7e Preek over het Lijden des Heren
x
Informatie over dit document
7e Preek over het Lijden des Heren
Gehouden op zondag (Preek LVIII)
Paus Leo I de Grote
455
Pauselijke geschriften - Homilieën
1961, Sint Paulus Abdij, Oosterhout - Preken voor het liturgische jaar, vertaald en ingeleid door Dom F. Vromen o.s.b.
Benadering datering: n.a.v. A. Chavasse, Corpus Christianorum
Vertaald uit het Latijn
Bijbelcitaten vertaald vanuit de Vulgaat
Spelling van de vertaling is gehandhaafd
Alineanummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Vertaald uit het Latijn
Bijbelcitaten vertaald vanuit de Vulgaat
Spelling van de vertaling is gehandhaafd
Alineanummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1961
Dom F. Vromen o.s.b.
22 maart 2023
8856
nl
Referenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
I.
Ik weet, zeer geliefden, dat het Paasfeest de viering van een zó verheven mysterie is, dat het niet alleen het zeer zwakke verstand van mijn nederigen persoon maar ook het denkvermogen van grote geesten te boven gaat. Maar desondanks mag mijn houding tegenover de grootheid van het goddelijk werk toch niet van dien aard zijn, dat ik kleinmoedig of beschaamd zou worden omwille van de taak, die ik vervullen moet, omdat men over het geheim van de verlossing der mensheid niet zwijgen mag, zelfs als men het niet vermag uit te leggen. Indien uw gebeden ons echter te hulp komen, vertrouwen wij op de bijstand van Gods genade, die de dorheid van ons hart besproeien moge met den dauw van haar ingevingen, opdat uit de bediening van ons herderlijk woord iets moge voortkomen, wat nuttig is voor de heilige kudde, die er naar luistert. Daar de Heer, de Schenker van alle goeds, immers zegt : "Open uw mond, en Ik zal hem vullen" (Ps. 80, 11) [b:Ps. 80, 11] durven wij met de woorden van den profeet tot Hem zeggen: "Heer open mijn lippen en mijn mond zal Uw lof verkondigen". (Ps. 50, 17) [b:Ps. 50, 17] Nu wij het Evangelieverhaal van het lijden des Heren dan opnieuw gaan bespreken, zeer geliefden, zien wij hoe een goddelijk raadsbesluit verordend heeft, dat de heiligschennende leiders der Joden en de goddeloze priesters, die reeds lang naar een gelegenheid gezocht hadden om hun woede op Christus te koelen, enkel maar op het Paasfeest de gelegenheid kregen hun dolle drift den vrijen loop te laten. Op duidelijke wijze moest immers vervuld worden wat reeds lang door een voorafbeeldend mysterie beloofd was, zodat het ware Lam de plaats innam van het zinnebeeldige lam en in één offer de onderling zo verschillende slachtoffers hun vervulling vonden. Want alles, wat op Gods bevel door Mozes was vastgesteld met betrekking tot de slachtoffering van het lam, was een aankondiging geweest van Christus en had in het bijzonder Christus' dood voorzegd. Om de schaduwen derhalve te doen wijken voor de werkelijkheid en de voorafbeeldingen te doen ophouden in tegenwoordigheid der waarheid worden de oude riten vervangen door een nieuw geheim, het offer wordt in een Offer veranderd, aan het bloed wordt door het Bloed een einde gesteld en het feest der Wet ontvangt, terwijl het veranderd wordt, zijn vervulling.
