Het Christendom en de godsdiensten
x
Informatie over dit document
Het Christendom en de godsdiensten
Internationale Theologische Commissie
30 september 1997
Curie - Documenten
1997, Secretariaat RKK, Utrecht
In opdracht van p. Georges Cottier o.p., secr.-gen. van de ITC, vertaald
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1997
prof. dr. J. Ambaum m.m.v. mw. drs. M.-L. Meulemans
10 augustus 2022
1354
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
De bestudering van het thema "Het christendom en de godsdiensten" is door een grote meerderheid van de leden van de Internationale Theologische Commissie [d:132] voorgesteld. De algemene discussies over dit thema hebben plaatsgevonden tijdens tal van bijeenkomsten van de subcommissie en tijdens de plenaire zittingen van de Internationale Theologische Commissie zelf, gehouden te Rome respectievelijk in 1993, 1994 en 1995. De onderhavige tekst is in forma specifica goedgekeurd tijdens de stemming van de Commissie op 30 september 1996, en is daarna voorgelegd aan de voorzitter van de Commissie, kardinaal J. Ratzinger, prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer [d:106], die hem ter publicatie heeft goedgekeurd.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- === Inleiding
1
Het vraagstuk van de relaties tussen de godsdiensten wordt met de dag belangrijker. Verscheidene factoren dragen bij tot de actualiteit van dit probleem: voor alles de toenemende interdependentie van de diverse werelddelen, die zich op diverse vlakken manifesteert; de informatie waartoe een steeds groter aantal personen in de meeste landen toegang heeft; volksverhuizingen zijn bepaald geen souvenir uit het verleden; de moderne technologie en industrie hebben tot op heden ongekende uitwisselingen tussen veel landen op gang gebracht.
Het is duidelijk dat deze factoren de verschillende continenten en naties op diverse manieren raken, maar geen enkel deel van de wereld kan er geheel onberoerd door blijven.
Het is duidelijk dat deze factoren de verschillende continenten en naties op diverse manieren raken, maar geen enkel deel van de wereld kan er geheel onberoerd door blijven.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Deze factoren, interdependentie van de verschillende volkeren en culturen en communicatie, hebben een groter bewustzijn van de pluraliteit van godsdiensten teweeggebracht, met de gevaren en tevens de kansen die dit met zich meebrengt. Ondanks de secularisatie is de godsdienstigheid bij de mensen van onze tijd niet verdwenen. Bekend zijn diverse verschijnselen waardoor deze godsdienstigheid aan het licht komt, ondanks de crisis die de grote godsdiensten in verschillende mate doormaken. Het belang van het religieuze in het leven van de mens en het toenemende aantal ontmoetingen van mensen en culturen maken een interreligieuze dialoog noodzakelijk, met het oog op de problemen en noden die de mensheid heeft, ter verheldering van de zin van het leven en met het oog op een gemeenschappelijk handelen ten bate van vrede en gerechtigheid in de wereld. Het Christendom houdt zich in feite niet afzijdig van deze ontmoeting en de daaruit voortvloeiende dialoog tussen de godsdiensten, en mag dat ook niet doen. Al zijn deze godsdiensten soms factoren van verdeeldheid en conflicten tussen de volkeren geweest, en kunnen ze dat nog in, het is wenselijk dat ze zich in onze wereld manifesteren als element van vrede en eenheid. Het Christendom moet ertoe bijdragen dat dit mogelijk is.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Om deze dialoog vruchtbaar te laten zijn, is het nodig dat het christendom, met name de katholieke kerk, tracht te verhelderen hoe zij de godsdiensten vanuit theologisch oogpunt waardeert. Van deze waardering zal in grote mate de relatie afhangen van de christenen met de diverse godsdiensten en hun volgelingen, en de daarmee verbonden dialoog die op gedifferentieerde wijze met hen wordt gevoerd. De reflecties die volgen, hebben als voornaamste doel enige theologische principes uit te werken die bij deze waardering behulpzaam zijn. Deze principes worden naar voren gebracht in het heldere besef dat er nog veel open vragen zijn die nader onderzoek en verdere discussie vergen. Alvorens over te gaan tot het uiteenzetten van deze principes achten wij het noodzakelijk de grondslag van het huidige theologische debat te schetsen. Op basis daarvan zullen de voorstellen die daarna geformuleerd worden, begrijpelijker zijn.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 1 Theologie van de godsdiensten (status quaestionis)
- HOOFDSTUK 1 Object, methode en doelstelling
4
De theologie van de godsdiensten beschikt nog niet over een epistemologisch goed gedefinieerd statuut. Dit is een van de doorslaggevende redenen van de huidige discussie. In de katholieke theologie vóór Vaticanum II zijn er twee denkrichtingen waar te nemen met betrekking tot het probleem van de heilswaarde van de godsdiensten. De ene, vertegenwoordigd door Jean Daniélou, Henri de Lubac en anderen, stelt dat de godsdiensten gebaseerd zijn op het verbond met Noach, een kosmisch verbond dat de openbaring van God in de natuur en in het geweten met zich meebrengt, en dat verschilt van het verbond met Abraham. Voor zover de godsdiensten de bepalingen van dit kosmische verbond handhaven, bevatten ze positieve waarden, maar ze hebben, als zodanig, geen heilswaarde. Het zijn “aandachtspunten” ( pierres d’attente), maar ook “stenen des aanstoots” ( pierres d’achoppement ), vanwege de zonde. Van nature gaan ze van de mens naar God. Slechts in Christus en zijn kerk bereiken ze hun uiteindelijke en definitieve vervulling. De andere denkrichting, vertegenwoordigd door Karl Rahner , stelt dat het genadeaanbod, in de huidige orde, alle mensen bereikt, en dat dezen een bepaald, niet noodzakelijkerwijs reflexief bewustzijn hebben van de betekenis en werkzaamheid ervan. Aangezien socialiteit een karakteristieke eigenschap van de mens is, zijn de godsdiensten, als sociale uitdrukkingsvormen van de relatie van de mens met God, hun volgelingen behulpzaam bij het ontvangen van de voor het heil noodzakelijke genade van Christus ( fides implicita ), opdat ze zich zo openstellen voor de liefde tot de naaste die Jezus gelijkstelde met de liefde tot God. In deze zin kunnen ze heilswaarde hebben, ook al bevatten ze elementen van onwetendheid, zonde en verkeerdheid.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Op het ogenblik is er een steeds grotere kennis over iedere godsdienst vereist voordat men er een theologie van kan uitwerken. Aangezien zich in iedere religieuze traditie elementen van heel diverse oorsprong en draagwijdte bevinden, moet de theologische reflectie zich beperken tot het nader beschouwen van concrete en goed gedefinieerde verschijnselen, om globale en apriorische oordelen te vermijden. Op deze manier staan sommigen een theologie van de geschiedenis van de godsdiensten voor; anderen richten hun aandacht op de historische ontwikkeling van de godsdiensten, hun respectievelijke, onderling soms onverenigbare specifieke karaktertrekken; weer anderen erkennen het belang van het fenomenologische en historische materiaal, zonder de deductieve methode totaal ongeldig te verklaren; nog anderen weigeren aan de godsdiensten een globaal positieve erkenning te geven.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
In een tijdperk waarin dialoog, wederzijds begrip en tolerantie gewaardeerd worden, is het natuurlijk dat er pogingen gedaan worden een theologie van de godsdiensten uit te werken uitgaande van criteria die door allen aanvaard worden, dat wil zeggen niet exclusief zijn voor een bepaalde religieuze traditie. Daardoor maakt men soms geen duidelijk onderscheid tussen de voorwaarden voor een interreligieuze dialoog en de fundamentele vooronderstellingen van een christelijke theologie van de godsdiensten. Om dogmatisme te vermijden zoekt men uiterlijke kenmerken, die het mogelijk maken de waarheid van een godsdienst te evalueren. De inspanningen die in deze richting gedaan zijn, zijn niet erg overtuigend. Als theologie fides quaerens intellectum is, is niet duidelijk hoe men het “dogmatische principe” kan verlaten of theologisch kan reflecteren, terwijl men de eigen bronnen buiten beschouwing laat.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Uitgaande van deze situatie heeft een christelijke theorie van de godsdiensten diverse taken. Op de eerste plaats zal het christendom zichzelf in de context van een veelheid van godsdiensten moeten trachten te begrijpen en te evalueren; met name zal men moeten nadenken over de waarheid en universaliteit die het christendom claimt. Op de tweede plaats zal men de zien, functie en eigen waarde van de godsdiensten in de totaliteit van de heilsgeschiedenis moeten zoeken. Tenslotte zal de christelijke theologie de concrete godsdiensten moeten bestuderen en onderzoeken, met hun goed gedefinieerde inhouden, die geconfronteerd zullen moeten worden met de inhouden van het christelijk geloof. Daartoe is het noodzakelijk criteria vast te stellen die een kritische discussie over dit materiaal en een hermeneutiek die deze interpreteert, mogelijk maken.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 De discussie over de heilswaarde van de godsdiensten
8
Het fundamentele vraagstuk is: zijn de godsdiensten heilsbemiddelingen voor hun volgelingen? Enkelen geven een negatief antwoord op deze vraag; sommigen zien zelfs niet de zin van het stellen van deze vraag. Anderen geven een bevestigend antwoord, dat op zijn beurt andere vragen oproept: zijn het autonome heilsbemiddelingen of wordt het heil van Jezus Christus erin gerealiseerd? Het gaat er dus om het statuut van het christendom en van de godsdiensten als socio-culturele werkelijkheid te definiëren in relatie tot het heil van de mens. Men moet dit vraagstuk niet verwarren met dat van het heil van individuen, of die nu christen zijn of niet. Niet altijd heeft men op passende wijze rekening gehouden met dit onderscheid.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Men heeft de verschillende theologische posities ten aanzien van dit probleem op veel manieren trachten te classificeren. Ziehier enige van deze classificaties: Christus tegen de godsdiensten, bij de godsdiensten, boven de godsdiensten, samen met de godsdiensten: ecclisiocentrisch universum met een normatieve christologie; christocentrisch universum of inclusieve christologie; theocentrisch universum met een normatieve christologie; theocentrisch universum met een niet normatieve christologie. Sommige theologen hanteren de driedeling exclusivisme, inclusivisme, pluralisme , die parallel beschouwd wordt met een andere driedeling: ecclesiocentrisme, christocentrisme, theocentrisme . Aangezien we een van deze classificaties moeten kiezen om onze reflectie voort te zetten, houden we ons aan deze laatste, en zullen die zo nodig aanvullen met de andere.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Het exclusivistische ecclesiocentrisme, vrucht van een bepaald theologisch systeem of van een verkeerd opvatten van de zin “Extra Ecclesiam nulla salus”, wordt door katholieke theologen niet meer verdedigd, na de duidelijke uitspraken van PiusXII en het Tweede Vaticaans Concilie over de mogelijkheid van heil voor degenen die niet zichtbaar tot de Kerk behoren. vgl: Lumen Gentium [[[617|16]]] vgl: Gaudium et Spes [[[575|22]]]
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Het christocentrisme aanvaardt dat bij de godsdiensten heil kan geschieden, maar ontzegt daaraan een heilsautonomie wegens het unieke karakter en de universaliteit van het heil van Jezus Christus. Deze positie is ongetwijfeld de meest gebruikelijke bij katholieke theologen, al zijn er onderlinge verschillen. Het tracht de universele heilswil van God te verzoenen met het feit dat iedere mens zich als zodanig verwerkelijkt binnen een culturele traditie, die in de betreffende godsdienst haar meest verheven en ultieme onderbouwing geeft.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
Het theocentrisme pretendeert dat het een overstijgen van het christocentrisme is, een verandering van paradigma, een copernicaanse revolutie. Deze positie komt onder andere voort uit een soort slecht geweten wegens het samengaan in het verleden van missionair handelen en koloniale politiek, al vergeet men soms het heldendom waarmee het evangeliserende handelen gepaard ging. Men tracht daarbij de rijkdommen van de godsdiensten en het morele getuigenis van de volgelingen ervan te erkennen, en pretendeert, in laatste instantie, de eenwording van alle godsdiensten te vergemakkelijken ten bate van een gezamenlijk werken aan vrede en gerechtigheid in de wereld. We kunnen onderscheid maken tussen een theocentrisme waarbij Jezus Christus als normatief voor het heil beschouwd wordt, zonder constitutief te zijn, en een ander waarbij aan Jezus Christus deze normatieve waarde zelfs niet wordt toegekend. In het eerste geval erkent men in Jezus Christus de middelaar die het heil het best tot uitdrukking brengt, zonder te ontkennen dat ook anderen het kunnen bemiddelen; de liefde van God openbaart zich het duidelijkst in zijn persoon en zijn werkzaamheid, en aldus is hij het paradigma voor de overige middelaars. Maar zonder Hem zouden wij niet van heil verstoken blijven, slechts van de meest volmaakte manifestatie ervan. In het tweede geval wordt Jezus Christus niet beschouwd als constitutief noch als normatief voor het heil van de mens. God is transcendent en onbegrijpelijk, zodat wij zijn plannen met onze menselijke maatstaven niet kunnen beoordelen. Zo kunnen wij evenmin de diverse religieuze systemen evalueren of vergelijken. Het ‘soteriocentrisme’ radicaliseert de theocentrische positie nog meer, want het heeft weinig belangstelling voor het vraagstuk van Jezus Christus (orthodoxie) en nogal veel voor het daadwerkelijke engagement van iedere godsdienst met de mensheid die lijdt (orthopraxis). Op deze wijze bestaat de waarde van de godsdienst in het bevorderen van het rijk, het heil, het welzijn van de mensheid. Deze positie kan zo gekarakteriseerd worden als pragmatisch en immanentistisch.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 Het vraagstuk van de waarheid
13
Aan heel deze discussie ligt het probleem van de waarheid van de godsdiensten ten grondslag. Tegenwoordig is een tendens waarneembaar om dit probleem naar een tweede plan te schuiven, doordat men het losmaakt van de reflectie over de heilswaarde. Het vraagstuk van de waarheid brengt grote problemen van theoretische en praktische aard met zich mee, aangezien het in het verleden negatieve gevolgen had voor de ontmoeting van de godsdiensten. Vandaar de tendens om dit probleem te minimaliseren of te privatiseren, met de uitspraak dat de waarheidscriteria slechts voor de godsdienst in kwestie geldig zijn. Sommigen introduceren een meer existentiële notie van de waarheid en nemen slechts het moreel correcte gedrag van de persoon in beschouwing, zonder belang te hechten aan het feit dat zijn opvattingen afgewezen zouden kunnen worden. Er ontstaat een zekere verwarring tussen ‘in heil zijn’ en ‘in de waarheid zijn’. Men zou meer moeten denken aan het christelijke perspectief van het heil als waarheid en het in de waarheid zijn als heil . Het weglaten van het discours over de waarheid leidt tot het oppervlakkig gelijkstellen van alle godsdiensten, zodat die in de grond ontdaan worden van hun heilspotentieel. Zeggen dat alle godsdiensten waar zijn, is hetzelfde als verklaren dat ze allemaal onwaar zijn. Het vraagstuk van de waarheid opofferen, is niet te verenigen met een christelijke zienswijze.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
De epistemologische opvatting die ten grondslag ligt aan de pluralistische positie maakt gebruik van Kants onderscheid tussen noumenom en phenomenon . Aangezien God, of de ultieme Werkelijkheid, transcendent is en voor de mens ontoegankelijk, kan Hij alleen worden ervaren als door cultureel geconditioneerde beelden en noties uitgedrukt fenomeen; dit verklaart waarom diverse weergaven van dezelfde werkelijkheid niet a priori hoeven uit te sluiten. Het vraagstuk van de waarheid wordt nog meer gerelativeerd wanneer men het begrip mythologische waarheid introduceert, dat geen gelijkstelling met een werkelijkheid impliceert, maar bij het subject eenvoudigweg een adequate gesteldheid oproept ten opzichte van wat gezegd wordt. Toch moet opgemerkt worden dat zo contrasterende uitdrukkingen van het noumenon op den duur een einde maken aan het noumenon, doordat ze de zin van de mythologische waarheid uithollen. Er ligt ook een opvatting aan ten grondslag die de Transcendente, het Mysterie, de Absolute, radicaal scheidt van de manifestaties ervan; aangezien die allemaal relatief, waant onvolmaakt en inadequaat zijn, kunnen ze geen exclusiviteit opeisen bij het vraagstuk van de waarheid.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
Het zoeken naar een criterium voor de waarheid van een godsdienst is een serieuze taak voor de theologische reflectie. Dit criterium moet buiten die godsdienst gesitueerd zijn om door de overige godsdiensten geaccepteerd te worden. Bepaalde theologen vermijden christelijke termen om over God te spreken (Eternal One, Ultimate Reality, Real ) of om correct gedrag aan te duiden (reality-centredness in tegenstelling tot self-centredness ). Maar men merkt dat ze van een bepaalde (christelijke) traditie afhankelijk zijn ofwel zo abstract worden dat ze onbruikbaar worden. Een beroep op het humanum overtuigt niet aangezien het om een louter fenomenologisch criterium gaat dat de theologie van de godsdiensten afhankelijk zou maken van de heersende antropologie van het moment. Ook wordt opgemerkt dat die godsdienst als de ware beschouwd moet worden welke er het beste in slaagt de eindigheid, voorlopigheid en veranderlijkheid van zijn zelfbegrip te verzoenen met de oneindigheid waarnaar hij verwijst, dan wel de pluraliteit van werkelijkheidservaringen en religieuze opvattingen tot een eenheid te brengen (integrerend vermogen).
