In Plurimis
x
Informatie over dit document
In Plurimis
Over de afschaffing van de slavernij in Brazilië
Paus Leo XIII
5 mei 1888
Pauselijke geschriften - Brieven
2023, Stg. InterKerk
mei 2023
Dr. Jörgen Vijgen
12 mei 2023
7592
nl
Referenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
Eerbiedwaardige broeders, groet en apostolische zegen.Onder de vele en grote blijken van genegenheid die van bijna alle volkeren der aarde tot ons zijn gekomen en nog komen, om ons te feliciteren met het gelukkige bereiken van de vijftigste verjaardag van ons priesterschap, is er één die ons op een heel bijzondere manier raakt. Wij bedoelen één die uit Brazilië komt, waar, ter gelegenheid van deze blijde gebeurtenis, grote aantallen van hen die in dat uitgestrekte rijk kreunen onder het juk van de slavernij, wettelijk zijn bevrijd. En dit werk, zo vol van de geest van christelijke barmhartigheid, is in samenwerking met de geestelijkheid, door liefdadige leden van de leken van beide geslachten, aangeboden aan God, de Auteur en Gever van alle goede dingen, als getuigenis van hun dankbaarheid voor de gunst van de gezondheid en de jaren die ons zijn geschonken. Maar dit was voor ons vooral aanvaardbaar en aangenaam omdat het de voor ons zo welkome overtuiging bevestigde dat de grote meerderheid van het Braziliaanse volk de wreedheid van de slavernij beëindigd en uit het land uitgeroeid wil zien. Dit volksgevoel is krachtig ondersteund door de keizer en zijn doorluchtige dochter, en ook door de ministers, door middel van verschillende wetten die, met dit doel voor ogen, zijn ingevoerd en bekrachtigd. Wij hebben de Braziliaanse ambassadeur afgelopen januari verteld wat een troost dit voor ons was, en wij hebben hem ook verzekerd dat wij brieven zouden sturen naar de bisschoppen van Brazilië ten behoeve van deze ongelukkige slaven.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Wij zijn inderdaad voor alle mensen de Vicaris van Christus, de Zoon van God, die het menselijk geslacht zo liefhad dat Hij niet alleen niet weigerde, door onze natuur tot Zich te nemen, onder de mensen te leven, maar er ook behagen in schepte de naam van Mensenzoon te dragen en openlijk verkondigde dat Hij op aarde was gekomen “om bevrijding te prediken aan de gevangenen” (Jes. 61, 1; Lc. 4, 19) [b:Jes. 61, 1; Lc. 4, 19] opdat, de mensheid te bevrijden uit de ergste slavernij, die de slavernij van de zonde is, “om alles wat in de hemel en op aarde is te herstellen” (Ef. 1, 10) [b:Ef. 1, 10] en zo alle kinderen van Adam uit de diepte van de ondergang van de gemeenschappelijke val terug te brengen naar hun oorspronkelijke waardigheid. De woorden van de heilige Gregorius de Grote zijn hier zeer toepasselijk: “Daar onze Verlosser, de vader van elk schepsel, zich verwaardigd heeft menselijk vlees aan te nemen, opdat Hij door de macht van zijn Godheid de ketenen, waardoor wij in slavernij werden gehouden, zou verbreken en ons zou kunnen herstellen in onze eerste staat van vrijheid, is het zeer gepast dat de mensen, die de natuur vrij heeft geschapen, maar die door de wet der volkeren tot het juk der slavernij zijn veroordeeld, in de vrijheid herstellen waarin zij geboren zijn.” lib. 6, ep. 12 (PL 77, 803C-804A) [[3252]] Het is daarom juist, en duidelijk in overeenstemming met Ons apostolisch ambt, dat Wij met alle middelen die ons ter beschikking staan de mensen, hetzij als individu, hetzij als gemeenschap, bescherming bieden tegen de vele ellende die, als de vruchten van een slechte boom, voortkomt uit de zonde van onze eerste ouders. En zulke beschermingsmaatregelen, van welke aard dan ook, helpen niet alleen de beschaving en de voorzieningen van het leven te bevorderen, maar leiden ook tot dat universele herstel van alle dingen die onze Verlosser Jezus Christus voor ogen had en wenste.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
In de aanwezigheid van zoveel lijden, is de toestand van slavernij, waarin een aanzienlijk deel van de grote menselijke familie nu al vele eeuwen in ellende verzonken is, diep te betreuren; want het is een systeem dat volledig tegengesteld is aan dat wat oorspronkelijk door God en door de natuur verordend was. De hoogste Auteur van alle dingen verordende dat de mens een soort koninklijke heerschappij zou uitoefenen over beesten en vee en vissen en gevogelte, maar nooit dat mensen een soortgelijke heerschappij zouden uitoefenen over hun medemensen. Zoals St. Augustinus het zegt: “Nadat Hij de mens als een redelijk wezen en naar Zijn eigen gelijkenis had geschapen, wenste God dat hij slechts zou heersen over de brute schepping; dat hij de meester zou zijn, niet over de mensen, maar over de beesten.” Hieruit volgt dat “de staat van slavernij terecht wordt beschouwd als een straf voor de zondaar; zo komt het woord slaaf niet voor in de Bijbel totdat de rechtvaardige man Noe de zonde van zijn zoon ermee brandmerkte. Het was dus de zonde die deze naam verdiende; het was niet natuurlijk.” 19, 15: PL 41, 643 [[857]]
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Van de eerste zonde kwamen alle kwaden, en speciaal deze perversiteit dat er mensen waren die, de oorspronkelijke broederschap van het ras vergetend, in plaats van, zoals zij van nature hadden moeten doen, te streven naar wederzijdse vriendelijkheid en wederzijds respect, volgens hun kwade verlangens begonnen andere mensen te beschouwen als hun minderen, en hen te houden als vee dat geboren is voor het juk. Op deze manier, door een absolute vergetelheid van onze gemeenschappelijke natuur, en van de menselijke waardigheid, en de gelijkenis van God die op ons allen is ingedrukt, gebeurde het dat in de twisten en oorlogen die toen uitbraken, zij die sterker waren de overwonnenen tot slavernij reduceerden; zodat de mensheid, hoewel van hetzelfde ras, in twee delen werd verdeeld, de overwonnen slaven en hun overwinnende meesters. De geschiedenis van de oude wereld toont ons dit ellendige schouwspel tot in de tijd van de komst van onze Heer, toen het onheil van de slavernij zwaar op alle volkeren was gevallen, en het aantal vrijen zo was verminderd dat de dichter deze afschuwelijke zin in de mond van Caesar kon leggen: “Het menselijk ras bestaat omwille van enkelen.” Lucanus, Pharsalia, 5, 343 Lucanus, Pharsalia, 5, 343
