Bidden voor of met de schepping?
x
Informatie over dit document
Bidden voor of met de schepping?
Tijdens de Vespers op de Wereldgebedsdag voor de Schepping 2016
Pater Raneiro Cantalamessa, ofm cap.
Prefectuur van het Pauselijk Huis
1 september 2016
Curie - Homilieën
Vert. uit Franstalige vertaling (zenit.org)
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1 september 2016
Sorores Christi
13 januari 2023
6433
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
“Mens, waarom sta je zo laag in eigen ogen, jij die zo kostbaar bent in Gods oog? Aangezien je zo door God geëerd wordt, waarom verlaag je jezelf zo? Waarom zoek je vanwaar je komt, in plaats van proberen te ontdekken waarom je gemaakt werd?” 148: PL 52, 596 [[929]]
Deze woorden werden uitgesproken door de heilige Petrus Chrysologus, bisschop van Ravenna, in de 5e eeuw na Christus, dat wil zeggen 1.500 jaar geleden. Sindsdien is er een andere reden waarom de mens zichzelf minacht, maar het feit zelf is niet veranderd. In de tijd van Chrysologus, was de reden van het misprijzen, dat de mens “uit aarde genomen is”, dat hij stof is en tot stof zal terugkeren (Gen. 3,19) [[b:Gen. 3,19]]; vandaag is de reden dat de mens minder dan niets is in de grenzenloze onmetelijkheid van het universum.
Voortaan is er competitie tussen ongelovige wetenschappers, wie namelijk het verst gaat in de bewering dat de mens geheel marginaal en onbelangrijk is in het universum. Monod schreef: “Het oude verbond is verbroken. De mens weet eindelijk dat hij alleen is in de onverschillige onmetelijkheid van het universum waaruit hij toevallig is opgedoken … dat zijn bestemming, zijn plicht nergens geschreven staat”. J . Monod, Le hasard et la.. J . Monod, Le hasard et la nécessité, Seuil 1970 “Ik heb altijd gedacht” – schrijft iemand anders – “dat ik een onbetekenend wezen ben. Nu ik de dimensies van het universum ken, kan ik niet anders dan mij rekenschap geven hoezeer ik dat werkelijk ben … Wij zijn slechts een beetje slijk op een planeet die de zon toebehoort”. Peter Atkins, geciteerd door.. Peter Atkins, geciteerd door Russell Stannard, Science and Wonders: Conversations about Science and Belief, London 1996, p. 7
Doch ik wil niet stilstaan bij deze pessimistische visie, noch bij de invloed ervan op de manier om tegen de ecologie en haar prioriteiten aan te kijken. Denysius de Areapagiet kondigde in de 6e eeuw na Christus deze grote waarheid aan: “Men moet de opinies van de anderen niet weerleggen, noch schrijven tegen een opinie of godsdienst die niet goed lijkt. Men moet slechts in het voordeel van de waarheid schrijven en niet tegen de anderen”. PG 4, 536 [[6434]] vgl: PG 3, 1077 [[[6435]]] Dit principe mag niet verabsoluteerd worden want soms kan het noodzakelijk zijn verkeerde en gevaarlijke doctrines te weerleggen; doch zeker is, dat een positieve uiteenzetting van de waarheid doeltreffender is dan de tegenovergestelde fout te weerleggen.
Chrysologus vervolgt zijn uiteenzetting met de reden waarom de mens zichzelf niet mag misprijzen:
“Heel dit huis van de wereld dat je ziet, werd dat niet voor jou gemaakt? (...) Het is voor jou dat de hemel schittert door de glans van zon, maan en sterren. Het is voor jou dat de aarde vol bloemen, struiken en vruchten is. Het is voor jou dat in de lucht, de velden en prachtige waterlopen, een veelheid aan levende wezens geschapen werd, opdat de eenzaamheid van een trieste wereld geen invloed zou hebben op de vreugde van de nieuwe wereld.”
De schrijver doet niet anders dan opnieuw de Bijbelse idee te bevestigen van de soevereiniteit van de mens op de kosmos, die Psalm 8 bezingt met niet minder lyrische inspiratie dan de bisschop van Ravenna.
De heilige Paulus vervolledigt deze visie door te wijzen naar de plaats die de persoon van Christus daar inneemt: “de wereld, het leven, de dood, het heden, de toekomst: alles is voor u, maar u, u bent van Christus en Christus is van God” (Vgl. 1 Kor. 3,22; e.v.) [[b:1 Kor. 3,22vv]] Wij staan voor een “humane” of “humanistische” ecologie, namelijk een ecologie die zichzelf niet tot doel is maar in functie van de mens staat, natuurlijk doch niet alleen de mens van vandaag maar ook die van de toekomst.
De christelijke gedachte heeft niet opgehouden zich af te vragen waarom de mens al het overige van de schepping overstijgt en ze heeft het antwoord steeds gevonden in de Bijbel die beweert dat de mens geschapen is “naar het beeld en de gelijkenis van God” (Gen. 1,26) [b:Gen. 1,26].