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 Het vraagstuk van God
16
De pluralistische positie pretendeert iedere aanspraak op exclusiviteit of superioriteit in relatie tot de overige godsdiensten te elimineren. Daartoe moet gesteld worden dat de ultieme werkelijkheid van de diverse godsdiensten identiek is, en tegelijkertijd moet de christelijke opvatting over God voor wat die aan dogmatisch en bindends heeft, gerelativeerd worden. Op deze wijze wordt onderscheid gemaakt tussen God in zichzelf, ontoegankelijk voor de mens, en God die zich in de menselijke ervaring manifesteert. De beelden van God worden gevormd door de ervaring van transcendentie en door de betreffende socio-culturele context. Ze zijn niet God, maar verwijzen op correcte wijze naar Hem; dit kan ook gezegd worden van de onpersoonlijke weergaven van de godheid. Daarom kan geen ervan als exclusief beschouwd worden. Daaruit volgt dat alle godsdiensten relatief zijn, niet voor zover zijn verwijzen naar de Absolute, maar in hun uitdrukkingswijzen en hun stilzwijgen. Aangezien er een unieke God is en een zelfde heilsplan voor de mensheid, zijn de religieuze uitdrukkingen op elkaar betrokken en vullen ze elkaar aan. Omdat het Mysterie universeel actief en aanwezig is, kàn geen van de manifestaties ervan er aanspraak op maken ultiem en definitief te zijn. Op deze manier is het vraagstuk van God zeer nauw verbonden met dat van de openbaring.
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Ook verbonden met hetzelfde vraagstuk is het fenomeen gebed, dat in diverse godsdiensten te vinden is. Wordt uiteindelijk dezelfde geadresseerde met verschillende namen aangeroepen in de gebeden van de gelovigen? Vertegenwoordigen godheden en religieuze machten, gepersonifieerde natuurkrachten, levenskrachten en maatschappelijke krachten, psychische of mythische projecties allemaal dezelfde werkelijkheid? Zet men hier geen ongeoorloofde stap van een subjectieve houding naar een objectief oordeel? Er kan een polytheïstisch gebed bestaan gericht tot de ware God, aangezien er een heilzame daad gesteld kan worden via een onjuiste bemiddeling. Maar dit betekent geen objectieve erkenning van de religieuze bemiddeling als heilzame bemiddeling, al werd dit authentieke gebed wel door de Heilige Geest ingegeven. vgl: Dialoog en Verkondiging [[[1135|(27)]]]
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 5 Het christologische debat
18
Op de achtergrond van de theologische problematiek die we zojuist bekeken hebben, bevindt zich steeds het christologische vraagstuk, dat wij nu aansnijden. Beide zijn zeer nauw met elkaar verbonden. Vanwege de complexiteit van het probleem behandelen we ze afzonderlijk. De grootste moeilijkheid van het christendom is steeds de ‘menswording van God’, die aan de persoon en het handelen van Jezus Christus de karakteristieken uniciteit en universaliteit verleent wat betreft het heil van de mensheid. Hoe kan een particulier en historisch gebeuren een universele aanspraak hebben? Hoe kan men, alle godsdiensten respecterend en zonder die bij voorbaat als onvolmaakt en inferieur te beschouwen, een interreligieuze dialoog aangaan, als wij in Jezus Christus en alleen in Hem de unieke en universele Verlosser van de mensheid erkennen? Zou men de persoon en het heilzame handelen van God niet kunnen opvatten, uitgaande van andere middelaars dan Jezus Christus?
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Het christologische probleem is wezenlijk verbonden met dat van de heilswaarde van de godsdiensten, waaraan wij reeds hebben gerefereerd. Wij concentreren ons hier wat meer op de bestudering van de christologische consequenties van de theocentrische posities. Een consequentie ervan is het zogenaamde ‘heilzame theocentrisme’, dat een pluraliteit van legitieme en waarachtige heilsbemiddelingen accepteert. Binnen deze positie schrijft een groep theologen, zoals wij reeds opmerkten, aan Jezus Christus een normatieve waarde toe, aangezien zijn persoon en zijn leven, op de duidelijkste en meest beslissende manier, Gods liefde voor de mensen openbaren. De grootste moeilijkheid van deze opvatting bestaat erin dat zij noch binnen noch buiten het christendom een onderbouwing geeft van deze normativiteit die men aan Jezus toeschrijft.
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
Een andere groep theologen verdedigt een heilzaam theocentrisme met een niet normatieve christologie. Christus loskoppelen van God berooft het christendom van iedere universalistische heilsaanspraak (en zou aldus een authentieke dialoog met de godsdiensten mogelijk maken), maar impliceert dat men tegen het geloof van de kerk en met name tegen het dogma van Calcedon moet kiezen. Deze theologen zijn van mening dat dit dogma een door de Griekse filosofie historisch geconditioneerde uitdrukking is, die geactualiseerd moet worden, omdat het de interreligieuze dialoog verhindert. De incarnatie zou geen objectieve, maar een metaforische, poëtische, mythologische uitdrukking zijn. Die maakt er slechts aanspraak op de liefde van God aan te duiden die zich in mannen en vrouwen incarneert waarvan het leven Gods handelen weerspiegelt. De uitspraken over de heils-exclusiviteit van Jezus Christus kunnen door de historisch-culturele context verklaard worden: klassieke cultuur (slechts één zekere en onveranderlijke waarheid), eschatologisch-apocalyptische mentaliteit (laatste profeet, definitieve openbaring) en de instelling van een minderheid (taalgebruik waarin overleven benadrukt wordt, een unieke verlosser).
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
De belangrijkste consequentie van deze opvatting is dat Jezus Christus niet beschouwd mag worden als de unieke en exclusieve middelaar. Alleen voor christenen is Hij de menselijke gestalte van God, die de ontmoeting van de mens met God op adequate wijze mogelijk maakt, zij het zonder exclusiviteit. Hij is totus Deus , want Hij is de actieve liefde van God op deze aarde, maar niet totum Dei , want Hij put Gods liefde als zodanig niet uit. We zouden ook kunnen zeggen: totum Verbum, sed non totum Verbi . Aangezien de Logos groter is dan Jezus, kan Hij zich ook incarneren in stichters van andere godsdiensten.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
Deze zelfde problematiek keert terug wanneer men stelt dat Jezus de Christus is, maar dat Christus meer is dan Jezus. Dit vergemakkelijkt de universalisering van het handelen van de Logos bij de godsdiensten uitermate. Maar de nieuwtestamentische teksten vatten de Logos van God niet op zonder Jezus. Een andere manier van argumenteren in deze zelfde lijn bestaat erin Gods universele heilshandelen tot te schrijven aan de heilige Geest, wat niet noodzakelijkerwijs tot het geloof in Jezus Christus zou leiden.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 6 Missie en interreligieuze dialoog
23
De verschillende posities ten opzichte van de godsdiensten veroorzaken diverse inzichten wat betreft de missionaire activiteit van de kerk en de interreligieuze dialoog . Als de godsdiensten zonder meer heilswegen zijn (pluralistische positie), is bekering niet langer de eerste doelstelling van de missie, omdat het belangrijker is dat eenieder, bemoedigd door het getuigenis van anderen, zijn eigen geloof intens beleeft.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Bij een inclusivistische positie vervalt de opdracht om te missioneren, om de veroordeling van de niet-geëvangeliseerden te voorkomen (exclusivistische positie). Deze erkent het universele handelen van de heilige Geest en merkt op dat dit, in de door God gewilde heilseconomie, een incarnatorische dynamiek heeft die het ertoe brengt zich te uiten en te objectiveren. Op deze manier leidt verkondiging van het Woord deze dynamiek zelf tot haar volheid. Dit betekent niet alleen een thermatisering van de transcendentie, maar ook de opperste verwerkelijking ervan, waarbij de mens voor een radicale beslissing geplaatst wordt. De verkondiging en expliciete aanvaarding van het geloof doen de heilsmogelijkheden en ook de persoonlijke verantwoordelijkheid toenemen. Bovendien wordt missie tegenwoordig als een niet alleen op individuen, maar vooral op volkeren en culturen gerichte taak beschouwd.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
De interreligieuze dialoog wordt theologisch onderbouwd door de gemeenschappelijke oorsprong van alle, naar Gods beeld geschapen mensen, ofwel door hun gemeenschappelijke bestemming, namelijk de volheid van het leven in God, of door het unieke goddelijke heilsplan via Jezus Christus, of door de actieve aanwezigheid van de goddelijke Geest bij aanhangers van andere religieuze tradities. vgl: Dialoog en Verkondiging [[[1135|(28)]]] De Geest is niet op dezelfde wijze aanwezig in de Bijbelse traditie en bij de overige godsdiensten, omdat Jezus Christus de volheid van de openbaring is. Maar uiteenlopende ervaringen en waarnemingen, uitdrukkingsvormen en inzichten, die wellicht uit dezelfde ‘transcendentale gebeurtenis’ voortkomen, maken een interreligieuze dialoog zeer waardevol. Juist via een interreligieuze dialoog kan zich het eigenlijke proces van interpretatie van en inzicht in Gods heilshandelen ontwikkelen.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
"Een geloof dat geen cultuur geworden is, is een geloof dat niet volledig gerecipieerd, niet helemaal doordacht, niet getrouw beleefd is." Deze woorden van Johannes Paulus II in een brief aan de kardinaal Staatssecretaris [1539] (20 mei 1982) laten het belang van de inculturatie van het geloof duidelijk uitkomen. Geconstateerd wordt dat godsdienst het hart van alle cultuur is, als instantie van ultieme zin en fundamentele structurerende kracht. Op deze wijze kan inculturatie van het geloof niet afzien van een ontmoeting met de godsdiensten, die vooral via een interreligieuze dialoog zou moeten plaatsvinden. vgl: Fides et inculturatio [[[1355|18]]]
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 2 De fundamentele theologische vooronderstellingen
27
De voorafgaande status quaestionis heeft laten zien hoe de verschillende benaderingswijzen van de theologie van de godsdiensten en de heilswaarde ervan in grote mate afhankelijk zijn van hoe men denkt over de universele heilswil van God de Vader, aan wie het Nieuwe Testament het heilsinitiatief toeschrijft, over het unieke middelaarschap van Christus, over de universaliteit van het handelen van de heilige Geest en diens relatie met Jezus en over de functie van de Kerk als universeel heilssacrament. Het antwoord op de gestelde vragen vereist een korte reflectie over deze fundamentele theologische vraagstukken.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 Het heilsinitiatief van de Vader
28
Slechts in het licht van het goddelijk heilsplan voor de mensen, dat geen grenzen van volkeren of rassen kent, heeft het zin het probleem van de theologie van de godsdiensten aan te snijden. De God die allen wil redden is de Vader van onze Heer Jezus Christus. Het heilsplan in Christus gaat vooraf aan de schepping van de wereld (Ef. 1, 3-10) [[b:Ef. 1, 3-10]], en werd verwerkelijkt toen Jezus naar de wereld werd gezonden, een bewijs van de oneindige liefde en tederheid die de Vader voor de mensheid heeft (Joh. 3, 16-17) [[b:Joh. 3, 16-17]] (Vgl. 1 Joh. 4, 9-10; enzovoorts) [[b:1 Joh. 4, 9-10]]. Deze liefde van God gaat tot de ‘overgave’ van Christus aan de dood voor het heil van de mensen en de verzoening van de wereld (Rom. 5, 8-11; Rom. 8, 3.32) [[b:Rom. 5, 8-11; Rom. 8, 3.32]] (Vgl. 2 Kor. 5, 18-19; enzovoorts) [[b:2 Kor. 5, 18-19]]. Het vaderschap van God, dat in het Nieuwe Testament over het algemeen met het geloof in Jezus in verband wordt gebracht, opent in enige passages (Ef. 3, 14-15; Ef. 4, 6) [[b:Ef. 3, 14-15; Ef. 4, 6]] meer perspectieven. God is God van joden en heidenen. (Rom. 3, 29) [[b:Rom. 3, 29]] Gods heil, dat Jezus is, wordt aan alle naties aangeboden. (Lc. 2,30; Lc. 3, 6; Hand. 28, 28) [[b:Lc. 2,30; Lc. 3, 6; Hand. 28, 28]]
Referenties naar alinea 28: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
29
Het initiatief van de Vader bij het schenken van het heil wordt bevestigd: "De Vader heeft zijn Zoon gezonden om de Heiland van de wereld te zijn" (1 Joh. 4, 14) [b:1 Joh. 4, 14]. God, "de Vader, uit wie het al voortkomt" (1 Kor. 8, 6) [b:1 Kor. 8, 6], is de oorsprong van het door Christus gerealiseerde heilswerk. De titel ‘Heiland/Redder/Verlosser’, die herhaaldelijk aan Christus wordt gegeven (Vgl. Lc. 2, 11; Joh 4, 32; Hand. 5, 31; enzovoorts) [[b:Lc. 2, 11; Joh 4, 32; Hand. 5, 31]], wordt in enige geschriften van het Nieuwe Testament (1 Tim. 1, 1; 1 Tim. 2, 3; 1 Tim. 4, 10; Tit. 1, 3; Tit. 2, 10; Tit. 3, 4; Judas 25) [[b:1 Tim. 1, 1; 1 Tim. 2, 3; 1 Tim. 4, 10; Tit. 1, 3; Tit. 2, 10; Tit. 3, 4; Judas 25]] bij voorkeur aan God gegeven, zonder Christus er daarom van uit te sluiten (Tit. 1, 4; Tit. 2, 13; Tit. 3, 6) [[b:Tit. 1, 4; Tit. 2, 13; Tit. 3, 6]]. Volgens 1 Tim. 2, 3-4 wil "God, onze heiland ... dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen." (1 Tim. 2, 3-4) [b:1 Tim. 2, 3-4] De heilswil kent geen beperkingen, maar gaat geaard met de wens dat de mensen de waarheid komen." De heilswil kent geen beperkingen, maar gaat gepaard met de wens dat de mensen de waarheid mogen kennen, dat wil zeggen het geloof aanhangen (Vgl. 1 Tim 4, 10; God is "een Heiland ... voor alle mensen, in zonderheid voor de gelovigen") [[b:1 Tim 4, 10]]. Deze heilswil heeft daarom als consequentie dat verkondiging noodzakelijk is. Anderzijds is deze verbonden met het unieke middelaarschap van Christus (1 Tim. 2, 5-6) [[b:1 Tim. 2, 5-6]], waarop wij hierna zullen ingaan.
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
30
God de Vader is tegelijkertijd het doel waarheen alles onderweg is. Het einddoel van het scheppings- en heilshandelen zal verwerkelijkt worden, wanneer alles aan de Zoon onderworpen is; "dan zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die het al aan Hem onderwierp, opdat God zij alles in alles" (1 Kor. 15, 28) [b:1 Kor. 15, 28].
Referenties naar alinea 30: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
Het Oude Testament kent al een zekere voorafbeelding van deze universaliteit die zich alleen in Christus volledig zal openbaren. Alle mensen, zonder uitzondering, zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis (Gen. 1, 26 vv.) [[b:Gen. 1, 26 vv.]] (Gen. 9, 6) [[b:Gen. 9, 6]]; aangezien Gods beeld in het Nieuwe Testament Christus is (2 Kor. 4, 4; Kol. 1, 15) [[b:2 Kor. 4, 4; Kol. 1, 15]], kan men denken aan een gerichtheid van alle mensen op Christus. Het verbond van god met Noach omvat alle levende wezens op aarde (Gen. 9, 9.12.17 vv.) [[b:Gen. 9, 9.12.17 vv.]]. Door Abraham "zal zegen komen over alle geslachten op aarde" (Gen. 12, 3) [b:Gen. 12, 3] (Gen. 18, 18) [[b:Gen. 18, 18]]; deze zegen over allen komt ook via de afstammelingen van Abraham, vanwege diens gehoorzaamheid (Gen. 22, 17-18; Gen. 26, 4-5; Gen. 28, 14) [[b:Gen. 22, 17-18; Gen. 26, 4-5; Gen. 28, 14]]. De God van Israël is als zodanig door enige vreemdelingen erkend (Joz. 2; 1 Kon. 10, 1-13; 1 Kon. 17, 17-24; 2 Kon. 5, 1-27) [[b:Joz. 2; 1 Kon. 10, 1-13; 1 Kon. 17, 17-24; 2 Kon. 5, 1-27]]. Bij Deuterojesaja en Tritojesaja zijn er ook teksten die verwijzen naar het heil van de volkeren in de context van het heil van het volk van Israël (Jes. 42, 1-4; Jes. 49, 6-8) [[b:Jes. 42, 1-4; Jes. 49, 6-8]] (Vgl. Jes. 66, 18-21; enzovoorts, de offergaven van de volkeren zullen door God aanvaard worden als de offergaven van de Israëlieten) [[b:Jes. 66, 18-21]] (Vgl. Ps. 86; Ps. 47, 10; "de adel der volken (is) Hem tot een godsvolk die Abrahams God is") [[b:Ps. 86; Ps. 47, 10]]. Er is sprake van een universaliteit die Israël als middelpunt heeft. Ook de Wijsheid richt zich tot alle mensen zonder onderscheid van volk of ras (Spr. 1, 20-23; Spr. 8, 2-11) [[b:Spr. 1, 20-23; Spr. 8, 2-11]] (Vgl. Wijsh. 6, 1-10.21; enzovoorts) [[b:Wijsh. 6, 1-10.21]].
