situatie zijn aangepast. vgl: Institutio Generalis Missalis Romani, (319-320)[[[1383|(319-320)]]] Allen echter dienen er steeds aan te denken dat voor de lezingen in de mis alleen het woord van God gebruikt mag worden. Het gebruik van de heilige Schrift mag beslist niet vervangen worden door het voorlezen van andere teksten, hoe religieus en zedelijk hoogstaand die ook mogen zijn. Dergelijke lezingen kunnen daarentegen met veel nut verwerkt worden in de homilie. Want de homilie is voor het gebruik van zulke teksten heel geschikt, mits deze beantwoorden aan de noodzakelijke vereisten en voorwaarden wat betreft de leer. Het past immers bij de eigen aard van de homilie om onder andere de overeenstemming toe te lichten tussen de geopenbaarde goddelijke wijsheid en het voortreffelijke menselijke denken dat langs diverse wegen naar de waarheid zoekt.
Wij weten heel goed dat de viering van de Eucharistie al van oudsher niet alleen gepaard ging met gebed, maar ook met lezing uit de heilige Schrift en met gezang door heel de gemeenschap. Om deze reden heeft men al heel lang op de mis de vergelijking kunnen toepassen die door de kerkvaders gemaakt is: over de twee tafels waarop de Kerk voor haar kinderen zowel het woord van God gereed maakt alsook de Eucharistie, dat wil zeggen: het brood des Heren. Vandaar dat wij nu moeten terugkeren tot het eerste gedeelte van het heilig mysteries dat in onze tijd meestal de liturgie van het woord wordt genoemd, om ook daar een ogenblik bij stil te staan. De lezing van voor iedere dag aangegeven passages uit de heilige Schrift, is door het Concilie vastgesteld volgens nieuwe normen en behoeften. vgl: Sacrosanctum Concilium, 35,51[[[570|35.51]]] Vanwege deze richtlijnen van het Concilie is er een nieuw geheel van zulke lezingen samengesteld, waarin tot op zekere hoogte het beginsel is toegepast van de doorlopende lezingen, en waaraan ook de bedoeling ten grondslag heeft gelegen om alle heilige boeken toegankelijk te maken. Doordat bovendien de psalmen met de responsoria in de liturgie werden ingevoegd, worden de deelnemers meer vertrouwd gemaakt met de rijke schat aan gebeden en liederen van het Oude Testament. Daar komt bij dat deze teksten in de eigen taal van het land worden voorgelezen en gezongen, waardoor allen met meer begrip aan de liturgie kunnen deelnemen.
Toch zijn er ook mensen die, zorgvuldig opgevoed als zij zijn in de oude Latijnse liturgie het gemis ervaren van deze 'ene taal' waarin over de gehele wereld de eenheid van de Kerk tot uitdrukking kwam, en die door haar waardig karakter een diep gevoel voor het Eucharistisch mysterie opriep. Zulke gevoelens en verlangens dient men niet alleen maar welwillend en vriendelijk te bejegenen, maar men moet ze ook eerbiedigen en er voor zover dat kan aan tegemoet komen, zoals overigens ook door de nieuwe richtlijnen voorzien wordt. vgl: In edicendis normis, (17-18,19-20)[[[1566|(17-18.19-20)]]] vgl: Musicam Sacram, 48[[[1564|48]]] vgl: De titulo basilicae minoris, (8)[[[3257|(8)]]] vgl: De Missali Romano, Liturgia Horarum et Calendario, (4)[[[3258|(4)]]] De Kerk van Rome heeft immers ten opzichte van het Latijn, deze voortreffelijke taal van het oude Rome, bijzondere verplichtingen, en zij behoort dat, telkens wanneer de gelegenheid zich voordoet, ook te laten blijken.
Dikwijls worden de mogelijkheden die de na-Conciliaire vernieuwing met betrekking tot de liturgie van het woord heeft geschapen, zo te baat genomen dat wij getuigen en deelnemers worden in een echte viering van het woord Gods. Ook groeit het aantal mensen dat een actief aandeel heeft in deze viering. Er vormen zich groepen van lectoren en zangers, dikwijls ook 'scholae cantorum', van mannen en vrouwen die zich met veel ijver inzetten voor deze taak. Het woord van God, de heilige Schrift, komt aldus in veel Christelijke gemeenschappen opnieuw tot leven. De gelovigen die voor de liturgie zijn samengekomen, worden met gezang voorbereid op het luisteren naar het Evangelie dat met passende godsvrucht en liefdevolle zorg wordt verkondigd.
Wanneer dit alles met grote waardering en dankbaarheid kan worden vastgesteld, dient toch niet te worden vergeten dat er voor een volledige vernieuwing nog altijd iets anders nodig is. Daarvoor is namelijk tevens nodig een nieuw gevoel van verantwoordelijkheid ten opzichte van het Woord van God dat door de liturgie in de verschillende talen wordt overgebracht, iets wat zeker in overeenstemming is met het universele karakter en de doelstelling van het Evangelie. Die verantwoordelijkheid heeft ook betrekking op de manier waarop de afzonderlijke liturgische handelingen, het voorlezen en het zingen, worden uitgevoerd, waarbij ook de artistieke beginselen in acht genomen dienen te worden. Om deze handelingen te vrijwaren van iedere vorm van gekunsteldheid, moeten vaardigheid, eenvoud en waardigheid daarin zo tot uitdrukking komen dat in de manier zelf van voorlezen en zingen al het bijzondere karakter van de heilige tekst goed uitkomt. De eisen die uit dit vernieuwde verantwoordelijkheidsbesef ten aanzien van het woord van God in de liturgie voortvloeien, vgl: "We are fully confident that both priests and faithful will prepare their minds and hearts more devoutly for the Lord's Supper, meditating on the scriptures nourished day by day with the words of the Lord": AAS 61 (1969), pp. 220f.[[[1209]]] gaan daarom nog dieper en raken tevens de innerlijke gesteldheid waarmee de bedienaren van het woord hun functie in de liturgische samenkomst vervullen. vgl: De Institutione Lectorum et Acolythorum, 4, ed. typica, 1972, pp. 19f.[[[2695]]]
Deze verantwoordelijkheid strekt zich tenslotte ook uit tot de keuze van de teksten. Deze keuze is al gemaakt, en wel door het bevoegde kerkelijke gezag dat ook de gevallen heeft voorzien waarin lezingen gekozen kunnen worden die meer aan de bijzondere situatie zijn aangepast. vgl: Institutio Generalis Missalis Romani, (319-320)[[[1383|(319-320)]]] Allen echter dienen er steeds aan te denken dat voor de lezingen in de mis alleen het woord van God gebruikt mag worden. Het gebruik van de heilige Schrift mag beslist niet vervangen worden door het voorlezen van andere teksten, hoe religieus en zedelijk hoogstaand die ook mogen zijn. Dergelijke lezingen kunnen daarentegen met veel nut verwerkt worden in de homilie. Want de homilie is voor het gebruik van zulke teksten heel geschikt, mits deze beantwoorden aan de noodzakelijke vereisten en voorwaarden wat betreft de leer. Het past immers bij de eigen aard van de homilie om onder andere de overeenstemming toe te lichten tussen de geopenbaarde goddelijke wijsheid en het voortreffelijke menselijke denken dat langs diverse wegen naar de waarheid zoekt.