Onder meer door de nieuwe dialoog met de orthodoxe gedachtewereld, is de theologie vandaag tot een werkelijk bevredigende verklaring gekomen van het feit Gods beeld te zijn. Alles is gebaseerd op de openbaring van de Drie-eenheid door Christus. De mens is naar Gods beeld geschapen, in de zin dat hij deelheeft aan de innige essentie van God die een relationeel wezen is van liefde tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De heilige Thomas van Aquino bepaalt de Goddelijke Personen als “blijvende relaties”. Ieder van hen heeft niet een relatie met de ander, maar is deze relatie. ia q. 29 a. 4 [[t:ia q. 29 a. 4]]
Alleen de mens – als persoon die in staat is tot vrije en bewuste relaties – neemt deel aan deze persoonlijke en relationele dimensie van God. De Drie-eenheid die een liefdesgemeenschap is, schiep de mens als een “wezen in relatie”. Vgl. J. Zizioulas, Being as.. Vgl. J. Zizioulas, Being as Communion: Studies in Personhood and the Church, NY, St Vladimir’s Seminary Press, 1997 In die zin is de mens “beeld van God”. Het is evident dat een ontologische afgrond bestaat tussen God en het schepsel dat de mens is; deze afgrond wordt echter door de genade gevuld (deze precisering mag nooit vergeten worden!), zodat hij minder diep is dan de afgrond tussen de mens en het overige van de schepping. Geen gemakkelijke uitspraak, maar ze is gebaseerd op de Schrift die zegt dat de door Christus vrijgekochte mens “deelheeft aan de goddelijke natuur”. (2 Pt. 1,4) [[b:2 Pt. 1,4]]
Doch alleen de komst van Christus heeft ten volle geopenbaard wat het betekent naar Gods beeld te zijn. Hij is het volmaakte “beeld van de onzichtbare God” (Kol. 1,15) [b:Kol. 1,15]; wij – zeiden de Kerkvaders – wij zijn “het beeld van het Beeld van God”, “voorbestemd om gelijkvormig te zijn aan het beeld van Zijn Zoon” (Rom. 8,29) [b:Rom. 8,29], geschapen “door Hem en voor Hem” (Kol. 1,16) [b:Kol. 1,16], die de nieuwe Adam is. 22 [[6436]] V, 16, 2 [[848]]
Deze woorden werden uitgesproken door de heilige Petrus Chrysologus, bisschop van Ravenna, in de 5e eeuw na Christus, dat wil zeggen 1.500 jaar geleden. Sindsdien is er een andere reden waarom de mens zichzelf minacht, maar het feit zelf is niet veranderd. In de tijd van Chrysologus, was de reden van het misprijzen, dat de mens “uit aarde genomen is”, dat hij stof is en tot stof zal terugkeren (Gen. 3,19) [[b:Gen. 3,19]]; vandaag is de reden dat de mens minder dan niets is in de grenzenloze onmetelijkheid van het universum.
Voortaan is er competitie tussen ongelovige wetenschappers, wie namelijk het verst gaat in de bewering dat de mens geheel marginaal en onbelangrijk is in het universum. Monod schreef: “Het oude verbond is verbroken. De mens weet eindelijk dat hij alleen is in de onverschillige onmetelijkheid van het universum waaruit hij toevallig is opgedoken … dat zijn bestemming, zijn plicht nergens geschreven staat”. J . Monod, Le hasard et la.. J . Monod, Le hasard et la nécessité, Seuil 1970 “Ik heb altijd gedacht” – schrijft iemand anders – “dat ik een onbetekenend wezen ben. Nu ik de dimensies van het universum ken, kan ik niet anders dan mij rekenschap geven hoezeer ik dat werkelijk ben … Wij zijn slechts een beetje slijk op een planeet die de zon toebehoort”. Peter Atkins, geciteerd door.. Peter Atkins, geciteerd door Russell Stannard, Science and Wonders: Conversations about Science and Belief, London 1996, p. 7
Doch ik wil niet stilstaan bij deze pessimistische visie, noch bij de invloed ervan op de manier om tegen de ecologie en haar prioriteiten aan te kijken. Denysius de Areapagiet kondigde in de 6e eeuw na Christus deze grote waarheid aan: “Men moet de opinies van de anderen niet weerleggen, noch schrijven tegen een opinie of godsdienst die niet goed lijkt. Men moet slechts in het voordeel van de waarheid schrijven en niet tegen de anderen”. PG 4, 536 [[6434]] vgl: PG 3, 1077 [[[6435]]] Dit principe mag niet verabsoluteerd worden want soms kan het noodzakelijk zijn verkeerde en gevaarlijke doctrines te weerleggen; doch zeker is, dat een positieve uiteenzetting van de waarheid doeltreffender is dan de tegenovergestelde fout te weerleggen.
Chrysologus vervolgt zijn uiteenzetting met de reden waarom de mens zichzelf niet mag misprijzen:
“Heel dit huis van de wereld dat je ziet, werd dat niet voor jou gemaakt? (...) Het is voor jou dat de hemel schittert door de glans van zon, maan en sterren. Het is voor jou dat de aarde vol bloemen, struiken en vruchten is. Het is voor jou dat in de lucht, de velden en prachtige waterlopen, een veelheid aan levende wezens geschapen werd, opdat de eenzaamheid van een trieste wereld geen invloed zou hebben op de vreugde van de nieuwe wereld.”