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Het systeem bloeide zelfs onder de meest beschaafde volkeren, onder de Grieken en onder de Romeinen, bij wie de weinigen hun wil oplegden aan de velen; en deze macht werd zo onrechtvaardig en met zoveel hoogmoed uitgeoefend dat een menigte slaven slechts werd beschouwd als zovele bezittingen - niet als personen, maar als dingen. Zij werden beschouwd als buiten de sfeer van het recht, en zelfs zonder de aanspraak om het leven te behouden en te genieten. “Slaven zijn in de macht van hun meesters, en deze macht is afgeleid van het volkenrecht; want we vinden dat bij alle volken de meesters de macht van leven en dood over hun slaven hebben, en wat een slaaf verdient behoort aan zijn meester.” lib. I, tit. 8, n. I; in “Corpus jurs civilis” (4th ed., Berlin, Weidmann, 1886) Vol. 1, p. 3. [[3801]] Als gevolg van deze toestand van morele verwarring werd het voor de mensen geoorloofd hun slaven te verkopen, hen in ruil te geven, over hen te beschikken bij testament, hen te slaan, hen te doden, hen te misbruiken door hen te dwingen te dienen voor de bevrediging van kwade hartstochten en wreed bijgeloof; deze dingen konden legaal, straffeloos en in het licht van de hemel worden gedaan. Zelfs de wijste heidenen, illustere filosofen en geleerde rechtsgeleerden, die het algemene gevoel van de mensheid beledigden, slaagden erin zichzelf en anderen ervan te overtuigen dat slavernij eenvoudigweg een noodzakelijke voorwaarde van de natuur was. Zij aarzelden ook niet om te beweren dat de slavenklasse zowel in intelligentie als in volmaaktheid van lichamelijke ontwikkeling zeer inferieur was aan de vrije mensen, en dat slaven daarom, als dingen zonder verstand en zin, in alles de instrumenten moesten zijn van de wil van hun meesters, hoe onbezonnen en onwaardig ook. Zulke onmenselijke en verdorven doctrines moeten speciaal worden verafschuwd; want als ze eenmaal zijn aanvaard, is geen enkele vorm van onderdrukking zo verdorven, dat ze zich zal verdedigen onder een of andere kleur van wettigheid en rechtvaardigheid. De geschiedenis staat vol met voorbeelden die aantonen wat een voedingsbodem voor misdaad, wat een plaag en rampspoed dit systeem is geweest voor staten. Haat wordt opgewekt in de harten van de slaven, en de meesters worden in een staat van wantrouwen en voortdurende angst gehouden; de slaven bereiden zich voor om zich te wreken met de fakkels van de brandstichter, en de meesters zetten de taak van onderdrukking voort met grotere wreedheid. Staten worden afwisselend verstoord door het aantal slaven en door het geweld van de meesters, en worden zo gemakkelijk omvergeworpen; vandaar, in één woord, komen rellen en opstanden, plundering en brand.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Het grootste deel van de mensheid zwoegde in deze afgrond van ellende, en had des te meer te lijden omdat zij verzonken waren in de duisternis van het bijgeloof, toen in de volheid van de tijd en door de plannen van God, licht over de wereld scheen, en de verdiensten van Christus de Verlosser over de mensheid werden uitgestort. Daardoor werden zij uit de sleur en de ellende van de slavernij gehaald, en uit de verschrikkelijke slavernij van de zonde teruggeroepen en teruggebracht tot hun hoge waardigheid als zonen van God. Zo leerden en legden de Apostelen in de eerste dagen van de Kerk, naast andere voorschriften voor een vroom leven, de leer vast die meer dan eens voorkomt in de brieven van Paulus aan de nieuwgedoopten: “Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof, in Jezus Christus. Want zovelen van u als in Christus gedoopt zijn, hebben Christus aangedaan. Er is geen Jood of Griek, geen slaaf of vrije, geen man of vrouw. Want u bent allen één in Christus Jezus.” (Gal. 3, 26-28) [b:Gal. 3, 26-28] “Dan is er geen sprake meer van heiden of Jood, besnedene of onbesnedene, barbaar en onbeschaafde, van slaaf of vrije mens. Daar is alleen Christus, alles in allen.” (Kol. 3, 11) [b:Kol. 3, 11] “Wij allen, Joden en heidenen, slaven en vrijen, zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop een enkel lichaam geworden en allen werden wij gedrenkt met een Geest.” (1 Kor. 12, 13) [b:1 Kor. 12, 13]. Gouden woorden, inderdaad, edele en heilzame lessen, waardoor niet enkel de oude waardigheid weer werd teruggegeven aan het menselijk geslacht maar ook mensen van welk land of welke taal of klasse dan ook worden samengebonden en verbonden in de sterke banden van broederlijke verwantschap. Deze dingen leerde Paulus, met de christelijke naastenliefde waarmee hij vervuld was, uit het hart zelf van Hem die, met overtreffende goedheid, Zichzelf gaf om de broeder van ons allen te zijn, en in Zijn eigen persoon, zonder iemand weg te laten of uit te sluiten, de mensen zo veredelde dat zij deelgenoten konden worden van de goddelijke natuur. Door deze christelijke naastenliefde werden de verschillende mensenrassen onder de goddelijke leiding op zo’n wonderbaarlijke wijze samengebracht dat zij opbloeiden tot een nieuwe staat van hoop en openbaar geluk; en met de voortgang van tijd en gebeurtenissen en de voortdurende arbeid van de Kerk ontwikkelde de burgerlijke samenleving zich, vernieuwd op de wijze van een familie, christelijk en vrij.