Eerbiedwaardige broeders en beminde zonen, in deze heilige eucharistieviering, die op plechtige wijze het begin vormt van het ambt van opperherder van de Kerk, op onze schouders gelegd, willen wij de geest in de eerste plaats aanbiddend en biddend wenden tot God, de oneindige en eeuwige, die met zijn raad, voor de menselijke voorstellingen onverklaarbaar, en door zijn zeer overvloedige welwillendheid ons tot de zetel van Petrus heeft verheven. Spontaan roepen wij deze woorden van de heilige Apostel Paulus uit: 'O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis van God: hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beslissingen, hoe onnaspeurlijk zijn wegen' . Vervolgens overzien wij in gedachten heel de Kerk van Christus en groeten haar met vaderlijke liefde: deze menigte, die haar als het ware aanschouwelijk makend, verzameld is op deze plaats, die vervuld is van vroomheid, godsdienstzin en kunstwerken, waar het graf van de eerste der Apostelen met toewijding bewaard wordt; wij groeten voorts de Kerk, die door middel van de sociale communicatiemedia, die onze tijd heeft gebracht, ons op datzelfde ogenblik ziet en hoort. Wij brengen een groet aan alle leden van het volk Gods: aan de kardinalen, bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen, missionarissen, seminaristen, leken die het apostolaat beoefenen en verschillende taken vervullen, mensen die zich op het terrein van politiek, cultuur, kunst en economie bewegen, vaders en moeders, arbeiders, hen die in den vreemde verblijven, jongeren van beide geslachten, kinderen, zieken, door verdriet gekwelden, armen. Wij groeten ook met eerbied en genegenheid van hart alle mensen op de wereld; het zijn onze broeders en wij beschouwen en beminnen hen als broeders, omdat zij zonen zijn van dezelfde hemelse Vader en broeders in Christus Jezus. Wij hebben deze homilie in het Latijn willen beginnen, omdat dit - zoals bekend - de officiële taal van de Kerk is. Duidelijk en daadwerkelijk brengt het de algemeenheid van de Kerk tot uitdrukking. Het Woord van God, dat wij zojuist beluisterd hebben, heeft ons, als het ware met toenemende geluidssterkte, vooral de Kerk voorgesteld, voorafgebeeld en al enigszins gezien door de profeet Jesaja , als de nieuwe tempel, waar de volkeren van alle kanten naar toe stromen, in hun verlangen de Wet van God te kennen en volgzaam te onderhouden, terwijl de verschrikkelijke oorlogswapens omgevormd worden tot werktuigen van vrede. Maar deze nieuwe, geheimnisvolle tempel, deze pool, die de nieuwe mensheid aantrekt, heeft, zo brengt Petrus ons in herinnering, een levende, uitgelezen, kostbare hoeksteen , Jezus Christus, die zijn Kerk heeft gegrondvest op de apostelen en haar heeft gebouwd op Petrus, hun hoofd "Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen" ; dat zijn de ernstige, grootse, plechtige woorden die Jezus in Cesarea Filippi tot Simon, de zoon van Jona richt, na de geloofsbelijdenis, die geen product was van de menselijke logica van de visser uit Betsaïda, en evenmin een uitdrukking van zijn bijzondere helderziendheid, en ook niet het gevolg van een psychologische beweging in hem, maar de geheimnisvolle en enige vrucht van een echte openbaring van de kant van de hemelse Vader. En Jezus verandert Simons naam, in Petrus, daarmee aangevend, dat hij een bijzondere zending verleent; Hij belooft hem, zijn eigen Kerk op hem te bouwen, die niet zal worden overweldigd door de machten van het kwaad of van de dood; Hij verleent hem de sleutels van het Rijk Gods en benoemt hem zo tot de hoogste verantwoordelijke voor zijn Kerk, en Hij geeft hem de macht, gezagvol de goddelijke wet te vertolken. Met het oog op deze voorrechten, of beter gezegd, met het oog op deze bovenmenselijke taken die aan Petrus werden toevertrouwd, wijst Augustinus ons op het volgende: "Petrus was van nature een mens; door genade een christen; door een nog overvloediger genade, een, en tegelijkertijd de eerste, van de apostelen" Met verbaasde en begrijpelijke huivering, maar