Dives in Misericordia

x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:

Informatie over dit document

Dives in Misericordia
Over de Goddelijke Barmhartigheid
Paus Johannes Paulus II
30 november 1980
Pauselijke geschriften - Encyclieken
Stichting Verkondiging Editrice Vaticana / Stichting Verkondiging, Roermond nr. 6
1981
Stichting Verkondiging
17 november 2022
755
nl
Toon meer

Referenties naar dit document: 20

Open uitgebreid overzicht

Referenties naar dit document van thema's en berichten

Open uitgebreid overzicht

Extra opties voor dit document

Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social media
- HOOFDSTUK 1 Wie Mij ziet, ziet de Vader, (Joh. 14, 9)
1
De openbaring van de barmhartigheid
"God, die rijk is aan erbarming" (Ef. 2,4)[b:Ef. 2,4] is Degene die Jezus Christus ons als Vader heeft geopenbaard: het is zelfs zijn Zoon zelf die Hem in zichzelf aan ons getoond en bekendgemaakt heeft. 1[[b:Joh. 1, 18; Heb. 1, 1-2]] Hierbij denken wij aan dat ogenblik, toen een van de twaalf apostelen, Filippus, zich tot Christus wendde en zei: "Heer, toon ons de Vader; dat is ons genoeg” en Christus antwoordde: "Ik ben al zo lang bij u en gij kent Mij nog niet...? Wie Mij ziet, ziet de Vader." 2[[b:Joh. 14]] Deze woorden werden gesproken tijdens het laatste gesprek, waarin Christus afscheid nam van de zijnen, bij het begin van het paasmaal, dat gevolgd werd door de gebeurtenissen van die heilige dagen waarin eens en voor altijd dit bewijs gegeven diende te worden: "God, die rijk is aan erbarming, heeft wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ons met Christus ten leven gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden.” (Ef. 2, 4-5)[b:Ef. 2, 4-5]

De leer van het Tweede Vaticaans Concilie volgend en tegelijk het oog richtend op de bijzondere noden van onze tijd, heb ik de encycliek Redemptor Hominis[237] gewijd aan de waarheid over de mens, die ons in haar volheid en diepgang in Christus ontsloten wordt. De niet minder belangrijke noden van deze tijd dwingen mij nu om weer in deze zelfde Jezus Christus het gelaat van de Vader te laten zien, die inderdaad "de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting” (2 Kor. 1, 3)[b:2 Kor. 1, 3] is. Want wij lezen in de consitutie Gaudium et Spes[575]: "Christus, de laatste Adam, maakt... de mens voor zichzelf duidelijk en geeft hem inzicht in zijn zeer hoge roeping”; hetgeen Hij echter in alle volheid doet "juist door de openbaring van het mysterie van de Vader en diens liefde.” 3[[575|22]] De hier geciteerde woorden van het Concilie getuigen dus zeer duidelijk dat de volledige waardigheid van de natuur van de mens – niet slechts op verstandelijk niveau maar ook in het diepste van zijn existentie – alleen maar kan geopenbaard worden met totale verwijzing naar God. Immers, de mens en zijn zeer hoge roeping worden in Christus geopenbaard door het kenbaar maken van het mysterie van de Vader en diens liefde.

Om deze reden heeft het zin in onze huidige situatie dit mysterie te bestuderen, want de veelvuldige ervaringen van de Kerk en van de mensen van deze tijd sporen ons hiertoe aan; ook de smeekbeden om hulp van zoveel mensenharten en hun lijden en hoop, hun angsten eisen dit. Bovendien, als het waar is wat ik in de encycliek Redemptor Hominis[237] verkondigd heb – dat namelijk ieder mens in zekere zin de weg van de Kerk is -, dan vernamen ons tegelijkertijd het Evangelie en de hele traditie om voortdurend deze weg met ieder persoonlijk te bewandelen, precies zoals Christus hem heeft gewezen toen Hij in zichzelf de Vader en diens liefde openbaarde. 4[[[575|22]]] Telkens als dus in Jezus Christus deze weg, die eens en voor altijd aan de Kerk is toevertrouwd in de veranderlijke en wisselvallige situaties van de geschiedenis, naar de mens voert, komt men dichter bij de Vader en diens liefde. Deze waarheid heeft het Tweede Vaticaans Concilie voor onze tijd bevestigd.