Referenties naar alinea 31: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Het unieke middelaarschap van Jezus
- Artikel 1 Enige nieuwtestamentische thema’s
32
We hebben al opgemerkt dat de heilswil van God de Vader verbonden is met het geloof in Jezus. Hij is de unieke in wie het heilsplan verwerkelijkt wordt: "geen andere Naam onder de hemel is aan de mensen gegeven waarin wij gered moeten worden" (Hand. 4, 12) [b:Hand. 4, 12]. Dat het heil alleen door het geloof in Jezus verworven wordt, is een constante uitspraak van het Nieuwe Testament. Juist degenen die in Christus geloven, zijn de ware afstammelingen van Abraham. (Rom. 9, 6-7; Gal. 3, 29; Joh. 8, 31-58; Lc. 1, 55) [[b:Rom. 9, 6-7; Gal. 3, 29; Joh. 8, 31-58; Lc. 1, 55]] De zegening van alle mensen in Abraham vindt zijn zin in de zegening van allen in Christus.
Referenties naar alinea 32: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
33
Volgens het Evangelie van Matteüs voelt Jezus zich in het bijzonder tot het volk van Israël gezonden. (Mt.15, 24; Mt. 10, 5-6) [[b:Mt.15, 24; Mt. 10, 5-6]] Deze uitspraken komen overeen met de bijzondere manier waarop Matteüs de heilsgeschiedenis presenteert: de geschiedenis van Israël is gericht op zijn vervulling in Christus (Mt. 5, 18) [[b:Mt. 5, 18]]. Deze vervulling is reeds begonnen bij de eschatologische gebeurtenissen van de dood (Mt. 27, 51-53) [[b:Mt. 27, 51-53]] en verrijzenis (Mt. 8, 10) [[b:Mt. 8, 10]] de honderdman [[b:Lc. 7, 9]] (Vgl. Mt. 15, 21-28; Mc. 7, 24-30; de syrofenicische vrouw) [[b:Mt. 15, 21-28; Mc. 7, 24-30]]; ze zullen van oost en west komen om plaats te nemen aan de tafel in het rijk, terwijl de kinderen van het rijk buitengeworpen zullen worden. (Mt. 8, 11-12; Lc. 13, 18-29; Lc. 11, 20-24) [[b:Mt. 8, 11-12; Lc. 13, 18-29; Lc. 11, 20-24]] De verrezen Jezus geeft de elf leerlingen een universele zending. (Mt. 28, 16-20; Mc. 16, 15-18; Hand. 1, 8) [[b:Mt. 28, 16-20; Mc. 16, 15-18; Hand. 1, 8]] Op grond van goddelijke inspiratie begint de jonge kerk al spoedig met de missie onder de heidenen. (Hand. 10, 34) [[b:Hand. 10, 34]] In Christus is er geen verschil tussen joden en heidenen. (Gal. 4, 24; Kol. 3, 11) [[b:Gal. 4, 24; Kol. 3, 11]]
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
34
Primair is de universaliteit van Jezus’ heilswerk gebaseerd op het feit dat zijn boodschap en zijn heil gericht zijn tot alle mensen en dat allen die in geloof kunnen opnemen en ontvangen. Maar in het Nieuwe Testament vinden we andere teksten die lijken aan te tonen dat de betekenis van Jezus verder gaat, op de een of andere manier voorafgaat aan het opnemen van zijn boodschap door de gelovigen.
Referenties naar alinea 34: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
35
We moeten voor alles opmerken dat alles wat bestaat door middel van Christus gemaakt is. (1 Kor. 8, 6; 1 Kor. 1, 3.10; Heb. 1, 2) [[b:1 Kor. 8, 6; 1 Kor. 1, 3.10; Heb. 1, 2]] Volgens Kol. 1, 15-20 is alles in Hem, door Hem geschapen en gaat alles naar Hem toe. (Kol. 1, 15-20) [[b:Kol. 1, 15-20]] Dezelfde tekst laat zien dat deze causaliteit van Christus bij de schepping in verband staat met de heilsbemiddeling, waarop deze is gericht. Jezus is de eerstgeborene van de schepping en de eerstgeborene van de doden; de eerstgeborene binnen de eerste context krijgt kennelijk pas zijn volledige betekenis in het licht van de tweede context. De recapitulatie van alles in Christus is het laatste plan van God de Vader. (Ef. 1, 10) [[b:Ef. 1, 10]] Bij deze universaliteit onderscheidt men het bijzondere optreden van Christus in de Kerk: “Alles heeft God onder zijn voeten gelegd, en Hemzelf, verheven boven alles, heeft Hij als Hoofd gegeven aan de kerk, die zijn lichaam is, de volheid van Hem die in alles vervult”. (Ef. 1, 22-23) [b:Ef. 1, 22-23] (Kol. 1, 17) [[b:Kol. 1, 17]] Het paulinische parallellisme tussen Adam en Christus (1 Kor. 15, 20-22.44-49; Rom. 5, 12-21) [[b:1 Kor. 15, 20-22.44-49; Rom. 5, 12-21]] lijkt in een identieke richting te wijzen. Als er een universele relevantie van de eerste Adam als eerste mens en eerste zondaar bestaat, moet ook Christus een heilsbetekenis voor allen hebben, al worden de termen ervan niet duidelijk geëxpliciteerd. Het is de roeping van iedere mens, die nu het beeld van de stoffelijke Adam draagt, het beeld van de hemelse Adam te worden.
Referenties naar alinea 35: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
36
"(Het Woord) het ware Licht, dat iedere mens verlicht, kwam in de wereld" (Joh. 1, 9) [b:Joh. 1, 9]. Het lijkt dat men de voorkeur.. Het lijkt dat men de voorkeur moet geven aan deze lezing boven die van de Vulgaat: "omnem hominem venientem in mundum". De Neovulgaat vertaalt: "veniens in mundum". Jezus als mens geworden Logos is degene die alle mensen verlicht. De Logos heeft het creatieve middelaarschap al uitgeoefend, niet zonder verwijzing naar de toekomstige menswording en het toekomstige heil, en daarom komt Jezus naar de zijnen, die Hem niet opnemen. (Joh. 1, 3-4.10-11) [[b:Joh. 1, 3-4.10-11]] Jezus verkondigt een eredienst aan God in Geest en waarheid, die verder gaat dan Jeruzalem en de berg Garizim (Joh. 4, 21-24) [[b:Joh. 4, 21-24]], erkend door de belijdenis van de Samaritaanse: "Deze (is) werkelijk de redder van de wereld" (Joh. 4, 42) [b:Joh. 4, 42].
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
37
Het unieke middelaarschap van Jezus Christus staat in verband met de universele Christus staat in verband met de universele heilswil van God in : “...God is één, één is ook de middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als losprijs voor allen” (1 Tim. 2, 5-6) [b:1 Tim. 2, 5-6]. De uniciteit van de middelaar (Heb. 8, 6; Heb. 9, 15; Heb. 12, 24) [[b:Heb. 8, 6; Heb. 9, 15; Heb. 12, 24]] correspondeert met de uniciteit van de God die allen wil redden. De unieke middelaar is de mens Christus Jezus; ook hier is er sprake van een universele betekenis van Jezus als de ge Incarneerde Zoon van God. Hij is de middelaar tussen God en de mensen, omdat Hij de mens geworden Zoon is die zich als losprijs voor allen aan de dood heeft overgeleverd.
Referenties naar alinea 37: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
38
De redevoering van Paulus op de Areopaag (Hand. 17, 22-31) [[b:Hand. 17, 22-31]] laat duidelijk zien dat de bekering tot Christus een breuk met het verleden betekent. De godsdiensten hebben de mensen in feite tot afgoderij gebracht. Maar tegelijkertijd lijkt de authenticiteit van een filosofisch zoeken erkend te worden dat, al is het niet tot de kennis van de ware God gekomen, daarom nog niet op een volledig verkeerde weg was. Het op de tast zoeken van God beantwoordt aan de plannen van de Voorzienigheid; het lijkt dat dit ook positieve aspecten kan hebben. Is er ook voor de bekering een relatie met de God van Jezus Christus? (Hand. 10, 34) [[b:Hand. 10, 34]] Er is geen gesloten houding in het Nieuwe Testament ten opzichte van alles wat niet van Jezus Christus afkomstig is; openheid kan ook tot uiting komen in religieuze waarden. (Fil. 4, 8) [[b:Fil. 4, 8]]
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
39
Het Nieuwe Testament laat ons tegelijkertijd de universaliteit van Gods heilswil zien en de verbondenheid van het heil met het verlossingswerk van Christus Jezus, de unieke middelaar. De mensen bereiken het heil wanneer zij Jezus de Zoon van God in geloof erkennen en aanvaarden. Tot allen, zonder uitzondering, is deze boodschap gericht. Maar enige passages lijken te suggereren dat er een heilsbetekenis van Jezus voor iedere mens bestaat, die zelfs diegenen kan bereiken die Hem niet kennen. Noch een beperking van de heilswil van God, noch het toelaten van bemiddelingen parallel aan die van Jezus, noch dit universele middelaarschap toeschrijven aan de eeuwige, niet met Jezus geïdentificeerde Logos blijken verenigbaar met de nieuwtestamentische boodschap.
Referenties naar alinea 39: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Motieven uit de traditie bijeengebracht door het recente magisterium van de Kerk
40
De universele betekenis van Christus is in de traditie van de Kerk, al sinds de vroegste tijden, op diverse manieren tot uitdrukking gebracht. We selecteren enige thema’s die weerklank gevonden hebben in recente documenten van het leergezag, vooral tijdens het Tweede Vaticaans Concilie.
Referenties naar alinea 40: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
41
De semina Verbi . Buiten de grenzen van de zichtbare Kerk, en met name bij de verschillende godsdiensten kan men ‘zaden van het Woord’ vinden; het motief wordt herhaaldelijk gecombineerd met dat van het licht dat iedere mens verlicht en met dat van de evangelische voorbereiding. vgl: Ad Gentes Divinitus [[[703|11.15]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|16-17]]] vgl: Nostra Aetate [[[610|2]]] vgl: Redemptoris Missio [[[4|56]]]
Referenties naar alinea 41: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
42
De theologie van de zaden van het Woord begint bij de heilige Justinus. Ten overstaan van het polytheïsme van de Griekse wereld ziet Justinus in de filosofie, omdat die de rede gevolgd is, een bondgenoot van het Christendom; welnu, deze rede bevindt zich in zijn totaliteit slechts in Jezus Christus, de Logos in eigen persoon. Alleen Christenen kennen Hem in zijn geheel. vgl: I 5,4; II 6,7; 7, 2-3 (BAC 116, 186vv.; 268;269) [[[1026]]] Maar aan deze Logos heeft het hele menselijke geslacht deel. Daarom zijn er altijd al mensen geweest die in overeenstemming met de Logos geleefd hebben, en in deze zin zijn er “Christenen” geweest, al hebben die alleen kennis van een deel van de Logos van het zaad gehad. vgl: I 46,2-4; II 7,1-3 [[[1026]]] Er is een groot verschil tussen het zaad van iets en het ding zelf. Maar in ieder geval is de gedeeltelijke aanwezigheid van de Logos als zaad een gave en een goddelijke genade. De Logos is de zaaier van deze “zaden van waarheid”. vgl: I 44,10; II 10,2; 13,2-6 [[[1026]]]
Referenties naar alinea 42: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
43
Volgens Clemens van Alexandrië is de mens rationeel als hij deelheeft aan de ware rede dieh et universum regeert, de Logos. Hij heeft een volledige toegang tot deze rede als hij zich bekeert en Jezus, de mens geworden Logos, vgl: I 6,4; X 98,4 (SC 2bis 60; 166) [[[1356]]] vgl: I 96,1 (SC 70, 280) [[[1194]]] volgt. Bij de menswording is de wereld gevuld met de zaden van het heil. vgl: X 110,1-3 (SC 2bis 178 [[[1356]]] Maar er bestaat ook een goddelijk zaaien vanaf het begin van de tijden, dat ervoor heeft gezorgd dat diverse delen van de waarheid zich onder de Grieken en barbaren bevinden, in het bijzonder bij de filosofie in zijn geheel beschouwd, vgl: I 37,1-7 (SC 30, 73-74) [[[1357]]] al is er bij de waarheid het nodige kaf aanwezig. vgl: VI 67,2 (GCS 15, 465) [[[1357]]] De wijsbegeerte heeft bij de Grieken een functie gehad vergelijkbaar met de wet bij de Hebreeën; het was een voorbereiding op de volheid van Christus. vgl: I 28,1-3; 32,4 (SC 30, 65;69); VI 153-154 (GCS 15, 510vv) [[[1357]]] Maar er is een duidelijk verschil tussen Gods handelen bij deze filosofen en in het Oude Testament. Anderzijds kan men alleen in Jezus, het licht dat iedere mens verlicht, de volmaakte Logos, de hele waarheid beschouwen. De fragmenten van de waarheid zijn een deel van het geheel. vgl: I 56-57 (SC 30, 89-92) [[[1357]]]
Referenties naar alinea 43: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
44
Justinus en Clemens wijzen er beiden op dat deze door de Grieken gekende fragmenten van de volledige waarheid, op zijn minst gedeeltelijk, afkomstig zijn van Mozes en de profeten. Dezen zijn ouder dan de filosofen. vgl: I 44,8-9; 59-60 [[[1026]]] Van hen hebben de Grieken, die niet dankbaar waren voor wat ze ontvingen, vgl: VI 70 (SC 2bis, 135) [[[1356]]] vgl: I 59-60; 87,2 (SC 30, 93vv; I 13); II 1,1 (SC 38, 32vv) [[[1357]]] volgens de plannen van de Voorzienigheid, ‘gestolen’. Deze kennis van de waarheid staat dus in relatie met de historische openbaring die bij de menswording van Jezus zijn volheid zal bereiken.
