Inhoudsopgave
- Toelichting bij Rerum Novarum
VOORWOORD
Verschillende factoren hadden in het begin der negentiende eeuw de juiste verhouding onder de maatschappelijke klassen verbroken, o.a. de doorwerking der renaissance-gedachte met haar idee van de absolute eigendom, de reformatie met haar ontkenning van de verdienstelijkheid der goede werken, de leer der Encyclopedisten met hun ondermijning van alle bovennatuurlijk geloof en de valse theorie van Rousseau omtrent de oorsprong der maatschappij en de taak der overheid.
Maar de meest tastbare oorzaak van deze verbreking der verhoudingen is wel het ontstaan van het kapitalisme als gevolg van de technische uitvindingen en van het te plotseling invoeren der machinerieën, waarbij dan meestal kwam een overdreven zucht naar gewin. Hierdoor ontstond enerzijds een opeenhoping van rijkdommen bij enkelen, de zg. kapitalisten, anderzijds een blijvende staat van pauperisme bij de grote massa, die men proletariërs noemde. De afstand, die hierdoor tussen werknemers en werkgevers ontstond, groeide uit tot ongekende tegenstellingen en gaf aanleiding tot een bittere klassenstrijd.
De vraag nu, hoe men die tegenstellingen kan opheffen en de juiste verhouding onder de verschillende klassen, heel bijzonder tussen werkgevers en werknemers, kan herstellen, wordt de sociale kwestie genoemd.
Vanzelfsprekend hebben verschillende richtingen zich met dit vraagstuk bezig gehouden, en naar gelang van hun beginselen, kan men drie scholen onderscheiden, nl. de liberale, de marxistisch-socialistische en de katholieke school.
De liberalen, die de volledige autonomie van de mens proclameren, eisen volkomen vrijheid op in economisch opzicht. De staat mag volgens hen hier niet ingrijpen, want de wet van vraag en aanbod zal vanzelf de verhouding tussen werkgever en werknemer bepalen. Het laissez faire, laissez aller voerde echter in de praktijk tot uitbuiting en tot erkenning van het recht van de sterkste, in casu van de kapitalisten. Deze verenigden zich in grootbedrijven, kartels, enz., waardoor de tegenstelling tussen kapitalisten en proletariërs steeds meer verscherpte.
De marxisten of socialisten willen door klassenstrijd het particulier bezit opheffen en zo komen tot de socialistische heilstaat, waarin de productiemiddelen behoren aan de gemeenschap en waarin geen klassentegenstellingen meer zouden bestaan. In 1848 gaf Marx tezamen met Engels zijn communistisch manifest uit en in 1864 stichtte hij de eerste internationale vereniging van arbeiders, die in alle landen nationale afdelingen kreeg; zo ontstond ook in ons land in 1869 het socialistische N.W.V. (Nederlands werkliedenverbond), waarop ook de liberalen in 1871 stichtten het A.N.W.V. (Algemeen Nederlands werkliedenverbond).
Ook de katholieken hadden zich intussen met de kwestie bezig gehouden. Er ontstonden in alle landen van Europa katholieke verenigingen van arbeiders. De grote pionier op dit gebied was mgr. Von Ketteler, bisschop van Mainz, die reeds in 1848 zijn zes beroemde preken hield te Mainz over Die grossen sozialen Fragen der Gegenwart. Zijn werk werd voortgezet door de priester-rijksdagafgevaardigde Fr. Hitze, die, uitgaande van een organische staatsopvatting, het streven der arbeiders naar sociale zelfstandigheid wilde combineren met staatsbemoeiing in de vorm van sociale wetgeving. In Engeland was kardinaal Manning de grote promotor der arbeidersbeweging. Hij wilde de sociale rechtvaardigheid tot stand brengen door staatsbemoeiing. In Oostenrijk meende K. von Vogelsang, de leider der zg. feodalen, de oplossing te vinden in het herstel der middeleeuwse corporaties, maar dan in moderne vorm en onder staatsbescherming. In Frankrijk ijveren Albert de Mun en mgr. Freppel, bisschop van Angers; in België mgr. Doutreloux, bisschop van Luik; in Zwitserland Gasp. Descurtins; in Italië Toniolo, de grote raadsman van Leo XIII in sociale aangelegenheden; in de Verenigde Staten mgr. Gibbons en mgr. Ireland.