De schrijver doet niet anders dan opnieuw de Bijbelse idee te bevestigen van de soevereiniteit van de mens op de kosmos, die Psalm 8 bezingt met niet minder lyrische inspiratie dan de bisschop van Ravenna.
De heilige Paulus vervolledigt deze visie door te wijzen naar de plaats die de persoon van Christus daar inneemt: “de wereld, het leven, de dood, het heden, de toekomst: alles is voor u, maar u, u bent van Christus en Christus is van God” (Vgl. 1 Kor. 3,22; e.v.) [[b:1 Kor. 3,22vv]] Wij staan voor een “humane” of “humanistische” ecologie, namelijk een ecologie die zichzelf niet tot doel is maar in functie van de mens staat, natuurlijk doch niet alleen de mens van vandaag maar ook die van de toekomst.
De christelijke gedachte heeft niet opgehouden zich af te vragen waarom de mens al het overige van de schepping overstijgt en ze heeft het antwoord steeds gevonden in de Bijbel die beweert dat de mens geschapen is “naar het beeld en de gelijkenis van God” (Gen. 1,26) [b:Gen. 1,26].
Onder meer door de nieuwe dialoog met de orthodoxe gedachtewereld, is de theologie vandaag tot een werkelijk bevredigende verklaring gekomen van het feit Gods beeld te zijn. Alles is gebaseerd op de openbaring van de Drie-eenheid door Christus. De mens is naar Gods beeld geschapen, in de zin dat hij deelheeft aan de innige essentie van God die een relationeel wezen is van liefde tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De heilige Thomas van Aquino bepaalt de Goddelijke Personen als “blijvende relaties”. Ieder van hen heeft niet een relatie met de ander, maar is deze relatie. ia q. 29 a. 4 [[t:ia q. 29 a. 4]]
Alleen de mens – als persoon die in staat is tot vrije en bewuste relaties – neemt deel aan deze persoonlijke en relationele dimensie van God. De Drie-eenheid die een liefdesgemeenschap is, schiep de mens als een “wezen in relatie”. Vgl. J. Zizioulas, Being as.. Vgl. J. Zizioulas, Being as Communion: Studies in Personhood and the Church, NY, St Vladimir’s Seminary Press, 1997 In die zin is de mens “beeld van God”. Het is evident dat een ontologische afgrond bestaat tussen God en het schepsel dat de mens is; deze afgrond wordt echter door de genade gevuld (deze precisering mag nooit vergeten worden!), zodat hij minder diep is dan de afgrond tussen de mens en het overige van de schepping. Geen gemakkelijke uitspraak, maar ze is gebaseerd op de Schrift die zegt dat de door Christus vrijgekochte mens “deelheeft aan de goddelijke natuur”. (2 Pt. 1,4) [[b:2 Pt. 1,4]]
Doch alleen de komst van Christus heeft ten volle geopenbaard wat het betekent naar Gods beeld te zijn. Hij is het volmaakte “beeld van de onzichtbare God” (Kol. 1,15) [b:Kol. 1,15]; wij – zeiden de Kerkvaders – wij zijn “het beeld van het Beeld van God”, “voorbestemd om gelijkvormig te zijn aan het beeld van Zijn Zoon” (Rom. 8,29) [b:Rom. 8,29], geschapen “door Hem en voor Hem” (Kol. 1,16) [b:Kol. 1,16], die de nieuwe Adam is. 22 [[6436]] V, 16, 2 [[848]]
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Op dit punt duikt onmiddellijk een tegenwerping op, en niet alleen vanwege ongelovigen. Is dat allemaal geen raciaal triomfalisme? Leidt dat niet naar een ongenuanceerde overheersing van de mens op het overige van de schepping, met gemakkelijk in te beelden consequenties die helaas reeds in uitvoering zijn? Het antwoord is: nee, als de mens zich werkelijk gedraagt als beeld van God. Als de persoon, beeld van God is, in de hoedanigheid van een “wezen in gemeenschap”, dan wil dat zeggen dat hoe minder egoïstisch men is, hoe minder teruggeplooid op zichzelf en anderen vergetend, des te meer men een echt humane persoon is.
De soevereiniteit van de mens op de kosmos is dus geen triomfalisme van de soort, maar het opnemen van zijn verantwoordelijkheid voor zwakken, armen en weerlozen. De enige titel die zij hebben om gerespecteerd te worden bij het ontbreken van andere privileges en rijkdommen, is de titel een persoon te zijn. De God van de Bijbel – maar ook van andere godsdiensten – is een God “die de kreet van de armen hoort”, die “medelijden heeft met de zwakke en de arme”, die “de zaak van de ellendigen verdedigt”, die “recht doet aan de verdrukten”, die “niets misprijst van wat Hij geschapen heeft”.
De menswording van het Woord heeft een reden toegevoegd om zorg te dragen voor de zwakke en de arme, ongeacht het ras of de godsdienst waartoe hij behoort. De menswording zegt niet alleen dat God mens geworden is, maar ook welk type mens Hij geworden is: niet rijk noch machtig, maar arm, zwak en weerloos. Een mens en dat is alles! De manier van de menswording is niet minder belangrijk dat het feit.