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Vanaf het begin heeft de Kerk geen moeite gespaard om het christelijke volk in een zo belangrijke zaak de ware leer van Christus en de apostelen te doen aanvaarden en stevig vast te houden. En nu is er door de nieuwe Adam, die Christus is, een broederlijke eenheid tot stand gebracht tussen mens en mens, en volk en volk; zoals in de orde van de natuur zij allen een gemeenschappelijke oorsprong hebben, zo hebben zij in de orde die boven de natuur staat allen één en dezelfde oorsprong in verlossing en geloof; allen zijn gelijkelijk geroepen om de aangenomen zonen van God en de Vader te zijn, die voor ons allen dezelfde losprijs heeft betaald; wij zijn allen leden van hetzelfde lichaam, allen mogen deelnemen aan hetzelfde goddelijke banket, en ons allen worden de zegeningen van goddelijke genade en van het eeuwige leven aangeboden. Nadat zij deze beginselen als begin en fundament had vastgesteld, ging de Kerk, als een tedere moeder, proberen enige verlichting te vinden voor het verdriet en de schande van het leven van de slaaf; met dit doel voor ogen heeft zij de rechten en wederzijdse plichten van meesters en slaven, zoals die zijn neergelegd in de brieven van de apostelen, duidelijk omschreven en krachtig gehandhaafd. Met deze woorden vermaanden de Prinsen der Apostelen de slaven die zij tot de kudde van Christus hadden toegelaten. “Slaven, aanvaardt met gepaste onderwerping het gezag van uw meesters, niet alleen als zij goed en vriendelijk, ook als zij lastig zijn.” (1 Pt. 2, 18) [b:1 Pt. 2, 18]. “Slaven, weest uw aardse meesters gehoorzaam met eerbied en in eenvoud des harten, als gold uw onderdanigheid Christus zelf, niet als ogendienaars om mensen te behagen, maar als knechten van Christus, die Gods wil van harte volbrengen. Dient welgemoed in de mensen de Heer, wetend dat ieder, hij moge slaaf zijn of vrije, het goede dat hij gedaan heeft, van de Heer zal terugontvangen.” (Ef. 6, 5-8) [b:Ef. 6, 5-8]. Paulus zegt hetzelfde tegen Timoteüs: “Zij die als slaven hun juk te dragen hebben, moeten hun meesters alle eer waardig achten; anders zal men kwaadspreken van onze God en van de christelijke leer. Zij die gelovige meesters hebben, mogen hen niet minder achten omdat zij hun broeders zijn. Zij moeten hen integendeel des te trouwer dienen, omdat zij die van hun diensten profiteren, een zijn met hen in geloof en liefde. Zo moet gij leren en vermanen." (1 Tim. 6, 1-2) [b:1 Tim. 6, 1-2]. Op dezelfde wijze droeg hij Titus op de dienaren te leren “De slaven moeten hun meesters in alles onderdanig zijn, hun eisen inwilligen, niet tegenspreken, 10niet stelen, maar zich strikt betrouwbaar tonen; dan zullen zij allerwegen het aanzien verhogen van de leer van God onze Heiland.” (Tit. 2, 9-10) [b:Tit. 2, 9-10].
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Die eerste leerlingen van het christelijk geloof begrepen heel goed dat deze broederlijke gelijkheid van alle mensen in Christus op geen enkele wijze de eerbied, de eer, de trouw en andere plichten die verschuldigd zijn aan degenen die boven hen staan, moest verminderen of verminderen. Hieruit volgden vele goede resultaten, zodat plichten tegelijkertijd zekerder werden uitgevoerd, en lichter en aangenamer om te doen, en tegelijkertijd vruchtbaarder in het verkrijgen van de heerlijkheid van de hemel. Zo behandelden zij hun meesters met eerbied en respect als mannen bekleed met het gezag van Hem van wie alle macht komt. Bij deze leerlingen was het motief van handelen niet de vrees voor straf of enige verlichte voorzichtigheid of de ingevingen van het nut, maar het besef van plicht en de kracht van naastenliefde. Anderzijds werd de meesters door de apostel wijselijk aangeraden hun slaven te behandelen met consideratie voor hun diensten: “En gij meesters, behandelt hen in dezelfde geest. Laat dreigementen achterwege. Denkt eraan dat gij dezelfde meester in de hemel hebt als zij; Hij heeft geen gunstelingen.” (Ef. 6, 9) [b:Ef. 6, 9]. Er werd hun ook verteld dat de slaaf geen reden had om zijn lot te betreuren, aangezien hij “een vrijgelatene van de Heer” is, noch de vrije man, aangezien hij “de slaaf van Christus” (1 Kor. 7, 22) [b:1 Kor. 7, 22] is, om zich trots te voelen, en zijn bevelen met hoogmoed te geven. De meesters werd op het hart gedrukt dat zij in hun slaven hun medemensen moesten herkennen en hen dienovereenkomstig moesten respecteren, erkennende dat zij van nature niet van henzelf verschilden, dat zij door de godsdienst en in relatie tot de majesteit van hun gemeenschappelijke Heer allen gelijk waren. Deze voorschriften, zo goed berekend om harmonie te brengen in de verschillende delen van de huiselijke samenleving, werden door de Apostelen zelf in praktijk gebracht. Bijzonder opmerkelijk is het geval van Sint Paulus, toen hij zich inzette voor Onesimus, de vluchteling van Philemon, met wie hij, toen hij hem aan zijn meester teruggaf, deze liefdevolle aanbeveling stuurde: “dat ge hem voorgoed terug zoudt krijgen, nu niet meer als slaaf, maar als veel meer dan een slaaf, als een geliefde broeder. Dat is hij voor mij al helemaal, hoeveel meer dan voor u, als mens en als christen. Als gij u dus met mij verbonden voelt, heet hem dan welkom zoals ge het mij zoudt doen. En mocht hij u schade hebben berokkend of iets schuldig zijn, zet het maar op mijn rekening.” (Fil. 16-18) [b:Fil. 16-18].