Referenties naar alinea 44: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
45
Ireneüs maakt niet direct gebruik van het idee van de zaden van het Woord. Maar hij onderstreept met nadruk dat op alle ogenblikken van de geschiedenis de Logos de mensen nabij is geweest, het vergezeld heeft, met het vooruitzicht op de menswording vgl: III 16,6; 18,1 (SC 211, 312;342) IV 6,7; 20,4; 28,2 (SC 100, 454;634vv.; 758); V 16,1 (SC 153, 214) [[[848]]] vgl: 12 (SC 406, 100) [[[886]]]; hierbij heeft Jezus, hen naar zich toe trekkend, heel de nieuwheid gebracht. Het heil is dus verbonden met het verschijnen van Jezus, al was dat reeds aangekondigd en was er op bepaalde manier op de effecten ervan al vooruitgelopen. vgl: IV 34, 1 (SC 100, 846vv. [[[848]]]
Referenties naar alinea 45: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
46
De Zoon van God is één geworden met iedere mens. vgl: Gaudium et Spes [[[575|22]]] vgl: Redemptoris Missio [[[4|6]]] Het idee wordt diverse malen bij de Vaders herhaald, die geïnspireerd zijn door enige passages uit het Nieuwe Testament. Tot deze interpretatie heeft de parabel van het verloren schaap aanleiding gegeven (Mt. 18, 12-24; Lc. 15, 1-7) [[b:Mt. 18, 12-24; Lc. 15, 1-7]]: dit idee wordt geïdentificeerd met het verdwaalde mensengeslacht, dat Jezus is komen zoeken. Met het aannemen van de menselijk natuur heeft de Zoon de hele mensheid op zijn schouders genomen om die aan de Vader aan te bieden. Gregorius van Nyssa drukt zich zo uit: “Dit schaap zijn wij, mensen... de Heiland neemt het hele schaap op zijn rug, want ... aangezien het volledig verloren was gegaan, is het integraal teruggevoerd. De herder draagt het op zijn schouders, dat wil zeggen, op zijn goddelijkheid... Nadat hij dit schaap op zich heeft genomen, maakt hij het één met zichzelf.” vgl: XVI (PG 45, 1153 [[[1358]]] vgl: III 19,3 (SC 211, 380); V 12,3 (SC 153, 150) [[[848]]] vgl: 33 (SC 406, 130) [[[886]]] vgl: 18, 6 (SC 258, 80vv.) [[[1359]]] Ook “het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Joh. 1, 14) [b:Joh. 1, 14] is dikwijls geïnterpreteerd in de zin van ‘in ons’ wonen, dat wil zeggen in het innerlijk van iedere mens; van het in ons zijn van Hem gaat men makkelijk over naar ons zijn in Hem. vgl: II 24-25 (CCL 62, 60vv.) [[[1360]]] vgl: III 25.33.34 (PG 26, 376; 393-397) [[[1100]]] vgl: 19; V 2 (PG 73, 161; 753) [[[1175]]] vgl: V prol. (SC 153, 14): Hier zou men ook het idee van de 'ruil' kunnen introduceren [[[848]]] Ons allemaal in zich omvattend kan Hij allen met God de Vader verzoenen. vgl: I 9 (PG 73, 164) [[[1175]]] In zijn verheerlijkte mensheid kunnen wij allen verrijzenis en rust vinden. vgl: 13,14; 14,5.17; 51,3 (CSEL 22, 81; 87vv.; 96; 98) [[[1362]]]
Referenties naar alinea 46: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
47
De Vaders vergeten niet dat deze eenwording met de mensen in het lichaam van Christus vooral plaatsvindt bij het Doopsel en de Eucharistie. Maar de eenwording van allen in Christus, doordat Hij onze natuur heeft aangenomen, vormt een objectieve vooronderstelling van waaruit de gelovig groeit in zijn persoonlijke eenwording met Jezus. De universele betekenis van Christus is bij de eerste Christenen vooral te zien aan het feit dat Hij de mens bevrijdt van de vorsten van deze wereld die hem in het particuliere en nationale opsluiten. vgl: 35 ((GCS Origenes werke 9, 200vv.) [[[1364]]] vgl: IV 11-12 (Origenes Werke 5, 339vv.) [[[1363]]] vgl: V 13.19 (CCL 47, 146-148; 154-156) [[[857]]]
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
De christologische dimensie van het beeld. Volgnes het Tweede Vaticaans Concilie is Jezus de “volmaakte mens” en door Hem na te volgen wordt de mens méér mens. Gaudium et Spes [[575|41]] vgl: Gaudium et Spes [[[575|22.38.45]]] Het wijst er bovendien op dat slechts “in mysterio Verbi incarnati mysterium hominis vere clarscit”. Gaudium et Spes [[575|22]] Als een van de onderbouwingen van deze uitspraak wordt gewezen op een passage van Tertullianus volgens welke God bij het vormen van Adam uit de klei van de aarde, al dacht aan Christus die mens moest gaan worden. vgl: 6 (CCL 2, 928): Quodcumque limus exprimebatur, Christus cogitabtur, homo futurus"; bijna onmiddellijk wordt eraan toegevoegd: "Id utique quod finxit, ad imaginem Dei fecit illum, scilicet Christi.. ita limus ille, iam tunc imaginem induens Christi futuri in carne, non tantum Dei opus erat, sed et pignus" [[[1315]]] vgl: XII 4 (CCL 2, 1173) [[[1365]]] Reeds Ireneüs had erop gewezen dat het Woord, dat alles tot stand brengt, in Adam het voorafbeelding had gevormd van de toekomstige economie van de mensheid waarmee hij zichzelf zou bekleden. vgl: III 22, 3 (SC 211, 438) [[[848]]] Hoewel de patristische interpretaties van het beeld heel gevarieerd zijn, mag men deze stroming niet minachten; zij ziet in de Zoon die mens gaat worden (en gaat sterven en verrijzen) het model waarnaar God de eerste mens gemaakt heeft. Als het de bestemming van de mens is het beeld van de hemelse mens te dragen (1 Kor. 15, 49) [[b:1 Kor. 15, 49]], lijkt het niet verkeerd te denken dat er bij iedere mens een zekere innerlijk gesteldheid moet zijn gericht op dit doel.
Referenties naar alinea 48: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Conclusies
49
- Slechts in Jezus kunnen de mensen gered worden, en daarom maakt het Christendom een duidelijke aanspraak op universaliteit. De christelijke boodschap richt zich daarom tot alle mensen en moet aan allen verkondigd worden.
- Enkele teksten uit het Nieuwe Testament en uit de oudste traditie laten een universele betekenis van Christus doorschemeren die niet beperkt blijft tot de zojuist genoemde. Bij zijn komst in de wereld verlicht Jezus iedere mens, is Hij de laatste en definitieve Adam aan wie allen geroepen zijn gelijk te worden, enzovoorts. De universele aanwezigheid van Jezus komt iets uitgewerkter naar voren in de oude leer van de logós spermatikós Maar ook daar wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de volledige verschijning van de Logos in Jezus en de aanwezigheid van zaden van de Logos bij degenen die Hem niet kennen. Deze aanwezigheid, die reëel is, sluit geen fout of tegenspraak uit. vgl: 137, 12 (PL 33, 520vv.): behalve de reeds geciteerde teksten [[[858]]] Sinds Jezus’ komst naar de wereld, en vooral sinds zijn dood en verrijzenis, begrijpt men de ultieme zin van de nabijheid van het Woord bij alle mensen. Jezus voert de hele geschiedenis naar zijn vervulling. vgl: Gaudium et Spes [[[575|10.45]]]
- Als het heil verbonden is met de historische verschijning van Jezus, mag niemand onverschillig blijven voor de persoonlijke verbondenheid met Hem in het geloof. Slechts in de Kerk die in historische continuïteit met Jezus staat, kan zijn mysterie ten volle beleefd worden. Vandaar de onontkoombare noodzaak voor de kerk om Christus te verkondigen.
- Andere mogelijkheden van heilzaam ‘middelaarschap’ kunnen nooit los gezien worden van de mens Jezus, de unieke middelaar. Het zal moeilijker zijn te bepalen hoede mensen, de godsdiensten, die Jezus niet kennen, zich tot Hem verhouden. Het is nodig de mysterieuze wegen van de Geest te noemen, wiens werkzaamheid niet direct naar Christus verwijst vgl: Redemptoris Missio [[[4|29]]] en die allen de mogelijkheid biedt met het Paasmysterie verbonden te worden. vgl: Gaudium et Spes [[[575|22]]] In de context van de universele werking van de Geest van Christus moet men het vraagstuk van de heilswaarde van de godsdiensten als zodanig plaatsen.
- Omdat Jezus de unieke middelaar is, die het heilsplan van de uniek God de Vader ten uitvoer brengt, is het heil voor alle mensen uniek en hetzelfde: de volledige gelijkvormigheid met Jezus en de communio met Hem bij het deelhebben aan zijn goddelijke kindschap. Het bestaan van verschillende economieën voor degenen die in Jezus geloven en degenen die niet in Hem geloven moet derhalve uitgesloten worden. Er kunnen geen wegen zijn om naar God te gaan, die niet uitkomen op de unieke weg die Christus is. (Joh. 14, 6) [[b:Joh. 14, 6]]
Referenties naar alinea 49: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De universaliteit van de Heilige Geest
50
De universaliteit van de heilswerkzaamheden van Christus kan niet begrepen worden zonder het universele handelen van de Heilige Geest. Een eerste element van deze universele werkzaamheid van de Geest is reeds in de schepping te vinden. Het Oude Testament toont ons de Geest van God zwevend over de wateren. (Gen. 1, 2) [[b:Gen. 1, 2]] En het boek Wijsheid zegt dat "de geest van de Heer het aardrijk (vervult) en Hij die alles omvat houdt, Hij weet wat er gesproken wordt" (Wijsh. 1, 7) [b:Wijsh. 1, 7].
Referenties naar alinea 50: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
51
Als dit van heel het universum gezegd kan worden, geldt het in het bijzonder voor de mens, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. (Gen. 1, 26-27) [[b:Gen. 1, 26-27]] God maakt de mens om bij Hem aanwezig te zijn, bij Hem verblijf te houden; iemand met welwillendheid bekijken, bij hem zijn, wil zeggen zijn vriend zijn. Zo kan men spreken van de oorspronkelijke vriendschap de amicitia originalis , van de mens met God en van God met de mens vgl: Sessio VI - Decretum de iustificatione [[[668|8]]] als vrucht van de werking van de Geest. Het leven in het algemeen en dat van de mens in het bijzonder komt op verscheidene plaatsen in het Oude Testament (Ps. 104, 29-30; Job 34, 14-15) [[b:Ps. 104, 29-30; Job 34, 14-15]] in meer of minder expliciete relatie met de Geest van God. Johannes Paulus II brengt de schepping van de mens in goddelijke vriendschap naar het beeld van God in verband met de mededeling van de Geest. vgl: Dominum et vivificantem [[[7|12.34]]]
Referenties naar alinea 51: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
52
De tragedie van de zonde is dat er verwijdering komt in plaats van nabijheid van God en mens. De geest van de duisternis heeft God als vijand van de mens voorgesteld, als bedreiging. (Gen. 3, 4-5) [[b:Gen. 3, 4-5]] vgl: Dominum et vivificantem [[[7|38]]] Maar God is de mens naderbij gekomen via de verschillende verbonden waarover het Oude Testament ons al spreekt. Beeld en gelijkenis betekent van het begin af aan het vermogen tot een persoonlijke relatie met God en daarom het vermogen om een verbond te sluiten. Zo is God de mensen geleidelijk naderbij gekomen, via de verscheidene verbonden met Noach (Gen. 7, 1 vv.) [[b:Gen. 7, 1 vv.]], Abraham en Mozes, met wie God bevriend is geraakt. (Jak. 2, 23; Ex. 33, 11) [[b:Jak. 2, 23; Ex. 33, 11]]
Referenties naar alinea 52: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
53
Bij het Nieuwe Verbond is God de mens zo zeer nabij gekomen dat Hij zijn Zoon naar de wereld heeft gezonden, mens geworden dankzij de Heilige Geest in de schoot van de Maagd Maria. Het Nieuwe Verbond is, in tegenstelling tot het voorafgaande, niet naar de letter, maar naar de Geest. (2 Kor. 3, 6) [[b:2 Kor. 3, 6]] Het is nieuwe en universele verbond, het verbond van de universaliteit van de Geest. Universaliteit wil zeggen versum unum, gericht op één. Het woord ‘geest’ zelf houdt ‘beweging’ in, en dit impliceert ‘richting’. De Geest wordt dynamis genoemd (Hand. 1, 8) [[b:Hand. 1, 8]], en dynamis impliceert de mogelijkheid van een richting. Uit Jezus’ woorden over de Parakleet Geest leidt men af dat het ‘gericht zijn op’ op Jezus betrekking heeft.
Referenties naar alinea 53: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
54
De nauwe band tussen de Geest en Christus komt tot uiting in de zalving van Jezus. Jezus Christus wil precies zeggen, dat Jezus de Gezalfde van God is met de zalving die de Geest is: “De Geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft” (Lc. 4, 18; Jes. 61, 1-2) [b:Lc. 4, 18; Jes. 61, 1-2]. God heeft Jezus gezalfd “met de heilige Geest en met kracht”, en “Hij ging weldoende rond en genas allen, die onder de dwingelandij van de duivel stonden” (Hand. 10, 38) [b:Hand. 10, 38]. Zoals Ireneüs zegt “onder de naam van Christus wordt verstaan Hij die zalft, Hij die gezalfd wordt en de zalving zelfs waarmee Hij gezalfd wordt. Degene die zalft is de Vader, de Gezalfde is de Zoon, in de Geest die de zalving is. Zoals het Woord door middel van Jesaja zegt: ‘De geest van Jahwe, mijn Heer, rust op mij, want Jahwe heeft mij gezalfd’ (Jes. 61, 1-2) [b:Jes. 61, 1-2], daarbij duidend op de Vader die zalft, de gezalfde Zoon, en de zalving die de Geest is.” vgl: III 18,3 (SC 211, 350-352) [[[848]]] vgl: XII 28 (SC 17bis 344): hier wordt de idee bijna letterlijk herhaald [[[881]]] vgl: I 3, 44 (CSEL 79, 33) [[[1366]]]
Referenties naar alinea 54: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
55
De universaliteit van het verbond van de Geest is daarom de universaliteit van het verbond in Jezus. Hij heeft zich aan de Vader aangeboden in kracht van de eeuwige Geest (Heb. 9, 14) [[b:Heb. 9, 14]], waarin Hij gezalfd is. Deze zalving strekt zich uit over de totale Christus, de door de Geest gezalfde Christenen, en de Kerk. Ignatius van Antiochië wees er reeds op dat Jezus de zalf ontving “om zijn kerk tot onbederfelijkheid te inspireren”. vgl: 17, 1 (SC 10, 86) [[[853 |+ 57 ]]] Jezus is, volgens Ireneüs, in de Jordaan gezalfd “opdat wij gered zouden worden door van de overvloed van zijn zalving te ontvangen”. vgl: III 9,3 (SC 211,112): Volgens dezelfde Ireneüs daalt de Geest op Jezus neer om "eraan gewend te raken" te midden van het menselijk geslacht te wonen. 17, 1 (330) [[[848]]] Gregorius van Nyssa heeft het met een mooi, diepzinnig beeld uitgedrukt: “De notie zalving suggereert... dat er geen enkele afstand bestaat tussen de Zoon en de Geest. In feite zoals tussen het oppervlak van het lichaam en de zalving van de olie, rede noch gewaarwording middelaars kennen, even onmiddellijk is het contact van de Zoon met de Geest; daarom moet degene die op het punt staat door middel van het geloof te treden met de Zoon noodzakelijkerwijs eerst in contact treden met de olie. Geen enkel deel is zonder de Heilige Geest.” vgl: 16 (PG 45 1321 A_B) [[[1367]]] De totale Christus omvat in zekere zin iedere mens, omdat Christus zich met alle mensen verenigd heeft. vgl: Gaudium et Spes [[[575|22]]] Jezus zelf zegt: “Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor mij gedaan” (Mt. 25, 40) [b:Mt. 25, 40].
Referenties naar alinea 55: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
56
De Kerk is de bevoorrechte plaats van het handelen van de Geest. In haar, het lichaam van Christus, wekt de Geest verschillende gaven op tot nut van allen. (1 Kor. 12, 4-11) [[b:1 Kor. 12, 4-11]] Bekend is de formulering van Ireneüs: “Waar de Geest van de Heer is, daar is de Kerk, en waar de Kerk is daar is de Geest van de Heer en alle genade.” III 24, 1 (SC 211, 474) [[848]] En de heilige Johannes Chrysostomos: “Als de Heilig Geest niet aanwezig was, zou de kerk niet bestaan; als de kerk bestaat, is dat een teken openstaand voor de aanwezigheid van de Geest.” I 4 (PG 49, 459) [[1368]]
Referenties naar alinea 56: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
57
Enige passages in het Nieuwe Testament lijken de universele draagwijdte van het handelen van de Geest te suggereren, steeds in relatie met de evangeliserende zending van de Kerk die alle mensen moet bereiken. De Heilige Geest gaat vooraf aan de prediking en leidt deze, en Hij staat ook aan de oorsprong van de missie tot de heidenen. (Hand. 10, 19.44-47) [[b:Hand. 10, 19.44-47]] Het overwinnen van de zonde van Babel zal plaatsvinden in de Geest. In tegenstelling tot de poging van de bouwers van de toren van Babel, die op eigen kracht de hemel, het verblijf van God, wilden bereiken, daalt de Heilige Geest nu als een gave uit de hemel neer, en maakt het mogelijk alle talen te spreken, zodat ieder de grote daden van God in zijn eigen taal kan horen. (Hand. 2, 1-11) [[b:Hand. 2, 1-11]] De toren van Babel was een poging om eenheid tot stand te brengen zonder universaliteit: “dan krijgen wij naam (een teken van eenheid) en worden wij niet over de aardbodem verspreid” (Gen. 11, 4) [b:Gen. 11, 4]. Pinksteren was de gave van de universaliteit in eenheid: “Zij werden allen vervuld van de Heilige Geest en begonnen in vreemde talen te spreken, naargelang de Geest hun te vertolken gaf” (Hand. 2, 4) [b:Hand. 2, 4]. In de gave van de Geest van Pinksteren moet men ook de voltooiing zien van het verbond van de Sinaï (Ex. 19, 1 vv) [[b:Ex. 19, 1 vv]], dat aldus universeel wordt.
Referenties naar alinea 57: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
58
De gave van de geest is de gave van de verrezen en ten hemel opgestegen Jezus aan de rechterhand van de Vader (Hand. 2, 32) [b:Hand. 2, 32] (Joh. 14, 15.26; Joh. 15, 26; Joh. 16, 7; Joh. 20, 22) [[b:Joh. 14, 15.26; Joh. 15, 26; Joh. 16, 7; Joh. 20, 22]]; dat is de constante leer van het Nieuwe Testament. De verrijzenis zelf van Jezus komt tot stand met de hulp van de Geest. (Rom. 1, 4; Rom. 8, 11) [[b:Rom. 1, 4; Rom. 8, 11]] De Heilige Geest is ons gegeven als Geest van Christus, Geest van de Zoon. (Rom. 8, 9; Gal. 4, 6; Fil. 1, 19; Hand. 16, 7) [[b:Rom. 8, 9; Gal. 4, 6; Fil. 1, 19; Hand. 16, 7]] Daarom is een universeel handelen van de Geest dat niet in relatie staat tot het universele handelen van Jezus niet denkbaar. De Vaders hebben dat steeds benadrukt. vgl: III 17,2 (SC 211,334): "...Dominus accipiens munus a Patre ipse quoque his donavit qui ex ipso participantur, in unversam terram mittens Spiritum sanctum" [[[848]]] vgl: 56,6 (CSEL 22, 172:"Et quia exaltatus super caelos impleturus esset i terris omnia sancti spiritus gloria, subjecit: et super omnem terram gloria tua (Ps. 57, 6.12). Cum effusum super omnem carnem spiritus donum gloriam exaltati supercaelos domini protestaretur." [[[1362]]] Slechts door het handelen van de Geest kunnen wij mensen eenvormig worden met het beeld van de verrezen Jezus, de nieuwe Adam, in wie de mens definitief de waardigheid verwerft waartoe hij van het begin af aan is geroepen: “Ons allen is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen en herschapen te worden tot steeds heerlijker gelijkenis met Hem; zo werkt de Heer die Geest is” (2 Kor. 3, 18) [b:2 Kor. 3, 18]. De mens die naar het beeld van God geschapen is, wordt door de aanwezigheid van de Geest vernieuwd naar Gods beeld (of dat van Christus) overeenkomstig het handelen van de Geest. De Vader is de schilder; de Zoon is het model waarnaar de mens wordt afgebeeld; de Heilige Geest is het penseel waarmee de mens bij de schepping en bij de verlossing geschilderd wordt.
