Het grote lied over de "Wet" - Over Psalm 119
x
Informatie over dit document
Het grote lied over de "Wet" - Over Psalm 119
Sint Pietersplein, Vaticaan
Paus Benedictus XVI
9 november 2011
Pauselijke geschriften - Audiënties
2011, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk
Vert. uit het Frans (zenit.org)
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
9 november 2011
Sorores Christi
30 september 2023
4350
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
Dierbare broeders en zusters,In de vorige catecheses hebben wij over bepaalde Psalmen gemediteerd die voorbeelden zijn van een typische gebedsvorm: geklaag, vertrouwen of lof. In de catechese van vandaag, wil ik stilstaan bij Psalm 119 volgens de Joodse traditie, 118 volgens de Grieks-Latijnse: een heel aparte psalm, enig in zijn genre. Eerst en vooral door zijn lengte: hij bestaat namelijk uit 176 verzen, verdeeld over 22 strofen, elk van 8 verzen. Hij heeft bovendien de bijzonderheid een "alfabetisch acrostichon" te zijn: dat wil zeggen dat hij is opgebouwd volgens het joodse alfabet dat uit 22 letters bestaat. Iedere strofe komt overeen met een letter van dat alfabet en het is met deze letter dat het eerste woord begint van de acht verzen van de strofe. Het is een originele en heel moeilijke literaire constructie, waarin de schrijver van de psalm heel zijn moed en durf heeft moeten tentoonspreiden.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Maar het belangrijkste is voor ons de centrale thematiek van deze Psalm: het gaat namelijk om een indrukwekkend en plechtig gezang over de Torah van de Heer, dat wil zeggen over Zijn wet, een term die in zijn ruimste en volledigste zin moet begrepen worden als onderricht, instructie, richtlijn om naar te leven; de Torah is openbaring, is het Woord van God, dat de mens aanspreekt en een antwoord van hem verwacht in gehoorzaamheid, vertrouwen en van edelmoedige liefde. Doorheen heel deze Psalm loopt de liefde voor het woord van God, terwijl de schoonheid ervan bezongen wordt, de reddende kracht, de bekwaamheid om vreugde en leven te geven. Omdat Gods wet geen zwaar slavenjuk is, maar een genadegave die bevrijdt en naar geluk leidt:
“Uw verbondseisen – daar ligt mijn vreugde;en vervolgens:
Uw woord zal ik nimmer verzaken” (Ps. 119, 16) [b:Ps. 119, 16];
“Laat mij het pad uwer geboden betreden,en nog:
Want dat is mijn vreugd.” (Ps. 119, 35) [b:Ps. 119, 35];
“Hoe lief toch heb ik uw wet,De wet van de Heer, Zijn woord, is het middelpunt van het leven van de bidder; daarin vindt hij troost, hij mediteert erover, hij bewaart het in zijn hart:
Ik overweeg ze de hele dag door!” (Ps. 119, 97) [b:Ps. 119, 97].
“Ik bewaar uw bestel in mijn hart,dat is het geheim van het geluk van de psalmist; en hij voegt er nog bij:
Om nooit te zondigen tegen U.” (Ps. 119, 11) [b:Ps. 119, 11],
“Onbeschaamden belasteren mij,
Want van ganser harte neem ik uw bevelen in acht” (Ps. 119, 69) [b:Ps. 119, 69].