Alle katholieke sociologen kwamen op voor een menswaardig bestaan der arbeiders. Maar de vraag, welke taak de staat bij de oplossing van het sociale probleem te vervullen had, verdeelde de katholleken in twee richtingen, nl. in de school van Luik en die van Angers, die hun naam danken aan de beide congressen, die in 1890 in die steden gehouden werden, respectievelijk gepresideerd door mgr. Doutreloux en mgr. Freppel.
Scholen van Angers en Luik
De school van Angers, die meer conservatief is, legt bij de oplossing der kwestie alleen de nadruk op de naastenliefde en schuift de staatsbemoeiing naar de achtergrond. Zij ziet het probleem slechts als een moreel-godsdienstige kwestie en niet als een economisch vraagstuk. Volgens deze school moet de kwestie opgelost worden door de werkgevers zelf, de classes dirigeantes, want het arbeidscontract is een gewoon contract. Als dus de werkgever het overeengekomen loon betaalt, heeft de arbeider krachtens rechtvaardigheid niets meer te vorderen. Wel moet de werkgever krachtens de naastenliefde, voortvloeiend uit zijn patronale verhouding, zijn arbeiders steunen. Daar dus na de vervulling van het contract geen plicht van rechtvaardigheid meer aanwezig is, dient volgens deze school de rol van de staat zoveel mogelijk uitgeschakeld te worden. De staat heeft slechts op te treden als controlerend politieagent, die de rechten moet beschermen en misbruiken tegengaan. Opdat nu de patroons hun plicht van naastenliefde beter zouden begrijpen, moet de sociale actie primair bestaan in de veredeling der patroons door de geest van het Evangelie, vooral door de geest der liefde. Dan zullen zij hun patronale rol ten opzichte van arbeiders vanzelf beter vervullen. De voornaamste vertegenwoordigers van deze school waren mgr. Freppel, H. de Tourville en aanvankelijk ook Albert de Mun en De la Tour du Pin. Deze beiden gaan echter spoedig ijveren voor staatsinmenging.
De school van Luik, die vooruitstrevend was, legde vooral de nadruk op de rechtvaardigheid en wilde ook de staat inschakelen. Zij ziet de sociale kwestie niet alleen als een moreel-godsdienstig, maar ook als een economisch probleem. Want om tot een goede economische samenleving te komen, moet de maatschappij gereorganiseerd worden op organische grondslag. En het is de taak van de staat, hieraan mee te werken. Zij ziet verder het arbeidscontract als een heel bijzonder contract. De arbeider immers stelt niet alleen zijn arbeid in dienst van de patroon, maar hij verbindt ook ten nauwste heel zijn persoon aan de patroon. Vandaar volgen uit dit contract voor de patroon ook uit strikte rechtvaardigheid nog andere verplichtingen dan alleen het betalen der arbeidsprestatie. De voornaamste vertegenwoordigers van deze richting waren· mgr. Doutreloux, de grootfabrikant Leon Harmel, pater Rutten O.P. e.a.
Toen in 1890 op een internationaal congres van katholieke sociologen in Luik de strijd tussen beide scholen culmineerde in een resolutie, waarbij de meerderheid onder leiding van mgr. Doutreloux zich voor staatsinmenging uitsprak, achtte Leo XIII de tijd gekomen om het beslissende woord te spreken, temeer daar de laatste jaren vanuit bijna alle landen bij de paus aangedrongen werd op een beslissing in deze zaak.