Hoe meer echter de activiteit van de Kerk zich op de mens concentreert – m.a.w. hoe meer ze zogezegd antropocentrisch wordt – des te meer dient ze theocentrisch gefundeerd en vervolmaakt te worden: door deze activiteit namelijk in Jezus Christus op de Vader te ordenen. Hoewel er in het nabije verleden en ook nu nog allerlei persoonlijke meningen en geestesstromingen geweest zijn die de neiging hebben de theocentrische en de antropocentrische houding van elkaar te scheiden en zelfs tegenover elkaar te stellen, probeert de Kerk deze in navolging van Christus in de geschiedenis met elkaar te verenigen, en wel in een diepe en organische eenheid. Dit is ook een, en misschien wel het voornaamste, van de fundamentele beginselen van de leer van het laatste Concilie. Als ik mij dus in deze fase van de kerkgeschiedenis als voornaamste taak gesteld heb de leer van dit grote Concilie ten uitvoer te brengen, moet ik met geloof, met open geest en met een hart vol toewijding mijn aandacht op dit beginsel richten. In mijn reeds genoemde encycliek[237] heb ik ernaar gestreefd grondig uiteen te zetten dat het verdiepte en op allerlei wijzen verrijkte bewustzijn van de Kerk – ook een vrucht van dit Concilie – ons verstand en ons hart ruimer voor Christus zelf moet openstellen. Nu wil ik opnieuw inprenten dat niemand zich voor Christus – wil Hij als Verlosser van de wereld de mens voor zichzelf duidelijk maken – op een andere wijze kan openstellen dan door een rijper zicht op de Vader en diens liefde.

Referenties naar alinea 1: 1

Redemptoris Missio ->=geentekst=

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
De mensgeworden barmhartigheid
God, die "woont in ongenaakbaar licht” (1 Tim. 6, 16)[b:1 Tim. 6, 16], spreekt echter tegelijk de mens toe in de taal van de zichtbare wereld: "Van de schepping der wereld af wordt zijn onzichtbaar wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid.” (Rom. 1, 20)[b:Rom. 1, 20] Deze indirecte en onvolmaakte kennis, de noeste arbeid van de geest die God via de schepselen en al het zichtbare tracht te vinden, is nog niet het "zien van de Vader”. Want niemand heeft ooit God gezien,” zegt de heilige Johannes om zo deze waarheid meer naar voren te halen; daarom zegt hij: "De Eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, Hij heeft Hem doen kennen.” (Joh. 1, 18)[b:Joh. 1, 18] Deze "kennismaking” openbaart God in het ondoorgrondelijke mysterie van zijn leven – een en drievuldig -, de God die "woont in ongenaakbaar licht.” (1 Tim. 6, 16)[b:1 Tim. 6, 16] Via deze "kennismaking” door Christus kennen wij God echter allereerst in zijn liefde voor de mens, d.w.z. in zijn "filantropie” (Tit. 3, 4)[b:Tit. 3, 4] of "mensenliefde”. Daar wordt zijn "onzichtbare natuur” op opvallende wijze "zichtbaar”, ja zelfs onvergelijkelijk meer zichtbaar dan door alle overige dingen die door Hem "geworden zijn”: want zij wordt duidelijk zichtbaar in en door Christus, d.w.z. door zijn daden en woorden en uiteindelijk door zijn dood aan het kruis en zijn verrijzenis.

Zo treedt God ook in en door Christus op bijzondere wijze aan het licht in zijn barmhartigheid; hier wordt namelijk die eigenschap van de Godheid benadrukt die het Oude Testament met gebruikmaking van allerlei voorstellingen en zegswijzen als "barmhartigheid” heeft gedefinieerd. Aan deze traditie van het Oude Testament betreffende de goddelijke barmhartigheid voegt Christus een definitieve betekenis toe. En Hij spreekt er niet alleen over. Hij verklaart ze ook niet alleen met beelden en gelijkenissen, maar bovenal belichaamt Hij ze in zichzelf en bekleedt ze als het ware met zijn eigen persoon. Hij is immers in zekere zin zelf barmhartigheid. Voor ieder die ze in Hem waarneemt en ontdekt, wordt God op een bijzondere wijze "zichtbaar” gemaakt als de Vader "die rijk is aan erbarming.” (Ef. 2, 4)[b:Ef. 2, 4] De moderne mentaliteit, meer dan die van de mensen van vroeger, schijnt zich tegen de barmhartigheid van God te verzetten en probeert ook de gedachte aan barmhartigheid uit het leven te bannen en in het hart van de mensen uit te roeien. Het woord en het begrip barmhartigheid schijnen de mens te benauwen, die dank zij de geweldige en ongekende vooruitgang van de wetenschap en van de technologie veel meer dan vroeger in de geschiedenis baas over de wereld is geworden en de aarde onderworpen heeft en nu beheerst. 5[[b:Gen. 1, 28]] Deze beheersing van de aarde, die soms slechts eenzijdig en oppervlakkig begrepen wordt, schijnt voor barmhartigheid geen ruimte te laten. Wat dit betreft kan het niettemin nuttig zijn het beeld te herhalen van "de situatie van de mens in de moderne wereld” dat beschreven wordt in het begin van de constitutie Gaudium et Spes[575]. We lezen er o.a. deze zinnen:

"In deze situatie blijkt de wereld van vandaag tegelijk machtig en zwak, in staat om het beste óf het slechtste te realiseren; voor de mensheid staat de weg open naar vrijheid of slavernij, naar voortgang of teruggang, naar broederschap of haat. Voorts wordt de mens zich ervan bewust, dat aan hem de taak is om de krachten die hijzelf heeft opgeroepen en die hem kunnen terneerdrukken of optillen in goede banen te leiden.” 6[[575|9]]

De situatie van de moderne wereld laat niet alleen veranderingen zien die hoop op een betere toekomst van de mensheid op aarde in het vooruitzicht stellen, maar openbaart ook verschillende dreigingen die alle tot nu toe bekende gevaren ver overtreffen. Ofschoon de Kerk nooit ophoudt dit soort dreigingen bij allerlei gelegenheden die haar geboden worden openlijk te noemen (bv. bij toespraken tot de Verenigde Naties, de UNESCO, de Wereld Voedsel Organisatie[d:75] en elders), moet ze deze toch onderzoeken in het licht van de van God ontvangen waarheid.

De in Christus geopenbaarde waarheid over God, "de Vader vol ontferming,” (2 Kor. 1, 3)[b:2 Kor. 1, 3] stelt ons in staat Hem als heel dichtbij de mens te "zien” , en wel het meest, als de mens in het wezen van zijn existentie en zijn waardigheid aan gevaren blootgesteld wordt. Daarom zoeken ook, in de situatie van de Kerk en de wereld van vandaag, veel mensen en groepen, die door een levende geloofszin geleid worden, als het ware spontaan hun toevlucht bij de barmhartigheid van God. Ongetwijfeld worden zij hiertoe gedreven door Christus zelf, die door zijn Geest in de harten van de mensen werkt. Want het door Hem geopenbaarde mysterie van God, "de Vader vol ontferming,” wordt als het ware een echt beroep dat op de Kerk wordt gedaan in de huidige omstandigheden die de mens bedreigen.

Daarom wil ik in deze encycliek op dit beroep ingaan; uit het eeuwige en om zijn eenvoud en diepgang onvergelijkelijke woord van de openbaring en het geloof wil ik putten om hierdoor weer voor God en de mensen de grote zorgen van onze tijd kenbaar te maken.

Immers, het geloof en de openbaring sporen ons aan om niet alleen het mysterie van God als "de Vader vol ontferming” op abstracte wijze te overwegen, maar ook om in de naam van Christus en samen met Christus onze toevlucht bij deze barmhartigheid te zoeken. Heeft juist Christus niet verzekerd dat onze Vader, "die in het verborgene ziet,” (Mt. 6, 4; Mt. 6, 18)[b:Mt. 6, 4; Mt. 6, 18] om zo te zeggen onophoudelijk van ons verwacht dat wij, door ons in al onze nood tot Hem te wenden, voortdurend zijn mysterie onderzoeken, het mysterie namelijk van de Vader en diens liefde? 7[[b:Ef. 3, 18; Lc. 11, 5-13]]

Daarom hoop ik dat de volgende overwegingen dit mysterie dichter bij allen brengen en dat ze tegelijk een krachtig beroep van de Kerk op die barmhartigheid worden waaraan de moderne mens en wereld zo’n behoefte hebben. Zij hebben er inderdaad behoefte aan, al beseffen zij het dikwijls niet.

Referenties naar alinea 2: 3

Tot de Kardinalen bij gelegenheid van het uitwisselen van Kerstwensen ->=geentekst=
Misericordiae Vultus ->=geentekst=
Het woord gezin heeft een nieuwe weerklank ->=geentekst=

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media