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
De trouw van de psalmist vloeit voort uit het luisteren naar het woord dat hij in zijn hart moet bewaren door het te overwegen en ervan te houden, juist zoals Maria, die “bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf” - de woorden die tot Haar gericht waren en de wondere gebeurtenissen waarin God zich had geopenbaard en waarvoor Hij de instemming van Haar geloof vroeg (Lc. 2, 19.51) [[b:Lc. 2, 19.51]]. Wanneer onze Psalm in de eerste verzen “zalig” noemt “En leven volgens de wet van de Heer” (Ps. 119, 1; b) [b:Ps. 119, 1] door “Zalig, die op zijn vermaningen letten” (Ps. 119, 2; a) [b:Ps. 119, 2], is het nogmaals de Maagd Maria die de volmaakte figuur van de gelovige realiseert, zoals die door de psalmist beschreven wordt. Inderdaad, zij is de ware “zalige”, die zo door Elizabeth genoemd wordt omdat “zij geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is” (Lc. 1, 45) [b:Lc. 1, 45], en het is van haar en haar geloof dat Jezus zelf getuigt tegenover de vrouw die uitriep: “Veeleer gelukkig die naar het woord van God luisteren en het onderhouden” (Lc. 11, 27-28) [b:Lc. 11, 27-28]. Maria is zeker gelukzalig omdat zij de Verlosser in haar schoot gedragen heeft, maar vooral omdat zij de aankondiging van God aanvaard heeft, omdat zij een aandachtige en liefdevolle behoedster van Zijn woord geweest is.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Psalm 119 ontwikkelt zich dus helemaal rond dit woord van leven en gelukzaligheid. Terwijl het centrale thema het woord en de wet van de Heer is, keren naast deze termen in bijna alle verzen synoniemen terug zoals “verbondseisen”, “opdrachten”, “geboden”, “rechtsbestel”, “belofte”, “uitspraken”; en vervolgens vele werkwoorden die er verband mee houden, zoals “nakomen”, “acht slaan”, “begrijpen”, “kennen”, “bepeinzen”, “verrukken mij”, “leven”. Het hele alfabet defileert langs de 22 strofen van deze Psalm en ook de hele woordenschat van de vertrouwelijke band tussen de gelovige en God; wij vinden er lof, dankzegging, vertrouwen, maar ook smeking en geklaag, doch altijd bezield door de zekerheid van Gods genade en van de kracht van Gods woord. De verzen die het meest getekend zijn door leed en duisternis blijven toch ook openstaan voor hoop en zijn van geloof doordrongen.
“Reeds ligt mijn ziel aan het stof gekluisterd:bidt de psalmist met vertrouwen;
Wek mij ten leven naar uw woord.” (Ps. 119, 25) [b:Ps. 119, 25],
“Al ben ik als een leren zak in de rook,is de roep van de gelovige. Zelfs wanneer hij op de proef gesteld wordt, vindt zijn trouw kracht in het woord van de Heer:
Toch vergeet ik uw inzettingen niet.” (Ps. 119, 83) [b:Ps. 119, 83],
“Dan zal ik mijn lasteraars te woord kunnen staan,zegt hij vastberaden; en zelfs tegenover het beangstigende vooruitzicht van de dood, zijn de geboden van de Heer het referentiepunt en hoop op zegen:
Want ik vertrouw op uw woord” (Ps. 119, 42) [b:Ps. 119, 42],
“Men had mij haast van de aarde verdelgd,
Toch had ik mij niet aan uw bevelen onttrokken” (Ps. 119, 87) [b:Ps. 119, 87].
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
De Goddelijke wet, voorwerp van de passionele liefde van de psalmist en van elke gelovige, is bron van leven. Het verlangen haar te begrijpen, te onderhouden, heel zijn wezen ernaar te richten is eigen aan de rechtvaardige die de Heer trouw is, die “zijn wet overpeinst dag en nacht” zoals Psalm 1 (Ps. 119, 2) [b:Ps. 119, 2] zegt: de wet van God is een wet die men “in het hart” moet dragen zoals de bekende tekst van “Shema” in Deuteronomium zegt:
“Luister, Israël, ... De geboden die ik u heden voorschrijf, moet ge in uw hart prenten. Ge moet er met uw kinderen telkens opnieuw over spreken, wanneer ge thuis zijt en onderweg, als ge slapen gaat en opstaat” (Deut. 6, 4.6-7) [b:Deut. 6, 4.6-7].Gods wet eist een luisterend hart als middelpunt van het leven, een luisteren dat bestaat in gehoorzaamheid, niet slaafs maar kinderlijk, vol vertrouwen, bewust. Het beluisteren van het woord is een persoonlijke ontmoeting met de Heer van het leven, een ontmoeting die zich moet omzetten in concrete keuzes en die een weg en “sequela” (navolging) moet worden. Als men Hem vraagt wat men moet doen om het eeuwig leven te bezitten, verwijst Jezus naar het onderhouden van de wet en zegt Hij wat moet gedaan worden om ze tot haar volheid te brengen: “Eén ding ontbreekt u; ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen, daarmee zult ge een schat bezitten in de hemel. En kom dan terug om Mij te volgen” (Mc. 10, 21) [b:Mc. 10, 21]. Het vervullen van de wet is Jezus volgen, de weg van Jezus gaan, in Jezus’ gezelschap.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Psalm 119 leidt ons dus naar de ontmoeting met de Heer en richt ons naar het Evangelie. Er is een vers waar ik nog bij wil stilstaan; het is vers 57:
De priesters die tot de stam van Levi behoren, konden geen eigenaar zijn van gronden van het land dat God aan Zijn volk tot erfdeel gegeven had om de belofte aan Abraham te vervullen. (Gen. 12, 1-7) [[b:Gen. 12, 1-7]] Het bezit van de grond, fundamenteel element van stabiliteit en mogelijkheid tot overleven, was een teken van zegen, omdat het de mogelijkheid impliceert een huis te bouwen, er kinderen te laten opgroeien, velden aan te leggen en van de vruchten der aarde te leven. Nu mogen de levieten, die de bemiddelaars zijn van het heilige en van Gods zegening, dit uiterlijke teken van zegen en deze bron van bestaan niet bezitten zoals de andere Israëlieten. Helemaal aan de Heer gegeven, moeten zij uitsluitend van Hem leven, overgegeven zijn aan Zijn providentiële liefde en aan de edelmoedigheid van de broeders, zonder recht op erfenis omdat God hun deel van het erfgoed is, God die hen ten volle laat leven, is hun grond.