Ik weet, zeer geliefden, dat het Paasfeest de viering van een zó verheven mysterie is, dat het niet alleen het zeer zwakke verstand van mijn nederigen persoon maar ook het denkvermogen van grote geesten te boven gaat. Maar desondanks mag mijn houding tegenover de grootheid van het goddelijk werk toch niet van dien aard zijn, dat ik kleinmoedig of beschaamd zou worden omwille van de taak, die ik vervullen moet, omdat men over het geheim van de verlossing der mensheid niet zwijgen mag, zelfs als men het niet vermag uit te leggen. Indien uw gebeden ons echter te hulp komen, vertrouwen wij op de bijstand van Gods genade, die de dorheid van ons hart besproeien moge met den dauw van haar ingevingen, opdat uit de bediening van ons herderlijk woord iets moge voortkomen, wat nuttig is voor de heilige kudde, die er naar luistert. Daar de Heer, de Schenker van alle goeds, immers zegt : "Open uw mond, en Ik zal hem vullen" (Ps. 80, 11) [b:Ps. 80, 11] durven wij met de woorden van den profeet tot Hem zeggen: "Heer open mijn lippen en mijn mond zal Uw lof verkondigen". (Ps. 50, 17) [b:Ps. 50, 17] Nu wij het Evangelieverhaal van het lijden des Heren dan opnieuw gaan bespreken, zeer geliefden, zien wij hoe een goddelijk raadsbesluit verordend heeft, dat de heiligschennende leiders der Joden en de goddeloze priesters, die reeds lang naar een gelegenheid gezocht hadden om hun woede op Christus te koelen, enkel maar op het Paasfeest de gelegenheid kregen hun dolle drift den vrijen loop te laten. Op duidelijke wijze moest immers vervuld worden wat reeds lang door een voorafbeeldend mysterie beloofd was, zodat het ware Lam de plaats innam van het zinnebeeldige lam en in één offer de onderling zo verschillende slachtoffers hun vervulling vonden. Want alles, wat op Gods bevel door Mozes was vastgesteld met betrekking tot de slachtoffering van het lam, was een aankondiging geweest van Christus en had in het bijzonder Christus' dood voorzegd. Om de schaduwen derhalve te doen wijken voor de werkelijkheid en de voorafbeeldingen te doen ophouden in tegenwoordigheid der waarheid worden de oude riten vervangen door een nieuw geheim, het offer wordt in een Offer veranderd, aan het bloed wordt door het Bloed een einde gesteld en het feest der Wet ontvangt, terwijl het veranderd wordt, zijn vervulling.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
II.
Toen de opperpriesters dan de schriftgeleerden en ouderlingen des volks in een goddeloze vergadering bijeengeroepen hadden en de geesten van alle priesters geheel in beslag genomen werden door den misdaad, dien zij tegen Jezus begingen, beroofden de wetgeleerden zich zelf van hun wet en ontstalen zij zich zelf door een vrijwilligen ontrouw de riten van hun voorvaderen. Zij, die immers bij het begin van het Paasfeest den tempel hadden moeten versieren, de heilige vaten hadden moeten reinigen, voor slachtoffers hadden moeten zorgen, en een nog godsdienstiger zorg hadden moeten besteden aan de door de Wet verordende reinigingen, zij hielden zich, aangehitst als zij waren door een moorddadige haat, slechts met één werk bezig, en spanden met gelijke wreedheid samen tot één misdaad, terwijl zij door de terechtstelling der Onschuld en de veroordeling der Gerechtigheid toch niets anders konden bereiken dan dat zij geen deel zouden krijgen in de nieuwe mysteries en daarenboven de oude geheimen zouden schenden. Toen de oversten dan ook trachtten te voorkomen, dat er op den heiligen dag een oproer zou ontstaan, ijverden zij niet voor het feest, maar voor hun misdrijf, en stond deze bezorgdheid niet in dienst van den godsdienst maar van een misdaad. Want de ijverige opperpriesters en bezorgde priesters vreesden, dat er een opstand der menigte op het hoogfeest zou plaats hebben, niet omdat zij bang waren, dat het volk zou zondigen, maar uit angst, dat Christus zou ontsnappen.
Toen de opperpriesters dan de schriftgeleerden en ouderlingen des volks in een goddeloze vergadering bijeengeroepen hadden en de geesten van alle priesters geheel in beslag genomen werden door den misdaad, dien zij tegen Jezus begingen, beroofden de wetgeleerden zich zelf van hun wet en ontstalen zij zich zelf door een vrijwilligen ontrouw de riten van hun voorvaderen. Zij, die immers bij het begin van het Paasfeest den tempel hadden moeten versieren, de heilige vaten hadden moeten reinigen, voor slachtoffers hadden moeten zorgen, en een nog godsdienstiger zorg hadden moeten besteden aan de door de Wet verordende reinigingen, zij hielden zich, aangehitst als zij waren door een moorddadige haat, slechts met één werk bezig, en spanden met gelijke wreedheid samen tot één misdaad, terwijl zij door de terechtstelling der Onschuld en de veroordeling der Gerechtigheid toch niets anders konden bereiken dan dat zij geen deel zouden krijgen in de nieuwe mysteries en daarenboven de oude geheimen zouden schenden. Toen de oversten dan ook trachtten te voorkomen, dat er op den heiligen dag een oproer zou ontstaan, ijverden zij niet voor het feest, maar voor hun misdrijf, en stond deze bezorgdheid niet in dienst van den godsdienst maar van een misdaad. Want de ijverige opperpriesters en bezorgde priesters vreesden, dat er een opstand der menigte op het hoogfeest zou plaats hebben, niet omdat zij bang waren, dat het volk zou zondigen, maar uit angst, dat Christus zou ontsnappen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
III.