Ontwikkelingen naar de encycliek toe
Reeds als bisschop van Perugia had Leo XIII in zijn vastenbrief van 1877 de sociale wantoestanden veroordeeld en trouw aan de Kerk en medewerking van de staat als middelen ter verbetering aangegeven. Maar eerst als paus komt hij geleidelijk tot een scherp inzicht in de opbouw van een christelijke economie. Er heeft dan een wisselwerking plaats tussen de paus enerzijds en de arbeidersorganisaties met hun katholieke sociologen anderzijds, een wisselwerking, die bij beide partijen de belangstelling en het juister inzicht bevorderde. Aanvankelijk legt Leo XIII nog weinig de nadruk op de sociale rechtvaardigheid, maar zo goed als uitsluitend op de caritas. Eerst geleidelijk aan treedt hij in de gedachtegang van Von Ketteler, wiens geschriften op hem een diepe indruk maakten en die hij zijn "grote voorganger" noemt, en van de Franse sociologen. In zijn encycliek van 28 december 1878, waarin hij het socialisme veroordeelt, legt hij de nadruk op de plicht van naastenliefde van de rijken ten opzichte van de armen. Sinds de huwelijksencycliek van 10 februari 1880, die men toch ook beschouwen mag als een stuk sociale actie, laat het sociale probleem hem niet meer los. In deze jaren volgen nog de encyclieken van 29 juni 1881, van 1 nov. 1885, van 20 juni 1888 en van 10 jan. 1890, waarin Leo XIII verschillende afzonderlijke fundamentele punten van uiteen zet. Het zijn de inleidingen op de encycliek van 1891. En deze jaren zijn de voorbereidingsjaren op de grote sociale grondwet. In 1881 installeert hij een commissie van theologen ter bestudering van het vraagstuk. Van grote invloed, ook op , was zijn voortdurend contact met de mannen van de Zwitserse Union, zoals Blome, Von Löwestein, Lehmkuhl, Toniolo, Descurtins, De Cepeda etc. De resultaten van hun besprekingen liet hij zich door kardinaal Mermillod toezenden. Wij zien in deze periode in zijn toespraken en brieven ook meer het element der sociale rechtvaardigheid naar voren komen. Zo bijv. sprak de Paus op 25 februari 1885 tot een deputatie van industriëlen ten opzichte van de patroons: ,, ... que la justice doit présider à tous leurs actes". In een toespraak tot de afgevaardigden van Franse arbeidersorganisaties op 16 october 1887 sprak hij over de verplichting der rijken om de armen als broeders te helpen en over de wenselijkheid van staatsmedewerking bij de oplossing van het vraagstuk. Dezelfde gedachte van rechtvaardigheid en liefde komt ook tot uiting bij de audiëntie van duizenden arbeiders op 20 oktober 1888 , alsmede bij de grote arbeiderspelgrimage in 1889 onder leiding van De Mun en Harmel. En toen de Paus in 1888 op voorstel van kardinaal Gibbons de veel besproken arbeidersorganisatie: The Knights of Labour, die interconfessioneel was, ondanks de tegenstand van verschillende autoriteiten, o.a. van kardinaal Tacherau van Quebec, had goedgekeurd, bleven vanuit Amerika verzoekschriften binnen komen om pauselijke richtlijnen in zake het sociaal probleem. Nog in 1890 feliciteert de Paus keizer Wilhelm van Duitsland met de arbeidsconferentie, die in dat jaar op keizerlijk initiatief in Berlijn gehouden was. Tevens wijst de Paus in dit schrijven op het samengaan van liefde en rechtvaardigheid bij de regeling van het sociale vraagstuk.
Zo was geleidelijk aan niet alleen het inzicht van de Paus zelf scherper geworden, maar was ook de wereld gerijpt voor het ontvangen der pauselijke boodschap, die op 15 mei 1891 verscheen in de machtige encycliek . Zij is voor het grootste gedeelte het werk van Leo XIII zelf. De Paus had eerst een concept, volgens zijn eigen gedachten, laten opstellen door de dominicaner-generaal pater Zigliara. Maar het concept van pater Zigliara was te abstract. De Paus gaf het, van de nodige praktische wenken voorzien, door aan zijn beide secretarissen Boccali en Volpini om het volledig om te werken en er een meer praktisch karakter aan te geven. Nadat de Paus zelf er nog aan geschaafd had, ging het document ter perse.