“Gij zijt mijn erfdeel, o Heer:Ook in andere Psalmen zegt de bidder dat de Heer “mijn deel” is, zijn erfdeel:
Ik heb beloofd, uw woord te volbrengen” (Ps. 119, 57) [b:Ps. 119, 57].
“Gij zijt mijn erfdeel, o Heer, en het deel van mijn beker”,zegt Psalm 16 (Ps. 16, 5a) [b:Ps. 16, 5a],
“God is voor eeuwig de Rots van mijn hart en mijn erfdeel”, (Ps. 73, 26) [b:Ps. 73, 26]verkondigt de getrouwe in Psalm 73 en nog, in Psalm 142 roept de psalmist tot de Heer:
“Gij zijt mijn toevlucht,Het woord “mijn deel” doet denken aan de verdeling van het beloofde land onder de stammen van Israël, waarbij aan de levieten geen enkel stuk land toegewezen werd omdat de Heer zelf hun “deel” was. Twee teksten van de Pentateuch zijn hierover expliciet en gebruiken het woord in kwestie: “Jezus zei tot Aäron: Gij zult geen grondbezit hebben en geen deel van het land krijgen zoals zij; Ik ben uw aandeel en uw bezit onder de Israëlieten” zoals gezegd wordt in het Boek Numeri (Num. 18, 20) [b:Num. 18, 20] en Deuteronomium herhaalt: “Daarom heeft Levi geen erfdeel, geen eigendom gekregen zoals zijn broeders; zijn eigendom is de Heer uw God, zoals Hij hem beloofd heeft” (Deut. 10, 9) [b:Deut. 10, 9] (Deut. 18, 2; Jos. 13, 33; Ez. 44, 28) [[b:Deut. 18, 2; Jos. 13, 33; Ez. 44, 28]].
Mijn erfdeel in het land van de levenden.’ “ (Ps. 142, 6; b) [b:Ps. 142, 6].
De priesters die tot de stam van Levi behoren, konden geen eigenaar zijn van gronden van het land dat God aan Zijn volk tot erfdeel gegeven had om de belofte aan Abraham te vervullen. (Gen. 12, 1-7) [[b:Gen. 12, 1-7]] Het bezit van de grond, fundamenteel element van stabiliteit en mogelijkheid tot overleven, was een teken van zegen, omdat het de mogelijkheid impliceert een huis te bouwen, er kinderen te laten opgroeien, velden aan te leggen en van de vruchten der aarde te leven. Nu mogen de levieten, die de bemiddelaars zijn van het heilige en van Gods zegening, dit uiterlijke teken van zegen en deze bron van bestaan niet bezitten zoals de andere Israëlieten. Helemaal aan de Heer gegeven, moeten zij uitsluitend van Hem leven, overgegeven zijn aan Zijn providentiële liefde en aan de edelmoedigheid van de broeders, zonder recht op erfenis omdat God hun deel van het erfgoed is, God die hen ten volle laat leven, is hun grond.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Nu past de bidder van Psalm 119 deze realiteit op zichzelf toe: "de Heer is mijn deel". Zijn liefde voor God en Zijn woord leidt hem naar de radicale keuze, de Heer tot enig goed te hebben en Zijn woorden te bewaren als een kostbare gave, kostbaarder dan heel het erfgoed en ieder aards bezit. Ons vers kan inderdaad op twee manieren vertaald worden en zou ook op deze wijze kunnen weergegeven worden: “mijn deel, Heer, is uw woorden getrouw te zijn”. De twee vertalingen zijn niet tegenstrijdig, maar vullen elkaar aan: de psalmist zegt dat de Heer zijn deel is maar de woorden naleven, bewaren, is ook zijn erfdeel zoals hij daarna zal zeggen in vers 111:
“Uw vermaningen blijven mijn erfdeel voor eeuwig,Dat is het geluk van de psalmist: hem is, zoals aan de levieten, het woord van God gegeven als deel van het erfgoed.
