Zeer geachte heer professor
voorzitter van de staatsraad van de volksrepubliek Polen!
Geachte heren!
Het ogenblik van mijn afscheid van Kraków en van Polen is aangebroken en hoewel deze scheiding heel beslist niet de diepe geestelijke banden en gevoelens die mij verbinden met mijn stad, met mijn vaderland en met haar inwoners kan verbreken, voel ik die scheiding op dit moment heel smartelijk. Mijn bisschopszetel bevindt zich nu echter in Rome en daar moet ik naar terugkeren; daar, waar geen enkel kind van de Kerk, en, zo zouden we kunnen zeggen, geen enkele mens, pool of zoon van welke andere natie dan ook, een vreemdeling is.
Nu is het ogenblik aangebroken voor afscheidsgroeten en dankbetuigingen. Om te beginnen zou ik mijn dankwoorden willen richten tot de heer voorzitter van de staatsraad die, samen met de hoge vertegenwoordigers van het staatsgezag, hier heeft willen komen om mij te groeten, evenals hij mij negen dagen geleden verwelkomd heeft op mijn geboortegrond in naam van de gezagsdragers van de republiek Polen. Ik dank hem voor deze tweevoudige hoffelijkheid die ik zeer gewaardeerd heb en altijd zal blijven waarderen gezien alles wat deze uitdrukt.
Voorts wil ik op deze plaats mijn hartelijke dank uitspreken voor de gastvrijheid die mij geboden werd, waaraan zowel de centrale als de regionale staatsautoriteiten veel hebben bijgedragen. In het bijzonder wil ik nogmaals danken voor de ontmoeting op Belvedère, de eerste dag van mijn bezoek aan Polen. Ik hoop, dat dit bezoek dat nu ten einde loopt, bij moge dragen tot de verdere ontwikkeling van de betrekkingen tussen de staat en de Kerk in Polen en ook tussen de Apostolische Stoel en Polen.
Ik geef me er rekenschap van hoe vreugdevol het woord 'gastvrijheid' klinkt, maar tegelijkertijd ook hoeveel het in dit geval aan moeite inhoudt, hoeveel echte problemen er achter schuilgaan, hoeveel voorbereidingswerk, beslissingen en vervolgens inspanningen met de verwezenlijking ervan verbonden zijn.
Ik zeg dus 'dank u' aan allen, en ik wil dit 'dank u' allen bereikt wie ik dank verschuldigd ben en ik weet niet of er op Poolse grond iemand is, waarvan ik op dit punt niet de schuldenaar ben. Ik geloof, dat ik het van allen ben. De tekenen van mijn dankbaarheid richt ik tot de regeringsautoriteiten, tot die van de verschillende provincies en tot die van de stad Kraków.
Zeer eminente kardinaal-primaat van Polen, ook u bied ik mijn warme dank aan voor de afscheidswoorden die uwe eminentie in uw eigen naam en in die van de hele Kerk in Polen heeft uitgesproken. Op de welkomstwoorden heb ik willen antwoorden met de hele dienst die ik, dankzij de goddelijke voorzienigheid en uw welwillendheid, in deze paar dagen het geluk en de vreugde gesmaakt hebt, te vervullen. Op dit ogenblik blijft mij niets anders over dan met heel mijn hart uwe eminentie, het episcopaat, de priesters, de mannelijke en vrouwelijke religieuze families en het hele volk van God in Polen te danken voor de zo vurige en hartelijke gevoelens, voor de gebeden die mij omringd hebben tijdens deze onvergetelijke pelgrimstocht vanuit Warschau, via het Gniezno van de heilige Adelbert en Jasna Góra tot de heilige Stanislaus in Kraków. Ik dank God voor uw geloof, voor uw verknochtheid aan de Apostolische Stoel en aan de opvolger van de heilige Petrus.
Mijn korte verblijf in Polen heeft mijn geestelijke banden met mijn geliefde vaderland en met deze Kerk waaruit ik voortkom en die ik met mijn hele hart en al mijn krachten wil dienen door middel van mijn universele ambt als paus, nog versterkt. Ik dank u, dat u me heeft willen verzekeren, dat u me gedenkt in uw gebed. Daar, aan gene zijde van de Alpen, zal ik in de geest luisteren naar de klank van de klokken die de gelovigen oproepen tot het gebed, tot het Angelus en zal ik tegelijk de hartslag horen van mijn landgenoten.
God lone het de eerbiedwaardige conferentie van het Poolse episcopaat, met aan haar hoofd de kardinaalprimaat, de metropoliet van Kraków en de bisschopsecretaris. God lone het u allen.