ook met onmetelijk vertrouwen in de machtige genade van God en in het vurig gebed van de Kerk, hebben wij het aanvaard, de opvolger van Petrus op de zetel van Rome te worden door het "juk" op ons te nemen, dat Christus op onze zwakke schouders heeft willen leggen. En het schijnt ons toe, de woorden, die Sint Efrem door Christus tot Petrus laat spreken, als tot ons gericht te horen: "Simon, mijn apostel, ik heb je aangesteld tot grondslag van de Heilige Kerk. Ik heb je al van te voren Petrus genoemd, omdat je al de gebouwen zult dragen; jij bent degene, die toezicht houdt op hen, die de Kerk op aarde zullen bouwen;... jij bent de ader van de bron, waaruit men mijn leer put; je bent het hoofd van mijn apostelen;... Ik heb je de sleutels van mijn rijk gegeven". Vanaf het eerste ogenblik van onze keuze, en in de onmiddellijk daarop volgende dagen zijn wij diep getroffen geweest en bemoedigd door de uitingen van genegenheid van onze zonen en dochters van Rome en ook van hen, die uit heel de wereld ons de echo doen toekomen van de onbedwingbare jubel om het feit, dat God aan de Kerk weer opnieuw haar zichtbaar Hoofd gegeven heeft. Laten de ontroerende woorden, die onze grandioze en heilige voorganger, Leo de Grote, tot de gelovigen van Rome richtte, spontaan weerklinken in ons gemoed: Petrus houdt niet op, voorzitter te zijn op zijn zetel, en hij is nauw verbonden met de eeuwige Priester in een eenheid die nooit te kort schiet... En daarom al de bewijzen van genegenheid, die ge ons in broederlijke welwillendheid of uit kinderlijke liefde hebt willen doen toekomen, moet ge met meer toewijding en waarheid zien als iets, dat gij met mij hebt gericht tot hem, bij wiens zetel wij tot onze vreugde niet zozeer voorzitter zijn, als wel dienaar" Ja, ons voorzitterschap in de liefde is een dienst, en als wij dit beweren denken wij niet alleen aan onze katholieke broeders en zusters, maar aan al degenen die eveneens trachten leerlingen van Jezus Christus te zijn, God te eren en te werken aan het welzijn van de mensheid. In deze geest richten wij een hartelijke en dankbare groet tot de delegaties van andere kerken en kerkelijke genootschappen die hier aanwezig zijn. Broeders, weliswaar nog niet in volledige eenheid, wenden wij ons gezamenlijk tot Christus de Verlosser, gezamenlijk op weg naar die heiliging die Hij van ons verwacht en één in wederzijdse liefde zonder welke geen christendom bestaat; daardoor bereiden wij de weg naar eenheid in geloven in eerbied voor zijn Waarheid en opdracht die Hij voor zijn Kerk heeft toevertrouwd aan zijn apostelen en hun opvolgers. Vervolgens een speciale groet tot de staatshoofden en de leden van speciale delegaties. Wij zijn getroffen door uw aanwezigheid, die op hoge post uw land regeert of wel regeringen of internationale organisaties vertegenwoordigt; daarvoor zeggen wij u nadrukkelijk dank. Wij zien in uw aanwezigheid een bewijs van achting en vertrouwen jegens de Heilige Stoel, de nederige boodschapper van het Evangelie aan alle volken der aarde die wil bijdragen tot het scheppen van een klimaat van gerechtigheid, van broederschap, van solidariteit en hoop zonder welke de wereld niet zou kunnen bestaan. Mogen allen, hier aanwezig - de groten en de kleinen verzekerd zijn van onze bereidheid hen te dienen volgens de geest van de Heer. Omgeven door uw liefde en gesteund door uw gebed beginnen wij ons apostolisch dienstwerk. Wij roepen daarbij als stralende ster van onze weg de Moeder van God, Maria, aan, "Heil van het Romeinse volk" en "Moeder van de Kerk", die de liturgie op bijzondere wijze vereert in deze septembermaand. De Heilige Maagd, die met tederheid ons leven als kind, als seminarist, als priester en als bisschop geleid heeft, moge voortgaan onze schreden te verlichten en te richten, opdat wij, tot stem van Petrus geworden, met de ogen en met de geest gevestigd op haar zoon, Jezus, in de wereld met blijde zekerheid onze geloofsbelijdenis verkondigen: "Gij zijt de Christus, de zoon van de levende God" . Amen.