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Wie de heidense en de christelijke houding tegenover slavernij vergelijkt, zal gemakkelijk tot de conclusie komen dat de ene gekenmerkt werd door grote wreedheid en slechtheid, en de andere door grote zachtmoedigheid en menselijkheid. En dit wordt nog duidelijker als we zorgvuldig nagaan hoe teder en voorzichtig de Kerk deze vreselijke vloek van de slavernij heeft uitgeroeid en vernietigd. Zij heeft elke overhaaste actie afgewezen om de vrijlating van de slaven te bewerkstelligen, omdat dit tumult en schade zou hebben veroorzaakt, zowel voor de slaven zelf als voor het koninkrijk, maar met een bijzondere wijsheid heeft zij gezien dat de geesten van de slaven door haar discipline in het christelijk geloof moesten worden onderwezen, en met de doop gewoonten moesten verwerven die passen bij het christelijk leven. Daarom heeft de Kerk, toen onder de slavenmassa die zij onder haar kinderen heeft geteld, sommigen, op een dwaalspoor gebracht door enige hoop op vrijheid, hun toevlucht namen tot geweld en opruiing, deze onwettige pogingen altijd veroordeeld en tegengewerkt, en door haar predikanten de remedie van het geduld toegepast. Zij leerde de slaven te voelen dat zij, op grond van het licht van het heilige geloof en het karakter dat zij van Christus ontvingen, een waardigheid genoten die hen boven hun heidense heren plaatste, maar dat zij des te meer door de Auteur en Stichter van hun geloof zelf verplicht waren zich nooit tegen hen te keren, of zelfs maar tekort te schieten in de eerbied en gehoorzaamheid die hun verschuldigd waren. Zichzelf kennende als uitverkorenen van het Koninkrijk Gods, en begiftigd met de vrijheid van Zijn kinderen, en geroepen tot de goede dingen die niet van dit leven zijn, waren zij in staat verder te werken zonder neergeslagen te worden door de zorgen en moeilijkheden van deze voorbijgaande wereld, maar met ogen en hart op de hemel gericht werden zij getroost en gesterkt in hun heilige voornemens. Petrus richtte zich speciaal tot slaven toen hij schreef: “Want met God in gedachten onverdiend leed verdragen is iets moois. Slagen verduren die men verdiend heeft is niets bijzonders. Maar geduldig verdragen dat gij te lijden hebt om uw goede daden, dat is het wat God behaagt. En het is ook uw roeping, want Christus heeft voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten; gij moet in zijn voetstappen treden.” (1 Pt. 2, 19-21) [b:1 Pt. 2, 19-21].
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
De verdienste van deze met matigheid verbonden zorgvuldigheid, die op zo’n wonderbaarlijke wijze de goddelijke krachten van de Kerk siert, wordt vergroot door de wonderbaarlijke en onoverwinnelijke moed waarmee zij zoveel arme slaven wist te inspireren en te ondersteunen. Het was een prachtig gezicht om hen te zien, die in hun gehoorzaamheid en het geduld waarmee zij zich aan elke taak onderwierpen, zo’n voorbeeld waren voor hun meesters, die weigerden zich te laten overhalen om de goddeloze bevelen van degenen boven hen te verkiezen boven de heilige wet van God, en zelfs hun leven opgaven in de wreedste martelingen met een onbedwongen hart en onbewolkte wenkbrauwen. De bladzijden van Eusebius houden voor ons de herinnering levend aan de onwankelbare standvastigheid van de maagd Potamiana Boek VI, iii-iv [[1115]], die, liever dan toe te geven aan de lusten van haar meester, onbevreesd de dood aanvaardde en haar trouw aan Jezus Christus bezegelde met haar bloed. Vele andere bewonderenswaardige voorbeelden zijn er in overvloed van slaven, die omwille van hun ziel en om hun geloof bij God te bewaren, hun meesters tot de dood toe hebben weerstaan. De geschiedenis kent geen enkel geval van christelijke slaven die zich om een andere reden tegen hun meesters verzetten of zich aansloten bij samenzweringen tegen de staat. Toen de vrede en de rust in de Kerk waren hersteld, gaven de heilige vaders een wijze en bewonderenswaardige uiteenzetting van de apostolische voorschriften betreffende de broederlijke eensgezindheid die tussen de christenen moest bestaan, en breidden deze met eenzelfde liefdadigheid uit tot het voordeel van de slaven, door erop te wijzen dat de rechten van de meesters zich weliswaar rechtmatig uitstrekten over de werken van hun slaven, maar dat hun macht zich niet uitstrekte tot het gebruik van gruwelijke wreedheden tegen hun personen. De heilige Chrysostomus staat bij uitstek onder de Grieken, die vaak over dit onderwerp spreken, en met blijde geest en tong verklaren dat slavernij in de oude betekenis van het woord in die tijd verdwenen was door de weldaad van het christelijk geloof, zodat het zowel een woord zonder betekenis leek als was onder de discipelen van de Heer. Want inderdaad (zo vat hij zijn betoog samen), toen Christus in zijn grote barmhartigheid jegens ons de door onze geboorte opgelopen zonde wegvaagde, genas hij tegelijkertijd de vele verdorvenheden van de menselijke samenleving; zodat, zoals de dood zelf door zijn toedoen zijn verschrikkingen heeft afgelegd en een vredig heengaan tot een gelukkig leven is geworden, zo is ook de slavernij uitgebannen. Noem dus geen enkele Christen een slaaf, tenzij hij inderdaad opnieuw in slavernij aan de zonde is; zij zijn allen broeders die wedergeboren en in Christus Jezus ontvangen zijn. Onze voordelen vloeien voort uit de nieuwe geboorte en de aanneming tot het