Maar Jezus, Die zeker was van Zijn plan en onverschrokken het raadsbesluit van Zijn Vader ten uitvoer bracht, maakte een eind aan het Oude Testament en stelde het nieuwe Pasen in. Want toen de leerlingen met Hem aanlagen om het geheimvol avondmaal te nuttigen en tezelfdertijd in het voorhof van Caïphas besproken werd, hoe men den Christus zou kunnen doden, stelde Hij zelf het sacrament van Zijn Lichaam en Bloed in en leerde ons zo welk offer men aan God moet opdragen. Zelfs van dit mysterie werd de verrader niet geweerd, opdat duidelijk zou blijken, dat geen enkel onrecht hém had verbitterd, wiens vrijwillige goddeloosheid Christus reeds te voren gekend had. Zelf was hij immers de oorzaak van zijn val en de reden van zijn ontrouw, daar hij den duivel als zijn leider volgde en Christus niet tot herder wilde hebben. Door nu te zeggen: "Voorwaar Ik zeg u: één van u zal Mij verraden", (Mt. 26, 21) [b:Mt. 26, 21] toonde de Heer, dat het geweten van Zijn verrader aan Hem bekend was; Hij beschaamde den goddeloze echter niet door een bittere of openlijke terechtwijzing, maar ging tot hem met een zachte en stille vermaning, opdat hij zich gemakkelijker door berouw zou kunnen beteren, als geen verwerping hem geschandvlekt zou hebben. Waarom, ongelukkige Judas, benut gij zo'n grote lankmoedigheid niet? Zie de Heer ontziet uw overmoed en Christus maakt u aan niemand bekend tenzij aan uzelf; noch uw naam noch uw persoon wordt onthuld, maar door Zijn woord van waarheid en barmhartigheid worden enkel de geheimen van uw hart aangeroerd. Noch het eervol Apostelambt noch de gemeenschap der mysteriën wordt u ontzegd. Keer terug op den rechten weg, werp uw dolle drift van u af en kom weer tot bezinning. De Zachtmoedigheid nodigt u uit, het Heil dringt bij u aan, het Leven roept u terug tot het leven. Zie, uw onbevlekte en onschuldige medeleerlingen schrikken bij de bekendmaking van de misdaad en, omdat de dader van die goddeloosheid nog onbekend is, vrezen zij allen voor zichzelf. Want zij zijn bedroefd niet omwille van een schuldig geweten, maar omwille van de onberekenbaarheid der menselijke veranderlijkheid, omdat zij vrezen, dat hetgeen elkeen in zichzelf heeft leren kennen, minder waar is dan hetgeen de Waarheid zelf heeft voorzien. Gij echter maakt temidden van dezen angst der heiligen nog misbruik van het geduld des Heren, en denkt u door uw vermetelheid te verbergen. Gij voegt uw schaamteloosheid nog toe aan uw misdaad en wordt zelfs door een nog duidelijker teken niet afgeschrikt. Want toen de anderen zich onthielden van de spijs, waarin de Heer een aanduiding gelegd had, hebt gij uw hand niet teruggetrokken van de schotel, omdat gij uw ziel niet hebt afgewend van de misdaad.