Referenties naar alinea 10: 6
Dies Domini ->=geentekst=Vicesimus Quintus Annus ->=geentekst=
Liturgiam Authenticam ->=geentekst=
Varietates legitimae ->=geentekst=
Ordo Lectionum Missae ->=geentekst=
Ordo Lectionum Missae ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Ordo Lectionum Missae ->=geentekst=
De tafel van het Brood des Heren
Ook de tweede tafel van het eucharistisch mysteries de tafel van het brood des Heren, vraagt om een overeenkomstige overdenking in het licht van de liturgische vernieuwing van onze tijd. Dit is inderdaad een kwestie van het allergrootste belang, omdat het hierbij gaat om een bijzondere act van het levende geloof, ja om - zoals door schrijvers uit de eerste eeuwen wordt getuigd Vgl. Fr. J. Dolger, Das...Vgl. Fr. J. Dolger, Das Segnen der Sinne mit der Eucharistie. Eine altchristliche Kommunionsitte: Antike und Christentum, t. 3 (1932), pp. 231-244; Das Kultvergehen der Donatistin Lucilla von Karthago. Reliquienkuss vor dem Kuss der Eucharistie, ibid., pp. 245-252. - een act van verering jegens Christus die zichzelf in de Eucharistische Communie onder de gedaante van voedsel schenkt aan ieder van ons, aan ons hart en ons geweten, aan onze lippen en onze mond. Daarom is juist op dit punt die waakzaamheid vereist waarover het Evangelie spreekt, zowel van de kant van de herders, die immers de verantwoordelijkheid dragen voor de eucharistische eredienst, alsook van de kant van het volk Gods, dat met name op dit gebied een wakkere en fijngevoelige 'geloofszin' vgl: Lumen Gentium, 12,35[[[617|12.35]]] dient te hebben.
Ieder van u, eerbiedwaardige en dierbare broeders in het Bisschopsambt, zou ik deze kwestie op het hart willen binden. U op de eerste plaats bent het, die dit punt dient te betrekken in uw gemeenschappelijke zorg voor de kerken die u zijn toevertrouwd. Ik vraag u dit uit naam van die eenheid die wij van de Apostelen als erfdeel ontvangen hebben: uit naam van onze collegiale eenheid. Deze eenheid is zelf in zekere zin ontstaan aan de tafel van het brood des Heren bij het Laatste Avondmaal. Wil, gesteund en geholpen door uw broeders in het priesterschap, alles in het werk stellen wat in uw vermogen ligt om de sacrale waardigheid van het Eucharistisch mysterie en de geestelijke diepte van de Eucharistische Communie veilig te stellen. Dit vormt immers niet alleen een bijzonder goed van de Kerk als het volk van God, maar is tevens een bijzonder erfgoed voor ons, ons nagelaten door de Apostelen, door de verschillende liturgische tradities, en door zovele generaties van gelovigen die dikwijls heldhaftige getuigen waren voor Christus, gevormd in 'de school van het kruis' (van de verlossing) en van de Eucharistie. Wij dienen te bedenken dat de Eucharistie als de tafel van het brood des Heren een voortdurende uitnodiging is zoals trouwens ook blijkt uit de liturgische aansporing van de celebrant wanneer deze zegt: 'Zie het Lam Gods ... Zalig die genodigd zijn aan de maaltijd des Heren,' (Joh. 1, 29; Openb. 19, 9)[[b:Joh. 1, 29; Openb. 19, 9]] en ook uit de bekende gelijkenis uit het Evangelie over de gasten die werden uitgenodigd voor een bruiloftsmaal. (Lc. 14, 16 vv)[[b:Lc. 14, 16 vv]] Maar laten wij ook bedenken dat velen zich in dat verhaal om allerlei redenen verontschuldigden en weigerden te komen.
Ook in onze Katholieke gemeenschappen zijn er die aan de Eucharistische Communie zouden kunnen deelnemen maar het niet doen, ofschoon zij daartoe door geen enkele zware zonde in hun geweten worden belemmerd. Maar eerlijk gezegd is deze, bij sommige mensen uit een al te grote strengheid voortvloeiende houding, in onze tijd veranderd, ofschoon zij ook nu nog hier en daar wordt aangetroffen. In werkelijkheid echter komt deze weigering, in plaats van uit een gevoel van onwaardigheid, veeleer voort uit een ergens tekortschietende innerlijke instelling, uit een gebrek aan Eucharistische 'honger' en 'dorst', als men deze uitdrukking zou mogen gebruiken, waaronder dikwijls een tekort schuilt aan voldoende waardering en begrip voor de aard van dit uitmuntende sacrament van liefde. De laatste jaren maken wij echter nog een ander verschijnsel mee. Soms komt het namelijk voor, en het gebeurt zelfs in veel gevallen, dat allen die aan de viering van de Eucharistie deelnemen ook te communie gaan, ofschoon men daarbij - ervaren herders bevestigen het - menigmaal niet de vereiste zorgzaamheid in acht genomen heeft om eerst het Sacrament van de Boete te ontvangen en zijn geweten te zuiveren. Nu kan dat inderdaad betekenen dat degenen die tot de tafel des Heren naderen, in hun geweten en volgens de objectieve wet van God niets vinden dat een belemmering vormt voor deze verheven en vreugdevolle daad van de sacramentele vereniging met Christus. Maar toch kan hier soms een andere opvatting achter schuilgaan: dat men namelijk de mis alleen maar ziet als een maaltijd vgl: Institutio Generalis Missalis Romani, (7-8)[[[1383|(7-8)]]] waaraan men deelneemt door het Lichaam van Christus te ontvangen met vooral de bedoeling zodoende uiting te geven aan de broederlijke gemeenschap. Hierbij kan dan nog gemakkelijk iets als menselijk opzicht komen, of eenvoudig het verlangen om 'zich aan te passen' aan de anderen.
Dit probleem vraagt derhalve van ons om een waakzame aandacht, en om een theologisch en pastoraal onderzoek dat dient te gebeuren vanuit een diep besef van onze verantwoordelijkheid in deze. Wij mogen immers beslist niet toestaan dat in het leven van onze gemeenschappen het goed verloren gaat van een fijngevoelig Christelijk geweten dat zich geheel en al laat leiden door de trouw jegens Christus die, wanneer Hij in de Eucharistie ontvangen wordt, in ieder van ons een waardig verblijf dient te vinden. Dit probleem hangt overigens niet alleen nauw samen met het sacrament van de boete, maar ook met een juist gevoel voor onze eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van heel de ons toevertrouwde zedelijke leer en het zorgvuldig onderscheid tussen goed en kwaad, want daaruit vloeit vervolgens voor ieder van de deelnemers aan de Eucharistie de norm voort voor een juiste beoordeling van zichzelf in de intimiteit van het eigen geweten. Heel bekend zijn immers de woorden van de heilige Paulus: 'Laat ieder zichzelf onderzoeken', (1 Kor. 11, 28)[b:1 Kor. 11, 28] en een dergelijke beoordeling is een onmisbare voorwaarde voor ieders persoonlijke beslissing of hij tot de heilige Eucharistische Communie zal naderen of zich ervan zal onthouden.
De viering van de Eucharistie confronteert ons, wat de bedienaar van de eucharistische tafel betreft, met nog vele andere eisen. Sommige daarvan hebben alleen betrekking op de priesters en de diakens, andere betreffen allen die aan de liturgie van de Eucharistie deelnemen. De priesters en de diakens dienen zich te herinneren dat de dienst aan de tafel van het brood des Heren hen bijzondere verplichtingen oplegt, op de eerste plaats ten opzichte van Christus zelf, die in de Eucharistie aanwezig is, en vervolgens ten opzichte van allen die metterdaad aan de Eucharistie deelnemen of die dat zouden kunnen doen. Wat het eerste betreft, is het goed zich die woorden uit het pontificale te herinneren die de Bisschop tot de nieuwe priester zegt op de dag van diens wijding, wanneer hij hem de pateen en de kelk overhandigt met het brood en de wijn die door de gelovigen zijn aangeboden en door de diaken zijn klaargemaakt:
Naar deze maatstaf dient de priester zich ook te richten in zijn manier van omgaan met het brood en de wijn die het Lichaam en Bloed geworden zijn van de Verlosser. Wij allemaal die de bedienaren zijn van de Eucharistie, behoren daarom zorgvuldig de handelingen na te gaan die wij aan het altaar verrichten, vooral hoe wij die spijs en drank behandelen die in onze handen het Lichaam en Bloed zijn van God onze Heer, hoe wij vervolgens de Heilige Communie uitreiken en hoe wij de purificatie verrichten.