Analyse van de encycliek
De encycliek wijst de middenweg tussen de onbeperkte vrijheid van het liberalisme en de dwang van het socialisme. Ze legt de nadruk op de naastenliefde en op de sociale rechtvaardigheid, maar onder eerbiediging van het privaat bezit. Bij de oplossing van de sociale kwestie wijst de paus aan drie groepen een bijzondere taak aan: de Kerk moet meewerken door de prediking, de staat door wetgeving en de betrokken personen door het oprichten van verenigingen, vooral van arbeidersverenigingen, De Paus gaat dus grotendeels in de richting van de Luikse school.
De grote betekenis van deze encycliek, die een der voornaamste gebeurtenissen is in de moderne kerkgeschiedenis, ligt hierin, dat ze de grondslag gelegd heeft voor een betere behartiging oer sociale belangen van de arbeiders en dat ze de christelijke democratie van solidariteit heeft ingeluid en versterkt en heel het volk doordrongen van een christelijke geest en in een christelijk solidarisme heeft verenigd.
Sinds het verschijnen van is een grootse katholieke arbeidersbeweging gegroeid, die een aanzienlijk deel der arbeiders voor de Kerk gered heeft. Maar ook de niet-katholieke sociologie is er door beïnvloed.
Door de encycliek heeft de Kerk onbetwist de leiding genomen in de oplossing van het sociale probleem. Pausen en bisschoppen bouwen voort op en Pius XI zal in 1931 de bekroning er van brengen door de encycliek .
Het is niet doenlijk hier ook maar een opsomming te geven van de pauselijke en bisschoppelijke stukken, die in de jaren 1891-1931 zijn verschenen over de katholieke Kerk en het sociale vraagstuk. Hiervoor verwijzen wij naar het bibliografisch werk: La Hierarchie Catholique et le problème social depuis l'encyclique Rerum Novarum, 1891-1931. Hierin vindt men een opgave van alle documenten, die de pausen vanaf tot over de sociale kwestie hebben uitgevaardigd, alsmede van de bisschoppelijke brieven over dit onderwerp in Duitsland, Oostenrijk, België, Canada, Spanje, de Verenigde Staten, Frankrijk, Groot Brittannië, Italië, Luxemburg, Nederland, Polen, Zwitserland en Tsjecho-Slowakije. Wij beperken ons hier tot de grote lijn der ontwikkeling door alleen de aller voornaamste en meest fundamentele pauselijke stukken te bespreken.
Verdere ontwikkelingen
Paus Leo XIII trekt in zijn volgende encyclieken en brieven de lijn van steeds verder door. Het grote punt, dat hij in zijn brieven ná vooral naar voren brengt, is de kwestie van de arbeidersorganisaties: de arbeiders moeten in organisaties zich verenigen, maar steeds in gehoorzaamheid aan het kerkelijk gezag, want de Kerk kan orde en rust brengen en een goede oplossing geven van het sociale vraagstuk. Dit leert Leo XIII o.a. in zijn apostolische brief . Zijn beide apostolische brieven en behandelen hetzelfde onderwerp: de arbeiders hebben het recht zich te organiseren, maar dit recht moeten zij gebruiken door zich aaneen te sluiten in verenigingen, waarin werkelijk de rechtvaardigheid wordt geëerbiedigd, en wel onder leiding van de geestelijkheid, want zó alleen kunnen zij met vrucht strijden tegen het socia1isme. En in zijn brief aan de heer Pastoors, voorzitter van de Katholieke Volksbond in Nederland , prijst hij het vele, dat hier in het belang van de arbeiders gedaan wordt, maar hij dringt er tevens op aan, dat men deze actie moet stellen onder de gehoorzaamheid aan het episcopaat. De encycliek bespreekt de sociale organisaties in Italië, terwijl de Paus in de encycliek de Franse geestelijkheid gelukwenst, omdat zij de raad van zo trouw heeft opgevolgd door de stichting van organisaties en de invoering van hervormingen op sociaal en economisch gebied. In de grote encycliek herinnert Leo XIII er aan, dat het sociale vraagstuk allereerst een zedelijk en godsdienstig vraagstuk is en dat allen moeten meewerken aan de oplossing er van, maar in gehoorzaamheid aan de bisschoppen.