Want ze zijn de vreugd van mijn hart” (Ps. 119, 111) [b:Ps. 119, 111].
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Dierbare broeders en zusters, deze verzen zijn ook vandaag voor ons allen van groot belang. Vooreerst voor de priesters, die geroepen zijn om uitsluitend van de Heer en Zijn woord te leven, zonder andere zekerheid, door Hem te bezitten als het enige goed en de enige bron van waarachtig leven. In dit licht begrijpt men dat de vrije keuze voor het celibaat omwille van het Rijk der hemelen, in zijn schoonheid en sterkte moet herontdekt worden. Maar deze verzen zijn ook belangrijk voor alle gelovigen, het volk Gods, het “koninkrijk van priesters” voor de Heer, dat Hem alleen toebehoort (1 Pt. 2, 9; Hand. 1, 6; Hand. 5, 10) [[b:1 Pt. 2, 9; Hand. 1, 6; Hand. 5, 10]], dat geroepen is tot de radicaliteit van het Evangelie, om te getuigen van het leven dat gedragen wordt door Christus, de nieuwe en uiteindelijke “Hogepriester” die zich ten offer gegeven heeft voor het heil van de wereld (Hebr. 2, 17; Hebr. 4, 14-16; Hebr. 5, 5-10; Hebr. 9, 11) [[b:Hebr. 2, 17; Hebr. 4, 14-16; Hebr. 5, 5-10; Hebr. 9, 11]]. De Heer en Zijn woord: ze zijn onze “grond” waarop we in gemeenschap en vreugde moeten leven.
Moge de Heer dan die liefde voor Zijn woord in ons hart leggen en ons verlenen Hem en Zijn heilige wil altijd in het middelpunt van ons bestaan te plaatsen. Vragen wij dat ons gebed en heel ons leven door het woord van God verlicht wordt, als de lamp voor onze voeten en het licht op ons pad, zoals Psalm 119 zegt (Ps. 119, 105) [[b:Ps. 119, 105]] opdat onze reis in het land van de mensen veilig zou zijn. En moge Maria die het Woord heeft ontvangen en ter wereld gebracht, voor ons een gids en troost zijn, de poolster die de weg van het geluk aanwijst. Dan zullen ook wij, zoals de bidder van Psalm 16, in ons gebed kunnen genieten van de onverwachte gaven van de Heer en van het onverdiende erfgoed dat ons ten deel valt:
Moge de Heer dan die liefde voor Zijn woord in ons hart leggen en ons verlenen Hem en Zijn heilige wil altijd in het middelpunt van ons bestaan te plaatsen. Vragen wij dat ons gebed en heel ons leven door het woord van God verlicht wordt, als de lamp voor onze voeten en het licht op ons pad, zoals Psalm 119 zegt (Ps. 119, 105) [[b:Ps. 119, 105]] opdat onze reis in het land van de mensen veilig zou zijn. En moge Maria die het Woord heeft ontvangen en ter wereld gebracht, voor ons een gids en troost zijn, de poolster die de weg van het geluk aanwijst. Dan zullen ook wij, zoals de bidder van Psalm 16, in ons gebed kunnen genieten van de onverwachte gaven van de Heer en van het onverdiende erfgoed dat ons ten deel valt:
“Gij zijt mijn erfdeel, o Heer, en het deel van mijn beker, ...
Mijn meetsnoer lag in lieflijke dreven,
Een prachtig stuk viel mij toe. ” (Ps. 16, 5.6) [b:Ps. 16, 5.6].
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/4350-het-grote-lied-over-de-wet-over-psalm-119-nl