Maar Jezus, Die zeker was van Zijn plan en onverschrokken het raadsbesluit van Zijn Vader ten uitvoer bracht, maakte een eind aan het Oude Testament en stelde het nieuwe Pasen in. Want toen de leerlingen met Hem aanlagen om het geheimvol avondmaal te nuttigen en tezelfdertijd in het voorhof van Caïphas besproken werd, hoe men den Christus zou kunnen doden, stelde Hij zelf het sacrament van Zijn Lichaam en Bloed in en leerde ons zo welk offer men aan God moet opdragen. Zelfs van dit mysterie werd de verrader niet geweerd, opdat duidelijk zou blijken, dat geen enkel onrecht hém had verbitterd, wiens vrijwillige goddeloosheid Christus reeds te voren gekend had. Zelf was hij immers de oorzaak van zijn val en de reden van zijn ontrouw, daar hij den duivel als zijn leider volgde en Christus niet tot herder wilde hebben. Door nu te zeggen: "Voorwaar Ik zeg u: één van u zal Mij verraden", (Mt. 26, 21) [b:Mt. 26, 21] toonde de Heer, dat het geweten van Zijn verrader aan Hem bekend was; Hij beschaamde den goddeloze echter niet door een bittere of openlijke terechtwijzing, maar ging tot hem met een zachte en stille vermaning, opdat hij zich gemakkelijker door berouw zou kunnen beteren, als geen verwerping hem geschandvlekt zou hebben. Waarom, ongelukkige Judas, benut gij zo'n grote lankmoedigheid niet? Zie de Heer ontziet uw overmoed en Christus maakt u aan niemand bekend tenzij aan uzelf; noch uw naam noch uw persoon wordt onthuld, maar door Zijn woord van waarheid en barmhartigheid worden enkel de geheimen van uw hart aangeroerd. Noch het eervol Apostelambt noch de gemeenschap der mysteriën wordt u ontzegd. Keer terug op den rechten weg, werp uw dolle drift van u af en kom weer tot bezinning. De Zachtmoedigheid nodigt u uit, het Heil dringt bij u aan, het Leven roept u terug tot het leven. Zie, uw onbevlekte en onschuldige medeleerlingen schrikken bij de bekendmaking van de misdaad en, omdat de dader van die goddeloosheid nog onbekend is, vrezen zij allen voor zichzelf. Want zij zijn bedroefd niet omwille van een schuldig geweten, maar omwille van de onberekenbaarheid der menselijke veranderlijkheid, omdat zij vrezen, dat hetgeen elkeen in zichzelf heeft leren kennen, minder waar is dan hetgeen de Waarheid zelf heeft voorzien. Gij echter maakt temidden van dezen angst der heiligen nog misbruik van het geduld des Heren, en denkt u door uw vermetelheid te verbergen. Gij voegt uw schaamteloosheid nog toe aan uw misdaad en wordt zelfs door een nog duidelijker teken niet afgeschrikt. Want toen de anderen zich onthielden van de spijs, waarin de Heer een aanduiding gelegd had, hebt gij uw hand niet teruggetrokken van de schotel, omdat gij uw ziel niet hebt afgewend van de misdaad.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
IV.
Toen de Heer dan het ingedoopte brood aan Zijn verrader had overgereikt om hem zo nog duidelijker aan te wijzen, geschiedde het, zeer geliefden, zoals de evangelist Joannes verhaald heeft, dat de duivel Judas geheel in bezit nam; en dien hij door misdadige gedachten gebonden had, had hij nu in zijn macht door de goddeloze daad zelf. Want alleen met zijn lichaam lag hij nog aan met zijn disgenoten, met zijn geest echter was hij reeds bezig voor de afgunstige priesters, de valse getuigen en het woeste en onwetende volk zijn handlangerswerk te verrichten. De Heer nu, Die zag welk een schanddaad Judas beraamde, zeide tenslotte: "Wat gij doet, doe dat snel". (Joh. 13, 27) [b:Joh. 13, 27] Dit is niet het woord van iemand, die beveelt, maar van iemand, die berust ; niet van iemand, die siddert, maar van iemand, die bereid is: Hij, Die, hoewel Hij macht had over alle tijden, duidelijk aantoont den verrader geen vertraging te veroorzaken, en den wil van Zijn Vader om de wereld te redden zó ten uitvoer te brengen, dat Hij de misdaad, welke door Zijn