huisgezin van God, niet uit de voornaamheid van ons ras; onze waardigheid vloeit voort uit de lof van onze waarheid, niet uit ons bloed. Maar opdat deze vorm van evangelische broederschap meer vrucht zou dragen, is het noodzakelijk dat er in de handelingen van ons gewone leven een gewillige uitwisseling van vriendelijkheid en goede diensten voorkomt, zodat slaven bijna op gelijke voet staan met de rest van ons huishouden en onze vrienden, en dat de meester des huizes hen niet alleen voorziet van wat nodig is voor hun leven en voedsel, maar ook van alle noodzakelijke waarborgen van godsdienstige vorming. Uit de duidelijke toespraak van Paulus tot Philemon, waarin hij genade en vrede vraagt “de gemeente die bij u aan huis samenkomt” (Filemon 2) [b:Filemon 2], blijkt tenslotte dat christelijke meesters en dienaren het voorschrift in acht moeten nemen dat zij die een gemeenschap van geloof hebben, ook een gemeenschap van naastenliefde moeten hebben. PG 58, 1039 [[1154]] PG 61,157-158 [[1661]] PG 62, 705 [[2587]]
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Van de Latijnse auteurs noemen we waardig en terecht de heilige Ambrosius, die zo ernstig onderzoek heeft gedaan naar alles wat in deze zaak nodig is, en zo duidelijk schrijft wat volgens de wetten van het Christendom aan elke soort mens toekomt, dat niemand het ooit beter heeft gedaan, wiens opvattingen, het is onnodig te zeggen, volledig en volmaakt samenvallen met die van de heilige Chrysostomus. cap. 3: PL 14, 633A-636A [[8919]] cap. 4: PL 16, 680C-682B [[8920]] cap. 1.: PL 16, 351A-352B [[1534]] Deze dingen zijn, zoals duidelijk is, zeer terecht en nuttig vastgelegd; maar meer nog, het belangrijkste punt is dat ze vanaf de vroegste tijden overal waar de belijdenis van het christelijk geloof bloeide, volledig en religieus zijn nageleefd. Als dit niet het geval was geweest, had die uitstekende verdediger van de godsdienst, Lactantius, het niet zo stellig kunnen volhouden, alsof hij er getuige van was. “Mocht iemand zeggen: Zijn er onder u niet sommige armen, sommige rijken, sommige slaven, sommige die meester zijn; is er geen verschil tussen verschillende personen? Ik antwoord: Er is geen, noch is er een andere oorzaak waarom wij elkaar bij de naam ‘broeder’ noemen dan dat wij onszelf als gelijken beschouwen; ten eerste, wanneer wij alle menselijke dingen meten, niet naar het lichaam maar naar de geest, al is hun lichamelijke toestand verschillend van de onze, toch zijn zij in de geest geen slaven van ons, maar wij achten en noemen hen broeders, medearbeiders in de godsdienst.” lib. 5, cap. 16: PL 6, 599A-600A [[1274]]
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
De zorg van de Kerk strekte zich uit tot de bescherming van de slaven, en streefde zonder onderbreking zorgvuldig naar één doel, namelijk dat zij uiteindelijk in vrijheid zouden worden hersteld, hetgeen hun eeuwig welzijn zeer ten goede zou komen. Dat de gebeurtenis deze inspanningen gelukkig beantwoordde, bewijzen de annalen van de heilige oudheid overvloedig. Adellijke moeders, beroemd geworden door de lof van Hiëronymus, verleenden zelf grote hulp bij de uitvoering van deze zaak; zodat het, zoals Salvianus vertelt, in christelijke families, ook al waren ze niet erg rijk, vaak voorkwam dat de slaven werden bevrijd door een royale manumissie. Maar ook St. Clement prees lang tevoren dat uitstekende werk van naastenliefde, waarbij sommige christenen slaven werden, door een persoonsverwisseling, omdat zij op geen andere manier de slaven konden bevrijden. Naast het feit dat de daad van manumissie in de kerken begon plaats te vinden als een daad van vroomheid, beval de Kerk dan ook om het aan de gelovigen voor te stellen wanneer zij op het punt stonden hun testament te maken, als een werk dat zeer aangenaam is voor God en van grote verdienste en waarde bij Hem. Daarom werden die voorschriften van manumissie aan de erfgenaam ingeleid met de woorden: “uit liefde tot God, voor het welzijn of de weldaad van mijn ziel.” Clemens van Rome, I “Ep. ad Cor.,” cap. 55: PG 1, 319A [[984|+427]] Ook werd niets als prijs voor de gevangenen betaald, aan God gewijde geschenken werden verkocht, gewijd goud en zilver omgesmolten, de ornamenten en geschenken van de basilieken vervreemd, zoals inderdaad meer dan eens gedaan werd door Ambrosius, Augustinus, Hilary, Eligius, Patrick en vele andere heilige mannen.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
Bovendien hebben de Romeinse pausen, die, zoals de geschiedenis waarlijk vertelt, altijd zijn opgetreden als beschermers van de zwakken en helpers van de onderdrukten, hun best gedaan voor de slaven. Gregorius zelf liet zoveel mogelijk slaven vrij, en op het Romeinse concilie van 597 wenste hij dat degenen die graag in het klooster wilden gaan, hun vrijheid kregen. Hadrianus I hield vol dat slaven vrij het huwelijk konden aangaan, zelfs zonder toestemming van hun meesters. Alexander III beval in 1167 duidelijk aan de Moorse koning van Valencia dat hij van geen enkele Christen een slaaf mocht maken, omdat niemand van nature slaaf was en alle mensen door God vrij zijn gemaakt. Innocentius III keurde in het jaar 1190, op verzoek van zijn stichters, Johannes de Matha en Felix van Valois, de Orde van de Allerheiligste Drie-eenheid voor de verlossing van Christenen die in de macht van de Turken waren gevallen, goed en richtte deze op. Later keurden Honorius III, en daarna Gregorius IX, de voor een soortgelijk doel opgerichte Orde van Onze Lieve Vrouw van Barmhartigheid tot Vrijkoop van Slaven goed, die Petrus Nolascus had opgericht en die de strenge regel bevatte dat haar religieuzen zich als slaven moesten overgeven in de plaats van door tirannen gevangengenomen Christenen, als dat nodig was om hen te verlossen. Dezelfde Gregorius vaardigde een decreet uit, dat een veel grotere ondersteuning van de vrijheid betekende, namelijk dat het onwettig was slaven aan de Kerk te verkopen, en hij voegde er een vermaning aan de gelovigen aan toe dat zij, als straf voor hun fouten, hun slaven aan God en zijn heiligen moesten geven als een daad van boetedoening.