Referenties naar alinea 58: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
59
Daarom voert de Heilig Geest naar Christus. De Heilige Geest leidt alle mensen naar Christus, de Gezalfde. Christus, op zijn beurt, leidt hen naar de Vader. Niemand gaat naar de Vader tenzij via Jezus, want Hij is de weg (Joh. 14, 6) [b:Joh. 14, 6], maar het is de Heilige Geest die de leerlingen tot de volle waarheid zal brengen (Joh. 16, 12-13) [b:Joh. 16, 12-13]. De term “zal brengen” (hodogései) houdt de weg (hódos) in. De Heilige Geest voert daarom langs de weg die Jezus is, die naar de Vader leidt. Daarom kan iemand alleen onder invloed van de Heilige Geest zeggen “Jezus is de Heer” (1 Kor. 12, 3) [b:1 Kor. 12, 3]. En de door Johannes gebruikte term Parakleet wijst ons erop dat de Geest de pleitbezorger is bij het oordeel dat in Jeruzalem begonnen is en gedurende de geschiedenis doorgaat. De Parakleet Geest zal Jezus verdedigen tegen de beschuldigingen waarvan Hij met zijn leerlingen het voorwerp is. (Joh. 16, 8-11) [[b:Joh. 16, 8-11]] De Heilige Geest is aldus de getuige van Christus, en door Hem kunnen de leerlingen dat zijn: “Hij zal over Mij getuigenis afleggen. Maar ook gij moet getuigen, want vanaf het begin zijt gij bij Mij” (Joh. 15, 26-27) [b:Joh. 15, 26-27].
Referenties naar alinea 59: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
60
De Geest is dus de gave van Jezus en voert naar Hem, ofschoon de concrete weg waarover Hij de mensen leidt, alleen door God gekend wordt. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft het helder geformuleerd: “Daar Christus immers voor allen is gestorven en daar er voor alle mensen slechts één uiteindelijke roeping is, namelijk een goddelijke, moeten wij eraan vasthouden, dat de Heilige Geest aan allen de mogelijkheid schenkt om, op een wijze die aan God bekend is, aan dit paasmysterie deel te hebben”. Gaudium et Spes [[575|22]] Het heeft geen zin een universaliteit van het handelen van de Geest te veronderstellen zonder dat die een relatie heeft met de betekenis van Jezus, de mens geworden, gestorven en verrezen Zoon. Alle mensen kunnen, met andere woorden, in kracht van de werkzaamheid van de Geest in relatie treden met Jezus die op een concrete plaats en in een concrete tijd geleefd heeft, en gestorven en verrezen is. Anderzijds blijft het handelen van de Geest niet beperkt tot de intieme en persoonlijke dimensies van de mens, maar betreft ook het sociale: “Deze Geest is dezelfde als de Geest die gewerkt heeft in de menswording, het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus en die in de Kerk werkt. Hij is dus geen alternatief voor Christus en vult niet een soort leegte op die er zou bestaan tussen Christus en de Logos, zoals soms verondersteld wordt. Al wat de Geest bewerkt in het hart van de mensen en in de geschiedenis van de volkeren, in de culturen en de godsdiensten, vervult een rol van voorbereiding op het Evangelie en verwijst naar Christus.” Redemptoris Missio [[4|29]]
Referenties naar alinea 60: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
61
De bevoorrechte ruimte voor het handelen van de Geest is de Kerk, het lichaam van Christus. Maar alle volkeren zijn, op verschillende manieren, geroepen tot de eenheid van het volk van God die de Geest bewerkstelligt: “Deze universalistische trek, die het volk van God kenmerkt, is een gave van de Heer zelf: daardoor streeft de katholieke kerk er krachtdadig en zonder ophouden naar heel de mensheid, met al haar goederen, samen te brengen onder Christus als Hoofd, in de eenheid van zijn Geest... Tot deze katholieke eenheid van het volk van God, waardoor de wereldvrede wordt voorafgebeeld en bevorderd, zijn dus alle mensen geroepen. Op verscheidene wijzen behoren daartoe of zijn daarop gericht zowel de gelovige katholieken als de anderen die in Christus geloven, en tenslotte zelfs alle menen zonder uitzondering, door Gods genade tot het heil geroepen.” Lumen Gentium [[617|13]] Het is dezelfde universaliteit van het heilshandelen van Christus en van de Geest die mensen ertoe brengt zich vragen te stellen over de functie van de kerk als universeel heilssacrament.
Referenties naar alinea 61: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 ‘Ecclesia, universale salutis sacramentum’
62
Er kan geen theologie van de godsdiensten ontwikkeld worden zonder rekening te houden met de universele heilszending van de Kerk, waarvan de heilige Schrift en de geloofstraditie van de kerk getuigenis afleggen. De theologische waardering van de godsdiensten is een hele tijd lang belemmerd op grond van het principe ‘Extra Ecclesiam nulla salus’, in exclusivistische zin opgevat. Met de leer over de Kerk als universeel heilssacrament of als sacrament van het rijk van God tracht de theologie een antwoord te geven op de nieuwe probleemstelling. Dit onderricht, dat ook door het Tweede Vaticaans Concilie is aangenomen, houdt verband met de sacramentele visie op de Kerk in het Nieuwe Testament.
Referenties naar alinea 62: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
63
Het primaire vraagstuk is vandaag de dag niet meer of mensen het heil kunnen bereiken, als ze niet tot de zichtbare katholieke Kerk behoren: deze mogelijkheid wordt als theologisch zeker beschouwd. De pluraliteit van de godsdiensten, waarvan de Christenen zich steeds bewuster worden, de betere kennis over deze godsdiensten zelf en de noodzakelijke dialoog ermee, zonder dat de ruimtelijke en tijdelijke grenzen van de Kerk geheel terzijde worden geschoven, leggen ons de vraag voor of men nog kan spreken van de noodzaak van de Kerk voor het heil en over de verenigbaarheid van dit principe met de universele heilswil van God.
Referenties naar alinea 63: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 Extra ecclesiam nulla salus
64
Jezus heeft de verkondiging van het rijk van God aan zijn Kerk gebonden. Na Jezus’ dood en verrijzenis betekende dit: het verenigen van het volk van God, nu in naam van Jezus Christus. De kerk van Joden en heidenen werd opgevat als werk van God en als de gemeenschap waarin de werking van de hemelse Heer en van zijn Geest ervaren wordt. Met het geloof in Jezus Christus, de universele middelaar van het heil, is het Doopsel in Zijn naam verbonden, dat de deelname aan zijn verlossingsdood bemiddelt, de vergiffenis van de zonden en het binnengaan in de heilsgemeenschap. (Mc. 16, 16; Joh. 3, 5) [[b:Mc. 16, 16; Joh. 3, 5]] Daarom wordt het Doopsel vergeleken met de ark van het heil. (1 Pt. 3, 20 vv.) [[b:1 Pt. 3, 20 vv.]] Volgens het Nieuwe Testament is de noodzakelijkheid van de Kerk voor het heil gebaseerd op de unieke heilsbemiddeling van Jezus Christus.
Referenties naar alinea 64: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
65
Er is sprake van de noodzakelijkheid van de Kerk voor het heil in dubbele zin: de noodzaak van het tot de Kerk behoren van degenen die in Jezus geloven, en de noodzaak van het kerkelijk dienstwerk ten bate van het heil, waarbij de Kerk volgens Gods opdracht ten dienste moet staan van de komst van het rijk van God.
Referenties naar alinea 65: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
66
In zijn encycliek Mystici Corporis Christi [433] behandelt Pius XII het vraagstuk van de relatie met de Kerk bij degenen die het heil bereiken buiten de zichtbare communio van de Kerk. De paus zegt over hen dat ze door een onbewust verlangen en een onbewuste wens op het mystieke lichaam van Christus gericht zijn. vgl: Mystici Corporis Christi [[[433|104]]] De oppositie van de Amerikaanse jezuïet Leonard Feeney, die vasthoudt aan de exclusivistische interpretatie van de zin “Extra Ecclesiam nulla salus” , is aanleiding tot de brief van het Heilig Officie, d.d. 8 augustus 1949, aan de aartsbisschop van Boston, die de interpretatie van Feeney verwerpt en een nadere precisering geeft van het onderricht van Pius XII. De brief maakt onderscheid tussen de noodzakelijkheid omwille van het heil tot de Kerk te behoren (Necessitas praecepti) en de noodzaak van de middelen onmisbaar voor het heil (intrinseca nesessitas) ; wat de middelen betreft is de Kerk een algemene hulp ten behoeve van het heil. vgl: Aan de Aartsbisschop van Boston [[[1371]]] In geval van onoverkomelijke onwetendheid is de impliciete wens tot de Kerk te behoren voldoende; deze wens zal altijd aanwezig zijn wanneer een mens ernaar streeft zijn wil met die van God in overeenstemming te brengen. vgl: Aan de Aartsbisschop van Boston [[[1371]]] Maar geloof, in de zin van Heb. 11, 6 (Heb. 11, 6) [[b:Heb. 11, 6]], en liefde zijn altijd intrinsiek noodzakelijk. vgl: Aan de Aartsbisschop van Boston [[[1371]]]
Referenties naar alinea 66: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
67
Het Tweede Vaticaans Concilie maakt de zin “Extra Ecclesiam nulla salus” tot de zijne. Maar hiermee richt het zich expliciet tot de katholieken, en beperkt het de geldigheid ervan tot degenen die de noodzakelijkheid van de kerk ten behoeve van het heil kennen. Het Concilie is van mening dat de uitspraak berust op de door Christus gestelde noodzaak van het geloof en het doopsel. vgl: Lumen Gentium [[[617|14]]] Op deze wijze zet het Concilie het onderricht van Pius XII voor, maar benadrukt het duidelijker het oorspronkelijk parenetische karakter van deze zin.
Referenties naar alinea 67: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
68
In tegenstelling tot Pius XII ziet het Concilie ervan af te spreken over het votum implicitum en past het het begrip votum alleen toe op de expliciete wens van catechumenen om tot de Kerk te behoren. vgl: Lumen Gentium [[[617|14]]] Over niet-christenen wordt er gezegd dat ze op uiteenlopende wijze op het volk van God gericht zijn. Naargelang de verschillende manieren waarop Gods heilswil de niet-Christenen raakt, onderscheidt het Concilie vier groepen: allereerst de Joden; in de tweede plaats de moslims; in de derde plaats degenen die zonder schuld het Evangelie van Christus en de Kerk niet kennen, maar God met een oprecht hart zoeken en zich inspannen om zijn wil te doen die zij door het geweten kennen; in de vierde plaats degene die, zonder schuld, nog niet tot het uitdrukkelijk erkennen van God zijn gekomen, maar zich desalniettemin inspannen om een rechtschapen leven te leiden. vgl: Lumen Gentium [[[617|16]]]
Referenties naar alinea 68: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
69
De gaven die God aan alle mensen aanbiedt om hen tot het heil te brengen zijn, volgens het Concilie, gebaseerd op zijn universele heilswil. vgl: Lumen Gentium [[[617|2.3.16]]] vgl: Ad Gentes Divinitus [[[703|7]]] Het feit dat ook niet-Christenen op het volk van God gericht zijn, is gebaseerd op de universele roeping tot het heil die de roeping van alle mensen tot de katholieke eenheid van het volk van God omvat. vgl: Lumen Gentium [[[617|13]]] Het Concilie is van mening dat de intieme relatie van beide roepingen gebaseerd is op het unieke middelaarschap van Christus, die in zijn Lichaam dat de Kerk is, onder ons tegenwoordig komt. vgl: Lumen Gentium [[[617|14]]]
Referenties naar alinea 69: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
70
Zo krijgt de zin “Extra Ecclesiam nulla salus” zijn oorspronkelijke betekenis terug, namelijk de leden van de kerk tot trouw aansporen. vgl: 3,5 (SC 71, 214v) [[[1372]]] vgl: 6 (CSEL 3/1, 214vv) [[[883]]] vgl: 73, 21 (CSEL 3/2, 795) [[[1048]]] Wanneer deze zin geïntegreerd wordt in de algemenere zin “Extra Christum nulla salus” , is hij niet meer in tegenspraak met de roeping van alle mensen tot het heil.
Referenties naar alinea 70: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Paschali mysterio consociati
71
Lumen Gentium [617] spreekt van een gelede gerichtheid op de Kerk vanuit het gezichtspunt van de universele roeping tot het heil, die de roeping tot de kerk impliceert. Gaudium et Spes [575] daarentegen opent een ruimer christologisch, pneumatologisch en soteriologisch perspectief. Wat over de Christenen gezegd wordt, geldt ook voor alle mensen van goede wil, in wier hart de genade op onzichtbare wijze werkzaam is. Ook zij kunnen door de Heilige Geest met het Paasmysterie verbonden worden, en kunnen daarom gelijkvormig worden aan de dood van Christus en de verrijzenis tegemoet gaan. vgl: Gaudium et Spes [[[575|22]]]
Referenties naar alinea 71: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
72
Wanneer de niet-Christenen, door Gods genade gerechtvaardigd, verbonden worden met het Paasmysterie van Jezus Christus, zijn ze ook verbonden met het mysterie van zijn lichaam, dat de Kerk is. Het mysterie van de Kerk in Christus is een dynamische werkelijkheid in de Heilige Geest. Ofschoon aan deze geestelijke verbondenheid de zichtbare uitdrukking van het tot de Kerk behoren ontbreekt, zijn de gerechtvaardigde niet-Christenen in de kerk “het mystieke lichaam van Christus” en “geestelijke gemeenschap” vgl: Lumen Gentium [[[617|8]]] opgenomen. In deze zin kunnen de Kerkvaders zeggen dat de gerechtvaardigde Christenen tot de ecclesia ab Abel behoren. Terwijl ze in de universele Kerk bij de Vader verzameld zijn vgl: Lumen Gentium [[[617|2]]] zullen degenen die zeker tot het “lichaam”, maar niet tot het “hart” van de Kerk behoren, niet gered worden, omdat ze niet in de liefde hebben volhard. vgl: Lumen Gentium [[[617|14]]]
Referenties naar alinea 72: 1
Evangelii Gaudium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
73
Daarom kan met niet alleen in het algemeen spreken van gerichtheid op de Kerk van de gerechtvaardigde niet-Christenen, maar ook van verbondenheid met het mysterie van Christus en zijn lichaam, de Kerk. Maar men zou niet moeten spreken van tot de kerk behoren, en zelfs niet van geleidelijk tot de Kerk behoren, of van een onvolmaakte communio met de Kerk, gereserveerd voor niet-katholieke Christenen vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|3]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|15]]]; de Kerk is immers naar haar wezen een complexe realiteit, die bestaat uit zichtbare eenheid en geestelijke communio. Natuurlijk treden de niet-Christenen die er niet schuldig aan zijn dat ze niet tot de Kerk behoren, binnen in de communio van de tot het rijk van God geroepenen door middel van het in praktijk brengen van de liefde tot God en de naaste; deze communio zal zich bij de voltooiing van het rijk van God en van Christus openbaren als Ecclesia universalis .
Referenties naar alinea 73: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Universale salutis sacramentum
74
Uitgaande van de veronderstelling dat alle mensen in contact met de Kerk komen, werd de noodzakelijkheid van de Kerk voor het heil vooral begrepen als noodzaak om tot de Kerk te behoren. Sinds de Kerk zich bewust is geworden van haar zowel diachronische als synchronische minderheidspositie, is de noodzakelijkheid van de universele heilsfunctie van de Kerk op het eerste plan gekomen. Deze universele zending en deze sacramentele werkzaamheid in de heilsorde worden theologisch uitgedrukt door de Kerk universeel heilssacrament te noemen. Als zodanig staat de kerk in dienst van de komst van het rijk van God, de vereniging van alle mensen met God en de eenheid van de mensen onderling. vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|1]]]
Referenties naar alinea 74: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
75
Niet alleen om ons nu al deel te doen hebben aan het rijk van God en de vruchten ervan, heeft hij zich feitelijk als liefde geopenbaard, maar ook omdat Hij ons roept en vrij maakt om mee te werken aan de komst van zijn rijk. Aldus is de Kerk niet alleen een teken, maar ook instrument van het rijk van God dat met kracht doorbreekt. De Kerk vervult haar zending als universeel heilssacrament door martyria, leiturgia en diakonia.