Al deze handelingen hebben hun eigen betekenis. Het spreekt vanzelf dat hier elke vorm van scrupulositeit vermeden dient te worden; maar God behoede ons voor oneerbiedig gedrag, voor ongepaste haast en voor ergerniswekkend ongeduld. Naast onze plichten met betrekking tot de taak om het Evangelie te verkondigen, is immers onze hoogste eer gelegen in de uitoefening van die geheimvolle macht over het Lichaam van de Verlosser. Daarom dient alles in ons daar helemaal op gericht te zijn. Bovendien dient ons steeds voor ogen te staan dat wij juist tot deze ministeriële macht door het sacrament gewijd zijn, en dat wij 'uit de mensen genomen zijn voor de mensen'. (Hebr. 5, 1)[b:Hebr. 5, 1] Dit alles dient met name ons voor ogen te staan, die priesters zijn van de Latijnse kerk van Rome, waar in de loop der eeuwen aan de rite van de wijding de gewoonte is toegevoegd om de handen van de priester te zalven.
In sommige gebieden heeft zich het gebruik verbreid de Communie op de hand te ontvangen. Door de afzonderlijke bisschoppenconferenties is daarom gevraagd, en het werd door de Apostolische Stoel toegestaan. Niettemin dringen er klachten door over een hier en daar voorkomend betreurenswaardig gebrek aan eerbied jegens de eucharistische Gedaanten, welke beledigingen niet alleen te wijten zijn aan de afzonderlijke personen die zich aan zulk gedrag schuldig maken, maar die ook op rekening komen van herders van de Kerk die minder zorgvuldig en waakzaam zijn geweest met betrekking tot het gedrag van de gelovigen jegens de Eucharistie. Het komt bovendien wel eens voor dat geen rekening gehouden wordt met de vrije keuze en vrije wil van hen die, ofschoon bij hen de handcommunie is toegestaan, toch liever de communie op de tong blijven ontvangen. In het kader van deze brief kan ik er niet omheen deze zojuist aangehaalde treurige feiten te vermelden. Maar wanneer ik dit schrijf, heb ik geenszins die personen op het oog die, in de gebieden waar deze praktijk is toegestaan, met diepe eerbied en godsvrucht de Heer Jezus op de hand ontvangen.
Men mag echter niet de primaire taak van de priesters vergeten, die door hun wijding juist aan God toegewijd zijn om in de persoon van Christus-Priester op te treden: hun handen, ja ook hun stem en hun wil zijn daardoor tot naaste werktuigen geworden van Christus. Op grond hiervan hebben zij, als bedienaren van de heilige Eucharistie, een verantwoordelijkheid met betrekking tot de eucharistische Gedaanten die boven die van de anderen uitgaat: eerste verantwoordelijken zijn zij, omdat hun verantwoordelijkheid totaal is: zij zijn het die het brood en de wijn offeren, deze consacreren en vervolgens de heilige Gedaanten uitreiken aan die deelnemers uit de gemeenschap die ze verlangen te ontvangen. De diakens van hun kant mogen de gaven van de gelovigen alleen maar naar het altaar brengen en ze, nadat ze door de priester zijn geconsacreerd, uitreiken. Hoe zinvol blijkt derhalve in onze Latijnse wijdingsrite de zalving van de handen, ook al heeft zij niet van oudsher ertoe behoord: voor deze handen is als het ware een speciale genade en kracht van de Heilige Geest vereist!
De heilige gedaanten aanraken en ze eigenhandig uitreiken is een voorrecht van hen die gewijd zijn, omdat het wijst op een actief aandeel in de bediening van de Eucharistie. Het spreekt vanzelf dat de kerk deze bevoegdheid ook kan verlenen aan personen die noch priester, noch diaken zijn, zoals bijvoorbeeld de acolieten tijdens de uitoefening van hun dienst, vooral wanneer zij bestemd zijn om in de toekomst gewijd te worden; of ook andere leken, die deze bevoegdheid hebben gekregen om een gerechtvaardigde noodzaak maar altijd na een passende voorbereiding.
Ook de tweede tafel van het eucharistisch mysteries de tafel van het brood des Heren, vraagt om een overeenkomstige overdenking in het licht van de liturgische vernieuwing van onze tijd. Dit is inderdaad een kwestie van het allergrootste belang, omdat het hierbij gaat om een bijzondere act van het levende geloof, ja om - zoals door schrijvers uit de eerste eeuwen wordt getuigd Vgl. Fr. J. Dolger, Das...Vgl. Fr. J. Dolger, Das Segnen der Sinne mit der Eucharistie. Eine altchristliche Kommunionsitte: Antike und Christentum, t. 3 (1932), pp. 231-244; Das Kultvergehen der Donatistin Lucilla von Karthago. Reliquienkuss vor dem Kuss der Eucharistie, ibid., pp. 245-252. - een act van verering jegens Christus die zichzelf in de Eucharistische Communie onder de gedaante van voedsel schenkt aan ieder van ons, aan ons hart en ons geweten, aan onze lippen en onze mond. Daarom is juist op dit punt die waakzaamheid vereist waarover het Evangelie spreekt, zowel van de kant van de herders, die immers de verantwoordelijkheid dragen voor de eucharistische eredienst, alsook van de kant van het volk Gods, dat met name op dit gebied een wakkere en fijngevoelige 'geloofszin' vgl: Lumen Gentium, 12,35[[[617|12.35]]] dient te hebben.
Ieder van u, eerbiedwaardige en dierbare broeders in het Bisschopsambt, zou ik deze kwestie op het hart willen binden. U op de eerste plaats bent het, die dit punt dient te betrekken in uw gemeenschappelijke zorg voor de kerken die u zijn toevertrouwd. Ik vraag u dit uit naam van die eenheid die wij van de Apostelen als erfdeel ontvangen hebben: uit naam van onze collegiale eenheid. Deze eenheid is zelf in zekere zin ontstaan aan de tafel van het brood des Heren bij het Laatste Avondmaal. Wil, gesteund en geholpen door uw broeders in het priesterschap, alles in het werk stellen wat in uw vermogen ligt om de sacrale waardigheid van het Eucharistisch mysterie en de geestelijke diepte van de Eucharistische Communie veilig te stellen. Dit vormt immers niet alleen een bijzonder goed van de Kerk als het volk van God, maar is tevens een bijzonder erfgoed voor ons, ons nagelaten door de Apostelen, door de verschillende liturgische tradities, en door zovele generaties van gelovigen die dikwijls heldhaftige getuigen waren voor Christus, gevormd in 'de school van het kruis' (van de verlossing) en van de Eucharistie. Wij dienen te bedenken dat de Eucharistie als de tafel van het brood des Heren een voortdurende uitnodiging is zoals trouwens ook blijkt uit de liturgische aansporing van de celebrant wanneer deze zegt: 'Zie het Lam Gods ... Zalig die genodigd zijn aan de maaltijd des Heren,' (Joh. 1, 29; Openb. 19, 9)[[b:Joh. 1, 29; Openb. 19, 9]] en ook uit de bekende gelijkenis uit het Evangelie over de gasten die werden uitgenodigd voor een bruiloftsmaal. (Lc. 14, 16 vv)[[b:Lc. 14, 16 vv]] Maar laten wij ook bedenken dat velen zich in dat verhaal om allerlei redenen verontschuldigden en weigerden te komen.
