Informatie over dit document
Geboden 14 A - Gij zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste, en evenmin uw handen uitsteken naar wat uw naaste toebehoort.
Catechesereeks over de Geboden - Sint Pietersplein
Pauselijke geschriften - Audiënties
2018, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk / Nederlandse Bisschoppenconferentie
Vert. uit het Italiaans: Marcel De Pauw MSC; alineaverdeling en -nummering: redactie
Toon meerReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzicht
Extra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord
Reageer op dit document
Deel op social media
Inhoudsopgave
- Inhoud
1
Dierbare broeders en zusters goedendag!
Onze ontmoeting met de Tien Geboden brengt ons vandaag bij het laatste gebod. We hebben het bij het begin gehoord. Dit zijn niet slechts de laatste woorden van de tekst. Het is veel meer: het is de voltooiing van de reis door de Tien geboden waarbij het om de kern gaat van wat erin is neergelegd. Inderdaad, als men nauwkeurig kijkt, voegen deze woorden geen nieuwe inhoud toe. De aanwijzingen “
Gij zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste, en evenmin uw handen uitsteken naar wat uw naaste toebehoort” zijn minstens onuitgesproken aanwezig in de geboden over overspel en diefstal. Wat is dus de rol van deze laatste woorden? Een soort samenvatting? Of iets meer?
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
We moeten goed voor ogen houden dat alle geboden de bedoeling hebben de grens van het leven aan te duiden, de limiet die een mens niet mag overschrijden op straffe van zichzelf en de naaste te vernietigen door de relatie met God stuk te maken. Wie verder gaat, vernietigt zichzelf, vernietigt de relatie met God en de relatie met de anderen. De geboden geven dit aan. Door deze laatste woorden wordt aangeduid dat alle overtredingen ontspringen aan een gemeenschappelijke inwendige bron: de losbandige verlangens. Alle zonden ontstaan door een losbandig verlangen. Alle. Het begint met een bewogenheid van het hart, wie daardoor wordt meegenomen, eindigt met een overtreding. Het gaat niet om een formele, juridische overtreding, maar om een overtreding die jezelf en de anderen kwetst.
In het Evangelie zegt de Heer Jezus het uitdrukkelijk: “Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen, komen boze gedachten, ontucht, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid. Al die slechte dingen komen uit het binnenste en bezoedelen de mens.” .
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
We verstaan dat heel de weg van de Tien Geboden geen enkel nut zou hebben, moest hij niet tot dit punt komen, het hart van de mens. Waar ontstaan alle lelijke dingen? De tien Geboden zijn in dit opzicht helder en diepzinnig: het eindpunt – het laatste gebod - van deze reis is het hart. Als het hart niet wordt bevrijd, dienst de rest tot niets. Dit is de uitdaging: het hart vrij maken van al die slechte en lelijke zaken. De geboden van God kunnen herleid worden tot een mooie façade van een leven dat hoe dan ook het bestaan van slaven blijft en niet van kinderen. Vaak verbergt zich achter het farizeïsche masker van een verstikkende correctheid iets lelijk en niet opgelost.
We moeten die bevelen over het verlangen ontmaskeren zodat ze onze armoede laten zien en ons brengen tot een heilige nederigheid. Ieder van ons moet zich de vraag stellen: welke lelijke verlangens duiken vaak in mij op? Naijver, hebzucht, praatjes? Zaken die van binnen komen. Ieder kan zich die vraag stellen en het zal deugd doen. Een mens heeft behoefte aan deze gezegende vernedering waardoor hij ontdekt dat hij zichzelf niet kan bevrijden en waardoor hij tot God om verlossing roept. Paulus geeft een onovertroffen verklaring precies verwijzend naar het gebod niet verlangen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Het is vergeefs te denken dat men uit zichzelf, zonder de gave van de Heilige Geest, kan veranderen. Het is een waan te denken dat we ons hart kunnen reinigen door een reusachtige inspanning van onze wil. Dat is niet mogelijk. Men moet zich, in waarheid en vrijheid, openstellen voor de relatie met God. Alleen op die wijze kunnen onze inspanningen vrucht dragen omdat het de heilige Geest is die ons vooruit helpt.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
De opzet van de Bijbelse Wet bestaat er niet in de mens de illusie te geven dat een letterlijke gehoorzaamheid hem tot een kunstmatige verlossing kan brengen die trouwens onbereikbaar is. De bedoeling van de Wet is: de mens tot zijn waarheid te brengen, dat wil zeggen tot zijn armoede die zo waarachtige openheid wordt, persoonlijke openheid voor Gods barmhartigheid die ons omvormt en vernieuwt. Alleen God kan ons hart vernieuwen, op voorwaarde dat we ons hart voor Hem openstellen, dat is de enige voorwaarde. Hij doet alles op voorwaarde dat wij voor Hem ons hart openen.
De laatste woorden van de Tien Geboden brengen ons allen ertoe te herkennen dat we bedelaars zijn. Ze confronteren ons met de wanorde van ons hart om ons te doen ophouden egoïstisch te leven en armen van geest te worden, waarachtig voor het aanschijn van de Vader, door ons te laten verlossen door de Zoon en door ons te laten opvoeden door de heilige Geest. De Heilige Geest is de meester die ons gidst. Laten we ons dan helpen. We zijn bedelaars, vragen we dan om deze genade.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
“Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen” . Inderdaad, zalig zij die ophouden de illusie te koesteren dat ze zichzelf, zonder Gods barmhartigheid, kunnen verlossen van hun eigen zwakheid. Alleen Gods barmhartigheid kan genezen. Alleen Gods barmhartigheid geneest het hart. Zalig zij die hun eigen losbandige verlangens erkennen en met een berouwvol en nederig hart niet voor God en voor de andere mensen staan als rechtvaardigen, maar als zondaars. Daarom is het zo mooi wat Petrus tot de Heer zei: “Ga weg van mij Heer, want ik ben een zondaar”. Een mooi gebed is dat: “Ga weg van mij Heer, want ik ben een zondaar”. Dat zijn zij die medelijden kennen, die barmhartig zijn voor anderen, omdat zij het zelf ervaren.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/7119-geboden-14-a-gij-zult-uw-zinnen-niet-zetten-op-de-vrouw-van-uw-naaste-nl