Referenties naar alinea 75: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
76
Door de martyria van het Evangelie van de door Jezus Christus bewerkstelligde universele verlossing verkondigt de Kerk aan alle mensen het Paasmysterie van het heil dat hen wordt aangeboden of waarvan zij al leven zonder het te weten. Als universeel sacrament van het heil is de Kerk wezenlijk een missionerende Kerk. God heeft immers, in zijn liefde, de mensen niet alleen geroepen tot het bereiken van hun uiteindelijke heil in de communio met Hem. Het behoort veeleer tot de ultieme roeping van de mens dat zijn heil niet wordt verwerkelijkt door het dienen van de “schaduw van de werkelijkheid die nog moet komen” (Kol. 2, 17) [b:Kol. 2, 17], maar door de volledige kennis van de waarheid, door de communio van het volk van God en door, gesterkt door de zekere hoop op Gods trouw, actief mee te werken aan de komst van zijn rijk. vgl: Ad Gentes Divinitus [[[703|1-2]]]
Referenties naar alinea 76: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
77
Bij de leiturgia de viering van het Paasmysterie, vervult de Kerk haar zending tot priesterlijk dienstwerk als vertegenwoordiging van de hele mensheid. Op een manier die, naar Gods wil, doelmatig is voor alle mensen, stelt zij de vertegenwoordiging van Christus aanwezig die voor ons “tot zonde is gemaakt” (2 Kor. 5, 21) [b:2 Kor. 5, 21] en in onze plaats “aan het hout hangt” (Gal. 3, 13) [b:Gal. 3, 13] om ons van de zonde te bevrijden. vgl: Lumen Gentium [[[617|10]]] Door de diakonia tenslotte legt de Kerk getuigenis af van de liefdesgave van God aan de menen en van het doorbreken van het rijk van gerechtigheid, liefde en vrede.
Referenties naar alinea 77: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
78
Tot de zending van de Kerk als universeel heilssacrament behoort ook “dat al het deugdelijk zaad dat in het hart en de geest van de mensen, in de eigen riten en culturen van de volkeren te vinden is niet alleen verloren zou gaan, maar geheeld, verheven en tot voltooiing gebracht” wordt. vgl: Lumen Gentium [[[617|17]]] Immers het handelen van de Geest gaat soms ook zichtbaar vooraf aan de apostolische activiteit van de Kerk, vgl: Ad Gentes Divinitus [[[703|4]]] en zijn handelen kan zich ook manifesteren in het zoeken en de religieuze onrust van de mensen. Het Paasmysterie waarin alle mensen, op een wijze die God kent, ingelijfd kunnen worden, is de heilsrealiteit die de hele mensheid omvat, die de Kerk bij voorbaat verenigt met de niet-christenen waartoe zij zich richt, en ten dienste van de openbaring waarvan zij altijd moet staan. In de mate waarin de Kerk het ware en goede dat de Heilige Geest bewerkt heeft in de woorden en daden van de niet-Christenen, erkent, onderscheidt en zich eigen maakt, wordt zij steeds meer de ware katholieke Kerk, “die in alle talen spreekt, in liefde alle talen verstaat en omvat en zo de verstrooiing van Babel overwint”. vgl: Ad Gentes Divinitus [[[703|4]]]
Referenties naar alinea 78: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
79
“Daarom ook is dit messiaanse volk, hoewel het alle menen nog niet metterdaad omvat en niet zelden voorkomt als een kleine kudde, niettemin voor geheel het menselijk geslacht de krachtigste kiem van eenheid, hoop en heil. Christus heeft het opgericht als gemeenschap van leven, liefde en waarheid; Hij wendt het tevens aan als werktuig voor algemene verlossing en zendt het als licht van de wereld en zout van de aarde (Mt. 5, 13-16) [[b:Mt. 5, 13-16]] naar heel de wereld uit.” Lumen Gentium [[617|9]]
Referenties naar alinea 79: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 3 Enige consequenties voor een christelijke theologie van de godsdiensten
80
Nu het heilsinitiatief van de Vader, het universele middelaarschap van Christus, de universaliteit van de gave van de Geest, de functie van de kerk voor het heil van alle mensen eenmaal bestudeerd zijn, beschikken we over de elementen om een theologie van de godsdiensten te schetsen. Ten overstaan van de nieuwe situatie, geschapen door het religieus pluralisme, wordt opnieuw de vraag gesteld naar de universele betekenis van Jezus Christus, ook in relatie tot de godsdiensten en de functie die deze kunnen hebben bij het plan van God dat geen ander is dan alle dingen in Christus te recapituleren. (Ef. 1, 10) [[b:Ef. 1, 10]] Het hoeft niet te bevreemden dat oude thema’s uit de traditie gebruikt worden om nieuwe situaties te verlichten. Op positieve wijze moet men de universele betekenis van Jezus en zijn Geest en ook van de Kerk in gedachten houden. Zij verkondigt metterdaad het Evangelie, staat ten dienste van de communio van alle mensen en vertegenwoordigt de hele mensheid door haar priesterlijk dienstwerk bij de liturgische viering van het Paasmysterie. Op negatieve wijze is deze universaliteit exclusief: er is geen Logos die niet Jezus is en er is geen Geest die niet de Geest van Christus is. Op deze coördinaten worden de concrete problemen aangebracht die hierna worden behandeld. We zullen enige punten bestuderen die al bij de status quaestionis genoemd zijn.
Referenties naar alinea 80: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 De heilswaarde van de godsdiensten
81
De heilsmogelijkheid buiten de kerk van degenen die volgens hun geweten leven, is vandaag de dag geen voorwerp van discussie. Zoals we in de voorafgaande uiteenzetting gezien hebben, komt dit heil niet onafhankelijk van Christus en zijn kerk tot stand. Het is gebaseerd op die universele aanwezigheid van de Geest, die niet losgemaakt kan worden van het Paasmysterie van Jezus. vgl: Gaudium et Spes [[[575|22]]] vgl: Redemptoris Missio [[[4|10]]] Enkele teksten van Vaticanum II gaan in het bijzonder over de niet-christelijke godsdiensten: degenen die het evangelie nog niet ontvangen hebben, staan op diverse manieren op het volk van God gericht, en tot welke godsdienst men behoort lijkt niet onverschillig voor de effecten van dit ‘gericht zijn’ . vgl: Lumen Gentium [[[617|16]]] Erkend wordt dat er in de diverse godsdiensten stralen van de waarheid die iedere mens verlicht, zaden van het Woord aanwezig zijn, door Gods beschikking zijn het goede en ware bij hem aanwezig vgl: Ad Gentes Divinitus [[[703|11]]] vgl: Nostra Aetate [[[610|2]]] vgl: Optatam Totius Ecclesiae [[[675|16]]], bevinden zich elementen van waarheid, van genade en van het goede niet alleen in de harten van de mensen, maar ook in de riten en de culturen van de volkeren, al moet alles “geheeld, verheven en tot voltooiing gebracht” worden. vgl: Ad Gentes Divinitus [[[703|9]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|17]]] Of de godsdiensten als zodanig waarde kunnen hebben in de heilsorde, is nog een open vraag.
Referenties naar alinea 81: 1
Evangelii Gaudium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
82
De lijn van het Tweede Vaticaans Concilie doortrekkend en uitwerkend, heeft de encycliek Redemptoris Missio [4] duidelijker de aanwezigheid van het heilige Geest onderstreept, niet alleen bij de mensen van goede wil individueel gezien, maar ook in de samenleving en de geschiedenis, bij de volkeren, de culturen, de godsdiensten, steeds naar Christus verwijzend. vgl: Redemptoris Missio [[[4|28.29]]] Er bestaat een universeel handelen van de Geest, dat niet gescheiden kan worden van en ook niet verward mag worden met het bijzondere handelen dat de Geest bewerkstelligt in het lichaam van Christus dat de Kerk is. Uit de inhoud van hoofdstuk III van de encycliek, getiteld De Heilige Geest protagonist van de missie (De Heilige Geest Protagonist van de Missie) [4 |+ 35 ]lijkt afgeleid te kunnen worden dat deze twee vormen van aanwezigheid en handelen van de Geest uit het paasmysterie voortkomen. Inderdaad wordt er in de nummers 28 [4|28] en 29 [4|29] gesproken over de universele aanwezigheid, nadat het idee van de missie onder impuls van de heilige Geest ontwikkeld is. vgl: Redemptoris Missio [[[4|21-27]]] Aan het eind van nummer 28 [4|28] wordt duidelijk gesteld dat de verrezen Jezus in kracht van zijn Geest in het hart van de mensen werkzaam is; en dat dezelfde Geest de in de riten en godsdiensten aanwezige zaden van het Woord verspreidt. Het onderscheid tussen beide wijzen van handelen van de heilige Geest mag niet leiden tot het scheiden van beide, alsof slechts de eerstgenoemde in relatie zou staan met het heilsmysterie van Christus.
Referenties naar alinea 82: 1
Evangelii Gaudium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
83
In Redemptoris missio 55-56 [4|55-56] wordt er, in de context van de dialoog met de broeders van andere godsdiensten, opnieuw gesproken over de aanwezigheid van de Geest en Gods handelen in de godsdiensten. De godsdiensten vormen een uitdaging voor de kerk, want ze stimuleren haar om de tekenen van Christus’ aanwezigheid en van het handelen van de Geest te herkennen. “In Christus roept God alle volkeren tot zich; Hij wil hun de volheid van zijn openbaring en zijn liefde meedelen; Hij laat niet na op vele wijzen tegenwoordig te komen, niet alleen in de afzonderlijke individuen maar ook in de volkeren, door middel van hun geestelijke rijkdommen, waarvan de godsdiensten de belangrijkste en wezenlijke uitdrukking zijn, ook al bevatten zij ‘leemten, onvolkomenheden en dwalingen’”. Redemptoris Missio [[4|55]] Ook in deze context merkt men het verschil op met Gods aanwezigheid die Christus met zijn Evangelie brengt.
Referenties naar alinea 83: 1
Evangelii Gaudium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
84
Gegeven deze expliciete erkenning van de aanwezigheid van de Geest van Christus in de godsdiensten kan men de mogelijkheid niet uitsluiten dat deze, als zodanig, een zekere heilsfunctie hebben, dat wil zeggen zelfs ondanks hun dubbelzinnigheid de mensen helpen hun ultieme doel te bereiken. In de godsdiensten wordt de relatie van de mens met de Absolute, zijn transcendente dimensie, expliciet gethematiseerd. Het is moeilijk denkbaar dat hetgeen de heilig Geest uitwerkt in het hart van de mens als individu heilswaarde zou hebben en wat dezelfde Geest in de godsdiensten en de culturen bewerkstelligt, dat niet zou hebben. Het recente leergedrag lijkt zo’n drastisch onderscheid niet goed te keuren. Anderzijds moet opgemerkt worden dat veel teksten waarnaar we verwezen hebben, niet alleen over de godsdiensten spreken, maar tevens de culturen, de geschiedenis van de volkeren, enzovoort, vermelden. Die kunnen ook dor genade-elementen ‘geraakt’ worden.
Referenties naar alinea 84: 1
Evangelii Gaudium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
85
In de godsdiensten handelt dezelfde Geest die de Kerk leidt. Maar de universele aanwezigheid van de Geest kan niet gelijkgesteld worden met zijn bijzondere aanwezigheid in de Kerk van Christus. Hoewel de heilswaarde van de godsdiensten niet uitgesloten mag worden, betekent dit niet dat alles ervan heilzaam is. Men mg de aanwezigheid van de geest van het kwaad, de erfenis van de zonde, de onvolmaaktheid van het menselijk antwoord op het handelen van God, enzovoorts, niet vergeten. vgl: Dialoog en Verkondiging [[[1135|(30-31)]]] Alleen de kerk is het lichaam van Christus, en alleen in de kerk is de Geest in heel zijn intensiteit aanwezig. Daarom mogen het tot de kerk van Christus behoren en het deelhebben aan de volheid van de heilsmiddelen die alleen in de kerk te vinden zijn, niemand onverschillig laten. vgl: Redemptoris Missio [[[4|55]]] De godsdiensten kunnen de functie van praeparatio evangelica hebben, kunnen de diverse volkeren en culturen voorbereiden op het aannemen van het heilsgebeuren dat al plaatsgevonden heeft. In deze zin kan de functie ervan niet gelijkgesteld worden met die van het Oude Testament, dat de voorbereiding was op het Christusgebeuren zelf.
Referenties naar alinea 85: 1
Evangelii Gaudium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
86
Het heil wordt verkregen dor de gave van God in Christus, maar niet zonder het antwoord en het aanvaarden van de mens. De godsdiensten kunnen ook behulpzaam zijn bij het antwoord van de mens, als zij de mens ertoe aanzetten God te zoeken, volgens zijn geweten te handelen, en een rechtschapen leven te leiden. vgl: Lumen Gentium [[[617|16]]] vgl: het morele gevoel van de volkeren en religieuze tradities openbaren het handelen van de Geest van God [[[83|94]]]. Het zoeken van het goede is in laatste instantie een religieuze houding. vgl: Lumen Gentium [[[617|9.12]]] Het is het menselijke antwoord op de goddelijke uitnodiging die men altijd in en door Christus ontvangt. vgl: Dialoog en Verkondiging [[[1135|(29)]]] Het lijkt dat deze objectieve en subjectieve, neerdalende en opstijgende dimensie in een eenheid moeten voorkomen, zoals zij in het Christusmysterie voorkomen. De godsdiensten kunnen daarom, in de aangeduide termen, een middel zijn dat behulpzaam is bij het heil van hun volgelingen; maar zij kunnen niet gelijkgesteld worden met de functie die de Kerk uitoefent ten behoeve van het heil van de Christenen en van degenen die dat niet zijn.
Referenties naar alinea 86: 1
Evangelii Gaudium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
87
Het bevestigen van de mogelijkheid dat er heilzame elementen in de godsdiensten voorkomen, houdt op zich geen oordeel in over de aanwezigheid van deze elementen in elk van de concrete godsdiensten. Anderzijds is de liefde tot God en tot de naaste, in laatste instantie mogelijk gemaakt door Jezus de unieke middelaar, de enige weg om tot God zelf te komen. De godsdiensten kunnen daarom, in de aangeduide termen, een middel zijn dat behulpzaam is bij het heil van hun volgelingen; maar zij kunnen niet gelijkgesteld worden met de functie die de kerk uitoefent ten behoeve van het heil van de Christenen en van degenen die dat niet zijn.
Referenties naar alinea 87: 1
Evangelii Gaudium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Het vraagstuk van de openbaring
88
De eigen aard en onherhaalbaarheid van de goddelijke openbaring in Jezus Christus is gebaseerd op het feit dat slechts in zijn persoon de zelfmededeling van de drie-een God plaatsvindt. Vandaar dat men dus slechts, in strikte zin, van openbaring van God kan spreken wanneer God zichzelf geeft. Christus is aldus tegelijkertijd de middelaar en volheid van de gehele openbaring. vgl: Dei Verbum [[[576|2]]] Het theologisch begrip openbaring mag niet verward worden met dat van de godsdienstfenomenologie (openbaringsgodsdiensten, die zichzelf beschouwen als gebaseerd op een goddelijke openbaring). Alleen in Christus en zijn Geest heeft God zich volledig aan de mensen gegeven; als gevolg daarvan vindt slechts de openbaring van God in de volle zin plaats; wanneer er sprake is van deze zelfmededeling. Gods zelfgave en openbaring zijn twee onscheidbare aspecten van het Jezusgebeuren.
Referenties naar alinea 88: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
89
Voor de komst van Christus openbaarde God zich op bijzondere wijze aan het volk van Israël als de unieke levende en ware God. Als getuigenis van deze openbaring zijn de boeken van het Oude Testament Woord van God en bevatten ze een eeuwige waarde. vgl: Dei Verbum [[[576|14]]] Slechts in het Nieuwe Testament krijgen en manifesteren de boeken van het Oude Testament hun volledige betekenis. vgl: Dei Verbum [[[576|16]]] Maar bij het jodendom is de ware goddelijke openbaring van het Oude Testament blijven bestaan. Bepaalde elementen van de Bijbelse openbaring zijn door de islam opgenomen, die ze in een andere context geïnterpreteerd heeft.
Referenties naar alinea 89: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
90
God heeft zich aan de mensen op veel manieren te kennen gegeven en blijft dat doen: door de werken van de schepping (Wijsh. 13, 5; Rom. 1, 19-20) [[b:Wijsh. 13, 5; Rom. 1, 19-20]], door het getuigenis van het geweten (Rom. 2, 14-15) [[b:Rom. 2, 14-15]], enzovoorts. God kan mensen langs verschillende wegen verlichten. Trouw aan God kan leiden tot een bepaalde kennis op grond van connaturaliteit. De godsdienstige tradities laten zich gelden door “oprechte individuen, die getekend worden door Gods Geest” . vgl: Dialoog en Verkondiging [[[1135|(30)]]] De werking van de Geest wordt op de een of andere manier door de mens waargenomen. Als zich, volgens het onderricht van de kerk, bij de godsdiensten ‘zaden van het Woord ’ en ‘stralen van de waarheid ’ bevinden, kan men bij die godsdiensten geen elementen van een ware godskennis uitsluiten, zij het met onvolmaaktheden. vgl: Redemptoris Missio [[[4|55]]] De gnoseologische dimensie kan niet helemaal afwezig zijn, waar we elementen van genade en van heil erkennen.