Dat is een stap vooruit die Franciscus van Assisi door zijn levenservaring aan de theologie kon geven en die voor zijn tijd bijna uitsluitend insisteerde op de ontologische aspecten van de menswording: natuur, persoon, hypostatische vereniging, meedelen van idiomen ... Dat was nodig tegen ketterijen maar eens het dogma in veiligheid gesteld was, kon men zich daar niet in opsluiten, zonder het christelijk mysterie te verdrogen en het een groot deel van zijn protesterende kracht te ontnemen ten opzichte van zonde en onrechtvaardigheid in de wereld.
Wat de Poverello met Kerstmis tot tranen toe bewoog, was niet de eenheid van de naturen of de eenheid van de hypostase maar de nederigheid en armoede van de Zoon van God die “om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was” (2 Kor. 8,9) [b:2 Kor. 8,9]. In de heilige Franciscus gingen liefde voor de armoede en liefde voor de schepping samen, zij hadden een gemeenschappelijke oorsprong in zijn radicale onthechting van bezit. Hij behoort tot die categorie van mensen van wie de heilige Paulus zegt dat zij”niets hebben en alles bezitten”. (2 Kor. 6,10) [[b:2 Kor. 6,10]]
Onze Heilige Vader neemt die boodschap op wanneer hij de “intieme band tussen de armen en de broosheid van de planeet” tot één van de “belangrijke assen” maakt van zijn encycliek over het milieu. Laudato Si' [[5000|16]] Wat veroorzaakt namelijk zowel de grootste schade aan het milieu als de ellende van menigten mensen, tenzij het onverzadigbaar verlangen van sommigen om hun bezit en winst buitenmatig op te stapelen? Over de aarde dient gezegd te worden wat de ouden zeiden over het leven: “vitaque mancipio nulli datur, omnibus usu" III, vers 971 [[2467]]: de aarde wordt zoals het leven aan niemand in eigendom gegeven, maar tot ieders gebruik.
De soevereiniteit van de mens op de kosmos is dus geen triomfalisme van de soort, maar het opnemen van zijn verantwoordelijkheid voor zwakken, armen en weerlozen. De enige titel die zij hebben om gerespecteerd te worden bij het ontbreken van andere privileges en rijkdommen, is de titel een persoon te zijn. De God van de Bijbel – maar ook van andere godsdiensten – is een God “die de kreet van de armen hoort”, die “medelijden heeft met de zwakke en de arme”, die “de zaak van de ellendigen verdedigt”, die “recht doet aan de verdrukten”, die “niets misprijst van wat Hij geschapen heeft”.
De menswording van het Woord heeft een reden toegevoegd om zorg te dragen voor de zwakke en de arme, ongeacht het ras of de godsdienst waartoe hij behoort. De menswording zegt niet alleen dat God mens geworden is, maar ook welk type mens Hij geworden is: niet rijk noch machtig, maar arm, zwak en weerloos. Een mens en dat is alles! De manier van de menswording is niet minder belangrijk dat het feit.
Dat is een stap vooruit die Franciscus van Assisi door zijn levenservaring aan de theologie kon geven en die voor zijn tijd bijna uitsluitend insisteerde op de ontologische aspecten van de menswording: natuur, persoon, hypostatische vereniging, meedelen van idiomen ... Dat was nodig tegen ketterijen maar eens het dogma in veiligheid gesteld was, kon men zich daar niet in opsluiten, zonder het christelijk mysterie te verdrogen en het een groot deel van zijn protesterende kracht te ontnemen ten opzichte van zonde en onrechtvaardigheid in de wereld.
Wat de Poverello met Kerstmis tot tranen toe bewoog, was niet de eenheid van de naturen of de eenheid van de hypostase maar de nederigheid en armoede van de Zoon van God die “om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was” (2 Kor. 8,9) [b:2 Kor. 8,9]. In de heilige Franciscus gingen liefde voor de armoede en liefde voor de schepping samen, zij hadden een gemeenschappelijke oorsprong in zijn radicale onthechting van bezit. Hij behoort tot die categorie van mensen van wie de heilige Paulus zegt dat zij”niets hebben en alles bezitten”. (2 Kor. 6,10) [[b:2 Kor. 6,10]]
Onze Heilige Vader neemt die boodschap op wanneer hij de “intieme band tussen de armen en de broosheid van de planeet” tot één van de “belangrijke assen” maakt van zijn encycliek over het milieu. Laudato Si' [[5000|16]] Wat veroorzaakt namelijk zowel de grootste schade aan het milieu als de ellende van menigten mensen, tenzij het onverzadigbaar verlangen van sommigen om hun bezit en winst buitenmatig op te stapelen? Over de aarde dient gezegd te worden wat de ouden zeiden over het leven: “vitaque mancipio nulli datur, omnibus usu" III, vers 971 [[2467]]: de aarde wordt zoals het leven aan niemand in eigendom gegeven, maar tot ieders gebruik.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Soms worden wij plots herinnerd aan deze waarheid, geen meester te zijn van de aarde, door gebeurtenissen zoals de verschrikkelijke aardbeving van verleden week niet ver hier vandaan. Dan keert de vraag van alle tijden terug: waar was God? Laten wij niet de fout begaan te denken dat wij op deze vraag een pasklaar antwoord hebben. Wij wenen met hen die wenen, zoals Jezus met de weduwe van Naïn en met de zusters van de gestorven Lazarus.