Ook in onze Katholieke gemeenschappen zijn er die aan de Eucharistische Communie zouden kunnen deelnemen maar het niet doen, ofschoon zij daartoe door geen enkele zware zonde in hun geweten worden belemmerd. Maar eerlijk gezegd is deze, bij sommige mensen uit een al te grote strengheid voortvloeiende houding, in onze tijd veranderd, ofschoon zij ook nu nog hier en daar wordt aangetroffen. In werkelijkheid echter komt deze weigering, in plaats van uit een gevoel van onwaardigheid, veeleer voort uit een ergens tekortschietende innerlijke instelling, uit een gebrek aan Eucharistische 'honger' en 'dorst', als men deze uitdrukking zou mogen gebruiken, waaronder dikwijls een tekort schuilt aan voldoende waardering en begrip voor de aard van dit uitmuntende sacrament van liefde. De laatste jaren maken wij echter nog een ander verschijnsel mee. Soms komt het namelijk voor, en het gebeurt zelfs in veel gevallen, dat allen die aan de viering van de Eucharistie deelnemen ook te communie gaan, ofschoon men daarbij - ervaren herders bevestigen het - menigmaal niet de vereiste zorgzaamheid in acht genomen heeft om eerst het Sacrament van de Boete te ontvangen en zijn geweten te zuiveren. Nu kan dat inderdaad betekenen dat degenen die tot de tafel des Heren naderen, in hun geweten en volgens de objectieve wet van God niets vinden dat een belemmering vormt voor deze verheven en vreugdevolle daad van de sacramentele vereniging met Christus. Maar toch kan hier soms een andere opvatting achter schuilgaan: dat men namelijk de mis alleen maar ziet als een maaltijd vgl: Institutio Generalis Missalis Romani, (7-8)[[[1383|(7-8)]]] waaraan men deelneemt door het Lichaam van Christus te ontvangen met vooral de bedoeling zodoende uiting te geven aan de broederlijke gemeenschap. Hierbij kan dan nog gemakkelijk iets als menselijk opzicht komen, of eenvoudig het verlangen om 'zich aan te passen' aan de anderen.
Dit probleem vraagt derhalve van ons om een waakzame aandacht, en om een theologisch en pastoraal onderzoek dat dient te gebeuren vanuit een diep besef van onze verantwoordelijkheid in deze. Wij mogen immers beslist niet toestaan dat in het leven van onze gemeenschappen het goed verloren gaat van een fijngevoelig Christelijk geweten dat zich geheel en al laat leiden door de trouw jegens Christus die, wanneer Hij in de Eucharistie ontvangen wordt, in ieder van ons een waardig verblijf dient te vinden. Dit probleem hangt overigens niet alleen nauw samen met het sacrament van de boete, maar ook met een juist gevoel voor onze eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van heel de ons toevertrouwde zedelijke leer en het zorgvuldig onderscheid tussen goed en kwaad, want daaruit vloeit vervolgens voor ieder van de deelnemers aan de Eucharistie de norm voort voor een juiste beoordeling van zichzelf in de intimiteit van het eigen geweten. Heel bekend zijn immers de woorden van de heilige Paulus: 'Laat ieder zichzelf onderzoeken', (1 Kor. 11, 28)[b:1 Kor. 11, 28] en een dergelijke beoordeling is een onmisbare voorwaarde voor ieders persoonlijke beslissing of hij tot de heilige Eucharistische Communie zal naderen of zich ervan zal onthouden.
De viering van de Eucharistie confronteert ons, wat de bedienaar van de eucharistische tafel betreft, met nog vele andere eisen. Sommige daarvan hebben alleen betrekking op de priesters en de diakens, andere betreffen allen die aan de liturgie van de Eucharistie deelnemen. De priesters en de diakens dienen zich te herinneren dat de dienst aan de tafel van het brood des Heren hen bijzondere verplichtingen oplegt, op de eerste plaats ten opzichte van Christus zelf, die in de Eucharistie aanwezig is, en vervolgens ten opzichte van allen die metterdaad aan de Eucharistie deelnemen of die dat zouden kunnen doen. Wat het eerste betreft, is het goed zich die woorden uit het pontificale te herinneren die de Bisschop tot de nieuwe priester zegt op de dag van diens wijding, wanneer hij hem de pateen en de kelk overhandigt met het brood en de wijn die door de gelovigen zijn aangeboden en door de diaken zijn klaargemaakt:
'Ontvang de offergaven van het heilig volk om ze op te dragen aan God. Laat tot u doordringen wat u doet, beleef zelf wat u voltrekt, en maak uw leven gelijkvormig aan het mysterie van het kruis van de Heer'. De Ordinatione Diaconi, Presbyteri et Episcopi, ed. typica, l9ff8, p. 93.[[2695]]Deze laatste vermaning die hij van de Bisschop krijgt voorgehouden, dient voor de priester een van zijn dierbaarste maatstaven te blijven voor zijn Eucharistische bediening.
Naar deze maatstaf dient de priester zich ook te richten in zijn manier van omgaan met het brood en de wijn die het Lichaam en Bloed geworden zijn van de Verlosser. Wij allemaal die de bedienaren zijn van de Eucharistie, behoren daarom zorgvuldig de handelingen na te gaan die wij aan het altaar verrichten, vooral hoe wij die spijs en drank behandelen die in onze handen het Lichaam en Bloed zijn van God onze Heer, hoe wij vervolgens de Heilige Communie uitreiken en hoe wij de purificatie verrichten.
Al deze handelingen hebben hun eigen betekenis. Het spreekt vanzelf dat hier elke vorm van scrupulositeit vermeden dient te worden; maar God behoede ons voor oneerbiedig gedrag, voor ongepaste haast en voor ergerniswekkend ongeduld. Naast onze plichten met betrekking tot de taak om het Evangelie te verkondigen, is immers onze hoogste eer gelegen in de uitoefening van die geheimvolle macht over het Lichaam van de Verlosser. Daarom dient alles in ons daar helemaal op gericht te zijn. Bovendien dient ons steeds voor ogen te staan dat wij juist tot deze ministeriële macht door het sacrament gewijd zijn, en dat wij 'uit de mensen genomen zijn voor de mensen'. (Hebr. 5, 1)[b:Hebr. 5, 1] Dit alles dient met name ons voor ogen te staan, die priesters zijn van de Latijnse kerk van Rome, waar in de loop der eeuwen aan de rite van de wijding de gewoonte is toegevoegd om de handen van de priester te zalven.
In sommige gebieden heeft zich het gebruik verbreid de Communie op de hand te ontvangen. Door de afzonderlijke bisschoppenconferenties is daarom gevraagd, en het werd door de Apostolische Stoel toegestaan. Niettemin dringen er klachten door over een hier en daar voorkomend betreurenswaardig gebrek aan eerbied jegens de eucharistische Gedaanten, welke beledigingen niet alleen te wijten zijn aan de afzonderlijke personen die zich aan zulk gedrag schuldig maken, maar die ook op rekening komen van herders van de Kerk die minder zorgvuldig en waakzaam zijn geweest met betrekking tot het gedrag van de gelovigen jegens de Eucharistie. Het komt bovendien wel eens voor dat geen rekening gehouden wordt met de vrije keuze en vrije wil van hen die, ofschoon bij hen de handcommunie is toegestaan, toch liever de communie op de tong blijven ontvangen. In het kader van deze brief kan ik er niet omheen deze zojuist aangehaalde treurige feiten te vermelden. Maar wanneer ik dit schrijf, heb ik geenszins die personen op het oog die, in de gebieden waar deze praktijk is toegestaan, met diepe eerbied en godsvrucht de Heer Jezus op de hand ontvangen.