Referenties naar alinea 90: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
91
Maar hoewel God de mensen op verschillende manieren heeft kunnen verlichten, hebben we nooit de garantie van een juiste opname en interpretatie van deze lichtpunten bij degene die ze ontvangt. Slechts in Jezus hebben we de garantie van het volledige opnemen van de wil van de Vader. De Geest heeft de apostelen op een speciale manier bijgestaan bij het getuigenis over Jezus en bij het overbrengen van zijn boodschap; uit de prediking van de apostelen is het Nieuwe Testament ontvangen. De goddelijke inspiratie die de kerk in de geschriften van het Oude en Nieuwe Testament erkent, verzekert dat alles en slechts wat God wilde dat opgeschreven zou worden, in deze geschriften is bijeengebracht.
Referenties naar alinea 91: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
92
Niet alle godsdiensten hebben heilige boeken. Hoewel enige goddelijke verlichting, in de termen zoal uiteengezet, bij het schrijven van deze boeken (bij de godsdiensten die deze hebben) niet uitgesloten kan worden, is het passender de kwalificatie ‘geïnspireerd’ te reserveren voor de canonieke boeken. vgl: Dei Verbum [[[576|11]]] De benaming "Woord van God" is in de traditie gereserveerd voor de geschriften van beide testamenten. Het onderscheid is duidelijk zelfs bij de oude kerkelijke schrijvers die zaden van het Woord in filosofische en godsdienstige geschriften erkend hebben. Al kunnen de heilige boeken van de verschillende godsdiensten deel uitmaken van een evangelische voorbereiding, ze kunnen niet als gelijkwaardig beschouwd worden aan het Oude Testament, dat de onmiddellijke voorbereiding op de komst van Christus in de wereld vormt.
Referenties naar alinea 92: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 Waarheid als probleem bij de theologie van de godsdiensten en de pluralistische positie
93
De interreligieuze dialoog is niet alleen een door de huidige paus red.: Paus Johannes Paulus II red.: Paus Johannes Paulus II gesteunde wens van het Tweede Vaticaans Concilie, maar ook in de huidige wereldsituatie noodzakelijk. Wij weten dat deze dialoog de laatste tijd hét centrale aandachtspunt is van de pluralistische theologie van de godsdiensten. Om zo’n dialoog mogelijk te maken denken de vertegenwoordigers van deze theologieën, dat men aan de kant van de Christenen iedere aanspraak op superioriteit en absoluutheid moet laten varen. Men moet alle godsdiensten als gelijkwaardig beschouwen. Jezus als enige redder en middelaar voor alle mensen beschouwen, zien ze als een aanspraak op superioriteit.
Referenties naar alinea 93: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
94
Het laten varen van deze aanspraak wordt daarom als essentieel beschouwd voor het slagen van de dialoog. Dit is ongetwijfeld het belangrijkste punt waarmee we te maken hebben. Tegenover deze optiek moet men laten zien dat het feit dat de katholieke theologie stelt dat alles wat bij andere godsdiensten waarachtig is en waardering verdient, van Christus in de heilige Geest afkomstig is, absoluut geen minachting of onderwaardering inhoudt. Dit is de beste manier waarop een Christen zijn waardering voor deze godsdiensten kan uitdrukken.
Referenties naar alinea 94: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
95
Een vergelijking van enige in deel 1 (Theologie van de godsdiensten (status quaestionis)) [1354 |+ 7 ] uiteengezette theologische meningen met de huidige opvattingen van het leergezag en de onderbouwing daarvan in Schrift en Traditie, die in deel 2 (De fundamentele theologische vooronderstellingen) [1354 |+ 37 ] aan de orde kwamen, leert dat deze meningen de fundamentele intentie gemeen hebben om de waarheden en waarden van de diverse godsdiensten, met respect en dankbaarheid te erkennen. Beide zoeken de dialoog met de godsdiensten, zonder vooroordelen en zonder te polemiseren.
Referenties naar alinea 95: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
96
Maar het fundamentele verschil tussen beide optieken bevindt zich in de positie die zij innemen ten opzichte van het theologische probleem van de waarheid, en tevens ten opzichte van het christelijk geloof. De leer van de kerk over de theologie van de godsdiensten argumenteert vanuit het centrum van de waarheid van het christelijk geloof. Het houdt enerzijds rekening met de paulinische leer over de natuurlijke godskennis, en brengt tegelijkertijd de universele werking van de Geest tot uitdrukking. Het ziet beide lijnen in de theologische traditie verankerd. Het waardeert het ware, goede en schone van de godsdiensten tegen de achtergrond van de waarheid van het eigen geloof, maar kent in het algemeen niet dezelfde waarde toe aan de aanspraak op waarheid van de andere godsdiensten. Dit zou tot onverschilligheid leiden, dat wil zeggen, tot het niet serieus nemen van zowel de eigen aanspraak op waarheid als die van een ander.
Referenties naar alinea 96: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
97
De theologie van de godsdiensten die wij in de officiële documenten aantreffen, argumenteert vanuit het centrum van het geloof. Wat betreft de werkwijze van de pluralistische theologieën, en ondanks de verschillende meningen en de voortdurende veranderingen die er optreden, kan men stellen dat ze in feite een ‘oecumenische’ dialoogstrategie hebben, dat wil zeggen, dat ze zich bezighouden met een hernieuwde eenheid van de verschillende godsdiensten. Maar deze eenheid kan slechts tot stand gebracht worden door aspecten van het eigen zelfbegrip te elimineren. Men wil eenheid tot stand brengen door de verschillen, die als een bedreiging beschouwd worden, te minimaliseren; men is althans van mening dat ze als bijzonderheden of reducties, eigen aan een specifieke cultuur, geëlimineerd moeten worden.
Referenties naar alinea 97: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
98
De verandering van het eigen geloofsbegrip heeft in de pluralistische theologie van de godsdiensten veelsoortige facetten. We noemen de belangrijkste:
- op historisch vlak wordt een drie-fasen-schema gesuggereerd, dat in het pluralisme uitmondt: exclusivisme, pluralisme; daarbij heeft men valselijk de vooronderstelling dat slechts de laatste positie ertoe leidt dat echte aandacht aan andere godsdiensten en daarmee aan godsdienstvrede wordt besteed;
- op kentheoretisch vlak wordt het vermogen tot waarheid van de theologische uitspraken (specifieke uitdrukkingsvormen van een cultuur) gereduceerd, of die wordt zelfs onderdrukt (theologische uitspraken zijn gelijk aan mythologische); en
- op theologisch vlak zoekt men een platform van eenheid; de mogelijkheid wordt betaald met methodologische partialisering en reductie (van ecclesiocentrisme tot christocentrisme, en van christocentrisme tot theocentrisme, terwijl een ongedifferentieerd godsbegrip gesuggereerd wordt), en met de verandering en de reductie van de specifieke geloofsinhouden, in eht bijzonder bij de christologie.
Referenties naar alinea 98: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
99
In een tijdperk gekenmerkt door het idee van het marktpluralisme, krijgt deze theologie een hoge graad van plausibiliteit, doch alleen wanneer die niet consequent op de positie van de gesprekspartner bij deze dialoog wordt toegepaast. Op het ogenblik dat een van de volgende mogelijkheden zich voordoet:
- de gesprekspartner erkent de these van de historisch meervoudige ‘gelijke waardigheid’;
- hij accepteert voor de eigen godsdienst de these van de beperking of onderdrukking van het vermogen tot waarheid van alle theologische uitspraken;
- of hij verandert zijn eigen theologische methode en de inhoud van de eigen geloofsuitspraken op een dergelijke wijze dat deze slechts geldigheid hebben in verband met de canones van de eigen godsdienst; op dat moment houdt de religieuze dialoog op. Er blijft in feite niets anders over dan deze onduidelijke pluraliteit te constateren. Daarom is de pluralistische theologie, als strategie om een dialoog met de godsdiensten te voeren, niet alleen niet gerechtvaardigd ten overstaan van de aanspraak op waarheid van de eigen godsdienst, maar wordt tegelijkertijd de aanspraak op waarheid van de andere partij niet serieus genomen.
Referenties naar alinea 99: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
100
Tegenover een historische, epistemologische of theologische simplificering van de verhouding tussen het Christendom ende overige godsdiensten is het bij de pluralistische theologie noodzakelijk uit te gaan van de gedifferentieerde visie op de godsdiensten van de verklaring Nostra Aetate [610] van het Tweede Vaticaans Concilie. Daarin wordt beschreven wat de wereldgodsdiensten fundamenteel gemeenschappelijk hebben, namelijk de poging “tegemoet te komen aan de onrust van het menselijk hart door wegen aan te wijzen: leerstelsels, leefregels en heilige riten” Nostra Aetate [[610|2]], maar zonder dat eveneens fundamentele verschillen worden verdoezeld: verschillende vormen van boeddhisme wijze de mens wegen waarlangs hij de zin van het bestaan ziet en inziet dat deze contingente wereld radicaal ontoereikend is. de rijkdom aan mythes van hindoeïsme, de ascetische eisen en de diepe meditaties ervan geen uitdrukking aan het vertrouwvol toevlucht zoeken bij God. Met de islam heeft de kerk meer gemeen, want de islam erkent dat zijn volgelingen “de ene God aanbidden ... schepper van hemel en aarde” Nostra Aetate [[610|3]] In alle duidelijkheid erkennend wat ons van elkaar scheidt, kan aan de gemeenschappelijke elementen in de geschiedenis en de leer niet voorbij gegaan worden. Het Christendom is met het jodendom verbonden door zijn oorsprong en een rijke gemeenschappelijke erfenis. De geschiedenis van het verbond met Israël, het belijden van een enkele en unieke God die zich in deze geschiedenis openbaart, de hoop op God die komt en op zijn toekomstig rijk zijn gemeenschappellijk voor joden en christenen. vgl: Nostra Aetate [[[610|4]]] Een christelijke theologie van de godsdiensten moet in staat zijn de gemeenschappelijke elementen en de verschillen tussen het eigen geloof ende overtuigingen van de verschillende godsdienstige groepen theologisch uiteen te zetten. Het Concilie plaatst deze taak in een spanningsveld: enerzijds neemt het de eenheid van het menselijk geslacht, gebaseerd op een gemeenschappelijke oorsprong, in ogenschouw. vgl: Nostra Aetate [[[610|1]]] Om deze reden, verankerd in de scheppingstheologie, “(verwerpt) de katholieke Kerk ... niets van dat gene wat in deze godsdiensten waar en heilig is” . vgl: Nostra Aetate [[[610|2]]] Maar anderzijds benadrukt dezelfde Kerk de noodzaak de waarheid die Christus zelf is te verkondigen: “zij ... verkondigt en moet zonder ophouden verkondigen de Christus, die is ‘de weg, de waarheid en het leven’ (Joh. 14, 6) [b:Joh. 14, 6], in wie de mensen de volheid van het godsdienstig leven vinden en in wie God alles met zich heeft verzoend (2 Kor. 5, 18-19) [[b:2 Kor. 5, 18-19]]”. Nostra Aetate [[610|2]]
Referenties naar alinea 100: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
101
Elke dialoog leeft van de aanspraak op waarheid van de deelnemers. Maar de dialoog tussen de godsdiensten wordt bovendien gekarakteriseerd door het toepassen van de dieptestructuur van ieders cultuur van oorsprong op de aanspraken van waarheid van een vreemde cultuur. Het is duidelijk dat deze dialoog veeleisend is, en een bijzondere gevoeligheid vereist ten aanzien van de andere cultuur. De laatste decennia heeft zich deze gevoeligheid in het bijzonder ontwikkeld wat betreft de culturele context van zowel de verschillende godsdiensten als het christendom en zijn theologieën. Het volstaat aan de ‘contextuele theologieën’ en aan de toenemende betekenis van het thema inculturatie bij het leergezag en in de theologie te herinneren. De Internationale Theologische Commissie heeft al over deze thema’s gesproken, vgl: hoofdstuk 4 [[[1227]]] vgl: Fides et inculturatio [[[1355|5]]] zodat hier slechts twee aanduidingen nodig lijken:
- Een gedifferentieerde theologie van de godsdiensten, gebaseerd op de eigen aanspraken op waarheid, is de basis voor iedere serieuze dialoog en de noodzakelijke vooronderstelling om de diversiteit van de posities en de culturele expressie-middelen ervan te begrijpen;
- De literaire of socioculturele, (enzovoorts), contextualiteit zijn belangrijke, soms zelfs de enige middelen om teksten en situaties te begrijpen; ze zijn een mogelijke plaats van de waarheid, maar zijn niet identiek aan de waarheid zelf. De betekenis en de grenzen van de culturele contextualiteit zijn ermee aangegeven. De interreligieuze dialoog behandelt de ‘coïncidenties en convergenties’ met de andere godsdiensten behoedzaam en met respect. Bij de behandeling van de ‘verschillen’ moet men er rekening mee houden dat deze behandeling de concidenties en elementen van convergentie niet teniet moet doen, en bovendien dat de dialoog over deze verschillen door de eigen leer en de bijbehorende ethiek geïnspireerd moet worden; met andere woorden, de vorm van de dialoog mag de eigen geloofsinhoud en ethiek niet ontkrachten.
Referenties naar alinea 101: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
102
De toenemende interrelatie tussen de culturen in de huidige mondiale samenleving en hum voortdurende interpretatie bij de communicatiemedia maken dat het vraagstuk van de waarheid van de godsdiensten in het middelpunt van het dagelijkse bewustzijn van de hedendaagse mens is komen te staan. De onderhavige reflecties nemen enige vooronderstellingen van deze nieuwe situatie in beschouwing, maar daarbij wordt geen discussie aangegaan over de inhouden van de verschillende godsdiensten. Deze discussie zou moeten plaatsvinden in de theologie ter plekke, dat wil zeggen, in de diverse studiecentra die in direct cultureel contact staan met de andere godsdiensten. Met het oog op de toestand van bewustzijnsverandering van de hedendaagse mens en op de situatie van de gelovigen, is het duidelijk dat de discussie over de aanspraken op waarheid van de godsdiensten geen marginaal of partieel aspect van de theologie kan zijn. De respectvolle omgang met deze aanspraken moet een rol spelen midden in het dagelijkse werk van de theologie: deze houding moet daarvan een integraal deel uitmaken. Daarbij moet de christen van vandaag, in eerbied voor de diversiteit van de godsdiensten, een vorm van communio leren beleven die zijn fundament heeft in Gods liefde voor de mensen en die gebaseerd is op zijn respect voor de vrijheid van de mens. Deze eerbied voor het ‘anders zijn’ van de verschillende godsdiensten wordt tegelijkertijd geconditioneerd door de eigen aanspraken op waarheid.
Referenties naar alinea 102: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
103
De belangstelling voor de waarheid van de ander heeft met de liefde de structurele vooronderstelling van het waarderen van zichzelf gemeenschappelijk. De basis voor iedere communicatie, ook voor de dialoog tussen de godsdiensten, is de erkenning van het appèl van de waarheid. Maar het christelijk geloof heeft zijn eigen waarheidsstructuur: de godsdiensten spreken ‘over’ de Heilige, ‘over’ God, ‘over’ Hem, ‘in zijn plaats’ of ‘in zijn naam’. Alleen in de christelijke godsdienst is het god zelf die in zijn Woord tot de mens spreekt. Slechts deze manier van spreken biedt de mens de mogelijkheid tot een persoonlijke manier van bestaan in een eigen zin, en tegelijkertijd tot communio met God en met alle mensen. De tripersonale God is het hart van dit geloof. Slechts het christelijke geloof leeft van de ene en drie-ene God. Tegen de achtergrond van de christelijke cultuur is de sociale differentiatie, karakteristiek voor de moderniteit, ontstaan.
Referenties naar alinea 103: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
104
Aan de unieke heilsbemiddeling van Christus voor alle mensen worden, door de pluralistische positie, aanspraken op superioriteit toegeschreven; daarom verzoekt men het theologische christocentrisme, waaruit deze aanspraken noodzakelijkerwijs wordt afgeleid, te vervangen door een acceptabeler theocentrisme. Hiertegenover moet gesteld worden dat de geloofswaardigheid niet tot onze beschikking staat. Tegenover een dialoog-strategie die vraagt om een reductie van het christologische dogma om deze aanspraken op superioriteit van het christendom uit te sluiten, opteren we – met het doel ‘valse’ aanspraken op superioriteit uit te sluiten – veeleer voor een radicale toepassing van het christologische geloof op de vorm van verkondiging die eraan eigen is iedere vorm van evangelisatie die niet overeenkomt met de boodschap van Jezus Christus en zijn leven, dood en verrijzenis, compromitteert deze boodschap en, in laatste instantie, Jezus Christus zelf. De waarheid als waarheid is altijd ‘superieur’; maar de waarheid van Jezus Christus is, met de helderheid van zijn eisen, altijd dienst aan de mens; het is de waarheid van degene die zijn leven geeft voor de mensen om hen definitief de liefde van god te doen binnengaan. Elke vorm van verkondiging die er vóór alles en vooral op uit is de toehoorders te imponeren of door middel van een instrumentele of strategische rationaliteit over hen te beschikken, keert zich tegen Christus, tegen het Evangelie van de Vader, en tegen de waardigheid van de mens waarover Hij juist spreekt.