In het apostolische schrijven constateert de paus, dat er bij de zg. gelaïciseerde volkeren een grote wanorde op sociaal terrein is ontstaan, omdat zij zich los gescheurd hebben van de leiding der Kerk, want de Kerk blijft de eeuwige bron van rechtvaardigheid en liefde. Daarom verlangt hij ook in de encycliek dat de toekomstige priesters vanaf het begin goed onderwezen worden in de leer der Kerk omtrent het sociale vraagstuk en de christelijke democratie.
Paus Pius X heeft op sociaal gebied een aanzienlijk grotere betekenis dan over het algemeen van deze Paus bekend is. Hij bouwt vooral op zijn grote voorganger, wiens encyclieken hij met een zekere voorliefde aanhaalt. Maar Pius X heeft dit eigene, dat hij bij de oplossing van het sociale probleem sterk de nadruk legt op de beoefening van de christelijke deugden. In zijn motu proprio bespreekt Pius X verschillende theoretische en praktische punten van het sociale vraagstuk, zoals het standenverschil, privaat-eigendom, verplichtingen van arbeiders en patroons, onderwerping aan de bisschoppen, en als leidraad geeft hij dan 19 stellingen, die hij genomen heeft uit de documenten van zijn voorganger. In zijn encycliek , bij het 13de eeuwfeest van St. Gregorius de Grote, die hij de openbare verdediger van de sociale rechtvaardigheid noemt, zegt hij, dat het streven naar een sociale vernieuwing moet beheerst worden door de christelijke deugden van rechtvaardigheid, naastenliefde, tevredenheid en matigheid. Diezelfde gedachte komt ook naar voren in zijn encycliek : het voornaamste doel van de Katholieke Actie moet zijn te werken aan de oplossing van het sociale vraagstuk volgens de christelijke beginselen. Voor een nieuwe sociale orde moeten alle krachten samengebundeld worden in dienst van het heil der zielen en van de godsdienst, en hij beveelt de op. richting aan van organisaties op sociaal, economisch en politiek gebied, maar steeds in gehoorzaamheid aan de Kerk. Zijn encycliek dringt er eveneens op aan, dat alle sociale actie afhankelijk zij van de bisschoppen en bezield met de rechtvaardigheid en de liefde van het Evangelie. Hij beveelt in zijn brief de Franse bisschoppen, de oude organisaties aan te passen aan de nieuwe omstandigheden, maar in de christelijke geest, waaruit ze zijn ontstaan. Zijn encycliek protesteert tegen de beklagenswaardige toestand van de Amerikaanse Indianen en roept voor hen de hulp in van de :regeringen, de bisschoppen en van heel de christenheid. Van fundamenteel belang is ook zijn encycliek , waarin Pius X evenals Leo XIII uitdrukkelijk verklaart, dat de sociale kwestie allereerst een morele kwestie is. Hij spreekt hier over de arbeidsduur, loon, staking enz. De arbeiders moeten zich organiseren in zuiver katholieke organisaties; vanwege de bijzondere omstandigheden echter in Duitsland tolereert de paus daar de aansluiting bij niet-katholieke verenigingen, maar hij geeft hiervoor tevens de voorwaarden aan.