Men mag echter niet de primaire taak van de priesters vergeten, die door hun wijding juist aan God toegewijd zijn om in de persoon van Christus-Priester op te treden: hun handen, ja ook hun stem en hun wil zijn daardoor tot naaste werktuigen geworden van Christus. Op grond hiervan hebben zij, als bedienaren van de heilige Eucharistie, een verantwoordelijkheid met betrekking tot de eucharistische Gedaanten die boven die van de anderen uitgaat: eerste verantwoordelijken zijn zij, omdat hun verantwoordelijkheid totaal is: zij zijn het die het brood en de wijn offeren, deze consacreren en vervolgens de heilige Gedaanten uitreiken aan die deelnemers uit de gemeenschap die ze verlangen te ontvangen. De diakens van hun kant mogen de gaven van de gelovigen alleen maar naar het altaar brengen en ze, nadat ze door de priester zijn geconsacreerd, uitreiken. Hoe zinvol blijkt derhalve in onze Latijnse wijdingsrite de zalving van de handen, ook al heeft zij niet van oudsher ertoe behoord: voor deze handen is als het ware een speciale genade en kracht van de Heilige Geest vereist!
De heilige gedaanten aanraken en ze eigenhandig uitreiken is een voorrecht van hen die gewijd zijn, omdat het wijst op een actief aandeel in de bediening van de Eucharistie. Het spreekt vanzelf dat de kerk deze bevoegdheid ook kan verlenen aan personen die noch priester, noch diaken zijn, zoals bijvoorbeeld de acolieten tijdens de uitoefening van hun dienst, vooral wanneer zij bestemd zijn om in de toekomst gewijd te worden; of ook andere leken, die deze bevoegdheid hebben gekregen om een gerechtvaardigde noodzaak maar altijd na een passende voorbereiding.
Referenties naar alinea 11: 3
Redemptionis Sacramentum ->=geentekst=Ecclesiae de mysterio ->=geentekst=
Ordo Lectionum Missae ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
Een gemeenschappelijk goed van de Kerk
Geen moment mogen wij vergeten dat de Eucharistie een bijzonder goed is van de universele kerk. Het is zelfs op het vlak van de genade en de sacramenten het grootste geschenk dat de goddelijke Bruidegom zijn bruid geschonken heeft en haar nog aanhoudend blijft schenken. Maar juist omdat het om een dergelijke en zo grote gave gaat, moeten wij ons hierin vanuit een diep geloof door een waarachtig christelijk besef van onze verantwoordelijkheden laten leiden. Een geschenk immers verplicht ons des te dieper, niet zozeer omdat het ons op grond van een strikt recht verplicht, maar omdat het persoonlijk geschonken wordt en daardoor, zonder wettelijke verplichtingen, om vertrouwen en dankbaarheid vraagt. De Eucharistie is juist zo'n geschenk en zo'n goed. Daarom dienen wij van onze kant tot in de bijzonderheden trouw te blijven aan wat zij zowel uit haarzelf uit, drukt alsook van ons vereist, namelijk: dankzegging. De Eucharistie is een gemeenschappelijk goed van heel de kerk, want zij is het sacrament van haar eenheid. Of de kerk rust dan ook de strenge plicht om alles vast te stellen wat betrekking heeft op de viering van de Eucharistie en op de deelneming eraan. Daarom dienen wij ons te houden aan de beginselen die door het jongste Concilie zijn opgesteld, dat namelijk in de constitutie over de heilige liturgie de bevoegdheden en de verplichtingen heeft omschreven en vastgesteld van zowel de bisschoppen in hun bisdom als de bisschoppenconferenties. Beiden handelen immers in collegiale eenheid met de Apostolische Stoel.
Daar komt bij dat men zich in deze ook dient te houden aan de normen die door de verschillende dicasteriën van de Romeinse Curie zijn uitgevaardigd: zowel inzake de liturgie - in de richtlijnen namelijk die in de liturgische boeken zijn vastgelegd met betrekking tot het eucharistisch mysteries evenals in de instructies die aan dit mysterie zijn gewijd - alsook in zaken die de 'communicatio in sacris' betreffen, en waarvoor normen zijn opgesteld in het 'Directorium voor de oecumene' 38-63[[1089]] en in de 'Instructie over de bijzondere gevallen waarin andere christenen toegelaten kunnen worden tot de Eucharistische communie in de katholieke Kerk'. Instructio de Peculiaribus Casibus Admittendi Alios Christianos ad Communionem Eucharisticam in Ecclesia Catholica[[3259]] Ook al wordt in dit stadium van de liturgische vernieuwing ruimte gelaten voor een zekere 'creatieve' vrijheid, toch dient deze vrijheid zich strikt te houden aan de vereisten van de wezenlijke eenheid. Wij kunnen immers op deze zogenaamde weg van het pluralisme (een pluralisme dat overigens al gegeven is met de invoering van de verschillende talen in de liturgie) slechts voortgaan zolang de wezenlijke kenmerken van de viering van de Eucharistie niet teniet worden gedaan, en zolang men zich houdt aan de normen die door de recente liturgische vernieuwing zijn voorgeschreven.
Overal dient derhalve de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht genomen te worden opdat, binnen het pluralisme van de eucharistische eredienst zoals dit voorzien is door het Tweede Vaticaans Concilie, toch die eenheid tot uiting komt waarvan de Eucharistie zowel teken als oorzaak is.
Die taak, waarover uit de aard der zaak de Apostolische Stoel te waken heeft, moet niet alleen worden waargenomen door de afzonderlijke bisschoppenconferenties, maar gaat ook en zonder enige uitzondering iedere bedienaar van de Eucharistie aan. Eenieder dient bovendien te bedenken dat hij echt verantwoordelijkheid draagt voor het gemeenschappelijk goed van de kerk. De priester als bedienaar en celebrant, als degene die de eucharistische samenkomst van de gelovigen voorzit, hoort een bijzonder gevoel te hebben voor het gemeenschappelijke goed van de Kerk, dat hij door zijn bediening tegenwoordig stelt maar waaraan hij op zijn beurt volgens een juiste geloofsdiscipline ook ondergeschikt dient te zijn. Hij mag zichzelf niet als een 'eigenaar' beschouwen die vrij kan beschikken over de liturgische tekst en de heilige rite, alsof het zijn eigendom was waaraan hij zelf naar willekeur een eigen vorm kan geven. Het kan weliswaar meermaals de schijn hebben dat dit laatste beter werkt en meer voldoening schenkt aan de subjectieve vroomheid, maar objectief houdt dit steeds een verraad in aan die communio die juist in het sacrament van de eenheid haar ware en eigenlijke uitdrukking dient te vinden. Laat daarom iedere priester die het heilig offer opdraagt, bedenken dat tijdens dit offer niet alleen hij met zijn gemeenschap bidt, maar dat daarbij tevens de hele kerk bidt, die aldus - en ook door het gebruik van de goedgekeurde liturgische tekst - in dit sacrament haar geestelijke eenheid uitdrukt. Wie een dergelijk standpunt een al te groot streven naar 'uniformiteit' noemt, laat daarmee alleen maar zien dat hij niet op de hoogte is met de objectieve vereisten van de echte eenheid, en dat is een teken van wat men een schadelijk individualisme noemt.
