Cap. 1 Almachtige God schiep de mens rechtvaardig, zonder zonde, met vrije wil en plaatste hem in het paradijs en wilde dat hij in de heiligheid van de gerechtigheid zou blijven. De mens, die zijn vrije wil misbruikte, zondigde en viel, en werd een 'massa des verderfs' voor het hele menselijke geslacht. Maar God, goed en rechtvaardig, koos, volgens zijn voorkennis, uit dezelfde massa des verderfs degenen die hij door zijn genade voorbestemde tot het leven (Rom. 8, 29-32)[b:Rom. 8, 29-32](Ef. 1, 11)[[b:Ef. 1, 11]] en bestemde voor hen het eeuwige leven; van de anderen echter, die hij door een oordeel van gerechtigheid in de massa des verderfs achterliet, wist hij door zijn voorkennis dat ze verloren zouden gaan, maar hij heeft ze niet voorbestemd om verloren te gaan; maar daar hij rechtvaardig is, heeft hij hun tot een eeuwige straf voorbestemd. En daarom zeggen we dat er maar één voorbestemming van God is, die behoort of tot de gave van genade of tot de vergelding van gerechtigheid.
Cap. 2 De vrije wilsbeschikking hebben we verloren in de eerste mens, en we herwinnen ze door Christus onze Heer; en we hebben een vrije wilsbeschikking voor het goede, terzijde gestaan en geholpen door de genade; en we hebben een vrije wilsbeschikking voor het kwade, zonder de genade. Maar we hebben een vrije wil, want deze werd bevrijd door de genade, en door de genade werd zij genezen van het bederf.
Cap. 3 Almachtige God wil dat alle mensen "zonder uitzondering gered worden" (1 Tim. 2, 4)[b:1 Tim. 2, 4], hoewel niet allen worden gered. Dat enkelen gered worden, is de gave van degene die redt; maar dat sommigen verloren gaan, is de verdienste van degenen die verloren gaan.
Cap. 4 Aangezien er geen mens is, was of zal zijn wiens natuur niet in hem werd aangenomen, zo is, was of zal er geen mens zijn voor wie Christus Jezus, onze Heer niet heeft geleden, hoewel niet allen verlost zijn door het mysterie van zijn lijden. Dat niet allen worden verlost door het mysterie van zijn passie houdt geen verband met de grootsheid en de overvloedigheid van de prijs, maar met dat deel van de ongelovigen en degenen die niet geloven met dat geloof dat werkt door de liefde (Gal. 5, 6)[b:Gal. 5, 6]; want de drank van het menselijk heil, die bestaat uit onze zwakheid en de goddelijke kracht, heeft op zichzelf zeker een kracht om allen tot nut te zijn, maar als zij niet gedronken wordt, geneest zij niet.
Om RK Documenten te kunnen verbeteren is uw reactie zeer waardevol. Heeft u aanmerkingen of suggesties voor verbeteringen of bent u een fout tegen gekomen? Laat het ons weten.