Paus Benedictus XV volgt in zijn sociaal program eveneens de opzet van Leo XIII, doordat hij vooral de arbeidende klasse voor de Kerk tracht te winnen, bijzonder door het stimuleren van arbeidersorganisaties. Benedictus legt een innig verband tussen de sociale actie en de wereldoorlog. Enerzijds ziet hij in de sociale wantoestanden een der oorzaken van de wereldoorlog, anderzijds is juist het gevolg van deze oorlog een nog grotere chaos op sociaal terrein. In zijn encycliek noemt hij het gebrek aan liefde, de miskenning van het wettig gezag, de klassenstrijd, de overdreven zucht naar het stoffelijke en de minachting van het geestelijke de voornaamste oorzaken van de wereldoorlog. Hij spoort aan tot een trouw opvolgen van de richtlijnen van Leo XIII en tot het stichten van verenigingen, en wel onder het gezag van de bisschoppen. Ditzelfde doet hij in zijn beide brieven en . Om de nood, die door de oorlog ontstaan is te milderen, vaardigt hij twee bijzonder mooie encyclieken uit: en , waarin hij heel de wereld om een collecte vraagt voor de kinderen, die ten gevolge van de oorlog met hongersnood bedreigd worden. Zijn brief aan mgr. Marelli, bisschop van Bergamo , handelt over de gevolgen van de oorlog op sociaal gebied en hij beveelt, dat men zich in sociale vraagstukken steeds zal laten leiden door de leer van . Ook in het Motu Proprio over St. Joseph wordt de oorlog de oorzaak genoemd van de sociale wanorde. De paus waarschuwt hierin tegen de utopieën van het communisme en stelt St. Joseph als voorbeeld voor de arbeidende klasse. En in zijn wijst hij er op, dat juist in de tegenwoordige tijd een steeds grotere sociale vorming van de arbeiders noodzakelijk is. De elementen hiervoor, zo zegt hij, kan men vinden in de encycliek .
Paus Pius XI trekt zeer bijzonder de lijn van Leo XIII door. In zijn encyclieken en brieven vóór brengt hij reeds enkele fundamentele punten naar voren, die hij later in deze magistrale encycliek verder zal ontwikkelen: privaat-bezit, gezinsloon, betrekkingen tussen patroon en arbeider. In zijn brief bespreekt de paus de sociale beroeringen in Italië gedurende de naoorlogse jaren en dringt aan op onderlinge liefde, die de sleutel is van de sociale betrekkingen tussen patroon en arbeider. De encycliek , die reeds een duidelijke voorbereiding is op , signaleert een scherpe klassenstrijd, die alle welvaart verlamt. De vrede van Christus zal sociale rechtvaardigheid brengen, voortkomend uit liefde, zowel op het terrein van de private eigendom als op dat van de rechten en plichten van de arbeiders en in de verhoudingen tussen patroon en arbeider. Ook met betrekking tot de sociale kwestie in Duitsland wijst hij op de richtlijnen van en stelt tevens de grote voorman op sociaal gebied, mgr. Von Ketteler, tot voorbeeld. Een der grootste encyclieken van Pius XI is zeker de encycliek , die in het verband van de leer over huwelijk en gezin reeds verschillende markante punten van naar voren brengt: sociale en economische hervorming door een behoorlijk gezinsloon, eigen medewerking van de toekomstige echtgenoten, maar ook hulp en zorg van de staat. Ten slotte vermelden wij nog zijn , waarin hij rijken en armen, patroons en arbeiders aanspoort in broederlijke geest kapitaal, arbeid, talenten en bekwaamheid in dienst te stellen van het algemeen welzijn en de rechtvaardigheid te zoeken in vrede en liefde, en zo hun samenwerking vruchtbaar te maken zowel voor het eigen als voor het algemeen welzijn. Op 15 mei 1931 komt dan de grote encycliek , waardoor een schitterend hoofdstuk in de geschiedenis van de sociale actie van de Kerk op waardige wijze wordt bekroond.
Over de vertaling
De uitgevers verkregen het recht gebruik te maken van de Nederlandse vertaling, indertijd gemaakt voor het R.K. Werkliedenverbond door p. fr. L. Zeinstra O.F.M., die vóór het afdrukken in de Ecclesia Docensreeks zowel de grondtekst als de vertaling nog eens zorgvuldig verifieerde.
De nummering van de encycliek is volgens de officiële tekst ontleend aan G. Gundlach S.J., Die sozialen Rundschreiben Leos XIII. und Pius XI., Paderborn 1931, waar nodig gecollationeerd met de authentieke uitgave in Acta Sanctae Sedis, t. XXIII, 1890· 1891, 641-670. De opschriften tussen de tekst zijn van de vertaler.
Extra opties voor deze alinea
Reageer op deze alinea Deel op social media
Bericht Toelichting bij Rerum Novarum
https://rkdocumenten.nl/bericht/bericht_3557-toelichting-bij-rerum-novarum-nl