Deze ondergeschiktheid van de bedienaar of celebrant aan het 'mysterie' dat hem door de kerk voor het welzijn van heel het Godsvolk is toevertrouwd, dient ook daarin tot uiting te komen, dat hij zich houdt aan de liturgische voorschriften aangaande de viering van het heilig offer. Bijvoorbeeld met betrekking tot de kleding en met name de heilige gewaden van de celebrant. Er zijn inderdaad omstandigheden geweest - en zij komen nog voor - waarin die voorschriften niet verplichten. Met diepe ontroering hebben wij, in boeken die geschreven zijn door priesters die destijds gevangen hebben gezeten in concentratiekampen, verhalen gelezen over eucharistievieringen waarbij de hierboven genoemde normen niet in acht genomen werden, zonder altaar en zonder gewaden. Was dat in dergelijke omstandigheden een teken van heldhaftigheid dat terecht hoge achting verdiende, toch kan het verwaarlozen van de liturgische richtlijnen in normale omstandigheden worden gezien als een gebrek aan eerbied jegens de Eucharistie, waarvan de oorzaak wellicht gelegen is in een bijzondere neiging van de celebrant zelf, of in een gemis aan kritische zin ten opzichte van de heersende opvattingen, of zelfs in een zeker ontbreken van de geest van geloof.
Op ons allen, die door de genade van God bedienaren zijn van de Eucharistie, rust op een bijzondere manier de plicht ons te bekommeren om de opvattingen en houdingen van onze broeders en zusters die aan onze herderlijke zorg zijn toevertrouwd. Het is onze taak om, vooral door ons persoonlijk voorbeeld, iedere gezonde vorm van verering jegens Christus die in dit sacrament van liefde aanwezig en werkzaam is, aan te moedigen. God beware er ons voor anders te handelen en die verering te verzwakken door zelf 'ontwend' te raken aan de verschillende uitingsvormen van de eucharistische eredienst, waarin een weliswaar 'traditionele' maar gezonde vroomheid tot uitdrukking komt, en bovenal die 'geloofszin' die eigen is aan heel het volk van God, waaraan het Tweede Vaticaans Concilie heeft herinnerd. vgl: Lumen Gentium, 12[[[617|12]]]
Nu ik de laatste hand ga leggen aan deze beschouwingen, wil ik - zowel in eigen naam alsook in naam van u allen, eerbiedwaardige en dierbare broeders in het bisschopsambt - vergeving vragen voor al wat om de een of andere reden, door een of andere menselijke zwakheid, ongeduld of onachtzaamheid, of ook door een soms slechts gedeeltelijke, eenzijdige en verkeerde toepassing van de richtlijnen van het Tweede Vaticaans Concilie[d:4], ergernis en onbehagen heeft kunnen veroorzaken met betrekking tot de uitleg van de leer en de eerbied die aan dit verheven sacrament toekomt. En vervolgens smeek ik de Heer Jezus, dat voortaan in de manier waarop wij dit heilig mysterie behandelen, alles vermeden mag worden wat op enigerlei wijze het gevoel van eerbied en liefde bij onze gelovigen zou kunnen verzwakken of verwarren.
Moge Christus zelf ons helpen voort te gaan op wegen van ware vernieuwing, naar die volheid van eucharistisch leven en eredienst waardoor de kerk zelf wordt opgebouwd tot die eenheid die zij reeds nu bezit en waarvan zij wenst dat deze tot glorie van de levende God en tot heil van alle mensen steeds volmaakter wordt.
Geen moment mogen wij vergeten dat de Eucharistie een bijzonder goed is van de universele kerk. Het is zelfs op het vlak van de genade en de sacramenten het grootste geschenk dat de goddelijke Bruidegom zijn bruid geschonken heeft en haar nog aanhoudend blijft schenken. Maar juist omdat het om een dergelijke en zo grote gave gaat, moeten wij ons hierin vanuit een diep geloof door een waarachtig christelijk besef van onze verantwoordelijkheden laten leiden. Een geschenk immers verplicht ons des te dieper, niet zozeer omdat het ons op grond van een strikt recht verplicht, maar omdat het persoonlijk geschonken wordt en daardoor, zonder wettelijke verplichtingen, om vertrouwen en dankbaarheid vraagt. De Eucharistie is juist zo'n geschenk en zo'n goed. Daarom dienen wij van onze kant tot in de bijzonderheden trouw te blijven aan wat zij zowel uit haarzelf uit, drukt alsook van ons vereist, namelijk: dankzegging. De Eucharistie is een gemeenschappelijk goed van heel de kerk, want zij is het sacrament van haar eenheid. Of de kerk rust dan ook de strenge plicht om alles vast te stellen wat betrekking heeft op de viering van de Eucharistie en op de deelneming eraan. Daarom dienen wij ons te houden aan de beginselen die door het jongste Concilie zijn opgesteld, dat namelijk in de constitutie over de heilige liturgie de bevoegdheden en de verplichtingen heeft omschreven en vastgesteld van zowel de bisschoppen in hun bisdom als de bisschoppenconferenties. Beiden handelen immers in collegiale eenheid met de Apostolische Stoel.
Daar komt bij dat men zich in deze ook dient te houden aan de normen die door de verschillende dicasteriën van de Romeinse Curie zijn uitgevaardigd: zowel inzake de liturgie - in de richtlijnen namelijk die in de liturgische boeken zijn vastgelegd met betrekking tot het eucharistisch mysteries evenals in de instructies die aan dit mysterie zijn gewijd - alsook in zaken die de 'communicatio in sacris' betreffen, en waarvoor normen zijn opgesteld in het 'Directorium voor de oecumene' 38-63[[1089]] en in de 'Instructie over de bijzondere gevallen waarin andere christenen toegelaten kunnen worden tot de Eucharistische communie in de katholieke Kerk'. Instructio de Peculiaribus Casibus Admittendi Alios Christianos ad Communionem Eucharisticam in Ecclesia Catholica[[3259]] Ook al wordt in dit stadium van de liturgische vernieuwing ruimte gelaten voor een zekere 'creatieve' vrijheid, toch dient deze vrijheid zich strikt te houden aan de vereisten van de wezenlijke eenheid. Wij kunnen immers op deze zogenaamde weg van het pluralisme (een pluralisme dat overigens al gegeven is met de invoering van de verschillende talen in de liturgie) slechts voortgaan zolang de wezenlijke kenmerken van de viering van de Eucharistie niet teniet worden gedaan, en zolang men zich houdt aan de normen die door de recente liturgische vernieuwing zijn voorgeschreven.
Overal dient derhalve de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht genomen te worden opdat, binnen het pluralisme van de eucharistische eredienst zoals dit voorzien is door het Tweede Vaticaans Concilie, toch die eenheid tot uiting komt waarvan de Eucharistie zowel teken als oorzaak is.
Die taak, waarover uit de aard der zaak de Apostolische Stoel te waken heeft, moet niet alleen worden waargenomen door de afzonderlijke bisschoppenconferenties, maar gaat ook en zonder enige uitzondering iedere bedienaar van de Eucharistie aan. Eenieder dient bovendien te bedenken dat hij echt verantwoordelijkheid draagt voor het gemeenschappelijk goed van de kerk. De priester als bedienaar en celebrant, als degene die de eucharistische samenkomst van de gelovigen voorzit, hoort een bijzonder gevoel te hebben voor het gemeenschappelijke goed van de Kerk, dat hij door zijn bediening tegenwoordig stelt maar waaraan hij op zijn beurt volgens een juiste geloofsdiscipline ook ondergeschikt dient te zijn. Hij mag zichzelf niet als een 'eigenaar' beschouwen die vrij kan beschikken over de liturgische tekst en de heilige rite, alsof het zijn eigendom was waaraan hij zelf naar willekeur een eigen vorm kan geven. Het kan weliswaar meermaals de schijn hebben dat dit laatste beter werkt en meer voldoening schenkt aan de subjectieve vroomheid, maar objectief houdt dit steeds een verraad in aan die communio die juist in het sacrament van de eenheid haar ware en eigenlijke uitdrukking dient te vinden. Laat daarom iedere priester die het heilig offer opdraagt, bedenken dat tijdens dit offer niet alleen hij met zijn gemeenschap bidt, maar dat daarbij tevens de hele kerk bidt, die aldus - en ook door het gebruik van de goedgekeurde liturgische tekst - in dit sacrament haar geestelijke eenheid uitdrukt. Wie een dergelijk standpunt een al te groot streven naar 'uniformiteit' noemt, laat daarmee alleen maar zien dat hij niet op de hoogte is met de objectieve vereisten van de echte eenheid, en dat is een teken van wat men een schadelijk individualisme noemt.