vervolgers werd voorbereid, noch afweerde noch vreesde. Nadat Judas dan, overgehaald door den duivel, van Christus was heengegaan en zich zelf van het lichaam der apostolische eenheid had afgesneden, besteedde de Heer, Die door geen vrees verward, maar enkel bezorgd was voor het heil van hen, die verlost moesten worden, al de tijdsruimte, die vóór den overval van Zijn vervolgers nog overbleef, voor geheimvolle gesprekken en voor een heilig onderricht, zoals in het Evangelie van Johannes verhaald wordt. (Joh. 13-16) [b:Joh. 13-16] Hij sloeg Zijn ogen ten hemel en smeekte Zijn Vader voor de gehele Kerk, dat allen, die de Vader aan den Zoon gegeven had en nog geven zou, één zouden worden en onverdeeld zouden blijven in de heerlijkheid van den Verlosser, (Joh. 17, 11) [b:Joh. 17, 11] terwijl Hij er tenslotte nog dat gebed aan toevoegde, waarin Hij sprak: "Vader, als het mogelijk is, laat dezen kelk dan aan Mij voorbijgaan". (Mt. 26, 39) [b:Mt. 26, 39] Men moet hier echter niet menen, dat de Heer Jezus Zijn lijden en dood, waarvan Hij de geheimvolle tekenen reeds aan Zijn leerlingen gegeven had, wilde afwenden, daar Hij zelf aan den zaligen Apostel Petrus, die brandde van toegewijde trouw en liefde, verbood, om tegen de vervolgers het zwaard te gebruiken met de woorden: "Zou Ik den beker dan niet drinken, dien de Vader Mij gegeven heeft?" (Joh. 18, 11) [b:Joh. 18, 11] Ook is aan geen twijfel onderhevig wat de Heer volgens het Evangelie van Joannes zegt: "Zozeer immers heeft God de wereld lief gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar het eeuwig leven bezitte", (Joh. 3, 16) [b:Joh. 3, 16] en wat de apostel Paulus over Hem zegt: "Christus heeft ons bemind, en heeft Zich voor ons overgeleverd als offer voor God tot een lieflijken geur", (Ef. 5, 2) [b:Ef. 5, 2] Want allen te verlossen door Christus' kruis was de gemeenschappelijke wil van den Vader en den Zoon en hun gemeenschappelijk raadsbesluit, en door geen enkele oorzaak kon worden verstoord wat vóór alle eeuwen vol barmhartigheid verordend was, en onveranderlijk was vastgesteld. Hij derhalve, Die een werkelijke en volledige mensheid N.v.d.v.: Zoals vaak,.. N.v.d.v.: Zoals vaak, gebruikt S. Leo ook hier de term homo in den zin van humanitas. Vgl. 25e Preek, nota a. (le deel) met Zich verenigd heeft, zeer geliefden, heeft ook de werkelijke zintuigen van het lichaam en de werkelijke gevoelens van de ziel aangenomen. Want als alles in Hem vol geheimen, vol wonderen geweest is, dan wil dat toch niet zeggen, dat Hij onechte tranen geweend heeft, dat Hij omwille van een voorgewende honger spijzen tot Zich genomen heeft of dat Zijn slaap slecht bedriegelijke schijn geweest is. In ónze geringheid is Hij veracht, in ónze droefheid heeft Hij getreurd, in ónze pijn is Hij gekruisigd. Het lijden immers onzer sterfelijkheid heeft de Barmhartigheid juist op Zich genomen om het te genezen, heeft de Kracht juist aanvaard om het te overwinnen. lsaias heeft dit allerduidelijkst voorzegd met de woorden: "Hij draagt onze zonden en lijdt voor ons; en wij hebben Hem beschouwd als een mens in smarten, een geslagene en een gekwelde. Hij echter is gewond om onze zonden; om onze misdrijven is Hij zwak geworden en door Zijn wonden zijn wij genezen". (Jes. 53, 4 e.v.) [b:Jes. 53, 4]