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Er zijn ook vele andere goede daden van de Kerk in deze zin. Want zij was inderdaad gewoon door strenge straffen slaven te verdedigen tegen de woeste woede en wrede verwondingen van hun meesters. Voor hen op wie de hand van het geweld rustte, was zij gewoon haar heilige tempels te openen als toevluchtsoorden om de vrije mensen in haar goede trouw te ontvangen, en hen door afkeuring te beteugelen die door kwade aansporingen iemand weer in slavernij durfden te brengen. Op dezelfde manier was zij nog gunstiger voor de vrijheid van de slaven die zij, op welke wijze dan ook, naar tijd en plaats als de hare hield; toen zij bepaalde dat zij ofwel door de bisschoppen van elke slavernijband moesten worden bevrijd die gedurende een bepaalde tijd van beproeving blijk hadden gegeven van een prijzenswaardige eerlijkheid van leven, ofwel toen zij de bisschoppen gemakkelijk toestond uit eigen wil degenen die tot hen behoorden vrij te verklaren. Het moet ook aan het mededogen en de deugd van de Kerk worden toegeschreven dat de druk van het burgerlijk recht op de slaven enigszins werd verlicht, en, voor zover dit tot stand kwam, dat de mildere verlichtingen van Gregorius de Grote, die in het geschreven volkenrecht waren opgenomen, van kracht werden. Dat gebeurde echter voornamelijk door toedoen van Karel de Grote, die ze opnam in zijn Capitularia, zoals Gratianus dat later deed in zijn Decretum. Part 1, dist. 54; ed. E. Friedberg, Vol. 1, cols. 206-214 [[1676]] Tenslotte tonen monumenten, wetten en instellingen, door een ononderbroken reeks van eeuwen heen, op schitterende wijze de grote liefde van de Kerk voor de slaven, wier ellendige toestand zij nooit zonder bescherming liet en altijd naar beste vermogen verlichtte. Daarom kan er nooit voldoende lof of dank worden betuigd aan de Katholieke Kerk, die de slavernij heeft uitgebannen en de ware vrijheid, broederschap en gelijkheid onder de mensen heeft bewerkstelligd.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
Tegen het einde van de vijftiende eeuw, toen de smet van de slavernij bijna was uitgewist onder de christelijke naties, die er naar streefden om stevig in de evangelische vrijheid te staan, en ook om hun rijk te vergroten, nam deze apostolische zie de grootste zorg dat de kwade kiemen van deze verdorvenheid nergens zouden herleven. Daarom richtte zij haar voorzichtige waakzaamheid op de pas ontdekte gebieden van Afrika, Azië en Amerika; want een rapport had haar bereikt dat de leiders van die expedities, hoe christelijk ze ook waren, hun wapens en vernuft op een boosaardige manier gebruikten om slavernij te vestigen en op te leggen aan deze onschuldige naties. Inderdaad, daar de ruwe aard van de grond die zij wilden overwinnen, en de te ontginnen metalen welke een zeer zware arbeid vereiste, werden onrechtvaardige en onmenselijke plannen aangegaan. Men begon namelijk een zekere handel, waarbij slaven voor dat doel uit Ethiopië werden vervoerd, een praktijk die nadien la tratta dei Negri werd genoemd en deze koloniën te zeer beheerste. Er volgde een onderdrukking van de inheemse bewoners (die collectief ‘Indianen’ worden genoemd), die veel weg had van slavernij.
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
Toen Pius II van deze zaken op de hoogte was gesteld, gaf hij onverwijld op 7 oktober 1462 een brief aan de bisschop van die plaats, waarin hij deze goddeloosheid aan de kaak stelde en veroordeelde. Enige tijd later leende Leo X, voor zover hij kon, zijn goede diensten en gezag aan de koningen van zowel Portugal als Spanje, die ervoor zorgden dat dit misbruik, dat zowel tegen de godsdienst, de menselijkheid als de rechtvaardigheid indruiste, radicaal werd uitgeroeid. Toch bleef dat kwaad, dat sterk gegroeid was, daar zijn onzuivere oorzaak, de onblusbare zucht naar winst, bestaan. Toen kwam Paulus III, bezorgd met een vaderlijke liefde over de toestand van de Indianen en van de Moorse slaven, tot deze laatste vaststelling, dat hij in het openbaar, en als het ware in het zicht van alle naties, verklaarde dat zij allen een rechtvaardig en natuurlijk recht hadden met een drievoudig karakter, namelijk dat ieder van hen meester was over zijn eigen persoon, dat zij samen konden leven onder hun eigen wetten, en dat zij eigendom konden verwerven en houden voor zichzelf. Bovendien kondigde hij, na brieven aan de kardinaal-aartsbisschop van Toledo te hebben gestuurd, een interdict en ontzegging van de sacramenten af tegen hen die in strijd met voornoemd decreet handelden, waarbij hij zich de bevoegdheid om hen vrij te spreken voorbehield aan de paus van Rome (Paulus III (1534-1549), “Veritas ipsa” (2 Juni, 1559).