Doch het geloof laat ons toe dit te zeggen. God heeft Zijn schepping niet opgevat als een uurwerk of computer, waarin alles vooraf in alle details voorbereid is, afgezien van de updates die af en toe moeten gebeuren. Analoog met de mens, kan men spreken over een soort vrijheid die God aan de materie heeft gegeven om volgens haar eigen wetmatigheden te evolueren. In die zin kan men zelfs standpunten van ongelovige wetenschappers delen die spreken over “toeval en noodzaak”. In de evolutie gebeurt alles “toevallig”, maar dit toeval past in het plan van de Schepper en is niet het resultaat van een lot.
Dat houdt enorme risico’s in voor de mens, maar ook een supplement aan waardigheid en grootheid. De inwoners van Nederland hebben eeuwen gestreden om niet overstroomd te worden door de Noordzee en zij hebben deze strijd in een bekende spreuk samengevat: "Luctor et emergo", al strijdend kom ik er boven op. Ooit zullen er “nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” zijn (2 Pt. 3,13) [b:2 Pt. 3,13], vrij van lijden, maar dat zal zich pas voordoen aan het einde der tijden wanneer de mensheid zelf volmaakt en eeuwig vrij zal zijn van zonde en ieder kwaad. (Rom. 8,19-23) [[b:Rom. 8,19-23]]
Eén ding verzekert Jezus ons echter nu reeds, dat het menselijk schepsel nooit helemaal overgeleverd is aan menselijke elementen: “Kan men niet vijf mussen kopen voor twee stuivers? Toch vergeet God niet een van hen. Ja, zelfs de haren op uw hoofd zijn alle geteld. Weest niet bevreesd: gij zijt meer waard dan een zwerm mussen” (Lc. 12,6-7) [b:Lc. 12,6-7].
Op de vraag: waar was God in de nacht van 23 augustus, N.v.d.r.: 23 augustus 2016.. N.v.d.r.: 23 augustus 2016 werd Midden Italië opgeschrikt door zeer hevige aardbevingen aarzelt een gelovige dus niet in alle nederigheid te antwoorden: Hij was daar om te lijden met Zijn schepselen en de bijna driehonderd slachtoffers die aan de deur van Zijn paradijs klopten, binnen te laten in de vrede”.
Doch het geloof laat ons toe dit te zeggen. God heeft Zijn schepping niet opgevat als een uurwerk of computer, waarin alles vooraf in alle details voorbereid is, afgezien van de updates die af en toe moeten gebeuren. Analoog met de mens, kan men spreken over een soort vrijheid die God aan de materie heeft gegeven om volgens haar eigen wetmatigheden te evolueren. In die zin kan men zelfs standpunten van ongelovige wetenschappers delen die spreken over “toeval en noodzaak”. In de evolutie gebeurt alles “toevallig”, maar dit toeval past in het plan van de Schepper en is niet het resultaat van een lot.
Dat houdt enorme risico’s in voor de mens, maar ook een supplement aan waardigheid en grootheid. De inwoners van Nederland hebben eeuwen gestreden om niet overstroomd te worden door de Noordzee en zij hebben deze strijd in een bekende spreuk samengevat: "Luctor et emergo", al strijdend kom ik er boven op. Ooit zullen er “nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” zijn (2 Pt. 3,13) [b:2 Pt. 3,13], vrij van lijden, maar dat zal zich pas voordoen aan het einde der tijden wanneer de mensheid zelf volmaakt en eeuwig vrij zal zijn van zonde en ieder kwaad. (Rom. 8,19-23) [[b:Rom. 8,19-23]]
Eén ding verzekert Jezus ons echter nu reeds, dat het menselijk schepsel nooit helemaal overgeleverd is aan menselijke elementen: “Kan men niet vijf mussen kopen voor twee stuivers? Toch vergeet God niet een van hen. Ja, zelfs de haren op uw hoofd zijn alle geteld. Weest niet bevreesd: gij zijt meer waard dan een zwerm mussen” (Lc. 12,6-7) [b:Lc. 12,6-7].
Op de vraag: waar was God in de nacht van 23 augustus, N.v.d.r.: 23 augustus 2016.. N.v.d.r.: 23 augustus 2016 werd Midden Italië opgeschrikt door zeer hevige aardbevingen aarzelt een gelovige dus niet in alle nederigheid te antwoorden: Hij was daar om te lijden met Zijn schepselen en de bijna driehonderd slachtoffers die aan de deur van Zijn paradijs klopten, binnen te laten in de vrede”.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
De lezing uit het boek Wijsheid, die wij hoorden voor de lezing uit de Kerkvaders, namelijk die van Chrysologus, spreekt ons over de eerste en fundamentele plicht die de mens te beurt valt vanuit zijn bevoorrechte positie te midden van de schepping. Zij zei:
“Volslagen onwijs immers zijn alle mensen, die met onwetendheid over God behept zijn, en die niet in staat zijn geweest uit de zichtbare goederen Hem te kennen die is en evenmin door het beschouwen van de werken de kunstenaar hebben leren kennen” (Wijsh. 13,1) [b:Wijsh. 13,1].