Toen de Heer dan het ingedoopte brood aan Zijn verrader had overgereikt om hem zo nog duidelijker aan te wijzen, geschiedde het, zeer geliefden, zoals de evangelist Joannes verhaald heeft, dat de duivel Judas geheel in bezit nam; en dien hij door misdadige gedachten gebonden had, had hij nu in zijn macht door de goddeloze daad zelf. Want alleen met zijn lichaam lag hij nog aan met zijn disgenoten, met zijn geest echter was hij reeds bezig voor de afgunstige priesters, de valse getuigen en het woeste en onwetende volk zijn handlangerswerk te verrichten. De Heer nu, Die zag welk een schanddaad Judas beraamde, zeide tenslotte: "Wat gij doet, doe dat snel". (Joh. 13, 27) [b:Joh. 13, 27] Dit is niet het woord van iemand, die beveelt, maar van iemand, die berust ; niet van iemand, die siddert, maar van iemand, die bereid is: Hij, Die, hoewel Hij macht had over alle tijden, duidelijk aantoont den verrader geen vertraging te veroorzaken, en den wil van Zijn Vader om de wereld te redden zó ten uitvoer te brengen, dat Hij de misdaad, welke door Zijn vervolgers werd voorbereid, noch afweerde noch vreesde. Nadat Judas dan, overgehaald door den duivel, van Christus was heengegaan en zich zelf van het lichaam der apostolische eenheid had afgesneden, besteedde de Heer, Die door geen vrees verward, maar enkel bezorgd was voor het heil van hen, die verlost moesten worden, al de tijdsruimte, die vóór den overval van Zijn vervolgers nog overbleef, voor geheimvolle gesprekken en voor een heilig onderricht, zoals in het Evangelie van Johannes verhaald wordt. (Joh. 13-16) [b:Joh. 13-16] Hij sloeg Zijn ogen ten hemel en smeekte Zijn Vader voor de gehele Kerk, dat allen, die de Vader aan den Zoon gegeven had en nog geven zou, één zouden worden en onverdeeld zouden blijven in de heerlijkheid van den Verlosser, (Joh. 17, 11) [b:Joh. 17, 11] terwijl Hij er tenslotte nog dat gebed aan toevoegde, waarin Hij sprak: "Vader, als het mogelijk is, laat dezen kelk dan aan Mij voorbijgaan". (Mt. 26, 39) [b:Mt. 26, 39] Men moet hier echter niet menen, dat de Heer Jezus Zijn lijden en dood, waarvan Hij de geheimvolle tekenen reeds aan Zijn leerlingen gegeven had, wilde afwenden, daar Hij zelf aan den zaligen Apostel Petrus, die brandde van toegewijde trouw en liefde, verbood, om tegen de vervolgers het zwaard te gebruiken met de woorden: "Zou Ik den beker dan niet drinken, dien de Vader Mij gegeven heeft?" (Joh. 18, 11) [b:Joh. 18, 11] Ook is aan geen twijfel onderhevig wat de Heer volgens het Evangelie van Joannes zegt: "Zozeer immers heeft God de wereld lief gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar het eeuwig leven bezitte", (Joh. 3, 16) [b:Joh. 3, 16] en wat de apostel Paulus over Hem zegt: "Christus heeft ons bemind, en heeft Zich voor ons overgeleverd als offer voor God tot een lieflijken geur", (Ef. 5, 2) [b:Ef. 5, 2] Want allen te verlossen door Christus' kruis was de gemeenschappelijke wil van den Vader en den Zoon en hun gemeenschappelijk raadsbesluit, en door geen enkele oorzaak kon worden verstoord wat vóór alle eeuwen vol barmhartigheid verordend was, en onveranderlijk was vastgesteld. Hij derhalve, Die een werkelijke en volledige mensheid N.v.d.v.: Zoals vaak,.. N.v.d.v.: Zoals vaak, gebruikt S. Leo ook hier de term homo in den zin van humanitas. Vgl. 25e Preek, nota a. (le deel) met Zich verenigd heeft, zeer geliefden, heeft ook de werkelijke zintuigen van het lichaam en de werkelijke gevoelens van de ziel aangenomen. Want als alles in Hem vol geheimen, vol wonderen geweest is, dan wil dat toch niet zeggen, dat Hij onechte tranen geweend heeft, dat Hij omwille van een voorgewende honger spijzen tot Zich genomen heeft of dat Zijn slaap slecht bedriegelijke schijn geweest is. In ónze geringheid is Hij veracht, in ónze droefheid heeft Hij getreurd, in ónze pijn is Hij gekruisigd. Het lijden immers onzer sterfelijkheid heeft de Barmhartigheid juist op Zich genomen om het te genezen, heeft de Kracht juist aanvaard om het te overwinnen. lsaias heeft dit allerduidelijkst voorzegd met de woorden: "Hij draagt onze zonden en lijdt voor ons; en wij hebben Hem beschouwd als een mens in smarten, een geslagene en een gekwelde. Hij echter is gewond om onze zonden; om onze misdrijven is Hij zwak geworden en door Zijn wonden zijn wij genezen". (Jes. 53, 4 e.v.) [b:Jes. 53, 4]
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
V.