Deze ondergeschiktheid van de bedienaar of celebrant aan het 'mysterie' dat hem door de kerk voor het welzijn van heel het Godsvolk is toevertrouwd, dient ook daarin tot uiting te komen, dat hij zich houdt aan de liturgische voorschriften aangaande de viering van het heilig offer. Bijvoorbeeld met betrekking tot de kleding en met name de heilige gewaden van de celebrant. Er zijn inderdaad omstandigheden geweest - en zij komen nog voor - waarin die voorschriften niet verplichten. Met diepe ontroering hebben wij, in boeken die geschreven zijn door priesters die destijds gevangen hebben gezeten in concentratiekampen, verhalen gelezen over eucharistievieringen waarbij de hierboven genoemde normen niet in acht genomen werden, zonder altaar en zonder gewaden. Was dat in dergelijke omstandigheden een teken van heldhaftigheid dat terecht hoge achting verdiende, toch kan het verwaarlozen van de liturgische richtlijnen in normale omstandigheden worden gezien als een gebrek aan eerbied jegens de Eucharistie, waarvan de oorzaak wellicht gelegen is in een bijzondere neiging van de celebrant zelf, of in een gemis aan kritische zin ten opzichte van de heersende opvattingen, of zelfs in een zeker ontbreken van de geest van geloof.
Op ons allen, die door de genade van God bedienaren zijn van de Eucharistie, rust op een bijzondere manier de plicht ons te bekommeren om de opvattingen en houdingen van onze broeders en zusters die aan onze herderlijke zorg zijn toevertrouwd. Het is onze taak om, vooral door ons persoonlijk voorbeeld, iedere gezonde vorm van verering jegens Christus die in dit sacrament van liefde aanwezig en werkzaam is, aan te moedigen. God beware er ons voor anders te handelen en die verering te verzwakken door zelf 'ontwend' te raken aan de verschillende uitingsvormen van de eucharistische eredienst, waarin een weliswaar 'traditionele' maar gezonde vroomheid tot uitdrukking komt, en bovenal die 'geloofszin' die eigen is aan heel het volk van God, waaraan het Tweede Vaticaans Concilie heeft herinnerd. vgl: Lumen Gentium, 12[[[617|12]]]
Nu ik de laatste hand ga leggen aan deze beschouwingen, wil ik - zowel in eigen naam alsook in naam van u allen, eerbiedwaardige en dierbare broeders in het bisschopsambt - vergeving vragen voor al wat om de een of andere reden, door een of andere menselijke zwakheid, ongeduld of onachtzaamheid, of ook door een soms slechts gedeeltelijke, eenzijdige en verkeerde toepassing van de richtlijnen van het Tweede Vaticaans Concilie[d:4], ergernis en onbehagen heeft kunnen veroorzaken met betrekking tot de uitleg van de leer en de eerbied die aan dit verheven sacrament toekomt. En vervolgens smeek ik de Heer Jezus, dat voortaan in de manier waarop wij dit heilig mysterie behandelen, alles vermeden mag worden wat op enigerlei wijze het gevoel van eerbied en liefde bij onze gelovigen zou kunnen verzwakken of verwarren.
Moge Christus zelf ons helpen voort te gaan op wegen van ware vernieuwing, naar die volheid van eucharistisch leven en eredienst waardoor de kerk zelf wordt opgebouwd tot die eenheid die zij reeds nu bezit en waarvan zij wenst dat deze tot glorie van de levende God en tot heil van alle mensen steeds volmaakter wordt.
Referenties naar alinea 12: 1
Ordo Lectionum Missae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 Besluit
13
Sta mij tenslotte toe, eerbiedwaardige en dierbare broeders, dat ik deze overdenkingen die bedoeld waren om slechts een paar vraagstukken nader uit te diepen, nu afsluit. Bij het uitwerken van deze gedachten, heeft mij heel het werk voor ogen gestaan dat het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] verricht heeft, en heb ik tevens nauwkeurig aandacht besteed aan de encycliek Mysterium Fidei[392] die Paulus VI nog tijdens het Concilie heeft uitgevaardigd, evenals aan alle documenten die na dit Concilie zijn uitgegeven ter doorvoering van de na-conciliaire liturgische vernieuwing. Er bestaat immers een zeer nauwe en organische samenhang tussen de vernieuwing van de liturgie en het herstel van heel het kerkelijk leven. De kerk is immers in de liturgie niet slechts handelend bezig, maar zij drukt zichzelf in de liturgie uit, zij leeft vanuit de liturgie en put uit de liturgie haar levenskracht. Daarom is een liturgische vernieuwing die op een juiste manier en in de geest van het Tweede Vaticaans Concilie wordt doorgevoerd, in zekere zin zowel de maatstaf als de voorwaarde voor het in praktijk brengen van de leer van deze Algemene Synode. Deze leer willen wij met een diep geloof aanvaarden, overtuigd als wij zijn dat de Heilige Geest door dit Concilie 'tot de kerk' waarheden 'gesproken heeft' en aanwijzingen heeft gegeven die haar zouden kunnen helpen bij haar zending onder de mensen van vandaag en morgen.
Wij zullen dan ook in de toekomst met bijzondere zorg de vernieuwing van de kerk blijven bevorderen en volgen, volgens de leer van het Tweede Vaticaans Concilie en in de geest van een altijd levende traditie. Want tot het wezen van een juist begrepen traditie hoort evenzeer een juiste herlezing van de 'tekenen van de tijd', wat van ons vraagt dat wij uit de rijke schat van de openbaring 'oud en nieuw tevoorschijn halen'. (Mt. 13, 52)[b:Mt. 13, 52] Door in deze geest en volgens deze raad van het Evangelie te werk te gaan, heeft het Tweede Vaticaans Concilie met wijze voorzichtigheid zich ervoor ingespannen om het gelaat van de kerk in de heilige liturgie te herstellen. Meermaals is zij daarbij immers teruggegaan naar wat 'oud en eerbiedwaardig' is, naar wat uit de erfenis van de vaderen stamt en de uitdrukking vormt van het geloof en de leer van de kerk die al zoveel eeuwen één is gebleven. Om ook in de toekomst de voorschriften van het Concilie op het terrein van de liturgie ten uitvoer te kunnen brengen, in het bijzonder wat de eucharistische eredienst betreft, is ten zeerste een ijverige en behulpzame samenwerking nodig tussen het dicasterie van de Apostolische Stoel waaronder de liturgie valt en de afzonderlijke bisschoppenconferenties: een samenwerking die tegelijk waakzaam en creatief dient te zijn. Onze aandacht dient daarbij nu eens op de verhevenheid van dit allerheiligst mysterie gericht te zijn, en dan weer op de geestelijke stromingen en sociale veranderingen die voor onze tijd zo belangrijk zijn, want deze laatste zijn niet enkel af en toe een bron van moeilijkheden, maar zij bereiden de mensen er ook op voor om op een nieuwe manier aan dit verheven geheim van het geloof deel te nemen.