In de Brief aan de Romeinen herneemt de heilige Paulus dit bekende argument, maar met een variante die ons allemaal en van nabij aangaat. De zonde tegen de schepselen bestaat niet alleen in het feit dat men van de schepselen niet teruggaat tot de Schepper, maar ook in het feit God niet te verheerlijken en te danken voor de schepselen: “zij zijn niet te verontschuldigen. Want ofschoon zij God kenden, hebben zij God niet de Hem toekomende eer en dank gebracht” (Rom. 1,21) [b:Rom. 1,21].
Het gaat dus niet alleen om een zonde van het intellect maar ook van de wil en het is niet alleen een zonde van atheïsten en afgodendienaars, maar ook van hen die God kennen. Zodat de apostel onmiddellijk daarna onder de « niet te verontschuldigen mensen” diegenen insluit die de wet van God en de openbaring kennen en die zich op die kennis baserend, in veiligheid voelen en de rest van de wereld beoordelen, zonder zich rekenschap te geven dat zij hun eigen glorie zoeken in plaats van Gods glorie, en dat zij dezelfde zonde begaan als de ongelovigen. (Vgl. Rom. 2,1; e.v.) [[b:Rom. 2,1vv]]
De mens heeft vele plichten tegenover de schepping, sommige zijn dringender dan andere: water, lucht, klimaat, energie, verdediging van uitstervende soorten ... Er wordt over gesproken in alle contexten en op alle bijeenkomsten rond ecologie. Toch bestaat een plicht tegenover de schepping waarover slechts onder gelovigen kan gesproken worden en het is helemaal terecht dat ze in het midden van dit gebedsmoment geplaatst wordt. Deze plicht is de doxologie, de verheerlijking van God omwille van de schepping. Een ecologie zonder doxologie maakt het universum ondoorzichtig, zoals een immense glazen wereldbol zonder licht dat hem van binnenuit zou moeten verlichten.
De eerste plicht van de schepselen tegenover de schepping is haar stem te zijn. “Roemrijk is Hij boven aarde en hemel” (Ps. 148,13; Jes. 6,3) [b:Ps. 148,13; Jes. 6,3]. Zij zijn bij wijze van spreken in wording maar kunnen zichzelf niet bevrijden. Zoals een zwangere vrouw, hebben ook zij de handen van een vroedvrouw nodig om te laten geboren worden wat zij dragen. Wij moeten de “vroedvrouwen” van Gods heerlijkheid zijn, schepselen gemaakt naar Gods beeld.
De apostel maakt daar eveneens allusie op wanneer hij spreekt over de schepping die “kreunt en barensweeën lijdt, altijd door” (Rom. 8,19.22) [b:Rom. 8,19.22].
Hoelang heeft het universum moeten wachten, welke lange baan heeft het moeten afleggen om tot dit punt te komen! Miljarden jaren, tijdens dewelke de materie, doorheen haar ondoorzichtigheid, naar het licht toeging van het bewustzijn, zoals plantensap dat moeizaam opstijgt van onder de grond naar de top van de boom om zich te ontvouwen in bladeren, bloemen en vruchten. Dit bewustzijn werd uiteindelijk bereikt wanneer in het universum verscheen, wat Teilhard de Chardin “het fenomeen mens” noemt. Maar nu dat het universum zijn doel bereikt heeft, eist het dat de mens zijn plicht doet, dat hij bij wijze van spreken de leiding van het koor neemt en in naam van heel de schepping het lied inzet: “Eer aan God in den hoge!”.
Iemand die deze plicht letterlijk opnam was de dominicaan en zalige Hendrik Suso, die soms “de heilige Franciscus van Zwaben” genoemd werd. Hij liet ons dit ontroerend getuigenis na:
“Bij de zang in de Mis, bij de woorden “Sursum corda”, “verheffen wij ons hart”, beeld ik mij in dat alle geschapen wezens die God geschapen heeft in de hemel en op aarde, voor mij staan: water, lucht, vuur, licht en alle elementen, ieder met zijn naam, en ook de vogels in de lucht, de vissen van de zeeën en de bloemen van het bos, alle kruiden en planten op het land, het talloze zand van de zee, het stof dat we in het zonlicht zien, gevallen regendruppels of die op het punt staan te vallen, dauwdruppels die het veld mooi maken. Ik beeld me dan in dat ik te midden van die schepselen ben als een cantor te midden van een immens koor”. XI, (Oeuvres, a cura di M. E. Cartier, Parigi 1852, p. 25) [[6437]]
Wij, gelovigen, moeten niet alleen de stem zijn van de bezielde schepselen, maar ook van onze broeders die niet de genade van het geloof hebben. Vergeten wij in het bijzonder God niet te verheerlijken voor de ongelooflijke verwezenlijkingen van de techniek. Het is het werk van de mens, dat is waar, maar de mens, wiens werk is hij? Wie heeft hem gemaakt? Ik heb me de vraag gesteld en ik zeg ze hier luidop: verheerlijken wij God werkelijk om Zijn schepselen, of zeggen wij het alleen maar? Is dat voor ons alleen theorie, of ook praktijk? Als wij het niet met eigen woorden kunnen, laten we het dan doen met de psalmen. Daarin worden zelfs de rivieren uitgenodigd met de handen te klappen voor de Schepper. (Ps. 98,8) [[b:Ps. 98,8]]
Verheerlijking is natuurlijk niet dienstig voor God, maar wel voor ons. Door de verheerlijking wordt “de vrijheid vrijgemaakt” (Rom. 1,18) [[b:Rom. 1,18]]; de schepping is vrijgekocht van verval en ijdelheid, dat wil zeggen van de zinloosheid waarheen de zonde van de mens haar heeft meegesleept en waarheen het ongeloof van de wereld haar vandaag meesleept. (Rom. 8,20-21) [[b:Rom. 8,20-21]] “Gij hebt onze lof niet nodig, zegt een prefatie van de Mis tot God – maar door de gave van Uw liefde roept Gij ons op U dank te zeggen; onze lofzangen vermeerderen Uw grootheid niet, maar verkrijgen voor ons de genade die ons redt”.