Als de Zoon Gods nu zegt, zeer geliefden: "Vader, als het mogelijk is, laat dezen kelk dan aan Mij voorbijgaan", (Mt. 26, 39) [b:Mt. 26, 39] doet Hij de stem van onze natuur weerklinken, en spreekt Hij in naam van de menselijke zwakheid en angst, opdat door alles wat Hij verduren gaat, ons geduld gesterkt en onze vrees verdreven warde. Maar wanneer Hij tenslotte ophoudt dit te vragen, biedt Hij als het ware Zijn verontschuldiging aan voor de vrees onzer zwakheid, waarin wij niet langer mogen voortleven, en geeft den voorrang aan een ander gevoelen met de woorden: "Echter niet zoals Ik wil, maar zoals Gij wilt", (Mt. 26, 39) [b:Mt. 26, 39] en vervolgens: "Als deze kelk niet aan Mij kan voorbijgaan zonder dat Ik hem drink, dan geschiede Uw wil". (Mt. 26, 42) [b:Mt. 26, 42] Dit woord van het Hoofd is het heil van het gehele lichaam; dit woord heeft alle gelovigen onderricht, alle belijders ontvlamd, alle martelaren gekroond. Want wie zou den haat der wereld, wie zou den storm der bekoringen, wie zou de verschrikkingen der vervolgers kunnen overwinnen, als Christus niet in allen en voor allen tot den Vader sprak: "Uw wil geschiede". Laten alle kinderen der Kerk, die voor een hogen prijs zijn vrijgekocht en die uit louter genade gerechtvaardigd zijn, zich dit woord eigen maken en dit machtig gebed als bescherming gebruiken, wanneer de tegenheid van een hevige bekoring hen overvalt, opdat zij de vrees mogen overwinnen en kracht mogen ontvangen om het lijden te verduren. Hier zullen wij, zeer geliefden, onze verhandeling over het verhaal van het lijden des Heren onderbreken om haar woensdag voort te zetten en u nu, dank zij deze verdeling van onzen gemeenschappelijken arbeid, niet te vermoeien door haar overmatige lengte. Als gij er voor bidt, zullen wij de hulp ondervinden van Gods genade, welke mij in staat moge stellen om mij van mijn schuld te kwijten. Door onzen Heer Jezus Christus, Die leeft en heerst met den Vader en den Heiligen Geest in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Als de Zoon Gods nu zegt, zeer geliefden: "Vader, als het mogelijk is, laat dezen kelk dan aan Mij voorbijgaan", (Mt. 26, 39) [b:Mt. 26, 39] doet Hij de stem van onze natuur weerklinken, en spreekt Hij in naam van de menselijke zwakheid en angst, opdat door alles wat Hij verduren gaat, ons geduld gesterkt en onze vrees verdreven warde. Maar wanneer Hij tenslotte ophoudt dit te vragen, biedt Hij als het ware Zijn verontschuldiging aan voor de vrees onzer zwakheid, waarin wij niet langer mogen voortleven, en geeft den voorrang aan een ander gevoelen met de woorden: "Echter niet zoals Ik wil, maar zoals Gij wilt", (Mt. 26, 39) [b:Mt. 26, 39] en vervolgens: "Als deze kelk niet aan Mij kan voorbijgaan zonder dat Ik hem drink, dan geschiede Uw wil". (Mt. 26, 42) [b:Mt. 26, 42] Dit woord van het Hoofd is het heil van het gehele lichaam; dit woord heeft alle gelovigen onderricht, alle belijders ontvlamd, alle martelaren gekroond. Want wie zou den haat der wereld, wie zou den storm der bekoringen, wie zou de verschrikkingen der vervolgers kunnen overwinnen, als Christus niet in allen en voor allen tot den Vader sprak: "Uw wil geschiede". Laten alle kinderen der Kerk, die voor een hogen prijs zijn vrijgekocht en die uit louter genade gerechtvaardigd zijn, zich dit woord eigen maken en dit machtig gebed als bescherming gebruiken, wanneer de tegenheid van een hevige bekoring hen overvalt, opdat zij de vrees mogen overwinnen en kracht mogen ontvangen om het lijden te verduren. Hier zullen wij, zeer geliefden, onze verhandeling over het verhaal van het lijden des Heren onderbreken om haar woensdag voort te zetten en u nu, dank zij deze verdeling van onzen gemeenschappelijken arbeid, niet te vermoeien door haar overmatige lengte. Als gij er voor bidt, zullen wij de hulp ondervinden van Gods genade, welke mij in staat moge stellen om mij van mijn schuld te kwijten. Door onzen Heer Jezus Christus, Die leeft en heerst met den Vader en den Heiligen Geest in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/8856-7e-preek-over-het-lijden-des-heren-nl