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Met dezelfde vooruitziende blik en standvastigheid toonden andere Pausen in een latere periodes, zoals Urbanus VIII, Benedictus XIV en Pius VII, zich sterke voorstanders van vrijheid voor de Indianen en Moren en degenen die zelfs nog niet onderwezen waren in het christelijk geloof. De laatste heeft bovendien op het concilie van de geconfedereerde vorsten van Europa, gehouden te Wenen Op het hoogfeest van St. Jozef [1815], hun gemeenschappelijke aandacht gevestigd op dit punt, dat de handel in negers, waarover wij eerder hebben gesproken en die nu op vele plaatsen was opgehouden, grondig moest worden uitgeroeid. Gregorius XVI veroordeelde ook streng degenen die de plichten van de mensheid en de wetten veronachtzaamden, en herstelde de decreten en wettelijke straffen van de apostolische stoel, en liet geen middel onbeproefd om ook buitenlandse naties, in navolging van de goedheid van de Europeanen, de schande en wreedheid van de slavernij te laten ophouden en te verafschuwen. In Supremo Apostolatus Fastigio [[7591]] Maar het is voor Ons zeer gelukkig gebleken dat Wij de felicitaties van de voornaamste vorsten en heersers van de openbare zaken hebben ontvangen omdat Wij, dankzij Onze voortdurende smeekbeden, enige genoegdoening hebben verkregen voor de lang aanhoudende en zeer terechte klachten van de natuur en de godsdienst.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
Wij hebben echter, in een zaak van dezelfde aard, een andere zorg in gedachten die ons niet licht verontrust en op onze bezorgdheid drukt. Deze schandelijke handel in mensen vindt weliswaar niet meer plaats over zee, maar over land wordt deze in te grote mate en op te barbaarse wijze bedreven, en dat vooral in sommige delen van Afrika. Want omdat de Mohammedanen op perverse wijze hebben bepaald dat Ethiopiërs en mensen van soortgelijke volkeren weinig beter zijn dan brute dieren, is het gemakkelijk om de perfide en wrede aard van de mens te zien en te beven. Plotseling vallen zij, als plunderaars die een aanval doen, de stammen van de Ethiopiërs binnen, zonder daarvoor te vrezen; zij stormen hun dorpen, huizen en hutten binnen; zij verwoesten, vernietigen en nemen alles in beslag; zij voeren de mannen, vrouwen en kinderen, die gemakkelijk gevangen en gebonden kunnen worden, weg om hen met geweld mee te slepen voor hun schandelijke handel. Deze hatelijke expedities worden gemaakt in Egypte, Zanzibar, en gedeeltelijk ook in de Soedan, als zo vele stations. Mannen, vastgebonden met kettingen, worden gedwongen lange reizen te maken, slecht voorzien van voedsel, onder veelvuldig gebruik van de zweep; zij die te zwak zijn om dit te ondergaan worden gedood; zij die sterk genoeg zijn gaan als een kudde met een menigte anderen om verkocht te worden en doorgegeven te worden aan een brutale en schaamteloze koper. Maar wie aldus wordt verkocht en afgestaan, staat bloot aan een ellendige scheiding van vrouwen, kinderen en ouders, en wordt door hem in wiens macht hij valt in een harde en onbeschrijfelijke slavernij gedreven; ook kan hij niet weigeren zich aan de godsdienstige riten van Mohammed te onderwerpen. Deze dingen hebben wij niet lang geleden met de grootste bitterheid van gevoelens ontvangen van sommigen die ooggetuigen zijn geweest, zij het met tranen, van dat soort schande en ellende; hiermee komt bovendien volledig overeen wat de laatste tijd door de ontdekkingsreizigers in equatoriaal Afrika is verteld. Uit hun getuigenis en hun woorden blijkt inderdaad dat elk jaar 400.000 Afrikanen als vee worden verkocht, waarvan ongeveer de helft, uitgeput door de ruwheid van de paden, daar neervalt en omkomt, zodat, helaas, wie door zulke plaatsen reist, het pad bezaaid ziet met de resten van beenderen.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Wie zou niet ontroerd zijn bij de gedachte aan zulke ellende. Wij, die de plaats innemen van Christus, de liefdevolle Bevrijder en Verlosser van de gehele mensheid, en die ons zo verheugen in de vele en glorieuze goede daden van de Kerk voor allen die getroffen zijn, kunnen nauwelijks uitdrukken hoe groot onze medelijden is met die ongelukkige volkeren, met welke volheid van naastenliefde wij onze armen voor hen openen, hoe vurig wij verlangen hen alle verlichting en steun te kunnen bieden, in de hoop dat zij, na de slavernij van het bijgeloof en de slavernij van de mens te hebben afgelegd, eindelijk de enige ware God mogen dienen onder het zachte juk van Christus, deelgenoten met ons van de goddelijke erfenis. Zouden allen die hoge posities bekleden in gezag en macht, of die wensen dat de rechten van naties en van de mensheid heilig worden gehouden, of die zich serieus inzetten voor de belangen van de katholieke religie, zich allen, overal handelend naar Onze vermaningen en wensen, gezamenlijk inspannen om deze vorm van handel, die niets laaghartiger en goddelozer is, te onderdrukken, te verbieden en te beëindigen.