Referenties naar alinea 104: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 Interreligieuze dialoog en heilsmysterie
105
Sinds Vaticanum II heeft de katholieke Kerk zich op besliste wijze met de interreligieuze dialoog geëngageerd, vgl: Redemptoris Missio [[[4|55-57]]] vgl: Tertio millennio adveniente [[[265|52-53]]] dit document is opgesteld met het oog op deze dialoog, hoewel dit niet het hoofdthema ervan is. De status quaestionis van het christendom en zijn relatie met de godsdiensten, de theologische vooronderstellingen en de consequenties die eruit worden afgeleid over de heilswaarde van de godsdiensten, de goddelijke openbaring, zijn reflecties, bestemd om de Christenen bij hun dialoog met de gelovigen van andere godsdiensten licht te verschaffen.
Referenties naar alinea 105: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
106
Of deze dialogen nu door specialisten gevoerd worden of in het dagelijkse leven, met de woorden of gedragingen, ze engageren niet alleen de personen die de dialoog voeren, maar ook en op de eerste plaats de God die zij belijden. De interreligieuze dialoog als zodanig omvat drie gesprekspartners. Daarom wordt de christen bij die dialoog door twee fundamentele vraagstukken geïnterpelleerd, waarvan de zin van de dialoog zelf afhankelijk is: de zin van God en de zin van de mens.
Referenties naar alinea 106: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 De zin van God
107
Bij een interreligieuze dialoog gebruikt iedere gesprekspartner het woord ‘God’ in een bepaalde zin; impliciet krijgt de ander de vraag voorgelegd: wat voor God heb jij? De christen kan niet naar de ander luisteren en hem begrijpen zonder zichzelf deze vraag te stellen.. Christelijke theologie is meer dan een discours over God: zij tracht over God te spreken in menselijke taal zoals het mensgeworden Woord die openbaart (Joh. 1, 18; Joh. 17, 3) [[b:Joh. 1, 18; Joh. 17, 3]]. Vandaar dat er enige onderscheidingen bij de dialoog nodig zijn:
Referenties naar alinea 107: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
108
- Als er over de godheid gesproken wordt als transcendente en absolute waarde, gaat het dan over een onpersoonlijke Werkelijkheid of over een persoonlijk Wezen?
- Betekent de transcendentie van God, dat Hij een tijdloze mythe is of is deze transcendentie verenigbaar met het goddelijk handelen met de mensen in de geschiedenis?
- Wordt God alleen door het verstand gekend, of kent men Hem ook door het geloof, omdat Hij zich aan de mensen openbaart?
- Als “godsdienst” een bepaalde relatie is tussen God en mens, is die dan een uitdrukking van een God naar het beeld van de mens of houdt die in dat de mens Gods beeld is?
- Als wordt toegegeven dat God uniek is, een vereiste van de kant van het verstand, wat betekent het dan dat men belijdt dat Hij Eén is? Een monopersonale God is voor het verstand aanvaardbaar, maar slechts in zijn zelfopenbaring in Christus kan het mysterie van God door het geloof als consubstantiële en ondeelbare (Drie-)Eenheid opgenomen worden. Dit onderscheid is van kapitaal belang vanwege de consequenties die eruit voortvloeien voor de aan iedere godsdienst inherente antropologie en sociologie.
- De godsdiensten kennen aan de godheid wezenlijke attributen toe zoals almacht, alwetendheid, goedheid, rechtvaardigheid. Om de leerstellige coherentie van ieder godsdienst te begrijpen en de dubbelzinnigheden van een ogenschijnlijk gemeenschappelijk taalgebruik te overwinnen, is het nodig dat men begrijpt om wat voor as deze goddelijke namen worden gegroepeerd. Dit onderscheid betreft in het bijzonder de Bijbelse woordenschat: die betreft het verbond tussen God en mens, zoals dit in Christus voltooid is.
- Er bestaat behoefte aan een onderscheid bij het specifiek theologische woordgebruik al naargelang dat schatplichtig is aan de cultuur van iedere deelnemer aan de dialoog en aan de impliciete filosofie daarvan. Het is daarom nodig aandacht te besteden aan de culturele eigenheid van beide partijen, ook als beiden uit dezelfde cultuur voortkomen.
- De huidige wereld lijkt zich, althans in theorie, zorgen te maken over de rechten van de mens. Enige integralistische houdingen, ook van christenen, stellen daar de rechten van God tegenover. Maar over welke God en, in laatste instantie, over welke mens gaat het bij deze oppositie?
Referenties naar alinea 108: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 De zin van de mens
109
Ook een impliciete antropologie speelt een rol bij de interreligieuze dialoog en dit heeft twee belangrijke redenen. Enerzijds brengt de dialoog communicatie tot stand tussen twee personen, waarbij elk het subject is van zijn eigen woord en gedrag. Wanneer gelovigen van verschillende godsdiensten een dialoog voeren, vindt er anderzijds een veel diepgaander gebeuren plaats dat hun verbale communicatie: een ontmoeting van mensen, waarbij ieder de last van zijn menselijk bestaansconditie met zich meedraagt.
Referenties naar alinea 109: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
110
Hebben de partijen een interreligieuze dialoog dezelfde opvatting over persoon? Het vraagstuk is niet theoretisch, maar interpelleert zowel de een als de ander. De christelijke partij weet ongetwijfeld dat de menselijk persoon ‘naar Gods beeld’ geschapen is, dat wil zeggen in een voortdurende, wezenlijk relationele oproep door God en in staat zich ‘voor de ander’ open te stellen. Maar zijn alle deelnemers zich bewust van het mysterie van de menselijke persoon en van dat van de “boven alles verheven” God? vgl: sectio 1, blz. 29 (PG 37, 507) [[[1373]]]. Ook de Christen wordt ertoe aangezet zich af te vragen van waaruit hij spreekt, wanneer hij een dialoog voert: vanuit de achtergrond van zijn sociale of van zijn religieuze persoon? Vanuit de hoogte van zijn ‘superego’ of zijn ideaalbeeld? In welk ‘verblijf’ van zijn ziel bevindt zich zijn Verlosser en Heer, als hij van Hem getuigenis moet afleggen? Meer nog dan bij elke andere interpersoonlijke relatie wordt bij de interreligieuze dialoog impliciet de relatie van elke persoon met de levende God betrokken.
Referenties naar alinea 110: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
111
Hier komt het belang van het gebed bij de interreligieuze dialoog naar voren: “De mens is op zoek naar God ... Alle godsdiensten getuigen van deze wezenlijke zoektocht van de mensen.” Catechismus van de Katholieke Kerk [[1|2566]] Welnu, als levende en persoonlijke relatie met god is het gebed dè daad van de deugd van de godsdienst, die in alle godsdiensten een uitdrukkingsvorm heeft. De Christen weet dat God “elke persoon onvermoeibaar oproept tot het mysterievolle ontmoeting die bestaat in het gebed” . Catechismus van de Katholieke Kerk [[1|2567]] Omdat God alleen gekend kan worden als Hij zelf het initiatief neemt om zich te openbaren, is gebed absoluut noodzakelijk, omdat het de mens in de gesteldheid brengt de genade van de openbaring te ontvangen. Bij het gemeenschappelijk zoeken naar de waarheid, dat het doel moet zijn van de interreligieuze dialoog, zijn aldus “gebed en dialoog nauw met elkaar verbonden ... Naarmate er intenser en met meer inzicht wordt gebeden zal de dialoog overvloediger vruchten kunnen dragen” (synergie). Ut Unum Sint [[73|33]] In de mate waarin de Christen de dialoog in een staat van gebed beleeft, is hij ontvankelijk voorde beweging van de Geest die in het hart van beide gesprekspartners werkzaam is. In dit geval wordt de dialoog meer dan een uitwisseling: hij wordt een ontmoeting.
Referenties naar alinea 111: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
112
Op een dieper niveau, op het niveau van het onuitgesprokene, is de interreligieuze dialoog in feite een ontmoeting van wezens geschapen ‘naar Gods beeld’, als is dit beeld bij hen door de zonde en de dood iets verduisterd. Met andere woorden, zowel christenen als niet-christenen leven allen in de verwachting dat ze heil zullen ondervinden. Om deze reden presenteert elke godsdienst zich als een zoektocht naar heil en stelt wegen voor om dat te bereiken. Deze ontmoeting in de gemeenschappelijke menselijke bestaansconditie brengt de partijen op een voet van gelijkheid, die veel waarachtiger is dan hun louter menselijke godsdienstige discours. Een dergelijke discours is al een interpretatie van de ervaring, en gaat door het filter van de confessionele mentaliteit. De problemen van de persoonlijke rijping, de ervaring van menselijke gemeenschap (man en vrouw, gezin, opvoeding enzovoorts) en alle vraagstukken die te maken hebben met kostwinning zijn geen thema’s die van de religieuze dialoog afleiden, maar vormen daarentegen het ‘open’ veld voor deze dialoog. Dan dringt bij deze ontmoeting het besef door dat de mens de ‘plaats’ van God is.
Referenties naar alinea 112: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
113
Welnu, de constante factor die aan alle overige problemen van de gemeenschappelijke menselijke bestaansconditie ten grondslag ligt, is niets anders dan de dood. Lijden, zonde, mislukking, teleurstelling, gebrek aan communicatie, conflicten, onrechtvaardigheden... de dood is overal en op ieder ogenblik aanwezig als duistere ondergrond van het menselijke bestaan. Niet in staat de dood te bezweren, doet de mens weliswaar al het mogelijke om er niet aan te denken. En toch weerklinkt in de dood de roep van de levende God het meest intens. Hij is het blijvende teken van het goddelijke anders-zijn, want alleen Hij die uit het niets tot leven roept, kan de doden levend maken. Niemand kan God zien zonder door de dood heen te gaan, dat brandpunt waar de Transcendente de afgrond van het menselijk bestaan aanraakt.
De enige serieuze vraag, want hij is existentieel en onontkoombaar, zonder welke religieuze gesprekken ‘alibi’s’ zijn, is deze: voelt de levende God zich betrokken bij de dood van de mens of niet? Er zijn heel wat theoretische antwoorden, maar die kunnen het skandalon dat blijft, niet uit de weg gaan: hoe kan God verborgen en zwijgzaam blijven ten overstaan van een gewonde onschuldige en een onderdrukte rechtvaardige? Het is de klacht van Job en van de hele mensheid. Het antwoord is ‘cruciaal’, het gaat aan alle woorden voorbij: aan het Kruis is het Woord stilzwijgen Afhankelijk van zijn Vader, schenkt Hij Hem zijn Geest. En toch vindt daar de ontmoeting met alle mensen plaats: de mens is bij zijn dood aanwezig en God verenigt zich met hem bij zijn dood. Slechts de God-liefde is overwinnaar van de dood, en alleen door het geloof in Hem wordt de mens van de slavernij van de dood bevrijd. De brandende braamstruik van het Kruis is aldus de verborgen ontmoetingsplaats. De christen aanschouwt er “Hem die zij hebben doorstoken”, en ontvangt er “een geest van mededogen, die tot bidden brengt” (Joh. 19, 37; Zach. 12, 10) [b:Joh. 19, 37; Zach. 12, 10]. Het getuigenis van zijn nieuwe ervaring zal het getuigenis van de verrezen Christus zijn, door de dood overwinnaar van de dood. De interreligieuze dialoog krijgt dan zin in de heilseconomie: hij doet meer dan de boodschap van de profeten ende zending van de Voorloper voortzetten; hij steunt op het door Christus volbrachte heilsgebeuren en grijpt vooruit op de tweede komst van de Heer. De interreligieuze dialoog vindt plaats in de Kerk in eschatologische toestand.
De enige serieuze vraag, want hij is existentieel en onontkoombaar, zonder welke religieuze gesprekken ‘alibi’s’ zijn, is deze: voelt de levende God zich betrokken bij de dood van de mens of niet? Er zijn heel wat theoretische antwoorden, maar die kunnen het skandalon dat blijft, niet uit de weg gaan: hoe kan God verborgen en zwijgzaam blijven ten overstaan van een gewonde onschuldige en een onderdrukte rechtvaardige? Het is de klacht van Job en van de hele mensheid. Het antwoord is ‘cruciaal’, het gaat aan alle woorden voorbij: aan het Kruis is het Woord stilzwijgen Afhankelijk van zijn Vader, schenkt Hij Hem zijn Geest. En toch vindt daar de ontmoeting met alle mensen plaats: de mens is bij zijn dood aanwezig en God verenigt zich met hem bij zijn dood. Slechts de God-liefde is overwinnaar van de dood, en alleen door het geloof in Hem wordt de mens van de slavernij van de dood bevrijd. De brandende braamstruik van het Kruis is aldus de verborgen ontmoetingsplaats. De christen aanschouwt er “Hem die zij hebben doorstoken”, en ontvangt er “een geest van mededogen, die tot bidden brengt” (Joh. 19, 37; Zach. 12, 10) [b:Joh. 19, 37; Zach. 12, 10]. Het getuigenis van zijn nieuwe ervaring zal het getuigenis van de verrezen Christus zijn, door de dood overwinnaar van de dood. De interreligieuze dialoog krijgt dan zin in de heilseconomie: hij doet meer dan de boodschap van de profeten ende zending van de Voorloper voortzetten; hij steunt op het door Christus volbrachte heilsgebeuren en grijpt vooruit op de tweede komst van de Heer. De interreligieuze dialoog vindt plaats in de Kerk in eschatologische toestand.
Referenties naar alinea 113: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 4 Conclusie: dialoog in een missionaire Kerk
114
Aan het einde van dit tweede millennium is de Kerk geroepen "tot het uiteinde er aarde" (Hand. 1, 8) [b:Hand. 1, 8], in brede culturele en godsdienstige kringen, getuigenis af te leggen van de gekruisigde en verrezen Christus. De religieuze dialoog is connatureel met de christelijke roeping. Hij wordt ingeschreven inde dynamiek van de levende Traditie van het heilsmysterie, waarvan het universele sacrament de Kerk is; hij is een daad van deze Traditie.
Referenties naar alinea 114: 1
Opvoeden tot interculturele dialoog in katholieke scholen. Leven in harmonie voor een beschaving van liefde ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
115
Zijn oorsprong en doel heeft de dialoog als kerkelijke activiteit in de Heilige Drie-eenheid. Hij manifesteert en actualiseert de zending van de eeuwige Logos en van de Heilige Geest in de heilseconomie. Door zijn Woord roept de Vader alle mensen uit het niets tot het bestaan, en het is zijn Adem die hen levend maakt. Door zijn Zoon, die ons vlees aanneemt en door zijn Geest gezalfd wordt, richt Hij zich tot hen als tot zijn vrienden, “Hij spreekt met hen op aarde” en openbaart hun “alle wegen naar kennis” (Bar. 3, 36-38) [b:Bar. 3, 36-38]. Zijn levengevende Geest maakt de Kerk tot Lichaam van Christus, gezonden tot de naties om hen het Goed Nieuws van de verrijzenis te verkondigen.
Referenties naar alinea 115: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
116
Het Woord kan ons de Vader doen kennen, omdat Hij alles van Hem heeft geleerd en erin heeft toegestemd alles van de mens te leren. Zo moet het in de Kerk gebeuren bij al degenen die hun broeders en zusters van andere godsdiensten willen ontmoeten en met hen een dialoog willen voeren. Niet de Christenen zijn de gezondenen, maar de Kerk; ze vertegenwoordigen niet hun eigen ideeën, maar Christus; niet hun retoriek zal de harten raken, maar de Geest als Parakleet. Om trouw te zijn aan de ‘zin van de Kerk’ vraagt de interreligieuze dialoog om de nederigheid van Christus en de doorzichtigheid van de Heilige Geest.
Referenties naar alinea 116: 1
Opvoeden tot interculturele dialoog in katholieke scholen. Leven in harmonie voor een beschaving van liefde ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
117
De goddelijke pedagogie van de dialoog bestaat niet alleen uit woorden, maar ook uit daden; de woorden tonen ‘christelijke nieuwheid’, de nieuwheid van de liefde van de Vader, waarvan de daden getuigenis afleggen. Wanneer de kerk zo te werk gat, toont zij zich als sacrament van het mysterie van het heil. In deze zin maakt de interreligieuze dialoog, op de door de Vader vastgestelde tijden en ogenblikken, deel uit van de ‘evangelische voorbereiding’. In feite is het wederzijdse getuigenis inherent aan een dialoog tussen personen van verschillende godsdiensten. Het christelijke getuigenis is hier nog niet de verkondiging van het Evangelie, maar maakt reeds een integrerend deel uit van de missionaire Kerk, als uitstraling van de liefde die door de Heilige Geest in de Kerk is uitgestort. Al degenen die op diverse manieren door de interreligieuze dialoog getuigenis afleggen van de liefde van Christus de Verlosser, verwerkelijken op het niveau van de ‘evangelische voorbereiding’ de vurige wens van de apostel: “de heilige dienst van Christus Jezus onder de heidenen, om het evangelie van God te bedienen (Hierourgunta), om Hem de volken aan te bieden als een welkome gave, geheiligd door de Heilige Geest” (Rom. 15, 16) [b:Rom. 15, 16].
INTERNATIONALE THEOLOGISCHE COMMISSIE
Rome, 1996
Referenties naar alinea 117: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/1354-het-christendom-en-de-godsdiensten-nl