Wat ik echter vóór alles wil onderstrepen, dat is dat de problemen met betrekking tot de liturgie, en met name in verband met de liturgie van de Eucharistie, op geen enkele wijze aanleiding mogen zijn tot verdeeldheid onder de Katholieken en tot een ondermijning van de eenheid van de Kerk. Een dergelijke eis vloeit zelfs al voort uit een elementaire kennis van dit sacrament dat Christus ons heeft nagelaten als een bron van geestelijke eenheid. Hoe zou de Eucharistie, die in de kerk toch juist 'het sacrament van de godsvrucht, het teken van de eenheid en de band van de liefde' 26, 13: PL 35 1612f[[859]] in deze tijd een muur van verdeeldheid tussen ons kunnen oprichten, en stof kunnen verschaffen tot onenigheid in denken en doen, terwijl zij het allereerste en grondleggende middelpunt zou moeten zijn voor de eenheid van de kerk zelf, wat zij krachtens haar wezen ook echt is?
Wij allemaal staan in gelijke mate als schuldenaars tegenover onze Verlosser. Allemaal dienen wij dan ook te luisteren naar die Geest van waarheid en liefde die Hij aan zijn kerk beloofd beeft en die ook metterdaad in haar werkt. Omwille van deze waarheid en liefde, en tevens uit naam van de gekruisigde Christus zelf en van zijn Moeder, smeek en bezweer ik u: laten wij, met achterlating van alle twist en verdeeldheid, ons gezamenlijk aaneensluiten voor deze verheven en heilbrengende, zending, die zowel de prijs is als de vrucht van onze verlossing. De Apostolische Stoel zal van haar kant alles doen wat haar mogelijk is om ook in de toekomst naar middelen te zoeken om de hier besproken eenheid te dienen. Laat echter ieder van zijn kant vermijden door zijn handelwijze 'de Heilige Geest te bedroeven'. (Ef. 4, 30)[b:Ef. 4, 30]
Opdat tenslotte deze eenheid, en de aanhoudende en geordende samenwerking die tot die eenheid voert, met volharding mogen worden voortgezet, smeek ik voor ieder van ons op mijn knieën om het licht van de Heilige Geest, op voorspraak van Maria, zijn heilige bruid en moeder van de Kerk. En terwijl ik u allen uit het diepst van mijn hart zegen, richt ik mij nog een keer met een broederlijke groet en vol vertrouwen tot u, eerbiedwaardige en dierbare broeders in het bisschopsambt. Laten wij, verbonden door die collegiale eenheid waaraan wij deelhebben, alles in het werk stellen opdat de Eucharistie meer en meer een bron van leven en licht mag worden voor de gewetens van onze broeders en zusters in elke gemeenschap binnen de universele eenheid van de kerk van Christus op aarde.
Door broederlijke liefde aangespoord verleen ik u en al uw broeders in het priesterschap tenslotte van harte mijn apostolische zegen.
Wij zullen dan ook in de toekomst met bijzondere zorg de vernieuwing van de kerk blijven bevorderen en volgen, volgens de leer van het Tweede Vaticaans Concilie en in de geest van een altijd levende traditie. Want tot het wezen van een juist begrepen traditie hoort evenzeer een juiste herlezing van de 'tekenen van de tijd', wat van ons vraagt dat wij uit de rijke schat van de openbaring 'oud en nieuw tevoorschijn halen'. (Mt. 13, 52)[b:Mt. 13, 52] Door in deze geest en volgens deze raad van het Evangelie te werk te gaan, heeft het Tweede Vaticaans Concilie met wijze voorzichtigheid zich ervoor ingespannen om het gelaat van de kerk in de heilige liturgie te herstellen. Meermaals is zij daarbij immers teruggegaan naar wat 'oud en eerbiedwaardig' is, naar wat uit de erfenis van de vaderen stamt en de uitdrukking vormt van het geloof en de leer van de kerk die al zoveel eeuwen één is gebleven. Om ook in de toekomst de voorschriften van het Concilie op het terrein van de liturgie ten uitvoer te kunnen brengen, in het bijzonder wat de eucharistische eredienst betreft, is ten zeerste een ijverige en behulpzame samenwerking nodig tussen het dicasterie van de Apostolische Stoel waaronder de liturgie valt en de afzonderlijke bisschoppenconferenties: een samenwerking die tegelijk waakzaam en creatief dient te zijn. Onze aandacht dient daarbij nu eens op de verhevenheid van dit allerheiligst mysterie gericht te zijn, en dan weer op de geestelijke stromingen en sociale veranderingen die voor onze tijd zo belangrijk zijn, want deze laatste zijn niet enkel af en toe een bron van moeilijkheden, maar zij bereiden de mensen er ook op voor om op een nieuwe manier aan dit verheven geheim van het geloof deel te nemen.
Wat ik echter vóór alles wil onderstrepen, dat is dat de problemen met betrekking tot de liturgie, en met name in verband met de liturgie van de Eucharistie, op geen enkele wijze aanleiding mogen zijn tot verdeeldheid onder de Katholieken en tot een ondermijning van de eenheid van de Kerk. Een dergelijke eis vloeit zelfs al voort uit een elementaire kennis van dit sacrament dat Christus ons heeft nagelaten als een bron van geestelijke eenheid. Hoe zou de Eucharistie, die in de kerk toch juist 'het sacrament van de godsvrucht, het teken van de eenheid en de band van de liefde' 26, 13: PL 35 1612f[[859]] in deze tijd een muur van verdeeldheid tussen ons kunnen oprichten, en stof kunnen verschaffen tot onenigheid in denken en doen, terwijl zij het allereerste en grondleggende middelpunt zou moeten zijn voor de eenheid van de kerk zelf, wat zij krachtens haar wezen ook echt is?
Wij allemaal staan in gelijke mate als schuldenaars tegenover onze Verlosser. Allemaal dienen wij dan ook te luisteren naar die Geest van waarheid en liefde die Hij aan zijn kerk beloofd beeft en die ook metterdaad in haar werkt. Omwille van deze waarheid en liefde, en tevens uit naam van de gekruisigde Christus zelf en van zijn Moeder, smeek en bezweer ik u: laten wij, met achterlating van alle twist en verdeeldheid, ons gezamenlijk aaneensluiten voor deze verheven en heilbrengende, zending, die zowel de prijs is als de vrucht van onze verlossing. De Apostolische Stoel zal van haar kant alles doen wat haar mogelijk is om ook in de toekomst naar middelen te zoeken om de hier besproken eenheid te dienen. Laat echter ieder van zijn kant vermijden door zijn handelwijze 'de Heilige Geest te bedroeven'. (Ef. 4, 30)[b:Ef. 4, 30]
Opdat tenslotte deze eenheid, en de aanhoudende en geordende samenwerking die tot die eenheid voert, met volharding mogen worden voortgezet, smeek ik voor ieder van ons op mijn knieën om het licht van de Heilige Geest, op voorspraak van Maria, zijn heilige bruid en moeder van de Kerk. En terwijl ik u allen uit het diepst van mijn hart zegen, richt ik mij nog een keer met een broederlijke groet en vol vertrouwen tot u, eerbiedwaardige en dierbare broeders in het bisschopsambt. Laten wij, verbonden door die collegiale eenheid waaraan wij deelhebben, alles in het werk stellen opdat de Eucharistie meer en meer een bron van leven en licht mag worden voor de gewetens van onze broeders en zusters in elke gemeenschap binnen de universele eenheid van de kerk van Christus op aarde.
Door broederlijke liefde aangespoord verleen ik u en al uw broeders in het priesterschap tenslotte van harte mijn apostolische zegen.
Vanuit het Vaticaan, 24 februari 1980, de eerste zondag van de Veertigdagentijd, het tweede jaar van mijn pontificaat.
Paus Johannes Paulus II
Referenties naar alinea 13: 1
Vicesimus Quintus Annus ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 3
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/404-dominicae-cenae-nl