Als de heilige Franciscus van Assisi vandaag nog iets over ecologie te zeggen heeft, is het alleen dit. Hij bidt niet “voor” de schepping, voor het behoud ervan (in zijn tijd was dat nog niet nodig), hij bidt “met” de schepping of “door de schepping” of “wegens de schepping”. Het zijn allemaal nuances van “voor”: “Geloofd zijt Gij, Heer, voor broeder zon, voor zuster maan, voor zuster en moeder aarde”. Zijn lofzang is een hele doxologie en dankhymne. Maar juist van daar kwam in hem dit buitengewone respect voor alle schepselen, voor wie hij wou dat ze ruimte zouden krijgen om te groeien, zelfs de wilde kruiden.
Ook deze laatste boodschap werd door de Heilige Vader opgenomen in de encycliek over het milieu [5000]. Hij begint met de doxologie: “Geloofd zijt Gij” en eindigt veelzeggend met twee onderscheiden gebeden: één “voor” de schepping en het andere “met” de schepping. Uit dit laatste gebed halen wij enkele aanroepingen die dienen als een gebed ter afsluiting van onze reflectie:
“Volslagen onwijs immers zijn alle mensen, die met onwetendheid over God behept zijn, en die niet in staat zijn geweest uit de zichtbare goederen Hem te kennen die is en evenmin door het beschouwen van de werken de kunstenaar hebben leren kennen” (Wijsh. 13,1) [b:Wijsh. 13,1].
In de Brief aan de Romeinen herneemt de heilige Paulus dit bekende argument, maar met een variante die ons allemaal en van nabij aangaat. De zonde tegen de schepselen bestaat niet alleen in het feit dat men van de schepselen niet teruggaat tot de Schepper, maar ook in het feit God niet te verheerlijken en te danken voor de schepselen: “zij zijn niet te verontschuldigen. Want ofschoon zij God kenden, hebben zij God niet de Hem toekomende eer en dank gebracht” (Rom. 1,21) [b:Rom. 1,21].
Het gaat dus niet alleen om een zonde van het intellect maar ook van de wil en het is niet alleen een zonde van atheïsten en afgodendienaars, maar ook van hen die God kennen. Zodat de apostel onmiddellijk daarna onder de « niet te verontschuldigen mensen” diegenen insluit die de wet van God en de openbaring kennen en die zich op die kennis baserend, in veiligheid voelen en de rest van de wereld beoordelen, zonder zich rekenschap te geven dat zij hun eigen glorie zoeken in plaats van Gods glorie, en dat zij dezelfde zonde begaan als de ongelovigen. (Vgl. Rom. 2,1; e.v.) [[b:Rom. 2,1vv]]
De mens heeft vele plichten tegenover de schepping, sommige zijn dringender dan andere: water, lucht, klimaat, energie, verdediging van uitstervende soorten ... Er wordt over gesproken in alle contexten en op alle bijeenkomsten rond ecologie. Toch bestaat een plicht tegenover de schepping waarover slechts onder gelovigen kan gesproken worden en het is helemaal terecht dat ze in het midden van dit gebedsmoment geplaatst wordt. Deze plicht is de doxologie, de verheerlijking van God omwille van de schepping. Een ecologie zonder doxologie maakt het universum ondoorzichtig, zoals een immense glazen wereldbol zonder licht dat hem van binnenuit zou moeten verlichten.
De eerste plicht van de schepselen tegenover de schepping is haar stem te zijn. “Roemrijk is Hij boven aarde en hemel” (Ps. 148,13; Jes. 6,3) [b:Ps. 148,13; Jes. 6,3]. Zij zijn bij wijze van spreken in wording maar kunnen zichzelf niet bevrijden. Zoals een zwangere vrouw, hebben ook zij de handen van een vroedvrouw nodig om te laten geboren worden wat zij dragen. Wij moeten de “vroedvrouwen” van Gods heerlijkheid zijn, schepselen gemaakt naar Gods beeld.
De apostel maakt daar eveneens allusie op wanneer hij spreekt over de schepping die “kreunt en barensweeën lijdt, altijd door” (Rom. 8,19.22) [b:Rom. 8,19.22].