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
Terwijl door een grotere inzet van vindingrijkheid en arbeid nieuwe wegen worden aangelegd en nieuwe handelsondernemingen in de landen van Afrika worden opgezet, laten apostolische mannen intussen trachten uit te vinden hoe zij de veiligheid en vrijheid van de slaven het best kunnen verzekeren. Zij zullen in deze zaak geen succes hebben dan wanneer zij zich, gesterkt door de goddelijke genade, overgeven aan de verspreiding van ons allerheiligst geloof en er dagelijks zorg voor dragen, waarvan de kenmerkende vrucht is dat het de vrijheid “waarmee Christus ons vrij heeft gemaakt" op wonderbaarlijke wijze op smaak brengt en ontwikkelt (Gal. 4, 31) [b:Gal. 4, 31]. Wij raden hen daarom aan om, als in een spiegel van apostolische deugd, te kijken naar het leven en de werken van de heilige Petrus Claver, aan wie Wij onlangs een kroon van glorie hebben toegevoegd. Petrus Claver (1551-1654).. Petrus Claver (1551-1654) trad in 1602 toe tot de Sociëteit van Jezus; in 1610 ging hij naar Cartagena, toen de belangrijkste slavenmarkt van de Nieuwe Wereld, en wijdde zich vierenveertig jaar lang aan het missiewerk. Hij had verklaard zijn hele leven "de slaaf van de negers" te willen blijven en zou meer dan 300.000 van hen hebben gedoopt. Hij werd heilig verklaard door Paus Leo XIII op 15 januari 1888. Laat hen kijken naar hem die zich veertig jaar lang met de grootste standvastigheid in zijn werk heeft overgegeven aan een zeer miserabele verzameling van Moorse slaven; waarlijk hij zou de apostel moeten worden genoemd van hen wier constante dienaar hij zich verklaarde en overgaf te zijn. Als zij trachten de naastenliefde en het geduld van zo'n man tot zich te nemen en te weerspiegelen, zullen zij inderdaad schitteren als waardige dienaren van het heil, schrijvers van troost, boodschappers van de vrede, die door Gods hulp zorgeloosheid, verlatenheid en felheid kunnen veranderen in de meest vreugdevolle vruchtbaarheid van religie en beschaving.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
En nu, eerbiedwaardige broeders, wensen Onze gedachten en Onze brief zich tot u te wenden, opdat Wij u opnieuw de buitengewone vreugde kunnen mededelen en met u kunnen delen wat Wij voelen vanwege de besluiten die in dat Rijk in het openbaar zijn genomen met betrekking tot de slavernij. Het leek ons inderdaad een goede, gelukkige en voorspoedige gebeurtenis dat bij wet werd bepaald en aangedrongen dat wie zich nog in de toestand van slaven bevond, moest worden toegelaten tot de status en de rechten van vrije mensen. Zo zal de naam van het Rijk van Brazilië terecht in ere en lof worden gehouden onder de meest beschaafde naties, en de naam van zijn doorluchtige keizer zal eveneens worden gewaardeerd, wiens uitstekende toespraak is opgetekend, dat hij niets vuriger wenste dan dat elk spoor van slavernij snel zou worden uitgewist uit zijn gebieden. Maar, waarlijk, totdat deze voorschriften van de wetten zijn uitgevoerd, verzoeken wij te proberen met alle middelen en druk zoveel mogelijk deze zaak, die door geen lichte moeilijkheden belemmerd wordt, te voltooien. Laat het met uw middelen zover komen dat meesters en slaven het onderling eens kunnen worden met de hoogste goede wil en de beste goede trouw; laat er geen overtreding zijn van clementie of rechtvaardigheid, maar, wat er ook uitgevoerd moet worden, laat alles rechtmatig, gematigd en op een christelijke manier gebeuren. Het is echter vooral te wensen dat voorspoedig mag worden volbracht, wat allen wensen, dat de slavernij kan worden uitgebannen en uitgewist zonder enige schade aan goddelijke of menselijke rechten, zonder politieke beroering, en dus met het solide voordeel van de slaven zelf, voor wier belang dit wordt ondernomen.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
Tot ieder van hen, of zij nu reeds in vrijheid zijn gesteld of op het punt staan dat te worden, richten wij met een pastorale intentie en een vaderlijke geest enkele heilzame waarschuwingen uit de woorden van de grote apostel der heidenen. Laten zij dus vroom en voortdurend trachten om dankbare herinneringen en gevoelens te bewaren tegenover degenen door wier raad en inspanning zij in vrijheid werden gesteld. Laten zij zich nooit onwaardig tonen voor zo’n grote gave, noch ooit vrijheid verwarren met bandeloosheid; maar laten zij die gebruiken zoals het goed geordende burgers betaamt voor het ijverig nastreven van een actief leven, ten bate en voordeel van zowel hun familie als de staat. Laten zij de waardigheid van hun vorsten respecteren en verhogen, de magistraten gehoorzamen, gehoorzaam zijn aan de wetten; deze en soortgelijke plichten moeten zij ijverig vervullen, onder invloed, niet zozeer van angst als wel van religie; laten zij ook afgunst van andermans rijkdom of positie beteugelen en in bedwang houden, die helaas dagelijks zoveel mensen in lagere posities benauwt, en zoveel aanzetten tot rebellie tegen de veiligheid van orde en vrede. Laten zij tevreden zijn met hun staat en hun lot, niets dierbaarder vinden, niets vuriger verlangen dan de goede dingen van het hemelse koninkrijk door wiens genade zij aan het licht zijn gebracht en door Christus zijn verlost; laten zij zich vroom gedragen tegenover God, die hun Heer en Bevrijder is; laten zij Hem liefhebben met al hun kracht; laten zij Zijn geboden met al hun kracht onderhouden; laten zij zich verheugen zonen te zijn van Zijn echtgenote, de Heilige Kerk; laten zij zich inspannen om zo goed mogelijk te zijn, en laten zij, voor zover zij dat kunnen, zorgvuldig Zijn liefde teruggeven. Wees ook gij, Eerwaarde Broeders, volhardend in het tonen en aansporen van de vrijgelatenen op deze zelfde doctrines; opdat, wat Onze voornaamste bede is, en tegelijkertijd de uwe zou moeten zijn en die van alle goede mensen, de religie, onder de eersten, ooit mag voelen dat zij de meest ruime vruchten heeft verkregen van die vrijheid die is verkregen, waar ook het Rijk zich ook uitstrekt.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
Maar opdat dit gelukkig kan geschieden, smeken en verzoeken wij om de volle genade van God en de moederlijke hulp van de Onbevlekte Maagd. Als voorproef van hemelse gaven en getuige van Onze vaderlijke goede wil jegens u, Eerwaarde Broeders, uw geestelijkheid en geheel uw volk, geven wij u liefdevol de apostolische zegen.
Gegeven in de Sint Pieter te Rome, de vijfde mei 1888, het elfde jaar van Ons pontificaat.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/7592-in-plurimis-nl