Hoelang heeft het universum moeten wachten, welke lange baan heeft het moeten afleggen om tot dit punt te komen! Miljarden jaren, tijdens dewelke de materie, doorheen haar ondoorzichtigheid, naar het licht toeging van het bewustzijn, zoals plantensap dat moeizaam opstijgt van onder de grond naar de top van de boom om zich te ontvouwen in bladeren, bloemen en vruchten. Dit bewustzijn werd uiteindelijk bereikt wanneer in het universum verscheen, wat Teilhard de Chardin “het fenomeen mens” noemt. Maar nu dat het universum zijn doel bereikt heeft, eist het dat de mens zijn plicht doet, dat hij bij wijze van spreken de leiding van het koor neemt en in naam van heel de schepping het lied inzet: “Eer aan God in den hoge!”.
Iemand die deze plicht letterlijk opnam was de dominicaan en zalige Hendrik Suso, die soms “de heilige Franciscus van Zwaben” genoemd werd. Hij liet ons dit ontroerend getuigenis na:
“Bij de zang in de Mis, bij de woorden “Sursum corda”, “verheffen wij ons hart”, beeld ik mij in dat alle geschapen wezens die God geschapen heeft in de hemel en op aarde, voor mij staan: water, lucht, vuur, licht en alle elementen, ieder met zijn naam, en ook de vogels in de lucht, de vissen van de zeeën en de bloemen van het bos, alle kruiden en planten op het land, het talloze zand van de zee, het stof dat we in het zonlicht zien, gevallen regendruppels of die op het punt staan te vallen, dauwdruppels die het veld mooi maken. Ik beeld me dan in dat ik te midden van die schepselen ben als een cantor te midden van een immens koor”. XI, (Oeuvres, a cura di M. E. Cartier, Parigi 1852, p. 25) [[6437]]
Wij, gelovigen, moeten niet alleen de stem zijn van de bezielde schepselen, maar ook van onze broeders die niet de genade van het geloof hebben. Vergeten wij in het bijzonder God niet te verheerlijken voor de ongelooflijke verwezenlijkingen van de techniek. Het is het werk van de mens, dat is waar, maar de mens, wiens werk is hij? Wie heeft hem gemaakt? Ik heb me de vraag gesteld en ik zeg ze hier luidop: verheerlijken wij God werkelijk om Zijn schepselen, of zeggen wij het alleen maar? Is dat voor ons alleen theorie, of ook praktijk? Als wij het niet met eigen woorden kunnen, laten we het dan doen met de psalmen. Daarin worden zelfs de rivieren uitgenodigd met de handen te klappen voor de Schepper. (Ps. 98,8) [[b:Ps. 98,8]]
Verheerlijking is natuurlijk niet dienstig voor God, maar wel voor ons. Door de verheerlijking wordt “de vrijheid vrijgemaakt” (Rom. 1,18) [[b:Rom. 1,18]]; de schepping is vrijgekocht van verval en ijdelheid, dat wil zeggen van de zinloosheid waarheen de zonde van de mens haar heeft meegesleept en waarheen het ongeloof van de wereld haar vandaag meesleept. (Rom. 8,20-21) [[b:Rom. 8,20-21]] “Gij hebt onze lof niet nodig, zegt een prefatie van de Mis tot God – maar door de gave van Uw liefde roept Gij ons op U dank te zeggen; onze lofzangen vermeerderen Uw grootheid niet, maar verkrijgen voor ons de genade die ons redt”.
Als de heilige Franciscus van Assisi vandaag nog iets over ecologie te zeggen heeft, is het alleen dit. Hij bidt niet “voor” de schepping, voor het behoud ervan (in zijn tijd was dat nog niet nodig), hij bidt “met” de schepping of “door de schepping” of “wegens de schepping”. Het zijn allemaal nuances van “voor”: “Geloofd zijt Gij, Heer, voor broeder zon, voor zuster maan, voor zuster en moeder aarde”. Zijn lofzang is een hele doxologie en dankhymne. Maar juist van daar kwam in hem dit buitengewone respect voor alle schepselen, voor wie hij wou dat ze ruimte zouden krijgen om te groeien, zelfs de wilde kruiden.
Ook deze laatste boodschap werd door de Heilige Vader opgenomen in de encycliek over het milieu [5000]. Hij begint met de doxologie: “Geloofd zijt Gij” en eindigt veelzeggend met twee onderscheiden gebeden: één “voor” de schepping en het andere “met” de schepping. Uit dit laatste gebed halen wij enkele aanroepingen die dienen als een gebed ter afsluiting van onze reflectie:
“O God, Drie en Eén,
verheven gemeenschap van oneindige liefde,
leer ons U te schouwen
in de schoonheid van het universum,
waar alles ons van U spreekt.
Wek onze lof en dankbaarheid
voor ieder wezen dat Gij geschapen hebt.
Geef ons de genade
ons innig verenigd te weten met al wat bestaat.
God van liefde, toon ons
onze plaats in deze wereld
als instrument van Uw genegenheid
voor alle wezens van deze aarde. Amen.” Laudato Si' [[5000|246]]
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/6433-bidden-voor-of-met-de-schepping-nl